De mogelijk abusievelijke verdubbeling van de vergoeding van de voorzitter van de Adviesraad voor Wetenschap en Techniek |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Cadeautjes voor Uri Rosenthal van zijn vrienden in het kabinet»?1
Ja.
Klopt het dat de vergoeding voor de voorzitter van de Adviesraad voor Wetenschap en Techniek (AWT) kort na zijn benoeming, in april 2013, met 33 procent is verhoogd?
Op 1 juli 2011 is de aanstelling voor de toenmalige voorzitter verlaagd van 0,8 naar 0,3 FTE. De huidige voorzitter heeft bij zijn aanstelling op 1 maart 2013 gevraagd om een tijdelijke uitbreiding met 0,1 FTE (naar 0,4 FTE) zodat hij de functie goed kon oppakken. De verhoging van de vergoeding komt hiermee overeen.
Klopt het dat deze vergoeding in september 2014 wederom is verhoogd, met 50 procent?
Nee, in oktober 2014 is de deeltijdfactor met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2014 verlaagd van 0,4 naar 0,3 FTE en is de vergoeding weer verlaagd.
Klopt het dat de vergoeding nu ruim 78.000 euro per jaar is, terwijl deze onder de vorige voorzitter 35.000 euro per jaar was?
Nee, de huidige vergoeding bedraagt iets meer dan 30.000 euro per jaar (voor 0,3 FTE). Deze vergoeding komt overeen met de vergoeding die de vorige voorzitter kreeg voor dezelfde deeltijdfactor (0,3 FTE).
Wat is de reden van deze verhogingen van de vergoeding voor deze functie?
De voorzitter heeft bij zijn aanstelling op 1 maart 2013 gevraagd om een tijdelijke uitbreiding met 0,1 FTE (naar 0,4 FTE) zodat hij de functie goed kon oppakken. Inmiddels is de deeltijdfactor en de daarbij behorende vergoeding weer verlaagd. Een andere verhoging van de vergoeding heeft niet plaatsgevonden.
Klopt de in dit bericht gegeven verklaring dat «een ambtenaar een verkeerde deelsom heeft gemaakt»? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoe kan een salarisaanpassing in de conversie van een Word- naar PDF-document veranderen van een verlaging in een verhoging?
Ja, er is een verkeerde deelsom gemaakt die was gecorrigeerd voordat het besluit werd getekend.
Bij de aanbieding voor publicatie in de Staatscourant wordt intern het ondertekende PDF-document aangeleverd samen met de Word-versie. De Word-versie wordt vervolgens doorgestuurd naar de SDU. Daarbij is in dit geval een oude versie van het Word-document doorgestuurd waarin de foute berekening nog niet was gecorrigeerd. De interne procedures zijn nu aangepast zodat strikter wordt gecontroleerd of het getekende besluit overeenstemt met het Word-document dat naar de SDU gaat.
De gang van zaken is ook duidelijk aan de journalist gemeld.
Betrof de fout de verhoging net na de benoeming, de verhoging in september 2014 of beide verhogingen? Zou de vergoeding worden verlaagd met hetzelfde bedrag als het nu wordt verhoogd?
De fout betrof uitsluitend het besluit dat op 8 oktober 2014 in de Staatscourant is geplaatst. De tijdelijke verhoging uit 2013 moest juist worden beëindigd.
Is er daadwerkelijk meer vergoeding uitgekeerd, zowel na de benoeming als vanaf september 2014?
De voorzitter heeft het foutief berekende bedrag niet ontvangen. In oktober 2014 wordt de vergoeding uitbetaald die hoort bij 0,3 FTE en wordt de verlaging van 0,4 naar 0,3 FTE met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2014 verrekend.
Hoe en wanneer gaat u deze fout herstellen?
De fout is reeds hersteld. Op 16 oktober 2014 is het Vergoedingenbesluit in de Staatscourant herplaatst, nu met de juiste deeltijdfactor.
Komt het vaker voor dat er abusievelijk vergoedingen worden verhoogd, al dan niet alleen in de Staatscourant? Zo ja, hoe vaak? Wordt dit gecontroleerd? Kan het voorkomen dat een dergelijke fout niet wordt ontdekt?
Sinds 1 januari 2010 heeft één keer eerder in een vergelijkbaar geval een rectificatie plaatsgevonden. Daarbij ging het overigens niet om een rectificatie van de vergoeding zelf, maar van de datum van inwerkingtreding. De interne controles op besluiten die naar de Staatscourant gaan, zijn inmiddels verscherpt.
Het bericht dat een docente de Tweede Kamer niet op de hoogte mocht stellen van fouten in rekentoetsen van het Cito |
|
Paul van Meenen (D66), Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Censuur Cito, fouten worden verdoezeld»?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op het bericht dat docenten fouten in rekentoetsen van het Cito niet mogen aankaarten in de Tweede Kamer en daarover zelfs niet met elkaar mogen discussiëren? Vindt u dit een correcte gang van zaken en meent u dat hiermee recht wordt gedaan aan de aanbevelingen van de commissie-Bosker met betrekking tot rekentoetsen in het voortgezet onderwijs en het mbo2?
Anders dan wordt gesuggereerd, staat het docenten vrij met elkaar te discussiëren over vermeende fouten in opgaven en hun opvattingen daarover te delen met leden van de Tweede Kamer. Wat het CvTE van docenten vraagt is om dat niet op schriftelijke wijze te doen en niet via openbare kanalen, zoals internet of social media, omdat daarmee de geheimhouding wordt doorbroken.
Deze geheimhouding is belangrijk, omdat anders dan bij de centraal schriftelijke examens bij de rekentoets opgaven worden hergebruikt, zowel in verschillende varianten gedurende de afnameperiodes, als in toekomstige examenjaren. Door het hergebruik van de rekentoetsopgaven wordt de gelijkwaardigheid van de rekentoetsen over de jaren heen gerealiseerd en geldt bovendien dat de rekentoetsen voor het voortgezet onderwijs gelijkwaardig zijn aan de centrale examens rekenen in het middelbaar beroepsonderwijs. Omdat opgaven uit toekomstige centrale toetsen en examens niet van tevoren bekend mogen zijn, heeft het College voor Toetsen en Examens (CvTE) regels opgesteld om die geheimhouding te waarborgen, waaronder het verbieden van de bespreking van deze vragen via internet of social media. Dit alles komt overeen met de al bestaande regels voor digitale examens in het vmbo.
Daarnaast zijn reacties op de opgaven van docenten natuurlijk wenselijk. Het is altijd mogelijk dat een minder deugdelijke opgave in een toets terecht komt. Daarom wordt van alle afgenomen toetsen achteraf gecontroleerd welke opgaven aan de kwaliteitseisen van een examen voldoen. Deze controles zijn inhoudelijk, wetenschappelijk en psychometrisch. Alleen de opgaven met voldoende kwaliteit op alle vlakken tellen mee in de beoordeling van de prestatie van een leerling. Docenten kunnen vermeende onvolkomenheden in de rekentoets doorgeven aan het Examenloket en deze opmerkingen worden door het CvTE behandeld. Docenten krijgen van het CvTE altijd een reactie op hun melding. Het Examenloket heeft tot op heden enkele meldingen van vermeende onvolkomenheden in de rekentoets doorgegeven gekregen van docenten.
Per referentieniveau wordt elk jaar een aantal varianten van de rekentoets gemaakt. Na afloop van een schooljaar publiceert het CvTE per type rekentoets twee varianten van de afgenomen rekentoetsen, inclusief de antwoordmodellen en de normering. Eén van deze twee voorbeeldtoetsen is alleen voor scholen toegankelijk, de andere wordt via internet verspreid. De opgaven uit de overige varianten worden opgeslagen in een opgavenbank ten behoeve van hergebruik in komende examenjaren. Als de opgavenbank groot genoeg is kunnen in de toekomst alle opgaven openbaar gemaakt worden.
De commissie-Bosker heeft geadviseerd om na elke rekentoets zo veel mogelijk opgaven openbaar te maken. Aan dit advies is gehoor gegeven door van het afgelopen examenjaar per referentieniveau niet één maar twee voorbeeldrekentoetsen beschikbaar te stellen, bestaande uit daadwerkelijk gestelde vragen. Het dilemma daarbij was dat dit natuurlijk ten koste gaat van de snelheid waarmee de opgavenbank wordt opgebouwd, vandaar dat dit compromis is gezocht. Gegeven het belang van geheimhouding van toekomstige opgaven vind ik dat hiermee recht gedaan is aan de aanbevelingen van de commissie.
Hoe duidt u de uitspraak van de docente dat een WOB-procedure3 is afgewezen door het College van Examens, omdat openbaarmaking zou leiden tot «onevenredige benadeling van de Staat», en dat «openbaar gemaakte opgaven dan niet meer hergebruikt zouden kunnen worden»?
Ik stel voorop dat ik niet kan treden in de besluitvorming van zelfstandige bestuursorganen, zoals het College voor Toetsen en Examens, naar aanleiding van bij hun ingediende Wob-verzoeken. U vraagt mij echter waaruit de onevenredige benadeling van de Staat kan bestaan in geval van openbaarmaking van de opgaven de rekentoets.
Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob blijft verstrekking van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. In de rechtspraak is erkend dat het openbaar maken van examens die als referentie-examen in gebruik zijn of recentelijk als zodanig zijn gebruikt, kan leiden tot onevenredige benadeling bij de uitoefening van wettelijke taken, in casu door het College voor Toetsen en Examens. Een examen waarvan bekend wordt dat het als referentie-examen wordt of recentelijk is gebruikt, is daarvoor niet langer geschikt. 4
Openbaarmaking van afgelegde rekentoetsen zou leiden tot onevenredige benadeling in de uitoefening van de wettelijke taken, omdat de openbaar gemaakte opgaven dan niet meer hergebruikt kunnen worden. Het hergebruik is van belang voor het normeren, construeren en de ontwikkeling van de rekentoets. Hier is een analogie te trekken met een referentie-examen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Overigens stel ik vast dat belanghebbenden tegen de beslissing van het College voor Examens op het bezwaarschrift naar aanleiding van het afgewezen Wob-verzoek geen beroep bij de rechtbank hebben ingesteld.
Kunt u toelichten welke procedures docenten kunnen doorlopen om fouten in toetsen van het Cito aan te kaarten? Acht u deze procedures voldoende?
Bij de rekentoets kunnen dezelfde procedures worden doorlopen als bij de centrale examens. Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in uw komende beleidsstuk over de rekentoets uw visie te geven op het gebied van openbaarheid van de opgaven van de rekentoets en het inzagerecht?
Mijn opvatting over openbaarheid van de rekentoetsopgaven heb ik in het antwoord op vraag 2 weergegeven. Op verruiming van het inzagerecht zal ik ingaan in de brief die ik in december aan uw Kamer zal zenden, zoals ook al eerder aangekondigd in de voortgangsrapportage invoering referentieniveaus taal en rekenen van 13 juni 2014.5
Het stopzetten van een succesvolle opleiding voor kwetsbare leerlingen |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «ROC1 mag opleiding voor Moeilijk Lerenden niet schrappen»?2
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Ik heb inmiddels van ROC Midden Nederland (ROCMN) vernomen dat zij het voornemen heeft om de opleiding voor Moeilijk Lerenden (ML-opleiding) niet te schrappen. De ML-opleiding van ROCMN, nu XL Entree, bestaat al twintig jaar als een tweejarige bbl-opleiding op niveau 1. Deelnemers komen uit het praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs (samen ongeveer 40% van de instroom) en omvatten verder nog de zogenoemde zij-instromers (18 tot 27 jaar, 60% van de instroom) die al enige jaren het voorliggende onderwijs hebben verlaten. ROCMN heeft het voornemen de XL Entree-opleiding in de bbl- en bol-variant voort te zetten, in nauwe samenwerking met het praktijkonderwijs. Daarmee wordt de doelgroep van de opleiding verbreed.
Wat is uw oordeel over het rapport «School2Work rapportage moeilijk lerenden»3, waaruit blijkt dat deze opleiding kwetsbare jongeren op een effectieve manier aan een diploma en werk helpt?
Het rapport «School2Work rapportage moeilijk lerenden» beschrijft de resultaten van de ML-opleiding. ROCMN heeft dan ook aangegeven dat deze uitkomsten worden meegenomen in de verdere ontwikkeling van de opleiding.
Bent u ervan op de hoogte dat juist deze opleiding door een samenwerkingsovereenkomst (tussen diverse gemeentes in de regio Utrecht, ROC Midden Nederland en Praktijkscholen) op het punt staat beëindigd te worden?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is het voornemen om de opleiding niet te beëindigen. Er is een concept-samenwerkingsovereenkomst opgesteld waarin nadere (regionale) afspraken worden uitgewerkt. ROCMN heeft mij geïnformeerd over het uitgangspunt en aangegeven dat met het nieuwe scenario de kennis en kunde van de XL Entree behouden blijft en er een breder aanbod ontstaat voor de groep moeilijk lerende jongeren in een bbl- en bol-variant. De overeenkomst wordt op 20 november aanstaande ondertekend.
Is het waar dat het bestuur van ROC Midden Nederland dit besluit heeft genomen zonder rekening te houden met de opvatting van de ondernemingsraad en de studentenraad? Deelt u de mening dat dit soort bestuurlijke arrogantie gemeden dient te worden?
Zie voor de beantwoording van deze vraag, ook de het antwoord op vraag 1. De uitwerking van de afspraken in de concept-samenwerkingsovereenkomst vindt momenteel plaats door een werkgroep. ROCMN heeft mij verzekerd dat de uitwerking zal worden voorgelegd aan zowel de ondernemingsraad als de studentenraad. Daarnaast heeft de wethouder Onderwijs van de gemeente Utrecht toegezegd de Gemeenteraad over deze ontwikkeling te informeren. Deze ontwikkeling zal voor komend schooljaar zijn afgerond.
Deelt u de mening dat ROC Midden Nederland hiermee zijn verantwoordelijkheid ontloopt voor jongeren die juist steun nodig hebben bij het halen van een diploma en het vinden van werk?
Nee, die mening deel ik niet. ROCMN spant zich juist in om deze doelgroep, in samenwerking met het praktijkonderwijs, te onderwijzen en te begeleiden naar het behalen van een diploma.
Is dit plan in tegenstrijd met uw visie dat ROC’s juist hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor kwetsbare jongeren?4
Ik verwijs u voor het antwoord naar vraag 5.
Vindt u het ook gênant dat de MBO Raad goede sier maakt met een opleiding die op het punt staat gesloten te worden?5
Deze vraag is niet van toepassing, omdat het voornemen is de XL Entree te continueren.
Bent u bereid bij de gemeente Utrecht en ROC Midden Nederland aan te dringen op behoud van deze opleiding? Zo nee, waarom niet?
Nee, want het voornemen is de XL Entree te continueren.
Naheffingen door de Belastingdienst over de afdrachtvermindering onderwijs |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Transportbedrijven failliet door naheffingen»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de criteria zijn voor het opleggen van naheffingen bij bedrijven die achteraf onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van de WVA2 en of dit landelijk beleid is, of op initiatief van lokale afdelingen van de belastingdienst?
Een naheffingsaanslag wordt opgelegd als de Belastingdienst constateert dat de afdrachtvermindering onderwijs (AV Onderwijs) ten onrechte is toegepast. Voor de constatering of daarvan sprake is toetst de Belastingdienst of voldaan is aan de in de wet gestelde voorwaarden voor de AV Onderwijs. Het gaat daarbij om de voorwaarden uit Wet vermindering afdrachten loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB). Het opleggen van de naheffingsaanslagen is niet lokaal of regionaal geïnitieerd, maar een gevolg van een landelijk aanpak.
Kunt u aangeven hoeveel er tot nu toe is opgehaald door de naheffing bij bedrijven en hoeveel er naar schatting nog zal worden teruggevorderd?
In alle sectoren tezamen zijn naheffingsaanslagen opgelegd voor een bedrag van circa € 70 miljoen. Bij nog lopende onderzoeken zijn correcties van de AV Onderwijs aangekondigd voor een bedrag van circa 80 miljoen euro. In hoeverre deze aanslagen daadwerkelijk tot betaling leiden is op dit moment niet aan te geven.
Kunt u aangeven welke sectoren naast de genoemde transportsector geraakt zullen worden door de naheffingen en hier dus de zware gevolgen van zullen kennen?
Van relatief veel voorkomende naheffingen is sprake in de zorgsector, de uitzendbranche en de bouwsector.
Erkent u dat om te beoordelen of er op juiste wijze uitvoering is gegeven aan de gemaakte afspraken ten aanzien van het opleidingsprogramma, er specifieke kennis van onderwijs moet zijn?
De Belastingdienst toetst of voldaan is aan de in de WVA neergelegde voorwaarden. Dit houdt ondermeer in of voldaan is aan een aantal formele vereisten, zoals de aanwezigheid van een rechtsgeldige praktijkovereenkomst die voldoet aan de voorwaarden van artikel 7.2.8 van de WEB. Verder kan de Belastingdienst controleren of het gevolgde onderwijsprogramma dat de deelnemer volgt voor een erkend kwalificerend diploma overeenstemt met het volledige onderwijsprogramma van de opleiding zoals opgenomen in het officiële register, het CREBO-register.
De beoordeling voert de Belastingdienst zelfstandig uit. Mocht er onderwijskundige kennis nodig zijn, dan kan de Belastingdienst een advies vragen aan de Inspectie van het Onderwijs.
Bent u van mening dat de belastingdienst genoeg kennis van onderwijs heeft om te kunnen oordelen over de uitvoering van de gemaakte afspraak?
Zie antwoord vraag 5.
Ten bate van welke instanties zijn de naheffingen en heeft de belastingdienst «het incentive» om een negatief oordeel te geven ten bate van het kunnen vorderen van naheffingen?
De opbrengst van de naheffingen komen, als onderdeel van de belastingheffing, ten bate van de algemene middelen van het Rijk.
In acht nemend het feit dat veel bedrijven te goeder trouw hebben gehandeld maar nu wel hoge naheffingen krijgen, bent u van mening dat economische gevolgen van de omzetting van de WVA naar een subsidieregeling voor bedrijven die gebruik hebben gemaakt van de WVA terecht zijn en binnen het redelijke liggen?
Het doel van de subsidieregeling praktijkleren is werkgevers te stimuleren leerwerkplekken aan te bieden, zodat zij over de gehele linie van de arbeidsmarkt kunnen beschikken over beter opgeleid personeel. Een subsidieregeling op de begroting van OCW kan beter worden gericht en onbedoeld gebruik van de regeling veel effectiever tegengaan. Door een juiste focus van beoogde doelgroepen van de nieuwe subsidieregeling, zal zij niet averechts werken, maar juist het aantal leerwerkplekken bevorderen daar waar ze het hardst nodig zijn (zoals bij mbo-bbl opleidingen waarin praktijkleren een substantieel deel uitmaakt van de opleiding of voor sectoren waarin knelpunten in de personele voorziening worden verwacht).
Bent u van mening dat er genoeg actie is ondernomen om de financiële en economische impact op te vangen bij bedrijven die niet bewust onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van de WVA en om de naheffing geen schadelijke neveneffecten te laten hebben voor de economie, die na een zware recessie een zeer broos herstel kent?
De AV Onderwijs is vormgegeven als onderdeel van de loonheffingen. Door deze keuze valt de afdrachtvermindering onder de regels die gelden voor de wijze van heffing, waaronder de regels rond de handhaving. Dit houdt onder meer in dat in het geval de Belastingdienst onregelmatigheden constateert er naheffing bij de inhoudingsplichtige plaatsvindt. Ook bij de AV onderwijs is deze werkwijze gevolgd. Indien een dergelijke naheffing bij bedrijven tot financiële problemen leidt kan hieraan tegemoet worden gekomen door het bedrijf binnen de grenzen van het gebruikelijke invorderingsbeleid van de Belastingdienst een betalingsregeling aan te bieden. Bedrijven kunnen zich hiervoor melden bij hun belastingkantoor.
Gaat u verdere actie ondernemen om te voorkomen dat transportbedrijven en andere bedrijven failliet gaan door de omzetting van de WVA naar een subsidieregeling en de onverwachte financiële gevolgen hiervan? Zo ja, wat voor actie zal dit zijn?
De naheffingsaanslagen AV onderwijs die aan transportbedrijven worden opgelegd waardoor sommige van deze bedrijven volgens Transport en Logistiek Nederland in financiële problemen komen, staan geheel los van de omzetting van de afdrachtvermindering onderwijs naar een subsidieregeling. De naheffingsaanslagen hebben betrekking op de periode voor invoering van de subsidieregeling praktijkleren.
Scholen die ouders verplichten tot aanschaf van een iPad |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de meldingen van ouders in de uitzending van Kassa, die stellen dat zij door de school worden verplicht om een iPad aan te schaffen voor hun kinderen, waardoor zij kosten hebben oplopend tot wel 1.000 euro?1
Ik heb in het programma Kassa toegelicht dat scholen ouders niet mogen verplichten om een tablet of laptop aan te schaffen, maar ouders wel om een vrijwillige bijdrage mogen vragen. Ook bijdragen voor bijvoorbeeld excursies, schoolkampen of kerstvieringen mogen niet verplichtend zijn voor ouders. Wanneer ouders deze bijdrage niet kunnen of willen betalen, moet de school zorgen voor een kosteloos alternatief. Daarnaast kunnen ouders de klachtenprocedure van de school volgen of hun rechten via de medezeggenschapsraad laten gelden indien de besteding en de hoogte van de ouderbijdrage volgens hen niet passend zijn. Tenslotte kunnen ouders zonodig een signaal geven aan de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) als de school zich niet houdt aan de «vrijwilligheid» van de bijdrage.
Deelt u de mening dat als scholen iPads gebruiken tijdens de les, deze ook door de school voor alle leerlingen aangeschaft moeten worden?
Nee, dat hoeft niet. Wel ben ik van mening dat als een school besluit om tablets of laptops te gebruiken tijdens de les, scholen het zo moeten organiseren dat alle leerlingen mee kunnen doen. Dit kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door de tablets (deels) te betalen uit de eigen middelen, of door te zorgen dat er tablets in de klas beschikbaar zijn, of door ouders een vrijwillige bijdrage voor de tablet te vragen, of een vrijwillige huurkoopregeling aan te bieden en daarbij al dan niet een regeling te treffen die het ook voor minder draagkrachtige ouders mogelijk maakt deel te nemen aan het onderwijs. Een school is daar vrij in.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat kinderen zonder iPad een computer in de klas mogen gebruiken en vervolgens gepest worden omdat hun ouders de iPad niet kunnen betalen?
Het is altijd onacceptabel als kinderen gepest worden, ongeacht de reden. Het al dan niet hebben van een tablet mag geen aanleiding zijn tot uitsluiting en pesten. Scholen hebben hierin een verantwoordelijkheid en moeten deze goed vormgeven.
Vindt u het pedagogisch en didactisch verantwoord om leerlingen van minder vermogende ouders op scholen die schoolboeken vaak of enkel digitaal aanbieden, een alternatief te bieden zoals een computer, een leen-iPad of mogelijk schoolboeken? Beoordeelt u deze alternatieven als «volwaardig»?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw definitie van een «informatiedrager»? Kunt u van respectievelijk de iPad, een schoolboek, onderwijs-apps en educatieve software aangeven of het informatiedragers zijn of niet? Kunt u per onderdeel uw antwoord toelichten en wat daarvan de consequentie is?
De definitie van informatiedrager is een medium waarop informatie digitaal kan worden opgeslagen en/of overgedragen. Tablets of laptops zijn informatiedragers. Als ik het heb over een schoolboek, onderwijs-apps en educatieve software heb ik het over lesmateriaal. Onder lesmateriaal wordt verstaan (artikel 6e lid 2 WVO): lesmateriaal dat naar vorm en inhoud is gericht op informatieoverdracht in onderwijssituaties en waarvan het gebruik binnen het onderwijsaanbod door het bevoegd gezag specifiek voor het desbetreffende leerjaar is voorgeschreven.
Consequentie van deze definitiebepalingen is dat lesmaterialen, zoals schoolboeken, onderwijsapps en educatieve software(licenties) die door de schoolleiding voor één specifiek leerjaar worden voorgeschreven voor rekening komen van de school en dus gratis verstrekt moeten worden aan leerlingen.
Wilt u een helder en eenduidig antwoord geven op de vraag of alles wat op school een verplicht programmaonderdeel is, door de school moet worden verschaft? Hebben de scholen voldoende financiële middelen om aan deze verplichting te voldoen?
Alle scholen ontvangen de bekostiging in een zogenaamde lumpsum. Dit is één budget voor materiële en personele kosten, waarbij het aan de schoolleiding is om te bepalen hoe zij dat binnen de wettelijke kaders besteedt. Hoe hoog de lumpsum is, hangt grotendeels af van het leerlingenbestand van een onderwijsinstelling (aantal leerlingen, leerjaren en onderwijssoort). In het voortgezet onderwijs ontvangt een school per leerling gemiddeld € 7.900. Ook de bekostiging van het lesmateriaal voor een specifiek leerjaar is onderdeel van deze lumpsum.
Niet alles wat op school gebruikt wordt voor deelname aan een verplicht programmaonderdeel moet door de school worden verschaft. Voorbeelden hiervan zijn sportkleding voor de gym, een atlas voor aardrijkskunde of woordenboeken voor de taallessen. De bekostiging aan scholen is niet bedoeld voor deze zaken. De gedachte hierachter is dat het gaat om materiaal dat persoonsgebonden is, langer dan een jaar meegaat, door meer gezinsleden kan worden gebruikt en/of eigendom wordt van de leerling. In de brochure «Schoolkosten en onderwijstijd» wordt toegelicht hoe hiermee om te gaan.
Wat bedoelde u met uw opmerking tijdens de uitzending dat er «ook scholen zijn, die zeggen: dat hebben we democratisch besloten in een MR: dan is er ook een consequentie dat uw kind niet meekan»? Betrof het hier verplichte of niet-verplichte schoolactiviteiten? Deelt u de mening dat het zeer pijnlijk is als kinderen van activiteiten worden uitgesloten, ongeacht of deze activiteiten verplicht zijn of niet?
Ik doelde hier op de niet-verplichte schoolactiviteiten, zoals excursies of kerstvieringen. Met deze opmerking bedoelde ik dat de oudergeleding van de medezeggenschapraad instemmingsrecht heeft bij de vaststelling van de hoogte en de bestemming van de vrijwillige ouderbijdrage. Als de oudergeleding van de medezeggenschap heeft ingestemd met de vrijwillige ouderbijdrage, dient de schoolleiding de ouders hierover te informeren, overigens ook dat deze bijdrage vrijwillig is. De beslissing van een individuele ouder om al dan niet te betalen, kan als consequentie hebben dat een leerling niet mee kan doen aan de betreffende niet-verplichte activiteit. De school moet dan voorzien in een kosteloos alternatief.
Welke stappen heeft u inmiddels ondernomen om uw belofte tijdens de uitzending van Kassa waar te maken om «te kijken» naar scholen, die stellen dat de aanschaf van iPads niet vrijwillig is? Om hoeveel scholen gaat het volgens u? Is de Inspectie al in contact getreden met die scholen, zoals u tijdens de uitzending van Kassa beloofde?
Ik heb de inspectie gevraagd of zij signalen hebben ontvangen over scholen waar vragen zijn gerezen over de ouderbijdrage en schoolkosten voor ouders. Zij geeft aan dat het aantal meldingen de afgelopen periode ongeveer gelijk is gebleven. In schooljaar 2012/13 waren er 95 meldingen en in schooljaar 2013/14 waren dat er 97. Bij uitvoering van de kwaliteitsonderzoeken die de inspectie in het schooljaar 2013/2014 heeft uitgevoerd, bleek dat bij 17 van deze scholen de vrijwilligheid in de schoolgids niet (volledig) is vermeld. Deze scholen hebben de opdracht gekregen dit te herstellen. De inspectie ziet er op toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
Verder heb ik op 14 oktober jl. de brochure «Schoolkosten en onderwijstijd» nogmaals onder de aandacht gebracht van een grote groep betrokkenen (schoolleiders, bestuurders) via de VO-nieuwsbrief. In deze brochure wordt toegelicht hoe het precies zit met de schoolkosten en vrijwillige ouderbijdrage.
Tot slot spreek ik binnenkort met de Landelijke Ouderraad onder meer over hun rol ten aanzien van voorlichting over schoolkosten richting ouders.
Wat is exact het onderscheid tussen de termen «gratis» onderwijs (waarvan u bij Kassa zei: «Gratis bestaat niet, daar verzet ik me tegen») en «kosteloos» onderwijs (waarvan u zei dat «we kosteloos onderwijs hebben in Nederland»)?
De overheid vindt het belangrijk dat kinderen goed opgeleid worden en neemt daarom de meeste kosten voor haar rekening. Goed onderwijs kost geld. In die context is onderwijs dus niet «gratis».
Kunt u uitleggen waarom u een verschil maakt tussen de begrippen «gratis» en «kosteloos», waar de Dikke Van Dale Online bij kosteloos als betekenis geeft «gratis» en bij gratis als betekenis geeft «voor niets; kosteloos»?2
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Wat is volgens u de betekenis van «om niet»?
«Om niet» is een juridische term waarmee wordt aangegeven dat iets gebeurt zonder dat daar een tegenprestatie tegenover staat.
Kunt u aangeven wat de ouders van schoolgaande kinderen concreet merken in de kosten van het door u gemaakte onderscheid tussen «gratis» en «kosteloos»?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om nog in 2014 uw interpretatie van het onderscheid tussen «gratis» en «kosteloos» voor te leggen aan een gezaghebbend taalinstituut (zoals de Nederlandse Taalunie), om duidelijkheid te creëren of u óf de Dikke Van Dale Online het bij het juiste eind heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Neen. De bedoeling van dit onderscheid is volstrekt helder.
Bent u bereid om – als dit instituut aangeeft dat onderscheid tussen deze twee begrippen niet of moeilijk kan worden gemaakt – dit te erkennen en dat onderscheid nooit meer te maken?
Neen, zie mijn antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat de iPad voor bepaalde scholen essentieel is geworden voor het onderwijs op die scholen? Zo ja, deelt u de mening dat een iPad niet uit de vrijwillige ouderbijdrage gefinancierd dient te worden? Zo nee, hoe rijmt u dit met uw antwoord op vraag 3 van eerdere vragen?3
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u het bericht op Geen Stijl4, dat onder O4NT niet alleen het schoolbestuur van de Steve Jobs scholen huist, maar ook enkele BV’s schuilgaan, waarbij de directeur van een Steve Jobsschool ook directeur is van één van die BV’s? Deelt u de mening van de schrijver dat het «ontzettend lastig wordt om subsidiegelden en commerciële initiatieven te blijven scheiden?» Kunt u uw antwoord toelichten?
Het investeren van onderwijsmiddelen in commerciële initiatieven is onrechtmatig. Elk schoolbestuur dient verantwoording af te leggen over de besteding van de ontvangen rijksbijdrage. Schoolbesturen leggen verantwoording af over hun financiële handelingen met het publiceren van het jaarverslag en de jaarrekening inclusief een accountantsverklaring. De accountant van het bestuur moet bij zijn controle de aanwijzingen van het jaarlijkse onderwijscontroleprotocol volgen. De accountant stelt onder andere vast dat de in de jaarrekening verantwoorde baten, lasten en balansmutaties voldoen aan de eisen van financiële rechtmatigheid.
Het onderwijs aan asielkinderen |
|
Loes Ypma (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Asielkind overrompelt scholen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de signalen van scholen die de toestroom van leerplichtige asielkinderen niet aankunnen?
Ik heb geen signalen van scholen ontvangen die aangeven dat ze het niet mogelijk achten het onderwijs voor asielzoekerskinderen te verzorgen. Wel zijn er vragen van scholen over onder andere de bekostiging van het onderwijs en de inrichting van het onderwijs.
Hoe beoordeelt u de signalen dat het onderwijs binnen de procesopvanglocaties tekortschiet?
Ook daarover hebben mij geen signalen bereikt. De Inspectie van het Onderwijs heeft in 2012 het onderwijs binnen de procesopvanglocaties beoordeeld, waarbij op één locatie een tekort werd gesignaleerd. Deze locatie heeft zich binnen een jaar verbeterd.
Deelt u de mening dat het onderwijs aan asielkinderen onvoldoende is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het onderwijs aan asielkinderen verbeterd wordt? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Deze mening deel ik niet. Voor de eerste opvang van asielzoekerskinderen wordt door veel scholen aangepast onderwijs verzorgd. De inspectie beoordeelt tweejaarlijks de onderwijskwaliteit hiervan. Uit de rapportages van de inspectie blijkt dat de kwaliteit van het onderwijs aan asielzoekerskinderen wel kwetsbaar is. Van de 27 scholen zijn er vier op dit moment zwak.
In hoeverre zijn er mogelijkheden om scholen te ondersteunen die een grote toestroom hebben van asielkinderen en die geheel nieuwe locaties moeten oprichten? Wat gaat u ondernemen als blijkt dat de huidige mogelijkheden tekortschieten, waarbij de asielkinderen niet het onderwijs kunnen volgen waar ze recht op hebben?
Ik ben in gesprek met de landelijke werkgroep onderwijsondersteuning asielzoekers en nieuwkomers (Lowan) die ondersteuning levert aan scholen om het onderwijs op de nieuwe locaties mogelijk te maken, en met de PO-raad om te bezien op welke manier de ondersteuning kan worden geïntensiveerd.
Wat kan er volgens u op dit gebied in alle redelijkheid van de scholen verlangd worden als de toestroom van asielkinderen zo fluctueert?
Scholen bieden al jarenlang onderwijs aan asielzoekerskinderen. Als de kinderen net in Nederland zijn, zal de school rekening houden met de situatie en mogelijkheden van de leerlingen. Het mag duidelijk zijn dat dit vaak een aangepaste manier van onderwijs is, waarbij rekening wordt gehouden met een grote variatie in achtergronden van de leerlingen. Ook de aantallen leerlingen kunnen sterk fluctueren. De inspectie houdt in het toezicht rekening met deze omstandigheden.
Transportbedrijven, bij welke massaal de WVA wordt teruggevorderd, waardoor zij financieel in de problemen komen |
|
Jaco Geurts (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hoeveel bedrijven in de transportsector hebben een beroep gedaan op de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) in de jaren 2008–2013 en voor hoeveel geld? Bij hoeveel bedrijven wordt er nu teruggevorderd en voor welk bedrag?1
In de periode 2008 – 2013 hebben circa 1.100 bedrijven in de transportsector een beroep gedaan op de afdrachtvermindering onderwijs (AV Onderwijs), voor een totaalbedrag van circa € 53 miljoen. Bij 36 bedrijven heeft terugvordering van de AV onderwijs plaatsgevonden, voor een totaalbedrag van circa € 3,5 miljoen. Bij een vergelijkbaar aantal bedrijven in deze sector is het onderzoek nog onderhanden. De mogelijkheid bestaat om bedrijven met financiële problemen tegemoet te komen door hen binnen de grenzen van het gebruikelijke invorderingsbeleid van de Belastingdienst een betalingsregeling aan te bieden. Bedrijven kunnen zich hiervoor melden bij hun belastingkantoor.
Kunt u aangeven of terugvordering plaatsvindt bij alle belastingkantoren of dat het zich concentreert bij een aantal belastingkantoren? Indien de terugvorderingen zich concentreren bij een paar belastingkantoren, welke zijn dat dan en hoe komt dat?
De terugvorderingen zijn niet plaats- of regiogebonden, maar vinden gespreid over het land plaats.
Hoeveel bedrijven in de transportsector staan onder horizontaal toezicht en bij hoeveel van de bedrijven onder horizontaal toezicht wordt nu geld teruggevorderd?
In de transportsector vallen 570 bedrijven onder horizontaal toezicht. Bij 2 bedrijven heeft terugvordering van de AV- Onderwijs plaatsgevonden, bij 2 andere bedrijven is het onderzoek nog niet afgerond.
Bent u bekend met het feit dat er vanuit het bekostigd MBO-onderwijs een actief (commercieel) aanbod is gedaan aan diverse ondernemingen, o.a. in de sector Transport en Logistiek, om code 95 nascholing te combineren met een regulier MBO (BBL) traject, waarbij door de ROC's de garantie werd gegeven op subsidiegeld via WVA?
Nee, het is mij niet bekend dat er specifiek vanuit de bekostigde onderwijsinstellingen een actief commercieel wervingsbeleid heeft plaats gevonden.
Wie is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs dat gegeven wordt op een MBO-onderwijsinstelling voor bekostigd onderwijs?
De onderwijsinstelling is verantwoordelijk voor de kwaliteit van een opleiding. Als het een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) betreft, dan is de onderwijsinstelling samen met het bedrijfsleven verantwoordelijk voor zover het de beroepspraktijkvorming (bpv) betreft, aangezien het leerbedrijf de dagelijkse begeleiding verzorgt.
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) houdt toezicht op de kwaliteit van de opleiding dat is het onderwijs inclusief de beroepspraktijkvorming.
Door wie dient de inhoud van de hierboven omschreven onderwijsprogramma's te worden gecontroleerd? Is deze kwaliteit ook op adequate wijze gecontroleerd?
In eerste instantie is de onderwijsinstelling zelf verantwoordelijk voor de invulling van het onderwijsprogramma. De inspectie voert risicogericht onderzoek uit naar de kwaliteit van het onderwijs, ook wel een regulier onderzoek genoemd. De inspectie voert daarnaast op basis van signalen ook onderzoek uit, dan betreft het een specifiek onderzoek.
De inspectie controleert tijdens een regulier onderzoek of de kwaliteit, waaronder de programmering, voldoet. Daar waar de inspectie onderzoek heeft verricht is dat adequaat gebeurd.
Daarnaast kan de Belastingdienst bij het bedrijf toetsen of voldaan is aan de voorwaarden van de WVA. Zie ook de antwoorden op de vragen 8 en 10.
Hierbij gebruikt de Belastingdienst de «Handreiking WVA onderwijs», die in samenwerking met de inspectie is ontwikkeld. De Handreiking is gepubliceerd op de website www.rijksoverheid.nl.
Als uit de informatie van de Belastingdienst duidelijk wordt dat bijvoorbeeld een praktijkovereenkomst ontbreekt, dan wel geen beroepspraktijkvorming (bpv) wordt gevolgd, dan betrekt de Belastingdienst die informatie bij zijn oordeel of terecht van de AV-onderwijs gebruik wordt gemaakt.
In hoeverre kan de werkgever verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoud van het onderwijs, als de opleiding te goeder trouw is aangegaan omdat deze gebaseerd is op een kwalificatiedossier, met een crebo-nummer dat door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is afgegeven?
De instelling is eindverantwoordelijk voor de inhoud, vorm en uitvoering van de opleiding. De bpv is een onderdeel van de opleiding. Afspraken over de bpv worden in de bpv-overeenkomst vastgelegd en mede ondertekend door het bedrijf waar de praktijkvorming wordt uitgevoerd en de onderwijsinstelling die de opleiding aanbiedt. Daarnaast behoort de werkgever de werknemer de gelegenheid te bieden om de opleiding ook naar behoren te kunnen volgen. Het crebonummer en het kwalificatiedossier zijn voor een opleiding leidend. Het beschrijft de eisen waaraan de opleiding moet voldoen. De werkgever kan zich daar zelf van op de hoogte stellen.
Is het uitgangspunt voor het rechtmatig toepassen van de afdrachtvermindering onderwijs dat de werknemer van de belastingplichtige de beroepsbegeleidende leerweg van een erkende MBO-opleiding volgt en dat deze opleiding is opgenomen in het Centraal Register Beroepsonderwijs?
De genoemde uitgangspunten gelden inderdaad voor de rechtmatige toepassing van de AV- onderwijs met dien verstande dat er sprake moet zijn van het volgen van het volledige onderwijsprogramma. Een enkele module volstaat niet.
In het Centraal Register Beroepsonderwijs zijn de erkende MBO-opleidingen vermeld; ook worden daar de deelkwalificaties van de betreffende MBO-opleiding genoemd; mag een inhoudingsplichtige erop vertrouwen dat een opleiding uit het Centraal Register Beroepsonderwijs, dan wel één of meerdere deelkwalificaties van die betreffende beroepsopleiding, zich kwalificeert om daarvoor de afdrachtvermindering onderwijs toe te passen?
Zie antwoord bij vraag 8, met die toevoeging, dat het CREBO-register nog enkele eindtermgerichte opleidingen kent die zijn opgebouwd uit deelkwalificaties. Op deze opleidingen kon tot 1 augustus 2012 worden ingeschreven.
Er is slechts sprake van een opleiding als deze alle deelkwalificaties omvat. Voor het afronden van de opleiding behoort aan alle deelkwalificaties te zijn voldaan.
Daarnaast zijn er sinds 2012 opleidingen, ook wel beroepsgerichte kwalificaties geregistreerd in het CREBO-register. Deze opleidingen kennen geen deelkwalificaties. Bij een enkele opleiding zijn certificaten vastgesteld en opgenomen in het kwalificatiedossier, maar dit is niet het geval voor de opleidingen in de Transport en Logistiek.
In de antwoorden op eerdere vragen2 is aangegeven dat de Belastingdienst niet de kwaliteit van de opleidingen beoordeelt en dat dat de verantwoordelijkheid van de Inspectie van het Onderwijs is; indien de Inspectie geen oordeel heeft gegeven over een opleiding mag de Belastingdienst dan stellen dat er geen beroepsopleiding is gevolgd of dat slechts een deel van de opleiding is gevolgd?
De Belastingdienst toetst of voldaan is aan de in de WVA neergelegde voorwaarden. Dit houdt ondermeer in of voldaan is aan een aantal formele vereisten, zoals de aanwezigheid van een rechtsgeldige praktijkovereenkomst die voldoet aan de voorwaarden van artikel 7.2.8 van de WEB. Verder kan de Belastingdienst controleren of het gevolgde onderwijsprogramma overeenstemt met het volledige onderwijsprogramma zoals opgenomen in het officiële register, het CREBO-register.
De beoordeling voert de Belastingdienst zelfstandig uit, waarbij in voorkomende gevallen een advies kan worden gevraagd aan de inspectie.
Wanneer een leerling gedurende een MBO-opleiding afhaakt, een schoolverlater wordt of andere opleiding gaat volgen, volgt er dan terugvordering van en/of boete voor de afdrachtvermindering onderwijs bij de belastingplichtige?
Een voorwaarde voor het toepassen van de AV Onderwijs voor de beroepsbegeleidende leerweg is dat een werknemer de beroepspraktijkvorming van een diploma gerichte volledige beroepsopleiding volgt. Als de werknemer stopt met de opleiding wordt niet meer voldaan aan de voorwaarden en kan de werkgever vanaf dat moment de afdrachtvermindering niet meer toepassen. Voor de periode dat wel voldaan is aan de voorwaarden kan de afdrachtvermindering wel toegepast worden.
De Belastingdienst controleert de procedurele en administratieve vereisten die aan een opleiding worden gesteld; mag de Belastingdienst meer controleren dan de voorwaarden die gelden voor toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs? Zo ja, wat mag zij dan meer controleren en op welk wetsartikel is dat gebaseerd?
Zie antwoord bij vraag 10.
Er is een «Convenant Samenwerking Regionale Opleidingscentra Afdrachtvermindering Onderwijs» tussen een aantal ROC’s en de Belastingdienst gesloten; wat is het doel en de reikwijdte van dit convenant voor onderwijsinstellingen, voor de Belastingdienst en voor de cliënten van de onderwijsinstellingen?
In het convenant waar in de vraag naar wordt verwezen, zijn de uitgangspunten en de wijze waarop de Belastingdienst en de samenwerkende ROC’s met elkaar om wensen te gaan vastgelegd. Doelstelling van deze afspraken is het bevorderen van het op juiste wijze toepassen en optimaal gebruikmaken van de AV Onderwijs door de betrokken ondernemingen en/of non-profit organisaties. Het vanaf 1 januari 2008 geldende convenant is in 2011 voor onbepaalde tijd verlengd en is te vinden op de site van de Belastingdienst.
Indien de Inspectie heeft geoordeeld dat een opleiding niet voldoende is, heeft de betreffende onderwijsinstelling dan de kans gehad om alsnog de kwaliteitsvoordelen te realiseren en door te voeren? Kan het oordeel van de Inspectie een extrapolatie naar eerdere jaren, waarin de inhoudingsplichtige de afdrachtvermindering heeft toegepast, tot gevolg hebben?
Een herstelperiode is door de onderwijsinstelling niet met terugwerkende kracht uit te voeren. Het oordeel van de inspectie gaat over het uitgevoerde herstel nadat (ernstige) tekorten zijn geconstateerd en een waarschuwing eerder was afgegeven.
Indien de Inspectie heeft geoordeeld dat een opleiding niet voldoende is wat vindt u dan van het standpunt van Transport en Logistiek Nederland dat reparatie van het onderwijstraject mogelijk moet zijn, zodat de betreffende leerling zich alsnog kwalificeert als een opleiding waarvoor afdrachtvermindering toegepast kan worden?
Een onderwijsinstelling krijgt voor een opleiding die niet voldoet altijd een periode waarin ze de mogelijkheid heeft de opleiding te herstellen. Doel van de herstelperiode die de inspectie instelt, is niet om AV Onderwijs te kunnen toepassen door de werkgever, maar om een deelnemer op te leiden en te toetsen of de deelnemer (werknemer) aan alle eisen uit het kwalificatiedossier voldoet om zo een diploma te kunnen behalen. De Belastingdienst toets of de werkgever aan de voorwaarden uit de WVA heeft voldaan in het tijdvak dat deze de afdrachtvermindering heeft toegepast. Als bijvoorbeeld geen sprake is van het volgen van een opleiding maar slechts een onderdeel van een opleiding kan in die periode de afdrachtvermindering niet worden toegepast. Dit kan niet achteraf hersteld worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden in samenhang met de afgesproken schriftelijke beantwoording van de vragen die in het wetgevingsoverleg over het Belastingplan 2015 voorzien op 27 oktober 2015 gesteld gaan worden?
Ja. De in het wetgevingsoverleg van 27 oktober jl. gestelde vragen zijn in de beantwoording van deze en de andere Kamervragen over dit onderwerp3 meegenomen.
Het bericht dat statiegeldproject op een school wordt tegengewerkt |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Directeur Afvalfonds chanteerde ons om statiegeld»?1
Ja.
Klopt het dat gemeente Apeldoorn in 2013 een financieringsaanvraag heeft ingediend bij het afvalfonds voor een schoolproject over afval, duurzaamheid en recycling? Zo ja, op welke gronden is dat afgewezen?
De gemeente Apeldoorn heeft in 2013 inderdaad een financieringsaanvraag ingediend. Deze financieringsaanvraag is inhoudelijk beoordeeld door Stichting NL Schoon. De eerste ingediende versie van de aanvraag is afgekeurd door Stichting NL Schoon omdat deze aanvraag teveel onduidelijkheid over de zijdelingse effecten op het voorkomen van zwerfafval bevatte. Na een toelichtend gesprek tussen de gemeente Apeldoorn en Stichting NL Schoon is de aanvraag door de gemeente Apeldoorn aangepast en door Stichting NL Schoon goedgekeurd.
Deelt u de mening dat een dergelijk initiatief van leerlingen uit Apeldoorn een goed initiatief is om leerlingen bewust te maken van milieuvervuiling en ons afvalbeleid? Zo ja, past bij een dergelijk initiatief een ondersteunende rol vanuit de overheid, waarbij ook sprake is van de samenwerking van de 3 O's (Overheid, Ondernemers en Onderwijs)?
Het initiatief van leerlingen uit Apeldoorn vind ik sympathiek. Dat leerlingen hiervoor zelf het initiatief hebben genomen, laat de betrokkenheid van de leerlingen zien bij afval, recycling en duurzaamheid.
Een ondersteunende rol van de overheid bij dit initiatief is voorzien vanuit de afspraken die gemaakt zijn over bestrijding van zwerfafval in de Raamovereenkomst Verpakkingen.
Hoe beoordeelt u de rol van het Afvalfonds in deze kwestie?
Stichting NL Schoon is verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling van aanvragen. Nedvang, aan wie Stichting Afvalfonds de monitoring en stimulering van de inzameling en recycling van verpakkingsafval heeft uitbesteed, organiseert het proces voor gemeenten om een aanvraag in te kunnen dienen. Stichting Afvalfonds Verpakkingen betaalt de vergoedingen uit. Stichting Afvalfonds speelt geen inhoudelijke rol bij de beoordeling van een aanvraag.
Klopt het dat u in eerste instantie enthousiast was over het project? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is het project alsnog afgewezen?
Het project is niet afgewezen maar toegekend. De inhoudelijke beoordeling ligt niet bij mij maar bij Stichting NL Schoon. Zie verder mijn antwoord in reactie op vraag 3.
Welke criteria gelden er voor projecten die een beroep doen op het Afvalfonds en wie beoordeelt die aanvragen?
Stichting NL Schoon beoordeelt de aanvragen inhoudelijk. Hiervoor hanteert zij de volgende criteria:
Is er binnen het Van Grondstof Naar Afval (VANG)-beleid ruimte voor het ondersteunen van onderwijsprojecten van leerlingen ten aanzien van het afval en recycling?
Ja, die ruimte is er. Binnen VANG wordt gekeken hoe scholen kunnen worden gestimuleerd in educatie over afvalpreventie en afvalscheiding.
Het bericht dat het een rommeltje is met de beloning van hbo-bestuurders |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gerommel met salaris onderwijsbestuurders»?1
Ja.
Klopt het dat nog altijd een aantal hbo-bestuurders meer verdient dan dat wettelijk is toegestaan? Zo ja, is het waar dat na het aannemen en inwerkingtreden van de Wet Normering Topinkomens (WNT) door instellingen voor hoger beroepsonderwijs contracten zijn afgesloten, waardoor onderwijsbestuurders meer gingen verdienen dan de WNT en/of hun eigen beloningscode voorschrijft?
De beloningsgegevens over 2013, het eerste jaar dat de WNT in werking is getreden, worden op dit moment geanalyseerd. Eind van dit jaar zal de eerste WNT-rapportage aan uw Kamer worden toegestuurd. Hieruit zal blijken of en hoeveel bestuurders de wettelijke norm overschrijden. Dit kan geoorloofd zijn vanwege het overgangsrecht. Mocht het zo zijn dat er na de inwerkingtreding van de WNT contracten zijn afgesloten in strijd met de WNT, dan zal dit ook uit de WNT-rapportage blijken.
Herkent u het beeld zoals dat wordt geschetst in het Onderwijsblad, dat er sprake is van een «ratjetoe van niet-afdwingbare codes»?2 Zo nee, hoe verklaart u de grote verschillen in beloning tussen bestuurders en het feit dat deze verschillen ogenschijnlijk niet logisch te verklaren zijn, zoals in het artikel wordt gesteld?
Het is aan de Aob om hier de kwalificatie «ratjetoe» aan te geven. De sector hbo heeft een beloningscode voor bestuurders vastgesteld, die als doel heeft om opwaartse druk van beloningen naar het wettelijk maximum te voorkomen. In deze code is een indeling in salarisklassen gemaakt op basis van de criteria studenten (50%), budget (30%) en sectoren (20%). Net als bij de WNT is ook in de code opgenomen dat bij teruggang in beloning – als gevolg van het overschrijden van de passende salarisklasse – een overgangstermijn van maximaal 3 jaar wordt gehanteerd; in geval van een herbenoeming wordt direct de passende beloning van toepassing. Deze vorm van zelfregulering door de sector wordt door mij gemonitord. Recent heeft u hiervan de nulmeting ontvangen (Kamerstuk 33 495, nr. 58).
Op welke wijze zal de wettelijke verankering van de salarisklassen, zoals vastgelegd in de motie Mohandis en Van Meenen3, bijdragen aan meer transparantie over de beloning van onderwijsbestuurders?
Op dit moment zijn alle beloningen van onderwijsbestuurders openbaar, omdat deze op grond van de WNT in het jaarverslag worden opgenomen. Het opnemen van de salarisklassen in de ministeriële regeling verandert niets daaraan. Wel zorgt het verankeren van de salarisklassen in een ministeriële regeling ervoor dat handhaving op de overschrijding van de toepasselijke klasse mogelijk wordt.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat zo snel mogelijk alle (hbo-)bestuurders onder de WNT vallen en zich houden aan de beloningsode die voor onderwijsbestuurders geldt?
Sinds 1 januari 2013 vallen alle onderwijsbestuurders onder de WNT. De Inspectie van het Onderwijs voert de handhaving op de naleving van de wet uit. Met de inwerkingtreding van de wet en het vaststellen van sectorale beloningsmaxima daaronder, hebben de Staatssecretaris en ik een belangrijke vervolgstap gezet in het voorkomen van topinkomens. Bovendien hebben wij in 2013 en 2014 met succes een moreel appel gedaan om bestuurders te bewegen eerder dan de wettelijke termijn in beloning terug te gaan: van de elf aangeschreven hbo-bestuurders hebben er tien positief gereageerd.
Ten slotte hebben toezichthouders en bestuurders op dit moment zelf de verantwoordelijkheid om de bestuurder conform de beloningscode te belonen. Om vast te stellen of deze vorm van zelfregulering door de sector werkt, wordt door mij een monitoring op de beloningsgegevens uitgevoerd.
Het bericht "Arcus College betaalt tonnen voor langdurige interimmer" |
|
John Kerstens (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Arcus College betaalt tonnen voor langdurige interimmer»1 en herinnert u zich de eerdere vragen over topinkomens en schijnconstructies?2
Ja.
Deelt u de mening dat uit dit bericht weer blijkt dat bij sommige topbestuurders en hun werkgevers uit de (semi-)publieke sector het besef ontbreekt dat zij met geld te maken hebben dat door de belastingbetaler is opgebracht en waar zijn zuinig mee moeten omgaan? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat bij gebrek aan een juiste mentaliteit het goed is dat de topinkomens in die sector gemaximeerd zijn en binnenkort verder teruggebracht moeten worden? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin acht ik het van belang dat verantwoord wordt omgegaan met publieke middelen en dat voorkomen wordt dat met de uitoefening van publieke taken onevenredig hoge bezoldigingen worden uitgekeerd. Hiertoe dienen de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) en het wetsvoorstel verlaging bezoldigingsmaximum WNT.
Deelt u de mening dat de zinsnede in het jaarverslag van Arcus dat de betreffende functionaris «extra financiële kennis [toevoegt] aan het college van bestuur» ook zou kunnen blijken uit het feit dat hij voor lange tijd een zeer ruime financiële vergoeding voor zichzelf heeft weten te bedingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan dit op basis van die zinsnede niet goed beoordelen en onthoud mij dus van een mening.
Hoe kan iemand die een half jaar na de inwerkingtreding van de Wet Normering Topinkomens (WNT) als interim-manager is aangesteld toch onder het overgangsrecht van die wet vallen?
Dit is mogelijk als de afspraken over de bezoldiging dateren van voor 1 januari 2013.
Is het waar dat het Arcus College voor deze interim-mer in 2013 meer dan 300.000 euro betaalt? Hoe hoog wordt de betaling aan hem en «het bemiddelingsbureau» de komende jaren? Hoe verhoudt deze betaling zich tot de WNT?
Uit het jaarverslag over 2013 blijkt dat dit een functionaris zonder dienstbetrekking betreft, die vanaf 1 juli 2012 werkzaam is bij het Arcus College. Op grond van nader onderzoek op basis van de gegevens in het jaarverslag, en een eventuele melding van de instellingsaccountant, oefent de Inspectie van het Onderwijs, namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het toezicht uit op de naleving van de WNT. Het onderzoek in dat kader wordt eerst afgewacht. Per 1 januari 2014 zijn met betrokkene bezoldigingsafspraken gemaakt die binnen de kaders van de WNT vallen, aldus het jaarverslag.
Deelt u de mening dat, indien er werkelijk sprake is van de genoemde beloning, gezien de kosten en lange aanstellingsduur van deze interim-mer, er sprake is van een excessieve beloning die op geen enkele wijze te rechtvaardigen valt? Zo ja, waarom vindt u dit? Zo nee, waarom vindt u dit niet?
Op dit moment kan ik hier in afwachting van het onderzoek door de Inspectie van het Onderwijs geen uitspraken over doen. Wel merk ik op dat ook voor een topfunctionaris zonder dienstbetrekking de WNT-kaders van toepassing zijn, indien zij langer dan zes maanden hun functie vervullen, juist om te voorkomen dat een excessieve beloning bij een lange aanstellingsduur mogelijk is.
Is hier sprake van een constructie die naar de letter van de wet- en regelgeving toegestaan is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat zijn de gevolgen van dat niet toegestane handelen?
Zoals in het antwoord op vraag 5 opgemerkt voert de Inspectie van het Onderwijs onderzoek uit naar de naleving van de WNT. De uitkomsten van dit onderzoek zijn nog niet beschikbaar. Ingeval inderdaad sprake blijkt van een te hoge bezoldiging, dient dat te worden gecorrigeerd door terugbetaling.
Deelt u de mening dat, gezien de lange duur van de samenwerking van de genoemde functionaris met het Arcus College, de hernieuwing van contracten en de betaling boven de WNT-norm, dit de indruk van een schijnconstructie zou kunnen wekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het overgangsrecht voor topfunctionarissen met en zonder dienstbetrekking is aan een termijn gebonden. Bij overschrijding van deze termijn wordt de bezoldiging volledig genormeerd door de WNT. Er is bij de juiste toepassing van overgangsrecht – indien dat ook daadwerkelijk van toepassing is – geen sprake van een schijnconstructie.
Zijn juridische stappen tegen het Arcus College en de bestuurder in kwestie mogelijk? Zo ja, wie kan die stappen zetten, en welke rol kunt u daarin spelen? Zo nee, waarom niet?
De WNT geeft de Minister van OCW als vakminister de bevoegdheid om handhavend op te treden. Deze bevoegdheid is in het geval het onderwijsinstellingen betreft, gemandateerd aan de onderwijsinspectie. Bij complexe handhavingsvraagstukken kan de Minister van OCW een beroep doen op de bij mijn ministerie aanwezige deskundigheid.
De financiële problemen van scholen in het basis- en voortgezet onderwijs die te maken hebben met een grote toestroom aan asielkinderen |
|
Paul van Meenen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Scholen overrompeld door toestroom asielkinderen»?1
Ja.
Erkent u dat er een probleem is met de financiering van scholen die een relatief grote instroom van asielkinderen kennen, en dat dit deels te wijten is aan het huidige systeem dat basisscholen en middelbare scholen respectievelijk slechts één, resp. twee meetmomenten per jaar kennen voor leerlingaantallen?
De faciliteiten die beschikbaar zijn voor scholen ten behoeve van het onderwijs aan asielzoekerskinderen zijn naar mijn mening voldoende. De betreffende regelingen houden rekening met de fluctuaties van de in- en uitstroom van het aantal asielzoekerskinderen. Er zijn naast de basisbekostiging van scholen, verschillende faciliteitenregelingen van toepassing. Voor het basisonderwijs zijn dit de faciliteiten genoemd in artikel 43, 44 en 45 van de regeling bekostiging personeel PO 2014–2015. De in artikel 43 (toename aantal asielzoekerskinderen) genoemde faciliteiten voor basisscholen zijn bij een tussentijdse instroom direct beschikbaar. In artikel 44 (eerste opvang vreemdelingen) zijn drie peildata maatgevend voor de bekostiging. Artikel 45 (opvang asielzoekerskinderen in procesopvanglocaties en gezinslocaties) heeft één peildatum, te weten 1 oktober. Om voor de laatstgenoemde regeling in aanmerking te komen, moesten scholen voor 1 juli 2014 een aanvraag indienen. Vanwege de verhoogde instroom van asielzoekers worden momenteel nieuwe procesopvanglocaties en gezinslocaties geopend. Om het voor scholen mogelijk te maken ook na 1 juli direct van deze faciliteiten gebruik te kunnen maken, zal ik deze regeling aanpassen, zodat scholen ook op een later moment een aanvraag kunnen indienen.
Er zijn signalen vanuit de PO-raad dat in bepaalde specifieke situaties er een knelpunt is in de bekostiging voor basisscholen. Ik onderzoek momenteel met de PO-raad of, en zo ja welke specifieke knelpunten zich voordoen en hoe we dit kunnen oplossen.
Ook voor het voortgezet onderwijs geldt een adequate regeling, namelijk de Regeling Leerplusarrangement VO, Nieuwkomers VO en eerste opvang Vreemdelingen. Voor de eerste opvang wordt eenmalig een aanvullende bekostiging eerste opvang toegekend. Deze bedraagt € 4.500,– op jaarbasis per vreemdeling. De aanvullende bekostiging eerste opvang heeft steeds betrekking op een periode van zes maanden, met als peildata 1 oktober (voor de periode juli direct voorafgaand aan deze peildatum tot en met december direct volgend op de peildatum) en 1 april (voor de periode januari direct voorafgaand aan deze peildatum tot en met juni direct volgend op de peildatum). Daarnaast wordt ten behoeve van nieuwkomers aanvullende bekostiging verstrekt. De op de peildatum van 1 oktober getelde nieuwkomers (de leerling die op de teldatum korter dan één jaar dan wel één tot twee jaar in Nederland verblijft) geven recht op een verhoging van de personele bekostiging. In geval van nieuwkomers die op de teldatum korter dan één jaar in Nederland zijn, wordt per 15 leerlingen één maal de gemiddelde personeelslast bekostigd. Voor nieuwkomers die op de teldatum één tot twee jaar in Nederland zijn, wordt per 25 leerlingen één maal de gemiddelde personeelslast bekostigd.
Kunt u uiteenzetten wat de schaal is van de toestroom waar scholen de afgelopen jaren mee te maken hebben gekregen en wat hier de financiële gevolgen van zijn voor de scholen?
Uit gegevens van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) blijkt dat de instroom van asielzoekers de afgelopen jaren – van 2001 tot 2013 – flink is afgenomen (van 83.000 per jaar naar 15.000 per jaar). 2014 laat weer een toename zien naar ruim 21.000 tot 1 september 2014.
De faciliteitenregelingen genoemd in het vorige antwoord, bieden in beginsel scholen voldoende financiële mogelijkheden om het onderwijs aan asielzoekerskinderen te kunnen verzorgen.
Kunt u ook aangeven wat de verwachting is over de omvang van de toestroom van asielkinderen waarmee scholen in de nabije toekomst te maken krijgen en wat dit voor effect zal hebben op de scholen, hun financiële situatie en de kwaliteit van het te bieden onderwijs?
De toestroom van het aantal asielzoekers is moeilijk in te schatten. In het voorjaar was er een verhoogde instroom van Somaliërs en Eritreërs. Op dit moment zijn het vooral asielzoekers uit Syrië en Irak. De aantallen kinderen die met de ouders meereizen en asiel aanvragen fluctueert sterk per land van herkomst. De verwachting is dat op basis van de instroom tot nu toe ca. 6.000 leerplichtige asielzoekerskinderen in 2014 zullen instromen in het onderwijs. Door de huidige manier van opvang en doorstroom in het onderwijs, verwacht ik geen grote problemen voor het onderwijs. Te meer omdat de aantallen asielzoekerskinderen in het verleden veel hoger zijn geweest.
Bent u van mening dat de huidige middelen van scholen voldoende zijn om de situatie nu en in de directe toekomst het hoofd te bieden? Zo nee, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de middelen wel toereikend zijn?
Ik ben van mening dat de middelen die po- en vo-scholen ontvangen voor de opvang van asielzoekerskinderen in het algemeen voldoende zijn. De vigerende faciliteitenregelingen bieden naar mijn mening scholen ruim voldoende mogelijkheden om het onderwijs aan asielzoekerskinderen te verzorgen. Zie verder het laatste deel van het antwoord op vraag 2.
Gaat u actie ondernemen in de richting van scholen in het basis- en voortgezet onderwijs om de huidige en potentiële toekomstige problemen aan te pakken op dit gebied? Zo ja, welke actie?
Met name basisscholen die voor het eerst worden geconfronteerd met asielzoekerskinderen hebben veel vragen op het gebied van onder andere de bekostiging en inrichting van het onderwijs. Ik ben in gesprek met de PO-raad en het Lowan over de wijze waarop de ondersteuning aan scholen kan worden geïntensiveerd.
Kunt u garanderen dat scholen degelijk onderwijs kunnen blijven bieden aan alle leerlingen op de korte en lange termijn en dat de kwaliteit van het onderwijs in Nederland kan worden gewaarborgd?
Scholen worden in staat gesteld om voor alle leerlingen kwalitatief goed onderwijs te verzorgen. Onderwijs aan asielzoekerskinderen vindt in eerste instantie vaak plaats in aparte locaties of in aparte groepen. Na enige tijd zal een deel van de kinderen instromen in het regulier onderwijs. Ook voor deze kinderen is de gewichtenregeling basisonderwijs van toepassing waardoor scholen over voldoende middelen kunnen beschikken, zodat op korte en lange termijn de onderwijskwaliteit kan worden gewaarborgd.
Het bericht dat scholen de toestroom van asielkinderen nauwelijks aan kunnen |
|
Sietse Fritsma (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Asielkind overrompelt scholen» en «Arabisch briefje wijst de weg»?1 2
Ja.
Als Den Helder voor dit moment al ongeveer 60 extra leerlingen in het basisonderwijs verwacht, wat een extra financiële belasting betekent van ruim 500.000 euro voor de komende twee schooljaren, met hoeveel extra asielkinderen moet Den Helder bij benadering tot en met mei 2017 rekening houden en met hoeveel extra kosten gaat dat gepaard?
De gezinslocatie Den Helder krijgt een maximale capaciteit van circa 600 asielzoekers. Hiervan zal naar schatting 10 procent de basisschoolleeftijd hebben. Indien deze capaciteit eind 2014 geheel bezet is, is er daarna geen toename meer mogelijk. Wel zullen er leerlingen in- en uitstromen. De totale kosten voor dit aantal leerlingen tot en met mei 2017 zullen op basis van deze aannames circa € 630.000 zijn.
Ervan uitgaand dat de grenzen voor asielzoekers niet dichtgaan onder het huidige VVD/PvdA-beleid, hoeveel verwacht u dan voor het gehele landelijke onderwijs extra uit te moeten geven voor het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs tot en met mei 2017, het tijdstip van de verkiezingen? Hoe gaat u dat financieren?
Op basis van de extra instroom in 2014 en de aanname dat deze instroom ook de komende jaren van deze omvang is, zijn de extra kosten voor de schooljaren 2014/2015, 2015/2016 en 2016/2017 geraamd op respectievelijk € 22, € 38 en € 41 miljoen euro. Voor het onderwijs zijn verschillende regelingen voor de eerste opvang. Vervolgens zal een deel van de asielzoekers in Nederland blijven en onder de reguliere bekostiging van het onderwijs vallen en daarmee onder de reguliere manier van financiering van het onderwijs via de leerlingaantallen.
Bent u het ermee eens dat de noodklok die nu door VOS/ABB en de PO-Raad wordt geluid erop duidt dat het opengrenzenbeleid van deze regering ontwrichtend werkt op het onderwijsbestel?3
Ik deel deze mening niet. Nederland neemt al sinds de jaren ’80 asielzoekers op. Daarmee zijn de afgelopen jaren ook veel kinderen het onderwijs ingestroomd. De scholen zijn goed in staat om het onderwijs aan deze kinderen te verzorgen. Een aantal scholen in de omgeving van de asielzoekerscentra heeft zich gespecialiseerd in het onderwijs aan asielzoekerskinderen. De Inspectie van het Onderwijs heeft in 2012 het onderwijs op deze scholen geëvalueerd. De kwaliteit van het onderwijs op deze scholen en andere scholen die de eerste opvang van nieuwkomers verzorgen bleek nog kwetsbaar. Van deze scholen hadden 27 een basisarrangement en waren er zes zwak. Voor deze laatste scholen loopt een aangepast toezichtarrangement. Het aantal zwakke scholen loopt wel terug, momenteel zijn het er nog vier.
Deelt u de mening dat het sluiten van de grenzen positief zou bijdragen aan het handhaven en de verbetering van de kwaliteit van het onderwijsbestel?
Ik ben het daarmee niet eens. Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het artikel «Stapel weer docent bij Fontys Tilburg»?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Welke bestuurder(s) van Fontys is/zijn eindverantwoordelijk voor het aantrekken op freelancebasis van de heer Stapel die aan de basis staat van de verrijking van onze woordenschat met de zelfstandig naamwoorden «fopprofessor» en «fraudeprofessor»?
Fontys Hogescholen heeft te kennen gegeven dat de heer Stapel is aangetrokken om als freelancer enkele gastcolleges te verzorgen. Hij was dus niet in dienst van Fontys Hogescholen, noch was hij actief als docent binnen een opleiding. Binnen Fontys Hogescholen is het zo dat de directie van een instituut, in dit geval de directie van Fontys Academy for Creative Industries, eindverantwoordelijk is voor de invulling van het onderwijs van haar opleidingen, inclusief het aantrekken van docenten of, zoals in dit geval, het inschakelen van gastsprekers daartoe.
Op grond van welke overweging is deze bestuurder/zijn deze bestuurders tot de slotsom gekomen dat het aantrekken van de heer Stapel toegevoegde waarde heeft voor deze Fontys Academy?
Fontys Hogescholen geeft aan dat de heer Stapel is gevraagd enkele gastcolleges te verzorgen over het thema reputatieschade en hoe je daarmee omgaat, vanuit zijn persoonlijke ervaringen en achtergrond. De gastcolleges maakten geen deel uit van het curriculum van de opleiding. Studenten konden op vrijwillige basis deze gastcolleges bijwonen en kregen hiervoor geen studiepunten.
Hebben of hadden de betrokken bestuurders een persoonlijke relatie met de heer Stapel en indien dat zo is, heeft dat een rol gespeeld bij het aantrekken van de heer Stapel als docent?
Fontys Hogescholen laat weten dat er geen sprake was van persoonlijke relaties.
Deelt u de mening dat u als verantwoordelijk bewindspersoon actie moet ondernemen om deze schaamteloze benoeming die voor de reputatie van Fontys schadelijk is, ongedaan te maken? Zo nee, waarom niet?
De instellingen zijn verantwoordelijk voor de invulling van hun onderwijs, hun personeelsbeleid en reputatie. En nogmaals, de heer Stapel was aangetrokken om als freelancer enkele gastcolleges te verzorgen en studenten uit eigen ervaring te vertellen over de schaduwzijde van succes. Hij was niet bij Fontys in dienst en de gastcolleges waren geen onderdeel van het curriculum, noch waren zij verplicht.
De belabberde kwaliteit van het leerlingenvervoer voor kinderen met een beperking |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de waarschuwing van de brancheorganisatie voor het groepsvervoer KNV Taxi1 dat veel gemeenten bij de aanbesteding van het leerlingenvervoer het liefst voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten en de kwaliteit vaak ondergeschikt maken aan de prijs?2
Er zijn in de media vaker zorgen geuit over de kwaliteit van het leerlingenvervoer in relatie tot het Europees aanbesteden door gemeenten, vanuit het idee dat bij de beoordeling van deze aanbestedingen alleen naar de prijs werd gekeken en niet naar de kwaliteit van het leerlingenvervoer. Bij de beoordeling van de aanbiedingen wordt echter altijd naar de verhouding tussen de prijs en de kwaliteit gekeken.
In 2009 heeft de Ombudsman een kritisch rapport uitgebracht over de kwaliteit van het leerlingenvervoer.3 Onder andere naar aanleiding van dit rapport zijn in 2009 de Handboeken contractvervoer opgesteld, waaronder het handboek «Professioneel aanbesteden leerlingenvervoer» (zie ook www.naarbetercontractvervoer.nl). De handboeken zijn uitgebracht door de ministeries van I&M (voorheen V&W), VWS en OCW in samenwerking met de VNG, de CG-Raad, de brancheorganisatie en de werkgevers- en werknemersorganisaties in de taxibranche.4 Het handboek biedt voor een groot deel van de aanbevelingen van de Ombudsman oplossingen en/of handvatten. Zo wordt er (voor de aanbesteding) informatie gegeven over de kwaliteit waar het leerlingenvervoer aan zou moeten voldoen. Daarnaast wordt ook naar de prijs gekeken. Het gaat om een goede verhouding tussen kwaliteit en prijs.
Deelt u de mening van de brancheorganisatie dat «de Europese aanbesteding het probleem is, omdat de gemeenten hierbij de opdracht geven aan het vervoersbedrijf met de laagste prijs en niet meer naar de service voor kwetsbare kinderen kijken»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Door het Europees aanbesteden wordt de aanbestedingsprocedure juist transparant en is het zeker niet zo dat de opdracht automatisch gegund wordt aan de aanbieder met de laagste prijs. Het handboek «Professioneel aanbesteden leerlingenvervoer» geeft tips en voorbeelden over zaken waarvan het belangrijk is dat ze worden meegenomen en meegewogen bij de aanbesteding. Gemeenten worden gewezen op het belang van een goede verhouding van kwaliteit en prijs bij de aanbesteding.
Wat zijn volgens u de oorzaken van de door u geconstateerde «sterke daling» van de kosten voor het leerlingenvervoer door de Europese aanbestedingen?3 Is deze sterke daling juist niet een directe bedreiging van de kwaliteit van het leerlingenvervoer en een bevestiging van wat de brancheorganisatie voor groepsvervoer stelt?
In de eerste meting van de «Monitor leerlingenvervoer 2013» is geconstateerd dat er landelijk, tussen 2011 en 2012, sprake is van per saldo een (kleine) daling van de totale vervoerskosten van zo’n € 10 miljoen (op een totaal van € 230 miljoen). Deze daling is niet als «sterk» te kwalificeren. Veel gemeenten gaven aan dat de (autonome) ontwikkeling van het aantal leerlingen een belangrijke reden was voor een daling van de vervoerskosten. Andere redenen voor de landelijke afname van de kosten zijn een verschuiving van aangepast vervoer naar eigen- of openbaar vervoer en een gunstigere aanbesteding in combinatie met regionalisering (gezamenlijk optrekken van gemeenten bij de aanbesteding). Er zijn ook gemeenten die te kampen hadden met een stijging van vervoerskosten door de jaarlijkse indexering door vervoerders, een toename van vervoersbewegingen door scholen die afwijkende schooltijden hanteren of door een duurder contract met een nieuwe vervoerder.6
Hoe beoordeelt u het door de brancheorganisatie aangehaalde voorbeeld van vervoerder Helbro te Sliedrecht, die geen concessies wilde doen aan kwaliteit en als gevolg daarvan failliet ging? Acht u het wenselijk dat organisaties en bedrijven die voor kwalitatief hoogwaardig vervoer voor kinderen met een beperking gaan vanwege de marktwerking in het leerlingenvervoer failliet gaan?
Een oorzakelijk verband tussen kwaliteit en faillissement is mij niet bekend. Vervoersbedrijf De Vier Gewesten (DVG) heeft vanaf 1 september 2014 het leerlingenvervoer in deze regio overgenomen. Het bedrijf schakelt vaak lokale vervoerders in. Deze bedrijven rijden, naar ik begrepen heb, naar tevredenheid al langere tijd naar scholen in de regio.
Wat zijn in uw ogen de oorzaken van de recente misstanden in Gorinchem4 en Utrecht5? In hoeverre zijn deze recente misstanden in Gorinchem en Utrecht bij het leerlingenvervoer veroorzaakt door aanbestedingen, waar de prijs boven de kwaliteit wordt gesteld?
In Gorinchem was een probleem ontstaan door een gerechtelijke procedure omdat een vervoersbedrijf na de voorlopige gunning een kort geding tegen de gemeente had aangespannen. De potentiële vervoerders hebben toen in afwachting van de uitspraak niet de benodigde uitgaven kunnen doen om het vervoer voor te bereiden. De rechter heeft geoordeeld dat de procedure goed was verlopen en heeft de gemeente Gorinchem in het gelijk gesteld. Na de uitspraak is helaas één vervoersbedrijf niet in staat geweest om precies op tijd leerlingenvervoer te regelen. Gelukkig is dit tot één dag beperkt gebleven.
In Utrecht ging het over de slechte kwaliteit van het leerlingenvervoer. Ook was er een gehandicapte leerling achtergelaten in een busje. Dit incident betreur ik zeer. Volgens het vervoersbedrijf waren er, na de nieuwe aanbesteding, nieuwe chauffeurs en nieuwe routes. Hierbij zijn er fouten gemaakt. Dit is door de gemeente Utrecht opgepakt.
Welke tarieven worden er bij de aanbesteding van het leerlingenvervoer door gemeenten gehanteerd (minimum/maximum/gemiddelden)? Wat is in uw ogen een wenselijk tarief (in euro’s)?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeenten. Ik ben daarom niet bekend met de tarieven die de diverse gemeenten hanteren en wat daarbij wenselijk is.
Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om de kwaliteit van het leerlingenvervoer te verbeteren en de recente misstanden in de toekomst te voorkomen of op te lossen?
In 2009 zijn er door het opstellen van het handboek «Professioneel aanbesteden leerlingenvervoer» al maatregelen genomen om de kwaliteit van de aanbesteding en het leerlingenvervoer te verbeteren. De uitkomsten van de 1-meting onder eindgebruikersis aanleiding geweest om de kwaliteitsaspecten opnieuw te positioneren. Als gevolg daarvan is het handboek medio 2013 geactualiseerd. Hiermee liggen er voldoende handvatten voor gemeenten voor een kwalitatief goede aanbesteding van het leerlingenvervoer.9
Deelt u de mening dat bij leerlingenvervoer niet de markt en de prijs van het personenvervoer leidend moeten zijn, maar dat altijd de kwaliteit voorop moet staan?
De regels voor het aanbesteden geven ruimte voor een combinatie van prijs en kwaliteit.
Ziet u mogelijkheden om de Europese aanbestedingen bij het leerlingenvervoer uit te bannen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik zie geen mogelijkheid om de Europese aanbesteding bij het leerlingenvervoer uit te bannen. Een transparante wijze van aanbesteding is belangrijk. Daarmee stoppen is niet wenselijk.
Is het gebruikelijk in gemeenten dat ouders zelf voor begeleiding tijdens het leerlingenvervoer moeten zorgen of deze zelf moeten bekostigen? Hoeveel gemeenten hanteren deze regel in de aanbestedingsvoorwaarden? Wat voor een gevolgen heeft een dergelijke begeleidingsplicht voor de arbeidsparticipatie in Nederland?6
Gemeenten hebben de wettelijke plicht «passend vervoer» aan te bieden. Uitgangspunt van de regeling leerlingenvervoer is een vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer, zo nodig met begeleiding. Ook kan een fietsvergoeding worden verstrekt. Onder bepaalde voorwaarden kunnen ouders voor hun kind aanspraak maken op aangepast vervoer, in taxi’s of taxibusjes.
Gemeenten mogen geen bijdrage van ouders vragen als het gaat om leerlingen met een handicap. Met invoering van passend onderwijs op 1 augustus 2014 is als gevolg van een amendement van de Tweede Kamer in de wet opgenomen dat gemeenten in de regeling leerlingenvervoer rekening moeten houden «met de van de ouders redelijkerwijs te vergen inzet». Dit is opgenomen in de Modelverordening van de VNG en in de regelingen van gemeenten. De verantwoordelijkheid van de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeente. Daarom ben ik niet bekend met de wijze waarop gemeenten hieraan vorm geven in de aanbesteding van het leerlingenvervoer.
De problemen die het speciaal onderwijs ondervindt bij de bekostiging van medische zorg voor leerlingen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kloppen de berichten uit het speciaal onderwijs, dat de budgetten voor begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging in een deel van de samenwerkingsverbanden nu al ontoereikend zijn om de benodigde zorg aan alle leerlingen te kunnen bieden? Zo nee, sluit u uit dat dit plaatsvindt? Zo ja, hoeveel samenwerkingsverbanden en/of gemeenten kunnen niet de benodigde zorg leveren aan leerlingen met een ernstige (meervoudige) handicap?
De zorg voor kinderen met een beperking, waaronder begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging, blijft met de hervorming van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geborgd. Gemeenten worden met de invoering van de nieuwe Jeugdwet verantwoordelijk voor de begeleiding en persoonlijke verzorging en zorgverzekeraars voor verpleging. Ernstig meervoudig beperkte kinderen zullen met ingang van 2015 vooral zijn aangewezen op de voorgenomen Wet langdurige zorg (Wlz), omdat zij veelal blijvend permanent toezicht of 24 uur per dag zorg nabij nodig hebben. Dit geldt ook voor thuiswonende, ernstig meervoudig beperkte kinderen.
Met ingang van 1 januari 2015 vervalt de voorliggendheid van onderwijs op AWBZ. Dat betekent dat voor kinderen die onder de Wlz gaan vallen, er geen aftrek van de zorgbekostiging meer plaatsvindt. Daarmee wordt een knelpunt van het huidige systeem opgelost en wordt de combinatie van dagbesteding en onderwijs eenvoudiger. Wel blijft samenwerking en afstemming tussen de uitvoerders van de Wlz en die van het onderwijs van belang. Het gaat dan om het zorgplan en het ontwikkelingsperspectief van het kind. Het betekent dat van de Wlz-zorgverleners kan worden gevraagd om niet alleen de zorg af te stemmen, maar daarbij ook de school te betrekken.
In aanvulling op de beschikbare zorg, kwamen vanaf 2010 extra AWBZ-compensatiemiddelen (landelijk € 10 mln.) voor scholen beschikbaar via een subsidie aan de regionale expertisecentra. Deze regeling is ingesteld ter compensatie van de «Pakketmaatregel AWBZ» uit 2009 die het beroep op de AWBZ beperkte en ook gevolgen had voor de mogelijkheden van de inzet van deze zorg op school (met name de inzet van begeleiding). Scholen konden een beroep doen op deze middelen voor de kleine groep leerlingen voor wie de beschikbare zorg en onderwijsondersteuning niet toereikend was. Met de invoering van de wetgeving passend onderwijs op 1 augustus 2014 is het budget voor de compensatiemiddelen AWBZ niet gewijzigd. Deze compensatiemiddelen zijn toegevoegd aan de normbekostiging van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs.
Het is een zorgelijk signaal dat er scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs (het (v)so) zijn die in deze fase aangeven onvoldoende (zicht op) budgetten te hebben. Ik vind het belangrijk dat er goede afspraken worden gemaakt tussen zorgverleners en scholen – en waar nodig samenwerkingsverbanden en gemeenten – om kinderen de zorg en onderwijsondersteuning te bieden die zij nodig hebben. OCW en VWS zullen dit nauwlettend in de gaten houden. Het thema krijgt ook aandacht in de gezamenlijke werkagenda voor de verbinding passend onderwijs en jeugdhulp van de PO-Raad, VO-raad, VNG, VWS en OCW. Vanuit deze werkagenda stellen betrokken organisaties handreikingen op en organiseren zij maatwerkbijeenkomsten om de samenwerking tussen onderwijs en zorg te ondersteunen. Aan Per Saldo en Ieder(in) is gevraagd een informatiepunt in te richten, waar ook vragen en signalen over de combinatie van onderwijs en zorg ingebracht kunnen worden.
Hoeveel gemeenten hebben ondertussen concrete afspraken op papier gemaakt met het samenwerkingsverband passend onderwijs over de inkoop van (medische specialistische) jeugdzorg voor kinderen met een ernstige meervoudige handicap? In hoeveel gemeenten is deze medisch specialistische zorg ook daadwerkelijk ingekocht (zijn contracten getekend)?1
De zorgcontinuïteit voor kinderen met een handicap blijft ook na 1 januari 2015 geborgd. Voor de meeste ernstig meervoudig beperkte kinderen geldt dat zij aangewezen zullen zijn op de Wlz. Dit betekent dat voor een groot deel van deze kinderen de medisch specialistische zorg niet vanuit gemeenten maar vanuit de Wlz gefinancierd zal worden.
Voor de kinderen die (wel) van de AWBZ overgaan naar de Jeugdwet, is er een overgangsperiode. Zij houden tijdens de overgangsperiode recht op de zorg uit de AWBZ-indicatie. Die zorg kan in een instelling of thuis geleverd worden. Dit overgangsrecht duurt tot de einddatum op de indicatie, maar uiterlijk tot 1-1-2016. Na afloop van het overgangsrecht kan bij de gemeente nieuwe ondersteuning worden aangevraagd.
Momenteel zijn gemeenten volop bezig met het afronden van hun beleidsplannen Jeugd en met de inkoop van jeugdhulp voor 2015. De jeugdplannen van gemeenten moeten voor 1 november worden vastgesteld door de gemeenteraad. Door het verplichte karakter van de op overeenstemming gerichte overleggen (oogo) tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden is het gewaarborgd dat gemeenten hun plannen ook afstemmen met de samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs. Op basis van de nieuwe Jeugdwet wordt per 1-1-2015 continuïteit van zorg geboden aan de cliënten die op dat moment gebruik van jeugdhulp maken.
Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg Stelselherziening/Transitie Jeugdzorg van 24 september jl. heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer bij brief van 20 oktober 2014 (Kamerstuk 2014Z18587) nader geïnformeerd over de stand van zaken van de inkoopafspraken die gemeenten momenteel maken.
Kunt u een volledig overzicht geven van de verschillende vormen van (extra) financiering van zorgmiddelen (begeleiding, persoonlijke verzorging, verpleging, persoonsgebonden budgetten, samenwerkingsverbanden en andere zorggelden) die door scholen ingezet kunnen worden (uitgesplitst voor de jaren 2013 t/m 2017, uitgesplitst naar schooltype en uitgesplitst naar financieringsstromen)? Wilt u daarbij aangeven wat de gevolgen zijn van de invoering van de Wet Langdurige zorg op deze financieringsmogelijkheden?
In 2013 en 2014 wordt een individuele zorgvraag gefinancierd uit de AWBZ. Per 1 januari 2015 worden de onderdelen begeleiding en persoonlijke verzorging overgeheveld naar de Jeugdwet. In de Jeugdwet is voorzien in continuïteit van zorg: in 2015 krijgt een leerling, afhankelijk van de looptijd van zijn «oude» indicatie, nog 1 jaar de huidige geïndiceerde zorg via de gemeente. Voor de jaren daaropvolgend en voor nieuwe zorgvragen zijn de nieuwe financieringsvormen van toepassing.
De AWBZ-verpleging wordt overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). De nieuwe aanspraak wijkverpleging in de Zvw betekent dat per 2015 verpleging voor kinderen in de klas mede kan worden bekostigd door de zorgverzekeraar.
In het geval van blijvende zeer ernstig beperkingen bij leerlingen, is niet de Jeugdwet of Zvw van toepassing, maar wordt dat de Wlz. Dit is een landelijke regeling. Nu de voorgenomen Wlz zich beperkt tot een integraal zorgaanbod, voor mensen die een blijvende behoefte zullen hebben aan permanent toezicht of 7x24 uur-zorg, wordt onderwijs niet meer als een voorliggende voorziening gerekend.
Verder hebben (v)so-scholen binnen de lump sum beperkt middelen beschikbaar voor zorg, en zijn er bijvoorbeeld vergoedingen mogelijk voor brancardliften of speciale schoolbaden. De invulling van de (v)so-bekostiging met ingang van 1 augustus 2014 is toegelicht op: http://passendonderwijs.nl/nieuws/toelichting-bekostiging-vso-na-invoering-passend-onderwijs/ De invoering van de Wlz en de Jeugdwet hebben geen effect op deze bekostiging.
Bovenstaande is samengevat in onderstaand schema:
Leerling op een reguliere school voor po of vo
leerling op een school voor (v)so
Basisbekostiging
Basisbekostiging
Bekostiging extra ondersteuning, op basis van afspraken in het samenwerkingsverband
Ondersteuningsbekostiging op basis van aantal ingeschreven leerlingen in het (v)so op de teldatum
18-: Jeugdwet
18+: WMO 2015, Participatiewet
18-: Jeugdwet
18+: WMO 2015, Participatiewet
Zvw: nieuwe aanspraak wijkverpleging
Zvw:
nieuwe aanspraak wijkverpleging
Wlz
Wlz
Acht u het wenselijk dat er een aanzienlijk risico is ontstaan doordat het integrale aanbod van specifieke onderwijszorgarrangementen voor moeilijk lerende kinderen met ernstige gedragsproblemen niet kan worden gecontinueerd en dat hierdoor kwetsbare kinderen en jongeren thuis komen te zitten? Zo nee, welke garanties kunt u geven zodat het integrale aanbod van specifieke onderwijszorgarrangementen gecontinueerd wordt?2
Het onderwijssysteem biedt al veel mogelijkheden om ervoor te zorgen dat kinderen met complexe ondersteuningsvragen passend onderwijs kunnen volgen. De wetgeving passend onderwijs en de Jeugdwet bieden ruimte voor verder maatwerk voor onderwijszorgarrangementen. Ook hebben scholen met ingang van 1 augustus 2014 de zorgplicht: de school waar de leerling is aangemeld, heeft de verantwoordelijkheid om een passende plek te bieden aan een leerling die extra ondersteuning nodig heeft.
In het oogo over het ondersteuningsplan en het Jeugdplan maken samenwerkingsverbanden en gemeenten afspraken over de invulling van onderwijszorgarrangementen. Gemeenten en scholen zullen hun aanbod voor onderwijsondersteuning en zorg goed op elkaar af moeten stemmen. In samenwerking met de VNG en de sectororganisaties stellen OCW en VWS instrumenten beschikbaar om hier een passende invulling aan te geven. Zie ook het antwoord op vraag 8.
In hoeverre klopt het dat er bij de Regionale Expertise Centra voor scholen met specifieke zorgvragen meer mogelijkheden waren om extra budget te krijgen (omdat zij over gelden van een gehele regio beschikten) in vergelijking met de huidige samenwerkingsverbanden (met een beperkter werkterrein)? Wat is daarvan het gevolg?
Zoals eerder toegelicht, werd slechts een klein (aanvullend) deel van de zorg via de regionale expertisecentra bekostigd. Voor het overgrote deel liepen de middelen via de AWBZ, zorgverzekeraars, provincies en gemeenten.
De voormalige «Subsidie regionale expertisecentra in verband met de pakketmaatregel AWBZ» lag voorheen bij de regionale expertisecentra en deze middelen zijn nu verlegd naar het samenwerkingsverband.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Acht u het wenselijk dat scholen voor het speciaal onderwijs sinds de invoering van het passend onderwijs langs veel meer «loketten» moeten (meerdere samenwerkingsverbanden, jeugdzorg, zorgverzekeraars en gemeenten) voor het krijgen van middelen voor begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging dan voorheen (waar het voornamelijk verliep via het Regionaal Expertise Centrum)? Op welke wijze gaat u deze versnippering aan banden leggen?
De organisatie van onderwijsondersteuning in combinatie met zorg voor leerlingen met een grote zorgvraag verandert door de wetgeving passend onderwijs en de herziening van de AWBZ.
Voor de groep ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen is de verwachting dat de combinatie onderwijs en zorg met ingang van 1 januari 2015 wordt vereenvoudigd: de aanbieders die zorg vanuit de Wlz leveren, kunnen dan rechtstreeks met de betrokken (v)so-school afspraken maken over de inzet van zorg.
Voor de invulling van onderwijszorgarrangementen voor leerlingen met lichtere zorgvragen kunnen samenwerkingsverbanden en gemeenten afspraken maken in overleg met de betrokken reguliere en speciale scholen. Het samenwerkingsverband is (ook voor alle overige zaken rond onderwijsondersteuning) hèt loket voor de aangesloten scholen.
Dit neemt niet weg dat veel (v)so-scholen te maken kunnen hebben met meerdere samenwerkingsverbanden. Ik signaleer dat nog niet overal heldere afspraken zijn gemaakt over een adequate werkwijze. In samenwerking met de onderwijsorganisaties wordt ondersteuning geboden om deze afspraken snel duidelijk te krijgen. Dat helpt met name (v)so-scholen om het onderwijs kwalitatief goed in te vullen.
Is – gezien wat er in vraag 6 wordt gesteld – de bureaucratie voor de scholen voor speciaal onderwijs toegenomen, sinds de invoering van het zogenaamde passend onderwijs? Zo nee, waar blijkt dat uit? Zo ja, op welke wijze gaat u deze extra administratieve last indammen?
Met de invoering van passend onderwijs is, onder andere, juist een vermindering van de bureaucratie beoogd. Landelijke indicatiecriteria zijn afgeschaft, vaststaande, vaak langdurige, procedures zijn komen te vallen. De samenwerkingsverbanden en scholen hebben veel ruimte gekregen om passend onderwijs zelf in te richten.
Het is nog niet mogelijk om te zeggen of de bureaucratie voor (v)so-scholen is toegenomen. Scholen en samenwerkingsverbanden zijn bezig om vorm te geven aan passend onderwijs in de praktijk. Er is sprake van veranderingen in procedures, waarbij onnodige bureaucratie zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Scholen en samenwerkingsverbanden hebben de ruimte gekregen om binnen de kaders van de wetgeving hun procedures in te vullen. Het is dan ook aan de scholen en samenwerkingsverbanden om te blijven werken aan het voorkomen van onnodige bureaucratie. Zij kunnen hierbij gebruik maken van de instrumenten die de Kafkabrigade biedt om onnodige bureaucratie te voorkomen. Deze informatie komt een dezer dagen beschikbaar op www.passendonderwijs.nl.
Ik heb in het algemeen overleg van 3 juli 2014 toegezegd dat ik een onderzoek zal doen naar bureaucratie in passend onderwijs. Dit onderzoek wordt in de tweede helft van het schooljaar uitgevoerd door het Kohnstamm Instituut in opdracht van het NRO. Het doel van deze nulmeting is het in kaart brengen van de mate waarin (voorafgaand aan passend onderwijs) de werkwijzen rond leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften bureaucratie met zich meebrengen.
Vervolgens zal de mate waarin deze werkwijzen veranderd zijn met de komst van passend onderwijs in kaart worden gebracht. Ik zal u zo spoedig mogelijk na het afronden van dit onderzoek informeren over de uitkomsten. Op basis daarvan wordt bezien of er extra inspanningen nodig zijn om onnodige bureaucratie en administratieve lasten te verminderen.
Wanneer kan de Kamer een concrete uitwerking tegemoet zien van de in 2012 Kamerbreed aangenomen motie, die de regering verzoekt om het zogenaamde passend onderwijs en begeleiding op basis van de (gedecentraliseerde) AWBZ zo goed mogelijk op elkaar te doen aansluiten?3
De uitvoering van deze motie heeft mede bijgedragen aan de invulling van de nieuwe regelgeving. Met de invoering van de Wet langdurige zorg en de Jeugdwet zullen dan ook verschillende knelpunten opgelost kunnen worden. Zo wordt, als bij vraag 1 is aangegeven, onderwijs niet langer als voorliggende voorziening gezien. Dat betekent dat er geen aftrek meer plaatsvindt van de zorgbekostiging tijdens onderwijs.
De sectororganisaties en de VNG hebben in samenwerking met OCW en VWS een aantal handreikingen uitgebracht over de herziening van de AWBZ en kinderen en jongeren met een beperking. Ook Gedragswerk heeft een handreiking uitgebracht waarin beschreven wordt hoe teams het werken aan passend onderwijs voor kinderen voor wie dat niet vanzelf spreekt, in de dagelijkse praktijk in en om de klas kunnen organiseren en regisseren. http://www.gedragswerk.nl/news/83/Nieuwe%20hulpmiddelen%20beschikbaar%20op%20deze%20website
Kunt u een overzicht geven of en in hoeverre er belemmeringen of schotten zijn om zorggelden in te kunnen zetten in het onderwijs en andersom? Wat zijn de gevolgen van deze belemmeringen? Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om de mogelijke belemmeringen weg te kunnen nemen?
Met de invoering van de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de voorgenomen Wlz verdwijnen er een aantal knelpunten of schotten die nu soms een belemmering kunnen vormen om zorggelden in te zetten tijdens het onderwijs. Met de Jeugdwet worden gemeenten verantwoordelijk voor alle jeugdhulp en komen bestaande financieringsschotten die een integrale aanpak rond het kind en gezin belemmeren te vervallen. Verder wordt het voor leerlingen eenvoudiger om naast dagbesteding ook onderwijs te volgen. Als een leerling naar school gaat, betekent dit geen aftrek meer van de zorgbekostiging voor de leerling. Zie ook mijn brief van 14 oktober 2014 over de actualiteiten passend onderwijs.
Bent u bereid te onderzoeken of ernstig meervoudig gehandicapte kinderen als één groep beschouwd en gefinancierd kunnen worden, vergelijkbaar met cluster 1 en 2? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het verleden hebben tyltylscholen gepleit voor de vorming van instellingen voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking conform cluster 1 en 2. In de Nota naar aanleiding van het verslag bij de wetgeving passend onderwijs (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 106, nr.7), is aangegeven dat de tyltylscholen gedeeltelijke overlap vertonen met de scholen voor zeer moeilijk lerende kinderen. Beide bieden samen met kinderdagcentra een onderwijs-zorgaanbod aan kinderen met een (zeer) laag ontwikkelingsniveau en een grote zorg- en ondersteuningsbehoefte. Verder zijn de tyltyl scholen vaak organisatorisch verbonden met een mytylschool.
Voor de doelgroep ernstig meervoudig beperkte is de instellingsfiguur echter niet goed uitvoerbaar omdat de leerlingen waar het om gaat veel breder verspreid naar het (v)so gaan, zoals blijkt uit de volgende cijfers:
Deze cijfers laten zien dat ernstig meervoudig beperkte kinderen nu op verschillende plekken in het onderwijs terecht komen. Deze heterogeniteit van de leerlingenpopulatie beschouw ik als positief. Ik acht het daarom niet wenselijk om deze kinderen als één aparte groep te beschouwen en te financieren, met alle gevolgen hiervan. Gegeven de spreiding van de ernstig meervoudig beperkte leerlingen over de schoolsoorten en gezien het grote aantal scholen waar deze leerlingen zitten, gaat de vergelijking met cluster 1 en 2 niet op.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
Ja.
Het kort geding dat is aangespannen door twee vrouwen tegen de Islamitische Universiteit Rotterdam |
|
Malik Azmani (VVD), Pieter Duisenberg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het kort geding dat is aangespannen door twee vrouwen tegen de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR)?
Ja.
Kunt u, los van deze specifieke zaak, inzicht geven in de regels omtrent het verwijderen van studenten bij geaccrediteerde niet-bekostigde opleidingen?
De bepalingen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) over de bevoegdheid van het instellingsbestuur om de inschrijving van een student voor een opleiding eenzijdig te beëindigen, zijn niet van toepassing op niet-bekostigde instellingen. Het instellingsbestuur van een niet-bekostigde instelling zegt met de beslissing een student weg te sturen in feite tussentijds een privaatrechtelijke overeenkomst op. Dat kan normaliter niet zonder goede motivering. Met de inschrijving van de student verplicht de niet-bekostigde instelling zich jegens hem of haar tot het verzorgen van de opleiding. De student kan tegen de niet-bekostigde instelling langs civielrechtelijke weg een rechtszaak aanspannen indien hij of zij meent dat de instelling bedoelde verplichting ten onrechte niet langer nakomt.
In hoeverre is een geaccrediteerde opleiding vrij om studenten te verwijderen tijdens de behandeling van een klacht? Op basis van welke wetgeving is dit toegestaan? Is hier een verschil met bekostigde instellingen?
Zoals vermeld in antwoord 2 gelden de bepalingen van de WHW met betrekking tot het eenzijdig beëindigen van een inschrijving niet voor de niet-bekostigde instellingen. Niet-bekostigde instellingen kunnen met de student – ook – andere regels overeenkomen voor het eenzijdig beëindigen van de inschrijving. Niet-bekostigde instellingen zijn op grond van de WHW overigens niet verplicht om een klachtenregeling te hebben.
Het enkele feit dat een student een klacht indient mag natuurlijk geen reden zijn om de inschrijving eenzijdig te beëindigen. Inmiddels heeft ook de rechter geoordeeld dat de instelling fout zat en de studentes hun opleiding moeten kunnen voortzetten.
Het uitsluiten van een opleiding of het eenzijdig beëindigen van de inschrijving van een student door het college van bestuur van een bekostigde instelling voor hoger onderwijs kan op grond van de WHW alleen in de volgende gevallen:
Bent u op de hoogte welke cultuur bedoeld wordt met het «niet passen in de cultuur» als verwijderingsgrondslag?
Ja, de IUR heeft dit toegelicht in haar verweerschrift bij het kort geding. De rechter heeft geoordeeld dat dit onvoldoende grondslag biedt voor verwijdering en bepaald dat de twee vrouwen hun opleiding moeten kunnen hervatten.
In hoeverre is een veilige omgeving binnen de universiteit een voorwaarde voor accreditatie?
De onderwijsleeromgeving is onderdeel van het accreditatiekader, zowel in de beperkte als de uitgebreide opleidingsbeoordeling, en wordt in deze toetsen door een onafhankelijk panel van deskundigen beoordeeld. In de tekst van het kader en de toelichting daarop worden meerdere aspecten van de leeromgeving onderscheiden: het onderwijsprogramma en het didactisch concept, de kwaliteit van het personeel, de opleidingsspecifieke voorzieningen, studeerbaarheid van het programma (studenten de mogelijkheid bieden om de eindkwalificaties te behalen), en de informatievoorziening aan studenten (in functie van de studievoortgang).
Welke consequenties kan dit kort geding hebben voor de accreditatie?
Het kort geding betreft het afdwingen van een inschrijving. De IUR heeft aangegeven het juridisch oordeel van de rechtbank te respecteren en de studenten alsnog in te schrijven. Zie verder antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt deze informatie zich tot de eerder in de Kamer besproken incidenten op de IUR?
Mijn vertrouwen in het bestuur van de Islamitische Universiteit Rotterdam is beschaamd. Mijn juridische mogelijkheden om in te grijpen zijn beperkt daar het gaat om een niet-bekostigde instellingen. Op dit moment lopen er, mede op mijn verzoek, twee acties.
Mocht een van deze lopende onderzoeken mij de aanleiding geven om in te grijpen, zal ik niet aarzelen dat te doen. Zoals gemeld zal de visitatie van zowel de master als de bachelor in maart of april 2015 plaatsvinden.
De voorvallen bij IUR zijn voor mij aanleiding om met wetgeving te komen waarmee ook het niet-bekostigde hoger onderwijs de opdracht krijgt maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef aan studenten bij te brengen. Ik streef ernaar dit wetsvoorstel medio 2015 bij de Raad van State aanhangig te maken.
Deelt u de mening dat er meer aan de hand is op de IUR dan een incident?
De aard en de hoeveelheid incidenten betreffende de IUR zijn mij een doorn in het oog. Ik maak mij dan ook ernstige zorgen over (bestuurs)cultuur op deze instelling.
Is de Inspectie op de hoogte van de klacht die door de studenten is ingediend?
Ja, de Inspectie is op de hoogte van de klacht die door de studenten is ingediend en van de uitspraak van de rechter in dit kort geding.
Welke stappen gaat de inspectie zetten om de gang van zaken op de IUR te onderzoeken?
Wat de klacht van de twee studenten betreft verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7. De inspectie heeft naar aanleiding daarvan al gesproken met het College van Bestuur en de Raad van Toezicht van de IUR en terzake afspraken gemaakt.
Het bedoelde gesprek van de inspectie betrof ook de onrust die is ontstaan door een bericht dat de rector van de IUR op Facebook heeft geplaatst in het kader van de Europese parlementsverkiezingen. Van de zijde van de inspectie is met klem benadrukt dat de afspraak, die na het vorige incident rond de rector is gemaakt, helder is: de rector zal geen uitspraken meer doen die maatschappelijke commotie veroorzaken. De rector dient zich te realiseren dat zijn uitlatingen gezien de maatschappelijke context grote impact kunnen hebben en bijzondere zorgvuldigheid dus vereist is. Dat heeft hij onvoldoende gedaan. Daarmee is de aangehaalde afspraak wat mij betreft geschonden.
Hoe verhoudt de gang van zaken op de IUR zich tot de eerdere uitspraak van het bestuur van de IUR dat de IUR zich actief wil inzetten om een brug te slaan tussen de (normen en waarden van de) Nederlandse maatschappij en de islamitische gemeenschap?1
Zie antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat, als een onderwijsinstelling bewust een tegenstelling creëert tussen de Nederlandse maatschappij en de islamitische gemeenschap, dit grond zou moeten zijn om de accreditatie te herbezien en/of in te trekken?
Zie antwoord op vraag 7.
ROC's die kwetsbare studenten weigeren |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat ROC’s (Regionale onderwijscentra) kwetsbare studenten weigeren omdat ze niet gestraft willen worden door de Inspectie van het Onderwijs voor het uitvallen van deze studenten?1
Ja.
Deelt u de mening dat ROC’s kwetsbare jongeren niet mogen weigeren en dat deze jongeren recht hebben op onderwijs?
Een instelling heeft de maatschappelijke opdracht er alles aan te doen leerlingen zo goed mogelijk te begeleiden naar het halen van een diploma. Ik vind dat jongeren die graag een mbo-opleiding willen doen en hiertoe in staat zijn, op een instelling terecht moeten kunnen en alleen om legitieme redenen niet tot de opleiding mogen worden toegelaten. In mijn brief dd. 7 oktober met kenmerk 678352, waarin ik een reactie geef op de uitzending van Nieuwsuur, zet ik uiteen in welke situaties een instelling mag aangeven dat er voor de jongere geen plek is op de opleiding die hij of zij wil volgen.
In hoeverre is er sprake van negatieve financiële prikkels, die er toe zouden leiden dat ROC’s kwetsbare jongeren actief weren aan de poort?
Het hoort bij de maatschappelijke opdracht van mbo-instellingen om ook studenten met problemen een passende opleiding te bieden. Voor de begeleiding van leerlingen die meer ondersteuning nodig hebben, zijn diverse extra middelen beschikbaar gesteld waarmee de instelling de juiste ondersteuningsvoorzieningen kan inrichten. Bovendien zijn de financiële prikkels juist zodanig dat het loont om jongeren wél aan te nemen. Instellingen ontvangen van het Rijk reguliere bekostiging voor elke ingeschreven leerling. Ze worden tevens beloond voor de inspanningen om de leerling naar een diploma te leiden (diplomabekostiging).
Daarnaast is sprake van resultaatafhankelijke beloning, bovenop de reguliere bekostiging. Bijvoorbeeld de prestatiebonus die instellingen ontvangen wanneer zij het voortijdig schoolverlaten terugdringen. Ook de toekomstige beloning in het kader van de Kwaliteitsafspraken mbo is aanvullend. Een instelling wordt niet gekort, beboet of gestraft wanneer zij minder goed presteren. Zij ontvangen hooguit minder bonus. Bovendien zijn deze extra’s omgerekend per leerling veel kleiner dan de reguliere bekostiging. Dus het loont om een jongere aan te nemen, ook jongeren die meer begeleiding nodig hebben.
Voor meer toelichting verwijs ik u naar mijn brief met reactie op de uitzending.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel studenten er jaarlijks door ROC-instellingen worden geweigerd?
Er is geen centrale registratie van het aantal jongeren dat zich bij een instelling meldt voor een opleiding en hoeveel jongeren wel of niet zijn toegelaten. Ik heb daarom signalen verzameld die rondom de start van dit schooljaar zijn binnengekomen, zo’n 130 in totaal. Het gaat om ongeveer 20 meldingen van weigeringen die bij mijn ministerie zijn binnengekomen via medewerkers, accountmanagers voortijdig schoolverlaten en via de casussen van het lid Ypma (in het kader van passend onderwijs). Het JOB heeft voor dit schooljaar 81 klachten gehad van studenten die zijn geweigerd. De Inspectie van het Onderwijs heeft één melding gekregen die aanleiding gaf de instelling direct te onderzoeken. Intussen is met desbetreffende instelling gesproken, verder onderzoek bleek niet nodig omdat de afwijzing geoorloofd was en de aannameprocedures op orde bleken. Daarnaast heeft zij 7 meldingen gekregen die meegenomen worden in het regulier toezichtsonderzoek naar de instellingen.
Naar aanleiding van de uitzending zijn 20 burgerbrieven binnengekomen die melding maken van een weigering. Deze casussen worden nu onderzocht, de schrijvers worden beantwoord en geadviseerd en met de instellingen wordt waar nodig gesproken.
Omdat ik graag scherp zicht wil op de situatie, ga ik de Ombudslijn mbo opdracht geven als centraal punt de meldingen van geweigerde jongeren te gaan registeren, zodat ik gericht kan analyseren wat de grond van de weigering is en waar nodig actie kan ondernemen.
Waar kunnen kwetsbare studenten, die worden geweigerd door ROC’s, nu terecht met hun klachten?
Wanneer een jongere door een ROC niet op een opleiding wordt toegelaten en van mening is dat dit onterecht is, kan hij of zij op een aantal plekken terecht. Jongeren onder de 18 jaar kunnen via hun woongemeente contact opnemen met de leerplichtambtenaar. Voor jongeren van 18 of ouder is er de RMC-functionaris. Zij kunnen de jongere adviseren over de vervolgstappen en het gesprek aangaan met de instelling. Ook kunnen zij via het signalenloket bij de Inspectie van het Onderwijs melding doen wanneer ook in hun ogen de weigering onterecht is.
Daarnaast zijn in de regio’s onderwijsconsulenten actief. Zij bemiddelen tussen onderwijsinstellingen en de leerling. Jongeren (of ouders) kunnen naar de geschillencommissie stappen of bellen met de Ombudslijn mbo. Ook kunnen zij hun klacht melden bij het JOB. Deze signalen komen dan binnen bij OCW.
Daarnaast kunnen gehandicapte of chronisch zieke studenten op grond van de Wet gelijke behandeling en chronisch zieken een klacht indienen bij de instelling zelf en / of zich wenden tot het College voor de Rechten van de Mens.
Hoe gaat u ROC’s wijzen op en houden aan de maatschappelijke verantwoordelijkheid die zij hebben om ook kwetsbare jongeren onderwijs aan te bieden?
Veruit de meeste ROC’s houden zich aan hun verantwoordelijkheid. En doen ontzettend veel om jongeren zo goed mogelijk te begeleiden naar een diploma. Ook jongeren die meer moeite hebben om mee te komen. Dit onderschrijft de MBO Raad ook in haar verklaring naar aanleiding van de Nieuwsuuruitzending.2 De Raad herkent het in de reportage geschetste beeld niet dat instellingen om financiële redenen leerlingen weigeren.
Dat neemt niet weg dat ik er scherp op wil toezien dat jongeren voldoende kansen krijgen om zich voor te bereiden op een zelfstandige plek in de samenleving. Ik verzamel de meldingen die binnenkomen bij de verschillende organisaties (zie vraag 4). De casussen onderzoek ik, waar zinvol neem ik contact op met betrokkenen en de instellingen. De meldingen stuur ik door naar de Inspectie. Ik zal de instellingen aanspreken en wijzen op hun verantwoordelijkheid. Ook in het plan van aanpak voor kwetsbare jongeren, dat ik dit najaar naar de Kamer zal sturen, doe ik een beroep op de verantwoordelijkheid van instellingen, maar ook van gemeenten, zorg, arbeidsmarkt.
Waar ik vermoed dat weigering gebaseerd is op onjuiste of onvolledige informatie, zal ik richting de instellingen tevens inzetten op verduidelijking van het systeem van bekostiging, aanvullende beloning en beoordeling en regelgeving.
Op welke wijze gaat u de Inspectie van het Onderwijs inzetten om er zorg voor te dragen dat deze kwetsbare jongeren het onderwijs krijgen waar zij recht op hebben?
Wanneer ik signalen krijg dat instellingen leerlingen om onjuiste redenen weigeren, stuur ik deze naar de Inspectie. Als daar aanleiding toe is, gaat de Inspectie op korte termijn naar de instelling toe. Ik zal instellingen waar nodig aanspreken en wijzen op hun verantwoordelijkheid. Daarnaast betrekt de Inspectie signalen die binnenkomen in haar jaarlijks toezicht op instellingen. Blijkt dat sprake was van onterechte weigering, wordt de instelling aangesproken en verzocht de procedures aan te passen. Blijkt uit vervolgonderzoek onvoldoende verbetering, volgt mogelijk strenger toezicht en een sanctie.
Welke mogelijkheden heeft u om ROC’s, die kwetsbare jongeren weigeren, direct aan te spreken en te beboeten? Bent u bereid om deze onderwijsinstellingen te berispen en te beboeten wanneer zij jongeren onterecht weigeren aan de poort?
Om ROC’s gericht aan te kunnen spreken, is het essentieel dat exact duidelijk is op welke grond de leerling geweigerd is. Daarvoor is eerst objectief onderzoek nodig. Zie ook het antwoord op vraag 7.
MBO-leerlingen die geweigerd worden op ROC’s |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van Nieuwsuur: «Duizenden jongeren geweigerd op ROC»?1
Gelukkig houden veruit de meeste instellingen zich aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en doen ontzettend veel om jongeren zo goed mogelijk te begeleiden naar een diploma. Ook jongeren die meer moeite hebben om mee te komen, door wat voor situatie dan ook.
In de uitzending wordt gesproken over duizenden jongeren die worden geweigerd. De vraag is op welke grond zij precies zijn of worden geweigerd en of de reden inderdaad onterecht is. Wanneer het werkelijk zo is dat instellingen om onjuiste redenen leerlingen weigeren, vind ik dat onaanvaardbaar. Ik vind dat jongeren die graag een mbo-opleiding willen doen en hiertoe in staat zijn, op een instelling terecht moeten kunnen. En alleen om legitieme redenen niet tot de opleiding mogen worden toegelaten; niet om redenen die te maken hebben met financiën of prestaties. De uitzending deed bij mij het vermoeden rijzen dat bij instellingen onjuiste beelden leven over de systematiek.
Vindt u het aanvaardbaar dat MBO-scholen leerlingen weigeren onder druk van financiële prikkels, zoals blijkt uit de reportage? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Met het antwoord op deze vraag geef ik meteen antwoord op vraag 2, 6 en 8.
Nee. Het is ook niet nodig. Instellingen ontvangen vanuit het Rijk reguliere bekostiging voor elke leerling die ingeschreven staat. De instelling wordt tevens beloond voor de inspanning die het levert om de leerling naar een diploma te leiden. Dit is een lager bedrag dan de bekostiging die een instelling krijgt voor een ingeschreven leerling.
Daarnaast is sprake van resultaatafhankelijke beloning, bovenop de reguliere bekostiging. Een instelling wordt niet gekort, beboet of gestraft wanneer zij minder goed presteren. Zij ontvangt hooguit minder extra. Bijvoorbeeld de prestatiebonus voor het terugdringen van voortijdig schoolverlaten. Ook in het kader van de Kwaliteitsafspraken mbo kunnen instellingen vanaf 2016 een resultaatafhankelijke extra beloning ontvangen. Deze extra’s zijn omgerekend per student veel minder dan de reguliere bekostiging die een instelling voor en student ontvangt.
Daarbij komt dat er vele aanvullende middelen zijn om de juiste voorzieningen voor deze jongeren te treffen, zoals u kunt lezen in mijn brief van 7 oktober met mijn reactie op de bewuste uitzending van Nieuwsuur.
In de reportage doelt men met name op de indicator studiesucces van deze Kwaliteitsafspraken. Hiervoor ontvangt u in 2015 de regeling. De kern van deze indicator is dat instellingen extra beloond worden als zij door de jaren heen een verbetering van het studiesucces van hun groep leerlingen realiseren. Hoe verder zij de leerlingen brengen (niveau van de afgeronde opleiding) ten opzichte van wat op grond van hun vooropleidingen mocht worden verwacht, hoe meer een instelling beloond wordt. Dit prikkelt de instellingen om ook jongeren uit een moeilijker doelgroep aan te nemen en zoveel mogelijk uit de jongere te halen.
Met de Kwaliteitsafspraken mbo beoog ik een verdere verbetering van de onderwijskwaliteit.
Het stelsel, zoals nu ingericht, geeft instellingen ruimschoots mogelijkheden om onderwijs te bieden aan leerlingen die behoefte hebben aan extra begeleiding en zorg. Ik zie geen structurele negatieve prikkels die instellingen reden geven jongeren met problemen te weigeren. Dit neemt niet weg dat er in het stelsel toch onvolkomenheden kunnen zijn, of als zodanig ervaren worden. Waar ik deze tot nu toe heb gezien, heb ik maatregelen tot correctie genomen, waaronder:
Wanneer ik signalen krijg dat instellingen leerlingen om onjuiste redenen weigeren, stuur ik deze door naar de Inspectie van het Onderwijs. Als daar aanleiding toe is, gaat de Inspectie op korte termijn naar de instelling toe. Ik zal instellingen waar nodig aanspreken en wijzen op hun verantwoordelijkheid. Daarnaast betrekt de Inspectie signalen die binnenkomen in haar jaarlijks toezicht op instellingen. Blijkt dat inderdaad sprake was van onterechte weigering, wordt de instelling hierop aangesproken en verzocht de procedures aan te passen. Blijkt uit vervolgonderzoek dat de verbetering onvoldoende is, volgt mogelijk strenger toezicht en een sanctie. Waar ik vermoed dat de reden van weigering gebaseerd kan zijn op onjuiste of onvolledige informatie, zal ik richting de instelling tevens inzetten op verduidelijking van het systeem van bekostiging, aanvullende beloning, beoordeling en regelgeving.
Is het toegestaan dat ROC’s (Regionale onderwijscentra) leerlingen weigeren? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Een instelling heeft de maatschappelijke opdracht er alles aan te doen leerlingen zo goed mogelijk te begeleiden naar het halen van een diploma. Ik vind dat jongeren die graag een mbo-opleiding willen doen en hiertoe in staat zijn, op een instelling terecht moeten kunnen en alleen om legitieme redenen niet tot de opleiding mogen worden toegelaten. De Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) geeft weer in welke situaties een instelling mag aangeven dat er voor de jongere geen plek is op de opleiding.
Hoeveel leerlingen worden geweigerd bij de ROC’s? Bent u bereid dit te onderzoeken, inclusief de motieven?
Er is geen centrale registratie van het aantal jongeren dat zich bij een instelling meldt voor een opleiding en hoeveel jongeren wel of niet zijn toegelaten. Ik heb daarom signalen verzameld die rondom de start van dit schooljaar zijn binnengekomen, in totaal zo’n 130. Het gaat om ongeveer 20 meldingen die bij mijn ministerie zijn binnengekomen via medewerkers, accountmanagers voortijdig schoolverlaten en via de casussen van het lid Ypma (in het kader van passend onderwijs). Het JOB heeft voor dit schooljaar 81 klachten gehad van studenten die zijn geweigerd. De Inspectie van het Onderwijs heeft één melding gekregen die aanleiding gaf de instelling direct te onderzoeken. Intussen is met desbetreffende instelling gesproken, verder onderzoek bleek niet nodig omdat de afwijzing geoorloofd was en de aannameprocedures op orde bleken. Daarnaast heeft zij 7 meldingen gekregen die meegenomen worden in het regulier toezichtsonderzoek naar de instellingen.
Naar aanleiding van de uitzending zijn 20 burgerbrieven binnengekomen die melding maken van een weigering. Deze casussen worden nu onderzocht, de schrijvers worden beantwoord en geadviseerd en met de instellingen wordt waar nodig gesproken.
Omdat ik graag scherp zicht wil op de situatie, ga ik de Ombudslijn mbo opdracht geven als centraal punt de meldingen van geweigerde jongeren te gaan registeren, zodat ik gericht kan analyseren wat de grond van de weigering is en waar nodig actie kan ondernemen.
Deelt u de mening dat het pijnlijk is dat leerlingen naar een particuliere werkplaats gaan, omdat zij niet worden toegelaten op een ROC, zoals blijkt uit de reportage? Wat onderneemt u tegen deze ROC’s?
Ik ken de specifieke casus onvoldoende om daar op in te gaan. Op basis van de reportage kan ik geen conclusie trekken over de reden waarom desbetreffende jongen niet is toegelaten. Als de jongen in kwestie onterecht is geweigerd, vind ik dat onaanvaardbaar. Laat ik daaraan toevoegen dat ik het initiatief van de eigenaar van de werkplaats waardeer.
Op welke manier worden MBO-scholen afgerekend op tegenvallende resultaten, zoals wordt gezegd in de reportage?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is de uitkomst van uw gesprek met het Graafschap College?
Naar aanleiding van de uitzending heb ik op donderdag 1 oktober een goed en open gesprek gevoerd met het Graafschap College. Het bestuur nam afstand van het beeld dat in de uitzending is geschetst. Duidelijk werd dat het Graafschap College jongeren met extra ondersteuningsbehoefte juist de benodigde begeleiding biedt. Weigering wegens financiële redenen is niet aan de orde. We hebben goed gesproken over wat het College, maar ook vele andere instellingen, allemaal doet om jongeren met extra ondersteuningsbehoefte zo goed mogelijk te begeleiden. Dit wordt onderschreven door de MBO Raad in haar verklaring naar aanleiding van de uitzending.2
Erkent u dat de druk op scholen om goed te presteren – vanuit de Inspectie van het Onderwijs en vanuit uw ministerie – ertoe kan leiden dat scholen leerlingen met problemen gaan weren?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de perverse effecten van deze prestatiedruk weg te nemen, zodat ROC’s niet langer geneigd zijn om kwetsbare jongeren te weren?
Het stelsel, zoals nu ingericht, geeft instellingen ruimschoots mogelijkheden om onderwijs te bieden aan leerlingen die behoefte hebben aan extra begeleiding en zorg. Ik zie geen structurele negatieve prikkels die instellingen reden geven jongeren met problemen te weigeren. Dit neemt niet weg dat er toch onvolkomenheden kunnen zijn in het stelsel. Waar ik deze tot nu toe heb gezien, heb ik maatregelen tot correctie genomen.
Ter voorbereiding op het plan van aanpak voor kwetsbare jongeren kijk ik naar adviezen, onderzoeken en rapporten die gaan over kwetsbare jongeren. Ik onderzoek daarbij of er aanwijzingen zijn dat instellingen of hun partners het stelsel als belemmerend beleven, althans de prikkels in het stelsel anders ervaren of inzetten dan ik heb beoogd.
De naheffingen bij scholengemeenschappen |
|
Michel Rog (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Megaheffing voor basisscholen om vergoeding overblijfouders»?1
Ja.
Bent u bekend met de naheffingen die door de Belastingdienst worden opgelegd aan scholengemeenschappen over de vrijwilligersvergoedingen voor overblijfouders? Klopt het dat naheffingen over de volledige naheffingstermijn van 5 jaar worden opgelegd?
De in het bericht geschetste problematiek is mij bekend. Over individuele gevallen kan ik in het kader van deze vragen geen nadere mededelingen doen.
Op grond van de vrijwilligersregeling kunnen geringe vergoedingen onbelast blijven als aan enkele voorwaarden wordt voldaan. Tijdens zijn controle kan de Belastingdienst constateren dat uitgekeerde vergoedingen aan overblijfouders niet voldoen aan deze voorwaarden. De beloning die niet voldoet aan de voorwaarden van de vrijwilligersregeling kan fiscaal worden gekwalificeerd als inkomen uit dienstbetrekking, dan wel als inkomen buiten dienstbetrekking. In beide gevallen gaat het dan om belast inkomen. Bij een dienstbetrekking wordt de naheffing van belasting en premie opgelegd aan de instelling. De Belastingdienst kan over de vijf afgelopen jaren corrigeren.
Past deze gang van zaken in het idee van de participatiemaatschappij van het kabinet?
Het kabinet hecht er een groot belang aan dat mensen meedoen in de samenleving. Een van de mogelijkheden om mee te doen in de samenleving is het verrichten van vrijwilligerswerk. Ter bevordering van vrijwilligerswerk bestaat een fiscale vrijstelling voor werkzaamheden die bij bepaalde instellingen (zoals scholen) worden verricht. De vergoeding die de vrijwilliger ontvangt wordt dan niet als inkomen beschouwd. Aan de vrijstelling zijn echter wel voorwaarden verbonden, zoals een maximum van € 150 per maand en € 1.500 per jaar. Een andere voorwaarde is dat de vergoedingen niet vergelijkbaar zijn met beloningen die worden toegekend voor gewone, betaalde arbeid.
Deelt u de mening dat een overblijfouder niet in dienstbetrekking is bij de school, maar vrijwilligerswerk doet waarvoor een vergoeding kan worden ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Toezicht op leerlingen tijdens de lunchpauze is niet per definitie vrijwilligerswerk; dat is alleen zo als aan de voorwaarden van de vrijwilligersregeling is voldaan. In dat geval is de beloning vrij van loon- en inkomstenbelasting.
Bij de overblijfouders die niet aan de voorwaarden van de vrijwilligersregeling voldoen, komt de vraag op of zij in dienstbetrekking staan tot het schoolbestuur. Dat hangt af van de feitelijke omstandigheden. Een dienstbetrekking is aanwezig als een gezagsverhouding bestaat tussen de overblijfouder en het schoolbestuur (of bijvoorbeeld de oudercommissie) en als er voor de ouder een plicht is om arbeid te verrichten, terwijl het schoolbestuur de plicht heeft om daarvoor een beloning te geven. Als de Belastingdienst een dienstbetrekking aanwezig acht, zal hij daarvoor bewijs dienen aan te dragen.
Als bij deze ouders geen sprake is van een dienstbetrekking wordt de te hoge vergoeding in de inkomstenbelasting belast als «resultaat uit overige werkzaamheden».
Kunt u aangeven waarom de Belastingdienst in voorkomende gevallen van mening is dat de ouders in dienstbetrekking zijn bij de school in plaats van dat zij resultaat zouden genieten bij een te hoge vrijwilligersvergoeding?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven wat de richtlijnen zijn voor de vergoedingen die scholen aan overblijfouders en andere vrijwilligers mogen geven en op welke wijze zij dit dienen te verantwoorden?
De voorwaarden voor de vrijwilligersregeling zijn vermeld in het antwoord op vraag 3. Zoals blijkt uit de slotzin van dat antwoord mag geen sprake zijn van vergoedingen die vergelijkbaar zijn met beloningen die worden toegekend voor gewone, betaalde arbeid. De regeling geldt dus niet als er sprake is van een marktconforme vergoeding, omdat er anders een ongerechtvaardigde bevoordeling van overblijfouders zou ontstaan ten opzichte van andere mensen die betaald werk verrichten.
Omdat schoolbesturen van oudsher gewend zijn om de overblijfkrachten per uur (of per overblijfbeurt) te betalen, hebben enkele vrijwilligersorganisaties die actief zijn op het terrein van overblijven op school, in 2006 aan de Belastingdienst gevraagd of er een bedrag kon worden verbonden aan de voorwaarde dat geen sprake mag zijn van een marktconforme beloning. De Belastingdienst heeft aan dat verzoek gehoor gegeven en meegedeeld dat ervan kan worden uitgegaan dat een vergoeding van ten hoogste € 4,50 per uur (voor vrijwilligers van 23 jaar en ouder) niet marktconform is. De toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft dit standpunt op 27 juni 2006 aan uw Kamer bekend gemaakt2. Dat bedrag geldt dus als bovengrens voor schoolbesturen die vergoedingen toekennen aan de hand van het aantal uitgeoefende overblijfbeurten. Als de schoolbesturen gebruik willen maken van de fiscale vrijstelling, dan zal in de financiële administratie een deugdelijke vastlegging moeten plaatsvinden waaruit blijkt dat is voldaan aan de voorwaarden van de vrijwilligersregeling.
Op welke wijze heeft u de afgelopen jaren gecommuniceerd over de regels met de scholen? Heeft u daarbij ook waarschuwingen uitgedeeld of zet u in op maximum boetes?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6 is het uurbedrag vastgesteld op verzoek van, en meegedeeld aan, vrijwilligersorganisaties die actief zijn op het terrein van het overblijven op school3. Tevens is de informatie over de vrijwilligersvergoeding, inclusief het uurbedrag, opgenomen op de website van de Belastingdienst, en in het Handboek Loonheffingen. Verder kan nog worden gewezen op de voorlichtingsinzet die al is genoemd in antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer4. Deze inzet is gericht op een juiste toepassing van de vrijwilligersregeling en niet op het opleggen van boetes. Dit neemt niet weg dat onjuiste toepassing van de regeling kan leiden tot een correctie in de loon- of inkomstenbelasting. Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid kan de Belastingdienst daarbij een boete opleggen.
Deelt u de mening dat het onderwijsgeld beter kan worden besteed dan aan naheffingen loonbelasting? Zo ja, is voorlichting aan scholengemeenschappen over de regels voor vrijwilligersvergoedingen dan niet een beter middel dan naheffingen die vijf jaar terug gaan?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven, zijn de regels voor vrijgestelde vrijwilligersvergoedingen bekendgemaakt, en is de informatie daarover van de Belastingdienst voor iedere school beschikbaar.
Bent u bereid in gesprek met de Belastingdienst hierover te gaan? Zo ja, bent u tevens bereid te bevorderen dat de opgelegde boete wordt ingetrokken of verminderd? Zo nee, waarom niet?
Gezien het bovenstaande zie ik daarvoor geen aanleiding.
Het bericht 'Meer studenten voor omstreden Islamitische Universiteit' |
|
Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer studenten voor omstreden Islamitische Universiteit»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel studenten in totaal zijn afgestudeerd sinds de oprichting van de Islamitische Universiteit Rotterdam?
Er zijn 27 bachelorstudenten en 11 masterstudenten afgestudeerd.
Ontvangen deze studenten een tegemoetkoming in de studiekosten, een studielening en/of een ov-jaarkaart? Zo nee, kunt u uitsluiten dat niet werkende studenten naast hun studie een uitkering ontvangen?
Ja, studenten die zich voor een geaccrediteerde bacheloropleiding inschrijven hebben aanspraak op studiefinanciering, inclusief de OV-studentenkaart.
Wanneer verwacht u een wetsvoorstel aan de Kamer te zenden waarin «maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef» ook van toepassing wordt op niet-bekostigde onderwijsinstellingen?
Dit wetsvoorstel heb ik toegezegd, de uitwerking is in gang gezet. Zowel de definitie van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef als de vertaling daarvan in wetgeving is echter complex en vraagt meer tijd dan voorzien. Het is belangrijk om de wijziging zo te formuleren dat het beoogde doel wordt bereikt maar tegelijkertijd recht wordt gedaan aan de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van onderwijs en de academische vrijheid. Ik streef ernaar het wetsvoorstel medio 2015 bij de Raad van State aanhangig te maken.
Bent u bereid (buitenlandse) financiering van de Islamitische Universiteit Rotterdam via het netwerk van rector A. A. te onderzoeken, deze in kaart te brengen en te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt er onderzoek gedaan naar de financiële steunverlening naar de IUR. Dit gebeurt in het kader van een breder onderzoek naar financiële steunverlening aan Nederlandse moskeeverenigingen en andere organisaties in Nederland vanuit onvrije landen dat momenteel door het WODC uitgevoerd wordt in het kader van de motie Segers cs. Deze motie verzoekt de regering de omvang en de aard van deze financiële steun in kaart te brengen omdat het onwenselijk is als daarbij sprake is van een ideologische agenda die haaks staat op fundamentele vrijheden in Nederland. De uitkomsten van dit onderzoek worden in de eerste helft van 2015 aan uw Kamer gestuurd. Belangrijker vind ik echter of er signalen zijn van buitenlandse inmenging in het onderwijs. Dit is een aandachtspunt voor de gesprekken tussen de IUR en de inspectie.
Zoals ik daarnaast in mijn brief van 7 maart jl. aangaf, zijn er strikte afspraken gemaakt tussen het College van Bestuur en de Raad van Toezicht van de IUR, inhoudende dat de IUR geen financiering van buitenlandse staten accepteert. De financiering is voor een groot deel afhankelijk van persoonlijke netwerken waaronder dat van de rector. Dit vind ik een punt van aandacht voor de Raad van Toezicht.
Bent u bekend met het feit dat rector A. A. wederom in opspraak is geraakt door enkele Turks-Nederlandse kandidaten voor het Europees parlement uit te maken voor «landverraders»?2
Ik ben bekend met het bericht dat de rector van de IUR op Facebook heeft geplaatst over de Europese parlementsverkiezingen. Mede naar aanleiding hiervan heeft de Inspectie van het Onderwijs gesproken met het voltallige College van Bestuur van de IUR en een lid van de Raad van Toezicht. Van de zijde van de Inspectie is met klem benadrukt dat de afspraak, die na het vorige incident is gemaakt, helder is: de rector zal geen uitspraken meer doen die maatschappelijke commotie veroorzaken. De rector dient zich te realiseren dat zijn uitlatingen gezien de maatschappelijke context grote impact kunnen hebben en zorgvuldigheid dus vereist is. Dat heeft hij onvoldoende gedaan. Daarmee is de aangehaalde afspraak wat mij betreft geschonden.
Deelt u de mening dat de belofte van de Islamitische Universiteit Rotterdam dat de rector geen uitspraken meer zal doen die maatschappelijke commotie veroorzaken hiermee geschonden is? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u van plan op basis hiervan het vertrouwen in de rector alsmede het volledige bestuur van de Islamitische Universiteit Rotterdam op te zeggen, hen te verzoeken hun functies neer te leggen en de accreditatie van de instelling in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Mijn vertrouwen in het bestuur van de Islamitische Universiteit Rotterdam is beschaamd. Mijn juridische mogelijkheden om in te grijpen zijn beperkt daar het gaat om een niet-bekostigde instellingen. Op dit moment lopen er, mede op mijn verzoek, twee acties.
Mocht een van deze lopende onderzoeken mij de aanleiding geven om in te grijpen, zal ik niet aarzelen dat te doen. Zoals gemeld zal de visitatie van zowel de master als de bachelor in maart of april 2015 plaatsvinden.
De voorvallen bij IUR zijn voor mij aanleiding om met wetgeving te komen waarmee ook het niet-bekostigde hoger onderwijs de opdracht krijgt maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef aan studenten bij te brengen. Ik streef ernaar dit wetsvoorstel medio 2015 bij de Raad van State aanhangig te maken.