Natura 2000 en het toevoegen van habitats |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «LTO Noord: geen extra habitats in Natura 2000-gebieden»?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op het bericht?
Ik ben niet voornemens om binnenkort het bedoelde wijzigingsbesluit definitief te maken. Ik verwijs u hiervoor naar de kabinetsbrief van 13 november 2019. Het kabinet is zich terdege bewust van de gevolgen die het beschermen van natuurwaarden van Europees belang kan hebben. Over dit onderwerp gaat het kabinet in gesprek met de Europese Commissie.
Waarom wilt u de habitats overgangs- en trilveen en veenbossen extra toevoegen aan het gebied 'Oudegaasterbrekken, Gouden Bodem & Fluessen»?
Dit is in het ontwerpwijzigingsbesluit «Aanwezige waarden» gemotiveerd2, op p. 22 in het algemeen en op p. 58–63 specifiek voor dit gebied. Uit artikel 6, eerste lid, van de Habitatrichtlijn blijkt dat alle aanwezige habitattypen en soorten moeten worden beschermd. Een uitzondering mag volgens de uitleg van de Europese Commissie worden gemaakt voor waarden die slechts in verwaarloosbare mate voorkomen. Deze lijn is bevestigd in vaste jurisprudentie van de Raad van State, waarbij in meerdere gevallen getoetst is of een habitattype daadwerkelijk in meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Uit de reeds in 2012 gemaakte kartering van het gebied «Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving» blijkt dat de genoemde habitattypen in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen. De voorgenomen toevoeging van de habitats zal ik bezien in de context van de opschoning van de aanwijzingsbesluiten van Natura 2000-gebieden.
Is het toevoegen van extra habitats verplicht volgens Europese regelgeving? Zo ja, welke regelgeving, op welke wijze worden lidstaten dit geacht te doen en hoe doen andere lidstaten dit?
Ja, dat is verplicht, zoals ik ook heb toegelicht in het antwoord op vraag 3. Die «extra habitats» betreffen habitats die in een gebied (bestendig en meer dan verwaarloosbaar) aanwezig zijn en al bij de oorspronkelijke aanwijzing beschermd hadden moeten worden. Fouten die in het verleden zijn gemaakt (door een incompleet aanwijzingsbesluit) moeten hersteld worden, omdat de verplichting tot bescherming (artikel 6 van de Habitatrichtlijn) blijvend van kracht is en niet alleen gebaseerd mag zijn op (incomplete) kennis de in het verleden aanwezig was. Daarom is het volgens de Europese regelgeving nodig om het standaardgegevensformulier (met de aanwezige waarden) te actualiseren en te corrigeren, en daaruit de consequentie te trekken van adequate bescherming via het aanwijzingsbesluit.
In welke mate gaat dit om stikstofgevoelige habitats?
Van de reeds aangewezen habitattypen is een aanzienlijk deel stikstofgevoelig. De leefgebieden van de soorten zijn voor een veel geringer deel stikstofgevoelig. Dat geldt ongeveer hetzelfde voor de habitattypen en soorten uit het wijzigingsbesluit.
Welke gevolgen heeft het toevoegen van deze habitats voor de omgeving van het gebied?
Dit hangt af van de ecologische vereisten van de habitats en dat wordt nader uitgewerkt in een beheerplan. In ieder geval is duidelijk dat beide habitats afhankelijk zijn van schone lucht.
Kunt u toelichten in hoeverre voor het toevoegen van elke habitat rekening is gehouden met vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, en met de regionale en lokale bijzonderheden?
Deze vereisten worden genoemd in artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Deze zijn daarmee relevant om rekening mee te houden bij het nemen van maatregelen. Voor het aanwijzen van beschermde habitats zijn ze niet van toepassing.
Kunt u aangeven welke stikstofgevoelige habitats u voornemens bent om extra toe te voegen aan welk Natura 2000-gebied bij de «correctie», zoals beschreven in uw brief aan de Tweede Kamer?2
Het voornemen staat in het ontwerpwijzigingsbesluit, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3.
Kunt u bij elke stikstofgevoelige habitat aangeven waarom u voornemens bent deze toe te voegen aan het betreffende gebied en welke gevolgen dat heeft voor vergunningverlening in de omgeving van dat gebied?
Het waarom is aan de orde gekomen in het antwoord op vraag 3. In hoeverre er gevolgen zijn voor de vergunningverlening in de omgeving, moet blijken uit de concrete toetsing op basis van de aspecten die bedoeld zijn in het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven waarom het toevoegen van deze stikstofgevoelige habitats aan de desbetreffende Natura 2000-gebieden een Europese verplichting zou zijn?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat zou er gebeuren als we deze stikstofgevoelige habitats niet zouden toevoegen aan de desbetreffende Natura 2000-gebieden?
In dat geval kan de Europese Commissie Nederland in een gerechtelijke procedure dwingen om dit alsnog te doen.
Bent u bereid om gezien de economische gevolgen, met het oog op de uitspraak van de Raad van State van 29 mei jl., bereid om het toevoegen van stikstofgevoelige habitats op te schorten en te heroverwegen?
Ja, hiertoe ben ik bereid. Het «wijzigingsbesluit aanwezige waarden» wordt opgeschort en heroverwogen.
Kunt u aangeven hoe u de motie Bisschop gaat uitvoeren?3
Een betere prioriteringsstelling is reeds onderwerp van bespreking met de provincies in het kader van de actualisering van de doelensystematiek. Daarnaast is onlangs het gesprek met de Europese Commissie gestart over dit onderwerp.
Bent u bereid om in uitvoering van de motie Bisschop te bekijken of stikstofgevoelige habitats die nu onderdeel zijn van Natura 2000-gebieden daar nog wel onderdeel van zouden moeten zijn, in het kader van deze correctie?
Dat past binnen de reikwijdte van de uitvoering van de motie.
De wolk van verontwaardiging om 2 ton voor sterrenkundige die zwart gat wil kieken |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe kan het dat de Nederlands Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een aanvraag afwijst aan de hand van een kwalitatief en objectief proces terwijl u besluit om middelen toe te kennen?1
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de Kamervragen van de leden Paternotte en Futselaar intervenieer ik niet in de objectieve afweging van NWO. De middelen die zijn toegekend zijn niet bedoeld voor financiering van het onderzoeksvoorstel dat bij NWO is ingediend en afgewezen.
Op welke grondslag heeft u besloten om Prof. Falcke en zijn onderzoeksgroep eenmalig € 200.000 voor wetenschapscommunicatie toe te kennen? Zijn er meer afgewezen NWO-aanvragen die van u middelen ontvangen? Zo ja welke aanvragen en wanneer heeft dit gespeeld?
In een gesprek tussen de Radboud Universiteit en het ministerie is gesproken over de aandacht voor het onderzoek van Prof. Falcke na het bekendmaken van de foto van het zwarte gat. Daarbij is geconstateerd dat het positief is dat er zoveel aandacht is voor (fundamentele) wetenschap. Het laat zien hoe groot de waarde van wetenschap is voor de maatschappij en hoe dergelijke doorbraken tot de verbeelding spreken. Goede communicatie over doorbraken met een dergelijke impact is van belang en sluit naadloos aan bij de Wetenschapsbrief die ik in januari 2019 aan uw Kamer heb gezonden. Tegelijkertijd is geconstateerd dat de vele optredens, interviews en ontmoetingen veel vragen van Professor Falcke en zijn onderzoeksgroep. Om die reden heb ik besloten bij uitzondering een eenmalige bijdrage toe te kennen. Het bedrag is gebaseerd op een inschatting van wat het ministerie een billijk bedrag acht en de beschikbaarheid van middelen.
Er is derhalve geen sprake van een afgewezen NWO-aanvraag die van mij middelen heeft ontvangen en daar zijn ook geen andere gevallen van.
Hoe komt het dat deze middelen alleen naar Prof. Falcke en zijn onderzoeksgroep gaan en niet naar het Nijmeegs-Leids-Amsterdamse samenwerkingsverband dat in het kader van het Event Horizon Telescope onderzoek een aanvraag had gedaan?
Zoals in de antwoorden op vraag 1 en 2 is uiteengezet, is er geen verband tussen de aanvraag die door een samenwerkingsverband in het kader van de Event Horizon Telescopeis gedaan.
Waar komen deze middelen vandaan, wat kan er nu niet gebeuren nu deze € 200.000 naar Prof. Falcke gaat en in hoeverre hebben deze middelen te maken met de € 4 miljoen die beschikbaar is gekomen voor wetenschapscommunicatie?
De middelen zijn afkomstig uit artikel 16 van de OCW-begroting. Dit budget is bestemd voor incidentele projecten ter stimulering van de wetenschap die passen binnen het kader van de Wetenschapsbrief van januari 2019. Er zijn geen geplande activiteiten die niet door kunnen gaan. Het gaat niet om middelen die eerder door mij beschikbaar zijn gesteld voor wetenschapscommunicatie, waarvan € 3 mln. is bestemd voor outreach en wetenschapscommunicatie via de NWA, en € 1 mln. voor de pilot voor erkennen en waarderen van individuele wetenschappers die aan wetenschapscommunicatie doen.
Indien deze financiering uit die € 4 miljoen komt, komt het dan uit de € 1 miljoen voor een pilot vanuit NWO of uit de € 3 miljoen binnen de Nationale Wetenschapsagenda? Kunt u tevens een overzicht geven van de (beoogde) besteding van deze € 4 miljoen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 komt de financiering niet uit de middelen voor de pilot wetenschapscommunicatie of voor de Nationale Wetenschapsagenda.
De in de wetenschapsbrief aangekondigde € 1 miljoen (incidenteel) wordt ingezet voor een pilot gericht op het zichtbaar maken en waarderen van activiteiten van individuele wetenschappers die aan wetenschapscommunicatie doen. Voor de € 3 miljoen die structureel beschikbaar is binnen de Nationale Wetenschapsagenda is een programma ontwikkeld met de partners uit de kenniscoalitie, dat programma bestaat uit drie delen. Een campagnedeel dat gaat over de resultaten van de NWA en de waarde van wetenschap, een deel dat bestemd is voor partnerschappen met veldpartijen en een call waarop projecten ingediend kunnen worden.
Ik heb eerder aangekondigd dat ik nog dit jaar kom met een brief aan uw Kamer over wetenschapscommunicatie. Daarin zal ik ingaan op de uitwerking van deze initiatieven.
Wat vindt NWO van uw toekenning van € 200.000 aan Prof. Falcke en zijn onderzoeksgroep? Deelt u de mening dat u met uw handeling de externe weging en toekenning van wetenschapsmiddelen door NWO ondergraaft?
NWO heeft kennisgenomen van het OCW-besluit om Prof. Falcke een éénmalig bedrag van € 200.000 toe te kennen. Omdat het niet gaat om financiële middelen voor het uitvoeren van onderzoek, maar voor de communicatie daarover, ziet NWO dit besluit los van de beoordeling van de aanvraag die eerder plaats heeft gevonden via haar beoordelingsproces met peer review. NWO concludeert dat de inhoudelijke beoordeling van de betreffende aanvraag bij NWO die eerder plaatsvond niet ter discussie staat.
De middelen die ik heb toegekend zijn niet gebaseerd op de onderzoeksaanvraag bij NWO en de daarvoor benodigde financiering. Ik heb in de antwoorden op de huidige en eerdere vragen van uw Kamer expliciet gesteld dat ik niet intervenieer in de besluitvorming van NWO en dat de middelen niet zijn bedoeld ter financiering van het afgewezen onderzoeksvoorstel bij NWO.
Is naar aanleiding van de toezegging tijdens het laatste algemeen overleg wetenschapsbeleid al bekend of wetenschapsmusea gebruik kunnen maken van de financiering via outreachgelden van de Nationale Wetenschapsagenda?
Zoals uiteengezet bij vraag 5, is de samenwerking via partnerschappen met veldpartijen één van de onderdelen van de NWA-middelen voor wetenschapscommunicatie en outreach. NWO is in dit kader een samenwerking aangegaan met de Vereniging voor Science centra en Wetenschapsmusea. Zoals eerder beschreven in de kamerbrief over de uitkomsten van de eerste call van de Nationale Wetenschapsagenda2 en in brief over de Uitgangspunten Cultuurbeleid3, vervullen science centra door het hele land een verbindingsfunctie voor de NWA-campagne en organiseren ze regionale evenementen, passend binnen de doelen van de NWA. Nadere details zal ik uitwerken in de Kamerbrief over wetenschapscommunicatie die u nog dit jaar ontvangt.
Het speciaal onderwijs dat de massale toestroom van leerlingen niet aankan |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat klopt er van het beeld dat naar voren komt uit een enquête van het Landelijk Expertisecentrum Speciaal Onderwijs (LECSO) dat nu 18% van de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en 14% van de scholen voor speciaal basisonderwijs kampt met wachtlijsten, en zo’n 29% van de scholen voor speciaal basisonderwijs binnenkort een wachtlijst verwacht?1
Ik heb geen informatie beschikbaar van het precieze aantal kinderen dat op een wachtlijst voor het speciaal basis onderwijs (sbo) en (voortgezet) speciaal onderwijs (v)so staat. Hierover wordt, zoals bij u bekend, geen landelijke informatie bijgehouden. Lesco geeft aan dat het om ruim 250 leerlingen gaat op het speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs samen. Of dat meer dan andere jaren is en hoe lang deze leerlingen op een wachtlijst staan, is niet bekend. Wachtlijsten zijn niet nieuw en de ene regio en/of school heeft er meer mee te maken dan andere regio’s en/of scholen. De meeste scholen kennen vaste instroommomenten. Sommige leerlingen moeten daarom een korte tijd wachten tot dat ze kunnen instromen. Dat is om onrust in de klas te voorkomen. Uiteraard moet deze periode niet te lang duren. Ik neem de signalen serieus en wil daarom met Lesco verder praten. Ik heb daarom Lesco uitgenodigd voor een gesprek.
Voor hoeveel kinderen betekenen deze wachtlijsten dat zij noodgedwongen zonder de juiste begeleiding in het reguliere onderwijs terechtkomen en voor hoeveel kinderen betekent dit dat zij, in het ergste geval, thuis komen te zitten?
Ik heb geen informatie over het aantal kinderen er op een wachtlijst staat of de gevolgen er van. Hierover wordt geen landelijke informatie bijgehouden. Het feit dat kinderen op een wachtlijst van het sbo of so staan, wil niet zeggen dat zij thuis zitten of, als zij op het regulier onderwijs zitten, geen extra ondersteuning krijgen. Zoals gezegd, soms moeten leerlingen een korte tijd wachten tot dat ze kunnen instromen in het sbo of (v)so. Overigens kennen de scholen voor leerlingen met een visuele, auditieve en/of communicatieve beperking geen wachtlijsten.
Wijt u de situatie die nu ontstaat, aan doorschuifgedrag vanuit het reguliere onderwijs, zoals LECSO doet? Of speelt het lerarentekort, dat het gehele funderende onderwijs teistert, een rol van betekenis wanneer scholen signaleren dat zij een kind niet de begeleiding kunnen bieden die het nodig heeft?
Er is niet één oorzaak aan te wijzen voor het ontstaan van wachtlijsten.
De toestroom kan zijn toegenomen, waardoor vanwege de kleinere klassen in het sbo en so de leerlingen niet direct geplaatst kunnen worden. In het sbo komt de lichte stijging met name door de instroom vanuit het regulier basisonderwijs, gevolgd door de instroom van jonge leerlingen die direct naar het sbo gaan. De lichte stijging in het so van het afgelopen jaar wordt vooral veroorzaakt leerlingen die rechtstreeks naar het so gaan. In het vso was afgelopen jaar sprake van een afname van de instroom. Mogelijk zou de recente vermeende stijging van de instroom in het sbo, die we nog niet met de cijfers kunnen bevestigen, te maken kunnen hebben met het lerarentekort in het regulier onderwijs. We gaan hierover aldus in gesprek.
Wat klopt er van het beeld dat sommige scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs een toename van het leerlingenaantal zien van soms wel 10%, terwijl deze scholen het vaak met minder geld moeten doen, maar ze ook moeilijk aan voldoende gekwalificeerd personeel kunnen komen?
De groei van het sbo en so is regionaal erg divers. Gebieden met groei en afname van het sbo en so zijn verspreid over het land en laten geen duidelijk patroon op de kaart van Nederland zien. Scholen met een groeiend aantal leerlingen hoeven het niet met minder geld te doen. Het onderwijs wordt per leerling bekostigd, dus het budget stijgt mee. Voor de leerlingen die bij hen staan ingeschreven ontvangen zij rechtstreeks van DUO de bijbehorende bekostiging.
Ook het speciaal onderwijs heeft last van het lerarentekort. Ik kan geen uitspraak doen of dit meer speelt bij scholen met een groeiend aantal leerlingen.
Deelt u de mening dat de situatie dwingt tot investeringen in oplossingen voor het lerarentekort, ook in het speciaal onderwijs, opdat de kinderen in het speciaal onderwijs zeker kunnen zijn van een goede leraar en een veilige klas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke maatregelen gaat u deze mening in een meerjarenperspectief vertalen?
Ja, daarom loopt de aanpak van de tekorten in het (v)so mee in de brede aanpak van het lerarentekort langs de zes lijnen. Ook kan het (v)so meedoen in de regionale aanpak, waarbinnen ruimte is om specifiek voor groepen scholen activiteiten in te plannen. In aanvulling hierop hebben de PO-Raad en OCW in drie regio’s gesprekken georganiseerd met alle betrokkenen (scholen, besturen, opleidingen en gemeenten). Doel van deze bijeenkomsten was het inventariseren van knelpunten en oplossingsrichtingen. Op basis van de resultaten worden vervolgacties gepland. In de brief over het lerarentekort in december wordt u hier nader over geïnformeerd. Tot slot, met het op 1 november jl. afgesloten convenant aanpak lerarentekort stelt het kabinet extra geld beschikbaar voor het onderwijs, komt werkdrukgeld eerder beschikbaar én wordt geld anders ingezet op de OCW-begroting. Onderdeel hiervan is dat er structureel € 16,5 mln. beschikbaar wordt gesteld voor de beloning van leraren die les geven in het diplomagerichte deel van het vso. Een deel van het eerder beschikbaar gestelde werkdrukgeld zal expliciet gereserveerd worden voor het (v)so.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het aanstaande debat over de rijksbegroting voor OCW van 2020?
Ja.
De vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) voor het jaar 2020 |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kunt u ons een overzicht verstrekken van het aantal leraren en overig onderwijspersoneel dat een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering ontvangt, onderverdeeld naar de sectoren primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs?
Primair onderwijs
2017
2018
Aantal WW
6.085
4.772
Aantal aansluitende uitkering
3.597
4.288
Uitgaven WW
128,1
115,5
Uitgaven Bovenwettelijk1
103
134
Bron: UWV/BZK, WW plus en Participatiefonds.
inclusief uitgaven aan aanvulling op de WW en Ziektewet, loonsuppletie bij volledige werkhervatting in een lager betaalde baan en premies voor pensioen en arbeidsongeschiktheid.
Voortgezet onderwijs
2017
2018
Aantal WW
2.435
2.202
Aantal aansluitende uitkering
1.225
1.294
Uitgaven WW
52,6
52,5
Uitgaven Bovenwettelijk1
40,3
44,8
Bron: UWV/BZK, WW plus en DUO.
inclusief uitgaven aan aanvulling op de WW en Ziektewet, loonsuppletie bij volledige werkhervatting in een lager betaalde baan en premies voor pensioen en arbeidsongeschiktheid.
Middelbaar beroepsonderwijs
2017
2018
Aantal WW
1.111
926
Aantal aansluitende uitkering
370
367
Uitgaven WW
16,8
16,0
Uitgaven Bovenwettelijk1
11,3
11,1
Bron: UWV/BZK, MBO-Raad en WW plus.
inclusief uitgaven aan aanvulling op de WW en Ziektewet, loonsuppletie bij volledige werkhervatting in een lager betaalde baan en premies voor pensioen.
Kunt u ons een overzicht verstrekken van de totale som geld die gemoeid is met de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, onderverdeeld naar de sectoren primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ons op hoofdlijnen de aard van de bovenwettelijke werkloosheidsrechten schetsen, onderverdeeld naar de sectoren primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs?
Hieronder is schematisch de maximale duur van de wettelijke en bovenwettelijke werkloosheidsregeling weergegeven inclusief de aansluiting op de AOW. De WW uitkering is, net als in de meeste sectoren, volledig bovenwettelijk gerepareerd in de cao’s van de weergegeven onderwijssectoren. De duur van de WW uitkering, de gerepareerde WW, en de aansluitende uitkering is gerelateerd aan het arbeidsverleden.
De WW wordt bovenwettelijk aangevuld. De hoogte van de uitkering betreft de eerste 6 maanden van de werkloosheid 75% en daarna 70% van de ongemaximeerde berekeningsgrondslag (laatstgenoten salaris).
Tijdens de aansluitende uitkering bedraagt de hoogte van de uitkering 70% van de gemaximeerde berekeningsgrondslag (voor po en vo ligt deze grondslag rond het maximum van schaal LD, voor het mbo bij het maximum van schaal LC).
De extra aansluitende uitkering, bedoeld om reeds lopende uitkeringen te overbruggen in verband met de stijging van de AOW leeftijd, kent een verlaagde berekeningsgrondslag naar 186% van het wettelijk minimumloon (WML). In het primair onderwijs bedraagt de hoogte van de extra aansluitende uitkering 65% van deze verlaagde berekeningsgrondslag en in vo en mbo 70%.
sector
openbaar
bijzonder
Aansluiting op AOW
po
WW+ ASU: 12 jaar vanaf 55 jr.1
38 maanden WW + max. 34 maanden ASU (vanaf 1–1- 2020, daarvoor: 38 maanden)
WW + ASU: 8 jaar voor AOW leeftijd (referte 12 jr.) (vanaf 1-1-2020, daarvoor: 10 jaar)
vo
WW+ ASU: 12 jaar vanaf 55 jr.1
38 maanden WW + max. 34 maanden ASU
WW + ASU: 10jaar voor AOW leeftijd (referte 15 jr.)
mbo
38 maanden WW + max. 34 maanden ASU
WW + ASU: 10 jaar voor AOW leeftijd (referte 15 jr.)
onderscheid openbaar en bijzonder vervalt in 2020. Vanaf dat moment geldt de regeling die onder «bijzonder» onderwijs vermeld staat.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van OCW beantwoorden?
Ja.
De stijgende reserves bij samenwerkingsverbanden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Samenwerkingsverbanden zien reserves verder groeien»?1
Ja.
Klopt het dat het eigen vermogen van samenwerkingsverbanden in 2018 opnieuw is toegenomen, namelijk van 240 naar 260 miljoen euro?
Ja.
Deelt u de mening dat samenwerkingsverbanden relatief lage financiële risico’s lopen en dat middelen voor het passend onderwijs naar de klas moeten?
Ik maak mij, net als de Kamer, al een tijd zorgen om de toenemende reserves in het onderwijs. Met name bij samenwerkingsverbanden vind ik dit een zorgelijke ontwikkeling, omdat je zou verwachten dat zij ten opzichte van schoolbesturen relatief weinig risico lopen en vrijwel geen langlopende verplichtingen hoeven aan te gaan. Geld bedoelt voor het onderwijs, moet zo veel mogelijk in de klas terecht komen.
Ik verwacht van samenwerkingsverbanden dat zij een gedegen risico-inschatting maken en op basis daarvan sturen op de aan te houden reserves. Ik ken nog niet alle redenen voor het aanhouden van reserves. Voor het einde van het jaar ontvangt u een onderzoek van Oberon dat dieper ingaat op deze redenen.
Wat is volgens u, gemiddeld genomen, een acceptabele ratio voor liquiditeit current ratio en solvabiliteit (inclusief voorzieningen) die een samenwerkingsverband nodig heeft om te kunnen functioneren?
De Inspectie doet op dit moment onderzoek naar een passende signaleringswaarde van reserves bij samenwerkingsverbanden en komt in het voorjaar van 2020 met een advies. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af.
Waarom houden samenwerkingsverbanden hoge reserves aan en blijft er sinds de invoering van passend onderwijs geld bij de samenwerkingsverbanden zelf hangen?
Voor het einde van het jaar ontvangt u een onderzoek van Oberon dat dieper ingaat op de redenen voor het aanhouden van reserves.
In de brief die 14 oktober jl.2 naar de Kamer is gestuurd over de financiële positie van onderwijsinstellingen heb ik u op basis van navraag bij 31 samenwerkingsverbanden in het po en 15 samenwerkingsverbanden in het vo geïnformeerd over de reden die deze samenwerkingsverbanden noemen voor het aanhouden van reserves, namelijk:
fluctuatie leerlingaantallen;
continuïteit (ondanks de afspraak dat de schoolbesturen eventuele tegenvallers van het samenwerkingsverband opvangen, zijn er samenwerkingsverbanden die dit willen voorkomen en als gevolg daarvan reserves aanhouden);
onvoorspelbaarheid van (toekomstig) beleid op het gebied van onderwijs en/of zorg qua timing, inhoud, kosten en ontvangsten.
Als gevolg van verevening worden door samenwerkingsverbanden reserves aangehouden voor een zachte landing. De samenwerkingsverbanden geven wel aan in te teren op deze reserves. Ondanks de bandbreedtes die de samenwerkingsverbanden hanteren voor hun weerstandsniveau, zijn de reserves in de praktijk vaak hoger dan deze bandbreedtes. Daarvoor worden onder meer de volgende verklaringen gegeven:
een aantal samenwerkingsverbanden is gestart met aanzienlijk vermogen («startkapitaal»);
de eerste jaren na de start in 2014 werd er erg voorzichtig begroot, omdat alles nieuw was en zij bijvoorbeeld niet goed konden inschatten hoe groot het effect van eigen beleid was;
in het najaar volgen nog financiële bijstellingen op de bekostiging en ontvangen de samenwerkingsverbanden nog extra middelen.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de reserves bij samenwerkingsverbanden van de Inspectie van het Onderwijs?
Op dit moment doet de Inspectie onderzoek naar een passende signaleringswaarde voor de reserves bij samenwerkingsverbanden. Dit onderzoek is in het voorjaar van 2020 afgerond. Het onderzoek van Oberon, dat u voor het einde van het jaar ontvangt staat los van het onderzoek van de Inspectie.
Wat gebeurt er als een samenwerkingsverband in dit onderzoek geen goede verklaring heeft voor de hoogte van de reserves?
Op dit moment doet de Inspectie onderzoek naar een passende signaleringswaarde voor de reserves bij samenwerkingsverbanden. Dit onderzoek is in het voorjaar van 2020 afgerond. Dan zal ik ook meer kunnen zeggen over de handelingsperspectieven die dit biedt.
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen om de reserves bij samenwerkingsverbanden terug te dringen?
Zie antwoord vraag 7.
Houdt de Inspectie van het Onderwijs in haar onderzoek naar de reserves bij samenwerkingsverbanden ook rekening met de financiële positie van schoolbesturen die participeren in de samenwerkingsverbanden? Zo ja, neemt de Inspectie van het Onderwijs dan ook de financiële vaste activa van schoolbesturen mee in haar beoordeling en hoe doet de Inspectie van het Onderwijs dit?
De Inspectie doet onderzoek naar de signaleringswaarde bij schoolbesturen en samenwerkingsverbanden. Indien de Inspectie daar aanleiding voor ziet, wordt er gekeken naar de link tussen de financiële positie van een samenwerkingsverband en de daarin participerende schoolbesturen.
In het voorjaar van 2020 stuur ik uw Kamer het advies van de Inspectie voor de methode voor het signaleren van bovenmatige reserves en onze reactie daarop.
Racistische uiting bij de Universiteit Leiden |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van het Leidsch Dagblad waarin duidelijk wordt dat er opnieuw sprake is van racisme binnen de Universiteit Leiden?1
Ik ben bekend met het bericht.
Klopt het dat de Universiteit geen consequenties, anders dan «gesprekken» verbindt aan degenen die de racistische leus hebben opgetekend? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat heeft de universiteit ondernomen om de daders op te sporen en welke consequenties heeft zij hen opgelegd?
De Universiteit Leiden heeft mij aangegeven diverse gesprekken te hebben gevoerd om de toedracht in beeld te krijgen. Uit deze gesprekken is een student naar voren gekomen die heeft verklaard verantwoordelijk te zijn geweest voor de tekst op het schrijfbord. Geconfronteerd met de consequenties van zijn actie, heeft de student spijt betuigd. Naast de gevoerde gesprekken zijn betrokken studieverenigingen en studenten verplicht gezamenlijk deel te nemen aan een trainingstraject dat dialoog, gedragsverandering en het bevorderen van een inclusieve leeromgeving als doel heeft.
Hoe verklaart u dat racisme nu voor de derde keer op rij de kop opsteekt bij deze universiteit? Wat heeft de universiteit in de tussentijd gedaan om dit tegen te gaan?
Het is zorgelijk dat deze en eerdere incidenten in korte tijd bij de Universiteit Leiden hebben plaatsgevonden. De Universiteit Leiden heeft aangegeven naar aanleiding van deze en van eerdere incidenten bij alle studenten en studieverenigingen inclusiviteit en omgangsvormen bespreekbaar te hebben gemaakt. Ter voorkoming van ontoelaatbaar gedrag is daarnaast na een eerder incident tijdens álle colleges voor studenten binnen de betrokken faculteit aandacht besteed aan omgangsvormen en gedragscodes. In deze gedragscodes is aandacht voor racisme en discriminatie. Daarnaast heeft de universiteit vertrouwenspersonen en een ombudsfunctionaris die aanspreekpunten zijn voor onder meer ongewenst gedrag. De universitaire «diversity officer» heeft als taak het bevorderen van diversiteit en een inclusieve leer- en werkomgeving. Tenslotte ontwikkelt de universiteit bij de campus in Den Haag een centraal punt waar studenten met vragen over inclusiviteit terecht kunnen en waar zij meldingen kunnen doen in geval van racisme en discriminatie.
Wat vindt u dat universiteiten moeten ondernemen om racisme tegen te gaan? Bent u bereid naar aanleiding van dit incident een publiek statement af te geven? Zo nee, waarom niet?
Ik neem in algemene zin afstand van iedere racistische uiting op een universiteit. Instellingen hebben een verantwoordelijkheid om alle vormen van discriminatie, waaronder nadrukkelijk ook racisme, tegen te gaan. Universiteiten mogen racisme niet accepteren en dienen passende maatregelen te treffen als er sprake is van racistisch handelen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Universiteit Leiden over het bespreekbaar maken en aanpakken van racisme? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Universiteit Leiden heeft publiekelijk afstand genomen van het incident en heeft aangetoond dit onderwerp serieus te nemen. De universiteit heeft onderzocht wat er is voorgevallen en heeft passende maatregelen getroffen. Ik zie geen reden om nader in gesprek te gaan.
Schoolkassa van ParnasSys |
|
Lisa Westerveld (GL), Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met ParnasSys Schoolkassa waarmee scholen de vrijwillige ouderbijdrage kunnen innen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat in de brochure van ParnasSys Schoolkassa wordt gesuggereerd dat er meerdere soorten ouderbijdragen zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit navraag bij ParnasSys blijkt dat met de zinsnede «alle soorten ouderbijdragen» refereert aan de verschillende doelen waarvoor scholen een vrijwillige ouderbijdrage kunnen vragen. Scholen kunnen zelf aangeven hoe ze deze willen uitsplitsen. Daarbij geldt dat elke bijdrage die scholen aan ouders vragen expliciet vrijwillig moet zijn. Scholen zijn verplicht om de vrijwilligheid van de ouderbijdrage te vermelden in de schoolgids en daar duidelijk over te communiceren. Wanneer scholen ouders verplichten om een ouderbijdrage te betalen handelen ze in strijd met de wet. Ouders kunnen, eventueel via de oudergeleding van de medezeggenschapsraad, scholen hierop aanspreken en misstanden melden bij de inspectie.
Vindt u het ook zeer onwenselijk dat in de brochure van ParnasSys Schoolkassa actief het uitsluiten van leerlingen wordt gestimuleerd door deze optie aan te bieden in het systeem als ouders niet betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De brochure van ParnasSys kan inderdaad de suggestie wekken dat ParnasSys het uitsluiten van leerlingen faciliteert. Uit navraag bij ParnasSys is gebleken dat de zinsnede «leidt tot uitsluiting» bedoeld was om aan te geven dat bepaalde ouders uitgesloten kunnen worden van het ontvangen van een betaalverzoek. Dit kan bijvoorbeeld wanneer deze ouders al contant op school betaald hebben. ParnasSys Schoolkassa stimuleert het uitsluiten van kinderen niet. De tekst in de brochure en in de software is inmiddels door ParnasSys aangepast.
Vindt u het tevens onwenselijk dat de brochure het sturen van betaalherinneringen via Schoolkassa ook actief stimuleert, aangezien betaalherinneringen de indruk wekken dat er verplicht betaald moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
ParnasSys Schoolkassa maakt het voor scholen mogelijk om digitaal ouderbijdragen te innen. Het sturen van een betalingsherinnering is daarbij een aanvullende optie in de software. Scholen kiezen zelf welke tekst ze daarbij gebruiken. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij over de vrijwillige ouderbijdrage communiceren met ouders. Scholen zijn verplicht om te melden dat het om een vrijwillige bijdrage gaat, ook als zij hierover via een ouderportaal met ouders communiceren.
Wat vindt u ervan dat Schoolkassa e-mails verstuurt waarin gesproken wordt over een verplichte ouderbijdrage?2
Scholen zijn wettelijk verplicht om de vrijwilligheid van de ouderbijdrage te vermelden in de schoolgids en daar duidelijk over te communiceren. Wanneer zij daar digitaal over communiceren zijn scholen zelf verantwoordelijk voor de titel en inhoud van de e-mails, ParnasSys faciliteert alleen de verzending. Bij het versturen van mails voor betaalverzoeken, zijn de scholen vrij om zelf de titel en inhoud aan te passen om het verzoek te duiden.
Bent u het eens dat er maar één ouderbijdrage is en die altijd vrijwillig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Scholen mogen voor verschillende doeleinden een vrijwillige ouderbijdrage vragen en kunnen zelf aangeven hoe ze deze willen uitsplitsen. Daarbij geldt dat elke bijdrage die scholen aan ouders vragen expliciet vrijwillig moet zijn.
Bent u bereid in gesprek te gaan met ParnasSys over Schoolkassa en hen te wijzen op de regels omtrent de vrijwillige ouderbijdrage en hen te verzoeken niet mee te werken aan het uitsluiten van kinderen als hun ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet betalen? Zo nee, waarom niet?
Uit navraag bij ParnasSys is gebleken dat zij zich bewust zijn van de regels omtrent de vrijwillige ouderbijdrage. Hun software maakt het voor scholen mogelijk om ouderbijdragen digitaal te innen. Scholen zijn er zelf voor verantwoordelijk dat dit binnen de kaders van wet- en regelgeving gebeurt.
Het bericht dat ondanks extra geld mbo-docenten in de laagste salarisschaal terechtkomen |
|
Peter Kwint , Paul van Meenen (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het gegeven dat het aantal docenten in de laagste schaal is toegenomen en dat tegelijkertijd de financiële reserves van instellingen groeien?1
De afgelopen jaren is het totaal aantal docenten in het mbo toegenomen. De toename van het aantal docenten in de laagste schaal kan veel verschillende redenen hebben. Het kan bijvoorbeeld te maken hebben met het vertrek van oudere docenten, waar jongere docenten die (voorlopig) instromen in een lagere schaal, voor in de plaats zijn gekomen. Er is geen directe link te zien met de financiële reserves die instellingen hebben.
We zien dat de afgelopen jaren de financiële reserves bij mbo-instellingen oplopen, bijvoorbeeld met als doel om te investeren in huisvesting in verband met het Klimaatakkoord. Daarom doet de Inspectie van het Onderwijs op dit moment hier nader onderzoek naar (waarvan de resultaten in het voorjaar van 2020 bekend zullen zijn) en voer ik op het moment het gesprek met de sector om de reserves beter in verhouding te brengen met de specifieke risico’s die er zijn, om zo te voorkomen dat mbo-instellingen grotere reserves aanhouden dan nodig.2 Later deze maand maar wel voor de begrotingsbehandeling van OCW zullen de Minister voor Basis en Voortgezet Onderwijs en Media en ik u een brief sturen met daarin de cijfers over de financiële posities van onder andere de mbo-instellingen in 2018.
In hoeverre zijn de financiële reserves van mbo-instellingen direct inzetbaar voor salarissen van docenten in het mbo? Zit er mogelijk al een bestemming vast aan de reserves?
Hierop is geen eenduidig antwoord te geven, omdat er tussen instellingen grote verschillen te zien zijn in zowel de omvang van de reserves als in waarom deze reserves er zijn. Wel geldt dat in z’n algemeenheid dat reserves niet worden ingezet voor collectieve salarisverhogingen. Individuele werkgevers kunnen uit de reserves eventueel wel individuele toelagen of salarisverhogingen toekennen.
Wat is uw reactie op het rapport «De functiemix in het mbo, een verkenning» van het Platform Medezeggenschap mbo?
Ik vind het positief dat ondernemingsraden kritisch zijn op of en hoe afspraken worden doorvertaald binnen de mbo-instellingen. Dit maakt deel uit van het takenpakket van een ondernemingsraad.
Wat betreft dit rapport geldt dat de resultaten zijn gebaseerd op openbare gegevens. Dat betekent echter niet dat de middelen die beschikbaar zijn vanuit het convenant Leerkracht niet door de instellingen zijn en worden besteed aan de doelen waarvoor zij het hebben ontvangen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de MBO Raad dat de aannames die het platform neerzet in haar verkenning onjuist zijn en zeer schadelijk voor het mbo als geheel?2
Deze uitspraak laat ik aan de MBO Raad. Ik ga wel graag het gesprek aan met de MBO Raad en de vakbonden over de uitkomsten van de verkenning van het Platform Medezeggenschap mbo.
Herkent u de analyse in dit rapport dat extra geld niet besteed is aan het betalen van meer docenten op een hoger functieniveau? Zo niet, waarom niet? Zo wel, wat zegt dit volgens u over het functioneren van de medezeggenschap op mbo-instellingen?
Ik deel deze analyse niet. Het extra geld dat op basis van het convenant Actieplan Leerkracht van Nederland beschikbaar wordt gesteld, wordt volgens de verantwoording van de mbo-instellingen besteed waaraan het moet worden besteed, bijvoorbeeld voor het plaatsen van docenten in een hogere schaal en het aannemen van extra onderwijsgevenden. Het is goed dat de medezeggenschap daar binnen de betreffende instelling alert op is en blijft en indien nodig haar bestuurders er op aan spreekt, wanneer dit in de toekomst niet meer zo is.
Daarbij geldt dat er ook onderscheid gemaakt moet worden tussen scholen binnen en buiten de Randstad. Immers, alleen de mbo-scholen binnen de Randstad (26 van de 65 mbo-scholen) hebben extra middelen ontvangen voor het verhogen van het aantal docenten in hogere schalen. Bij deze scholen is sinds 2008 wel een stijging van het aantal docenten met een LC- en LD-schalen.
Indien u de analyse vanuit dit rapport herkent, bent u bereid stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat het voor docenten gereserveerde geld hier alsnog terechtkomt?
Zoals gemeld bij het antwoord op vraag 5, deel ik deze analyse niet.
Wat is uw inzet bij het gesprek met de MBO Raad, aangezien zij de conclusies van het Platform Medezeggenschap niet onderschrijven?
Het doel van het gesprek met de ondertekenaars van het convenant is om te achterhalen of alle ambities uit het convenant zijn behaald en zo nee, wat daarvoor dan de redenen zijn. De afspraken waar het gaat om het terugbrengen van het aantal periodieken per schaal in de cao en de koppeling tussen het toekennen van periodieken en de cyclus van functionerings- en beoordelingsgesprekken zijn behaald. Tegelijkertijd zien we dat, terwijl het extra geld wel wordt besteed aan de geformuleerde doelen en het totaal aantal docenten in de sector toeneemt, het percentage docenten in de LB-schaal is toegenomen, terwijl het percentage docenten in hogere schalen juist daalt. In het gesprek zal duidelijk moeten worden wat de reden hiervan is. Afhankelijk van de uitkomsten van dit overleg, zal nader bezien worden welke vervolgacties nodig zijn. Daarbij is ook relevant dat er voor 2020 al een evaluatie gepland stond voor de salarismix in de randstadregio’s in het mbo.
Bent u voornemens om enkel met de MBO Raad in gesprek te gaan of zijn er nog andere partners waarmee u het gesprek hierover aangaat?
Ik ben voornemens om in ieder geval het gesprek aan te gaan met de partijen met wie in 2008 het convenant is afgesloten, zijnde (wat betreft het mbo) de MBO Raad en de vakbonden.
Seksuele intimidatie op de werkvloer bij universiteiten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Universiteiten bieden onvoldoende bescherming tegen intimidatie op de werkvloer»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat klachten over seksuele en wetenschappelijke intimidatie veelal niet serieus worden genomen in de academische wereld? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, hoe verklaart u dat de respondenten in het onderzoek aangeven dat slechts de helft van de klachten in behandeling is genomen, waarvan slechts één klacht naar tevredenheid is afgehandeld?
Ik herken het beeld dat in de studies wordt geschetst en ik zie dat seksuele en wetenschappelijke intimidatie een probleem vormt binnen de academische wereld. Tegelijkertijd zie ik dat het onderwerp serieus wordt opgepakt en hoog op de agenda staat. De rapporten van het LNVH en het FNV/VAWO over dit onderwerp hebben zowel de Kamer, het ministerie als de universiteiten tot actie aangespoord. Zodoende heeft VSNU dit voorjaar een statement uitgebracht waarin alle vormen van intimidatie en wangedrag door de universiteiten worden verworpen.2 Op dit moment zijn er veel acties in gang gezet door alle universiteiten, zoals verschillende trainingen en het herzien van hun eigen procedures rond meldingen van intimidatie. Intimidatie betreft een veelzijdig en diepgeworteld probleem, waar meerdere initiatieven nodig zijn om een cultuuromslag kracht bij te zetten.
Bent u bereid in gesprek te gaan met universiteitsbestuurders over seksuele en wetenschappelijke intimidatie op de werkvloer en het serieus nemen van klachten? Zo nee, hoe duidt u dat universiteitsbestuurders volgens de onderzoeker stellen dat wangedrag op hun universiteit niet voorkomt?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Ik ben hierover al in gesprek met de VSNU. Bovenal spreek ik de universiteiten aan op hun rol als goede werkgever. Ik kom daarbij geen bestuurders tegen die beweren dat wangedrag in hun instelling niet voorkomt. De opmerking in het artikel komt dan ook niet overeen met mijn beeld. Sinds de publicatie van rapporten zoals «Harassment in Dutch academia»3 is er een actieve discussie op gang gekomen, waarin ik zie dat het probleem wordt erkend en besproken. De verschenen rapporten schetsen de status quo vóór deze discussie, op dit moment zijn alle partijen betrokken om intimidatie te bespreken en bespreekbaar te maken.
Deelt u de opvatting van de onderzoeker dat we slechts het topje van de ijsberg in kaart hebben waar het gaat om seksuele en wetenschappelijke intimidatie? Wat gaat u eraan doen om hier een completer beeld van te krijgen waarmee we preventiever kunnen optreden, slachtoffers een helpende hand kunnen bieden en plegers kunnen aanpakken?
Aangezien er een lage meldingsfrequentie in de studie naar voren komt, hebben we inderdaad geen zicht op de werkelijke omvang van het probleem. Elk incident is er echter één te veel. Daarom wil ik ook niet met actie wachten totdat we meer data hebben. Het beeld is en blijft helder. De VSNU (en haar leden) heeft bij mij aangegeven dat zij maatregelen hebben genomen – en blijft nemen – om verdere misstanden te voorkomen.
Verder loopt er op dit moment een pilot ombudspersoon binnen vier universiteiten. In december is een tussenevaluatie van deze pilots gereed. Deze tussenevaluatie wordt betrokken bij het vervolg op de motie Van Meenen. Op basis van deze gegevens informeer ik de Kamer zo snel mogelijk daarna over het vervolgproces, zoals u verzoekt in uw Commissiebrieven met kenmerk 2019D40244 en 2019D41543. Daarbij zal ik ook nader ingaan op de stappen die universiteiten nu nemen. Daarnaast ben ik met de KNAW en LNVH in gesprek over een mogelijk onderzoek naar de preventie en aanpak van intimidatie, dit ook gezien de samenhang van toekomstige acties met wetenschappelijke integriteit en wetenschapsbeleid.
Wat is uw reactie op de door de onderzoeker geponeerde stelling dat vertrouwenspersonen onvoldoende onafhankelijk zijn als het om seksuele en wetenschappelijke intimidatie gaat? Hoe kijkt u in dit licht aan tegen de suggestie om een onafhankelijk nationaal instituut op te richten?
Momenteel zijn enkele universiteiten bezig met het invullen van een ombudsfunctie. De VSNU en ik willen de uitkomsten hiervan afwachten, maar zijn zeker van plan verdere stappen te nemen. Ik hoop dat de ombudsfunctie een belangrijke rol kan vervullen, maar wil ook benadrukken dat een ombudspersoon geen panacee vormt om intimidatie op te lossen. Uit mijn gesprekken met het veld lijkt één nationaal instituut geen oplossing te vormen voor het probleem. Op de lange termijn dient de cultuur binnen universiteiten te veranderen, om zo wangedrag te voorkomen. Verder hoop ik dat mijn inspanningen om het universitaire systeem minder competitief te maken, door samenwerking te bevorderen, op termijn ook een positieve invloed heeft op de algemene cultuur binnen universiteiten.
Het bericht dat hypotheekverstrekkers toegang tot studieschuldgegevens bij DUO kunnen vragen |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het voornemen van softwarebedrijf Ockto om de gegevens van studenten over hun studieschuld toegankelijk te maken bij hypotheekverstrekkers, en vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?1
Studenten en oud-studenten moeten bij de aanvraag van een hypotheek aan de hypotheekverstrekker een eventueel aanwezige studieschuld vermelden. Dit is ook in het belang van de (oud-)student omdat er anders sprake kan zijn van overkreditering, waardoor de totale lasten mogelijk te hoog worden. (Oud-)studenten kunnen de benodigde gegevens zelf via DUO opvragen en doorgeven aan de hypotheekverstrekker. Wanneer het voornemen van Ockto werkelijkheid wordt en de hypotheekverstrekker deze optie aanbiedt, is het ook een mogelijkheid voor de (oud-)student om deze gegevens via Ockto bij de hypotheekverstrekker aan te leveren. Een dergelijk initiatief kan leiden tot meer gebruiksgemak. Tegelijkertijd blijft de (oud-)student zelf verantwoordelijk dat de juiste gegevens worden aangeleverd en wordt door DUO niet geborgd dat via Ockto de correcte gegevens worden opgehaald2bij DUO, omdat DUO hier niet bij betrokken is. De (oud-)student moet altijd zelf (vanuit de app van Ockto) inloggen op Mijn DUO en daarmee toestemming geven aan Ockto voor het ophalen van zijn gegevens uit Mijn DUO.
Het kabinet heeft in de beleidsbrief Regie op Gegevens van 11 juli jl. het digitaal kunnen delen van de eigen gegevens (zoals met woningcorporaties, zorgverleners, schuldhulpverleners of kerkinstellingen) aangemerkt als een gewenste ontwikkeling, die het actief wil stimuleren. Niet alle toepassingen voor het delen van gegevens zijn echter even wenselijk en delen van gegevens kent ook risico’s. Het kabinet zal daarom kaders ontwikkelen waar toepassingen voor het delen van gegevens (zoals Ockto) aan moeten voldoen, en zal deze verankeren in de Wet digitale overheid, aanvullend op wat in de AVG al is geregeld. Zo moet voor de burger helder zijn waarvoor zijn gegevens worden gebruikt, mag hij niet onder druk worden gezet om zijn gegevens te verstrekken, en moet duidelijk zijn hoe hij de toestemming voor het delen van zijn gegevens weer kan intrekken.
Hoe strookt het voornemen van softwarebedrijf Ockto om de gegevens van studenten over hun studieschuld toegankelijk te maken bij hypotheekverstrekkers met de motie Van Meenen c.s.?2
De betreffende motie roept de regering op om af te zien van de ontwikkeling van een afzonderlijke schuldverklaring. Dit betrof een digitale, gewaarmerkte verklaring, die mogelijk zou worden gemaakt door de Blauwe Knop-toepassing van DUO, en die studenten op eigen initiatief aan de hypotheekverstrekker zouden kunnen sturen. Naar aanleiding van deze motie zijn de werkzaamheden rondom de Blauwe Knop bij DUO stopgezet.
Ockto is een marktpartij die (oud-)studenten de gelegenheid geeft om gegevens over de studieschuld, waar zij via hun persoonlijke dossier nu reeds digitale inzage in hebben, via de Ockto-app door te geven aan een hypotheekverstrekker. Anders dan bij de Blauwe Knop hebben OCW en DUO hier geen invloed op en is het aan de (oud-)student of hij of zij gebruik wil maken van Ockto.
Hoe gaat u voorkomen dat de gegevens van studenten via een omweg alsnog bij hypotheekverstrekkers terecht komen?
Het is in het belang van zowel de (oud-)student als de hypotheekverstrekker dat gegevens over een studieschuld bekend zijn. Dat is al heel lang zo; kredietverstrekkers moeten hiernaar vragen en de (oud-)student moet de informatie verstrekken en heeft daarmee een eigen verantwoordelijkheid. Of (oud-)studenten daarvoor gebruik willen maken van een bedrijf als Ockto, is een eigen keuze.
In hoeverre kunnen hypotheekadviseurs en banken klanten verplichten inzage te geven in hun studieschuld?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht moet een kredietaanbieder informatie inwinnen over de financiële positie van een consument om overkreditering te voorkomen.4 Overige financiële verplichtingen zoals een studieschuld, maar ook een consumptief krediet of partneralimentatie, drukken op het besteedbaar inkomen en verminderen daardoor het maximale hypotheekbedrag. Een consument is verplicht om alle financiële verplichtingen te melden bij het aanvragen van een hypotheek. Als een consument een studieschuld niet meldt, kan het gevolg zijn dat de maandelijkse lasten van de hypotheek te hoog zijn en de consument in financiële problemen komt. Indien een consument een hypotheek heeft afgesloten met Nationale Hypotheek Garantie (NHG), zal een eventuele restschuld niet worden kwijtgescholden als een studieschuld verzwegen is. Het initiatief van Ockto verandert niets aan de rechten en plichten van studenten en kredietverstrekkers, maar heeft alleen invloed in de wijze waarop aan die verplichting kan worden voldaan.
Op basis waarvan kunnen commerciële partijen zoals Ockto gegevens van burgers bij de overheid opvragen?
De burger heeft op basis van de AVG het recht om zijn eigen persoonsgegevens bij de overheid digitaal in te zien. Hij hoeft niet nader te motiveren met welk doel hij de gegevens wil inzien. Hij kan vervolgens zelf besluiten om deze gegevens te delen met derden, zoals Ockto. In de meeste gevallen vindt dat plaats buiten medeweten van de overheid.
Ockto kan dus geen gegevens van burgers bij de overheid opvragen, maar ontvangt deze uitsluitend met toestemming en met tussenkomst van de burger zelf.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat Ockto DUO niet toevoegt als databron? Kunt u dit toelichten?
Nee. Ockto is een private dienstverlener, die diensten biedt aan burgers. Het voornemen om DUO toe te voegen als databron is niet in strijd met de AVG of andere wetgeving. Ik vind het belangrijk dat de (oud)-student zelf regie heeft over zijn of haar gegevens en dat is ook bij het voornemen van Ockto het geval.
Hoe ziet het verdienmodel van Ockto eruit? Wie betaalt er voor de diensten, de hypotheekverstrekker of de woningzoekende?
De hypotheekverstrekker of hypotheekadviseur betaalt Ockto voor het ter beschikking stellen en onderhouden van het technische platform. Voor de burger/consument is het gebruik van Ockto gratis.
Voldoen de huidige werkwijze en het voornemen van Ockto aan de AVG, en waar blijkt dit uit?
Zie de antwoorden op vragen 5 en 6.
Heeft u een overzicht van (commerciële) organisaties die persoonlijke gegevens van burgers bundelen, verzamelen en kunnen inzien? Zo ja, kunt u dat naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen overzicht van (commerciële) organisaties die persoonlijke gegevens van burgers bundelen, verzamelen en kunnen inzien. Dit heeft er onder meer mee te maken dat burgers op basis van de AVG het recht hebben om hun eigen persoonsgegevens bij de overheid digitaal in te zien, en zelf kunnen besluiten om deze digitaal te delen met derden. Zie ook het antwoord op vraag 5 en de beleidsbrief Regie op gegevens die de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 11 juli jl. naar uw Kamer heeft gestuurd.
Kunt u garanderen dat nu en in de toekomst commerciële organisaties geen persoonlijke gegevens van burgers kunnen inzien, zoals studieschulden?
Nee. Het kunnen delen van persoonlijke gegevens met private dienstverleners kan ten goede komen aan het gebruiksgemak voor de burger, waarbij het kabinet oog heeft voor de risico’s, zoals ook in het eerste antwoord aangegeven. Belangrijk hierbij is dat de burger regie heeft en dus zelf toestemming geeft voor het delen van die gegevens.
Het afgekondigde onderzoek naar hoogleraar Kochenov, ook wel paspoortprofessor genoemd |
|
Frank Futselaar , Renske Leijten |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Vindt u het terecht dat er onderzoek wordt gedaan naar de Groningse hoogleraar Kochenov vanwege de paspoorthandel in de Europese Unie (EU)?1
Ik ondersteun het initiatief van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: RUG) om onderzoek te doen naar de advieswerkzaamheden van de betrokken hoogleraar. Van belang is wel dat dit onderzoek onafhankelijk wordt uitgevoerd. De RUG heeft mij laten weten dit onderzoek inderdaad onafhankelijk te laten uitvoeren. Meer in het algemeen merk ik op dat advieswerkzaamheden, en de context waarin deze werden verricht, moeten passen bij de rol van wetenschapper. In artikel 1.6. van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is bepaald dat wetenschappers academische vrijheid genieten. Die academische vrijheid is een hoog goed dat gekoesterd moet worden. Inherent verbonden hieraan is dat (de schijn van) belangenverstrengeling voorkomen moet worden; van wetenschappers mag verwacht worden dat zij varen op een sterk moreel kompas.
Hoe verklaart u dat de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) niet eerder onderzoek heeft gedaan naar belangenverstrengeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het instellen van een onderzoek naar iemands doen en laten vraagt een goede afweging van individuele belangen en het algemeen belang. Welke afwegingen de RUG hierin heeft gemaakt en wanneer zal moeten blijken uit het onafhankelijke onderzoek.
Wie gaat het onderzoek naar de hoogleraar doen?
Volgens de RUG zal het onderzoek worden uitgevoerd onder leiding van een onafhankelijke, externe voorzitter ondersteund door een extern onderzoeksbureau.
Wat is de precieze onderzoeksopzet van de RuG? Bent u bereid dit op te vragen?
Het onderzoek van de RUG zal, afhankelijk van de periode waarop het onderzoek betrekking heeft, inzicht moeten bieden in de vraag of voldaan is aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (2014) of de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018. Ook zal het onderzoek een antwoord moeten geven op de vraag of de nevenwerkzaamheden van de betrokken hoogleraar in overeenstemming zijn met de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden van de universiteiten, met name met betrekking tot de in artikel 11 genoemde criteria.2 In artikel 11 is onder meer bepaald dat geen toestemming voor werkzaamheden wordt verleend voor nevenwerkzaamheden die de wetenschappelijke, organisatorische of zakelijke belangen van de universiteit schaden dan wel waarbij (de schijn van) belangenverstrengeling aanwezig is.
De RUG neemt zelf de verantwoordelijkheid om dit onderzoek uit te laten voeren en de opzet hiervan te bepalen. Ik zal het verzoek wat de precieze onderzoeksopzet van de RUG is, nadrukkelijk overbrengen aan de RUG. Ik heb de Inspectie van het onderwijs gevraagd om vervolgens de bevindingen van het onderzoek ten aanzien van de nevenwerkzaamheden en eventuele belangenverstrengeling te beoordelen en mij daarover te adviseren.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek naar belangenverstrengeling is afgerond?
Er zal door de RUG naar worden gestreefd om het onderzoek zo spoedig mogelijk met inachtneming van de zorgvuldigheid die een dergelijk onderzoek noodzakelijkerwijs met zich meebrengt af te ronden.
Vindt u het wenselijk dat wetenschappers die in dienst zijn van een onderwijsinstelling regeringen van de EU of daarbuiten van betaald advies voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind advisering in het algemeen wenselijk. Kennisoverdracht, in het kader van onderwijs en onderzoek, is één van de kerntaken van de universiteit. Het is een goede zaak wanneer regeringen een beroep doen op de expertise van wetenschappers. Het spreekt voor zich dat wetenschappers zich hierbij bewust moeten zijn van mogelijke risico’s, zoals dat van belangenverstrengeling.
Het bericht dat Nederland de geldkraan van beroemd onderzoek naar zwarte gaten dicht draait |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Nederland draait geldkraan dicht van beroemd onderzoek naar zwarte gaten»?1
Ik deel de conclusie dat de «geldkraan zou zijn dichtgedraaid» niet. Zie het antwoord op vraag 5.
Op welke wijze beoordeelt de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) of er sprake is van maatschappelijke impact? Kunt u dit uitgebreid toelichten? Kunt u daarnaast een definitie geven van maatschappelijke impact?
In aanvragen voor NWO-subsidies dient te worden beschreven hoe het onderzoek zou kunnen bijdragen aan de samenleving en aan de economie. De gevraagde toelichting en de wijze van beoordeling hiervan verschilt per financieringsinstrument en wordt toegelicht in de call for proposals. Dit is te verklaren door de aard van het voorgestelde onderzoek. Van een onderzoeker die een aanvraag doet voor financiering voor een thematisch programma binnen de nationale onderzoeks-prioriteiten, zoals de Nationale Wetenschapsagenda of één van de topsectoren, vraagt NWO logischerwijs meer naar kennisbenutting en impact dan van een onderzoeker die een aanvraag indient binnen de calls die gericht zijn op vrij onderzoek. In de NWO-strategie 2019–2022 definieert NWO maatschappelijke impact als volgt: «maatschappelijke (culturele, economische, industriële, ecologische of sociale) veranderingen die (mede) het gevolg zijn van door onderzoek gegenereerde kennis en kunde».
Hoe beoordeelt u de maatschappelijke impact van experimenten met de Event Horizon Telescope die dit jaar wereldwijd de voorpagina’s en internationale journaals haalden met de eerste foto van een zwart gat?
De impact van het experiment met de Event Horizon Telescope dat heeft geleid tot de eerste foto van een zwart gat is vooral van wetenschappelijke aard. Het gaat hier om een doorbraak in de fundamentele wetenschap. De maatschappelijke impact van deze doorbraak moet worden gezien in het licht van de waardering die de samenleving heeft voor dit soort fundamentele wetenschap, met name als deze betrekking heeft op de oorsprong van ons bestaan. Door de foto is veel positieve aandacht ontstaan voor de Nederlandse wetenschap. Ik vind het belangrijk dat zo veel mogelijk mensen kennis kunnen nemen van dit soort fundamentele doorbraken. Gezien het belang van goede communicatie hierover en omdat deze veel vergt van Prof. Falcke en zijn onderzoeksgroep, heb ik éénmalig een bedrag van € 200.000 toegekend ter ondersteuning. Zie ook de antwoorden op de vragen van de heer Paternotte over de Nederlandse participatie in de Event Horizon Telescope (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 523).
Wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse onderzoekers en universiteiten, die een prominente rol hebben gespeeld bij dit project?
Dat hangt af van besluitvorming van verschillende instellingen en organisaties en van de kwaliteit van (nieuwe) financieringsverzoeken. Zo is Prof. dr. Heino Falcke medeaanvrager binnen het «The Dutch Black Hole Consortium». Voorts is aannemelijk dat in de toekomst nieuwe aanvragen zullen volgen zodat er mogelijk alsnog NWO-financiering komt. Ook andere (Europese) financieringsbronnen kunnen een rol spelen. Tot slot merk ik op dat ook voor de betrokken universiteiten een rol is weggelegd bij de financiering van dit type onderzoek.
Hoe reflecteert u op de NWO als subsidieverstrekker nu de geldkraan voor dit onderzoek is dichtgedraaid?
Zoals ik al in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven deel ik de conclusie dat «de geldkraan is dichtgedraaid» niet. NWO kan als subsidiegever niet meer uitgeven dan op haar begroting staat en zal dus voortdurend scherpe keuzes moeten maken. Dat doet zij zo onafhankelijk mogelijk, op basis van peer review. Ik heb er alle vertrouwen in dat NWO in het beoordelingsproces van onderzoeksvoorstellen de juiste keuzes maakt.
De Nederlandse participatie in de Event Horizon Telescope |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «They brought us the first photo of a black hole. Now, it won them $ 3 million»1, «Breakthrough price in fundamental physics awarded to event horizon telescope collaboration for black hole observation»2 en «Nederland stopt financiering telescoop die foto zwart gat mogelijk maakte»?3
Ja.
Hoe beoordeelt u het belang voor de Nederlandse wetenschap van de Nijmeegs-Leids-Amsterdamse participatie in het Event Horizon Telescope onderzoek?
De eerste foto van een zwart gat, mogelijk gemaakt door de internationale samenwerking in de Event Horizon Telescope, is een belangrijke wetenschappelijke doorbraak die wereldwijd veel aandacht heeft gekregen.
Ik heb groot respect voor de Nederlandse wetenschappers die hieraan een belangrijke bijdrage hebben geleverd en daarmee de Nederlandse wetenschap op de kaart hebben gezet. De manier waarop ik het belang van dit onderzoek beoordeel, doet bij een onafhankelijk oordeel van NWO overigens niet ter zake. Ik intervenieer niet in de besluitvorming van NWO. Wel is er vanuit mijn ministerie contact geweest met de Radboud Universiteit waarbij is gesproken over de waarde van de foto voor de Nederlandse wetenschap en het feit dat er hierdoor veel positieve aandacht voor (fundamentele) wetenschap is ontstaan. Goede wetenschapscommunicatie is essentieel om zoveel mogelijk mensen te bereiken. Gezien het belang hiervan en omdat de wetenschapscommunicatie veel vergt van Prof. Falcke en zijn onderzoeksgroep, heb ik een éénmalig bedrag van € 200.000 toegekend ter ondersteuning zodat er voldoende aandacht kan zijn voor goede communicatie. Ik zal binnenkort ook persoonlijk met Prof. Falcke spreken om meer te horen over zijn onderzoek.
Kunt u aangeven in hoeverre de Nederlandse afwijzing de kans op Europese onderzoeksfinanciering voor de Nederlandse participatie in Event Horizon Telescope beïnvloedt?
Nee. Op deze vraag is alleen een speculatief antwoord mogelijk en ik waag mij niet aan speculaties.
Is het volgens u uniek wanneer onderzoek wereldwijde lofuitingen krijgt, prestigieuze prijzen als – in dit geval – de breakthrough prize for fundamental physics ontvangt, genoemd wordt voor een Nobelprijs maar het vervolg in Nederland desondanks niet door de voorronde van onderzoeksfinanciering in het programma van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) terzake komt?
In het beoordelingsproces van NWO worden nieuwe onderzoeksvoorstellen door onafhankelijke commissies beoordeeld. Deze commissies, bestaande uit wetenschappers, beoordelen voorstellen op basis van peer review. Hierbij kan onder meer worden gekeken naar het track record van de aanvragende onderzoekers, naar de kwaliteit van het onderzoeksvoorstel en van de aanvragers en naar de maatschappelijke impact. Wereldwijde loftuitingen en ontvangen prestigieuze prijzen mogen om der wille van de objectiviteit in het beoordelingsproces geen rol spelen, ieder afzonderlijk voorstel dient op zijn eigen merites en potentie te worden beoordeeld. Ik wijs erop dat er inmiddels nieuwe financieringsaanvragen liggen zodat er mogelijk alsnog NWO-financiering komt. Zie ook de antwoorden op de vragen van het lid van uw Kamer de heer Futselaar over «het bericht dat Nederland de geldkraan van beroemd onderzoek naar zwarte gaten dicht draait» (2019Z18454, ingezonden 1 oktober 2019).
Hoe beoordeelt u het effect dat slagingspercentages vanaf 7% bij financieringsinstrumenten van NWO hebben op de werkdruk van Nederlandse wetenschappers?
Het honoreringspercentage verschilt per financieringsinstrument. Voor een wetenschappelijke loopbaan zijn onderzoekers steeds meer aangewezen op succes in de tweede en derde geldstroom. Dit draagt bij aan de aanvraagdruk en onderzoekers geven aan veel tijd kwijt te zijn aan het schrijven van onderzoeksvoorstellen (die vaak niet gehonoreerd kunnen worden). Zoals ik heb aangegeven in mijn reactie op het rapport van de Adviescommissie bekostiging hoger onderwijs en onderzoek vind ik het belangrijk dat de aanvraagdruk wordt teruggedrongen en dat er een goede balans is tussen competitie en samenwerking.4 Naar aanleiding van dit rapport is onder meer besloten tot een overheveling van de tweede naar de eerste geldstroom. Voorts heeft NWO in 2017 een pakket maatregelen ingevoerd met als oogmerk de aanvraagdruk te verminderen. De succesvolle implementatie hiervan vraagt een inspanning van zowel NWO als de universiteiten. Tenslotte heb ik aan NWO, VSNU en KNAW verzocht een gezamenlijk plan op te stellen om de (systeem)druk op wetenschappers te verlichten. De instellingen zijn hierover met elkaar in gesprek.
Heeft u zicht op de hoeveelheid uren die Nederlandse wetenschappers gemiddeld besteden aan het verwerven van onderzoeksfinanciering?
Hierover zijn weinig gegevens beschikbaar. De schattingen lopen uiteen. In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) 2014 werd ingeschat dat men gemiddeld 6 procent van de tijd kwijt is aan acquisitietaken. Het Rathenau Instituut schat het percentage dat onderzoekers besteden aan acquisitie op 5 procent.5
Is het volgens u wenselijk dat onderzoek dat in Nederland alom erkend op wereldtopniveau plaatsvindt, het zonder structurele financieringsstroom moet stellen
Structurele financiering is er alleen voor instellingen zoals universiteiten en onderzoeksinstituten. Voor consortia en andere samenwerkingsvormen zoals die tussen de Radboud Universiteit, Universiteit Leiden en de Universiteit van Amsterdam in het kader van de Event Horizon Telescope is vaak sprake van langjarige financiering maar niet van structurele. Dit geldt zeker wanneer het gaat om grote onderzoekslijnen met een stevige infrastructurele component. Na afloop van de financieringsperiode dient te worden bezien of de inzet van de middelen nog steeds past bij actuele wetenschappelijke ontwikkelingen en strategische keuzes op internationaal niveau. NWO en VSNU spelen een belangrijke rol in dit soort afwegingen en zijn erover in gesprek hoe de scherpe keuzes die hiervoor nodig zijn in gezamenlijkheid kunnen worden genomen. Daarnaast spelen ook grote Europese subsidies, zoals de ESFRI Roadmap, een essentiële rol in de langjarige financiering van grootschalige en internationale consortia.
De geplande opschaling van Respect Education Foundation |
|
Michel Rog (CDA), René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voortgangsbericht over de geplande opschaling van de activiteiten van de Respect Education Foundation (REF)?1
Ja.
Kunt u aangeven welke activiteiten u heeft ondernomen naar aanleiding van de motie Rog2, die opriep om het RespectPact te ondersteunen en de week van Respect rijksbreed onder de aandacht te brengen?
Het RespectPact is een initiatief van de Respect Education Foundation, een organisatie die zich inzet voor een sociaal veilige samenleving, waarin kinderen en jongeren zich thuis voelen en waar zij actief aan deelnemen. Zoals ik ook in een brief van 30 november 2018 aan uw Kamer heb aangegeven, heb ik waardering voor dit mooie initiatief.3
Naar aanleiding van de motie heeft in januari 2019 een gesprek plaatsgevonden tussen de Respect Education Foundation (hierna REF) en ambtenaren van de departementen VWS, SZW, BZK, J&V en OCW. Tijdens de bijeenkomst hebben de departementen aangegeven geen financiële mogelijkheden te zien om de activiteiten van de REF incidenteel, laat staan structureel, te ondersteunen. Afgesproken is dat de REF op korte termijn een voorstel zou toesturen hoe immateriële steun door de rijksoverheid eruit zou kunnen zien. Dit voorstel is tot op heden niet door mijn ambtenaren ontvangen.
Kunt u aangeven wat deze activiteiten concreet hebben opgeleverd?
Zie vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de Respect Education Foundation tot nu toe slechts heeft vernomen dat verschillende departementen geen middelen vrij kunnen maken om het belangrijke werk conform de aangenomen motie te ondersteunen? Kunt u aangeven hoe de gevraagde steun er dan wel uit komt te zien?
Zie vraag 2.
Bent u bereid om in overleg met de verschillende departementen in gezamenlijkheid te komen tot een voorstel dat de geplande opschaling van de activiteiten van de Respect Education Foundation concreet ondersteunt?
In het verleden heeft het kabinet de stichting meerdere malen tijdelijk financieel ondersteund, waarbij uitdrukkelijk is aangedrongen op het toewerken naar financiële zelfstandigheid. Dat is niet gelukt helaas. Het kabinet is bereid tot immateriële ondersteuning van het werk van het REF, maar is in afwachting van een voorstel van het REF.
Bent u bereid ruim om deze vragen ruim voor de begrotingsbehandeling te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Expertisecentrum SLO wil Enschede verlaten voor Amersfoort’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Expertisecentrum SLO wil Enschede verlaten voor Amersfoort»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht over de voorgenomen verhuizing van de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) naar Amersfoort.
Kunt u, omdat u op eerdere vragen over een mogelijk vertrek van SLO2 uit Enschede antwoordde dat een verhuizing «nauwelijks tot geen effect heeft op de directe of indirecte werkgelegenheid in de regio Twente», aangeven hoeveel directe en indirecte werkgelegenheid er concreet verloren gaat in de regio als SLO daadwerkelijk zou vertrekken uit Enschede?
Op dit moment hebben 97 medewerkers een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd bij SLO. Het effect op de directe werkgelegenheid in de regio Twente is nihil. SLO heeft alle medewerkers baanzekerheid geboden. Het effect op de indirecte werkgelegenheid is vanwege de kleine en beperkte personele omvang minimaal.
Waarom heeft u zich niet, net als uw voorganger, bereid getoond een dringend appel te doen op de directie van SLO om het voorgenomen besluit over herhuisvesting te heroverwegen, mede omdat dit kabinet meermaals heeft bevestigd waarde te hechten aan «spreiding van door het Rijk gefinancierde diensten»?
SLO is sinds de wet SLOA (2013) een privaatrechtelijke rechtspersoon met wettelijke taken. De bestuurder van SLO gaat over haar eigen organisatie en huishouden. De organisatie heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld naar een open expert centrum, dat intensief en integraal samenwerkt met docenten, scholen en stakeholders uit het hele land. Het is aan de bestuurder, om in overleg met het personeel vast te stellen welke huisvesting, het meest bijdraagt aan een effectieve en efficiënte uitvoering van de wettelijke taken en de werkwijze. Ik kan en wil hier niet op ingrijpen.
Als SLO daadwerkelijk uit Enschede zou vertrekken, gaat het kabinet zich dan inspannen om vervangende werkgelegenheid van door het Rijk gefinancierde diensten te realiseren in de regio Enschede?
Zoals op eerdere vragen van uw kamer over dit onderwerp al is geantwoord, is er sinds de start in 1975 van de spreiding van door het Rijk gefinancierde instellingen, een groot aantal veranderingen opgetreden.2 De belangrijkste verandering is in het kader van de bovenstaande vraag, dat er op dit moment in heel Nederland sprake is van een groeiende werkgelegenheid. Ook voor de regio Twente is er een groeiend arbeidsmarkperspectief. Deze ontwikkelingen, gecombineerd met het minimale effect van de verhuizing op de indirecte werkgelegenheid in de regio, maakt dat een inspanning voor vervangende werkgelegenheid niet aan de orde is.
De wachtlijsten bij het speciaal onderwijs |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Scholen voor speciaal onderwijs bezwijken onder wachtlijsten»?1
Ja.
Heeft u zicht op de hoogte van de huidige wachtlijsten in het speciaal basis- en voortgezet speciaal onderwijs? Zo ja, kunt u de cijfers per ommegaande met de Kamer delen? Zo nee, deelt u de mening dat het van belang is een dergelijk inzicht te hebben en bent u bereid de wachtlijsten inzichtelijk te maken?
Er is geen informatie beschikbaar van het aantal leerlingen dat op een wachtlijst voor het speciaal basis onderwijs (sbo) en (voortgezet) speciaal onderwijs (v)so staat. Ik deel uw mening dat het goed zou zijn om hier meer inzicht in te krijgen. Ik ben bereid te verkennen of en zo ja hoe we deze informatie inzichtelijk kunnen krijgen.
Deelt u de stelling van het Landelijk Expertisecentrum Speciaal Onderwijs dat zich «dramatische situaties» voordoen in het speciaal onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment kan er landelijk gezien nog geen uitspraak worden gedaan over de situatie in het (v)so. De definitieve cijfers over de instroom dit schooljaar in het sbo en (v)so zijn op dit moment nog niet bekend. De gegevens van afgelopen schooljaren laten een lichte toename van de instroom in het sbo en so en een daling in het vso zien.
Ziet u een verband tussen enerzijds het lerarentekort en de daarmee te hoge werkdruk in het reguliere onderwijs, en anderzijds de toename van het aantal leerlingen dat wordt doorverwezen naar het speciaal onderwijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Afgelopen schooljaar was er sprake van een lichte toename van de instroom in het sbo en so. In het sbo komt de lichte stijging met name door de instroom vanuit het regulier basisonderwijs, gevolgd door de instroom van jonge leerlingen die direct naar het sbo gaan. De lichte stijging in het so wordt vooral veroorzaakt door deze laatste groep.
In het vso is er sprake van een afname van de instroom.
Het kabinet heeft via de werkdrukmiddelen in 2019 € 333 miljoen beschikbaar gesteld om de werkdruk in het basisonderwijs te verminderen. De komende jaren loopt dit bedrag op tot € 430 miljoen. Scholen besteden deze middelen over het algemeen aan extra handen in de klas. Of dit al dan niet lijdt tot een daling van de instroom van het sbo is niet te zeggen.
Wat doet u om de lerarentekorten specifiek in het speciaal basis- en voortgezet speciaal onderwijs aan te pakken?
De aanpak van de tekorten in het (v)so loopt mee in de brede aanpak langs de zes lijnen. Ook kan het (v)so meedoen in de regionale aanpak, waarbinnen ruimte is om specifiek voor groepen scholen activiteiten in te plannen. In aanvulling hierop hebben de PO-Raad en OCW in drie regio’s gesprekken georganiseerd met alle betrokkenen (scholen, besturen, opleidingen en gemeenten). Doel van deze bijeenkomsten was het inventariseren van knelpunten en oplossingsrichtingen. Op basis van de resultaten worden vervolgacties gepland. In de brief over het lerarentekort in december wordt u hier nader over geïnformeerd.
Ziet u een verband tussen het tekort aan leraren in het voortgezet speciaal onderwijs en het gegeven dat de leraren in die onderwijssector onder de cao van het primair onderwijs vallen? Zo ja, deelt u de mening dat zij idealiter volgens de cao van het voortgezet onderwijs zouden moeten worden betaald? Zo nee, hoe verklaart u de relatief hoge tekorten in deze onderwijssector?
Het is niet aan het Rijk, maar aan de sociale partners om te bepalen wie onder welke cao valt. Overigens biedt de huidige cao in het po wel ruimte om leraren die in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs (bijvoorbeeld havo/vwo) lesgeven een hoger salaris te bieden. Over het algemeen zitten leraren in het vso ook in een hogere salarisschaal dan in het reguliere basisonderwijs. Scholen gaan zelf over hun personeelsbeleid. De sociale partners kunnen hierover ook aanvullende afspraken maken.
Kunt u inzichtelijk maken wat het kost om leraren in het voortgezet speciaal onderwijs onder de cao van het voortgezet onderwijs te laten vallen? Kunt u daarbij ingaan op uw berekening?
Optie
Bedrag
(V)so vervolgonderwijs cao vo onderwijzend personeel
Ca. € 35 mln.
(V)so alle leraren cao vo onderwijzend personeel
Ca. € 120 mln.
Om alle leraren in het (v)so met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs onder de cao vo te laten vallen is structureel circa € 35 miljoen nodig. Om alle leraren in het (v)so onder de beloning van de cao vo te laten vallen is structureel circa € 120 miljoen benodigd. Idee hierbij is dat (v)so-leraren op basis van de huidige schaal en trede in de cao po worden ingepast in de cao vo2.
Verder moet bij het onderbrengen onder de cao vo rekening gehouden worden met het feit dat naast de beloningskosten ook kosten ontstaan doordat ook andere arbeidsvoorwaarden gaan gelden voor (v)so-leraren zoals een ander aantal lesgevende uren.
Absurde uitzendtarieven in het onderwijs |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schoolleiders kritisch op grote rol uitzendbureaus»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Dit is een terugkerend onderwerp en zoals ik eerder heb aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer2 vind ik het onwenselijk wanneer de uitzendbureaus de schaarste op de arbeidsmarkt in het onderwijs aangrijpen om de tarieven te verhogen.
Hoeveel geld dat voor lerarensalarissen is bestemd gaat nu naar uitzendbureaus? Hoeveel extra leraren hadden met dit geld kunnen worden aangenomen? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk dat geld dat bedoeld is voor leraren naar op geldbeluste uitzendbureaus gaat? Wanneer komen de uitkomsten van de pilot van DUO waarin wordt gepoogd meer inzicht te krijgen in de verhouding leraren in loondienst en uitzendkracht?
De exacte uitgaven aan uitzendbureaus in het primair onderwijs ken ik niet. Op basis van informatie uit de jaarverslagen kennen we wel de totale lasten voor het personeel niet in loondienst (PNIL). In 2018 bedroegen die lasten in het po € 377 miljoen. Het gaat hierbij om zowel uitzendkrachten, ZZP-ers en ander personeel dat niet in loondienst is bij de school. Deze personeelslasten betreffen 4,2% van de totale personeelsuitgaven.
In 2018 bedroegen de uitgaven aan de PNIL in het vo € 266 miljoen, dat betreft 3,7% van de totale personeelsuitgaven. In het mbo bedroegen de uitgaven aan de PNIL € 300 miljoen, dat betreft 7,9% van de totale personeelsuitgaven.
Ik deel de mening dat het zeer onwenselijk is als onderwijsgeld naar uitzendbureaus gaat die de schaarste op de arbeidsmarkt in het onderwijs aangrijpen om de tarieven te verhogen. Zoals ik eerder heb aangegeven, is mijn beeld wel dat het om uitwassen gaat. Desalniettemin wil ik meer inzicht verkrijgen op het personeel dat niet in dienst is bij de werkgever, maar via een andere route werkzaamheden op de school verricht. Dit is ook in lijn met de destijds aangenomen motie van de leden Westerveld (GroenLinks) en Kwint (SP) om inzichtelijk te maken hoeveel geld schoolbesturen nu uitgeven aan personeel dat niet in loondienst is.3
Op dit moment vindt door DUO een pilot plaats over de wijze waarop deze informatie het beste kan worden verkregen. Het genereren van deze informatie is complex, daarom zijn er nog geen resultaten te melden.
Klopt het dat de tot nu toe gepleegde inzet met onder andere de PO-raad ten aanzien van bewustwording onder schoolbesturen omtrent de onwenselijkheid van het werken met uitzendbureaus niet heeft geleid tot minder uitzendwerk? Gaat u daarom met de Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) en de PO-Raad opnieuw om tafel om afspraken, bijvoorbeeld door het opstellen van een zwarte lijst, te maken dat scholen geen gebruik meer maken van commerciële uitzendbureaus die absurde tarieven vragen?
Schoolbesturen hebben zich op verschillende plekken uitgesproken tegen de inzet van (te dure) uitzendbureaus. Op dit moment komen schoolbesturen daarom gezamenlijk tot afspraken over de inschakeling van uitzendbureaus. Ik vind dat een heel positieve ontwikkeling. In tijden van tekorten kan een beroep gedaan worden op uitzendbureaus. Het heeft mijn voortdurende aandacht en is onderwerp van gesprek op de Landelijke tafel lerarentekorten.
Gaat u bovendien scholen vragen om bij het jaarverslag te melden welk deel van de lumpsum wordt besteed aan externe inhuur?
Scholen leveren jaarlijks via de jaarverslagen gegevens over de uitgaven aan het personeel niet in loondienst als aandeel van de totale loonkosten.
Hoe beoordeelt u het gedrag van uitzendbureaus die misbruik maken van tekorten in een sector en daardoor extreem hoge tarieven te vragen? Bent u, voor de korte termijn, bereid de uitzendbranche (ABU & NBBU) aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en er bij hen op aan te dringen te stoppen met het vragen van absurde tarieven voor het inhuren van leraren? Zo nee waarom niet?
Zoals aangegeven in bovenstaande antwoorden, vind ik het gedrag van uitzendbureaus om de schaarste te benutten voor het extreem verhogen van de uitzendtarieven zeer onwenselijk. Het blijft echter aan de schoolbesturen zelf om te kiezen voor een uitzendbureau en afspraken te maken over het tarief. Op verschillende plekken worden ook door schoolbesturen gezamenlijk afspraken gemaakt. Ik vind het op dit moment niet nodig om met de uitzendbranche specifiek over de rol van uitzendbureaus in het onderwijs te spreken.
Bent u bereid te kijken om, zoals ook schoolbesturen aangeven, commerciële uitzendbureaus die absurde tarieven hanteren te verbieden in het onderwijs?
Ik heb begrip voor de zorgen die besturen over de hoogte van deze kosten hebben. Uitzendbureaus bepalen echter zelf hun tarieven en daarom kan ik (extreem) hoge tarieven helaas niet verbieden.
Ik vind het belangrijk om de ontwikkelingen te blijven volgen, maar schoolbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor het werven en aanstellen van personeel. Dit geldt ook voor de inhuur van personeel. Het is aan de schoolbesturen om te bepalen van welke uitzendbureaus zij uitzendpersoneel willen afnemen en tegen welke tarieven zij dit doen.
Deelt u de mening dat maatschappelijke uitzendbureaus, zonder winstoogmerk, het inhuren bij piek en ziek onder fatsoenlijke voorwaarden zouden moeten aanbieden? Bent u bereid om dit mee te nemen in het onderzoek2 naar een vergunningstelsel in de uitzendbranche?
In het kader van de afwegingen met betrekking tot een vergunningstelsel is mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gesprek met de betrokken partijen in de uitzendbranche. Hierbij wordt naar de uitzendsector in den brede gekeken.
Het bericht ‘Eigen strenge declaratieregels UU weer opzij’ |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Universiteit Utrecht het niet meer noodzakelijk acht businessvluchten voor bestuurders vooraf en schriftelijk goed te laten keuren?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de collegevoorzitter van de Universiteit Utrecht vorig jaar 8.604,94 euro declareerde vanwege het vliegen met businessclass? Bent u van mening dat dit proportioneel is?
De Inspectie van het Onderwijs heeft in haar specifiek onderzoek naar de bestuurskosten van de voorzitter van het college van bestuur van de Universiteit Utrecht ook de kosten voor buitenlandse dienstreizen onderzocht. Ik heb dit rapport op 12 september aan de Kamer gestuurd. De Inspectie schrijft: «De voorzitter heeft in 2018 een aantal buitenlandse dienstreizen afgelegd. Voor de vier bestemmingen binnen Europa is in de economy-klasse gevlogen of per 1e klasse trein gereisd. Voor de twee intercontinentale bestemmingen zijn businessclasstickets geboekt. Deze kosten zijn in lijn met de interne afspraken van de UU en de declaratieregeling van de VSNU. Achteraf zijn de kosten ook goedgekeurd door de RvT.»
De Inspectie heeft hierbij geconcludeerd dat de gemaakte kosten vallen binnen de vigerende reglementen en daarmee rechtmatig zijn. Daarnaast heeft zij geconcludeerd dat de uitgaven functioneel en voldoende sober zijn geweest.
Op basis van het onderzoek concludeer ik dat deze kosten proportioneel zijn geweest.
Acht u het noodzakelijk voor onderwijsbestuurders om met belastinggeld businessclass te vliegen?
Onderwijsbestuurders dragen verantwoordelijkheid voor sobere en doelmatige besteding van alle publieke middelen die hen ter beschikking staan. Dat geldt ook voor bestuurskosten. Daarom is in 2012 al bepaald dat zij transparant moeten zijn over de declaraties van bestuurders. In 2017 is dit verder uitgewerkt in door de toezichthouders en bestuurders gedragen landelijke regels voor de hogescholen en universiteiten, die afgeleid zijn van de regels voor de rijksoverheid. In de regeling die voor universiteiten geldt is vastgelegd dat de leden van colleges van bestuur voor intercontinentale vluchten gebruik mogen maken van businessclass. Overigens sluit deze regeling aan op de regels die binnen de rijksoverheid worden gehanteerd, waarbij businessclass mag worden gevlogen bij een vliegtijd van meer dan zes uur.
Ik acht reizen per businessclass niet per definitie noodzakelijk, maar kan mij voorstellen dat er situaties zijn waarin een businessclassreis een goede oplossing is. Bijvoorbeeld wanneer verwacht wordt dat de bestuurder direct aansluitend op de heen- en/of terugreis werkzaamheden verricht.
Wat zijn de beweegredenen dat het bestuur van de Universiteit Utrecht afziet van de in 2017 afgestemde declaratieregels? Is de medezeggenschap bij dit besluit betrokken en hebben zij met ruime meerderheid met dit besluit ingestemd?
Tot en met 2017 ontbrak het aan een helder landelijk kader voor businessclassreizen. De Universiteit Utrecht heeft destijds de regel gehanteerd dat de raad van toezicht vooraf businessclassreizen beoordeelde. Met ingang van 1 januari 2018 hanteren alle universiteiten die aangesloten zijn bij de VSNU (alle universiteiten behalve de levensbeschouwelijke universiteiten) de «Declaratieregeling CvB-leden Nederlandse universiteiten». In de ogen van de raad van toezicht van de Universiteit Utrecht biedt de formulering in deze declaratieregeling voldoende helderheid over wanneer businessclass is geoorloofd. De voorzitter van de raad van toezicht accordeert achteraf alle facturen voor reis- en andere kosten. Bespreking in de medezeggenschap is niet aan de orde, aangezien college en raad van toezicht zich conformeren aan de landelijke regeling en daar niet van af wijken.
Zijn er meer onderwijsbestuurders die de afgelopen twee jaar een businessclassvlucht hebben gedeclareerd?
De inspectie zal eind 2019 een thematisch onderzoek naar de declaratieregelingen in het hbo en wo uitvoeren. De opbrengst van dit onderzoek is een beeld van de naleving van de landelijke declaratieregelingen voor hogescholen en universiteiten. Hieruit zal blijken hoe er wordt omgegaan met businessclassvluchten door bestuurders van hogescholen en universiteiten.
Wat vindt u van de suggestie van de Inspectie van het Onderwijs dat er mogelijk wetgeving wenselijk is om hoog declaratiegedrag tegen te gaan?
De inspectie zal eind 2019 een thematisch onderzoek naar de declaratieregelingen in het hbo en wo uitvoeren. Zoals ik eerder heb aangegeven, zal ik naar aanleiding van dat onderzoek bezien of nadere regelgeving nodig en wenselijk is. Mij is daartoe op voorhand geen suggestie van de Inspectie van het Onderwijs bekend.
Kunt u bovenstaande vragen (uitgebreid) beantwoorden ruimschoots voor de begrotingsbehandeling van OCW?
Ja.
Het slechter presteren van kinderen als gevolg van het lerarentekort |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitslag van de enquête enquete van CNV Onderwijs en het Algemeen Dagblad?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat een kleine drieduizend leraren, schooldirecteuren en onderwijsondersteuners aangeven dat kinderen als direct gevolg van het lerarentekort kampen met een kleinere woordenschat, lagere cito-scores en afstevenen op lagere schooladviezen?
Ik begrijp de zorgen dat de kwaliteit van het onderwijs op peil moet blijven. De inspectie houdt daar toezicht op. De inspectie heeft echter geen onderzoeksgegevens die een direct verband tussen het lerarentekort en woordenschat, cito-scores en schooladviezen bevestigen.
Ziet u een verband tussen het lerarentekort en prestaties van kinderen tot en met het schooladvies aan toe? Zo ja, vindt u dat u er voldoende aan heeft gedaan om deze effecten van het lerarentekort tegen te gaan?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de opvatting dat een loonsverhoging in het primair onderwijs bijdraagt aan het tegengaan van het lerarentekort?
Zoals ik ook tijdens het AO leraren van 9 oktober jl. heb gezegd, kan het verhogen van de salarissen het beroep aantrekkelijker maken. Daarom heeft dit kabinet ook in de salarissen van leraren in het primair onderwijs geïnvesteerd. Die zijn gemiddeld 9,5 procent gestegen. Ook voor 2019 is nog 285 miljoen beschikbaar als loonruimte in het po.
Er is echter niet één oplossing voor het lerarentekort. Daarom worden er verschillende maatregelen genomen, landelijk en in de regio’s. Een recent voorbeeld is de extra investering van € 460 miljoen in het funderend onderwijs waarover ik vorige week afspraken heb gemaakt met onderwijspartijen. Hiervan wordt een deel meegenomen in de gesprekken tussen de sociale partners over de arbeidsvoorwaarden in de lopende cao onderhandelingen. Daarnaast worden de middelen ingezet voor de verlaging van de werkdruk, zijinstromers en het opleiden en professionaliseren van leraren.
Erkent u dat het lerarentekort niet elke school en daarmee ieder kind even hard treft, en dat de huidige situatie daardoor de kansenongelijkheid vergroot?
De omvang van het lerarentekort verschilt per regio en school. Ik vind het onwenselijk als dit bijdraagt aan de kansengelijkheid voor kinderen en zet daarom ook alles op alles om het lerarentekort aan te pakken. Besturen kunnen de subsidie voor de regionale aanpak indien nodig inzetten voor maatregelen die kansengelijkheid bevorderen.
Deelt u de mening dat ieder kind zeker moet zijn van een goede leraar voor de klas?
Ja, die mening deel ik.
Kunt u de stand van zaken geven van de aangenomen motie, waarin de Kamer u verzoekt het lerarentekort inzichtelijk te maken?2 Deelt u de opvatting dat de uitkomsten van deze enquete een extra reden zijn om grip te krijgen op waar het lerarentekort leidt tot (nood)maatregelen, zoals bovengemiddeld vaak wisselende gezichten voor de klas, en te weten welke kinderen dit aangaat?
Zoals ik ook tijdens het AO leraren van 9 oktober jl. heb gezegd, stuur ik uw Kamer in december een brief over het lerarenbeleid waarin ik ook inga op de motie over het registreren van het lerarentekort.
Hoe duidt u de stelling door ondervraagden dat het kennisniveau van leraren achteruit gaat? Heeft u hierover ook gegevens en zo ja bent u bereid deze te delen met de Kamer? Zo nee, bent u bereid hier op korte termijn onderzoek naar te doen?
Het kennisniveau van leraren is belangrijk voor de kwaliteit van het onderwijs. De opleidingen tot leraar worden geaccrediteerd door de NVAO en bieden voldoende waarborgen om ervoor te zorgen dat leraren de benodigde kennis hebben om leerlingen goed les te geven. Ook na de opleiding blijven zij zich professionaliseren onder de verantwoordelijkheid van schoolbesturen. Dat wordt vastgelegd in bekwaamheidsdossiers.
Geven de uitkomsten van deze enquête u aanleiding om met alle sociale partners over de uitkomsten in gesprek te gaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Sinds augustus 2018 voer ik frequent overleg met de sector- en vakorganisaties aan de landelijke tafel lerarentekort over de aanpak. Hier gaan wij onverminderd mee door.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het eerstvolgende (spoed) algemeen overleg Leraren?
Dat is helaas niet gelukt.
Gastlessen van (voormalig) Shell-personeel |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u de oproep van Shell aan gepensioneerde medewerkers om zich op te geven voor een gastles met een door Shell ontwikkeld lesprogramma rond greenwashfestival Generation Discover?1
De term greenwashfestival is voor uw rekening, ik ben bekend met het Generation Discover festival.
Erkent u dat de plek waar normaal de leerkracht staat, voor de klas, een plek is die autoriteit uitstraalt en dat kinderen in de doelgroep van Generation Discover meer geneigd zijn om een boodschap vanaf die plek voor waar aan te nemen dan van een andere plek? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat erken ik. Tegelijkertijd leiden wij onze leerlingen en studenten op om kritisch te zijn op informatie die met hen wordt gedeeld, bijvoorbeeld door het aanleren van burgerschapsvaardigheden gedurende hun opleiding. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat leerlingen en studenten niet automatisch alles aannemen wat iemand die voor de klas staat hun vertelt, ongeacht of dat nu hun eigen leraar of een gastleraar is.
Daarnaast heb ik er vertrouwen in dat onze schoolleiders, leraren en docenten kritisch zijn op wie zij in hun klaslokaal laten, en dat zij doordacht omgaan met een aanbod, van welke organisatie of persoon dan ook, om een gastles te verzorgen.
Erkent u dat kinderen en jongeren een kwetsbare groep zijn voor marketing door bedrijven, omdat kinderen niet altijd in staat zijn om reclame – buiten de televisie – te herkennen en niet altijd herkennen dat ze beïnvloed worden?2 3 4 5 Zo nee, waarom niet?
Ja.
Onderschrijft u de tekst op de website van het Voedingscentrum waarin staat: «... Om restricties wat betreft marketing richting kinderen te vermijden, gebruiken adverteerders soms technieken waarvan zij weten dat het invloed heeft op de consumptie van kinderen, maar niet direct op hen gericht is»?6 Zo nee, waarom niet?
Ja.
Onderschrijft u de tekst op de website van het Voedingscentrum waarin staat: «... wanneer een jonger kind een ouder kind of jonge volwassene van een product ziet genieten in een reclame, kan dit de perceptie en attitude van een jonger kind ten aanzien van het product positief beïnvloeden»?7
Ja.
Onderschrijft u de tekst op de website van het Voedingscentrum waarin staat: «... De marketing van producten gericht op ouders of hele families kan ook kinderen beïnvloeden»?8 Zo nee, waarom niet?
Ja.
Erkent u dat de door het Voedingscentrum beschreven techniek van kindermarketing niet alleen geldig is voor (educatieve) marketing van voeding, maar ook voor kindermarketing door de fossiele industrie? Zo nee, waarom niet?
Samenwerking tussen het bedrijfsleven en het onderwijs vind ik in beginsel positief. Het doel van de activiteit, zoals in dit geval inzicht in bepaalde thema’s en arbeidsmarktperspectieven moet daarbij voorop staan. Ik acht scholen en leraren prima in staat om de gastlessen gezamenlijk met Shell goed vorm te geven.
Vindt u het wenselijk dat (voormalig) Shellpersoneel de fossiele boodschap van Shell komt verkondigen in het klaslokaal? Zo ja, waarom?
Het bedrijfsleven levert een onmisbare en waardevolle bijdrage aan het onderwijs door het van relevante praktische context te voorzien. Ik acht het bijzonder zinvol dat bedrijven schetsen welke arbeidsmarktperspectieven er zijn voor onze leerlingen en studenten. Zo worden kinderen geënthousiasmeerd om hun talent op school te ontwikkelen voor bepaalde vaardigheden, studierichtingen en beroepen. In alle gevallen geldt echter dat onderwijsinstellingen zelf de verantwoordelijkheid dragen om te bepalen welke personen en organisaties een bijdrage leveren aan het onderwijs.
Hoe kunnen kinderen het verschil herkennen tussen feiten en marketing in de gastlessen van Shell?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, leiden wij onze leerlingen en studenten op om ook kritische burgers te zijn. Via bijvoorbeeld burgerschap geven wij hen kritische denkvaardigheden mee die hen helpen bij het objectief kunnen beoordelen van informatie die hen wordt aangereikt.
Hoe voorkomt u dat kinderen worden ingezet voor kindermarketing9 en greenwashing via door Shell ontworpen en onderwezen lespakketten?
Zie het antwoord op vraag 7 en 9.
Kunt u uitsluiten dat het (voormalige) Shell-personeel tijdens gastlessen, direct of indirect, de marketingbelangen van Shell boven de belangen van kinderen op een leefbare aarde plaatst? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 7 en 9.
Wat is naar uw verwachting het businessmodel van Shell anno 2020, 2030 en 2050: grotendeels fossiel, grotendeels duurzaam of deels fossiel en deels duurzaam? Kunt u dit toelichten?
Dit is de verantwoordelijkheid van Shell. Hierover doe ik dan ook geen uitspraken.
Bent u bekend met het bericht dat Shell de komende jaren alleen maar meer investeert in olie en gas en «uiterst gedisciplineerd» investeert in schone energie?10
Ja.
Bent u bekend met het klimaatontkennende gedachtegoed van voormalig Shelldirecteur Rein Willems?11 12
Ja.
Bent u bekend met de activiteiten van voormalig Shelldirecteur Rein Willems in (de vormgeving van) het onderwijs?
Nee.
Kunt u uitsluiten dat het klimaatontkennende gedachtegoed van voormalig Shelldirecteur Rein Willems doorsijpelt in het onderwijs, bijvoorbeeld via lespakketten, gastlessen en techniekfestivals van Shell? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Nee, maar gezien het feit dat Shell als een van de grote industrieën in Nederland het Nederlandse Klimaatkoord heeft ondertekend lijkt me dit onwaarschijnlijk.
Bent u bekend met de reeks incidenten van misleidend lesmateriaal tijdens eerdere edities van Generation Discover?13 14 15 16
Ja.
Bent u, vanwege de speciale rol die Shell speelt in de energietransitie, bereid om het Shelllespakket plus de bijbehorende training van Shell op te vragen en met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ikzelf en ook mijn voorgangers aan uw Kamer hierover eerder hebben aangegeven, is het aan de scholen om te bepalen welke leermiddelen worden ingezet. We hebben, via de vrijheid van onderwijs, grondwettelijk verankerd dat scholen het onderwijs zelf mogen inrichten en daarbij leermiddelen van hun keuze mogen gebruiken. Het past bij de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren om daarin eigen afwegingen te maken. Ik zie het dan ook niet als mijn rol om dit betreffende leerpakket op te vragen en met u te delen.