Het bericht dat een laptop eisen niet mag, maar scholen ermee wegkomen. |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Een tablet of laptop eisen van leerlingen – het mag niet, maar scholen komen ermee weg»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat scholen de grenzen opzoeken om leerlingen alsnog een laptop of tablet te laten aanschaffen – die vaak honderden euro’s kosten – terwijl dit vrijwillig zou moeten zijn? En wat betekent dit volgens u voor gezinnen die dit geld niet zomaar klaar hebben liggen? Welke consequentie heeft dit voor de schoolkeuze?
Scholen bepalen zelf welk lesmateriaal zij per leerjaar inzetten in hun onderwijs en in hoeverre ze dat op papier of digitaal doen. Ze ontvangen hiervoor bekostiging van de rijksoverheid. Binnen deze bekostiging moeten scholen voor iedere leerling een volwaardig onderwijsaanbod realiseren. Scholen mogen aan ouders vragen om zelf een laptop aan te schaffen maar dit moet altijd expliciet vrijwillig zijn. Scholen mogen ouders nooit verplichten een laptop aan te schaffen. Op het moment dat scholen schoolboeken vervangen door digitaal lesmateriaal en het bezit van een laptop (of tablet) voor het leerproces noodzakelijk is geworden, dienen scholen hierin zelf te voorzien.
Wanneer scholen ouders verplichten om een laptop aan te schaffen handelen zij niet volgens de wet. De Inspectie van het Onderwijs ziet hier op toe en controleert bij elk onderzoek op de naleving van de wettelijke regels ten aanzien van de vrijwillige ouderbijdrage.
Wat vindt u ervan dat een steeds groter deel van het budget van Stichting Leergeld opgaat aan laptops en tablets voor gebruik in het onderwijs? En bent u het ermee eens dat deze gelden niet bedoeld zouden moeten zijn voor reguliere leermiddelen, zoals Stichting Leergeld stelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is een goede zaak dat Stichting Leergeld zich inspant om kinderen uit gezinnen met minimale financiële middelen te laten deelnemen aan binnen- en buitenschoolse activiteiten. Tegelijkertijd is het uitgangspunt dat iedere leerling kosteloos onderwijs moet kunnen volgen op school. Scholen zijn daar zelf voor verantwoordelijk. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het eisen van een laptops of tablets door scholen laat zien dat deze devices meer zijn dan enkel informatiedragers en daardoor niet bekostigd zouden moeten worden door leerlingen en hun ouders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een laptop valt niet onder de definitie van lesmateriaal2 omdat het de drager is van informatie, zelf geen informatie is, en niet wordt voorgeschreven voor een specifiek leerjaar. Hierdoor valt een laptop of tablet niet onder het lesmateriaal dat scholen gratis aan ouders dienen te verstrekken. Dat wil echter niet zeggen dat een school ouders mag verplichten om een laptop aan te schaffen. Op het moment dat scholen schoolboeken vervangen door digitaal lesmateriaal en het bezit van een laptop (of tablet) voor het leerproces noodzakelijk is geworden, dienen scholen hierin zelf te voorzien. Iedere leerling moet immers kosteloos onderwijs kunnen volgen op school.
Bent u het eens met de voorzitter van de VO-raad die zegt dat het «kulargument» is om te beweren dat een laptop enkel een informatiedrager is en er wordt gewerkt met een «definitie uit de vorige eeuw»? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Wet Gratis Schoolboeken (WGS) uit 2008 zijn laptops (en andere devices) buiten de definitie van leermiddelen gehouden. In lijn met de motie-Westerveld3 zal ik in mijn reactie op de volgende evaluatie van de WGS ingaan op dit specifieke punt. Ik streef er naar om die evaluatie en de beleidsreactie daarop in de eerste helft van 2021 aan uw Kamer te zenden.
Wat vindt u van het standpunt van de Groep Educatieve Uitgeverijen (GEU), de branchevereniging van aanbieders van leermiddelen, dat een device geen leermiddel is, maar een platform waarop je leermiddelen kunt gebruiken?2
Zie antwoord op vraag 5.
Acht u het wenselijk dat scholen extra geld kwijt zijn aan leermiddelen en hardware, vanwege hun digitale ambities, en dat dit betekent dat schoolbesturen onder andere deze materiële uitgaven deels financieren met de personele component van de lumpsumfinanciering, zoals wordt gesteld in het rapport van McKinsey naar de doelmatigheid en toereikendheid van de bekostiging in het onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Scholen ontvangen de bekostiging voor personeel en exploitatie als één lumpsum en maken zelf keuzes over de besteding daarvan. De verdeelsleutel in de bekostiging is niet normstellend voor hoe scholen dit moeten uitgeven. Niet de OCW-beschikking, maar de onderwijsvisie van de school en de lokale behoeften van leerlingen moeten bepalend zijn bij deze keuzes.
Op de korte termijn kunnen scholen de benodigde middelen voor digitalisering halen uit de lumpsum, die o.a. voorziet in middelen voor lesmateriaal in het algemeen. De komende jaren zal de inzet van eigentijdse technologie alleen maar belangrijker worden. In mijn beleidsreactie op het rapport van McKinsey stel ik daarom ook vast dat een toekomstbestendig stelsel één van de vijf thema’s is waar blijvend in geïnvesteerd moet worden.6
Welke andere conclusies trekt u op basis van het rapport van McKinsey als het gaat om digitalisering van het onderwijs en de bekostiging die daarmee gepaard gaat?
Zie antwoord op vraag 7. Ik verwijs hiervoor ook naar de beleidsreactie op het rapport van McKinsey.
Klopt het dat de grootste barrière om digitale devices anders dan informatiedragers te bestempelen via de wet Gratis schoolboeken de financiering is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 5.
Heeft u naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Westerveld aan het begin van dit schooljaar in kaart gebracht hoeveel schoolbesturen zelf niet kunnen voorzien in devices? Zo ja, kunt u de resultaten delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?4
Ja, daardoor heeft de beantwoording van deze vragen wat langer op zich laten wachten. Via de website lesopafstand.nl heeft Kennisnet op verzoek van OCW en de Raden van 1 oktober tot 16 november 2020 een enquête gehouden naar knelpunten bij het organiseren van hybride onderwijs en onderwijs op afstand. Alle schoolbesturen in het basis- en voortgezet onderwijs zijn door OCW en de PO-Raad en VO-raad op deze uitvraag gewezen. Op het peilmoment van 16 november 2020 hadden 102 respondenten (bestuurders, leraren, ict-coördinatoren) de vragenlijst ingevuld. Daarvan gaf 60 procent aan onvoldoende devices beschikbaar te hebben voor leerlingen en leerkrachten als een aantal leerlingen tevens thuis afstandsonderwijs moet ontvangen of bij een (gedeeltelijke) schoolsluiting. Ik neem deze signalen serieus als een indicatie van mogelijke knelpunten bij hybride-en afstandsonderwijs tijdens de corona crisis. Zoals vermeld in de brief «Tijdelijke banen en het voorkomen van onderwijsachterstanden door de coronacrisis»8 heb ik daarom € 3 miljoen beschikbaar gesteld om via SIVON opnieuw devices te verstrekken, met name aan scholen in het primair en voortgezet onderwijs die veel leerlingen hebben met een risico op achterstanden. Dat is bovenop de € 6,3 miljoen die in het voorjaar reeds beschikbaar is gesteld voor devices. Via sivon.nl worden de schoolbesturen geïnformeerd over de wijze waarop zij hiervoor een aanvraag kunnen indienen.
Vindt u het gezien de digitalisering op scholen niet tijd om devices, zoals laptops en tablet, als nieuwe categorie aan te merken in de wet Gratis schoolboeken en de daarbij behorende financiering te regelen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat is de stand van zaken van de evaluatie van de wet Gratis schoolboeken en meer specifiek die van de uitwerking van de motie van het lid Westerveld c.s.? Wanneer kan de Kamer deze verwachten?5
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat de coronacrisis en de noodzaak tot het volgen van afstandsonderwijs, de urgentie benadrukt om devices toegankelijk te maken voor alle kinderen?
De coronacrisis betreft een uitzonderlijke situatie waarin ik de schoolbesturen zo goed mogelijk ondersteun. Het belang van adequaat ingericht hybride- en afstandsonderwijs is hierin groot. Tegelijkertijd blijft het algemene uitgangspunt dat scholen verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit en de continuïteit van het onderwijs, zonder verplichte meerkosten voor ouders, ook ten aanzien van devices.
Het bericht 'Rutgers: 1 op 3 basisscholen geeft geen les over homoseksualiteit' |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rutgers: 1 op 3 basisscholen geeft geen les over homoseksualiteit»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat een derde van de basisscholen nog geen les geeft over seksuele diversiteit, ondanks dat dit onderdeel is van de kerndoelen?
Ik vind het belangrijk dat leerlingen al op de basisschool respectvol leren omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit, daarom is dit sinds 2012 verplicht onderdeel van het curriculum. In het Regeerakkoord is afgesproken dat het kerndoel seksuele diversiteit verder wordt aangescherpt, dit wordt meegenomen in de curriculumherziening.
De conclusie dat op een derde van de basisscholen geen les wordt gegeven over seksuele diversiteit kan niet zonder meer getrokken worden. De inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft eerder onderzoek (2016) uitgevoerd naar de omgang met seksuele diversiteit in het onderwijs en kwam tot de conclusie dat 86 procent van de scholen aandacht besteedt aan seksuele diversiteit. Dat resultaat is hoger dan de door Rutgers uitgevoerde peiling laat zien. Respectvol leren omgaan met seksuele diversiteit kan op vele manieren en in diverse onderdelen van het curriculum en binnen de schoolcultuur aan bod komen. Het rapport van Rutgers stelt dat 98 procent van de basisscholen aandacht besteedt aan relationele en seksuele vorming en dat 90 procent van de scholen dit op structurele basis doet, zowel in projectperiodes als door het jaar heen.
Welke acties kan en wilt u ondernemen om dit te verbeteren?
Het bevoegd gezag van een school is verantwoordelijk voor de naleving van wettelijke eisen en, zoals hier, de realisering van kerndoelen. Scholen hebben gegeven de kerndoelen veel ruimte om de aard en frequentie van het betreffende onderwijs te bepalen. Het inspectietoezicht richt zich op de naleving van de wet- en regelgeving. Die betreft hier vooral het kerndoel omtrent respectvolle omgang met seksualiteit en seksuele diversiteit. De inspectie ziet er op toe dat dit gebeurt en spreekt scholen daar zo nodig op aan. Als scholen weigeren aandacht aan dit kerndoel te geven, treedt de inspectie handhavend op.
Zoals ook vermeld in mijn antwoord op vraag 2 laat themaonderzoek van de inspectie uit 2016 zien dat de overgrote meerderheid van de scholen, conform het kerndoel, aandacht geeft aan (respect voor) seksuele diversiteit en daarmee aan de wet voldoet. De inspectie constateert dat de invulling die scholen geven aan het kerndoel varieert, dit is conform de vrijheid die scholen daarin hebben.
Eind 2019 besteedde de inspectie in het themaonderzoek naar burgerschap en morele verschillen opnieuw aandacht aan dit thema. Deze bevindingen bevestigen het eerdere beeld. Ik heb de inspectie gevraagd de invulling die scholen geven aan seksuele diversiteit in komende onderzoeken verder aandacht te geven, en mij op de hoogte te houden van de actuele stand van zaken rond de aandacht van scholen voor seksuele diversiteit. Daarnaast heb ik de inspectie gevraagd om op basis van hen ter beschikking staande gegevens en daar waar nodig met aanvullende gegevens aanbevelingen te doen rond de vraag wat nodig is om de realisering van dit kerndoel door scholen te versterken en daarbij ook aandacht te besteden aan de naleving van het kerndoel.
Wat vindt u er van dat slechts 40% van de scholen gebruik maakt van een erkende lesmethode waar het gaat om relationele en seksuele vorming?
Via Stichting School en Veiligheid (SSV) of via het programma Gezonde School kunnen scholen in het primair en voortgezet onderwijs inspiratie opdoen en ondersteuning krijgen met betrekking tot het beschikbare aanbod. Scholen zijn vrij in de wijze waarop zij invulling geven aan de kerndoelen seksualiteit en seksuele diversiteit. Scholen kunnen de aanpak, interventies en (erkende) lesmethodes afstemmen op de leerlingenpopulatie, grondslag of opvattingen van de school. Zij kunnen aandacht geven aan seksuele diversiteit bij bevordering van burgerschap of bij de inspanningen om een veilig schoolklimaat te stimuleren of op nog andere wijze.
Wat gaat u doen om te bevorderen dat basisscholen een erkende lesmethode gaan gebruiken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is omtrent het geven van lessen over LHBTI-acceptatie op het mbo?
In het middelbaar beroepsonderwijs is in augustus 2016 het thema kritisch denken toegevoegd aan de eisen voor loopbaan en burgerschapsonderwijs, om onder andere de sociale weerbaarheid van studenten te kunnen vergroten. Hiertoe is de handreiking kritische denkvaardigheden beschikbaar gesteld om docenten inspiratie te bieden om aan de slag te gaan met het trainen van kritische denkvaardigheden bij studenten. In 2019 heb ik de kwalificatie-eisen voor burgerschap verduidelijkt en daarmee nog eens benadrukt dat het van groot belang is dat studenten leren omgaan met diversiteit, waaronder seksuele en genderdiversiteit. Met de extra middelen die ik beschikbaar heb gesteld voor de erkenning en herkenning van diversiteit, ondersteunt het Kennispunt MBO Burgerschap scholen hierbij. Via de website van het Kennispunt MBO Burgerschap, podcasts en verschillende themabijeenkomsten worden docenten geïnspireerd met kennis, vaardigheden en concreet lesmateriaal om met deze onderwerpen aan de slag te gaan. Daarnaast promoot het Kennispunt MBO Burgerschap op dit specifieke onderwerp onder mbo-instellingen de mogelijkheid om gebruik te maken van gastlessen die verzorgd worden door het COC.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is omtrent het geven van lessen over LHBTI-acceptatie op het voortgezet onderwijs?
Voor het voortgezet onderwijs geldt, evenals voor het primair onderwijs, dat de thema’s seksualiteit en seksuele diversiteit onderdeel zijn van de kerndoelen. Scholen zijn wettelijk verplicht aandacht te besteden aan deze thematiek, waaronder ook LHBTI-acceptatie valt en de inspectie ziet toe op de naleving van de wettelijke eisen.
Ook in het voortgezet onderwijs kunnen scholen een beroep doen op de ondersteuning en expertise van SSV, die verschillende methodieken in kaart heeft gebracht die leerlingen respectvol leren omgaan met seksuele diversiteit. Daarnaast zijn handreikingen en andere tools ontwikkeld die leraren helpen met dit thema aan de slag te gaan en bespreekbaar te maken. Ook het COC verzorgt voorlichtingen en gastlessen over seksuele diversiteit en LHBTI-acceptatie in het voortgezet onderwijs en hun initiatief «Paarse vrijdag» werd afgelopen jaar door leerlingen, verenigd in Gender & Sexuality Alliances, op meer dan 1000 middelbare scholen georganiseerd. Dit jaar wordt Paarse Vrijdag ook in het primair en hoger onderwijs gevierd, de gehele onderwijssector zal dan paars kleuren.
Klopt het dat aandacht voor seksuele diversiteit nog niet geborgd is bij de universitaire docentenopleiding (voor docenten middelbare scholen)? Zo nee, waarom niet? Wilt u zich er dan voor inspannen om dit alsnog te regelen?
Lerarenopleidingen leiden op tot bekwaamheidseisen die door de beroepsgroep zijn opgesteld en bij wet zijn vastgelegd. Deze eisen omvatten vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische bekwaamheid. Op basis van de bekwaamheidseisen bepalen lerarenopleidingen hun eigen curriculum.
De universitaire lerarenopleidingen besteden aandacht aan diverse aspecten die gerelateerd zijn aan sociale veiligheid en (individuele) verschillen tussen leerlingen, zoals omgaan met culturele diversiteit, pesten, armoede en seksuele diversiteit. Vraagstukken hieromtrent komen ook vaak aan bod bij intervisiebijeenkomsten. In de lerarenopleiding wordt dus de basis gelegd voor de competenties die een leraar nodig heeft voor het realiseren en borgen van een sociaal veilig schoolklimaat en het bespreekbaar maken van onderwerpen die hieraan raken.
Het Ministerie van OCW ondersteunt de lerarenopleidingen onder andere door middel van de handreiking van die Stichting School en Veiligheid (SSV) in 2019 heeft ontwikkeld in opdracht van OCW. Dit kan door lerarenopleidingen worden ingezet om leraren te steunen in hun handelingsrepertoire, houding en opvattingen in situaties die zich voordoen in de klas en op school. Ook bij de universitaire lerarenopleidingen wordt hier gebruik van gemaakt.
Heeft u een verklaring voor het verschil tussen de uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs en de peiling van Rutgers, waar het betreft het percentage scholen dat aan voorlichting doet (respectievelijk 86% en 65%)? Bent u bereid vervolgonderzoek te doen.
Het themaonderzoek van de inspectie van het onderzoek en de peiling van Rutgers verschilden van elkaar in opzet, waarbij het onderzoek van de inspectie een combinatie was van vragenlijsten onder schoolleiders en leraren, observaties van de praktijk op scholen, gesprekken met leerlingen, leraren en schoolleiders en analyse van relevante documenten. De bevindingen van dit uitgebreide, diepgaande onderzoek werden bevestigd in het recentere themaonderzoek naar burgerschap en morele verschillen. Zoals gezegd heb ik de inspectie gevraagd de invulling die scholen geven aan seksuele diversiteit in komende onderzoeken verder aandacht te geven, en mij op de hoogte te houden van de actuele stand van zaken rond de aandacht van scholen voor seksuele diversiteit. Daarnaast heb ik de inspectie gevraagd om op basis van de hen ter beschikking staande gegevens en daar waar nodig met aanvullende gegevens aanbevelingen te doen over wat nodig is om de realisering van dit kerndoel door scholen te versterken en daarbij ook aandacht te besteden aan de naleving van het kerndoel.
De aanscherping van de kerndoelen in de curriculumherziening, waarin ook seksualiteit en seksuele diversiteit worden meegenomen, gaat gepaard met een pilot waarbij de nieuwe kerndoelen goed gemonitord worden.
De effecten van de Coronacrisis op het voortgezet speciaal onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kunt u aangeven wat de effecten zijn van de coronacrisis op leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso)? Hoeveel leerlingen zijn afgelopen schooljaar opgegaan voor hun diploma? Hoeveel zijn er geslaagd en gezakt? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen tien jaar?
Net als voor leerlingen in het regulier voortgezet onderwijs (vo) heeft de coronacrisis ook gevolgen voor de leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso). De coronacrisis lijkt daarentegen geen gevolgen te hebben gehad voor de leerlingen uit het vso die in 2020 opgingen voor het diploma. Uit de gegevens van DUO die in januari 2021 beschikbaar zijn gekomen blijkt dat van de 881 vso leerlingen die als extraneus in het regulier vo examen deden 98% geslaagd is, waarvan 20 zelfs cum laude. Het aantal geslaagde vso leerlingen is daarmee hoger dan in het schooljaar 2018/2019, toen slaagde 95% van de leerlingen. Het aantal vso leerlingen dat staatsexamen doet, stijgt al jaren. Waren er in 2016 1169 diplomakandidaten in het vso, in 2020 waren dat er 1653. In 2020 is het gemiddelde slagingspercentage van vso-leerlingen gestegen met 5,9 procentpunt ten opzichte van het jaar daarvoor. De stijging is het grootst in vmbo-kb (ruim 8 procentpunt) en vmbo-gt (bijna 8 procentpunt). Op de drie aangewezen vso-scholen met een eigen examenlicentie zijn alle leerlingen geslaagd. Hieronder ziet u een overzicht van de examenuitslagen van leerlingen die als extraneus examen deden over de afgelopen 10 jaar. Voor de gegevens over de staatsexamens verwijs ik naar de bijlage bij de brief over de staatsexamens die 12 januari aan uw Kamer is verzonden.1
Welke signalen heeft de Minister ontvangen over de specifieke problematiek die de coronacrisis heeft veroorzaakt voor leerlingen in het vso? Hoe verschillen die van leerlingen in het voortgezet onderwijs? Op welke manier heeft de Minister extra ingezet op het vso om rekening te houden met deze leerlingen?
Mij bereiken signalen over de invloed die de coronamaatregelen hebben op het sociaal-emotioneel welbevinden van leerlingen in het v(s)o en de achterstanden die leerlingen in het hele funderend onderwijs hebben opgelopen. Leerlingen in het vso hebben net als leerlingen in het vo te maken met geheel of gedeeltelijk onderwijs op afstand. In het vo en het vso geldt daarbij een uitzondering voor examenleerlingen, leerlingen in een kwetsbare thuissituatie of met ouders met een cruciaal beroep en voor praktijklessen. Vso-scholen hebben daarnaast de ruimte gekregen om volledig fysiek onderwijs te geven.
Kunt u de signalen bevestigen dat het aantal leerlingen dat van school ging zonder diploma of zakten voor hun diploma vijfmaal hoger is dan in eerdere jaren, terwijl in het voortgezet onderwijs vijfmaal minder leerlingen gezakt is? Zo ja, hoe verklaart u dit?1
Nee die klopt niet, zie verder het antwoord op vraag 1.
Is er een beeld van de klassengrootte in het vso en wat is de ontwikkeling in de afgelopen jaren? Klopt het dat het aantal leerlingen in veel klassen is toegenomen omdat meer leerlingen een jaar moeten overdoen vanwege het niet behalen van certificaten?
De zogenaamde N-factor op basis waarvan de scholen bekostigd worden is voor het vso gemiddeld 7 leerlingen per groep. Voor het speciaal onderwijs (so) is dat gemiddeld 12 leerlingen per groep. Dat scholen er voor kiezen met grotere groepen te werken is een eigen keuze van de school. Zij gebruiken de beschikbare middelen dan bijvoorbeeld om extra ondersteuning in de klas te bieden. De leerling-leraarratio is het aantal fte bevoegde leraren gedeeld door het aantal leerlingen. De resultaten van deze deling zijn als volgt:
Het aantal leerlingen in het vso is niet gestegen, maar zelfs gedaald van 37.750 in 2019 naar 37.621 in 2020. Het aantal leerlingen in leerjaar 4 (vmbo) van het uitstroomprofiel vervolgonderwijs is ten opzichte van 2019 wel gestegen, het aantal leerlingen in leerjaar 5 is daarentegen iets gedaald. Fluctuaties in de leerlingaantallen per leerjaar zijn niet ongebruikelijk en niet toe te schrijven aan de veronderstelling dat meer leerlingen een jaar moeten over doen vanwege het niet behalen van certificaten (staatsexamen). De leerlingen die opkwamen voor een certificaat in plaats van een diploma moesten namelijk sowieso nog in het vso blijven om de resterende certificaten te behalen. Het is zeker niet toe te schrijven aan de leerlingen die opkwamen voor een diploma via het staatsexamen of als extraneus in een reguliere school. Voor beide categorieën geldt dat de slagingspercentages in de coronacrisis zelfs hoger waren dan daarvoor.
Bent u van mening dat de inzet op het zo goed mogelijk ondersteunen van het vso gedurende deze crisis afdoende is geweest? Zo ja, wat is uw boodschap voor leerlingen in het vso die vanwege de zware omstandigheden helaas zakten voor hun diploma?
De Coronamaatregelen zijn voor alle leerlingen ingrijpend geweest. Dat geldt zeker ook voor leerlingen in het vso, die per definitie in een kwetsbare doelgroep vallen. Daarom heb ik verschillende maatregelen genomen, zoals het beschikbaar stellen van extra middelen, de mogelijkheid voor bepaalde groepen leerlingen om fysiek les te krijgen en verschillende aanpassingen rondom de examens. Ook werk ik aan een meerjarig programma om de achterstanden in het onderwijs weg te werken. Dat programma is er ook voor het vso. Minister de Jonge heeft aangeven dat er een ondersteuningsplan komt voor meer mentale steun aan jongeren.
Uit de slagingspercentages blijkt dat deze inzet voor vso-leerlingen afdoende is geweest.
Deelt u de mening dat deze en meer signalen over de examenprestaties van leerlingen in het vso erg zorgwekkend zijn? Worden er extra maatregelen genomen ter ondersteuning van vso-scholen, leerlingen en leraren? Zo ja, welke?
Op basis van de slagingspercentages van 2020 zie ik geen reden om aan te nemen dat de examenprestaties van leerlingen in het vso zorgwekkend zijn. Extra maatregelen anders dan de maatregelen die nu getroffen worden, zijn niet aan de orde.
Bent u bereid in gesprek te treden met de vso-leerling die dit onderzoek heeft uitgevoerd en binnen korte termijn de Kamer te informeren over de vervolgstappen die u voornemens bent te zetten?
Er wordt door mijn ambtenaren regelmatig overleg gevoerd met de leerling in kwestie. Voor informatie over de stappen die ik dit jaar met betrekking tot de examens neem, verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief van 12 februari over de examens in het voortgezet onderwijs.
Het bericht ‘NWO lijkt haar jonge onderzoekers te zijn vergeten’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Jan Paternotte (D66), Dennis Wiersma (VVD), Eppo Bruins (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel «NWO lijkt haar jonge onderzoekers te zijn vergeten»?1
Ja
Bent u het met de mening eens dat onderzoekservaring in het buitenland vaak essentieel is voor het opbouwen van een wetenschappelijke carrière in Nederland?
Onderzoekservaring in het buitenland kan essentieel zijn voor een wetenschappelijke carrière. Rubicon is een financieringsinstrument voor recent gepromoveerde wetenschappers om ervaring op te doen aan buitenlandse topinstituten als opstap voor een wetenschappelijke carrière.
Wat vindt u ervan dat door de coronacrisis Nederland een generatie jonge, excellente onderzoekers, die deze buitenlandse onderzoekservaring net op hebben gedaan, dreigt te verliezen? Hoe ziet u de toekomst van de wetenschap in Nederland nu deze generatie mogelijk moet kiezen voor een andere loopbaan?
NWO zal bij vervolgbeurzen waar nodig de criteria aanpassen aan de ontstane situatie. Zie verder mijn antwoord op vraag 9.
In hoeverre voelt u zich verantwoordelijk voor de carrièreperspectieven van Rubicon-laureaten die met een Nederlandse NWO-beurs in het buitenland onderzoek doen?
Ik ben verantwoordelijk voor het wetenschapsbestel. Vanuit die verantwoordelijkheid heb ik in afstemming met de belanghebbende partijen VSNU, NWO, PNN en DJA een aantal maatregelen genomen om te voorkomen dat bepaalde onderzoekers waaronder de Rubicon laureaten noodgedwongen hun carrièreplannen moeten afzeggen. De genomen maatregelen worden beschreven in de brief «Financiële situatie rondom uitgesteld onderzoek» die tezamen met deze antwoordbrief op uw vragen wordt verzonden.
Klopt het dat veel onderzoeksfinanciers in het buitenland (zoals de Zwitserse SNF, de Britse Wellcome Trust, de Duitse DFG) hebben toegezegd dat wetenschappers op door deze financiers gefinancierde projecten vanwege de coronacrisis 3 tot 6 maanden extra financiering kunnen ontvangen, om deze projecten volwaardig af te kunnen ronden?
Ja dat klopt. Voor de drie genoemde onderzoeksfinanciers geldt dat zij verlengingen toekennen voor het equivalent van de NWO-Rubicon.
Klopt het dat u heeft gezegd dat het eenmalig reserveren van 0,45% loonruimte in de CAO van de VSNU om gevolgen van de coronacrisis te ondervangen – bijvoorbeeld de verlenging van tijdelijke contracten van onderzoekers aan Nederlandse instellingen – een mooi symbool van solidariteit is van deze partijen?
Ik waardeer inderdaad de solidariteit binnen de academische gemeenschap. In de cao Universiteiten is een corona solidariteitsbepaling opgenomen waarmee 0,45% van de loonsom wordt gereserveerd dat heeft geresulteerd in een bedrag van € 20 miljoen eenmalig in 2020. De regelingen hiervoor zijn inmiddels bij alle universiteiten uitgewerkt en de eerste contractverlengingen zijn inmiddels een feit. De cao partijen hebben afgesproken deze regeling eind 2020 te evalueren en dan te besluiten of deze in 2021 wordt doorgezet. Ook zal ik NWO een algemene aanwijzing in de vorm van een beleidsregel geven voor een bedrag van € 20 miljoen, zie verder antwoord vraag 9. Daarnaast heb ik in de Raad voor Concurrentievermogen bepleit dat ook de Europese onderzoekstrajecten zowel in tijd als in financiering worden verlengd. Door OCW, SZW en het veld zijn verder oplossingen gevonden binnen de wettelijke kaders voor het verlengen van tijdelijke contracten. Voor bijvoorbeeld postdocs die geen tijdelijke verlenging meer kunnen krijgen vanwege de ketenbepaling, is een andere oplossing binnen de wettelijke kaders gevonden. Kennisinstellingen kunnen deze onderzoekers een vast contract aanbieden met een zogenoemde vaststellingsovereenkomst, waarin geclausuleerde voorwaarden zijn opgenomen.
Bent u het met de mening eens dat jonge onderzoekers in het buitenland op door NWO gefinancierde onderzoeksprojecten (specifiek de NWO Rubiconbeurs) tussen wal en schip vallen omdat ze enerzijds buiten deze maatregelen van Nederlandse kennisinstituten vallen (in de regel zijn zij niet verbonden zijn aan een Nederlandse instelling) en anderzijds kunnen de buitenlandse instellingen niet financieel verantwoordelijk gehouden worden voor deze onderzoekers (omdat zij deze onderzoekers nu ook niet financieren)?
Ongeveer een kwart van de onderzoekers met een Rubiconbeurs heeft een aanstelling aan een Nederlandse universiteit. De mogelijkheid bestaat dat een aantal Rubicon laureaten hun onderzoek zal moeten stopzetten omdat zij buiten de maatregelen van de Nederlandse kennisinstituten vallen en de buitenlandse instelling waar zij werkzaam zijn niet financieel verantwoordelijk voor hen is. Op dit moment is echter niet duidelijk om welk percentage van het totale aantal Rubicon laureaten het gaat.
Klopt het dat er momenteel ongeveer 100 Rubicon-laureaten in het buitenland actief zijn? En dat zij volgens de call for proposals (Rubicon 2020) een basisbedrag van 63.000 euro per jaar ontvangen en dat dit betekent dat de totale kosten om alle laureaten 3 maanden te compenseren vanwege vertragingen door de coronacrisis ongeveer 1.575.000 euro zouden zijn?
Er zijn ongeveer 100 Rubicon-laureaten actief zijn in het buitenland. Elke laureaat ontvangt een basisbedrag van 63.000 euro per jaar, uitgaande van een looptijd van minimaal 12 en maximaal 24 maanden bij een 1fte-aanstelling. Indien alle laureaten de mogelijkheid geboden wordt om een verlengingsverzoek van maximaal drie maanden aan te vragen, dan is sprake van een totaalbedrag van circa 1.575.000 euro. Niet elke laureaat ondervindt in haar/zijn project echter hinder van de covid19-crisis. Een deel van de projecten gaat ook gewoon door.
Bent u met de mening eens dat er een financiële oplossing gevonden dient te worden om te voorkomen dat de laureaten in deze overmachtssituatie de kosten van de verlening zelf moeten dragen? Welke mogelijkheden heeft u hiervoor binnen uw begroting? Welke mogelijkheden zijn hiervoor binnen de begroting van NWO? Bent u het met de mening eens dat desnoods in principe één (nog uit te geven) NWO vici-beurs gebruikt zou kunnen worden om de opgelopen projectvertragingen van Rubicon-laureaten als gevolg van de coronacrisis op te vangen? Bent u, indien NWO vanwege oormerking, subsidievoorwaarden of anderszins niet zelfstandig tot een dergelijke of een andere oplossing kan besluiten, maar uw toestemming nodig zou hebben, bereid deze te verlenen?
De impact van de coronacrisis op de wetenschap is significant. Tegelijkertijd lopen de financiële bijdragen van het Ministerie van OCW aan de wetenschap (eerste en tweede geldstroom) wel door, net zoals de gelden vanuit de EU (een groot deel van de zogenaamde derde geldstroom). Ik zie op dit moment geen mogelijkheid om extra middelen binnen mijn eigen begroting vrij te maken. Over de mogelijkheid om een VICI beurs in te zetten ten behoeve van de opgelopen projectvertraging van Rubicon laureaten doe ik geen uitspraak. Wel zal ik NWO een [algemene] aanwijzing geven in de vorm van een beleidsregel van maximaal € 20 miljoen, in mindering te brengen op de volgende financieringsronde van de Nationale Wetenschapsagenda. Dit geld is bedoeld voor onderzoekers in de laatste fase van hun tijdelijke aanstelling die door corona vertraagd zijn geraakt en hun onderzoeksopzet niet meer kunnen aanpassen. Hiermee kunnen universiteiten (inclusief umc’s), NWO- en KNAW instituten onderzoekers die zij onder hun hoede hebben, onafhankelijk van de geldstroom waaruit ze gefinancierd zijn, de ruimte bieden om hun onderzoek af te ronden. Hierbij zal ook gekeken worden naar Nederlandse onderzoekers die met een Rubiconbeurs tijdelijk in het buitenland onderzoek doen. Daarnaast blijf ik met universiteiten en kennisinstellingen de situatie volgen om te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Is het mogelijk om deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg onderwijs en corona van 7 oktober a.s?
De antwoorden op bovenstaande vragen zullen gelijktijdig met de brief «Financiële situatie rondom uitgesteld onderzoek» worden verzonden.
Het bericht dat de scholingspot van ‘NL leert door’ leeg is |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Klopt de in het artikel genoemde constatering dat 22.000 mensen via het loket «Nederland leert door» een aanvraag hebben gedaan voor gratis scholing en advies? Klopt het ook dat het loket «Nederland leert door» sinds 1 september jongstleden gesloten is en mensen geen aanvragen meer kunnen doen?1
Ja, het klopt dat sinds 1 augustus dit jaar 22.000 mensen zich via een loopbaanadviseur hebben aangemeld voor een kosteloos ontwikkeladvies en dat het ontwikkeladviesportaal, waar deze trajecten werden geregistreerd, op 1 september jl. gesloten is. NL Leert Door bestaat uit twee regelingen, naast de regeling voor ontwikkeladvies is er ook een regeling voor scholing die recent op 5 september jl. in werking is getreden.
In hoeverre hebben werknemers, ondernemers of werkzoekenden gedurende de afgelopen maanden via andere loketten, fondsen of subsidiepotten gebruik gemaakt van scholing en advies?
Er zijn verschillende mogelijkheden voor werknemers, ondernemers of werkzoekenden om een ontwikkel- of loopbaanadvies te kunnen krijgen of aan scholing deel te nemen. Zo bieden werkgevers en O&O-fondsen vaak mogelijkheden om loopbaanadviestrajecten of scholing te volgen en kunnen werkenden ook via vakbonden adviestrajecten volgen. Ik heb geen informatie over hoeveel er door private partijen de afgelopen maanden is geïnvesteerd in scholing en ontwikkeling.
Naast private investeringen zijn er ook verschillende publieke regelingen voor advies en scholing. Zo kunnen mensen bijvoorbeeld bij regionale leerwerkloketten terecht voor vragen over ontwikkeling en kunnen mkb-ondernemingen via de SLIM-regeling onder meer subsidie aanvragen voor ontwikkel- en loopbaanadviestrajecten voor werkenden in hun organisatie en voor het opzetten van bedrijfsscholen. Ook in de SLIM-regeling blijken ontwikkel- en loopbaanadviezen populair. In het eerste aanvraagtijdvak voor individuele ondernemingen – dat in maart dit jaar open stond – is door 1100 mkb-ondernemingen subsidie aangevraagd voor (onder meer) ontwikkel- en loopbaanadviezen. In hoeverre deze adviezen ook hebben plaatsgevonden kan ik nog niet zeggen, omdat de projecten nog lopen.
Voor de zomer heb ik aan uw Kamer toegezegd dat ik na de zomer een brief stuur met een routekaart voor LLO. Daarin zal ik meer uitgebreid terug- en vooruitblikken op het LLO-beleid en zal ik ook ingaan op wat we op dat moment weten over het gebruik van verschillende regelingen met betrekking tot advies en scholing.
Is bekend hoeveel geld er vanuit werkgevers, opleidings- en ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen) en mensen zelf is besteed aan scholing en advies gedurende de afgelopen maanden? Zo ja, kunt u deze gegevens met ons delen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat loopbaanadvies en na-, om- en bijscholing een gedeelde verantwoordelijkheid is van werkgevers, de overheid en mensen zelf? Hoe zorgt u ervoor dat de in het tweede steunpakket beschikbaar gestelde vijftig miljoen euro aangevuld wordt met geld van werkgevers en sectoren?
Ja die mening deel ik, met de kanttekening dat primair sociale partners en mensen zelf aan zet zijn en de overheid een faciliterende rol heeft. En we zien ook dat sociale partners, veel werkgevers en mensen zelf hun verantwoordelijkheid pakken. De investeringen van de overheid zijn er vooral op gericht om mensen die moeilijk hun weg kunnen vinden te ondersteunen en te stimuleren met scholing en ontwikkeling aan de slag te gaan. Of om in bijzondere gevallen, zoals in de huidige crisis, als vliegwiel te fungeren voor meer private investeringen. Zo wordt in de regeling NL leert door met inzet van scholing cofinanciering gevraagd van O&O-fondsen, juist om ook grotere en zwaardere (om)scholingstrajecten te kunnen realiseren.
Wat is het beroepsniveau van de mensen die een aanvraag hebben gedaan? In welke sectoren zijn/waren deze mensen werkzaam?
Op dit moment is er nog geen inzicht in beroepsniveau van de deelnemers of de sectoren waarin zij werken. Bij de registratie van ontwikkeladviestrajecten moesten de loopbaanadviseurs slechts een beperkt aantal gegevens van deelnemers doorgeven om vast te kunnen stellen dat het gaat om echte mensen en unieke deelnemers. Er komt een monitor waarin meer uitgebreid gekeken wordt naar de deelnemers aan het ontwikkeladvies. Daarin wordt ook meegenomen wat hun opleidingsniveau is en in welke sector zij werken. De eerste resultaten van deze monitor zullen naar verwachting in het vierde kwartaal beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat advies en scholing vooral voor laag- en middelbaaropgeleiden (meer) waarde heeft? Hoe zorgt u ervoor dat juist zij van de mogelijkheden gebruik maken?
Nee die mening deel ik niet. Het is zeker niet vanzelfsprekend dat hoger opgeleiden wel eenvoudig zelf de weg kunnen vinden op de arbeidsmarkt of dat scholing voor hen geen waarde heeft. Dat geldt temeer voor de crisis waar wij ons nu in bevinden. Deze crisis stelt ons voor uitdagingen waar wij niet eerder mee te maken hebben gehad. En dit zorgt ervoor dat ook voor hoger opgeleiden van ontwikkeladvies en scholing van groot belang kunnen zijn om inzetbaar te blijven op de arbeidsmarkt. Wel is het zo dat laag- en middelbaaropgeleiden meer moeite kunnen hebben met het vinden van hun weg op de arbeidsmarkt en het inschatten van hun kansen en mogelijkheden, en minder vaak van (na-, om- en bij-)scholing gebruik maken. Om hen te stimuleren de ontwikkeladviezen te gebruiken, zijn voor de communicatie over de regeling stakeholders, zoals de vakbonden, actief betrokken om deze groepen gericht te benaderen.
Deelt u de mening dat scholingsbudgetten vooral gericht zouden moeten zijn op het scholen in en naar tekortsectoren, zoals zorg, informatietechnologie en onderwijs? Hoe zorgt u ervoor dat «NL leert door» voorrang verleent aan scholing in en naar tekortsectoren?
Ja die mening deel ik, met de kanttekening dat scholing voor iedereen op elk moment van grote waarde kan zijn. Het crisispakket NL Leert Door richt zich op iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt, omdat de coronacrisis ons allemaal kan raken. Daarom is het van belang dat iedereen zijn arbeidsmarktpositie blijft versterken door te leren en ontwikkelen. Scholing die wordt aangevraagd met de regeling uit NL Leert Door moet arbeidsmarktrelevant zijn, ofwel bijdragen aan een betere en duurzame arbeidsmarktpositie. Dat kan in een tekortsector zijn, maar bijvoorbeeld ook in kansberoepen. Om dit verder te stimuleren is een deel van het budget beschikbaar exclusief voor samenwerkingsverbanden (een samenwerking tussen een opleider enerzijds en bijvoorbeeld een O&O-fonds of branchevereniging anderzijds), zodat zij scholingsactiviteiten (waaronder ook omscholing) voor een bepaalde sector kunnen realiseren. Zo kunnen ook de tekortsectoren een aanvraag indienen en zo ondersteuning krijgen in het scholen in en naar hun sector.
Per wanneer komen de op 28 augustus jongstleden door u aangekondigde budgetten voor dienstverlening, scholing en ontwikkeling beschikbaar? Is het mogelijk om deze versneld in te zetten ten behoeve van advies en scholing?
In de brief van 28 augustus jl. is uw kamer geïnformeerd over het steun- en herstelpakket. In dat pakket zijn middelen beschikbaar voor dienstverlening, scholing en ontwikkeling. Voor de ontwikkeladviezen zal er in 2021 € 37 miljoen beschikbaar worden gesteld, waarmee ruim 50.000 mensen een ontwikkeladvies kunnen volgen. Tijdens het debat over deze steunmaatregelen van 24 september jl. heb ik aangegeven dat de middelen voor ontwikkeladviestrajecten vanaf 1 december 2020 beschikbaar komen. Het ontwikkeladviesportaal kan vanaf die datum weer opengesteld worden, zodat mensen zich weer via een loopbaanadviseur kunnen registreren voor een ontwikkeladviestraject.
Wat is uw ambitie ten aanzien van het aantal mensen dat gedurende deze coronacrisis gebruik maakt van loopbaanadvies en na-, om- en bijscholing? Welke kwantitatieve verwachtingen zijn gebruikt voor het bepalen van de budgetten en zijn hierbij specifieke doelen gesteld met betrekking tot opleidingsniveau en/of tekortsectoren? Welke financieringsbronnen naast «NL leert door» verwacht u dat daarbij worden gebruikt en in welke mate?
Met het pakket aan maatregelen in NL leert door wordt – ter overbrugging van de periode tot wanneer STAP beschikbaar is – scholing aangeboden via opleiders en geïnvesteerd in ontwikkeladvies. Hiermee krijgen mensen handvatten om in deze uitdagende tijd op de arbeidsmarkt aan de slag te gaan met ontwikkeling en scholing. In 2020 is er € 50 miljoen beschikbaar voor ontwikkeladviezen en (online) scholing. Hiermee worden 22.000 ontwikkeladviezen gefinancierd, waarmee een bedrag van ruim € 14 miljoen gemoeid is. Dit aantal was gebaseerd op een inschatting van het aantal trajecten dat de uitvoerder in de periode van augustus tot december 2020 zou kunnen afhandelen en de ervaringen bij de regeling Ontwikkeladvies 45+. Voor die regeling was in eerste instantie weinig animo, waarna uiteindelijk in het laatste jaar in totaal 30.000 ontwikkeladviezen zijn uitgevoerd.
Voor (online) scholing verwacht ik 50.000 tot 80.000 scholingstrajecten te kunnen financieren, hiervoor is in totaal € 34 miljoen beschikbaar. De reden voor deze verdeling heeft er in de eerste plaats mee te maken dat de middelen voor dit jaar bedoeld zijn en we de scholing ook dit jaar willen kunnen aanbieden. Bovendien is de regeling voor (online) scholing een nieuw soort regeling, waarvan we nog niet goed weten hoe deze zal werken en in hoeverre deze vorm aanslaat bij en bruikbaar is voor mensen die scholing willen volgen. We zullen daarom ook een effectevaluatie inzetten om te onderzoeken hoe de regelingen zijn verlopen en of de regelingen effectief en doelmatig zijn.
Voor 2021 worden er door het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor deze vormen van ondersteuning. Zo komt er € 37 miljoen beschikbaar, waarmee nog eens 50.000 mensen een ontwikkeladviestraject kunnen volgen. Het portaal voor registratie van deze trajecten kan op 1 december aanstaande reeds geopend worden. Verder wordt er nog eens € 30 miljoen beschikbaar gesteld voor een tweede tranche online scholing. Hiermee kunnen ongeveer 80.000 extra scholingstrajecten worden gefinancierd. Er is voorzien in een effectevaluatie om te onderzoeken hoe de regelingen zijn verlopen en of deze effectief en doelmatig zijn geweest.
Bovendien wordt er in 2021 ook geïnvesteerd in maatwerktrajecten met doelgerichte ondersteuning, scholing en begeleiding naar ander werk. Er wordt € 72 miljoen beschikbaar gesteld voor subsidie aan samenwerkingsverbanden van sectoren, sociale partners, O&O-fondsen en andere betrokkenen om werkenden die hun baan dreigen te verliezen met cofinanciering maatwerktrajecten aan te kunnen bieden. De maatwerktrajecten kunnen voorzien in scholing, maar ook in bredere arrangementen gericht op ondersteuning van werkenden. Hierbij kan gedacht worden aan ontwikkeladvies, EVC en begeleiding naar ander werk in beroepen en sectoren waar kansen liggen. Naar verwachting kunnen ca 70.000 mensen hiervan gebruik maken.
De coronacrisis kan ons allemaal raken. Hoewel van sommige sectoren duidelijk is dat ze hard geraakt worden door de coronacrisis, blijft heel moeilijk te voorspellen waar, wanneer en bij wie de klappen precies zullen gaan vallen. Dat maakt het ook lastig om regelingen te richten op bijvoorbeeld opleidingsniveau of sector waarin iemand werkzaam is. Daar komt bij dat het op die manier richten van de regelingen uitvoeringstechnisch complex is en meer tijd vergt, terwijl het tegelijkertijd zaak is om de ondersteuning in de vorm van ontwikkeladvies en scholing in zeer korte tijd beschikbaar te kunnen stellen. Daarom zijn er tot op heden geen specifieke doelen gesteld met betrekking tot het opleidingsniveau en of/tekortsector. Wel proberen wij via communicatie bepaalde doelgroepen, die een grotere kans lopen om bijvoorbeeld het werk te verliezen, te bereiken. Bovendien komt er een monitor voor beide regelingen die onder andere inzicht moet geven in de eigenschappen en kenmerken van deelnemers.
Hoe zorgt u ervoor dat werkzoekenden, werkenden, ondernemers en zelfstandigen geïnformeerd worden over alle beschikbare en financiële mogelijkheden voor om- en bijscholing naar een tekortberoep?
Informatie over mogelijkheden voor om- en bijscholing in brede zin zal onder meer worden gedeeld via hoewerktnederland.nl en slimwerkgeven.nl. Daarnaast is er rondom NL leert door een communicatiecampagne ingericht die er op gericht is om de regelingen vanuit NL leert door kenbaar te maken. Die campagne zal, gelet op de uitbreiding van de beschikbare middelen in 2021, worden gecontinueerd. Daarbij zal er ook aandacht komen voor communicatie over de nieuwe subsidie voor samenwerkingsverbanden voor het aanbieden van maatwerktrajecten.
Als het gaat om communicatie over regelingen vanuit de overheid zal aan de hand van het doel en de doelgroep van de regeling boven dien worden bezien of en in hoeverre het nodig is om de regeling specifiek onder de aandacht te brengen bij deze doelgroep. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld radio, online advertenties en de inzet van sociale media. Bij de inkoop kan rekening worden gehouden met waar bepaalde doelgroepen het beste vertegenwoordigd zijn.
Daarnaast kan informatie verspreid via een netwerk van stakeholders, die dichtbij de doelgroep staat en zicht heeft op belanghebbende van de regeling, zoals ook is gebeurd bij NL leert door. Denk hierbij aan vakbonden, werkgeversorganisaties, leerwerklokketen, UWV, branches en sectoren.
Het meldpunt voor reiskosten zomerstages en zomerles |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het meldpunt voor reiskosten zomerstages en zomerles van de studentenorganisaties Landelijke Studentenvakbond (LSVb) en Interstedelijk Studenten Overleg (ISO)?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bereid om met de studentenorganisaties in gesprek te gaan over de bevindingen van het meldpunt en te zoeken naar oplossingen?
Hier is ambtelijk over gesproken met de studentenorganisaties. In de volgende drie antwoorden ga ik verder in op de inhoud.
Is bekend hoeveel studenten door de coronacrisis hun stages of colleges in de zomermaanden moesten inhalen?
Die gegevens zijn niet bekend. Ik heb van de LSVb begrepen dat bij het meldpunt 34 studenten hebben aangegeven reiskosten te hebben gemaakt in de zomer als gevolg van studie of stage. 25 van deze respondenten verwezen daarbij actief naar de coronacrisis als oorzaak.
Hoeveel studenten konden tussen 16 juli en 16 augustus 2020 geen gebruik maken van gratis reizen met het studentenreisproduct? Kunt u een overzicht geven van de omvang van deze groep en de gemiddelde reiskosten van deze groep?
Zoals elk jaar konden alle studenten met een weekproduct tussen 16 juli en 16 augustus met korting reizen en dus niet gratis. Het ging in 2020 om circa 680.000 studenten. Studenten met een weekendproduct konden tijdens deze periode wel gratis reizen in de weekenden. Daarbij ging het om een kleine 60.000 studenten. Er zijn mij geen andere gegevens bekend over de omvang en reiskosten van deze groep dan de gegevens die door de studentenbonden zijn verzameld. Hieruit blijkt dat studenten die zich bij het meldpunt hebben gemeld, gemiddeld € 151 aan reiskosten hadden. Het is niet bekend hoeveel reiskosten zij ook zonder corona hadden gehad vanwege de zomerstop in het studentenreisproduct.
Bent u bereid om een compensatieregeling te treffen voor studenten die door de coronacrisis hun stages of colleges in de zomermaanden in moesten halen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben daar niet toe bereid. Het is uitvoeringstechnisch ingewikkeld en duur om maatwerk te verrichten voor studenten die in de zomerperiode studiegerelateerde reizen maken. Daarover heb ik reeds eerder vragen van uw Kamer beantwoord2. Daarbij geldt tijdens deze coronacrisis dat de uitvoeringscapaciteit bij DUO nog extra onder druk is komen te staan vanwege andere coulance-maatregelen als gevolg van corona.
Bent u bereid om de drie maanden extra reisrecht flexibeler vorm te geven, bijvoorbeeld door de mogelijkheid om de drie maanden zelf in te plannen of het reisrecht uit te laten betalen? Zo nee, waarom niet?
Dat we als kabinet hebben besloten de studenten drie maanden extra reisrecht te geven komt juist doordat het in de uitvoering niet mogelijk is om het reisrecht flexibel in te zetten. Het reisrecht is wettelijk en in de uitvoeringssystemen gekoppeld aan het recht op studiefinanciering, en het was en is niet mogelijk om dat in zo’n kort tijdsbestek aan te passen, zeker niet gecombineerd met de andere corona-gerelateerde maatregelen die we van DUO hebben gevraagd. Het was wel mogelijk om aan het einde van de totale reisrechtduur van elke student drie maanden toe te voegen. Iedere student in het hoger onderwijs die aan het eind van die duur nog recht heeft op studiefinanciering kan daar dus gebruik van maken.
Het reisrecht uit laten betalen zou een duurdere optie zijn omdat dan voor alle studenten extra kosten moeten worden gemaakt, terwijl er nu alleen kosten worden gemaakt voor studenten die uit hun normale reisrechtduur lopen. Hiermee komt de maatregel terecht bij de groep die daadwerkelijk reiskosten heeft als hun reisrecht is verlopen. Ook voor deze maatregel geldt dat dit in de uitvoering niet mogelijk is, binnen het korte tijdsbestek en in het totaal van wat we aan DUO vragen.
Bent u bekend met de petitie van scholierenorganisatie Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS), waarin zij pleiten voor de reiskostenvergoeding van leerlingen van het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo)?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is van het onderzoek met de gemeenten en de vavo-scholen over de reiskostenvergoeding?3 Wanneer worden de resultaten van dit onderzoek met de Kamer gedeeld?
Zoals gemeld in de Kamerbrief over «Voortgang maatregelen interdepartementaal beleidsonderzoek naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt» van 8 juli jl.5 heeft het overleg met VNG – over de mogelijkheden die gemeenten hebben om reiskosten vavo te vergoeden – vertraging opgelopen door covid19. Er wordt op dit moment aan gewerkt en het streven is om eind 2020 de Tweede Kamer de resultaten van het overleg te doen toekomen.
Is bekend hoeveel vavo-leerlingen door de uitbraak van COVID-19 geen inkomen meer hebben, waardoor de reiskosten een veel grote belemmering vormen dan voorheen?
Op dit moment is dat niet bekend. Overigens zijn er meerdere bronnen dan een bijbaan om eventuele reiskosten te betalen. Vavo-studenten die 18 jaar of ouder zijn, kunnen aanspraak maken op een scholierentegemoetkoming. Bovendien geldt de ouderlijke onderhoudsplicht voor personen van 18 tot 21 jaar. Ook is er de optie van de individuele bijzondere bijstand uit de Participatiewet. Het behoort tot de bevoegd- en verantwoordelijkheid van de gemeenten om in voorkomende gevallen al dan niet de individuele bijzondere bijstand uit de Participatiewet in te zetten6. In de Kamerbrief «Voortgang maatregelen interdepartementaal beleidsonderzoek naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt»7 is over deze optie gemeld dat we o.a. deze optie willen betrekken bij het overleg met de VNG over de mogelijkheden die gemeenten hebben om reiskosten vavo te vergoeden.
Het bericht ‘Directeur Avicenna College moet terugtreden' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Directeur Avicenna College moet terugtreden»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusies uit het onderzoek van NRC dat onder andere een zieke leerkracht alleen terug mocht komen als die uit de MR zou stappen en dat docenten een leerling intimideerden vanwege haar stemgedrag in de raad?2
Over de stappen die ik heb gezet in verband met de zeer zorgwekkende situatie op het Avicenna College heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brieven van 9 en 24 september 2020.3 De inzet van een onafhankelijke extern deskundige heeft geleid tot aanbevelingen die de waarnemend bestuurder en ik onverkort overnemen. Dat heeft tijd nodig. Duidelijk is geworden dat er niet een persoon of partij is aan te wijzen als oorzaak. Dit komt zowel uit het BING-rapport als uit de aanbevelingen van de externe deskundige naar voren.
Zoals ik in mijn brief van 24 september heb aangegeven, is de huidige bestuurder uit eigen beweging tot de conclusie gekomen dat het beter voor de school is als hij opstapt. Ik heb een zeer ervaren interim--bestuurder voorgedragen die bereid is de komende maanden aan de slag te gaan. Hij zal een nieuwe procedure starten om op korte termijn een nieuwe interim--directeur aan te nemen. Tevens worden er twee nieuwe leden voor de raad van toezicht gezocht die samen met de interim--voorzitter vanaf 1 oktober het toezicht op de school op zich nemen. Een van de taken van deze raad van toezicht is het benoemen van een vaste bestuurder en directeur.
Tegelijkertijd heeft de school de volle aandacht van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). De inspectie verrichtte reeds een specifiek onderzoek naar de ontstane situatie (publicatie rapport: begin oktober). Ook de onderwijskwaliteit wordt op dit moment door de inspectie onderzocht in een vierjaarlijks onderzoek bij SIVOR, het bevoegd gezag van het Avicenna College. Dan zal er inzicht zijn in de onderwijskwaliteit van de school en zal de inspectie – indien nodig – herstelopdrachten geven.
Ik verwacht dat de interim--bestuurder en de nieuwe raad van toezicht het vertrouwen in de school zullen herstellen en de leerlingen een veilige omgeving bieden.
Hoe kijkt u aan tegen het onderwijskwaliteit van het Avicenna College? Klopt het dat de school al meerdere jaren op rij ondermaats presteert? Zo ja, hoeveel leerlingen zijn de dupe van dit ondermaats presteren? Welke stappen onderneemt u om te zorgen dat leerlingen per direct onderwijs van kwaliteit ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusies uit onderzoek van het integriteitsbureau Bing, die de verantwoordelijkheid van de huidige bestuurscrisis voornamelijk bij de directeur-bestuurder van het Avicenna College, Wim Littooij, legt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat dezelfde Littooij onlangs, namens Stichting voor Islamitisch Voortgezet Onderwijs Rotterdam (SIVOR), een aanvraag heeft gedaan voor het stichten van een nieuwe school in onder andere Den Haag en dat u deze aanvraag voor Den Haag onlangs heeft goedgekeurd? Welke gevolgen heeft de bestuurscrisis van het Avicenna College voor de stichting van deze nieuwe school in Den Haag?
In mijn brief van 30 april 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik een positief besluit genomen heb op de aanvraag van SIVOR voor een scholengemeenschap, mavo, havo, vwo in Den Haag.4 De ontwikkelingen binnen het bevoegd gezag hebben geen invloed op dit reeds genomen besluit nu dit besluit betrekking heeft op de rechtspersoon SIVOR en niet op de bestuursleden van deze stichting. Het is aan het bevoegd gezag, samen met onder andere de gemeente, om de stappen te zetten die nodig zijn om de scholengemeenschap in Den Haag van start te laten gaan.
Klopt het bericht dat de Onderwijsinspectie op dit moment Avicenna’s bestuurscrisis en onderwijskwaliteit onderzoekt? Wanneer kunnen we hier de resultaten van verwachten? Wat gebeurt er in de tussentijd met het wanbestuur?
Ja. Zoals aangegeven in de antwoorden 2, 3 en 4, voert de inspectie in deze periode achtereenvolgens twee onderzoeken uit. Het rapport van het eerste onderzoek, naar de bestuurlijke situatie, is recent vastgesteld. Publicatie vindt plaats begin oktober, de vijfde week na vaststelling van het rapport. Publicatie van het tweede onderzoek, het vierjaarlijks onderzoek, wordt verwacht in het najaar. Wanneer de inspectie vaststelt dat sprake is van het niet-nakomen van deugdelijkheidseisen zal zij een herstelopdracht geven. Het bevoegd gezag dient die herstelopdrachten uit te voeren.
Bent u het met de mening eens dat onderwijsbestuurders die structureel te maken hebben met een wanbestuur en/of een bestuurscrisis en/of ondermaatse onderwijskwaliteit, eerst orde op zaken moeten stellen voordat zij een nieuwe school kunnen gaan stichten? Zo ja, wat zijn dan de gevolgen voor de stichting van een nieuwe school door SIVOR in Den Haag? Zo nee, waarom niet?
Het is zeker niet wenselijk dat bewezen ongeschikte bestuurders een nieuwe school kunnen stichten. In de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen, die op 1 november 2020 voor het voortgezet onderwijs in werking treedt, zijn dan ook eisen aan bestuurders en intern toezichthouders van nieuwe scholen opgenomen. De aanvraag van SIVOR voor de genoemde scholengemeenschap is echter ingediend en goedgekeurd voordat deze eisen werden gesteld. Ik verwacht wel dat SIVOR eerst orde op zaken stelt in Rotterdam alvorens in Den Haag een school te starten.
Kunt u elke vraag apart beantwoorden?
Ja, met uitzondering van de vragen twee tot en met vier die een samenhangend antwoord vergden.
Eerder gegeven antwoorden op schriftelijke vragen over het bericht ‘WOB verzoek goedkeuring SIVOR' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Klopt het dat het Ministerie van OCW noch DUO een aanvraag mag wijzigen, zoals gesteld in antwoorden op vraag 5 van de eerder gestelde vragen, maar dat de prognose aanvraag wel gecorrigeerd mag worden door DUO en dat dit in «de meeste gevallen» ook gebeurt?1
Wordt er in alle gevallen de prognose van de aanvrager aangepast, zowel aanpassing naar beneden als naar boven, als blijkt dat de prognose niet overeenkomt met de controle door DUO?
Als in alle gevallen een foutieve prognose, na controle door DUO, wordt aangepast, en dit dus de formele handelwijze is, waarom moest er specifiek binnen deze casus hier alsnog officieel goedkeuring voor worden gegeven? Zijn er ook cases in de afgelopen drie jaar waarbij een dergelijke goedkeuring niet is gegeven? Op welke manier waakt u hier voor rechtsongelijkheid?2
Is uiteindelijk de oorspronkelijke aanvraag beoordeeld of heeft het Ministerie van OCW of DUO nog aanpassingen gedaan aan de aanvraag, zoals een aanpassing van de prognose? Zo ja, welke zijn dat?
Klopt het dat wanneer u of DUO de aanpassingen niet had gedaan, de aanvraag formeel zou worden afgewezen?
Hoeveel aanvragen heeft u de afgelopen drie jaar ontvangen en bij hoeveel aanvragen heeft het Ministerie van OCW in de afgelopen drie jaar aanpassingen gedaan?
Onnodige lesuitval door de onvoorspelbaarheid van de tijd die coronatests kosten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Vindt u het aanvaardbaar dat scholen te kampen hebben met onnodige lesuitval doordat dat het zo onvoorspelbaar is hoe lang het testen op corona duurt en lichte verkoudheidsklachten leraren dagenlang in thuisquarantaine houden omdat het door capaciteitsproblemen maar niet opschiet met een afspraak bij de GGD of het doorbellen van de uitslag?1 Zo ja, hoe moeten scholen zulke problemen dan opvangen?
Allereerst wil ik graag mijn excuses aanbieden voor de zeer late beantwoording van deze vragen. Mede als gevolg van de laatste wetenschappelijke inzichten en adviezen van het OMT is het testbeleid enkele keren aangepast.
Het was bijzonder vervelend dat scholen te kampen hebben gehad met meer lesuitval doordat leraren getest moesten worden op corona en lang moesten wachten op de testuitslag. Op dat moment was de situatie anders dan nu. Er is sindsdien heel hard gewerkt om de testcapaciteit te vergroten en deze situatie zo kort mogelijk te laten duren. Bovendien is het voor onderwijspersoneel dat cruciaal is voor het onderwijsproces sinds september 2020 mogelijk om met prioriteit getest te worden. Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Scholen dienen in voorkomende situaties ervoor te zorgen dat het onderwijs desondanks zo goed mogelijk doorgang kan vinden, in het kader van de plicht van scholen om te zorgen voor een ononderbroken ontwikkelproces. In deze gevallen kan voor het primair onderwijs de escalatieladder gehanteerd worden die is opgesteld in het kader van het lerarentekort.2 Voor zowel het primair als het voortgezet onderwijs geldt dat als het niet mogelijk en toegestaan is om onderwijs fysiek op school te verzorgen, het bevoegd gezag een alternatief moet bieden (zoals afstandsonderwijs). Het servicedocument funderend onderwijs gaat in op de manieren waarop dat kan en waar scholen dan op moeten letten. Tegelijkertijd geldt ook dat scholen niet aan het onmogelijke kunnen en zullen worden gehouden.
Heeft u er zicht op hoe dit zich verhoudt tot de reeds bestaande capaciteitsproblemen door het lerarentekort en het gebrek aan vervanging? Hoe kan de continuïteit en kwaliteit van onderwijs worden gegarandeerd?
Het is bijzonder vervelend dat scholen te maken hebben met vervangingsproblemen. Het is goed om in dit kader op te merken dat uw Kamer op 17 februari 2021 door de Minister van OCW en de Minister voor BVOM is geïnformeerd over het Nationaal Programma Onderwijs.3 Het kabinet heeft besloten om de komende twee en een half jaar fors te investeren in het onderwijs om leerlingen en studenten te helpen hun gaven en talenten tot bloei te brengen, ondanks de coronacrisis en de gevolgen daarvan voor het onderwijs. In het Nationaal Programma Onderwijs worden specifieke investeringen in onderwijspersoneel voorzien, juist ook vanwege de bestaande personeelstekorten in het onderwijs.
Berust de omstandigheid dat leraren in de teststraat voor corona van de GGD geen voorrang krijgen en net als iedereen 48 uur op hun uitslag moeten wachten op een bewuste keuze? Zo ja, welke overwegingen liggen hieraan dan ten grondslag? Zo nee, bent u bereid om hierin verandering te brengen?
Sinds september 2020 kan onderwijspersoneel, net als zorgpersoneel, met voorrang getest worden. Niet al het onderwijspersoneel kan met voorrang getest worden. De voorrangsprocedure is uitsluitend bedoeld om lesuitval te voorkomen. De schoolleider bepaalt wie er voor de voorrangsprocedure in aanmerking komt. Uw Kamer wordt in de reguliere stand van zakenbrieven corona geïnformeerd over de gemiddelde tijd tussen het inplannen van een testafspraak en de testuitslag in de reguliere en de prioritaire teststraat. Hieruit blijkt dat prioritaire teststraat telkens aanzienlijk sneller is dan de reguliere teststraat. Dit heeft er dan ook toe geleid dat onderwijspersoneel met een negatieve testuitslag weer eerder aan het werk kan.
Hoe reageert u op de oproep van onder meer de PO-Raad om vitale beroepen voorrang te geven bij testen?
Zie antwoord vraag 3.
Spelen zulke problemen ook bij andere vitale beroepen, bijvoorbeeld bij politieagenten en medewerkers in de zorg? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor hun dienstverlening wanneer in de herfst het aantal besmettingen weer mocht toenemen? Wat kunt en wilt u daartegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Samenwerking tussen Amsterdamse universiteiten en de Chinese onderneming Huawei |
|
Raymond de Roon (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Deelt u de mening dat het risico vermeden moet worden dat nieuwe technologische ontwikkelingen op o.a. het terrein van kunstmatige intelligentie, internet en datavergaring, al of niet door tussenkomst van derden, in handen komen van dictaturen?1
Nederlandse bedrijven en instellingen die strategische (militair en of dual use) goederen of technologie ontwikkelen dan wel produceren, zijn gehouden aan wet- en regelgeving op het gebied van exportcontrole. Indien technologie wordt geëxporteerd die voorkomt op de lijsten van exportcontroleregimes is een exportvergunning vereist. Exportvergunningaanvragen worden getoetst op grond van het EU gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport (EUR2.008/944/GBVB), of de EU Dual Use Verordening (EUR428/2009). Nederland is partij bij meerdere internationale verdragen en aangesloten bij exportcontroleregimes waarbinnen lijsten met dual use goederen en technologie worden vastgesteld. Daarnaast wordt van alle Nederlandse bedrijven verwacht dat zij bij het internationaal zakendoen handelen in lijn met de OESO-Richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Dit betekent dat zij in relatie tot hun waardeketens mogelijke risico’s – waaronder eventuele risico’s die verband houden met mensenrechtenschendingen en samenwerking met bedrijven die onder invloed staan van buitenlandse overheden – dienen te identificeren en te voorkomen of aan te pakken.
Overigens, Artificial Intelligence als wetenschaps- en toepassingsgebied is zeer breed en valt als zodanig niet als geheel binnen de kaders van dual use-goederen zoals die onder exportcontrole wetgeving is gedefinieerd.
Deelt u ook de mening dat China technologische ontwikkelingen regelmatig inzet op een manier die leidt tot onderdrukking van mensen?
Te zien is dat door middel van geavanceerde censuurtechnieken het vrije woord op het Chinese internet steeds verder wordt ingeperkt, zowel op openbare fora zoals Weibo als in privégesprekken binnen apps zoals WeChat. Van de uitrol van surveillancetechnologie gaat gezien de politieke context in China een afschrikkende werking uit richting etnische en religieuze minderheden, mensenrechtenactivisten en andersdenkenden. Met name in Tibet en Xinjiang geldt dat surveillancetechnologie bijdraagt aan de onderdrukking van Tibetaanse boeddhisten en onder andere Oeigoerse moslims. Deze toepassingen brengen risico’s voor de fundamentele vrijheden, privacy en mensenrechten van Chinese burgers en buitenlandse personen die zich in China bevinden met zich mee.
Deelt u voorts de mening dat het denkbaar is dat ook ontwikkelingen op het gebied van zoektechnologie door een dictatuur kunnen worden ingezet om ongewenste ontwikkelingen, gebeurtenissen en personen (beter) op het spoor te komen, te intimideren en te onderdrukken?
Het is mogelijk dat zoektechnologie als een van vele databronnen gebruikt wordt om ongewenste ontwikkelingen, gebeurtenissen en personen (beter) op het spoor te komen, te intimideren en te onderdrukken. Op dit moment zijn er geen concrete aanwijzingen dat onderzoeksresultaten die voortkomen uit de samenwerking tussen Huawei Finland2 en de UvA en VU – welke is gericht op de kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine) – specifiek hiervoor zullen worden gebruikt.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».3 Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces.
Deelt u tenslotte de mening dat Nederlandse onderzoeksinstellingen zich niet moeten laten verleiden door het grote geld afkomstig uit China?
Instellingen in onderwijs en onderzoek worden geacht om bij het aangaan van een samenwerking – ongeacht uit welk land de samenwerkingspartner afkomstig is – een zorgvuldige afweging te maken van de kansen, opbrengsten en risico’s. Daarin worden meerdere factoren meegewogen.
Vindt u ook dat niet van hen mag worden verwacht dat zij zelf beoordelen of samenwerking met (organisaties en personen uit) dictaturen tot schadelijke gevolgen voor mensenrechten kunnen leiden, doch dat die beoordeling een taak van de overheid is?
Zie beantwoording vraag 4. De politieke situatie in een land, en het mogelijke effect daarvan op de samenwerking, is een van de factoren die meegewogen moeten worden bij het aangaan van internationale samenwerkingen. Die afweging van de kansen en risico’s maken instellingen zelf. De Nederlandse overheid kan kennisinstellingen in voorkomende gevallen bijstaan bij het maken van die afweging, onder andere door middel van informatie-uitwisseling en kennisdeling.
Deze taakverdeling respecteert de autonomie van de instellingen, een fundamenteel uitgangspunt van het Nederlandse kennisstelsel. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).
Hoe beoordeelt u in het licht van het voorgaande de samenwerking tussen de Amsterdamse universiteiten en Huawei om nieuwe zoektechnologie te ontwikkelen en bent u bereid om een streep door dat project te zetten? Zo nee, waarom niet?
De samenwerking is gericht op kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine).
De keuze om de samenwerking aan te gaan is uiteindelijk aan de instellingen. De universiteiten hebben die autonomie en verantwoordelijkheid, daarbij de kansen, risico’s en aandachtspunten en bestaande wet- en regelgeving in acht nemend. Het kabinet heeft geen formele rol in het goed- of afkeuren van samenwerkingsovereenkomsten van instellingen.
Wilt u deze vragen separaat en volledig beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Amsterdamse universiteiten gaan samenwerken met Huawei' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amsterdamse universiteiten gaan samenwerken met Huawei»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse veiligheidsdiensten goedkeuring hebben gegeven aan deze samenwerking? In hoeverre is hierbij meegewogen dat er bij AI sprake is van dual-use technologie?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben geen rol in het goed- of afkeuren van dergelijke samenwerkingen. Het aangaan van samenwerkingen is een verantwoordelijkheid van instellingen zelf. Wel kunnen de AIVD en NCTV adviseren over mogelijke risico’s, zoals dat is gedaan bij de betrokken universiteiten.
De UvA en de VU hebben OCW en EZK in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over de voorgenomen samenwerking met Huawei Finland. Vervolgens hebben diverse gesprekken plaatsgevonden, zowel door medewerkers van EZK als later door de NCTV, de AIVD en OCW. Er gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en er is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de AIVD en de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD). De instellingen is nadrukkelijk verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging.
Is het standaard dat u, de Minister van OCW, universiteiten die samen willen werken met Chinese bedrijven, organisaties en overheden doorverwijst naar de AIVD? Zo nee, wat is de aanleiding om dit in dit specifieke geval te doen? Op welke gronden heeft u de samenwerking beoordeeld en goedgekeurd? Welke rol speelt de nationale veiligheid hierbij? In hoeverre is hierbij meegewogen dat er bij AI sprake is van dual-use technologie? Kunt u aangeven of hier een vaste procedure voor afgesproken is en kunnen de relevante documenten met betrekking tot de beoordeling met de Kamer worden gedeeld?
Het Nederlands hoger onderwijsstelsel kenmerkt zich door een hoge mate van autonomie voor de hogescholen en universiteiten. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het aangaan van een samenwerking is dan ook de verantwoordelijkheid van een instelling zelf – rekening houdend met bestaande wet- en regelgeving. Universiteiten dienen bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert. Daarbij kunnen zij in voorkomende gevallen een beroep doen op de expertise en informatie van relevante onderdelen van de rijksoverheid. Dat moedigt het kabinet ook aan, maar daar is geen standaardprocedure voor.
In het onderhavige geval hebben de betrokken universiteiten van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, door in een vroegtijdig stadium de voorgenomen samenwerking bij OCW en EZK te melden. Vervolgens heeft OCW de universiteiten naar de inlichtingen- en veiligheidsdiensten verwezen. De reden voor doorverwijzing naar de diensten was de UvA en de VU in staat te stellen de juiste kennis en informatie mee te nemen bij het maken van hun afweging.
Er hebben diverse gesprekken plaatsgevonden, zowel door medewerkers van EZK als later door de NCTV, de AIVD en OCW. Er gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en er is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD). De instellingen is verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging. Echter, de Minister van OCW, noch een andere Minister, heeft een formele rol in het beoordelen en goed- of afkeuren van samenwerkingsovereenkomsten van individuele instellingen.
Op welke gronden heeft u, de Staatssecretaris van EZK, de samenwerking beoordeeld en goedgekeurd? Welke rol speelt de nationale veiligheid hierbij? In hoeverre is hierbij meegewogen dat er bij AI sprake is van dual-use technologie? Kunt u aangeven of hier een vaste procedure voor afgesproken is en kunnen de relevante documenten met betrekking tot de beoordeling met de Kamer worden gedeeld?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft geen formele rol bij de beoordeling en goed- dan wel afkeuring van samenwerkingen in wetenschappelijk onderzoek. Van beoordelingsdocumenten is dan ook geen sprake.
De UvA heeft, mede namens de VU, nadat zij op eigen initiatief OCW en EZK over de voorgenomen samenwerking met Huawei Finland hebben geïnformeerd, gesproken met medewerkers van het Ministerie van EZK en later met de NCTV, de AIVD en OCW. Er gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en er is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de AIVD en de MIVD. De instellingen is nadrukkelijk verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging.
Wat zou u (de AIVD, de Staatssecretaris van EZK en de Minister van OCW) kunnen doen indien een hoger onderwijsinstelling een ongewenste samenwerking in het kader van de nationale veiligheid aangaat?
Het Nederlands hoger onderwijsstelsel kent een hoge mate van autonomie voor de instellingen. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Universiteiten dienen bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert. Een instelling is daarbij gehouden aan bestaande wet- en regelgeving, zoals de exportcontroleregimes, de EU Dual use verordening en sanctieregelgeving.2
Bij het aangaan van een internationale samenwerking kunnen instellingen, ongeacht het land waaruit de beoogde samenwerkingspartner afkomstig is, in voorkomende gevallen een beroep doen op de expertise en informatie van relevante onderdelen van de rijksoverheid. De overheid zal de mogelijke risico’s bij de samenwerking helder benoemen. Uiteindelijk blijft het nemen van het besluit over het wel of niet aangaan van een samenwerking aan de instelling zelf. Noch voor de AIVD, de Staatssecretaris van EZK of de Minister van OCW, is er sprake van een formele rol in het goedkeuren of afkeuren van een samenwerking.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».3 Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces en de mogelijkheid om eventuele nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op de huidige casus.
Wat geeft Huawei aan als belang om te investeren in kennis op het gebied van AI als zij noch over de data noch over een exclusiviteitsrecht zou beschikken?
Huawei geeft aan dat samenwerking met universiteiten over de hele wereld een essentieel onderdeel vormt van de R&D-strategie van het bedrijf. Dit onderzoek leidt tot innovatie en het creëren van bruikbare technologie. Het onderzoekproject naar zoektechnologie van de volgende generatie («next generation search technology») heeft voor Huawei tot doel de kwaliteit van de zoekresultaten voor de gebruiker te verhogen.
Als belang om deze samenwerking met de Amsterdamse universiteiten aan te gaan geeft Huawei Finland aan dat het als eerste recht heeft op toegang tot de onderzoeksresultaten zoals gepubliceerd, en dus een «first mover advantage» heeft. Ook heeft Huawei Finland er belang bij dat in groter verband kennis kan worden genomen van de onderzoeksresultaten. Daarmee wordt het bredere kennisecosysteem in Nederland en daarbuiten versterkt. De universiteiten waarmee Huawei Finland samenwerkt, hebben de volledige vrijheid om de resultaten van hun werk te publiceren, en behouden het recht om de technologie te gebruiken voor hun toekomstige onderzoeksprojecten.
Welke garanties zijn er getroffen op het vlak van academische vrijheid in de overeenkomst tussen instellingen en Huawei? Kan de overeenkomst openbaar worden gemaakt en met de Kamer worden gedeeld?
De UvA en VU geven aan dat in de overeenkomst is vastgelegd dat zij de onderzoeksresultaten vrijelijk kunnen publiceren. Deze worden open access gepubliceerd en daarmee voor een ieder toegankelijk. Het onderzoek wordt uitgevoerd door promotiestudenten en postdocs die in dienst zijn van de universiteiten. De UvA en VU laten weten dat zij maatregelen hebben getroffen om de veiligheid van hun onderzoekers, data en systemen te waarborgen (onder meer geen toegang tot netwerken en laboratoria voor werknemers van Huawei Finland). Als bedrijf dat in Europa actief is, valt Huawei Finland onder de Europese gegevensbeschermingswetgeving (GDPR).
Het kabinet is geen partij bij deze samenwerking en gaat dus niet over de openbaarmaking en verspreiding van de overeenkomst. De Wet openbaarheid van bestuur (WOB) is van toepassing op de UvA. Deze wet kent echter ook uitzonderingsgronden waarop informatie niet openbaar gemaakt hoeft te worden, bijvoorbeeld bedrijfs- en fabricagegegevens. Of deze ook van toepassing kunnen zijn op onderdelen van de overeenkomst van de UvA en VU met Huawei Finland, is niet aan het kabinet om te beoordelen.
Waarom geeft u, de Minister van OCW, aan dat de verantwoordelijkheid voor de samenwerking en het beheersen van risico’s bij de onderwijsinstellingen ligt? Bent u het met de mening eens dat het van belang is om kaders op te stellen voor als een samenwerking van universiteiten met een buitenlandse partij de nationale veiligheid kan raken?
Zie het antwoord op vraag 3. De instellingen kunnen zich laten informeren door relevante onderdelen van de rijksoverheid. Daarbij worden ook de effecten voor de nationale veiligheid in ogenschouw genomen. Ik verwacht van instellingen dat zij daarbij een gedegen afweging maken van de kansen en risico’s bij een samenwerking, zo ook de UvA en de VU.
Tegelijkertijd werkt het kabinet aan het vergroten van kennisveiligheid. Momenteel onderzoekt het kabinet welke aanvullende maatregelen opportuun zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».4
Herinnert u, de Minister van OCW, zich de toezegging die u heeft gedaan naar aanleiding van het onderzoek van Nieuwsuur naar falend toezicht op Chinese militaire wetenschappers in Nederland? Wanneer kan de Kamer deze brede kennisregeling waarmee de overheid duidelijker kaders schept voor kennisinstellingen verwachten?2
Ja.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces.
Wanneer gaat u, in lijn met de met algemene stemmen aangenomen motie van de leden Van der Molen en Wiersma, het advies «kennis in vizier» van het Rathenau Instituut uitwerken en aan de Kamer aanbieden? Bent u voornemens om daarin het vraagstuk onder welke voorwaarden samenwerkingsverbanden met Chinese bedrijven, overheden en organisaties plaats dienen te vinden daarin mee te nemen?3
Zie het antwoord op vraag 5. De motie van de leden Van der Molen en Wiersma zal daarbij worden betrokken.
Heeft u zicht op welke plekken in het hoger onderwijs en wetenschap Chinezen bedrijven, organisaties en overheden nog meer investeren? Zo ja, op welke plekken is dit? Zo nee, bent u voornemens om dit mee te nemen in de uitvoering van de motie van het lid Westerveld c.s., die verzoekt om onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de beïnvloeding van de derde geldstroom op wetenschappelijk onderzoek?4
Het kabinet heeft geen totaaloverzicht van op welke plekken in het hoger onderwijs en wetenschap Chinese bedrijven, organisaties en overheden investeren. Instellingen zijn, binnen de wettelijke kaders, autonoom in hun keuze met wie zij samenwerken, en het is niet aan de overheid om individuele investeringen in het kader van de derde geldstroom te registreren. Voor de uitvoering van de motie van het lid Westerveld c.s. heb ik het Rathenau Instituut verzocht mij te ondersteunen; het rapport hieromtrent heb ik 21 september jl. ontvangen. In de uitvoering van de motie wordt niet ingegaan op investeringen uit specifieke landen zoals China. Ik zal u het rapport van 21 september jl. samen met mijn beleidsreactie zo spoedig mogelijk doen toekomen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Kok, voormalig hoofd van de Militaire Inlichtingendienst, in Elsevier Weekblad, waarin hij stelt dat het niet uitsluiten van Huawei bij de aanleg van 5G «veiligheidsrisico’s oplevert die niet kunnen worden onderschat en die onacceptabel zijn»? Hoe consequent is het dat Huawei geweerd wordt uit onze telecom infrastructuur aan de ene kant maar er wel akkoord gegeven is om samen te werken met de UvA en VU?5
Voor de telecomnetwerken is een risicoanalyse uitgevoerd, gebaseerd op de gekende dreiging, waarbij is gekeken naar mogelijk misbruik via leveranciers van technologie. Op basis van deze risicoanalyse heeft het kabinet een aantal maatregelen geformuleerd, waarover uw Kamer op 1 juli 2019 is geïnformeerd.9 De juridische grondslag van deze maatregelen is de op 5 december 2019 gepubliceerde algemene maatregel van bestuur «Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie» (hierna: AMvB).10 Deze AMvB regelt onder andere dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK), in overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of -dienst kan verplichten om in bepaalde onderdelen van diens netwerk of bijbehorende faciliteiten, uitsluitend gebruik te maken van producten of diensten van een andere dan de daarbij door de Minister genoemde partij. Momenteel worden de beschikkingen, waarin telecomaanbieders worden verplicht in de kritieke onderdelen geen gebruik te maken van producten of diensten van daarin genoemde partijen, voorbereid. De criteria om partijen als niet-vertrouwd aan te merken zijn objectief, toekomstbestendig en landenneutraal, dat wil zeggen, niet gericht tegen specifieke landen of bedrijven.
Het besluit over het aangaan van deze samenwerking is uiteindelijk de eigen verantwoordelijkheid van de universiteiten. Daarbij is geen formele rol in de goed- of afkeuring door een bewindspersoon of ministerie nodig. De betreffende onderzoekssamenwerking tussen de VU en de UvA en Huawei Finland heeft overigens geen betrekking op onze telecominfrastructuur of 5G. Het is gericht op de kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine).
Bent u bereid om de vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Studentenorganisaties vrezen hogere studie-uitval door coronamaatregelen' |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Studentenorganisaties vrezen hogere studie-uitval door coronamaatregelen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) en het Interstedelijk Studentenoverleg (ISO) dat de beperkte introductieprogramma’s en het veelal digitaal onderwijs zal leiden tot minder binding met medestudenten, de studie en stad en daarmee tot een hoge studie-uitval?
Binding met de studie, stad en medestudenten zijn belangrijke elementen van studentsucces. Daarom ben ik blij dat hogescholen en universiteiten gedeeltelijk weer open kunnen om fysiek onderwijs te geven. De afgelopen maanden hebben hogescholen en universiteiten ontzettend veel werk verzet om niet alleen het onderwijs (digitaal) te continueren, maar ook om de binding met de huidige studenten te behouden en om de nieuwe studenten te verwelkomen. Door zowel offline als online (introductie)programma’s te bieden, houden hogescholen en universiteiten binding met de studenten.
Ook de komende tijd blijft studentsucces en de binding met studie, stad en medestudenten een onderwerp van mijn gesprekken met studenten, docenten, hogescholen en universiteiten.
Is extra aandacht voor de begeleiding van eerstejaarsstudenten – zoals bepleit door de studentenorganisaties – onderdeel van de «Gezamenlijke Ambitie Studentenwelzijn»?2
De Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn helpt het hoger onderwijs bij het leveren van maatwerk voor studenten met een ondersteuningsvraag.
Op 23 augustus 2020 is aan uw Kamer de «Handreiking studentenwelzijn in Corona-tijd» (kamerstuk 2020D31729) aangeboden die door de leden van de werkgroep samen is opgesteld. Doel van de handreiking is het delen van manieren om onder bijzondere omstandigheden de stress voor studenten met een ondersteuningsvraag te verminderen.
De handreiking is op 14 juli jl. openbaar gemaakt voor de instellingen. De handreiking is, onder andere, gepubliceerd op de website rijksoverheid.nl, de website van de Vereniging Hogescholen en de website van het Expertisecentrum inclusief onderwijs (ECIO).
Hoeveel hogescholen en universiteiten hebben de studievoorschotmiddelen gebruikt om kwaliteitsafspraken te maken over intensieve begeleiding van eerstejaarsstudenten of kleinere groepen?
Op dit moment zijn van 35 hogescholen en universiteiten de kwaliteitsafspraken goedgekeurd. Uit een eerste analyse van deze plannen blijkt dat veel instellingen investeren in extra docenten en begeleiders. Deze wijze waarop deze extra docenten en begeleiders worden ingezet verschilt per instelling, per faculteit of zelfs per opleiding. Dit komt omdat de medezeggenschap een grote rol heeft gekregen bij de besteding van deze middelen. Er wordt hierdoor maatwerk geleverd. Zo gaat de Radboud Universiteit meer uren voor begeleiding toekennen aan docenten, en krijgen ouderejaars studenten een grotere rol in de begeleiding van jongerejaars. Deze maatregelen die leiden tot schaalverkleining komen ook ten goede aan de eerstejaarsstudenten.
Is er ruimte voor de onderwijsinstellingen om – als studenten en docenten vanwege de coronacrisis andere wensen hebben over de inzet van het kwaliteitsbudget – de kwaliteitsafspraken tussentijds te wijzigen?
Er is ruimte om de plannen te herzien. Aanpassingen moeten altijd in overleg met medezeggenschap en de Raad van Toezicht en moeten ook passen bij de gekozen thema’s uit het sectorakkoord en impact hebben op onderwijskwaliteit. Daarbij wordt in 2022 getoetst of de instelling haar voornemens in voldoende mate heeft gerealiseerd in de periode 2019 tot en met 2021.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie van het lid Van Meenen waarin de Kamer verzoekt een onafhankelijke expertgroep in te stellen die adviezen geeft aan het ministerie en instellingen over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs?3
Met de VH, de VSNU, het ISO en de LSVb is overeengekomen dat de Expertgroep toegankelijkheid hoger onderwijs (ETHO) wordt ondergebracht bij het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO). Daarmee krijgt de aandacht voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, conform de inzet van de motie, een meer structurele plek in het stelsel van hoger onderwijs. De opdrachtverlening is in augustus door NRO ondertekend. In het najaar van 2020 wordt door NRO een startbijeenkomst met alle belanghebbenden gepland om input te leveren voor de agenda van de ETHO. De ETHO zal eind december met haar werkzaamheden beginnen.
Op korte termijn ontvangt de Kamer een brief met een overzicht van de maatregelen die ik neem op het gebied van toegankelijkheid van het hoger onderwijs en selectie. Hierin geef ik ook meer informatie over de taken van de ETHO.
Bent u bereidt om de handreiking «#operatiezachtelanding’van LSVb en ISO met de studentenorganisaties, de hogescholen en de universiteiten te bespreken?4
Ik waardeer de inzet en bijdrage van LSVb en ISO om een goede binding te creëren voor de nieuwe studenten met de studie, stad en medestudenten. Daarom zal ik de inhoud van de handreiking bespreken met studentenorganisaties, hogescholen en universiteiten.
De vacature voor ‘Docent-trainees’ op de website van De Haagse Hogeschool |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de vacature voor «Docent-trainees» op de website van De Haagse Hogeschool?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat De Haagse Hogeschool door kandidaten met een (niet-Westerse) migratieachtergrond expliciet uit te nodigen om te solliciteren voor deze functies, zich schuldig maakt aan flagrante discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, de opvatting dat de Haage Hogeschool zich hier schuldig maakt aan flagrante discriminatie deel ik niet: bij deze vacature is het (niet) hebben van een migratieachtergrond geen selectiecriterium.
In de vacature voor docent-trainee vermeldt de Haagse Hogeschool dat zij kandidaten met een (niet-Westerse) migratieachtergrond expliciet uitnodigt om te solliciteren. De Haagse Hogeschool heeft mij laten weten dat het bestuur niet dezelfde culturele diversiteit ziet in de sollicitanten voor docentenfuncties als in hun studentpopulatie. Zij erkennen de toegevoegde waarde van een divers docentenkorps. Door deze expliciete uitnodiging in de vacature te zetten, hopen zij dat sollicitanten met een (niet-Westerse) migratieachtergrond minder drempels ervaren om te solliciteren voor deze functie. Zo wordt het aantal sollicitanten vergroot, zonder dat er mensen worden uitgesloten of achtergesteld vanwege bepaalde achtergronden.
Heeft De Haagse Hogeschool in het verleden, toen er nog geen beleid was om sollicitanten met een Nederlandse achtergrond te ontmoedigen te solliciteren – want dat impliceert dit voorkeursbeleid –, bewust en met opzet mensen met een niet-Westerse achtergrond uitgesloten van sollicitatieprocedures? Zo nee, waarom gaat de Haagse Hogeschool dan toch over tot deze discriminatoire maatregel om de ene groep expliciet te verkiezen boven de andere op grond van etnische afkomst?
Zie vraag 2. Omdat het (niet) hebben van een migratieachtergrond geen selectiecriterium is voor de functie van docent-trainee, is er geen sprake van een discriminatoire maatregel of van voorkeursbeleid.
Deelt u de opvatting dat in dit geval «inclusie» juist leidt tot «exclusie» van mensen die niet beschikken over een niet-Westerse migratieachtergrond? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 2 en 3. Sollicitanten zonder een (niet-Westerse) migratieachtergrond worden niet uitgesloten van het solliciteren op deze functie op basis van hun afkomst, en er vindt daarmee geen exclusie van deze groep plaats.
Bent u het met de mening eens dat het uiterst onwenselijk is dat afkomst en etniciteit bepalend zijn voor het docentbestand en dat het louter zou moeten gaan over de kwaliteiten van het individu? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat de kwaliteiten van het individu voorop moeten staan, en dat afkomst en etniciteit geen selectiecriterium moeten zijn in het aannemen van nieuwe docent-trainees. Daarbij acht ik het niet onwenselijk dat sollicitanten die anders minder snel op functies als deze solliciteren, hiertoe uitgenodigd worden. Dit past bij de Charter Diversiteit, die de Haagse Hogeschool ook heeft ondertekend.
Het bericht ‘Amsterdamse universiteiten werken samen met omstreden techgigant Huawei’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Kees Verhoeven (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amsterdamse universiteiten werken samen met omstreden techgigant Huawei»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom Huawei, onder andere op voorspraak van de inlichtingendiensten, deels geweerd wordt bij de kritieke infrastructuur rond 5G in Nederland maar niet in samenwerking met universiteiten zoals de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit?
Het kabinet is extra alert waar het gaat om mogelijke risico’s voor de vitale infrastructuur. Voor de telecomnetwerken is een risicoanalyse uitgevoerd door de Taskforce Economisch Veiligheid, met medewerking van de drie grote telecomaanbieders. Uw Kamer is op 1 juli 2019 geïnformeerd over de uitkomsten hiervan.2 Op basis van deze risicoanalyse wordt een aantal maatregelen genomen door het kabinet. Een van deze maatregelen is de mogelijkheid om een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of -dienst te kunnen verplichten om in bepaalde onderdelen van diens netwerk of bijbehorende faciliteiten, uitsluitend gebruik te maken van producten of diensten van een andere dan de daarbij door de Minister genoemde partij. Momenteel worden de beschikkingen, waarin telecomaanbieders worden verplicht in de kritieke onderdelen geen gebruik te maken van producten of diensten van daarin genoemde partijen, voorbereid.
De betreffende onderzoekssamenwerking tussen de VU en UvA en Huawei Finland3 heeft geen betrekking op de vitale infrastructuur. De universiteiten zijn vanuit hun autonomie op grond van de WHW zelf verantwoordelijk voor het besluit om – binnen de kaders van bestaande wet- en regelgeving – al dan niet een bepaalde (internationale) onderzoekssamenwerking aan te gaan. Evenwel is door medewerkers van EZK, evenals in een vervolggesprek door de NCTV, de AIVD en OCW met de universiteiten gesproken over verschillende aspecten van de samenwerking. Er is gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en er is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de AIVD en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). De instellingen is nadrukkelijk verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging.
Kunt u toelichten wat nu de Nederlandse aanpak en benadering is ten opzichte van samenwerking met bedrijven die onder invloed staan van buitenlandse overheden, zoals Huawei?
Van alle Nederlandse bedrijven wordt verwacht dat zij bij het internationaal zakendoen handelen in lijn met de OESO-Richtlijnen4 en UN Guiding Principles on Business and Human Rights.5 Dit betekent dat zij in relatie tot hun waardeketens mogelijke risico’s – waaronder eventuele risico’s die verband houden met samenwerking met bedrijven die onder invloed staan van buitenlandse overheden – dienen te identificeren en te voorkomen of aan te pakken. De Nederlandse kennisinstellingen hebben zich o.a. gecommitteerd aan de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Het is echter aan Nederlandse bedrijven en instellingen zelf om te beslissen of zij wel of niet met bepaalde bedrijven in zee gaan. Zij kunnen zich daarbij laten informeren door relevante onderdelen van de rijksoverheid. Wanneer een bedrijf of kennisinstelling aanspraak wil maken op het bedrijfsleveninstrumentarium van Buitenlandse Zaken, wordt het bedrijf door de uitvoeringspartner geïnformeerd over kansen en risico’s met betrekking tot Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), geadviseerd over de implementatie van IMVO, beoordeeld op IMVO-aspecten in hun aanvragen en gemonitord op IMVO gedurende de looptijd van projecten. Het kabinet is zich bewust van nationale veiligheidsrisico’s bij bepaalde investeringen, in aanbieders van de vitale processen of bij bepaalde ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie. Het kabinet werkt daarom onder andere aan een (landenneutrale) investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s.6
Klopt het dat andere Europese lidstaten strenger optreden tegen samenwerkingen tussen Huawei en universiteiten?
Binnen Europa is verschil te zien in de manier waarop het hoger onderwijsstelsel in de landen is ingericht en welke vrijheden, bevoegdheden en verplichtingen voor instellingen daaruit voortvloeien. Gevolg daarvan is dat binnen Europa het beeld niet eenduidig is wat betreft het al dan niet aangaan van een samenwerking met Huawei. Er zijn Europese landen waar op nationaal niveau samenwerking met Huawei wordt afgehouden, maar er op instellingsniveau wel degelijk wetenschappelijke samenwerking met het bedrijf plaatsvindt. Er zijn ook individuele universiteiten die zich tegen samenwerking met Huawei hebben uitgesproken.
Deelt u de mening dat de wijze waarop het kabinet keuzes maakt omtrent risico’s van technologische inmenging door buitenlandse bedrijven – zoals bij het weren van software van Kaspersky, de aangehouden exportvergunning van ASML en de beperkingen van leveranciers bij vitale infrastructuur rondom 5G – binnen een duidelijk kader horen plaats te vinden dat controleerbaar is voor de Kamer?
Het kabinet werkt aan het tegengaan van statelijke dreigingen, zoals gemeld in de brief aan uw Kamer.7 Het kabinet is zich bewust van nationale veiligheidsrisico’s bij zowel het inzetten van (producten of diensten) van bepaalde partijen, als investeringen vanuit bepaalde partijen in de vitale infrastructuur of bij ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie. Daarom werkt het kabinet onder andere aan een (landenneutrale) investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s.
Dit onderwerp en de in de vraag genoemde onderwerpen, vallen onder de verantwoordelijkheden van verschillende ministers. Zij zullen uw Kamer daarover op de gebruikelijke manier blijven informeren.
Is er een algemeen kader op basis waarop beslissingen tot (technologische) samenwerking met buitenlandse bedrijven die onder invloed staan van buitenlandse overheden gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse bedrijven en (kennis)instellingen die goederen of technologie ontwikkelen of produceren met zowel civiele als militaire toepassing (dual use technologie) zijn gehouden aan wet- en regelgeving op het gebied van exportcontrole. Indien (gevoelige) technologie wordt geëxporteerd die voorkomt op de lijsten van de gecontroleerde goederen en technologie van de EU Dual use Verordening (EUR428/2009) is een exportvergunning vereist. Universiteiten zijn ook gehouden aan wet- en regelgeving op het gebied van exportcontrole. Daarnaast werkt het kabinet aan een investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s. Naast aanbieders van vitale processen en vitale infrastructuur, worden ook bedrijven die werken op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie onder de reikwijdte hiervan gebracht. Voor deze categorie worden de bestaande multilaterale kaders voor exportcontrole zoals hierboven beschreven als uitgangspunt gehanteerd.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Amsterdamse universiteiten werken samen met omstreden techgigant Huawei’. |
|
Dennis Wiersma (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Amsterdamse universiteiten werken samen met omstreden techgigant Huawei»?1
Ja.
Waarom acht u het verdedigbaar dat de Amsterdamse universiteiten een samenwerking met Huawei starten, terwijl veel andere Europese landen dit juist uit de weg gaan? Zijn deze landen kritischer? Acht u dat verstandig?
Het Nederlands hoger onderwijsstelsel wordt gekenmerkt door een hoge mate van autonomie voor de hogescholen en universiteiten. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het aangaan van een samenwerking is dan ook de verantwoordelijkheid van een instelling zelf. Dat betekent dat een universiteit bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging dient te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert. Een instelling is daarbij uiteraard gehouden aan bestaande wet- en regelgeving.
Binnen Europa is verschil te zien in de manier waarop het hoger onderwijsstelsel in de landen is ingericht en welke vrijheden, bevoegdheden en verplichtingen voor instellingen daaruit voortvloeien. Gevolg daarvan is dat binnen Europa het beeld niet eenduidig is wat betreft het al dan niet aangaan van een samenwerking met Huawei. Er zijn Europese landen waar op nationaal niveau samenwerking met Huawei wordt afgehouden, maar er op instellingsniveau wel degelijk wetenschappelijke samenwerking met het bedrijf plaatsvindt. Er zijn ook individuele universiteiten die zich tegen samenwerking met Huawei hebben uitgesproken.
Bent u het met de mening eens dat het onwenselijk is wanneer Chinese bedrijven investeren in nieuwe technologieën zoals AI terwijl er onduidelijkheid bestaat over de risico's van een dergelijke deal?
Het open karakter van onze samenleving vormt de grondslag voor de inrichting van onze maatschappij en de basis voor onze welvaart. We zijn zo open mogelijk en beschermen waar noodzakelijk.2 Het doen van investeringen in bepaalde, nieuwe technologieën is essentieel voor het Nederlands concurrentievermogen op de lange termijn. Het kabinet is zich bewust van nationale veiligheidsrisico’s bij bepaalde investeringen, in aanbieders van de vitale processen of bij bepaalde ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie. Het kabinet werkt daarom aan een investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s.3 Ook is een traject gestart om te onderzoeken in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst zijn met betrekking tot de risico’s voor de (nationale) veiligheid van ongewenste kennis- en technologieoverdracht via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek. Daarin onderzoekt het kabinet ook de effectieve bescherming van onderzoeks- en onderwijsgebieden met een veiligheidsrelevantie.4 In het najaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang hierop.5
Naast deze trajecten beschikt het kabinet ook nu al over een breed instrumentarium ter waarborging van publieke belangen. Welk instrument wordt ingezet hangt af van het publieke belang dat in het geding is; de context waarin bijvoorbeeld een investering of overname plaatsvindt; en de afweging van economische belangen en veiligheidsbelangen. Op 2 juli 2020 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer over dit instrumentarium geïnformeerd.6 Bovendien kunnen bedrijven en kennisinstellingen een beroep doen op de expertise en informatie van relevante onderdelen van de rijksoverheid. Dit helpt instellingen en bedrijven bij het maken van een gedegen afweging tussen de kansen en risico’s, alvorens een besluit te nemen over het aangaan van een internationale samenwerking.
Klopt het dat u, de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, in een apart gesprek de Universiteit van Amsterdam (UvA) «nadrukkelijk» heeft gewezen op mogelijk grote risico's van de deal? Wat zijn de «grote risico's» van de deal? Staat u daar nog steeds achter? Zo ja, waarom keurt u deze samenwerking dan goed? Zo nee, waarom niet?
De universiteiten zijn vanuit hun autonomie op grond van de WHW zelf verantwoordelijk voor het besluit om – binnen de kaders van bestaande wet- en regelgeving – al dan niet een bepaalde (internationale) onderzoekssamenwerking aan te gaan. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft geen formele rol bij de goed- dan wel afkeuring daarvan, net zomin als de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Vrije Universiteit (VU) hebben OCW en EZK in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over de voorgenomen samenwerking met Huawei Finland.7 De UvA heeft, mede namens de VU, met medewerkers van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat gesproken over de samenwerking. Evenals in een vervolggesprek met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en OCW zijn daarbij verschillende aspecten van de samenwerking aan bod gekomen. In de gesprekken met de universiteiten is gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de AIVD8 en de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD).9 De instellingen is nadrukkelijk verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging.
Hoe verhoudt de samenwerking van de Amsterdamse universiteiten met Huawei zich met de beleidsnotitie Nederland-China van het kabinet? Klopt het dat Nederlandse universiteiten daarin expliciet werden gewaarschuwd voor de «geopolitieke powerplay» van China als het gaat met buitenlandse kennis en technologie? Waarom keurt u in dat licht deze samenwerking dan goed?
In de kabinetsnotitie «Nederland-China: Een nieuwe balans» wordt geconstateerd dat China academische samenwerking inzet om belangrijke informatie en technologieën te verwerven. Dit brengt het risico van ongewilde kennis- en technologieoverdracht van Nederland naar China met zich mee. Daarom onderstreept deze kabinetsnotitie het belang van het maken van een afweging tussen de kansen en de risico’s van de samenwerking op de korte en de lange termijn.
De universiteiten zijn vanuit hun autonomie op grond van de WHW zelf verantwoordelijk voor het besluit om – binnen de kaders van bestaande wet- en regelgeving – al dan niet een bepaalde (internationale) onderzoekssamenwerking aan te gaan. Een hulpmiddel daarbij is de «Checklist voor samenwerking met Chinese Academische en Kennisinstellingen» van het Den Haag Centrum voor Strategische Studies (HCSS).10 De Nederlandse overheid kan kennisinstellingen in voorkomende gevallen bijstaan bij het maken van die afweging, onder andere door middel van informatie-uitwisseling en kennisdeling. De VU en de UvA hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Naast het toepassen van de HCSS-checklist, hebben zij gesproken met EZK, OCW, AIVD en NCTV. In die gesprekken zijn de verschillende aspecten van de samenwerking tevens tegen het licht van de kabinetsnotitie over China gehouden.11 Van goed- of afkeuring door de overheid van (internationale) samenwerkingsovereenkomsten die kennisinstellingen sluiten is evenwel geen sprake.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».12 Dat betreft landenneutrale maatregelen. Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces en de mogelijkheid om eventuele nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op de huidige casus. Tevens zal het kabinet uw Kamer dit najaar informeren over haar visie op de Nederlandse positie ten opzichte van China op het vlak van onderwijs en wetenschap.13
Hoe beoordeelt u de stellingname van de universiteiten dat men zeker weet dat kennis niet bij de Chinese regering terecht komt? Hoe hard is deze garantie en waar is deze op gebaseerd? Bent u het met de mening eens dat wanneer veiligheid niet kan worden gegarandeerd, deze samenwerking onverstandig is? Hoe garandeert u dat onderzoekers en studenten hun werk veilig kunnen doen en niet hoeven te vrezen voor Chinese spionage?
De VU en UvA geven aan dat in de overeenkomst is opgenomen dat zij de onderzoeksresultaten vrijelijk kunnen publiceren. In geval van publicatie zijn de onderzoeksresultaten voor iedereen toegankelijk. Vanuit het oogpunt van academische vrijheid en het streven naar open access van wetenschappelijke publicaties, acht het kabinet het van groot belang dat dit is geborgd. Voor het kabinet mag de veiligheid van onderzoekers en studenten nooit ter discussie staan. Ook dienen instellingen zich terdege bewust te zijn van het risico van ongewenste kennisoverdracht. In het onderhavige geval gaat het om een samenwerking die wordt aangegaan ten behoeve van de kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine). De UvA en VU laten weten dat zij maatregelen hebben getroffen om de veiligheid van hun onderzoekers, data en systemen te waarborgen (onder meer geen toegang tot netwerken en laboratoria voor werknemers van Huawei Finland). Als bedrijf dat in Europa actief is, valt Huawei Finland onder de Europese gegevensbeschermingswetgeving (GDPR). Een pre-DPIA check (Data Protection Impact Assessment) voor de data van het project is met succes doorlopen, zo laten de UvA en de VU weten. De instellingen zullen in het verdere verloop van het onderzoek deze aspecten scherp blijven monitoren.
Het kabinet onderschrijft het belang van het vergroten van kennisveiligheid. Daarom onderzoekt het kabinet momenteel welke aanvullende maatregelen opportuun zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».14
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Van der Molen en Wiersma die de regering verzoekt te onderzoeken of China dient te worden toegevoegd aan de lijst met landen waar de taskforce toezicht studenten en onderzoekers risicolanden zich over buigt? Wanneer kan de Kamer hier de resultaten van verwachten? Indien China wordt toegevoegd aan de lijst met risicolanden, wat betekent dat voor de samenwerking van de Amsterdamse universiteiten met Huawei?2
Zoals reeds gemeld in de notitie «Nederland-China: een nieuwe balans» is het kabinet zich bewust van het risico op ongewilde kennisoverdracht van Nederland naar China op gebieden die van fundamenteel belang zijn voor Nederland, of die serieuze consequenties hebben voor de bescherming van Nederlandse en/of universele waarden, dan wel de economische of nationale veiligheid.16 Het kabinet zal de Kamer dit najaar nader informeren over de stand van zaken bij het proces om te komen tot aanvullende maatregelen om ongewenste kennis- en technologieoverdracht naar derde landen langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan en over de mogelijkheid om eventuele nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op de huidige casus. Dat proces is eerder genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».17 De motie van de leden Van der Molen en Wiersma zal daarbij worden betrokken.
Wat is uw reden om het besluit volledig bij de universiteiten te leggen? Waarom is het zo dat er op dit gebied geen sectorale toezichthouder is, zoals wel het geval is bij andere sectoren? Bent u van mening dat het een mogelijkheid is om een sectorale toezichthouder in te stellen om de veiligheid te garanderen? Welke andere mogelijkheden ziet u?
Zie het antwoord op vraag 1: het Nederlands hoger onderwijsstelsel kenmerkt zicht door een grote mate van autonomie voor de universiteiten en hogescholen. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). De sector heeft zich gecommitteerd aan verschillende (gedrags)codes, zoals de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit18 en de Code goed bestuur universiteiten.19 Ook is er het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs (IV-HO), waarbinnen universiteiten kennis en ervaringen delen over veiligheidsgerelateerde onderwerpen.
Wat het toezicht betreft, ziet de Inspectie van het Onderwijs toe op de naleving van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs en de organisatie ervan. Daaronder wordt ook verstaan het borgen van de academische vrijheid van onderwijs en onderzoek.
Daarnaast is er de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO), verantwoordelijk voor het accrediteren van opleidingen. Het niet of onvoldoende borgen van de academische vrijheid door een instelling weegt mee bij de beoordeling van de kwaliteit van een opleiding en kan daarmee aanleiding zijn om geen accreditatie te verlenen of om deze in te trekken.
Het kabinet zal de Kamer dit najaar nader informeren over de stand van zaken bij het proces om te komen tot aanvullende maatregelen om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan. Het onderzoeken van de vraag of aanvullend toezicht opportuun is, kan deel uitmaken van dit proces.
Bent u bereid om met de universiteiten in gesprek te gaan over of het niet verstandiger is om deze samenwerking te stoppen? Welke verdere stappen kunnen worden gezet om meer garanties en grip te krijgen op dit soort samenwerkingen?
De Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Vrije Universiteit (VU) hebben OCW en EZK in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over de voorgenomen samenwerking met Huawei Finland. In gesprekken van de UvA en de VU met de AIVD, NCTV, EZK en OCW, zijn – naast de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek – de risico’s en aandachtspunten bij deze voorgenomen onderzoekssamenwerking aan bod gekomen. Net als voor alle kennisinstellingen, geldt dat de afweging en het besluit om een (internationale) samenwerking aan te gaan de verantwoordelijkheid is van de instellingen zelf.
Het kabinet is geregeld in gesprek met kennistellingen over het vergroten van kennisveiligheid. Op 1 oktober jl. is een nieuwe dialoogronde van start gegaan waarin wordt gesproken met afzonderlijke instellingen voor hoger onderwijs, de NWO- en KNAW-onderzoeksinstituten, de instellingen voor toegepast onderzoek (TO2-instellingen), de relevante koepelorganisaties en het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs (IV-HO). Daarin wordt o.a. gesproken over mogelijke risico’s op ongewenste kennisoverdracht bij internationale samenwerking en hoe instellingen en overheid de kennisveiligheid kunnen vergroten.
Dit najaar zal het kabinet de Kamer nader informeren over de stand van zaken bij het proces om te komen tot aanvullende maatregelen om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan en over de mogelijkheid om eventuele nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op de huidige casus.
Het bericht dat Doekle Terpstra voorzitter is van het nieuwe coördinatieteam ventilatie op scholen |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van het coördinatieteam ventilatie op scholen tevens voorzitter is van Techniek Nederland, de ondernemersorganisatie voor de installatiebranche en de technische detailhandel?
Ik wil benadrukken dat het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie Scholen (hierna: LCVS) een inventariserende en ondersteunende rol heeft. Dit team gaat scholen helpen om te onderzoeken of de gebouwen voldoen aan de al bestaande eisen voor ventilatie. Het LCVS heeft geen concluderende rol, de schoolbesturen en GGD’s zijn namelijk inhoudelijk verantwoordelijk voor de eventueel te nemen acties. Met Doekle Terpstra is veel expertise beschikbaar over ventilatie en dat kunnen scholen nu goed gebruiken. De heer Terpstra neemt op persoonlijke titel het voorzitterschap van het LCVS op zich. Ik twijfel niet aan zijn integriteit. In het LCVS zit bovendien niet alleen Doekle Terpstra, maar ook de schoolbesturen, gemeentes en de GGD-GHOR.
Hoe voorkomt u dat hier belangenverstrengeling optreedt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe garandeert u de onafhankelijkheid van het coördinatieteam aangezien zijn voorzitter op 12 augustus in een persbericht aangeeft dat de situatie van de ventilatiesystemen op scholen ronduit alarmerend is?1
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat gebeurt er als de ventilatiesystemen van scholen ondermaats blijken te zijn maar het onduidelijk blijft of het een relevante rol speelt in de rondgang van het virus?
Op basis van de inventarisatie die er nu plaatsvindt zullen scholen al dan niet actie moeten ondernemen om ervoor te zorgen dat een ventilatiesysteem voldoet aan de geldende eisen. Ook los van het virus is het belangrijk dat een ventilatiesysteem op school daaraan voldoet. Het RIVM geeft aan dat het op dit moment onduidelijk is of aerogene verspreiding een relevante rol speelt bij de verspreiding van het virus, dat ventilatiesystemen geen rol lijken te hebben gespeeld in de epidemie en dat er geen reden is het huidige beleid aan te passen.
Waar komt uiteindelijk de rekening te liggen voor het verbeteren van de ventilatiesystemen als de voorspelling van de voorzitter van het nieuwe coördinatieteam ventilatie op scholen waarheid blijkt te zijn?
Schoolbesturen zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor het op orde brengen van de ventilatie. Hiervoor ontvangen zij middelen via de lumpsum. Afhankelijk van de omvang van de aanpassingen zou het schoolbestuur ook hiervoor opgebouwde financiële reserves kunnen aanspreken. Het zou zo kunnen zijn dat voor een doelmatige en structurele oplossing een grotere ingreep in het gebouw noodzakelijk is. Het schoolbestuur kan dan in overleg met de gemeente om te bespreken wat voor die school de beste oplossing is. We zien goede voorbeelden in het land, onder meer in Amsterdam, waar gemeente en schoolbesturen dat prima hebben opgepakt.
Een BIG-registratie voor personen die een opleiding hebben genoten op een van de eilanden van Caribisch Nederland |
|
André Bosman (VVD), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het bij u bekend dat de diploma’s van verpleegkundigen uit Caribisch Nederland niet als gelijkwaardig worden erkend in (Europees) Nederland?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze verpleegkundigen daarom niet in aanmerking komen voor een BIG-registratie?
Ja.
Deelt u de mening dat verpleegkundigen met een diploma dat valt binnen de reikwijdte van het BES-onderwijsstelsel ook in aanmerking moeten komen voor een BIG-registratie?
De opleiding verpleegkunde die wordt verzorgd door het Fundashon Mariadal ziekenhuis op Bonaire is gelijkwaardig aan de Europees Nederlandse opleiding verpleegkunde op mbo-4 niveau. Deze opleiding op Bonaire is erkend door het Ministerie van OCW en staat onder toezicht van de Inspectie van het Onderwijs. Hoewel een BIG-registratie niet vereist is om op de BES-eilanden als verpleegkundige werkzaam te zijn is dat wel het geval als de verpleegkundige in Europees Nederland in het beroep aan de slag wil. Ik deel uw mening dat de verpleegkundigen die hun diploma op de BES-eilanden hebben behaald en daar een opleiding hebben gevolgd die gelijk is aan de Nederlandse opleiding rechtstreeks in aanmerking moeten kunnen komen voor BIG-registratie, zodat zij ook in Europees Nederland hun beroep kunnen uitoefenen.
Deelt u de mening dat gekwalificeerde verpleegkundigen van de BES-eilanden met een gelijkwaardig diploma ook in (Europees) Nederland aan de slag moeten kunnen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om dit probleem op te lossen en de verschillende diploma’s als gelijkwaardig te behandelen?
Ik ben voornemens om, vooruitlopend op een definitieve wettelijke regeling, een praktische werkwijze te hanteren met betrekking tot de door Fundashon Mariadal afgegeven diploma’s die gelijkwaardig zijn aan de verpleegkunde diploma’s afgegeven in Europees Nederland. De houders van deze diploma’s vanuit Bonaire kunnen hierdoor direct een inschrijving in het BIG-register regelen als verpleegkundige. Dit punt zal worden meegenomen bij een volgende wetswijziging BIG.
Het al dan niet verplicht dragen van mondkapjes in het leerlingenvervoer |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat op rijksoverheid.nl wordt gecommuniceerd dat voor kinderen en jongeren in het voortgezet speciaal onderwijs geldt dat zij geen mondkapjes hoeven te dragen in het leerlingenvervoer?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Deelt u de mening dat het terecht is dat kinderen en jongeren in het voortgezet speciaal onderwijs niet verplicht worden om mondkapjes te dragen, omdat sommige jongeren met een beperking het dragen hiervan niet begrijpen en mogelijk erdoor in paniek kunnen raken?
Ja, dat is terecht. Leerlingen zijn – in lijn met het OMT/RIVM-advies – niet verplicht om een mondkapje op school te dragen, omdat zij, gezien hun leeftijd, onderling beperkt besmettelijk zijn.
Klopt het dat desondanks uit de thans geldende noodverordening volgt dat reizigers van 13 jaar en ouder verplicht zijn om een mondkapje te dragen tijdens het vervoer?2
Het klopt dat in de noodverordening is opgenomen dat voor reizigers vanaf 13 jaar en ouder het verplicht is om een mondkapje te dragen. Daarbij is, mede gelet op deze doelgroep, ook bepaald dat niet wordt gehandhaafd op dit gebod als er wegens een medische reden het dragen van een mondkapje niet mogelijk is.
Klopt het dat juridisch gezien de noodverordening boven de sectorprotocollen staat?
Dit is juist.
Deelt u onze mening dat hier geen onduidelijkheid over moet ontstaan, mede omdat verschillende regio’s en vervoerders er daardoor mogelijk versnipperd mee omgaan?
Ik ben het met u eens dat duidelijk moet zijn dat leerlingen geen mondkapjes hoeven te dragen in het leerlingenvervoer naar het voortgezet (speciaal) onderwijs, zodat voor de vervoerders geen onduidelijkheid bestaat.
Kunt u – gezien het feit dat de scholen inmiddels weer open gaan – op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid verschaffen over het al dan niet verplicht dragen van mondkapjes in het leerlingenvervoer, bij voorkeur door de noodverordening op dit punt aan te passen zodat die overeenkomt met de openbare informatie en de sectorprotocollen?
Deze duidelijkheid wordt geboden door een aanvullende aanwijzing aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s op grond van de Wet publieke gezondheid, die sinds 11 september jl. van kracht is. Deze wijziging houdt in dat niet mag worden gehandhaafd ten aanzien van de mondkapjesplicht in het leerlingenvervoer naar het voortgezet (speciaal) onderwijs. Het sectorprotocol van het Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) blijft hiermee van kracht. Ik heb het KNV hiervan op de hoogte gesteld.
Het bericht ‘LTO Noord wil af van ‘onzinnige beregeningsverboden’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «LTO Noord wil af van «onzinnige beregeningsverboden»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u als opdrachtgever het feit dat een concept van de publicatie over bestaande wetenschappelijke kennis met betrekking tot beregening is gedeeld met belangenorganisatie LTO Noord?
De opdracht is voortgekomen uit een vraag die gesteld was in het sectoroverleg Droogte Landbouw en Natuur, waarin informatie over de actuele stand van zaken en kwesties die spelen tijdens een droogtesituatie worden uitgewisseld. Dit sectoroverleg is ingesteld naar aanleiding van de droogte-ervaringen in 2018 en de aanbevelingen van de Beleidstafel Droogte.
De opdracht betrof deskresearch om de bestaande wetenschappelijke kennis over de efficiëntie van beregening bijeen te brengen voor de beregeningsmethode waarmee in Nederland de grootste arealen worden beregend (i.e. de spuithaspel, gebruikt in akker- en weidebouw). Onderdeel van het voorziene proces was een bespreking met vertegenwoordigers van de landbouwsector en van de waterschappen, als beoogde gebruikers van de kennis. Doel was om te toetsen of de laatste stand van de wetenschappelijke kennis over efficiëntie beregening in de notitie helder is weergegeven. De bevindingen zelf stonden tijdens deze bijeenkomst niet ter discussie.
In het sectoroverleg Droogte Landbouw en Natuur nemen naast LNV en Rijkswaterstaat vertegenwoordigers deel vanuit LTO, de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) en de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV), alsook deelnemers vanuit Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, de Landschappen en de Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren (VBNE). Met de waterschappen is een overleg georganiseerd in Unie van Waterschappen-verband.
Wat is de reden dat de conceptstudie is gedeeld met belangenorganisaties alvorens tot definitieve publicatie wordt overgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wie heeft ervoor gekozen om de conceptstudie te delen met belangenorganisaties en welke partijen zijn hierbij buiten LTO Noord nog meer geïnformeerd over de conceptresultaten van de studie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer informeren over de samenstelling van de betreffende onderzoeksgroep?
De onderzoekersgroep bestaat uit onderzoekers van WUR, KNMI en enkele zelfstandige specialisten op dit gebied. Hun namen staan vermeld in de bijgaande definitieve notitie.
Bent u bereid om het onderzoek meteen naar de Kamer te sturen in de vorm zoals het is gedeeld met belangenorganisaties? Zo nee, waarom niet?
De notitie is recent afgerond door de onderzoekersgroep en de definitieve versie is bijgevoegd. Ten opzichte van de conceptnotitie zijn de tekstpassages over de verdampingsverliezen overdag verduidelijkt en is er enige kennis over de relatie tussen windsnelheid en dag-nacht alsook windsnelheid en regio in relatie tot beregeningsverliezen toegevoegd2.
Deelt u de mening dat het in het kader van wetenschappelijke onafhankelijkheid zorgvuldiger zou zijn geweest om de publicatie niet voor te leggen aan belangenorganisaties alvorens er sprake is van een definitief resultaat?
Die mening deel ik niet. De bevindingen van de notitie stonden tijdens dit overleg immers niet ter discussie. Zie de antwoorden op vragen 2, 3 en 4.
Ventilatiesystemen in schoolgebouwen |
|
Peter Kwint , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Volgens onderzoek moeten scholen de lucht elke 4 minuten verversen, maar dat lukt amper»?1
Ik heb het artikel met belangstelling gelezen. Een aantal aannames in het artikel komt niet overeen met de adviezen die ten grondslag liggen aan de maatregelen die nu worden genomen. Voor meer informatie verwijs ik u naar de websites van de rijksoverheid en van het RIVM.
Klopt het dat zo’n 25 procent van de ventilatiesystemen op Nederlandse scholen onder de maat is?2
Het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie in Scholen (LCVS) heeft op verzoek van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media op 1 oktober een beeld gegeven van de ventilatie in schoolgebouwen in het funderend onderwijs in Nederland. 3 Op dat moment was van bijna de helft van de schoolgebouwen in het funderend onderwijs informatie aangeleverd over de ventilatie. 11procent van de schoolgebouwen voldeed niet aan de luchtverversingsnormen uit het Bouwbesluit en aanvullende richtlijnen.
Hoe kunnen deze ventilatiesystemen op korte termijn zodanig worden verbeterd dat de werking goed is en geen risico vormt voor extra COVID-19 besmettingen? En wat kost dit qua tijd en geld?
Uw vraag is tweeledig. Ten eerste wil ik nogmaals benadrukken dat het OMT sinds het voorjaar meermaals heeft geadviseerd over de rol van ventilatie in de verspreiding van COVID-19. Het RIVM en OMT geven aan dat het op dit moment onduidelijk is of aerogene transmissie een
relevante rol speelt bij de verspreiding van het virus en dat er tot nu toe geen signaal is ontvangen dat ventilatiesystemen een rol lijken te hebben gespeeld in de epidemie en dat er geen reden is het huidige beleid ten aanzien van ventilatie aan te passen.
Gevraagd naar mogelijke maatregelen met betrekking tot ventilatie heeft het RIVM in de technische briefing van 11 augustus daarom verwezen naar de bestaande wettelijke eisen in het bouwbesluit. Het advies aan scholen is – voor zover dat nog niet gedaan is – hun ventilatie te controleren op de daarvoor geldende eisen. Indien er twijfels zijn of het aanwezige ventilatiesysteem aan die eisen voldoet, kunnen scholen voor informatie en advies terecht op de website www.lesopafstand.nl/ventilatie, of bij Ruimte-OK, GGD of arbodeskundige.
Ten tweede geldt dat, indien de ventilatievoorzieningen in een schoolgebouw niet voldoen aan het bouwbesluit en de aanvullende richtlijnen, dan is het bevoegd gezag aan zet om passende maatregelen te treffen. Op de website lesopafstand.nl/ventilatie staat het Informatieblad kortetermijnhandelingsperspectieven ventilatie in scholen (winterperiode) dat behulpzaam kan zijn voor het treffen van maatregelen.4 Per schoolgebouw is de situatie verschillend welke maatregelen genomen moeten worden en welke kosten daaraan verbonden zijn. De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft u op 1 oktober 2020 geïnformeerd over de bevindingen van het LCVS en aangekondigd € 360 miljoen beschikbaar te stellen voor het treffen van maatregelen voor het verbeteren van ventilatie in schoolgebouwen. In samenspraak met scholen kunnen gemeenten aanspraak maken op deze middelen.
Op welke landen doelde het RIVM ter onderbouwing van zijn standpunt dat de opening van scholen niet hoeft te worden uitgesteld?3
In de technische briefing van dinsdag 11 augustus noemde Dhr. Van Dissel Denemarken, die eerder dan wij de scholen weer heropende en daar geen negatieve gevolgen van heeft gezien. Daarnaast noemde hij ook dat IJsland de lagere scholen niet gesloten heeft tijdens de uitbraak en daar ook geen negatieve gevolgen van heeft gezien (zie verslag technische briefing). Ook Zweden heeft de scholen niet gesloten, en er is onder kinderen weinig transmissie gevonden.
In hoeverre zijn de ventilatiesystemen op scholen in deze landen, waar ook sprake is van fysiek onderwijs tijdens de coronacrisis, zodanig op orde dat zij geen bijdrage leveren aan de verspreiding van het coronavirus in klaslokalen? Wat kan volgens u worden geleerd van deze landen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoeveel kost het qua tijd en geld om de ventilatie op alle scholen in Nederland op orde te brengen, waaronder het plaatsen van ventilatiesystemen en het op niveau brengen van al bestaande ventilatiesystemen? En bent u bereid hierin te investeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.