Het in Singaporese handen vallen van de High Tech Campus Eindhoven |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «High Tech Campus niet naar Amerikanen, maar in handen van Singaporese staat»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat deze vitale kennisinfrastructuur in de handen komt van een buitenlandse eigenaar?
Ik hecht er waarde aan een duidelijk onderscheid te maken tussen de verkoop van het vastgoed en de bijbehorende vastgoedmanagementdiensten enerzijds en het kennisecosysteem op en rondom de High Tech Campus waar veel hoogwaardig technologisch en innovatieve bedrijven gevestigd zijn anderzijds. Het gaat hier om een vastgoedtransactie tussen twee marktpartijen, waarbij de koper een Amerikaanse asset manager is die onder andere fondsen van GIC beheert. Beide partijen zijn al langer in Nederland actief op het gebied van investeringen in commercieel vastgoed, waaronder zorgvastgoed en hotels.
Hoe beoordeelt u het grote belang van de Singaporese staat in het beleggingsfonds van Oaktree?
GIC is een beleggingsfonds dat in eigendom is van de Singaporese Staat. GIC belegt de deviezenreserves van de Singaporese Staat en hanteert een beleggingsbeleid gericht op langetermijninvesteringen met een stabiel rendement.2 Het betreft hier een commercieel gedreven fonds. Het is niet aan de Nederlandse overheid om in te gaan op welke commerciële belangen ten grondslag liggen aan de investering. Wel heeft de Nederlandse overheid zich een beeld gevormd van eventuele risico’s voor de nationale veiligheid verbonden aan een dergelijke transactie. Deze acht ik afwezig, gelet op de aard en inhoud van de transactie en de betrokken partijen.
Wat is het gevoerde beleid van dit demissionaire kabinet ten aanzien van onze kennisinfrastructuur? Acht u het van belang dat dit soort infrastructuur in Nederlandse dan wel Europese handen blijft? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 aangeef is het van belang onderscheid te maken tussen het vastgoed enerzijds en het kennisecosysteem, of kennisinfrastructuur anderzijds. Het Nederlandse beleid ten aanzien van onze kennisinfrastructuur richt zich op het realiseren van de groeistrategie voor Nederland, door het duurzame verdienvermogen op de lange termijn te versterken. Dat vergt onderwijs, onderzoek, innovatie, inzet op sleuteltechnologieën met bedrijvigheid daar weer omheen. Het verbinden van bedrijven, kennisinstellingen, overheid – zoals rond de High Tech Campus – is daarbij van groot belang. Hier ontstaan bij gevestigde bedrijven en innovatieve startups en scale-ups de technologische oplossingen die we nodig hebben om groeistrategie te realiseren. Samen met Brainport Eindhoven en alle verbonden publieke en private partijen zullen wij ons hiervoor blijven inzetten, zodat deze regio zijn internationale koploperspositie behoudt. De wijziging van het eigendom van het vastgoed van de campus verandert daar niets aan.
Naast de inzet op de groeistrategie, kijkt de rijksoverheid in den brede ook naar waarborgen om de risico’s op ongewenste overdracht van sensitieve kennis en technologie binnen de Nederlandse kennisinfrastructuur te verkleinen. De bescherming van intellectueel eigendom en bedrijfsgevoelige informatie is hierbij primair de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven, waarbij het National Cyber Security Center en het Digital Trust Center een adviserende en informerende rol spelen. Het is aan HTCE Site Management B.V. en de huurders van de campus om de (digitale) informatiebeveiliging op orde te hebben. Ik zie – op basis van de thans beschikbare informatie – geen aanleiding om hierin anders op te treden. Enkel als mogelijk sprake is van risico’s voor de nationale veiligheid door ongewenste overdracht van bepaalde sensitieve kennis en technologie, is het aan de overheid om proportionele en passende maatregelen te treffen om deze risico’s te verkleinen. Over de informatiebeveiliging en risico's voor de nationale veiligheid bij directe toegang tot de locaties waar sensitieve technologie gebruikt of ontwikkeld wordt, verkent mijn ministerie of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
In hoeverre denkt u dat de overname van de High Tech Campus Eindhoven door een buitenlandse partij een nadeel vorm voor het Nederlandse belang?
In de regel zijn investeringen en overnames een private aangelegenheid, waarbij de overheid slechts een rol heeft wanneer mogelijk zwaarwegende publieke belangen, zoals de nationale veiligheid, in het geding komen.
In het kader van economische veiligheid heeft het Ministerie van EZK gekeken naar de aard van de transactie en of deze gevolgen kan hebben voor de nationale veiligheid. Het betreft hier een wijziging in zeggenschap over het vastgoed en het vastgoedmanagement van de HTCE. Vanwege deze aard valt de transactie buiten het bereik van bestaande investeringstoetsen zoals opgenomen in de energiewetgeving en de Telecommunicatiewet. Ook het wetsvoorstel Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames biedt geen aanknopingspunten. Ramphastos Investments en de beheer- en exploitatiemaatschappijen HTCE Development B.V. en HTCE Site Management B.V. zijn geen van allen aanbieders van een vitaal proces in de zin van het wetsvoorstel. Ook zijn zij geen eigenaar noch hebben zij controle over of directe toegang tot sensitieve technologie.
Wat vindt u ervan dat er ook in Eindhoven bedenkingen zijn bij deze participatie? Weegt dat op enigerlei wijze mee in uw opstelling of beleid in dezen?
Bij mijn ministerie zijn geen signalen binnengekomen van bedrijven uit Eindhoven die bedenkingen hebben bij deze participatie. Zoals bekend was Philips tot 2012 zelf eigenaar van de High Tech Campus en heeft indertijd ervoor gekozen het vastgoed en het beheer hiervan te verkopen. Voor wat betreft het gemeentebestuur hebben wij in ons contact met hen gewezen op de rolverdeling zoals die ook in deze en eerdere Kamervragen is toegelicht.
Het bericht 'High Tech Campus niet naar Amerikanen, maar in handen van Singaporese staat' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «High Tech Campus niet naar Amerikanen, maar in handen van Singaporese staat»?1
Ja.
Wat zijn de beweegreden van de Singaporese staat om de High Tech Campus Eindhoven te willen kopen?
GIC is een beleggingsfonds dat in eigendom is van de Singaporese Staat. GIC belegt de deviezenreserves van de Singaporese Staat en hanteert een beleggingsbeleid gericht op langetermijninvesteringen met een stabiel rendement.2 De beweegredenen van GIC om te investeren in het vastgoed en het vastgoedmanagement van de High Tech Campus Eindhoven, zijn aan GIC om toe te lichten. Het is aannemelijk dat dit aansluit bij het openbare beleggingsbeleid en dat dit een commercieel gedreven fonds betreft. Het is niet aan de Nederlandse overheid om in te gaan op welke commerciële motieven ten grondslag liggen aan de investering. Wel heeft de Nederlandse overheid zich een beeld gevormd van eventuele risico’s voor de nationale veiligheid verbonden aan een dergelijke transactie. Deze zijn afwezig, gelet op de aard en inhoud van de transactie en de betrokken partijen.
Wat vindt u ervan dat de High Tech Campus Eindhoven in handen komt van een staatsbedrijf, een beleggingsfonds, uit Singapore? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling of had u liever een andere uitkomst gezien?
Ik hecht er waarde aan een duidelijk onderscheid te maken tussen de verkoop van het vastgoed en de bijbehorende vastgoedmanagementdiensten enerzijds en anderzijds het ecosysteem op en rondom de High Tech Campus waar veel hoogwaardig technologisch en innovatieve bedrijven gevestigd zijn. Het gaat hier om een vastgoedtransactie tussen twee marktpartijen, waarbij de koper een Amerikaanse asset manager is die onder andere fondsen van GIC beheert. Beide partijen zijn al langer in Nederland actief op het gebied van investeringen in commercieel vastgoed, waaronder zorgvastgoed en hotels.
Nederland is en blijft open voor buitenlandse investeringen, om ook op langere termijn onze economie en innovatiepositie te versterken. Open markten en vrij verkeer van kapitaal blijven hierbij van groot belang.
In hoeverre past deze overname in het strategisch industriebeleid van Nederland in Europa, zoals omschreven op pag. 17 en 18 van de memorie van toelichting bij de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor het jaar 2022, of staat deze verkoop daar in uw ogen juist haaks op?
Het Nederlandse industriebeleid richt zich op het realiseren van de groeistrategie voor Nederland, door het duurzame verdienvermogen op de lange termijn te versterken. Dat vergt onderwijs, onderzoek, innovatie, inzet op sleuteltechnologieën met bedrijvigheid daar weer omheen. Het verbinden van bedrijven, kennisinstellingen, overheid – zoals rond de High Tech Campus – is daarbij van groot belang. Hier ontstaan bij gevestigde bedrijven en innovatieve start-ups en scale-ups de technologische oplossingen die we nodig hebben om groeistrategie te realiseren. Samen met Brainport Eindhoven en alle verbonden publieke en private partijen zullen wij ons hiervoor blijven inzetten, zodat deze regio zijn internationale koploperspositie behoudt. De verandering van het eigendom van het vastgoed van de campus verandert daar niets aan.
Is de verkoop, via de Amerikaanse investeringsmaatschappij Oaktree, aan het Singaporese staatsbeleggingsfonds correct, transparant en volgens de geldende regels verlopen? Kan stap voor stap worden weergegeven hoe dit proces eruit heeft gezien?
De verkoop van het vastgoed en de beheersmaatschappij van dit vastgoed op de High Tech Campus Eindhoven door Ramphastos Investments aan het consortium van Oaktree en GIC (met GIC als grootste investeerder) is op grond van de mij beschikbare informatie correct en volgens de geldende juridische verplichtingen verlopen.
Er is sprake van een onderhandse verkoop door Ramphastos Investments, die met zich meebracht dat gedurende de onderhandelingen er sprake is geweest van een vertrouwelijk proces. Dit is juridisch toegestaan en gebruikelijk bij dergelijke transacties. Gedurende dit onderhandelingsproces is voor zover bekend ook contact geweest met enkele gebruikers van de High Tech Campus Eindhoven om hen te informeren over en nader te betrekken bij de voorgenomen transactie.
Zodra de onderhandelingen waren afgerond en tot een positief resultaat leidde tussen beide partijen, heeft GIC de rechtspersoon waarmee de investering werd verricht – Euro Petra Private Limited – overeenkomstig artikel 34 van de Mededingingswet op 3 september 2021 de voorgenomen concentratie tussen Euro Petra Private Limited en High Tech Campus Eindhoven gemeld bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Op 20 september 2021 heeft de ACM het besluit genomen dat een vergunning krachtens artikel 37 Mededingingswet niet nodig was en de concentratie doorgang kon vinden3.
De verkoop is zo vormgegeven dat de bestaande rechtspersonen HTCE Development B.V. en HTCE Site Management B.V., die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling en het beheer van het vastgoed op de High Tech Campus Eindhoven, in huidige vorm blijven voortbestaan. Vergunningen afgegeven aan deze rechtspersonen blijven daarmee in beginsel onverkort gelden, omdat de vergunninghouder ongewijzigd blijft. De formele overdracht heeft op 1 oktober 2021 plaatsgevonden.
Tot slot is voorafgaand aan de afronding van de transactie door HTCE en door de advocaten van het consortium van Oaktree en GIC contact met mijn ministerie opgenomen om te toetsen of de voorgenomen investering gemeld diende te worden op grond van een wettelijke investeringstoets dan wel rekening gehouden diende te worden met het wetsvoorstel veiligheidstoets investeringen fusies en overnames. Op grond van alle relevante feiten en informatie is geconcludeerd dat er geen wettelijke verplichting tot melding en voorafgaande goedkeuring bestaat voor deze transactie. Ook werd geconcludeerd dat het wetsvoorstel ook niet van toepassing zou zijn, omdat er geen sprake is van een vitaal proces of onderneming die rechtstreeks betrokken is bij de exploitatie en ontwikkeling van sensitieve technologie.
Is voor deze overname toestemming vereist en gekregen van de Europese Commissie?
Nee, er is geen sprake van een concentratie die bij de Europese Commissie ter goedkeuring voorgelegd moest worden. Er is wel een melding gedaan bij de Autoriteit Consument & Markt.4
Wat is de rol van de overheid (Rijk, provincie en gemeente) geweest bij deze overname? Wanneer wist u dat de High Tech Campus Eindhoven in de verkoop ging en dat de Singaporese staat de campus wilde kopen? Hoe was u hierbij betrokken?
In de regel zijn investeringen en overnames een private en doorgaans commercieel-vertrouwelijke aangelegenheid, waarbij de overheid voornamelijk een rol heeft wanneer mogelijk zwaarwegende publieke belangen, zoals de nationale veiligheid, in het geding komen. De rijksoverheid is in april geïnformeerd door zowel de voormalig eigenaar, de huidige eigenaar en een gebruiker van de HTCE over de voorgenomen verkoop toen deze zich in een vroeg, en commercieel-vertrouwelijk, stadium bevond. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat staat voortdurend in contact met het bedrijfsleven over dit soort ontwikkelingen; in het bijzonder wanneer het bedrijven betreft die van groot belang zijn voor onze economie en innovatiepositie, zoals het geval is bij de HTCE.
Heeft u, met mogelijke private en publieke partijen, geprobeerd de High Tech Campus Eindhoven in Nederlandse en/of Europese handen te houden? Welke inspanningen zijn hierop gepleegd? Wat waren hiervan de resultaten?
In de contacten met relevante partijen zoals HTCE Site Management Beheer B.V. en gebruikers van de campus is de mogelijkheid van alternatieven voor deze transactie over tafel gegaan. Op basis van het door de verkoper gevolgde tijdpad en de belangstelling van potentiële investeerders, bleek een alternatief bod niet haalbaar.
Vindt u dat cruciaal vastgoed, zoals de High Tech Campus Eindhoven, eigenlijk niet beter in een bestendige, langjarige publiek-private samenwerking zou moeten worden gehouden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen rol voor de rijksoverheid op het gebied van bedrijfshuisvesting. De rijksoverheid bevordert innovatie in ecosystemen zonder zelf eigenaar te zijn van het onroerend goed. Ik wil ook niet in transacties van onroerend goed tussen marktpartijen treden, tenzij deze – vanwege risico’s voor de nationale veiligheid – vallen binnen wettelijk voorgeschreven investeringstoetsen.
Is het mogelijk de verkoop terug te draaien? Zo ja, ben u dit alsnog van plan? Zo nee, waarom niet?
De verkoop is definitief en kan niet worden teruggedraaid. De Autoriteit Consument & Markt heeft bij besluit van 20 september 2021 de concentratie toegestaan, omdat er geen negatieve effecten voor de mededinging te verwachten zijn.5 Naast het concentratietoezicht krachtens de Mededingingswet is er geen wettelijke grondslag beschikbaar om deze transactie vooraf te toetsen en eventueel terug te draaien. Deze verkoop van vastgoed terugdraaien acht ik ook inhoudelijk niet wenselijk, omdat dit niet past bij het investeringsklimaat en -behoefte van Nederland en ook geen risico’s verbonden aan deze transactie voor de nationale veiligheid zijn geconstateerd.
Had u anders geacteerd als niet een Singaporees, maar een Chinees staatsbedrijf c.q. beleggingsfonds de High Tech Campus Eindhoven wilde kopen? Welke instrumenten heeft u thans om dit te blokkeren of geen doorgang te laten vinden?
Bij deze vastgoedtransactie zijn geen risico’s voor de nationale veiligheid geconstateerd, daar alle betrokken partijen geen aanbieders van vitaal proces zijn, dan wel eigenaar zijn van of directe toegang hebben tot sensitieve technologie. Naast bestaande en aanstaande investeringstoetsen beschikt het kabinet over breder instrumentarium om publieke belangen te borgen bij overnames en investeringen, waarbij de identiteit van de verwerver in afwegingen kan worden meegenomen. Voorbeeld hiervan is de wettelijke bedenktijd door het bestuur van een vennootschap. Over dit instrumentarium is uw Kamer op 2 juli 2020 nader geïnformeerd met de brief Overzicht wet- en regelgeving ter borging van de economie, innovatie en werkgelegenheid bij ongewenste overnames en investeringen.
Deelt u de opvatting dat de High Tech Campus Eindhoven van vitaal belang is voor zowel de stad Eindhoven, de Brainport Regio als Nederland, bijvoorbeeld als het gaat om innovatie, de ontwikkeling van kennis en technologie, en werkgelegenheid?
Binnen de groeistrategie voor Nederland is het verbinden van bedrijven, kennisinstellingen en overheden in ecosystemen van groot belang. Op en rond de High Tech Campus ontstaan in een krachtig en groeiend ecosysteem de technologische oplossingen die we nodig hebben om de landelijke groeistrategie te realiseren. Samen met Brainport Eindhoven en alle daaraan verbonden publieke en private partijen blijven wij werken aan de internationale koploperspositie en groei van deze regio.
Deelt u de mening dat in het geval van de High Tech Campus Eindhoven er sprake is van een innovatie-ecosysteem met een dusdanig groot publiek belang voor stad, regio en land dat bij overnames of andere veranderingen in eigendom of zeggenschap regie door de overheid noodzakelijk is?
Ik deel de mening dat bij de High Tech Campus Eindhoven sprake is van een innovatie-ecosysteem met een groot publiek belang voor stad, regio en land, waarbij het Rijk, de regio en de gemeente altijd een vinger aan de pols moeten houden bij significante ontwikkelingen. Dit vertaalt zich in o.a. de groeistrategie voor Nederland en in het gegeven dat de doorontwikkeling van dit ecosysteem door zowel het Rijk, als de provincie en de gemeente gestimuleerd werd en wordt. De rol van de rijksoverheid richt zich hierbij op het creëren van de juiste randvoorwaarden voor innovatie binnen ecosystemen, wat losstaat van de eigendom of zeggenschap van het onroerend goed waarop dit ecosysteem gevestigd is.
Deelt u de mening dat Nederland zich minder naïef moet opstellen als het om dergelijke overnames gaat en beter op zijn kroonjuwelen, zoals de High Tech Campus Eindhoven, moet passen, willen we Nederlandse investeringen in de aanwezige onderzoeks- en innovatie-infrastructuur, start- en scale-upvoorzieningen, participatie in fieldlabs en incubators e.d. in deze kristallisatiepunten van innovatie-ecosystemen duurzaam en voor de lange termijn borgen? Ziet u het gevaar dat dit ten koste gaat van onze internationale concurrentiepositie, toekomstig verdienvermogen en de welvaart en het welzijn van volgende generaties?
Het kabinet zet zich in voor het creëren van de juiste randvoorwaarden om Nederlandse en buitenlandse investeringen in de aanwezige onderzoeks- en innovatie-infrastructuur duurzaam en op de lange termijn te borgen door een breed palet aan innovatie-instrumenten. Dit richt zich op het aanjagen van innovatie, onderzoek, onderwijs en de bedrijvigheid daaromheen. Dit is van belang voor onze internationale concurrentiepositie, toekomstig verdienvermogen en de welvaart en het welzijn van volgende generaties. Het kabinet is van mening dat zeggenschap over de vastgoedactiva en de vastgoedmanagementdiensten hierin gezien moet worden als een marktconforme vastgoedinvestering, waarbij maximalisatie van de opbrengsten kansen biedt voor de verdere ontplooiing van dit hoogwaardige kennis-ecosysteem. Philips heeft als – voormalige eigenaar van het vastgoed op de HTCE – in 2012 al aangegeven door de verkoop van het vastgoed zich beter te kunnen richten op zijn kerntaken nu de grond in handen is van een vastgoedontwikkelaar.
Hoe kan de Nederlandse (Rijks)overheid na de verkoop grip blijven houden op wat er op de High Tech Campus Eindhoven gebeurt?
De Nederlandse overheid houdt een vinger aan de pols bij de exploitatie en bedrijfsvoering van de High Tech Campus Eindhoven via de beheerder van het vastgoed. Dit ziet zowel op vlak van ICT, beveiliging van de campus en de betrouwbaarheid van medewerkers en dienstverleners die worden ingeschakeld ten behoeve van de campus. Daarvoor zijn de benodigde contacten gelegd en wordt informatie gedeeld. Ook heeft de Nederlandse overheid contacten met de gebruikers van de campus.
Welke mogelijkheden biedt het wetsvoorstel Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, die momenteel in de Kamer behandeld wordt, om meer grip te houden op overnames als die van de High Tech Campus Eindhoven? Hadden, als deze wet reeds in werking zou zijn getreden, het proces en de uitkomst er anders uit gezien?
Het wetsvoorstel veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, dat momenteel in de Kamer behandeld wordt, is van toepassing op investeringen in vitale aanbieders en ondernemingen die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie en op het verwerven van een deel van de vermogensbestanddelen van ondernemingen, indien deze essentieel zijn voor het kunnen functioneren als vitale aanbieder of als onderneming op het gebied van sensitieve technologie. Op grond van de inhoud van de transactie die enkel betrekking heeft op het vastgoed (grond, gebouwen) en de beheerder van dit vastgoed, zou het wetsvoorstel zoals thans vormgegeven niet van toepassing zijn. Er is geen sprake van een vitale aanbieder, noch is er sprake van een onderneming die zelf actief is op het gebied van sensitieve technologie. Als het wetsvoorstel reeds in werking zou zijn getreden, zou het proces en de uitkomst er niet anders uit gezien.
Welke mogelijkheden biedt het wetsvoorstel Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames specifiek voor decentrale overheden, zoals gemeenten en provincies, om grip te houden op overnames als die van de High Tech Campus Eindhoven? Indien die mogelijkheden er niet zijn, zouden die alsnog gecreëerd kunnen worden?
Het wetsvoorstel Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames biedt geen mogelijkheden voor decentrale overheden, zoals gemeenten en provincies, om grip te houden op overnames als die van de High Tech Campus Eindhoven. Het wetsvoorstel is niet van toepassing op dergelijke vastgoedtransacties. Bovendien is het wetsvoorstel gericht op het borgen van de nationale veiligheid en niet op het waarborgen van andere belangen. Het borgen van de nationale veiligheid is een aangelegenheid die onder verantwoordelijkheid valt van de rijksoverheid. Ik zie geen reden om gemeenten of provincies een rol te geven bij het toetsen van investeringen, fusies en overnames op de risico’s voor de nationale veiligheid. Uiteraard kunnen gemeenten en provincies signalen en zorgen die zij zien met betrekking tot de nationale veiligheid bij investeringen, fusies en overnames onder aandacht te brengen van de rijksoverheid.
Wanneer slimme regio’s, gebieden of campussen als de High Tech Campus Eindhoven en de Brainport Industries Campus te koop zijn voor buitenlandse partijen, wat zal dan het volgende doelwit van groot publiek en/of strategisch belang zijn?
Dergelijke vastgoedlocaties en beheerders van vastgoed zijn interessant voor langetermijnbeleggers. Een goed voorbeeld hiervan was Kadans, waar Oaktree de investering heeft verkocht aan de verzekeraar Axa.6 Het is dus inderdaad niet uit te sluiten dat ook in de toekomst dergelijke transacties plaatsvinden.
Het bericht dat honderden studenten corona-compensatie mislopen, vaak buiten eigen schuld |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Honderden studenten lopen corona-compensatie mis, vaak buiten eigen schuld»?1
In juni 2020, een aantal maanden na het uitbreken van de pandemie, heeft het kabinet besloten een tegemoetkomingsregeling voor extra kosten in verband met studievertraging in het leven te roepen. Studenten die in de laatste fase van hun studie zaten, konden hun studievertraging niet inlopen. Daarom kregen alle afstudeerders tussen 1 september 2020 en 31 januari 2021 in het mbo, hbo en in de wo-master die vertraging hadden opgelopen, automatisch een tegemoetkoming van DUO. In januari is besloten de periode waarin diploma’s meetelden uit te breiden tot en met 31 augustus 2021. Zo gaven we de studenten die in 2019/2020 in de afrondende fase van hun studie waren extra ruimte om af te studeren en een tegemoetkoming te ontvangen. Inmiddels hebben 130.000 studenten deze tegemoetkoming ontvangen.
Vindt u het, net als de Landelijke Studentenvakbond (LSVb), ook niet oneerlijk dat studenten die na 31 augustus afstuderen, omdat hun scriptie te laat is nagekeken of omdat ze vorig jaar geen stage konden lopen, nu een maand of meer collegegeld moeten betalen, terwijl studenten die voor die datum zijn afgestudeerd recht hebben op 535 euro? Op welke wijze kunt u deze groep studenten tegemoet komen?
Het voelt voor de studenten misschien onrechtvaardig als zij na 1 september 2021 afstuderen en slechts een aantal maanden tegen een gehalveerd collegegeld studeren. De oorspronkelijke groep afstudeerders waar de regeling op gericht was, heeft dan een jaar in aanmerking voor de tegemoetkoming kunnen komen. Studenten die in het huidige studiejaar (door)studeren kunnen dit tegen een gehalveerd tarief voor het wettelijk collegegeld doen. De studenten die hier maar beperkt gebruik van maken, zal ik, ook vanwege de financiële kaders voor deze regeling, niet op een andere manier nog aanvullend tegemoet komen.
Vindt u het eerlijk dat studenten die in dezelfde mate te maken hebben gekregen met de beperkingen van de coronamaatregelen een ander bedrag ter compensatie krijgen?
Na het uitbreken van de pandemie, medio maart 2020, heeft dit kabinet verschillende maatregelen genomen om studenten tegemoet te komen en onderwijsinstellingen te steunen in hun inspanningen om studievertraging in de brede zin van het woord te voorkomen of in elk geval te beperken. Bij het treffen van maatregelen is steeds de balans gezocht tussen gerichtheid van de maatregelen enerzijds en de uitvoerbaarheid anderzijds.
Alles overziend vind ik dat er een eerlijk pakket aan maatregelen voor het mbo en hoger onderwijs is getroffen, ondanks dat daarmee niet alle studenten maatwerk hebben ontvangen.
Naast het uitbreiden van de periode waarin studenten aanspraak maken op het studentenreisproduct en de aanvullende beurs, is dat onder andere gebeurd door het instellen van de tijdelijke tegemoetkoming voor studenten die tijdens de laatste fase van hun studie te maken kregen met de coronamaatregelen. Studenten die inmiddels nog niet afgestudeerd zijn, betalen in het huidige studiejaar een gehalveerd collegegeld.
Bent u bereid om de compensatieregeling te verruimen en tegemoet te komen aan het voorstel van de LSVb om studenten die voor 31 januari 2022 afstuderen ook te compenseren?
Het kabinet heeft in 2020 besloten € 200 miljoen uit te trekken voor het verlengen van het recht op studiefinanciering en de tegemoetkoming voor studenten die tijdens de pandemie in de afrondende fase van hun opleiding waren. De oorspronkelijke groep afstudeerders waar de regeling op gericht was, heeft dan een jaar in aanmerking voor de tegemoetkoming kunnen komen. Studenten die in het huidige studiejaar (door)studeren kunnen dit tegen een gehalveerd tarief voor het wettelijk collegegeld doen. De studenten die hier maar beperkt gebruik van maken, zal ik, ook vanwege de financiële kaders voor deze regeling, niet op een andere manier nog aanvullend tegemoet komen.
Het voorstel van de LSVb houdt in dat studenten in de periode tot 31 januari 2022 twee tegemoetkomingen zouden ontvangen, dat vind ik onwenselijk. Daarnaast bevat het een einddatum, daardoor zullen studenten die vanaf 1 februari 2022 afstuderen een vergelijkbare teleurstelling te verwerken krijgen als de studenten die vanaf 1 september 2021 afstuderen.
Wat vindt u er van dat om in aanmerking te komen voor compensatie je in 2019–2020 en 2020–2021 ingeschreven moet hebben gestaan bij een bekostigde opleiding, en dit dus niet geldt voor premasters, aangezien zij niet bekostigd zijn? Bent u bereid om studenten die tijdens hun premaster en daardoor ook tijdens hun master vertraging hebben opgelopen ook te compenseren?
De tijdelijke regeling tegemoetkoming studenten in verband met de uitbraak van COVID-19 verwijst naar artikel 7.3a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De «pre-master» is hier niet in opgenomen. Studenten die tussen 1 september 2020 en 31 augustus 2021 een masteropleiding af hebben gerond en voor die opleiding ook in studiejaar 2019/2020 ingeschreven stonden, ontvangen de tegemoetkoming. Wanneer een student tussen 1 september 2020 en 31 augustus 2021 een masteropleiding begint en afrondt, is er feitelijk geen sprake van studievertraging in die masteropleiding en wordt geen tegemoetkoming verstrekt. Studenten die vertraging hebben opgelopen tijdens hun pre-master en inmiddels hun masteropleiding volgen, studeren dit studiejaar tegen een gehalveerd collegegeld.
Het bericht ‘Nederland doet samen met China DNA-onderzoek: 'Fundamenteel fout'’ |
|
René Peters (CDA), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht Nederland doet samen met China DNA-onderzoek: «Fundamenteel fout»?1
Ja.
Is het correct dat door het Erasmus MC, Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het NFI of aan deze instellingen verbonden wetenschappers is samengewerkt met Chinese onderzoekers die direct of indirecte banden hadden met de politie in China? Zo ja, sinds wanneer bent u bekend met dit feit?
Via de berichtgeving waarnaar u verwijst, ben ik geconfronteerd met de genoemde bevindingen waaraan wordt gerefereerd in vraag 2, 3 en 4. Op dit moment zijn nog niet alle details en feitelijkheden bekend rondom de onderzoeken die recent naar voren zijn gekomen in de berichtgeving waar u naar verwijst. Daarom kan ik hier nog geen uitspraken over doen. Ik heb al wel het Erasmus MC (EMC), Leiden Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) schriftelijk verzocht om een eerste duiding.
Daarin laat het Erasmus MC weten dat wat betreft de in de berichtgeving genoemde onderzoeken waarbij sprake was van samenwerking met het Chinese Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid (oftewel, personen die banden hebben met de politie) om DNA van Oeigoeren te verzamelen, noch Erasmus MC, noch LUMC, NFI of een andere Nederlandse kennisinstelling betrokken was. Het Erasmus MC geeft aan dat deze drie onderzoeken zijn verricht door een onderzoeker van het Beijing Institute of Genomics Chinese Academy of Sciences. Deze onderzoeker heeft naast zijn hoofdaanstelling aan het Beijing Institute of Genomics óók een gedeeltelijke aanstelling bij Erasmus MC en heeft in zijn onderzoekspublicatie het Erasmus MC – zoals gangbaar in de academische wereld – genoemd als tweede affiliatie. Het Erasmus MC stelt dat de desbetreffende onderzoeken niet zijn uitgevoerd vanwege of vanuit zijn functie in het Erasmus MC. De kennisinstelling had geen enkele inhoudelijke of financiële betrokkenheid bij deze drie specifieke onderzoeken waarbij samenwerking plaatsvond met het Chinese Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid. Dat geldt ook voor het LUMC en NFI.
Het is goed om hier te verduidelijken dat het Erasmus MC, LUMC en NFI bij een viertal andere in de berichtgeving genoemde onderzoeken, inderdaad wél (deels) betrokken waren. Deze onderzoeken vonden plaats binnen grote internationale samenwerkingsverbanden met vele kennisinstellingen. Dat betreft fundamenteel onderzoek naar de genetische basis van het menselijk uiterlijk. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Dit najaar nog ga ik samen met deskundigen van de relevante ministeries met de betrokken kennisinstellingen in gesprek om de verdere details rond de onderzoeken te bespreken en alle feitelijkheden te achterhalen. Ik zal u begin 2022 informeren over de uitkomsten daarvan.
Is het correct dat, zoals gesteld in dit artikel, onderzoeken door deze instellingen zijn gedaan op materiaal dat door de Chinese politie bij de onderdrukte Oeigoeren is afgenomen? Zo ja, sinds wanneer bent u bekend met dit feit?
Het Erasmus MC en LUMC laten in hun eerste duiding weten dat de vier genoemde onderzoeken waar Erasmus MC, LUMC en NFI wél deel van uitmaakten, plaatsvonden binnen grote internationale samenwerkingsverbanden met vele kennisinstellingen. Daarbij werd gebruik gemaakt van datasets van tienduizenden mensen van over de hele wereld. Al deze datasets, waaronder datasets afkomstig van Oeigoeren, zijn verzameld door Shanghai Institutes of Biological Sciences, Max Planck Society, Partner Institute of Computational Biology van CAS en Fudan Unviversity in Shanghai. Deze gerenommeerde instituten hanteren de hiervoor geldende internationale standaarden op het gebied van dataverzameling.
Het LUMC meldde tevens dat het in twee van de vier in de berichtgeving genoemde studies eigen data beschikbaar heeft gesteld. Het LUMC stelt dat deze data anoniem en niet-herleidbaar zijn, en zijn verkregen op basis van informed consent.2 In een derde studie hebben LUMC-onderzoekers een test uitgevoerd op aangeleverde gecodeerde DNA-samples. Ook hiervan geeft het LUMC aan dat dit niet naar een individu herleidbaar is, vanwege de beperkte genetische informatie. De herkomst en samenstelling van deze samples is niet bekend: dat is bij dergelijke onderzoeken gebruikelijk. In de vierde studie was geen sprake van betrokkenheid.
In het aankomende gesprek met de betrokken kennisinstellingen wil ik meer te weten komen over de werkwijzen, gemaakte partnerkeuzen en de afwegingen bij de betreffende onderzoeken.
Is het correct dat in andere gevallen gewerkt is met «goedkeuringsverklaringen» voor het afstaan van materiaal door Oeigoeren? Zo ja, sinds wanneer bent u bekend met dit feit? Bent u daarnaast bekend met het feit dat goedkeuringsverklaringen in China niet altijd onder dezelfde ethisch verantwoorde en vrijwillige omstandigheden tot stand komen als in Nederland?
Het Erasmus MC meldt in de eerste duiding dat bij het verzamelen van data door academici van Shanghai Institutes of Biological Sciences, Max Planck Society, Partner Institute on computational Biology van CAS en Fudan University in Shanghai inderdaad gewerkt is met goedkeuringsverklaringen en toestemmingsformulieren.
Ik ben bekend met het feit dat goedkeuringsverklaringen in China niet altijd onder dezelfde ethisch verantwoorde en vrijwillige omstandigheden tot stand komen als in Nederland. Dit is precies waarom kennisinstellingen in Nederland bij het aangaan van elke internationale wetenschappelijke samenwerking alert dienen te zijn op mogelijke veiligheidsrisico’s én ethische en morele overwegingen dienen te maken.
Zoals genoemd, ken ik nog niet alle details en feitelijkheden rondom deze onderzoeken. In het gesprek dat dit najaar met de betrokken partijen plaats zal vinden, ga ik ook graag de diepte in over het gebruik van de goedkeuringsverklaringen. Ik verneem graag welke overwegingen de instellingen gehanteerd hebben en welke morele en ethische aspecten zij daarin hebben meegenomen.
Hoe verklaart u dat deze samenwerking tot stand heeft kunnen komen en in stand is gebleven, terwijl al jaren signalen zijn dat Chinese autoriteiten biometrische data (zoals irisscans, DNA, vingerafdrukken) van inwoners tussen 12 en 65 jaar oud verzamelen, met name in regio’s waar veel Oeigoeren wonen, een zwaar onderdrukte minderheid in China?
Het Ministerie van OCW ziet vanuit haar stelselverantwoordelijkheid toe op de kwaliteit, toegankelijkheid en de doelmatigheid van het onderwijsstelsel. Het Ministerie van OCW bepaalt de juridische en financiële kaders (wet- en regelgeving en bekostiging). Binnen deze kaders kennen de kennisinstellingen een grote mate van autonomie, zoals geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het Ministerie van OCW wordt niet inhoudelijk op de hoogte gesteld van alle afzonderlijke onderzoeksprojecten die in Nederland of in samenwerking met Nederlandse wetenschappers worden uitgevoerd, of het verloop daarvan. Kennisinstellingen dienen een gedegen inschatting te maken van de mogelijke risico’s die gepaard gaan met internationale wetenschappelijke samenwerking. Om te kunnen verklaren hoe deze samenwerking tot stand is gekomen en in stand is gebleven, en welke afwegingen hierbij zijn gemaakt, ga ik nog dit najaar met de betrokken partijen in gesprek.
Overigens meldde het Erasmus MC in haar eerste duiding dat het wereldwijde onderzoekssamenwerkingsverband waar de Nederlandse kennisinstellingen wél bij betrokken zijn, omwille van de gevoeligheid in 2020 heeft besloten te stoppen met het gebruik van de dataset met DNA-gegevens afkomstig van Oeigoeren.
Op welke manier heeft u opvolging gegeven op uw beschreven acties, zoals beschreven in de brief kennisveiligheid van 27 november 2020, «kennisveiligheidsdialoog», «richtsnoeren kennisveiligheid», «bestuurlijke afspraken kennisveiligheid» en «expertise- en adviesloket kennisveiligheid»? Kunt u deze toelichten per beschreven actie?2
In desbetreffende brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap van november 2020 is aangekondigd dat het kabinet werkt aan een pakket maatregelen dat handelingsperspectief biedt aan zowel de kennisinstellingen als de rijksoverheid. Het doel is ongewenste kennis- en technologie overdracht tegen te gaan en ongewenste beïnvloeding te voorkomen.
Eind 2020 is een kennisveiligheidsdialoog gestart met besturen van alle kennisinstellingen om het bewustzijn te verhogen van de risico’s die internationale academische samenwerking met zich mee kan brengen. De eerste ronde gesprekken met universiteiten, NWO- en KNAW-instituten, TO-2 instellingen, VSNU, VH, NWO en KNAW is afgerond. Er vinden momenteel nog gesprekken plaats met hogescholen en de universitair medisch centra. De opbrengsten van de kennisveiligheidsdialoog zijn tweeledig. Enerzijds draagt de dialoog bij aan het vergroten van het bewustzijn van statelijke dreigingen, evenals aan de bekendheid met bestaande instrumenten om op een verantwoorde manier een afweging te maken tussen kansen en de risico’s. Anderzijds levert de gesprekkenreeks voor het kabinet waardevolle inzichten op, die meegenomen worden in de verdere ontwikkeling van het beleid.
De Nationale Leidraad Kennisveiligheid wordt samen met de kennissector en betrokken departementen opgesteld. Deze is bedoeld als referentiekader voor bestuurders en eenieder die binnen een kennisinstelling te maken heeft met internationale wetenschappelijke samenwerking. De Leidraad is in een vergevorderd stadium en zal naar verwachting uiterlijk in het eerste kwartaal van 2022 gepubliceerd worden.
In aansluiting op de kennisveiligheidsdialoog en de leidraad zal het kabinet samen met de koepels, kennisinstellingen en onderzoeksinstituten bestuurlijke afspraken opstellen. Het doel hiervan is om commitment te organiseren om het veiligheidsbeleid binnen de instellingen nadrukkelijk te verankeren en de verdeling van rollen en verantwoordelijkheden van alle betrokkenen te verduidelijken. Binnenkort starten de eerste gesprekken hierover, met als streven deze in het voorjaar van 2022 af te ronden.
Tot slot verlopen de voorbereidingen van het expertise- en adviesloket kennisveiligheid voorspoedig. In het loket kan elke medewerker van een kennisinstelling terecht met (advies)vragen over risico’s en andere kwesties die samenhangen met wetenschappelijke internationale samenwerking. Tevens biedt het loket informatievoorziening door middel van o.a. een website en fungeert het als een platform voor kennisdeling. Het doel is dat kennisinstellingen terecht kunnen bij één punt en dat we achter de schermen de juiste overheidspartijen en andere experts betrekken voor de beantwoording. Bij de opzet en inrichting van het loket zijn verschillende departementen en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) betrokken. Het doel is om het loket in januari 2022 operationeel te hebben.
Uw Kamer zal begin 2022 opnieuw worden geïnformeerd over de voortgang op de bovenstaande maatregelen.
Wat is de stand van zaken van het toetsingskader ongewenste kennis- en technologieoverdracht?
Onderdeel van het in vraag 6 genoemde pakket aan maatregelen, betreft het ontwikkelen van een juridisch bindend toetsingskader. Daarbij zullen academici die toegang willen tot een van de – nog vast te stellen – risicovakgebieden, worden getoetst.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft samen met alle betrokken partijen de juridische mogelijkheden en opties in kaart gebracht voor de invulling van dit toetsingskader. Eén van deze opties zal nader worden uitgewerkt. Het toetsingskader wordt thans verder uitgewerkt, in samenhang met andere maatregelen als de investeringstoets en het lopende traject omtrent de kennismigrantenregeling.4 Bij deze uitwerking wordt ook nadrukkelijk rekening gehouden met het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren. De Kamer ontvangt begin 2022 een update van de maatregelen om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, waaronder het toetsingskader.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het afwegingskader waarbij Nederland deze binnen EU-verband gaat vormgeven met betrekking tot kennisveiligheid, zoals beschreven in de brief kennisveiligheid van 27 november 2020? Met welke EU-landen is Nederland hierover in gesprek en wanneer kunnen we hier concreet uitkomsten van verwachten?
Met het afwegingskader wordt in de brief Kennisveiligheid bedoeld, het geheel aan maatregelen waarmee kennisinstellingen in staat worden gesteld een gedegen afweging te maken bij het aangaan van een internationale samenwerking. Door instellingen te stimuleren om in de overweging kansen en risico’s mee te nemen, maar ook ethische en morele aspecten én het belang van de academische waarden. Voor wat betreft de stand van zaken hieromtrent, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6 en vraag 7.
Nederland is met een aantal landen in gesprek, zowel over het kennisveiligheidsbeleid in den brede, als specifiek over het toetsen van personen. Er is bilateraal onder meer gesproken met vertegenwoordigers uit de EU-lidstaten Frankrijk, Duitsland en Denemarken. Ook is gesproken met het Verenigd Koninkrijk. Nederland maakt tevens deel uit van een Europees netwerk over de academische samenwerking met China. In dat kader is ook sprake van uitwisseling van ervaringen en kennis. Tot slot is via de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan Europese immigratiediensten gevraagd of, en zo ja, hoe, zij een toetsingskader hebben ingericht binnen toelatingsprocedures. De – voorlopige – resultaten laten een wisselend beeld zien. Op basis van de resultaten van de uitvraag zullen vervolggesprekken met verschillende lidstaten worden gevoerd. In de aankomende Kamerbrief over de voortgang van de inzet op kennisveiligheid, zal ik ook specifieker ingaan op de voortgang binnen de EU en op internationaal terrein.
Klopt het dat het Erasmus MC geen bezwaar ziet in het samenwerken met Chinezen voor het verzamelen en onderzoeken van DNA en het verder ontwikkelen van technieken om iemands uiterlijk te voorspellen, als deze geen directe banden hebben met de Chinese Politie?
Nog niet alle details en feitelijkheden zijn bekend. Daarom kan ik hier geen uitspraak over doen. Het Erasmus MC laat in de genoemde eerste schriftelijke duiding weten dat zij (net als het LUMC en NFI) nooit gebruik heeft gemaakt van datasets met DNA-gegevens afkomstig van Oeigoeren die verzameld zijn door instellingen gelieerd aan het Chinese Ministerie van Veiligheid of de Chinese politie. Het Erasmus MC keurt het gebruik daarvan af.
Bent u het eens met de aanname van het Erasmus dat als er maar geen directe banden met de politie zijn, de onderzoeken puur voor wetenschappelijke doeleinden gebruikt zullen worden? Zo nee, wat gaat u dan doen richting Erasmus MC?
Voor elke beoogd samenwerkingspartner geldt, dat vooraf goed in kaart moet worden gebracht welke kansen en risico’s de partner met zich meebrengt. Ook als er geen directe banden zijn met de politie, kunnen andere dreigingen of risico’s verbonden zijn aan internationale wetenschappelijke samenwerking. Op ongewenste kennisoverdracht, beïnvloeding, maar ook risico’s voor onze belangrijke academische waarden als openheid, gelijkwaardigheid en academische vrijheid. In die afweging moeten ook morele en ethische aspecten worden meegenomen. Dat geldt niet alleen voor Chinese partners, maar ook voor partners uit andere landen.
Ik ga ervanuit dat de betrokken kennisinstellingen, waaronder Erasmus MC, hierin destijds een zorgvuldige afweging hebben gemaakt. Om meer te weten te komen over de afwegingen en afspraken uit deze onderzoekssamenwerkingen, komt dit nadrukkelijk aan bod tijdens het aankomende gesprek met de betrokken kennisinstellingen en deskundigen van de departementen. Ik zal u begin 2022 over de uitkomsten informeren.
Het bericht ‘Psychische problemen HAN-studenten ook op straat na grote hack’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Psychische problemen HAN-studenten ook op straat na grote hack»?1
Ja.
Is het waar dat de hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) vorige maand is aangevallen met gijzelsoftware? Zo ja, kunt u een chronologisch feitenrelaas schetsen van deze gebeurtenis en kunt u hierbij specifiek ingaan op de oorzaak van de cyberaanval? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het wenselijk is om de kennis over het ontstaan van hack te delen met andere onderwijsinstellingen zodat zij hier lering uit kunnen trekken?
De HAN University of Applied Sciences (HAN) is geconfronteerd met een hack. De HAN heeft mij laten weten dat een hacker via een webformulier toegang heeft gekregen tot een server van de HAN waarop veel gegevens stonden. Van gijzelsoftware is in dit geval géén sprake. Voor een chronologisch feitenrelaas verwijs ik naar de website van de HAN, www.han.nl/datalek waar via een liveblog de ontwikkelingen in de tijd te volgen zijn. Het is van groot belang om de kennis over het ontstaan van hacks te delen met andere onderwijsinstellingen, aangezien voor een effectieve bestrijding van cyberrisico’s samenwerking en continue kennis-en informatiedeling cruciaal is. Dat is ook in dit geval gebeurd. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Is het waar dat bij deze hack zeer gevoelige gegevens zoals medische en persoonsgegevens van studenten van de HAN buit zijn gemaakt als gevolg van de cyberaanval? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de omvang van deze gegevens en welke gegevens precies buit zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De HAN heeft mij laten weten dat de hacker toegang heeft gehad tot een omgeving waar veel persoonsgegevens beschikbaar waren en heeft op 5 oktober een overzicht van de gelekte data gepubliceerd op haar website han.nl/datalek. Dit overzicht is als bijlage toegevoegd aan een persbericht dat op dezelfde dag is verschenen. Uit het overzicht blijkt dat het in 95% van de gevallen gaat om algemene persoonsgegevens zoals adresgegevens of telefoonnummers. Van een klein percentage van de mogelijk getroffen gegevens (3%) gaat het om meer persoonlijke gegevens waaronder informatie over de reden van studievertraging of bijzondere omstandigheden waar de hogeschool rekening mee wil houden.
Is de datadiefstal reeds gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)? Zo ja, is er verder contact geweest tussen de HAN en de AP? Zo nee, waarom niet?
Ja. De HAN heeft zodra zij weet had van het datalek direct de AP geïnformeerd. Deze (voorlopige) melding is op 1 september door de Functionaris Gegevensbescherming van de HAN gedaan. Zodra er nieuwe ontwikkelingen waren en de voorlopige melding kon worden aangevuld is de AP daarvan steeds op de hoogte gebracht.
Heeft de HAN ten tijde van de aanval met gijzelsoftware in contact gestaan met het sectorale computer emergency response team SURFcert ter (technische) ondersteuning? Zo ja, heeft de HAN dit contact geïnitieerd? Zo ja, wat is er uit dit contact gekomen qua ondersteuning vanuit SURFcert?
De HAN heeft mij laten weten dat er van gijzelsoftware géén sprake is geweest (zie vraag 2). Zodra de HAN weet had van het datalek heeft de HAN op 1 september contact gezocht met SURFcert. SURFcert heeft de HAN ondersteund met het analyseren van het incident. De Indicators of Compromise (IOCs) zijn daarbij gedeeld met het SURFcert en de daarbij aangesloten instellingen.
Is er een dialoog geweest tussen de HAN en de hacker in kwestie over het wel of niet betalen van het geëiste losgeld bedrag? Zo ja, heeft de HAN de politie ingeschakeld bij het voeren van deze dialoog? Zo nee, waarom niet?
De HAN heeft mij laten weten dat er contact is geweest met de hacker. De HAN is niet ingegaan op de eisen van het losgeld. Zodra de HAN kennis had van het datalek heeft zij direct contact gezocht met de politie en ook aangifte gedaan.
Is het waar dat de gestolen data zijn gepubliceerd? Zo ja, waar en zijn de studenten en medewerkers hiervan op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet?
Voor zover bekend zijn er geen data gepubliceerd. Omdat niet bekend is welke data er exact zijn buitgemaakt heeft de HAN vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid en voorzorg besloten om iedereen van wie mogelijk persoonsgegevens zijn buitgemaakt te informeren.
Kunt u een inschatting maken van de (immateriële) schade en kosten die deze cyberaanval tot nu heeft veroorzaakt?
Deze inschatting is vooralsnog niet te geven. De werkzaamheden bij de HAN lopen nog door. Hier zijn naast eigen medewerkers ook externe deskundigen bij betrokken.
Is het waar dat de HAN een «makkelijk doelwit» is genoemd door de hacker in kwestie? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitspraak? Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat een Nederlandse hoger onderwijsinstelling op deze wijze wordt bestempeld door cybercriminelen?
De uitspraak van de hacker is opgetekend door een journalist. Ik kan daarover niet oordelen. De HAN heeft in haar bedrijfsvoering veel aandacht voor IT veiligheid. Dat blijkt onder andere uit de aanwezigheid van diverse preventieve, detectieve, responsieve en correctieve maatregelen. Voorbeelden daarvan zijn de regelmatige uitvoering van penetratietesten o.a. door ethical hackers, de aansluiting op de Security Operations Center oplossing geboden door het SURFsoc en de aanwezigheid van offline back-up faciliteiten. Daarnaast wordt met enige regelmaat het bewustzijn van medewerkers en studenten rond informatiebeveiliging verhoogd middels campagnes. Ook is deelgenomen aan de landelijke OZON-oefening van SURF op 18 maart jl. Middels de planning & control cyclus wordt invulling gegeven aan de verdere groei in volwassenheid op het gebied van informatiebeveiliging, om zo in te kunnen spelen op het continu veranderde cyberdreigingslandschap waar de onderwijssector mee te maken heeft.
Deelt u de mening dat deze cyberaanval en in het bijzonder het buit maken van gevoelige medische gegevens van ruim 2000 studenten een zeer grote inbreuk maakt op de privacy van de studenten in kwestie? Deelt u de mening dat het voor studenten die slachtoffer zijn geworden, wenselijk is om ondersteuning te krijgen over eventuele gevaren met betrekking tot identiteitsfraude en hoe om te gaan met een eventuele psychische impact die bij het prijsgegeven van dit type gevoelige gegevens komt kijken, bijvoorbeeld van de Fraudehelpdesk? Zo ja, kunt u dit meegeven aan het bestuur van de HAN? Zo nee, waarom niet?
Persoonsgegevens en bijzondere persoonsgegevens worden beschermd via de daarvoor geldende wetgeving (AVG). Dat er gegevens van medische aard betrokken zijn bij het datalek is uiteraard bijzonder te betreuren. De HAN heeft alle mogelijk getroffen personen van het datalek geïnformeerd, waarbij de personen van wie mogelijk gevoelige gegevens zijn betrokken als eerste zijn geïnformeerd. Een team van professionals heeft vanaf het moment van informeren klaargestaan om eventuele vragen te beantwoorden. Wanneer op basis van reacties het vermoeden bestaat dat er extra nazorg nodig is, worden mensen gewezen op de diverse voorzieningen die de HAN heeft op dit gebied zoals studentpsychologen. Ook monitort de HAN of de verdere opvolging wellicht bijsturing behoeft.
Deelt u de mening dat onderwijsinstellingen meer moeten doen om dergelijke cyberaanvallen te voorkomen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat bijvoorbeeld moet worden gekeken naar minimale beveiligeisen om de digitale hygiëne op orde te krijgen? Zo ja, hoe komt dit overeen met uw eerdere uitspraken dat de verantwoordelijkheid van goede bedrijfsvoering bij de instelling zelf ligt en ze in beginsel dus zelf verantwoordelijkheid zijn om de eigen kwetsbaarheden in de cyberveiligheid te mitigeren? Zo nee, waarom niet?
Hogescholen hebben afgelopen jaren op grond van toenemende dreiging hun aanpak geïntensiveerd. De hack bij de Universiteit Maastricht, maar ook andere incidenten, heeft de sector doen beseffen hoe belangrijk digitale veiligheid en een goede voorbereiding is. In mijn brief van 28 september jl. heb ik uiteengezet welke maatregelen de sector en ik reeds getroffen hebben en welke op stapel staan. 2
Kunt u bovenstaande vragen voor het nog in te plannen commissiedebat «Digitalisering in het onderwijs» beantwoorden?
Ja.
De samenwerking tussen Nederland en China bij onderzoek naar DNA |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nederland doet samen met China DNA-onderzoek: «Fundamenteel fout»»?1
Ja.
Is het waar dat Nederlandse wetenschappers in samenwerking met Chinese wetenschappers gewerkt hebben aan het ontwikkelen van gevoelige DNA-technieken waarmee het mogelijk is om iemands kleur haar, ogen of de kleur van de huid te voorspellen? Zo ja, wat is uw mening over die samenwerking? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Op dit moment zijn nog niet alle details en feitelijkheden bekend. Daarom kan het kabinet hier nog geen uitspraken over doen. Ik heb al wel het Erasmus MC, het Leiden Universitair Medisch Centrum (LUMC) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) schriftelijk verzocht om een eerste duiding.
Daarin laten het Erasmus MC en LUMC weten dat er geen sprake is van samenwerking met Chinese wetenschappers bij de ontwikkeling van gevoelige DNA-technieken om de kleur van haar, ogen of huid te voorspellen.
Tevens meldt het Erasmus MC mij dat wat betreft de in de berichtgeving genoemde onderzoeken waarbij sprake was van samenwerking met het Chinese Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid om DNA van Oeigoeren te verzamelen, noch Erasmus MC, noch LUMC, NFI of een andere Nederlandse kennisinstelling betrokken was. Het Erasmus MC geeft aan dat deze drie onderzoeken zijn verricht door een onderzoeker van het Beijing Institute of Genomics Chinese Academy of Sciences. Deze onderzoeker heeft naast zijn hoofdaanstelling aan het Beijing Institute of Genomics óók een gedeeltelijke aanstelling bij Erasmus MC en heeft in zijn onderzoekspublicatie het Erasmus MC -zoals gangbaar in de academische wereld- genoemd als tweede affiliatie. Het Erasmus MC stelt dat de desbetreffende onderzoeken niet zijn uitgevoerd vanwege of vanuit zijn functie in het Erasmus MC. De kennisinstelling had geen enkele inhoudelijke of financiële betrokkenheid bij deze drie specifieke onderzoeken waarbij samenwerking plaatsvond met het Chinese Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid. Dat geldt ook voor het LUMC en NFI.
De kennisinstellingen geven tevens aan dat het LUMC, Erasmus MC en NFI bij een viertal andere in de berichtgeving genoemde onderzoeken, inderdaad wél (deels) betrokken waren. Dat betreft fundamenteel onderzoek naar de genetische basis van het menselijk uiterlijk. Deze onderzoeken vonden plaats binnen grote internationale samenwerkingsverbanden met vele kennisinstellingen. Het is niet mogelijk om met de uitkomsten van die onderzoeken uiterlijke kenmerken te voorspellen, noch om bepaalde groepen te herkennen of te selecteren op basis van DNA.
Dit najaar nog ga ik samen met deskundigen van de relevante ministeries met de betrokken kennisinstellingen in gesprek om de verdere details rond de onderzoeken te bespreken en alle feitelijkheden te achterhalen. Ik zal u begin 2022 informeren over de uitkomsten daarvan.
Kunt u uitsluiten dat de resultaten van de genoemde gezamenlijke onderzoeken tussen Nederlandse en Chinese wetenschappers misbruikt worden door de Chinese autoriteiten om ingezet te worden tegen onschuldige mensen waaronder Oeigoeren en Tibetanen? Zo ja, hoe kunt u dat uitsluiten? Zo nee, waarom kunt u dat niet?
In hun eerste schriftelijke duiding, laten het Erasmus MC en LUMC weten dat de onderzoeken waar de Nederlandse instellingen wél bij betrokken waren, niet bijdragen aan de onderdrukking van minderheden. Zij stellen namelijk dat deze onderzoeken niet kunnen leiden tot het voorspellen van uiterlijkheden, noch het herkennen of selecteren van minderheden door middel van DNA. In het onderzoek wordt niet onderzocht hoe uiterlijke kenmerken samenhangen met etniciteit.
Ik zal de betrokken instellingen in het aankomende gesprek vragen om hierover nadere uitleg te geven.
Deelt u de mening dat er bij samenwerking tussen Nederlandse en Chinese wetenschappelijke instituten altijd rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de uitkomsten van die samenwerking door de Chinese autoriteiten misbruikt kunnen worden tegen de eigen bevolking? Zo ja, wordt daar dan ook altijd rekening mee gehouden en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij alle vormen van internationale wetenschappelijke samenwerking, met China maar ook met andere landen, dient rekening te worden gehouden met de potentiële risico’s die hiermee gepaard gaan. Dit zou ook misbruik van de onderzoeksresultaten tegen de eigen bevolking kunnen omvatten. Om internationale samenwerking op een veilige manier te laten plaatsvinden, met oog voor zowel de kansen als de risico’s, heeft het kabinet in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap een pakket aan maatregelen gepresenteerd. De voorgestelde maatregelen beogen het bewustzijn over kennisveiligheid onder de betrokkenen te vergroten en te zorgen dat het veiligheidsbeleid binnen de instellingen nadrukkelijker vorm krijgt. Zo werkt het kabinet bijvoorbeeld aan een toetsingsmechanisme tegen ongewenste kennis- en technologieoverdracht voor vakgebieden met een verhoogd risico vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid. De maatregelen zijn gericht op universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstituten, waaronder de TO2-instellingen voor toegepast onderzoek. Daarnaast wil ik benadrukken dat er vanuit de kennisinstellingen ook wordt gewerkt aan het vergroten van bewustzijn over kennisveiligheid en verder versterken van de weerbaarheid tegen dreigingen en misbruik, bijvoorbeeld de publicatie van het Kader Kennisveiligheid door de VSNU, een stuk dat bestuurders handvatten biedt bij het maken van risicoafwegingen.
Zijn de genoemde onderzoeken vooraf getoetst door een ethische commissie? Zo ja, kunt u dan de uitkomsten van die toetsen aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet en wat zegt dat over dat onderzoek?
Op grond van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek (WMO) geldt er alleen een wettelijke toetsingsplicht voor medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen. Onderzoek moet worden getoetst als, ten behoeve van het onderzoek, personen aan handelingen worden onderworpen of als hen gedragsregels worden opgelegd. Het Erasmus MC geeft aan dat de Medisch-Ethische Toetsingscommissie van het Erasmus MC van oordeel was, dat de aangemelde onderzoeken niet onder de reikwijdte van de WMO bleken te vallen, omdat er bij dit onderzoek aan proefpersonen geen handelingen of gedragsregels zijn opgelegd. Daarom was het oordeel dat toetsing in het kader van de WMO niet was vereist.
Er bestaat geen wettelijke toetsingsplicht voor het toetsen van de wijze waarop de uitkomsten van een onderzoek gebruikt kunnen worden en of dit maatschappelijk aanvaardbaar is. Deze inschatting dienen onderzoeksinstellingen zelf te maken. Zoals genoemd, heeft Erasmus MC in haar eerste duiding laten weten dat de genoemde onderzoeken niet kunnen bijdragen aan de onderdrukking van minderheden, omdat de onderzoeken niet leiden tot het herkennen of selecteren van minderheden door middel van DNA. In het onderzoek wordt namelijk niet onderzocht hoe uiterlijke kenmerken samenhangen met etniciteit.
Overigens wil ik in het aankomende gesprek met de instellingen nadrukkelijk meer te weten komen over de gemaakte afwegingen bij de betreffende onderzoeken, inclusief de medisch-ethische afwegingen.
Wordt in het geval van samenwerking met Chinese wetenschappers vooraf getoetst welke risico’s er kunnen zijn dat de uitkomsten van die samenwerking misbruikt kunnen worden door de Chinese autoriteiten? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van OCW ziet vanuit haar stelselverantwoordelijkheid toe op de kwaliteit, toegankelijkheid en de doelmatigheid van het stelsel en stelt de juridische en financiële kaders (wet- en regelgeving en bekostiging). Binnen deze kaders kennen de kennisinstellingen een grote mate van autonomie, zoals vastgelegd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Instellingen dienen zelf een gedegen inschatting te kunnen maken van de eventuele risico’s van de uitkomsten van internationale wetenschappelijke samenwerkingen. Veel instellingen maken hiervoor gebruik van een eigen ethische commissie.
Het kabinet merkt dat in sommige gevallen zelfregulering niet afdoende is en bindende voorschriften onvermijdelijk zijn. Daarom werkt het kabinet momenteel aan een toetsingskader om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan, zoals aangekondigd in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap van 27 november 2020. Het toetsingskader zal niet alleen op personen van toepassing zijn maar ook op samenwerkingsverbanden. De Kamer zal begin 2022 een brief ontvangen over de voortgang van de maatregelen om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, waaronder het toetsingskader.
Deelt u de mening dat Nederlandse onderzoekers niet met Chinese onderzoekers zouden moeten samenwerken als het risico bestaat dat de resultaten van onderzoek door de Chinese autoriteiten misbruikt zouden kunnen worden om hun eigen bevolking te volgen of te onderdrukken? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse kennisinstellingen en/of onderzoekers dienen op geen enkele wijze betrokken te zijn bij de onderdrukking van de Chinese bevolking. Voor elke beoogd samenwerkingspartner, ongeacht nationaliteit, geldt dat vooraf goed in kaart moet worden gebracht welke kansen en risico’s de beoogd samenwerkingspartner met zich meebrengt. Dat betreft risico’s op ongewenste kennisoverdracht of beïnvloeding, maar ook risico’s voor de voor ons belangrijke academische waarden als openheid, gelijkwaardigheid en academische vrijheid. In die afweging moeten ook morele en ethische aspecten worden meegenomen.
Ik wil dan ook van de betrokken kennisinstellingen in het aankomende gesprek nadrukkelijk meer vernemen over de gemaakte afwegingen en keuzes.
Zoals in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap van 27 november 2020 staat beschreven, werkt het kabinet momenteel aan een set maatregelen om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, onder meer door bewustwordingsgesprekken, een nationale leidraad, een expertise- en adviesloket en door het inrichten van een toetsingskader. De Kamer zal begin 2022 een brief ontvangen over de voortgang op deze maatregelen.
Het bericht dat Nederland met China DNA-onderzoek doet |
|
Harm Beertema (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
In hoeverre is op uw ministeries bekend dat drie Nederlandse toplaboratoria de afgelopen jaren met Chinese wetenschappers gevoelige DNA-technieken ontwikkelden?1
Zoals geschetst in de verzuimbrief van februari 20213 werk ik hard aan het bieden van ontwikkelkansen voor kinderen die al langer niet naar school gaan, die dreigen uit te vallen of al langere tijd zijn uitgevallen. Daarbij hanteer ik – samen met de Staatssecretaris van VWS – een integrale aanpak. Onderdeel daarvan is dat de registratie van verzuim op orde is en dat er een éénduidige definitie van verzuim wordt gehanteerd. Bij het beter in beeld brengen van die cijfers kan het voorkomen dat de aantallen oplopen, omdat een regio simpelweg beter zicht krijgt op de problematiek. Dit geldt ook voor de regio Holland Rijnland.
Naar aanleiding van het bericht in het Leidsch Dagblad en de vragen van het lid De Hoop (PvdA) heb ik contact laten opnemen met het Regionaal Bureau Leerplicht Holland Rijnland (hierna: RBL) en het jaarverslag opgevraagd.4
Het RBL geeft in dat jaarverslag zelf aan het vermoeden te hebben dat het toenemende aantal VWO-thuiszitters met name te maken heeft met een verbeterde samenwerking en als gevolg daarvan toenemende meldingsbereidheid. Het RBL denkt niet dat het aantal thuiszitters zoveel gestegen is, de omvang is wel beter in beeld. Het RBL is zich veel intensiever gaan richten op de registratie van langdurig geoorloofd verzuim en neemt deze cijfers nu mee in het jaarverslag. Het RBL wijst in zijn jaarverslag op het feit dat er in het land verschillende definities (waarbij sommige scholen/gemeentes alleen ongeoorloofd verzuim registreren terwijl anderen alle vormen van verzuim registreren) en manieren van tellingen worden gebruikt.
Indien u niet of nauwelijks bekend bent met deze praktijken, bent u dan bereid er nader onderzoek naar te doen om exact te achterhalen welke instellingen DNA-onderzoek doen en/of deden met Chinezen, en met welke doeleinden?
Volgens het jaarverslag wordt in de registratie van RBL de oorzaak van het verzuim gebaseerd op een subjectieve inschatting van de betrokken consulent op basis van de informatie die hij/zij heeft. Daaruit blijkt dat er bij de kinderen op het VWO psychische problemen vaker leiden tot verzuim, bijvoorbeeld in vergelijking tot kinderen in het V(S)O) of praktijkonderwijs waar externaliserende problemen – gericht op de omgeving, bijvoorbeeld agressief gedrag – vaker oorzaak zijn. Dat komt overeen met onderzoeken die afgelopen jaren zijn uitgevoerd naar de achtergrondkenmerken van kinderen en jongeren die uitvallen.5, 6, 7, 8 Deze onderzoeken laten stuk voor stuk zien dat de oorzaken van thuiszitten zeer divers zijn. In het ene onderzoek komt agressie sterk naar voren, terwijl in een eerder onderzoek juist internaliserende gedragsproblematiek sterk naar voren komt.
In alle gevallen is het – zoals ook in de vraag wordt gesteld – zaak om te voorkomen dat leerlingen langdurig thuis komen te zitten. Daarbij zal steeds gekeken moeten worden naar wat een leerling nodig heeft en wat er voor maatwerk nodig is. Voor jongeren met een complexe ondersteuningsbehoefte die daardoor soms tussen wal en schip vallen, wordt er gewerkt aan meer ruimte voor onderwijszorgarrangementen. Momenteel bereid ik een experimenteerbesluit voor dat initiatieven de ruimte biedt om in deze arrangementen op een aantal punten af te wijken van wet- en regelgeving.
Hoe vindt u dat DNA-onderzoek met dubieuze Chinese partners, onder wie politiemensen die bloed aftappen van Oeigoeren, past binnen uw streven om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan?
Zoals het jaarverslag aangeeft is de wachtlijstproblematiek (voor zowel speciaal onderwijs als vormen van dagbesteding) voor een klein, maar toenemend aantal thuiszitters in deze regio aan de orde. Daarmee is het niet zo zeer representatief voor de hele thuiszitproblematiek in de regio, maar nadrukkelijk wel een probleem. Er wordt daarom gewerkt aan een monitor om de wachtlijsten voor het (v)so beter in beeld te krijgen.
Wachtlijsten kunnen ook ontstaan omdat er minder uitstroom is uit de zorg. Holland Rijnland geeft aan dat ze minder doorstroom zien van dagbesteding naar onderwijs. Kinderen die eigenlijk (gedeeltelijk) onderwijs zouden kunnen volgen houden daarmee de plek bezet voor kinderen waarvoor dagbesteding wel de beste plek is. Binnen Holland Rijnland wordt in kaart gebracht waar nog gaten zitten in het onderwijszorgcontinuüm en hoe het onderwijs (evt. gezamenlijk met zorg) hierop een aanbod kan organiseren.
Herinnert u zich onze vragen over de tientallen Chinese onderzoekers in Delft die banden hadden met het Chinese leger? Mogen we nu opmaken dat u destijds niets gedaan en geleerd heeft van die zorgwekkende berichtgeving? Zo nee, waarom niet?2
Een budgetplafond bij een aanbieder van dagbesteding is op zichzelf geen reden om een kind thuis te laten zitten. Als vastgesteld is dat een kind jeugdhulp nodig heeft zal de gemeente óf een uitzondering moeten maken op het budgetplafond bij deze aanbieder óf zal dagbesteding geleverd moeten worden door een andere aanbieder in de regio. Daarvoor is het uiteraard van belang dat er voldoende geld is om deze zorg in te kopen en dus wachtlijsten worden voorkomen. Vanuit het Rijk is hiervoor dit jaar extra geld beschikbaar gesteld.10
Waarom kiest u bij het tegengaan van ongewenste kennisoverdracht nog steeds voor een landenneutrale aanpak? Bent u in het geval van China – onder meer gezien de reeks van incidenten – bereid om te kiezen voor een scherpe gerichte aanpak?
De ontwikkeling in regio Holland Rijnland waarbij het RBL in samenwerking met partners werk gemaakt heeft van het steeds beter in beeld brengen van thuiszitten, past in een breder landelijk beeld. Het laat tegelijkertijd zien hoe ingewikkeld het aanpakken van verzuim is.
Ondanks dat scholen, samenwerkingsverbanden en gemeenten zich vaak samen met zorgpartijen hard inzetten om iedere leerling een passende plek te bieden, zijn er nog steeds te veel kinderen die niet naar school gaan en loopt het aantal uitgevallen leerlingen niet terug. Vaak is er sprake van zeer complexe situaties die om een intensieve aanpak en maatwerkoplossingen vragen. Het vraagstuk van uitval blijft daarmee urgent en ik blijf dan ook samen met het Ministerie van VWS en diverse betrokken partijen onverminderd doorwerken aan de integrale aanpak om het aantal thuiszittende leerlingen te verlagen, zoals ook beschreven in de laatste verzuimbrief van afgelopen februari.11 Dit doen we onder andere door de verbeteraanpak passend onderwijs, verbeterde samenwerking tussen onderwijs en zorg en het vergroten van de mogelijkheden voor maatwerk.
Bent u bereid de samenwerking tussen Nederland en China op het gebied van DNA-onderzoek per direct te stoppen, omdat DNA-techniek door China wordt ingezet om een ziekelijke Orwelliaanse maatschappij te creëren en minderheden te onderdrukken?
Verdubbeling van het aantal thuiszitters op het vwo in de regio Holland Rijnland |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Hoe verklaart u dat in de regio rondom Leiden het aantal thuiszitters op het vwo in een jaar tijd bijna is verdubbeld van 21 in het schooljaar 2019/2020 naar 39 in 2020/2021?1
Zoals geschetst in de verzuimbrief van februari 20212 werk ik hard aan het bieden van ontwikkelkansen voor kinderen die al langer niet naar school gaan, die dreigen uit te vallen of al langere tijd zijn uitgevallen. Daarbij hanteer ik – samen met de staatsecretaris van VWS – een integrale aanpak. Onderdeel daarvan is dat de registratie van verzuim op orde is en dat er een éénduidige definitie van verzuim wordt gehanteerd. Bij het beter in beeld brengen van die cijfers kan het voorkomen dat de aantallen oplopen, omdat een regio simpelweg beter zicht krijgt op de problematiek. Dit geldt ook voor de regio Holland Rijnland.
Naar aanleiding van het bericht in het Leidsch Dagblad en de vragen van het lid De Hoop (PvdA) heb ik contact laten opnemen met het Regionaal Bureau Leerplicht Holland Rijnland (hierna: RBL) en het jaarverslag opgevraagd.3
Het RBL geeft in dat jaarverslag zelf aan het vermoeden te hebben dat het toenemende aantal VWO-thuiszitters met name te maken heeft met een verbeterde samenwerking en als gevolg daarvan toenemende meldingsbereidheid. Het RBL denkt niet dat het aantal thuiszitters zoveel gestegen is, de omvang is wel beter in beeld. Het RBL is zich veel intensiever gaan richten op de registratie van langdurig geoorloofd verzuim en neemt deze cijfers nu mee in het jaarverslag. Het RBL wijst in zijn jaarverslag op het feit dat er in het land verschillende definities (waarbij sommige scholen/gemeentes alleen ongeoorloofd verzuim registreren terwijl anderen alle vormen van verzuim registreren) en manieren van tellingen worden gebruikt.
Hoe beoordeelt u dat het overgrote deel van de betreffende vwo’ers, die voor lange tijd niet naar school gaan, kampt met psychische problemen, zoals angsten, depressies, anorexia nervosa of autisme? Deelt u de mening dat ook bij psychische problemen alles in het werk moet worden gesteld om te voorkomen dat zulke leerlingen thuis zitten en zo verstoken blijven van onderwijs?
Volgens het jaarverslag wordt in de registratie van RBL de oorzaak van het verzuim gebaseerd op een subjectieve inschatting van de betrokken consulent op basis van de informatie die hij/zij heeft. Daaruit blijkt dat er bij de kinderen op het VWO psychische problemen vaker leiden tot verzuim, bijvoorbeeld in vergelijking tot kinderen in het V(S)O) of praktijkonderwijs waar externaliserende problemen – gericht op de omgeving, bijvoorbeeld agressief gedrag – vaker oorzaak zijn. Dat komt overeen met onderzoeken die afgelopen jaren zijn uitgevoerd naar de achtergrondkenmerken van kinderen en jongeren die uitvallen.4 5 6 7 Deze onderzoeken laten stuk voor stuk zien dat de oorzaken van thuiszitten zeer divers zijn. In het ene onderzoek komt agressie sterk naar voren, terwijl in een eerder onderzoek juist internaliserende gedragsproblematiek sterk naar voren komt.
In alle gevallen is het – zoals ook in de vraag wordt gesteld – zaak om te voorkomen dat leerlingen langdurig thuis komen te zitten. Daarbij zal steeds gekeken moeten worden naar wat een leerling nodig heeft en wat er voor maatwerk nodig is. Voor jongeren met een complexe ondersteuningsbehoefte die daardoor soms tussen wal en schip vallen, wordt er gewerkt aan meer ruimte voor onderwijszorgarrangementen. Momenteel bereid ik een experimenteerbesluit voor dat initiatieven de ruimte biedt om in deze arrangementen op een aantal punten af te wijken van wet- en regelgeving.
In hoeverre zijn de twee voorbeelden van leerlingen die slachtoffer worden van wachtlijsten, die het jaarverslag van het regionaal bureau leerplicht uitlicht, representatief voor de thuiszitproblematiek in deze regio?
Zoals het jaarverslag aangeeft is de wachtlijstproblematiek (voor zowel speciaal onderwijs als vormen van dagbesteding) voor een klein, maar toenemend aantal thuiszitters in deze regio aan de orde. Daarmee is het niet zo zeer representatief voor de hele thuiszitproblematiek in de regio, maar nadrukkelijk wel een probleem. Er wordt daarom gewerkt aan een monitor om de wachtlijsten voor het (v)so beter in beeld te krijgen.
Wachtlijsten kunnen ook ontstaan omdat er minder uitstroom is uit de zorg. Holland Rijnland geeft aan dat ze minder doorstroom zien van dagbesteding naar onderwijs. Kinderen die eigenlijk (gedeeltelijk) onderwijs zouden kunnen volgen houden daarmee de plek bezet voor kinderen waarvoor dagbesteding wel de beste plek is. Binnen Holland Rijnland wordt in kaart gebracht waar nog gaten zitten in het onderwijszorgcontinuüm en hoe het onderwijs (evt. gezamenlijk met zorg) hierop een aanbod kan organiseren.
Vindt u een budgetplafond bij regionale aanbieders van dagbesteding een geldig excuus om een kind maar te laten thuis zitten? Zo nee, welke mogelijkheden gaat u aangrijpen om hiertegen op te treden?
Een budgetplafond bij een aanbieder van dagbesteding is op zichzelf geen reden om een kind thuis te laten zitten. Als vastgesteld is dat een kind jeugdhulp nodig heeft zal de gemeente óf een uitzondering moeten maken op het budgetplafond bij deze aanbieder óf zal dagbesteding geleverd moeten worden door een andere aanbieder in de regio. Daarvoor is het uiteraard van belang dat er voldoende geld is om deze zorg in te kopen en dus wachtlijsten worden voorkomen. Vanuit het Rijk is hiervoor dit jaar extra geld beschikbaar gesteld.8
Wat zegt de ontwikkeling in de regio Holland Rijnland over de thuiszittersproblematiek elders in het land en over het succes van de aanpak van thuiszitterproblematiek in het algemeen?
De ontwikkeling in regio Holland Rijnland waarbij het RBL in samenwerking met partners werk gemaakt heeft van het steeds beter in beeld brengen van thuiszitten, past in een breder landelijk beeld. Het laat tegelijkertijd zien hoe ingewikkeld het aanpakken van verzuim is.
Ondanks dat scholen, samenwerkingsverbanden en gemeenten zich vaak samen met zorgpartijen hard inzetten om iedere leerling een passende plek te bieden, zijn er nog steeds te veel kinderen die niet naar school gaan en loopt het aantal uitgevallen leerlingen niet terug. Vaak is er sprake van zeer complexe situaties die om een intensieve aanpak en maatwerkoplossingen vragen. Het vraagstuk van uitval blijft daarmee urgent en ik blijf dan ook samen met het Ministerie van VWS en diverse betrokken partijen onverminderd doorwerken aan de integrale aanpak om het aantal thuiszittende leerlingen te verlagen, zoals ook beschreven in de laatste verzuimbrief van afgelopen februari.9 Dit doen we onder andere door de verbeteraanpak passend onderwijs, verbeterde samenwerking tussen onderwijs en zorg en het vergroten van de mogelijkheden voor maatwerk.
Het bericht dat student Peter kanker kreeg, maar beurs volledig moet terugbetalen |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Student Peter (26) kreeg kanker, maar moet beurs volledig terugbetalen: «Je wordt als fraudeur gezien»»?1
Allereerst betreur ik de situatie waarin deze student zich bevindt. Het is vreselijk dat een nog jonge student getroffen wordt door een ernstige ziekte. Ik ben me er ook van bewust dat het besluit om een deel van de uitwonende beurs terug te vorderen grote gevolgen voor deze student heeft.
Kunt u zich voorstellen dat de studenten in beide casussen andere dingen aan hun hoofd hadden dan bij DUO melden dat zij tijdelijk thuis woonden of een verklaring regelen waarin staat dat er geen contact meer is bij een van de ouders?2, 3
Ik begrijp zeker dat een student die ernstig ziek is, zich volledig op het herstel wil richten. Daarom vind ik dat DUO studenten die aangeven ernstig ziek te zijn, zelf actief moet wijzen op het aanpassen van het woonadres in het kader van de uitwonende beurs als de student ten tijde van de ziekte bij de ouders gaat wonen. Ook kan ik me heel goed voorstellen dat het erg pijnlijk kan zijn om te moeten verklaren dat je ouder geen rol in je leven heeft gespeeld. Aangezien de student vraagt om een aanvullende beurs, zonder dat er rekening wordt gehouden met het inkomen van de ouders, vind ik wel dat deze hier enig bewijs voor aan moet leveren. De inspanning die dit kost moet wel redelijk zijn. In zijn algemeenheid is het in deze zaken heel belangrijk om de omstandigheden goed mee te wegen en een besluit te nemen. Ook als een besluit in het nadeel van de student uitpakt, probeert DUO in de uitvoering ervan zo goed als mogelijk rekening te houden met de omstandigheden van de student en mee te denken over een mogelijke oplossing.
Bent u bereid om contact op te nemen met de studenten in kwestie en coulance te betrachten bij een oplossing hiervoor?
DUO heeft besloten om niet het gehele bedrag terug te vorderen. Over de periode dat de student ernstig ziek was hoeft geen studiefinanciering te worden terugbetaald. Daarnaast zal de boete worden gematigd tot € 0,–. DUO wil studenten die door een ernstige ziekte worden getroffen helpen om te zorgen dat zij niet in de problemen komen met hun studiefinanciering en had dat bij deze student ook willen doen. Dat betekent dat DUO de student had kunnen wijzen op het aanpassen van het woonadres als de woonsituatie is gewijzigd, toen deze aangaf door ziekte langer gebruik van studiefinanciering te willen maken. Aangezien niet aannemelijk is gemaakt dat de student voor de tijd van ziekte wel uitwonend was, wordt het verschil tussen de uitwonende en thuiswonde beurs dat is opgebouwd voor de tijd dat de student ziek werd, wel teruggevorderd.
Voor de volledigheid vermeld ik dat de eerstgenoemde zaak nog voor de rechter dient in hoger beroep. Ik kan u op dit moment niets melden over de uitkomst.
Ook heeft DUO inmiddels contact opgenomen met de student die problemen heeft met het aanvragen van de aanvullende beurs om een oplossing te vinden.
Hoe vaak zijn er de afgelopen zes jaar door DUO controleurs op pad gestuurd om bij studenten te controleren of zij wel of niet frauderen? Welke protocollen hanteren deze controleurs?
Jaar
Aantal huisbezoeken
2016
2.080
2017
1.508
2018
1.519
2019
1.468
2020
1.025
In 2021 hebben tot nu toe 660 huisbezoeken plaatsgevonden. Er is rekening gehouden met ongeveer in totaal 1.100 bezoeken voor dit jaar.
Een huisbezoek dient altijd uitgevoerd te worden door twee bevoegde controleurs. Controleurs dienen zich te legitimeren en mogen alleen met instemming van de bewoner het huisbezoek uitvoeren. Tijdens het huisbezoek wordt vastgesteld wat de feitelijke woonsituatie van de student is door een verklaring van de student of bewoner op te nemen en de woonruimte van binnen te bekijken. Er wordt onder andere vastgesteld of de aanwezige eigendommen aan de student toebehoren en of de woning genoeg slaapplekken bevat voor alle bewoners.
De controleurs zijn verplicht om aan de (hoofd)bewoners en/of de betreffende student aan te geven dat ze niet verplicht zijn om antwoord te geven op de vragen. Dit wordt ook in de verklaring opgenomen en deze wordt aan de (hoofd)bewoner of de student voorgelegd en door deze ondertekend.
De controleurs moeten tenminste drie pogingen doen om het huisbezoek af te leggen, op verschillende dagen en dagdelen. Als de hoofdbewoner weigert mee te werken aan het huisbezoek, kunnen de controleurs om het telefoonnummer van de student vragen, een buurtonderzoek doen of via de ouders van de student proberen met de student in contact te komen. Als de hoofdbewoner aangeeft dat de student niet meer in de woning woonachtig is, wordt gevraagd vanaf welke datum dat het geval is en hoe de woonsituatie was voor de verhuizing.
Bestaat er een mogelijkheid dat er coulance wordt betracht in dit soort casussen? Waarom wordt er in bepaalde casussen enkel naar regeltjes gekeken en niet naar de context?
Er is zeker een mogelijkheid dat coulance wordt betracht door DUO in zaken met betrekking tot studiefinanciering. Bij het nemen van een besluit wordt naar alle omstandigheden gekeken en een afweging gemaakt. Het beleid voor terugvordering ligt vast in wet- en regelgeving, daarin worden proportionaliteit en de menselijke maat geborgd, hetgeen tot matiging of kwijtschelding kan leiden. De Wet studiefinanciering 2000 kent verder een hardheidsclausule, die is bedoeld voor situaties waarin de toepassing van de wet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Wat vindt u van het argument dat de jurist van DUO aandraagt, namelijk dat de student geen huur betaalde aan zijn tante en soms boodschappen voor haar deed? In hoeverre vindt u dit relevant in deze casus?4
Ik kan niet ingaan op deze specifieke casus. In het algemeen geldt dat het niet noodzakelijk is dat huur wordt betaald om aan te tonen dat een student uitwonend is. Zeker als een student bij familie inwoont kan dit het geval zijn. Als een student (tijdelijk) weer thuis woont, maar aantoont wel alle kosten voor een uitwonende student te hebben gehad, kan dat als een verzachtende omstandigheid worden meegenomen. Andersom geldt ook dat als een student niet alle kosten voor een uitwonende student, zoals huur, heeft gehad, maar wel de uitwonende beurs heeft ontvangen die voor het betalen van deze kosten is bedoeld, dit ook wordt meegenomen in de afweging.
Klopt het dat bij de aanvraag van een aanvullende studiebeurs een kopie van de beschikking van de rechtbank voldoende is als de student het inkomen van die ouder buiten beschouwing wil laten? Zo ja, waarom zegt DUO in bepaalde gevallen dan dat dit niet voldoende is?5
Als het gezag van de ouder is beëindigd, dan kan het inkomen van de ouder inderdaad buiten beschouwing worden gelaten als de beschikking van de rechtbank waarin staat dat het gezag is beëindigd kan worden overlegd. Verder zijn er verschillende gronden op basis waarvan het inkomen van een ouder buiten beschouwing gelaten kan worden bij het vaststellen van het recht op aanvullende beurs. Bijvoorbeeld als een kind niet erkend wordt, er sprake is van conflicten tussen ouder en kind, of iemand vluchteling is en de ouders nog in het buitenland wonen. De bewijsvoering verschilt van situatie tot situatie. Waar mogelijk wordt gewerkt met officiële overheidsdocumenten en beschikkingen van rechtbanken, maar wanneer hiermee niet of onvolledig de persoonlijke situatie kan worden aangetoond zal DUO om extra informatie vragen.
Dan gaat het veelal om (aanvullende) recente verklaringen van bijvoorbeeld ouders en deskundigen. Dit kan bijvoorbeeld een studiebegeleider, een maatschappelijk werker, een psycholoog of jeugdzorg zijn.
Bent u van mening dat studenten pas fraudeur zijn als daadwerkelijk is geconstateerd dat er sprake is geweest van fraude en dat er tot die tijd terughoudend moet worden opgetreden als het gaat om boetes en controleurs?
Die mening deel ik. DUO gaat zorgvuldig te werk bij het vaststellen van misbruik of oneigenlijk gebruik van studiefinanciering. Een vergissing of fout is snel gemaakt en niet iedereen die een fout maakt, moet worden gezien als fraudeur. Daadwerkelijke handhaving moet binnen proporties blijven, maar misbruik mag tegelijkertijd ook niet lonen. Boetes worden alleen opgelegd nadat is vastgesteld dat er misbruik heeft plaatsgevonden. Waar het gaat om mogelijk misbruik van de uitwonende beurs is het noodzakelijk om ter plaatse te controleren of een student daar daadwerkelijk woonachtig is. De controle vindt alleen plaats als de student daaraan meewerkt en de student wordt ook in de gelegenheid gesteld om bewijs aan te leveren voor het woonachtig zijn op die locatie. Zonder deze controles kan misbruik van de uitwonende beurs niet effectief worden bestreden.
Wat gaat u doen om dit soort schrijnende situaties in de toekomst te voorkomen? Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat DUO een meer menselijke aanpak in dit soort situaties gaat hanteren in plaats van puur de regeltjes te volgen?
DUO gaat allereerst studenten die aangeven ernstig ziek te zijn, en daardoor verlenging van de studiefinanciering krijgen, helpen om te zorgen dat er hierdoor geen probleem met de studiefinanciering ontstaan. Ook zal een student of debiteur die zich op dat moment in een situatie bevindt waarin een (financieel) besluit met grote gevolgen deze situatie kan verergeren, daar op dat moment niet mee worden geconfronteerd. Pas als de situatie verbeterd is neemt DUO contact op over het besluit. Vanzelfsprekend worden ziekte of andere ernstige omstandigheden meegewogen bij de totstandkoming van een besluit. Dit geldt ook voor zaken die al speelden voor de periode dat de student ziek werd. Het is dan wel noodzakelijk dat de student DUO hiervan op de hoogte stelt.
Verder gaat DUO onderzoeken hoe het proces van aanvragen van de aanvullende beurs voor studenten van wie de ouder(s) buiten beeld is/zijn kan worden vergemakkelijkt. Om misbruik te voorkomen is het nodig dat dit daadwerkelijk wordt aangetoond, maar ik realiseer mij terdege dat dit kan leiden tot pijnlijke situaties.
Ik hecht er wel aan te benoemen dat ik mij niet herken in de suggestie dat DUO in casussen zoals deze «puur de regeltjes volgt». In deze en andere gevallen waar vermoedens bestaan van misbruik, doet DUO gedegen onderzoek waarbij ook individuele omstandigheden van de student of debiteur worden meegewogen. Tot terugvordering wordt niet lichtzinnig overgegaan. Op deze wijze zoekt DUO naar een balans tussen twee doelen waar uw Kamer waarde aan hecht: handhaving waar nodig en coulance waar rechtvaardig. Dat laat onverlet dat DUO altijd op zoek blijft naar verbetering in dezen – zoals in dit geval duidelijk wordt uit de coulance die achteraf tot stand komt.
Signalen die bij de SP-fractie binnenkomen over absurd hoge schoolkosten |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het gegeven dat bij de opleiding Bloem, groen en styling aan Yuverta mbo Den Bosch van studenten gevraagd wordt dat zij zelf hun materialen, waaronder bloemen, vazen en schalen, dienen mee te nemen, wat soms op kan lopen tot 40 euro per week?1
Ik heb de casus voorgelegd aan het College van Bestuur van Yuverta. Het college geeft aan dat het niet nodig is voor studenten van de opleiding Bloem, groen en styling om zelf materialen aan te schaffen voor hun praktijkopdrachten. De studenten kunnen gebruik maken van een basispakket bloemen en overige materialen. Dit basispakket wordt kosteloos door de opleiding beschikbaar gesteld. Met deze materialen kunnen studenten alle praktijkopdrachten maken en uiteindelijk hun diploma halen.
Studenten mogen ook zelf materialen meebrengen naar school voor hun praktijkopdrachten.
Het is gebruikelijk dat studenten bloemen meekrijgen van hun stagebedrijf. In de cao voor de gespecialiseerde bloemendetailhandel is in artikel 42 vastgelegd dat studenten die stage lopen, wekelijks een tegemoetkoming krijgen in de vorm van materialen voor praktijkopdrachten op school en op het leerbedrijf. Deze materialen hebben een waarde van ten minste € 30 per week.
Het komt voor dat de basismaterialen en met name het basispakket bloemen van school, door studenten als te beperkt worden ervaren. De materialen die wekelijks vanuit de stagebedrijven beschikbaar worden gesteld bieden dan toch de mogelijkheid aan de student om de eigen creatieve ideeën te verwezenlijken. De school realiseert zich dat ook deze regeling ertoe kan leiden dat studenten een zekere mate van ongelijkheid kunnen ervaren in de klas. De ene student krijgt mooiere of meer bloemen mee van het stagebedrijf dan de andere of schaft zelf veel materiaal aan. Studenten kunnen zich hierdoor als het ware gedwongen voelen om wekelijks zelf extra materialen aan te schaffen om niet uit de toon te vallen. De docenten en coaches hebben hier oog voor en gaan hierover met studenten in gesprek waar nodig. De ervaring leert dat vrijwel in alle gevallen een goede oplossing kan worden gevonden, waardoor de studenten zonder (te veel) extra kosten hun diploma kunnen halen.
Soms komt het voor dat een stagebedrijf geen materialen meegeeft. De school gaat in dat geval met het betreffende bedrijf in overleg. Veelal wordt dan alsnog een goede oplossing voor de student en het bedrijf gevonden. Voor studenten die net tussen twee stages zitten, zoekt Yuverta in onderling overleg naar een oplossing.
Wat zegt het servicedocument schoolkosten over materialen als bloemen, vazen en schalen? Is het niet onredelijk om aan te nemen dat bloemen, schalen en vazen bij een opleiding als deze tot de basisuitrusting behoort? Zo nee, waarom niet?
Volgens de regels van het Servicedocument schoolkosten dient de school te voorzien in een basisuitrusting die nodig is om het onderwijs te kunnen volgen en examen te kunnen doen. De bloemen, vazen en schalen waarover het in deze casus gaat, vallen inderdaad onder de basisuitrusting.
Welke alternatieven worden aangeboden als studenten geen 40 euro per week kunnen opbrengen voor bloemen en vazen?
Studenten kunnen gebruik maken van het basispakket dat de school kosteloos ter beschikking stelt. Daarnaast is in de CAO voor de gespecialiseerde bloemendetailhandel in artikel 42 vastgelegd dat studenten die stage lopen, wekelijks een tegemoetkoming krijgen in de vorm van materialen voor praktijkopdrachten op school en op het leerbedrijf ter waarde van ten minste € 30 per week.
In het algemeen geldt dat de school van studenten mag vragen om bepaalde onderwijsbenodigdheden, zoals laptops, boeken en werkkleding, aan te schaffen. Het mbo-studentenfonds maakt het mogelijk voor scholen om studenten die over onvoldoende financiële middelen beschikken, hierbij te ondersteunen. Het gaat dan in ieder geval om minderjarige bol-studenten uit minimagezinnen, maar instellingen zijn vrij om de middelen uit het studentenfonds ook buiten deze doelgroep in te zetten, waar zij dit nodig achten.
Bent u van mening dat de school redelijkheid en billijkheid heeft betracht waar het gaat om de onderwijsbenodigdheden waarover de student dient te beschikken?
Ja, het beleid van Yuverta is in lijn met de regels die zijn gesteld in het Servicedocument schoolkosten mbo.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Yuverta met als doel ervoor te zorgen dat deze materialen onder de basisuitrusting van de opleiding gaan vallen? Bent u daarnaast bereid om in gesprek te gaan met mbo-scholen om ervoor zorg te dragen dat zij zich beter verantwoorden over schoolkosten en welke materialen wel of niet onder de basisuitrusting vallen?
Het gesprek met Yuverta heeft al plaatsgevonden. Uit het gesprek is gebleken dat bloemen, vazen en gereedschap, conform het Servicedocument schoolkosten mbo, bij Yuverta onder de basisuitrusting vallen.
Het Servicedocument schoolkosten mbo is onlangs geëvalueerd. Uit de evaluatie blijkt dat de instellingen de regels uit het Servicedocument over het algemeen goed toepassen. Uit de evaluatie blijkt voorts dat de communicatie aan studenten en hun ouders over onderwijsbenodigdheden voor verbetering vatbaar is. Zo geven studenten en ouders aan dat het vaak onvoldoende duidelijk is welke onderwijsbenodigdheden verplicht zijn en welke op vrijwillige basis kunnen worden aangeschaft. Met JOB en de MBO Raad heb ik afgesproken dat de communicatie door de scholen in het studiejaar 2021–2022 kritisch zal worden bezien en waar nodig verbeterd, zodat (aankomende) studenten tijdig, juist en zo compleet mogelijk zijn geïnformeerd omtrent kosten voor de opleiding. Daarnaast is afgesproken dat scholen op de leermiddelenlijst duidelijk aan dienen te geven of de aanschaf van onderdelen verplicht, dan wel vrijwillig is. De MBO raad communiceert hierover regelmatig met haar leden.
Op welke wijze wordt er toezicht gehouden op mbo-scholen die buitensporige schoolkosten aan hun studenten vragen? Heeft u daarnaast signalen ontvangen dat op andere scholen dan Yuverta absurd hoge schoolkosten worden gevraagd?
De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving door scholen van het Servicedocument schoolkosten mbo.
Ik heb geen signalen ontvangen van absurd hoge schoolkosten bij scholen. Wanneer studenten of ouders hier toch op stuiten, dan is de aangewezen weg om allereerst in gesprek te gaan met de school. Wanneer dit niet tot een oplossing leidt, kunnen studenten of ouders een klacht indienen bij de school. Daarnaast kunnen studenten of ouders een melding maken bij JOB. JOB heeft samen met de MBO Raad de Taskforce schoolkosten opgericht. De Taskforce neemt meldingen en knelpunten rondom schoolkosten onder de loep, onderzoekt deze en zoekt waar nodig naar een oplossing.
Het bericht 'Twentse student Peter kreeg kanker, maar moet beurs volledig terugbetalen: ‘Je wordt als fraudeur gezien’' |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Twentse student Peter kreeg kanker, maar moet beurs volledig terugbetalen: «Je wordt als fraudeur gezien»»?1
Ja.
Hoe vaak hebben controles door Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in de afgelopen jaren plaatsgevonden en hoe vaak gebeurt dat nu nog? Hoeveel (oud-)studenten krijgen nog te maken met een terugvordering en boete? Hoe vaak wordt hier bezwaar tegen gemaakt en leidt het vaker tot rechtszaken? Waar is de hoogte van de boete op gebaseerd? Wat zijn de redenen van terugvorderingen?
Onderstaand volgen de aantallen van de huisbezoeken, terugvorderingen, boetes, bezwaren en beroepen sinds 2016.
2016
2.080
838
702
832
330
2017
1.508
632
583
715
212
2018
1.519
586
518
440
162
2019
1.468
478
442
388
123
2020
1.025
343
307
266
71
2021
6602
191
128
Het verschil tussen het aantal terugvorderingen en boetes is te verklaren doordat boetes in sommige gevallen worden aangehouden als er bezwaar wordt gemaakt, of er in sommige gevallen maatwerk wordt toegepast. Daarnaast kan het ook zijn dat de boete later wordt opgelegd en daardoor over de jaargrens heen gaat.
In 2021 hebben er tot nu toe 660 huisbezoeken plaatsgevonden. Er is rekening gehouden met ongeveer in totaal 1100 bezoeken voor dit jaar.
De datum waarop de student is ingeschreven in de BRP op het betreffende adres is de datum vanaf waarvan de uitwonendenbeurs wordt ingetrokken. Op grond van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep wordt de boete gemaximeerd op de laatste 12 maanden van het recht op studiefinanciering. De hoogte van de boete is 50% van dat terugvorderingsbedrag. Bij herhaald geconstateerd misbruik wordt het boetebedrag verhoogd naar 100% van de terug te vorderen studiefinanciering. Dit komt overigens niet vaak voor.
Er kan studiefinanciering worden teruggevorderd als de student op het moment van het huisbezoek niet (meer) op het BRP-adres woonachtig is. DUO doet hiertoe gedegen onderzoek, voordat deze conclusie wordt getrokken. Dit kan blijken uit het huisbezoek met de verklaring van de (hoofd)bewoner of de student of uit aanvullend buurtonderzoek.
Klopt het dat DUO terugvordering van de beurs van een ernstig zieke student eist? Zo ja, is er bekend hoeveel studenten met een ernstige ziekte te maken hebben met terugvordering van hun beurs? Zo nee, wilt u dit in kaart brengen?
Dat klopt. Vanwege privacyredenen kan ik niet ingaan op de specifieke casus. DUO heeft besloten om niet het gehele bedrag terug te vorderen. Over de periode dat de student ernstig ziek was hoeft geen studiefinanciering te worden terugbetaald. Er wordt geen boete opgelegd, omdat deze wordt gematigd tot € 0,–.
Het is niet bekend hoeveel studenten met een ernstige ziekte te maken hebben met een terugvordering van hun beurs. DUO is niet altijd op de hoogte van een eventuele ziekte bij de student. De student is ook niet verplicht dit te melden. Het is daarom mogelijk dat er wordt teruggevorderd bij ziekte. Terugvordering van de teveel ontvangen (uitwonende) studiefinanciering gebeurt mede op basis van de rapportage die is opgesteld na een controlebezoek. De medewerker beoordeelt alle feiten en omstandigheden die daarin zijn opgenomen. De student kan in de eigen verklaring bijzondere omstandigheden, zoals ernstige ziekte, benoemen. De student kan hier ook melding van maken na ontvangst van de brief waarin het voornemen voor het opleggen van de bestuurlijke boete wordt aangekondigd.
Deelt u de constatering dat wanneer een student aantoonbaar ernstig ziek is, de eisen rondom verblijf op het Basisregistratie Personen (BRP)-adres niet vast te stellen zijn? Zo nee, waarom niet?
Dit hangt in belangrijke mate af van de aard van de ziekte en de overige omstandigheden. Dit moet per situatie beoordeeld worden. Wel gaat DUO studenten die aangeven ernstig ziek te zijn en daarom weer thuis zijn gaan wonen, actief helpen om te voorkomen dat zij een probleem krijgen met hun studiefinanciering. DUO zal dan ook wijzen op het aanpassen van het woonadres of dit zelf aanpassen.
Deelt u de mening dat bij aanzienlijke terugvordering van een beurs van een ernstig zieke student het belangrijk is om een belangenafweging te maken, waarbij de menselijke maat en proportionaliteit de doorslag horen te geven? Zo niet, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat de menselijke maat wordt toegepast bij de eventuele terugvordering van studiefinanciering. In deze afweging worden individuele situaties, de evenredigheid en proportionaliteit meegewogen.
Deelt u de mening dat studenten die te maken hebben met een ernstige ziekte niet geconfronteerd zouden moeten worden met een aanzienlijke financiële last zoals terugvordering van een beurs? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat als een student of debiteur die zich in een dusdanig ernstige situatie bevindt waarin een (financieel) besluit met grote gevolgen, deze situatie kan doen escaleren, de student daar dan op dat moment niet mee zou moeten worden geconfronteerd. Het is dan wel noodzakelijk dat de student of debiteur dit meldt, zodat DUO hier rekening mee kan houden.
Kunt u uiteenzetten hoe volgens u de regelgeving aangepast dient te worden om een kwijtschelding van de lening en boete mogelijk te maken in dergelijke situaties, met het oog op menselijke maat en proportionaliteit?
Het is wettelijk gezien mogelijk om studieschulden en boetes kwijt te schelden. De Wet studiefinanciering 2000 kent bovendien een hardheidsclausule, die is bedoeld voor situaties waarin de toepassing van de wet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Kunt u een breder overzicht bieden van de huidige belemmeringen voor DUO om meer maatwerk toe te passen?
DUO werkt al jaren met een zogenaamd «arbitrair beraad», waarin knellende situaties worden besproken. Dit arbitrair beraad neemt ook besluiten in maatwerkzaken en bespreekt signalen over knellende wet- en regelgeving met het Ministerie van OCW. Door deze zaken komt aan het licht waar het knelt met de wet- en regelgeving, de uitvoering daarvan en dienstverlening aan de burger. In het kader van het Werk aan Uitvoering-traject wordt de huidige wet- en regelgeving tegen het licht gehouden. Daar waar maatwerkbesluiten en jurisprudentie consequenties hebben voor de werkwijze van DUO of aanleiding zijn voor aanpassing van wet- en regelgeving, worden de noodzakelijke aanpassingen doorgevoerd.
Welke concrete stappen gaat u zetten om dergelijke misstanden te voorkomen in de toekomst?
DUO is bezig om de organisatie dusdanig in te richten dat medewerkers zaken waarin maatwerk moet worden geboden beter kunnen identificeren en dat maatwerkbesluit daadwerkelijk kunnen nemen. Er wordt door DUO dan ook al maatwerk toegepast. Desondanks komen mensen soms toch nog in problemen. In de genoemde zaken en andere gevallen waar vermoedens bestaan van misbruik, doet DUO gedegen onderzoek waarbij ook individuele omstandigheden van de student of debiteur worden meegewogen. Ik kwalificeer het daarom ook niet als misstanden. Het laat onverlet dat DUO altijd op zoek blijft naar verbetering en de wet- en regelgeving en het uitvoeringsbeleid voortdurend tegen het licht worden gehouden en er ruimte is voor verandering naar aanleiding van de praktijk.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de OCW-begroting beantwoorden?
Ja.
Flyeracties om ouderverklaringen te verzamelen |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met verschillende acties, bijvoorbeeld flyeracties, die momenteel lopen om ouderverklaringen te verzamelen om een nieuwe school te mogen stichten op basis van de Wet «meer ruimte voor nieuwe scholen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe kijkt u aan tegen flyeracties van nieuwe schoolconcepten, waarbij aan ouders gevraagd wordt om via DigiD «steun» te verlenen aan de komst van een nieuwe school, waarbij expliciet wordt gemaakt dat er geen sprake is van een aanmelding bij de school?
Het staat initiatiefnemers vrij om de vorm te kiezen waarin zij hun initiatief onder de aandacht brengen. De ouderverklaring voor een nieuwe school betreft een verklaring van steun en geen inschrijving op de school. Ouders staat het altijd vrij om hun kind op een school naar keuze in te schrijven. Dit geldt voor zowel bestaande als nieuwe scholen. Ouders kunnen dan bijvoorbeeld een school bezoeken voordat ze het besluit nemen tot inschrijving. Het is niet proportioneel om deze keuzevrijheid van ouders met een ouderverklaring voor een nieuwe school in te perken.
Op welke manier wordt aan ouders duidelijk gemaakt, wanneer zij een ouderverklaring afgeven via DUO, waar zij precies steun aan verlenen en dat dit verder gaat dan bijvoorbeeld een laagdrempelige petitie voor een nieuwe school in de buurt?
Het afgeven van een ouderverklaring is alleen mogelijk via de website van DUO. Daar wordt toegelicht dat met een ouderverklaring belangstelling in een initiatief wordt getoond. Het gewicht van de ouderverklaring blijkt uit het feit dat de ouder dient in te loggen met DigiD.
Wat is de waarde van een vrijblijvende ouderverklaring, waarbij iemand aangeeft dat hij zijn of haar kind zou willen inschrijven op de nieuwe school als deze start, wanneer dit niet leidt tot een daadwerkelijke inschrijving? Hoe controleert en borgt u dat deze ouderverklaring ook inderdaad een legitieme steunverklaring is?
De ouderverklaring is een middel om de belangstelling voor een initiatief onder schoolzoekende ouders te onderzoeken en zo te voorspellen of het initiatief op duurzame belangstelling kan rekenen. Het vormt de basis voor de prognose van het te verwachten aantal leerlingen in het elfde jaar na de aanvraag. Uit de bestaande praktijk blijkt dat het aantal leerlingen dat na de start van de gewenste nieuwe school de school ook daadwerkelijk gaat bezoeken, lager uitvalt dan uit de belangstelling naar voren komt. Daarom is er een correctiefactor opgenomen in de berekening van de belangstelling.
Herinnert u zich dat u tijdens de wetsbehandeling van de Wet «meer ruimte voor nieuwe scholen» heeft aangegeven dat de manier waarop ouderverklaringen worden verzameld op een «heel valide manier» plaats zal vinden? Bent u van mening dat verschillende flyeracties die momenteel lopen een «heel valide manier» is? Ook als die flyeracties oproepen tot vrijblijvende steun, maar uiteindelijk niet leiden tot daadwerkelijke inschrijvingen?
Het meten van de belangstelling via de ouderverklaringen is een meer valide methode van het meten van de belangstelling dan de wijze waarop dat gebeurde in de oude systematiek. Daarbij komt dat enkel ouderverklaringen, afgegeven via DUO met DigiD, mogen worden meegenomen in de berekening van de prognose die bij de aanvraag moet worden toegevoegd.
Bent u bereid om het eerste jaar van ouderverklaringen binnen de Wet «meer ruimte voor nieuwe scholen» te evalueren, ook indachtig de problemen bij DUO bij het afgeven van ouderverklaringen waar al eerder schriftelijke vragen over zijn gesteld?2
Aangezien dit het eerste jaar is dat dit proces via de nieuwe systematiek loopt, wordt bij iedere stap in overleg tussen DUO, OCW en IvhO vinger aan de pols gehouden.
De zorgwekkende fysieke ontwikkeling van kinderen en de nieuwe generatie sporters |
|
Michiel van Nispen |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de noodklok die Jac Orie luidt, over de alarmerende verschuivingen die hij signaleert als het gaat om de fysieke ontwikkeling van de nieuwe generatie sporters?1
Voldoende ontwikkelde motorische vaardigheden zijn belangrijk voor de gezondheid, participatie en persoonlijke ontwikkeling van kinderen. Echter de peiling bewegingsonderwijs van de Inspectie van het Onderwijs uit 20182 laat zien dat de motorische vaardigheden van kinderen in 2016 minder ontwikkeld waren dan in 2006. Een recent onderzoek naar de motorische fitheid van kinderen onderstreept dit3: gemiddeld genomen namen hun snelheid, behendigheid, kracht en lenigheid af. Het is dus zeer terecht dat de heer Orie hiervoor indringend aandacht vraagt.
Deelt u de mening dat deze observatie niet op zichzelf staat, maar vrijwel iedere sportcoach of gymleraar dit zegt en het ook uit onderzoeken blijkt dat de motorische en fysieke ontwikkeling van jongeren veel slechter is dan vroeger en erg hard achteruit gaat, qua belastbaarheid, uithoudingsvermogen, et cetera?
Meerdere onderzoeken laten hetzelfde beeld zien, zowel met betrekking tot de motorische fitheid (zoals hierboven genoemd) als de motorische ontwikkeling4. Het is belangrijk dat kinderen motorische vaardigheden kunnen ontwikkelen en daar is ook veel voor nodig. Om deze reden heeft het Ministerie van OCW kerndoelen op het gebied van bewegingsonderwijs, waar de motorische vaardigheden in terugkomen.
Deelt u de mening dat dit niet alleen zorgwekkend is vanuit het perspectief van de sport in Nederland, maar ook levensgeluk in de weg kan staan en vooral een grote bedreiging is voor de volksgezondheid?
Ja. Dit geldt in algemene zin voor iedereen in onze samenleving. Voldoende bewegen is van belang zowel voor de fysieke als mentale gezondheid. Voldoende en veelzijdig bewegen draagt bij kinderen bij aan hun motorische en ook sociaal-emotionele ontwikkeling.
Erkent u dat we te maken hebben met een groot maatschappelijk probleem?
Dat we als maatschappij minder zijn gaan bewegen in de afgelopen 20 jaren en meer zittend werken zie ik zeker als een van de uitdagingen, ook voor een volgend kabinet en vanuit breder perspectief.
Vindt u dat de diverse overheden, maar vooral ook de rijksoverheid, hier tot nu toe voldoende substantieels tegenover stellen? Kunt u dat toelichten?
Het Rijk doet er veel aan om een passend antwoord te geven op het maatschappelijk probleem van beweegarmoede onder de Nederlandse bevolking. Zo zet ik me vanuit VWS met name in vanuit het Nationaal Sportakkoord om met de sportsector te bevorderen dat de jeugd veelzijdig en met plezier kan bewegen. Vanuit het programma Breed Motorische Ontwikkeling (BMO) heeft NOC*NSF samen met tal van bonden (waaronder KNGU, KNVB en KNHB) diverse tools ontwikkeld voor clubs en trainers om kinderen uit te dagen met breed motorische oefeningen tijdens de training.
Vanuit het onderwijs krijgen kinderen een basis om goed te leren bewegen, door het aanleren van motorische vaardigheden. Vanaf 2023 zijn scholen verplicht om ook in het primair onderwijs minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs per week aan te bieden. Scholen worden hierbij door OCW ondersteund met de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs PO.
Verder heb ik eind mei jl. samen met collega’s van I&W, BZK, SZW en OCW de brief «Nederland Vitaal en in beweging» naar de Kamer verstuurd. Het is een advies waarin kansrijke ideeën om meer te bewegen uiteen zijn gezet. Voor het verwezenlijken van de ideeën zijn aanvullende middelen noodzakelijk. In de formatie zal de ruimte en de inzet voor deze ideeën moeten worden bepaald.
Waarom is er bijvoorbeeld nog steeds geen derde uur gymles, terwijl we weten dat meer en beter bewegingsonderwijs voor kinderen aanzienlijk kan helpen bij het bestrijden van dit grote maatschappelijke probleem en de fysieke en motorische ontwikkeling van kinderen erg vooruit kan helpen?
In algemene zin zetten we de komende jaren een flinke stap met de verplichting van twee uur bewegingsonderwijs per week in het primair onderwijs. Voor geen enkel ander vakgebied is een urennorm als deze. Scholen gaan zelf over de hoeveelheid lesuren die zij besteden aan bepaalde kerndoelen. Bovendien hebben scholen, buiten de kerndoelen om, eigen accenten aan te brengen in hun curriculum. Er zijn verschillende scholen die meer gymles geven dan twee uur per week, of op een andere manier fysieke beweging in de lesdag aanbrengen.
Welke aanvullende maatregelen bent u bereid op zo kort mogelijke termijn te nemen om hier meer tegen te doen en sport en bewegen, en de ontwikkeling van motorische vaardigheden bij jongeren, te stimuleren?
Zoals ik al aangaf heb ik samen met de collega’s van I&W, BZK, SZW en OCW op 20 mei jl. de brief «Nederland Vitaal en in beweging»5 verstuurd naar de Kamer. Het is aan een volgend kabinet om hier vervolgstappen in te zetten.
Op kortere termijn blijf ik mij met het landelijke programma Gezonde School inzetten op het belang van een gezonde leefstijl (waaronder sport en bewegen) in het onderwijs. Ook in 2022 is er budget om (nieuwe) scholen hierin te ondersteunen. Daarnaast lanceer ik komend jaar samen met betrokkenen het Platform Bewegend leren. Daarmee krijgen groepsleerkrachten in het onderwijs gerichter tools aangereikt om bewegen in hun lessen te integreren.
Het bericht dat Daan niet met het taxibusje naar speciale school mag, omdat de gemeente vindt dat hij wel met de bus kan |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat vindt u ervan dat de tienjarige Daan niet net als zijn klasgenoten met een taxibusje naar school mag gaan, omdat de gemeente Woudenberg vindt dat hij wel met het openbaar vervoer kan?1
Naar aanleiding van de berichten over Daan en zijn klasgenoten heb ik contact op laten nemen met de betreffende gemeente. Voor mij staat namelijk voorop dat leerlingen die recht hebben op leerlingenvervoer, dat ook krijgen en de gemeente daarin voorziet.
De gemeente Woudenberg heeft mij inmiddels laten weten dat Daan dit schooljaar met een taxibusje naar school wordt vervoerd. Dat betekent dat hij niet (meer) met het openbaar vervoer met begeleiding hoeft te reizen.
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt namelijk al sinds 1987 bij de gemeenten. De VNG stelt met in achtneming van de wettelijke kaders een modelverordening leerlingenvervoer op, op basis waarvan gemeenten een verordening opstellen, waarmee zij aangeven hoe zij de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer invullen.
Gemeenten hebben de wettelijke plicht «passend vervoer» aan te bieden als een leerling vanwege zijn beperking niet zelfstandig kan reizen. Uitgangspunt van de regeling leerlingenvervoer is een vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer, zo nodig met begeleiding. Ook kan een fietsvergoeding worden verstrekt. Onder bepaalde voorwaarden, bijvoorbeeld voor die leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, kunnen ouders voor hun kind aanspraak maken op aangepast vervoer, in taxi’s of taxibusjes.
Wat vindt u ervan dat de gemeente de zorgen en inschatting van de ouders en de directeur-bestuurder van de school over de noodzaak tot leerlingenvervoer voor Daan naast zich neerlegt in haar besluit en zelfs na het gegrond verklaren van het bezwaar door de bezwaarschriftencommissie van de gemeente bij dit besluit blijft? Wat is het oordeel van ouders en professionals uit het onderwijs dan nog waard?
De gemeente Woudenberg heeft mij laten weten dat er ook vorig schooljaar een recht op leerlingenvervoer is toegekend. Dit betrof een vergoeding voor openbaar vervoer met begeleiding. Bij de nieuwe aanvraag voor dit schooljaar is op basis van nieuwe informatie vanuit het samenwerkingsverband passend onderwijs het besluit genomen om Daan dit schooljaar met een taxibusje te gaan vervoeren.
Bent u het eens dat het belachelijk is dat de gemeente heeft voorgesteld opnieuw een onafhankelijk onderzoek te doen naar Daans gedrag, terwijl er al onafhankelijk onderzoek is geweest voor het toekennen van de toelaatbaarheidsverklaring? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Woudenberg heeft mij laten weten dat zij voor de aanvraag voor leerlingenvervoer voor dit schooljaar advies heeft gevraagd aan het samenwerkingsverband passend onderwijs, die de toelaatbaarheidsverklaring voor Daan heeft afgegeven. Dit advies heeft er toe geleid dat de gemeente besloten heeft Daan met een taxibusje te gaan vervoeren.
Wat zou volgens u voorop moeten staan: leerlingenvervoer zodat leerlingen passend onderwijs kunnen krijgen zonder enige belemmering of de financiën van de gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1, waarbij ik heb toegelicht dat gemeenten de wettelijke plicht hebben om passend vervoer aan te bieden als een leerling vanwege zijn beperking niet zelfstandig kan reizen. Daarbij is het uitgangspunt dat het recht van de leerling voorop dient te staan en dat financiële overwegingen uiteraard geen invloed mogen hebben op het al dan niet toekennen van passend vervoer voor een leerling.
Hoeveel geld geeft de gemeente Woudenberg uit aan leerlingenvervoer en hoeveel daarvan is niet voor leerlingenvervoer op basis van toelaatbaarheidsverklaringen, maar op basis van religie of levensovertuiging?
De gemeente Woudenberg heeft mij gemeld dat de afgelopen jaren de kosten voor leerlingenvervoer ruim € 500.000 per jaar waren. Daarbij is bekend dat geen enkele leerling alleen vanuit levensovertuiging gebruik maakt van het leerlingenvervoer.
Ontvangt u meer signalen van ouders en/of scholen over gemeenten die geen leerlingenvervoer toewijzen aan leerlingen die het hard nodig hebben? Zo ja, hoeveel signalen zijn dit de laatste vijf jaar geweest, waar gaat het precies mis en wat heeft u met deze signalen gedaan?
Er komen af en toe signalen over knelpunten in het leerlingenvervoer bij mij terecht. Deze knelpunten zijn divers van aard. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven ligt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het vervoer bij de gemeenten.
Indien er vaker signalen zijn over een bepaalde thematiek, zoals recent over de lange reistijden van leerlingen naar het (voortgezet) speciaal onderwijs, voer ik daarover het gesprek met de VNG, als vertegenwoordiger van gemeenten en die de modelverordening leerlingenvervoer opstelt.
Zou een toelaatbaarheidsverklaring niet voldoende bewijs moeten zijn om automatisch in aanmerking te komen voor leerlingenvervoer indien gewenst, zodat ouders zich kunnen richten op hun kind in plaats van strijd moeten voeren met onwelwillende gemeenten? Bent u bereid dit te regelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet alle leerlingen die een toelaatbaarheidsverklaring voor het (voortgezet) speciaal onderwijs krijgen, komen altijd in aanmerking voor leerlingenvervoer. Ook reisafstand en de mate van zelfstandigheid van de leerling kunnen hierbij een rol spelen. Daarnaast moet de gemeente nog de afweging maken op welke type vergoeding een leerling recht heeft. Dit proces moet zorgvuldig worden doorlopen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Woudenberg om te komen tot een oplossing voor Daan, zodat hij veilig en onder begeleiding naar school kan gaan met zijn klasgenoten? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de berichten heb ik reeds contact op laten nemen met de betreffende gemeente. Omdat Daan inmiddels met een taxibusje naar school wordt vervoerd, zijn verdere gesprekken niet meer nodig.
Studenten die beleggen met een DUO-lening |
|
René Peters (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rijk worden door beleggen met je DUO lening» van de Financiële Student?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Deelt u de mening van De Financiële Student dat beleggen met een DUO-lening financieel verstandig is, omdat lenen tegen een rente van 0% om te beleggen met een verwacht rendement van 6/7% een prima rendement tegen een laag risico inhoudt?2
Ik deel die mening niet. De studielening is niet bedoeld om te beleggen. Die is beschikbaar gesteld, zodat studenten kunnen voorzien in de kosten voor de studie en het levensonderhoud. Ik vind het dan ook onwenselijk en bovendien onverstandig om met dat geld te gaan beleggen. Beleggen met geleend geld is geen verstandige keuze, omdat je bij tegenvallende rendementen met schuld kan blijven zitten die je wel moet terugbetalen. Het Nibud stelt dat je alleen moet beleggen met geld dat je kunt missen en benadrukt dat het belangrijk is om daarnaast voldoende spaarbuffer aan te houden.3
Is bij u bekend hoeveel studenten inderdaad (maximaal) lenen om met het geleende geld te beleggen? Kunt u bij benadering aangeven hoeveel gemeenschapsgeld op deze manier gebruikt wordt? Zo nee, hoe bent u van plan zicht te krijgen op de grootte van dit probleem?
Uit het Nibud Studentenonderzoek4 onder hoger onderwijs studenten bleek dat 9% van de studenten belegt met de studielening. Er is niet uitgevraagd of zij maximaal lenen om te beleggen en welk bedrag ze aan beleggingen besteden. Ik wil er wel op wijzen dat het niet noodzakelijkerwijs zo hoeft te zijn dat studenten het gehele bedrag dat zij lenen gebruiken om te beleggen. In november verschijnt het Nibud Studentenonderzoek naar mbo-studenten. Dan wordt duidelijk in hoeverre mbo-studenten lenen om te beleggen.
Deelt u de mening dat deze manier van omgaan met gemeenschapsgeld zeer onwenselijk is?
Die mening deel ik. Een studielening is niet bedoeld om te beleggen.
Deelt u de mening dat beleggen met geleend geld slechts mogelijk is voor studenten die het geld niet nodig hebben voor hun studie of primaire levensbehoeften? Deelt u de mening dat hierdoor de (kansen)ongelijkheid dus sterk toe is genomen, omdat het rijke studenten rijker maakt?
Uit het Nibud Studentenonderzoek onder studenten in het hoger onderwijs blijkt dat 9% van de ondervraagde studenten aangeeft te beleggen met hun studielening. We weten niet of dit studenten zijn met ouders met een hoger inkomen. Een veel groter deel geeft aan de lening te gebruiken waarvoor die bedoeld is, namelijk om het collegegeld, boodschappen, boeken en huur en energie te kunnen betalen.
Verder stelt het studiefinancieringsstelsel iedere student financieel in staat om te studeren en de kansen voor de toekomst te vergroten. Het is wel zo dat studenten die het leenbedrag (voornamelijk) nodig hebben voor hun studie of primaire levensbehoeften, niet in staat zullen zijn om dit bedrag te gebruiken om te beleggen. Daarnaast vind ik het van belang dat studenten die niet (maximaal) hoeven te lenen voor hun studie en levensonderhoud, verstandige keuzes maken ten aanzien van hun leenbedrag.
Kunt u bevestigen dat het gebuikt van een DUO-lening om te beleggen (nog) niet verboden is? Waarom is niet daarvoor gekozen?
Het is niet verboden om de studielening te gebruiken om mee te beleggen. Het staat studenten vrij om zelf te beslissen waar zij hun geld aan uitgeven. Het is ook mogelijk dat studenten het geld dat zij verdienen met een bijbaan gebruiken om te beleggen, en de studielening om de studiekosten en het levensonderhoud te betalen. Het is ook niet aan de overheid om te bepalen waar studenten hun geld aan uit mogen geven. Een verbod op beleggen met een studielening is bovendien niet te handhaven, omdat de overheid dan voor alle studenten moet controleren waar studenten hun geld aan uitgeven en ook of zij hun geleende geld bijvoorbeeld laten beleggen door anderen, die daartoe wel in staat zijn.
Bent u in dat geval van plan in de voorwaarden van een DUO-lening een expliciet verbod op beleggen op te nemen?
Dit staat haaks op de vrijheid die studenten hebben om zelf te bepalen waar zij hun geld aan uitgeven. Zoals hierboven al is genoemd, zou dit ook niet te handhaven zijn.
Omdat ik beleggen met studiefinanciering heel onverstandig vind, wil ik dit wel betrekken in het verbeteren van de voorlichting aan studenten. DUO onderzoekt nu hoe studenten op de website kunnen worden gewezen op het belang van bewuste keuzes over hun studiefinanciering. Verder start het Nibud momenteel met het advies5 over hoe we kunnen bevorderen dat studenten bewuste financiële keuzes nemen. Ik heb het Nibud gevraagd om hierin ook in te gaan op studenten die beleggen met hun studielening.
Hoe weegt u «maximaal lenen om te beleggen» in het licht van de discussie rondom het leenstelsel?
De Kamer heeft zich onlangs uitgesproken over de gewenste aanpassingsrichting van het studiefinancieringsstelsel. Welke keuzes hierin ook gemaakt gaan worden; het blijft van groot belang dat studenten bewuste keuzes maken over de studiefinanciering die ze aanvragen. Maximaal lenen om te beleggen vind ik zeer onverstandig. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb aangegeven, ga ik bekijken hoe we studenten hier zo goed mogelijk op kunnen wijzen.
Ongelijke toeslagen voor studenten met een beperking |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Nog steeds ongelijke toeslagen voor studenten»?1
Ja.
Vindt u het ook kwalijk dat er nog steeds studenten met een beperking minder studietoelage krijgen dan is toegezegd?
Net als mijn ambtsvoorgangers vind ik het – mede gelet op de kwetsbare positie van de doelgroep – van groot belang dat gemeenten nieuwe wetgeving niet afwachten en de hoogte van de IST binnen de huidige wettelijke kaders vaststellen in de geest van de voorgenomen herziening van de genoemde regeling. De uitvoering van de individuele studietoeslag (IST) is op grond van de huidige wet de bevoegd- en verantwoordelijkheid van het college van B&W. Dit geldt ook voor het bepalen van de hoogte van de IST.
Zoals in beantwoording op de Kamervragen van de leden Werner en Peters is aangegeven3, heeft de toenmalige Staatssecretaris vanwege de vertraging van de wetsbehandeling van het wetsvoorstel Breed Offensief gemeenten via het Gemeentenieuws van SZW 2020-94 opgeroepen om de IST in de geest van de voorgenomen herziening te verstrekken. Mijn ambtsvoorganger heeft in het SZW Gemeentenieuws 2021-55 gemeenten hier nogmaals toe opgeroepen. Gemeenten is gevraagd de IST vanaf de leeftijd van 21 jaar op 300 euro per maand vast te stellen. Voor studenten jonger dan 21 jaar kunnen gemeenten conform het toepasselijke jeugd-minimumloon een lager bedrag hanteren. Onderstaande tabel geeft de verschillende bedragen weer.
Leeftijd in jaren
Verhouding jeugd WML t.o.v regulier WML
21 en ouder
100%
€ 300,00
20
80%
€ 240,00
19
60%
€ 180,00
18
50%
€ 150,00
Kunt u aangeven welke gemeenten nog steeds onvoldoende studietoelage geven?
De rijksoverheid beschikt niet over informatie over de hoogte van de individuele studietoeslag in afzonderlijke gemeenten. Landelijke cijfers van het CBS laten wel een stijgende lijn zien in de totale uitgaven door gemeenten aan dit instrument: van circa 2,5 miljoen euro in 2017 naar 4,6 miljoen euro in 2019. Het voorlopige beeld van de uitgaven in 2020 is 7,1 miljoen euro.
Kunt u verder aangeven waar het bedrag van 300 euro op is gebaseerd, constaterende dat een student gemiddeld 550 euro per maand verdient en de regering is verzocht, in de unaniem aangenomen motie-Raemakers c.s.2, om de studietoeslag in lijn te brengen met de studieregeling van de Wajong2010?
De studietoeslag is een bijzondere aanvullende inkomensondersteuning op grond van de Participatiewet. De toeslag is uitdrukkelijk bedoeld om een compensatie te bieden aan studenten die wel arbeidsvermogen hebben maar vanwege hun beperking niet in staat zijn om aanvullende inkomsten uit arbeid te verwerven naast een voltijd studie. Ik ben van opvatting dat een hoger bedrag niet past in het compenserende karakter van de studietoeslag. In een brief aan de Tweede Kamer van 8 juli 20197 is door de toenmalige Staatssecretaris van SZW een bedrag van circa € 300 per maand als uitgangspunt genoemd, in lijn met de motie van het lid Raemakers. Het bedrag is in overleg met gemeenten tot stand gekomen. Die hoogte stelt gemeenten in staat om de uitgaven op te vangen binnen middelen die bij invoering van de Participatiewet zijn toegevoegd aan het Gemeentefonds voor de uitvoering van de studietoeslag door gemeenten (structureel € 35 miljoen8).
Welke maatregelen heeft u genomen om, ondanks dat het wetsvoorstel Breed offensief3 controversieel is verklaard, gemeenten aan te sporen de studietoelage te verhogen naar 300 euro?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welk bedrag gemeenten per jaar nodig hebben om alle studenten met een beperking, met terugwerkende kracht over 2021, een studietoelage toe te kunnen kennen?
De uitvoering van de individuele studietoeslag (IST) is op grond van de huidige wet de bevoegd- en verantwoordelijkheid van het college van B&W. Voor de uitvoering van de studietoeslag door gemeenten is bij invoering van de Participatiewet structureel € 35 miljoen toegevoegd aan het Gemeentefonds. Het meest recente voorlopige beeld van de uitgaven door gemeenten aan de IST in 2020 is 7,1 miljoen euro. Gemeenten hebben dus voldoende financiële ruimte om de uitgaven aan de studietoeslag op te hogen. Zoals eerder benoemd is het vaststellen van de hoogte van de studietoeslag op grond van de huidige wet aan het gemeentebestuur.
Bent u daarnaast bereid, vanwege de eerder genoemde aangenomen motie, om het gelijktrekken, en dus voor veel studenten verhogen, van de studietoelage uit het wetsvoorstel Breed offensief te halen, zodat het wetsvoorstel verhoging studietoelage behandeld kan worden?
De herziening van de IST maakt deel uit van het wetsvoorstel Wijziging van de Participatiewet Uitvoeren breed offensief.9 Het wetsvoorstel – dat door de Tweede Kamer op 13 april 2021 controversieel is verklaard10 – bevat een pakket aan maatregelen om meer mensen met een arbeidsbeperking aan (duurzaam) werk te helpen. Het is niet mogelijk om een ingediend wetsvoorstel te splitsen. Er is verder geen ander voorliggend wetsvoorstel dat in aanmerking komt waarin de herziening van de IST betrokken kan worden. Ik blijf gemeenten verzoeken om, totdat het wetsvoorstel Breed Offensief is aangenomen, conform IST te handelen.
Zo nee, bent u dan bereid om vooruitlopend op het wetsvoorstel gemeenten van meer budget te voorzien om zodoende studenten die nu geen of minder studietoelage ontvangen toch te kunnen compenseren?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Strafrechtelijk onderzoek naar discriminatie om geaardheid op Gomarus-scholen’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Strafrechtelijk onderzoek naar discriminatie om geaardheid op Gomarus-scholen»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen en in welk type situatie de afgelopen tien jaar aangifte is gedaan door de inspectie tegen een school, waarbij in ieder geval de categorie discriminatie zichtbaar is?
Vanaf 2011 is in twee gevallen aangifte gedaan door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). Ten eerste in het geval van de Gomarus Scholengemeenschap (hierna: Gomarus) waar op 8 september 2021 aangifte is gedaan vanwege het vermoeden dat in strijd is gehandeld met wettelijke strafbepalingen omtrent discriminatie en gelijke behandeling. De andere aangifte is gedaan tegen de Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (SIO), nadat gesprekken tussen inspecteurs ongeoorloofd waren afgeluisterd. Er is toentertijd aangifte gedaan door de inspectie en door enkele individuele inspecteurs. Vanaf 2011 is daarnaast in zeker acht gevallen aangifte gedaan door de secretaris-generaal van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Afgezien van de aangifte tegen Gomarus was in geen van deze aangiftes sprake van de categorie discriminatie.
Bent u voorafgaande aan de aangifte door de inspectie op de hoogte gesteld van het voornemen om aangifte te doen? Vindt u het wenselijk dat, vanuit uw verantwoordelijkheid voor het stelsel, diensten die onder het ministerie vallen in situaties als deze zonder kennisgeving vooraf aangifte doen? Zou de inspectie evenals bij de regeling van bekostigingssancties in bepaalde gevallen de zaak niet moeten neerleggen bij het ministerie?
Ja, ik ben voorafgaand aan de aangifte op de hoogte gesteld door de inspectie van haar voornemen aangifte te doen.
De inspectie is bevoegd om aangifte te doen. Het is gebruikelijk dat het ministerie in zulke gevallen vooraf wordt geïnformeerd. Ik vind het van belang dat de inspectie in onafhankelijkheid aangifte kan doen, indien zij dat op basis van haar bevindingen in het toezicht opportuun vindt.
Kunt u aangeven wat de beleidslijn van de inspectie en het ministerie is als het gaat om het doen van aangifte tegen scholen? Wilt u de beleidsdocumenten die hierop betrekking hebben naar de Kamer sturen?
In de regel zal aangifte worden gedaan door het ministerie of de inspectie als er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit bestaat.
Klopt het dat de school niet is geïnformeerd over de inhoud van de aangifte en de specifieke gronden waarop deze gebaseerd is? Zo ja, welke redenen gelden daarvoor en vindt u deze handelwijze passen bij het beginsel van zorgvuldigheid? Hoe voorkomt u dat deze onduidelijkheid lang blijft hangen? Klopt het dat de aangifte geen betrekking heeft op concrete situaties die zich in het verleden hebben voorgedaan?
De inspectie heeft het bestuur van Gomarus op 17 september jl. geïnformeerd over het feit dat aangifte is gedaan. Dat was voorafgaand aan het moment op diezelfde dag waarop ik het inspectierapport en mijn beleidsreactie daarop naar uw Kamer stuurde. In die beleidsreactie maakte ik melding van de aangifte door de inspectie.
Vanwege het belang van opsporing en onderzoek door de politie en het Openbaar Ministerie is het niet gebruikelijk om de inhoud van de aangifte en de specifieke gronden te delen met degene tegen wie aangifte wordt gedaan. Na overleg met het Openbaar Ministerie heeft de inspectie op 24 september jl. de inhoud en de specifieke gronden van de aangifte alsnog met het bestuur van de school gedeeld. In de aangifte is vermeld dat in het verleden vermoedelijk sprake is geweest van het opsluiten van leerlingen. Dit is ook vermeld in het inspectierapport.
Is het niet opmerkelijk dat de inspectie aangifte lijkt te hebben gedaan op gronden die bij uitstek onder de competentie van de inspectie zelf vallen, namelijk het handhaven van de onderwijswetgeving? Waarom wordt aangifte gedaan van een praktijk die blijkens het onderzoeksrapport van de inspectie op basis van herstelopdrachten zo snel mogelijk moet worden beëindigd?
De aangifte betreft niet de onderwijswetgeving, maar het vermoeden dat in strijd is gehandeld met wettelijke strafbepalingen omtrent discriminatie en gelijke behandeling. Het is niet aan de inspectie maar aan het Openbaar Ministerie om een dergelijk vermoeden nader te onderzoeken en eventueel tot strafvervolging over te gaan.
Acht u het mogelijk dat een school strafrechtelijk wordt vervolgd indien deze voldoet aan de geldende onderwijswetgeving op het betreffende punt?
Ja, het is mogelijk dat het handelen van een school in strijd is met het Wetboek van Strafrecht zonder dat sprake is van strijdigheid met de onderwijswetgeving. Het kan dus ook zo zijn dat een school strafrechtelijk wordt vervolgd, zonder dat zij in strijd handelt met de geldende onderwijswetgeving.
Onderkent u dat bijzondere scholen de vrijheid hebben om in gesprek te gaan met leerlingen en ouders indien zou blijken dat zij op bepaalde punten een visie zouden ontwikkelen die afwijkt van de grondslag van de school die zij hebben onderschreven? Deelt u de mening dat het juist goed is als betrokkenen met elkaar in gesprek gaan over wezenlijke onderwerpen?
Ja, bijzondere scholen hebben de vrijheid gesprekken te voeren met leerlingen over hoe hun opvattingen en gedragingen zich verhouden tot de grondslag van de school. Het kan raadzaam zijn hun ouders of verzorgers hierbij te betrekken. Dit dient wel te gebeuren op een pedagogisch verantwoorde manier waarbij de (sociale) veiligheid en de gelijkwaardigheid van de leerling te allen tijde gerespecteerd worden. Iedere leerling moet immers kunnen rekenen op een veilig schoolklimaat waarin hij of zij zich vrij voelt zichzelf te zijn. Ook wanneer er spanning kan zijn tussen de identiteit, seksuele oriëntatie of denkbeelden van een leerling en de grondslag van de school.
Kunt u bevestigen dat het op basis van de zorgplicht veiligheid op school in bepaalde situaties juist aangewezen kan zijn dat een school contact zoekt met de ouders indien, mogelijk mede op basis van signalen van externe professionals, zorgen bestaan over de ontwikkeling van de leerling?
Ja, indien zorgen bestaan over de ontwikkeling van een leerling is het in algemene zin raadzaam om ouders of verzorgers hierbij te betrekken. Dit is ook het geval wanneer het gedrag van leerlingen een negatieve invloed heeft op de (sociale) veiligheid van andere leerlingen, bijvoorbeeld bij pestgedrag of fysiek geweld.
Dit geldt echter niet in absolute zin. Er kunnen situaties zijn waarbij de school de afweging maakt ouders niet te betrekken. Bijvoorbeeld omdat het respecteren van de individuele autonomie van de leerling, het omgaan met vertrouwelijke informatie of het prioriteit geven aan de pedagogische relatie tussen leerling en leraar, prevaleren boven het informeren van de ouders. Zo is het bespreken van de seksuele oriëntatie van een leerling met ouders onaanvaardbaar zolang de leerling hier geen toestemming voor heeft gegeven.
Heeft u in de voorbereiding op het verzenden van uw brief ook gesproken met de homoseksuele leerlingen van deze school die blijkens het inspectierapport positieve ervaringen hebben met het handelen van de school? Zo ja, wat is uw ervaring en reactie? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb enkele maanden geleden persoonlijk met een aantal voormalig leerlingen gesproken, waaronder een voormalig leerling met een homoseksuele oriëntatie die positief terugkijkt op zijn schooltijd op Gomarus. Deze gesprekken zijn niet gevoerd als voorbereiding op de recent verstuurde beleidsreactie op het inspectierapport.
Waarom neemt u voetstoots het beeld over dat door de NRC is neergezet over de specifieke voorvallen uit het verleden, terwijl nog door geen enkele overheidsinstantie onderzoek is gedaan naar deze specifieke situaties en de inspectie dat onderzoek zelfs na herhaaldelijk verzoek van de school herhaaldelijk heeft geweigerd? Hoe kunt u schrijven dat de school onvoldoende lessen getrokken heeft uit hetgeen zich in 2016 heeft voorgedaan, nu geen onafhankelijk onderzoek is verricht naar wat zich in 2016 precies heeft voorgedaan?
Mijn appreciatie van de gebeurtenissen op Gomarus heb ik niet gebaseerd op het NRC-artikel, maar op de conclusies van het inspectierapport. De inspectie opereert onafhankelijk en bepaalt zelf de reikwijdte van haar onderzoeken. De focus lag in dit geval op naleving van de wettelijke opdrachten – waaronder de plicht om zorg te dragen voor een veilig schoolklimaat – en niet specifiek op de voorvallen uit 2016. Uit het onderzoek blijkt dat het bestuur onvoldoende lessen heeft getrokken uit de gebeurtenissen van 2016. In zijn reactie – zoals ook opgenomen in het onderzoeksrapport – erkent het bestuur dit ook.
Klopt het dat het op basis van het beleid van de school in ieder geval niet zo is, en dat het onderzoek ook geen verdere aanwijzingen geeft, dat leerlingen actief uit de kast worden geduwd, maar dat het eerder zo is dat leerlingen met het oog op hun ontwikkeling juist wordt geadviseerd om een dergelijk besluit zorgvuldig en weloverwogen te nemen?
De inspectie heeft vastgesteld dat de school in haar formele beleid, zoals vastgelegd in documenten, de lijn hanteert dat ouders van leerlingen met een homoseksuele relatie daarover worden geïnformeerd. Dat de school aangeeft dat dit reeds geruime tijd een dode letter is en in de praktijk niet wordt gehanteerd, neemt niet weg dat sprake is van formeel vastgelegd beleid dat in elk geval op papier nog niet herzien is. Bovendien heeft de inspectie vastgesteld dat binnen de school onduidelijkheid bestaat over de handelwijze die zou moeten worden gevolgd. De inspectie heeft in haar onderzoek geen conclusies getrokken over of leerlingen al dan niet «actief uit de kast worden geduwd». Het onderzoek richtte zich in dit verband onder meer op de vraag hoe het beleid van de school eruit ziet en of de te volgen handelwijze voor alle betrokkenen duidelijk is.
Kunt u aangeven over welke gewraakte passage u spreekt in uw brief van 17 september jl.?2 Bedoelt u de passage over een homoseksuele rechter, die uit een veelgebruikte seculiere lesmethode bleek te komen en die als kritiekpunt uit het conceptrapport van de inspectie is verwijderd?
De passage waar ik aan refereerde in de beleidsreactie heeft betrekking op een lesmethode waarin wordt gesteld dat homoseksualiteit genezen kan worden door gebed. Het bestuur heeft zelf aangegeven deze passage te schrappen omdat zij niet past bij de visie van de school. Dat betreft een andere passage dan waar in de vraag aan wordt gerefereerd. Deze bleek niet laakbaar te zijn en is na overleg tussen de inspectie en Gomarus inderdaad niet in het definitieve rapport gekomen.
Hoe gaat de inspectie om met situaties van scholen die om inhoudelijke redenen hebben besloten bepaalde onderdelen van het curriculum niet digitaal te geven, bijvoorbeeld als het gaat om sociale competenties? In hoeverre betracht de inspectie, zoals aangekondigd, bij de beoordeling coulance vanwege corona en is het mogelijk om onderdelen later in te halen?
De inspectie houdt bij de beoordeling van kwaliteit en naleving van wettelijke eisen zo nodig rekening met wat in redelijkheid verwacht mag worden en wat mogelijk is. Scholen zijn niet aan het onmogelijke gehouden, maar voor naleving van wettelijke eisen mag wel een nadrukkelijke inspanning worden gevraagd. Wat dat van situatie tot situatie betekent, bijvoorbeeld als het gaat om sociale competenties, is niet in zijn algemeenheid te zeggen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het debat in de Kamer over het inspectieonderzoek?
Ja.
De aanhoudende kindermarketing en onderwijsbeïnvloeding door de fossiele industrie. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u de recente pogingen van Shell om kinderen te ronselen voor hun «kinderraad» in Moerdijk en Pernis?1 2
Ik heb kennis genomen van de in de vraag aangehaalde tweets waarin Shell leerlingen van basisscholen in de buurt van Shell Pernis en Shell Moerdijk uitnodigt deel te nemen aan een zogeheten Kinderraad.
Klopt het dat ExxonMobil op scholen cadeautjes uitdeelt die kinderen een positief beeld moeten geven van dit bedrijf?3
In de in deze vraag aangehaalde tweet waarin hieraan gerefereerd wordt, wordt aangegeven dat (letterlijk citaat) «een mevrouw vandaag bij mijn jongste in de klas over haar werk kwam vertellen. En ook nog kadotjes mee had genomen.» De context waarbinnen dit heeft plaatsgevonden is ons niet bekend.
Op hoeveel scholen is deze fossiele kindermarketing verspreid?
Blijkens online beschikbare informatie van Shell is informatie over de zogeheten «Kinderraden» gericht op leerlingen van basisscholen in de buurt van Shell Pernis (Vlaardingen, Schiedam, Pernis, Hoogvliet, Spijkenisse, Poortugaal en Rhoon) en Shell Moerdijk (Moerdijk, Zevenbergen, Fijnaart en Klundert)4 Dat zijn enkele tientallen scholen. Het is mij niet bekend hoeveel van die scholen gebruik maken van deze informatie. Over het in vraag 2 genoemde voorbeeld van ExxonMobil heb ik geen nadere informatie.
Erkent u dat zowel Shell als ExxonMobil al in de jaren «70 van de vorige eeuw op de hoogte waren van de catastrofale gevolgen van hun fossiele verdienmodel en dat ook in de jaren daarvoor al veel wetenschappelijke kennis is ontwikkeld over het schadelijke effect van broeikasgassen?4 5 6
De genoemde bronnen suggereren dat de Exxon Mobil en Shell al eerder op de hoogte waren van de mogelijke consequenties van het voortgaand gebruik van fossiele brandstoffen op het klimaat.
Bent u er van op de hoogte dat zowel Shell als ExxonMobil in de daaropvolgende decennia het klimaatbeleid actief hebben gesaboteerd?7
De vragensteller verwijst naar het oprichten van de zogenaamde Global Climate Coalition in 1989 door een aantal Amerikaanse oliebedrijven. Shell is ook lid geworden van deze organisatie. Het is bekend dat de Global Climate Coalition lange tijd steun heeft gegeven aan sceptische wetenschappers.
Erkent u dat zowel Shell als ExxonMobil zo toekomstige generaties bewust hebben opgezadeld met de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Er is al enige tijd een breed gedeelde consensus – ook binnen het bedrijfsleven – over klimaatverandering, de rol van de mens hierin en dat wij er iets aan moeten doen. De historische uitstoot van CO2 is niet alleen de verantwoordelijkheid van de oliemaatschappijen, maar komt door de inzet van fossiele grondstoffen sinds 1900 wereldwijd als energiebron en grondstof, waarbij niet alleen olie en gas, maar ook de inzet van kolen een belangrijke rol speelt, recentelijk met name in landen als China en India. Daarnaast heeft ook de mondiale ontbossing en de landbouw aan de toename van de uitstoot van CO2 en methaan bijgedragen. Het is daarom goed dat er in Parijs in 2015 en nu in Glasgow wereldwijd afspraken worden gemaakt om de uitstoot van CO2 en methaan door het gebruik van fossiele brandstoffen en ontbossing te verminderen. Hieraan zullen ook bedrijven als Exxon en Shell moeten bijdragen. De uitstoot die Shell met haar installaties in Nederland veroorzaakt moet Shell reduceren in lijn met het ETS-systeem en de doelstellingen van het Nederlandse klimaatbeleid. Ook wereldwijd heeft het bedrijf investeringen aangekondigd in hernieuwbare energie en alternatieve energiebronnen zoals waterstof.
Deelt u de mening dat het moreel verwerpelijk is dat bedrijven zoals Shell en ExxonMobil, die bewust gekozen hebben voor het aantasten van de leefbaarheid op aarde voor kinderen en toekomstige generaties, diezelfde kinderen proberen wijs te maken dat er niets mis zou zijn met deze bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft de keuze van scholen voor leermiddelen hecht het Kabinet aan een zuivere verantwoordelijkheidsverdeling. Vrijheid van onderwijs, autonomie van scholen en professionele ruimte van leraren zijn fundamenten van het Nederlandse onderwijs(-beleid). De rijksoverheid is daarom zeer terughoudend in het stimuleren of juist ontmoedigen van het gebruik van bepaalde materialen in het onderwijs. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt op het niveau van de school. Het is dus belangrijk dat dáár het gesprek hierover gevoerd wordt.
Herinnert u zich dat Shell meermaals op de vingers is getikt vanwege het verspreiden van misleidende reclame en kindermarketing?8 9
Dat is ons bekend.
Deelt u de mening dat fossiele bedrijven niets te zoeken hebben in het onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat bedrijven en andere (al dan niet commerciële) organisaties hooguit een bijdrage kunnen leveren aan het onderwijs, als dat op initiatief, onder regie en onder verantwoordelijkheid van de school en leraren die daar werken plaatsvindt. Als een school of leraar meerwaarde ziet in het uitnodigen van partijen van buiten de school, is dat mogelijk. De school is hier dan op aanspreekbaar.
Erkent u dat het vrijblijvende convenant over sponsoring in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs voor de jaren 2020–2022 niet heeft kunnen voorkomen dat bedrijven als Shell en ExxonMobil hun fossiele kindermarketing nog steeds weten te verspreiden? Zo nee, waarom niet?
Het Sponsorconvenant onderwijs bevat, aanvullend op de wetgeving over sponsoring, spelregels voor scholen op het moment dat een school in ruil voor een materiële of geldelijke bijdrage een tegenprestatie aan een derde (commerciële) partij levert. Dit lijkt in deze casus niet aan de orde. Niettemin geldt ook bij het gebruiken van informatie van bedrijven als Shell en ExxonMobil dat het belangrijk is dat een school hierover de regie heeft. Het is aan de school om te beoordelen of het lesmateriaal past binnen de kaders van de wet en het programma van de school, en of het doel en de betrokkenheid van derde partij transparant is voor alle betrokkenen. Als bijvoorbeeld de beschikbaar gestelde informatie aantoonbaar onjuist is, kan degene die dit verspreidt hierop worden aangesproken, zoals bijvoorbeeld het geval was bij de in vraag 8 aangehaalde uitspraak van de Reclame Code Commissie. De wetgeving en het convenant zijn er dan ook niet op gericht om op voorhand bepaalde lesmaterialen of informatie categorisch te verbieden, maar om ervoor te zorgen dat scholen zorgvuldige en transparante besluiten nemen, bijvoorbeeld in overleg met de medezeggenschapsraad.
Waarom heeft u, ondanks herhaalde waarschuwingen over de werkwijze van o.a. de fossiele industrie, gedurende uw ambtstermijn niets wezenlijks gedaan om kinderen beter te beschermen tegen kindermarketing door bedrijven met een ontwrichtend verdienmodel?
In mijn ambtstermijn is het Sponsorconvenant onderwijs aangescherpt. Het is aan scholen en leraren om al dan niet gebruik te maken van het beschikbare aanbod van (les-)materialen. Hieruit volgt dat de rijksoverheid zeer terughoudend is in het stimuleren of juist ontmoedigen van het gebruik van bepaalde leermiddelen.
Deelt u de mening dat er scherp toezicht nodig is op de lespakketten, gastlessen, kinderraden, techniekfestivals, excursies en andere educatieve vormen die worden aangeboden door de fossiele industrie en andere bedrijven met een destructief verdienmodel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit organiseren?
Nee, zie het antwoord op vraag 11.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om scholen en ouders beter te ondersteunen in het weren van verkapte kindermarketing door bedrijven met een destructief verdienmodel?
Wij blijven onder de aandacht brengen dat scholen en leraren altijd zelf mogen en moeten kiezen of en zo ja hoe zij bij hun onderwijs gebruik maken van materialen die door (al dan niet commerciële) derden worden aangeboden, en dat zij daarop ook aanspreekbaar zijn. Ook via bijvoorbeeld de PO-raad en de VO-raad en (vakinhoudelijke) verenigingen voor leraren wordt die boodschap voor het voetlicht gebracht.
Welke stappen gaat u zetten om kinderen eindelijk beter te beschermen tegen kindermarketing van bedrijven met een destructief verdienmodel?
Een belangrijke taak van het funderend onderwijs is ervoor te zorgen dat kinderen en tieners zich ontwikkelen tot geïnformeerde en kritische burgers. In het curriculum van het funderend onderwijs is dan ook aandacht voor kritisch denken; deze aandacht blijft gewaarborgd bij (toekomstige) ontwikkelingen ten aanzien van het curriculum in het funderend onderwijs.
Het bericht ‘Wordt politieke correctheid een bedreiging voor de universiteit? ‘Het academisch debat moet vrij zijn’ |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het item van EenVandaag over «Wordt politieke correctheid een bedreiging voor de universiteit? «Het academisch debat moet vrij zijn»»?1
Ja.
Herkent u de signalen uit het item dat in toenemende mate studenten op universiteiten niet meer voor hun mening uit durven te komen, als deze afwijkt van de geldende heersende normen? Wat vindt u daarvan?
De universiteit moet een plaats zijn voor open debat, met ruimte voor alle meningen en perspectieven. Ik heb geen signalen dat studenten in toenemende mate hun mening niet durven uiten in het hoger onderwijs. De Inspectie van het Onderwijs heeft in De Staat van het Onderwijs 2021 opgemerkt dat studenten zich over het algemeen vrij voelen om hun mening te geven en de omgang binnen de instellingen als respectvol ervaren.2
Herkent u het beeld geschetst in het item dat het zogenaamde «woke» gedachtegoed ervoor zorgt dat een nieuwe generatie niet meer in staat is om met een open blik te kijken naar andersdenkenden? Zo nee, waarom niet?
Dit beeld herken ik niet. Opleidingen in het hoger onderwijs vormen een leeromgeving voor studenten waarin plaats is voor confrontaties, debat en lastige gesprekken. Daar hoort bij dat studenten en docenten elkaar kunnen aanspreken, maar ook dat daarop een weerwoord kan volgen. Deze kritische functie ligt in de aard van academisch onderwijs. De wrijving die dit soms oplevert, is van alle tijden. Universiteiten zijn robuuste organisaties die hiermee om kunnen gaan.
Deelt u de mening dat door dergelijke ontwikkelingen de academische vrijheid in gevaar komt in het Nederlandse hoger onderwijs? Zo ja, welke concrete stappen gaat u nemen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De academische vrijheid moet te allen tijde gewaarborgd worden. Dat deze vrijheid niet vanzelfsprekend is, blijkt uit de intimidaties en bedreigingen aan het adres van wetenschappers na het voeren van publieke discussies over de pandemie.3 Bedreigingen en intimidatie – uit welke hoek dan ook – kunnen leiden tot zelfcensuur. Dat vind ik een kwalijke zaak. Met de Vereniging Universiteiten (VSNU) en de Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen (KNAW) voer ik hierover het gesprek. Van belang is dat we ons hiertegen blijven uitspreken.
Op welke manier heeft u navolging gegeven aan de afspraken met de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en universiteiten om aandacht te blijven geven aan thema’s als zelfcensuur, zoals u heeft toegezegd in de wetenschapsbrief uit 2019?2 Welke concrete stappen zijn hier uit gekomen?
Zoals in de wetenschapsbrief aangegeven, is het vooral belangrijk dat universiteiten zich bewust zijn van het risico op zelfcensuur en dat zij aandacht blijven houden voor dit thema. Ik blijf hierover dan ook met hen in gesprek. Ik merk dat dit thema nog altijd hoog op de agenda staat bij de universiteiten.
Op welke manier geeft u prioriteit aan politieke diversiteit binnen het «Nationaal Actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek»?3
Het actieplan gaat uit van een brede definitie van diversiteit, waarbij ook aandacht is voor diversiteit in perspectieven. Diversiteit – in welke vorm dan ook – is echter geen doel op zich. Veel belangrijker is het om te werken aan een inclusieve werk- en leeromgeving waarin iedereen zich kan ontplooien. Daaronder valt ook een cultuur waarin iedereen zich vrij kan en wil uiten, bijvoorbeeld in het geval van verschillende politieke opvattingen.
De gedupeerden door de sluiting van een lerarenopleiding aan de Hogeschool Inholland |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Deelt u de mening dat een student bij aanvang van een studie er redelijkerwijs vanuit moet kunnen gaan dat de studie op zijn minst blijft bestaan tot hij of zij afgestudeerd is, of tot de maximale termijn om de studie af te ronden verstreken is?
Ja, ik deel deze mening.
Deelt u de mening dat studenten bij de keuze voor een Hogeschool ervan uit zouden moeten kunnen gaan dat zij hun studie binnen de maximale termijn van de studie op dezelfde Hogeschool of op een andere vestiging hiervan af kunnen maken?
Ja, ik deel deze mening.
Deelt u de mening dat het oneerlijk is als studenten bij onvoorziene omstandigheden geen enkele zeggenschap krijgen in waar zij hun studie willen voortzetten? Zo nee, waarom niet?
Wanneer studenten, al dan niet door onvoorziene omstandigheden van instelling moeten wisselen, dan staat het hen vrij zelf te kiezen bij welke instelling zij hun studie willen vervolgen. Of zij dit kunnen doen met behoud van alle eerder behaalde studiepunten, is ter beoordeling van de examencommissie van de instelling waar studenten hun studie willen vervolgen. Die beoordeelt individuele gevallen op basis van het vrijstellingenbeleid zoals dit in de opleidings- en examenregeling (OER) van de opleiding is vastgelegd.
Deelt u de constatering dat de studenten Engels aan de Hogeschool Inholland een take it or leave it-voorstel hebben gekregen en er geen alternatieven zijn geboden om de studie elders dan de Hogeschool van Amsterdam af te ronden? Zo nee, welke andere Hogescholen behoorden tot de mogelijkheden?
Inholland heeft alle zittende studenten in de gelegenheid gesteld om de opleiding bij Inholland af te maken, binnen de reguliere, resterende opleidingsduur plus één jaar. Daarnaast heeft de betrokken instelling een coulanceregeling met Hogeschool van Amsterdam (HvA) getroffen. Er is gekozen voor de Hogeschool van Amsterdam omdat deze hogeschool de meest nabije instelling is in de regio die lerarenopleidingen verzorgt. Er is geen sprake geweest van een take it or leave it-voorstel. Als studenten ervoor kiezen om hun studie elders voort te zetten, dan staat dit hen uiteraard vrij. Er is een aantal bekostigde hogescholen in Nederland dat de lerarenopleiding Engels aanbiedt. In de randstad gaat het, naast de HvA, om de Hogeschool Utrecht en om de Hogeschool Rotterdam. Daarnaast zijn er ook particuliere aanbieders van lerarenopleidingen Engels.
Deelt u de mening dat de studenten er in eerste instantie nooit voor hebben gekozen om op de Hogeschool van Amsterdam te studeren en de enkele en eenzijdige optie om hun studie daar voort te zetten als een dwangmatige oplossing kan worden gezien?
Ik herken dit beeld niet. Alle zittende studenten hebben de gelegenheid gekregen hun opleiding gewoon bij Inholland af te maken. «Afbouw» van een opleiding betekent dat er geen nieuwe instroom meer komt, en dat de afbouwperiode vier + 1 jaar beslaat. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u aantonen op basis van welke overwegingen, buiten de geografische ligging, is besloten om de Hogeschool van Amsterdam als enige optie aan te bieden?
De opleiding werd aangeboden in Diemen. Hogeschool Inholland heeft mij laten weten dat men omwille van de toegankelijkheid heeft ingezet op een afspraak met een soortgelijke opleiding in een aangrenzende gemeente. Een afspraak met andere instellingen is door Inholland niet overwogen, ook is er door studenten niet om gevraagd. Studenten konden er ook voor kiezen hun studie elders voort te zetten.
Klopt het dat de betreffende studenten die slechts een paar studiepunten missen op de Hogeschool van Amsterdam een volledig studiejaar, twee dagen per week moeten doorbrengen, terwijl dat op de Hogeschool Inholland normaal gezien niet zou hoeven? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Indien desbetreffende studenten er nu voor kiezen om hun studie aan de HvA af te ronden met behoud van behaalde studieresultaten, dan dienen ze aan de eisen van de HvA te voldoen. Het is een besluit van de examencommissie van de instelling waar de student zijn/haar studie wenst voort te zetten welke onderdelen een student nog moet behalen. De examencommissie is deskundig en doet haar werk in onafhankelijkheid, en beoordeelt dit van geval tot geval.
Gelet op autonomie van de instellingen met betrekking tot inrichting van het onderwijs is goed denkbaar dat er inhoudelijke accentverschillen in curricula bestaan, alsook verschillen in studiepunten die nog behaald dienen te worden om tot de volledige 240 studiepunten te komen.
Kunt u aantonen op welke wijze en wanneer aan de studenten is gecommuniceerd dat zij bij overgang naar de Hogeschool van Amsterdam verschillende modules opnieuw moesten doen? Zo nee, waarom niet?
Inholland laat weten dat de studenten in het laatste jaar verschillende malen zowel mondeling als schriftelijk zijn geïnformeerd over de procedure voor overstap naar de HvA. Daarbij is duidelijk gemaakt dat niet Inholland, maar de HvA bepaalt hoe de opleiding aan de HvA kan worden vervolgd. Voor studenten die zich meldden voor een overstap werd een intakegesprek georganiseerd, alsmede een conversiecontract opgesteld dat moest worden vastgesteld door de examencommissie van de HvA.
Vindt u dat er sprake is van een coulance-regeling voor niet vrijwillig overstappende studenten van de Hogeschool Inholland naar de Hogeschool van Amsterdam als er studenten zijn die tot 12 vakken over moeten doen?
De coulanceregeling die destijds tussen Inholland en HvA was afgesproken had betrekking op de eerstejaars van het cohort 2016. Voor het tweede deel van deze vraag ben ik te rade gegaan bij de HvA. De opleiding laat weten – zonder in te kunnen gaan op individuele gevallen – dat «12 vakken over moeten doen» niet klopt. In het algemeen geldt dat overstappen het minst voordelig is voor langstudeerders die nog maar weinig studiepunten moeten behalen. Langstudeerders hebben soms oudere curricula gevolgd en hebben hierdoor meer hiaten in hun kennis dan studenten die recenter begonnen zijn aan een studie. De examencommissie staat garant voor de kwaliteit van het diploma van de opleiding en voor het kennisniveau van aanstaande leraren. Dit kan bij een overstap leiden tot het moeten volgen van vakken die niet aanwezig waren in het curriculum van de opleiding waar de student vandaan komt. Er is een verschil tussen vakken te moeten overdoen en nieuwe vakken te moeten volgen, omdat die vakken inhoud dekken die de student niet eerder heeft gevolgd.
Deelt u de mening dat studenten, die buiten hun schuld om en door bijzondere omstandigheden, niet langer in staat worden gesteld om op een reguliere manier af te studeren, juist een mogelijkheid zouden moeten krijgen om de studie sneller af te ronden? Zo nee, waarom niet?
Studenten moeten bij het stoppen van een opleiding zo goed mogelijk in staat worden gesteld om de opleiding met succes af te ronden. Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op de vragen van het lid Kwint (Kamerstuk 2020–2021, Aanhangsel, nr. 3878) heeft Inholland de mogelijkheden die de hogeschool daartoe had, aangewend. Zo hebben studenten extra toetskansen gekregen en is hen extra begeleiding aangeboden. Ook op dit moment nog staan opleiders van de voormalige opleiding Engels van de Hogeschool Inholland de studenten die hun studie elders moeten voortzetten – desgewenst – met raad en daad bij, bij hun overstap naar een andere instelling. Met de studenten die de opleiders kunnen bereiken is regelmatig contact. De examencommissie van de ontvangende instelling bepaalt aan welke eisen de desbetreffende student nog moet voldoen.
Bent u bekend met het feit dat deeltijdstudenten pas veel later dan de overige studenten is aangeboden om over te stappen naar de Hogeschool van Amsterdam? Wat vindt u hiervan?
Nee, ik heb van Inholland vernomen dat dit niet het geval is. De studenten werden door de opleiding maandelijks geïnformeerd via een nieuwsbrief. Ten tijde van de coronapandemie is de communicatie geïntensiveerd tot een tweewekelijks nieuwsbericht. De informatievoorziening gold voor alle studenten, ongeacht de onderwijsvariant; dus zowel voor de voltijd- als deeltijdvariant. Verder is er ieder semester een startbijeenkomst georganiseerd om studenten (voltijd en deeltijd) ook live voor te lichten over datgene wat in het eerstvolgende semester te gebeuren stond. Zo werden er in februari/maart 2021 kennismakingsgesprekken georganiseerd voor studenten met vertegenwoordigers van de opleiding van de HvA. De overstap naar de HvA vond plaats op basis van een intake en een conversiecontract dat werd goedgekeurd door de examencommissie van de HvA. Daarbij behoorde overstap per 1 april 2021 tot de mogelijkheden. Studenten zijn concreet en tijdig geïnformeerd over een overstap naar de HvA en het langetermijnperspectief naar de sluitingsdatum is daarbij geschetst. De HvA meldt dat 50 hoofdfasestudenten van Inholland in 2021 naar tevredenheid deze overstap hebben kunnen maken. Een kleine groep vond de overstap niet aantrekkelijk.
Bent u bekend met het feit dat het alleen deeltijdstudenten zijn die in deze kwestie getroffen zijn, terwijl voltijdstudenten wel hun studie hebben kunnen afronden? Zo nee, wat vindt u hiervan?
Volgens de informatie die ik van Inholland heb gekregen is er sprake van 1 voltijdstudent en van 4 deeltijdstudenten die hun opleiding niet bij Inholland hebben kunnen afmaken. Eén student is van het cohort 2016, de andere studenten zijn van resp. de cohorten 2010, 2011 (2x) en 2015. Er is door Inholland bij de afhandeling geen onderscheid gemaakt tussen de onderwijsvarianten voltijd en deeltijd.
Deelt u de mening dat er, gezien de enorme werkdruk in het onderwijs, een onderscheid zou moeten zijn in coulance tussen deeltijdstudenten en voltijdstudenten? Zo nee, waarom niet?
Instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor eventuele (coulance-)afspraken bij de afbouw van een opleiding. De instelling kent haar studenten, voltijd en deeltijd, en kan waar mogelijk rekening houden met de omstandigheden van de student en zo nodig maatwerk bieden.
Bent u bekend met het feit dat een aantal deeltijdstudenten hun verlofdagen op hebben moeten offeren om voor hun opleiding aanwezig te kunnen zijn, omdat zij geen vrij kregen van de school waar zij werken?
Nee, daarmee ben ik niet bekend, dit soort informatie past wel in het verkeer tussen werkgever, individuele student en opleiding. Veel deeltijdstudenten combineren werk en opleiding. Opleidingen spannen zich in om waar mogelijk rekening te houden met de omstandigheden van de deeltijdstudenten. In het hoger onderwijs worden per instelling of opleiding regels gesteld inzake het missen van onderwijs. Dat gebeurt in samenspraak met de medezeggenschap en wordt vastgelegd in de Onderwijs- en Examenregeling (artikel. 7.13 WHW).
Wat vindt u van het feit dat een getalenteerde student die op cum laude stond en al 13 jaar voor de klas staat, nu ontslagen is, omdat zij niet tijdig de opleiding kon afronden?
Van scholen mag worden verwacht dat zij de leraren die zij in dienst hebben, maar nog niet bevoegd zijn, ondersteunen bij het opleidingstraject dat zij volgen. Bij de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur behoort ook dat zorgvuldig wordt afgewogen of de aanstelling van een onbevoegde docent kan worden gecontinueerd. Ik vind het jammer dat deze student er niet in geslaagd is om de studie binnen de gestelde periode af te ronden en het diploma te halen. De examencommissie van de opleiding heeft de verantwoordelijkheid om diploma’s af te geven aan studenten die aan alle eisen hebben voldaan.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat tweedegraads leraren die zich al jarenlang hebben bewezen in het onderwijs nu op basis van een toets van universitair niveau (C2) uit hun vak worden gezet? Zo nee, waarom niet?
Om de kwaliteit van het onderwijs te borgen zijn er bekwaamheidseisen voor leraren opgesteld. De lerarenopleidingen zijn gehouden op te leiden tot die bekwaamheidseisen en hebben deze eisen vertaald in gezamenlijke kennisbases. Voor de opleiding Engels is het Cambridge Proficiency Exam (CPE) op niveau C2 als eis opgenomen in de kennisbasis. Vergelijkbare vaardigheidseisen worden ook gesteld voor bijvoorbeeld Duits en Frans. Scholen zijn ervoor verantwoordelijk dat hun docenten over de juiste papieren beschikken. Wanneer docenten onbevoegd aan het werk zijn gegaan, is de school samen met de docent ervoor verantwoordelijk dat de benodigde bevoegdheid binnen enkele jaren alsnog wordt behaald.
Het spijt mij dat enkele studenten er niet in zijn geslaagd hun opleiding af te ronden, maar er dienen geen concessies gedaan te worden aan de kwaliteit van een opleiding.
Bent u van mening dat toetsen op universitair niveau (C2) van tweedegraads leraren past bij het werk dat deze leraren in het vmbo en onderbouw havo-vwo uitvoeren?
De instellingen voor hoger onderwijs genieten autonomie met betrekking tot het inrichten van het onderwijs. Het is aan de instellingen om de beroepsvereisten voor leraren te vertalen naar het curriculum. Landelijk hebben de tweedegraads lerarenopleidingen Engels in de zogeheten Kennisbasis vastgelegd dat het gewenste niveau CPE, niveau C2 is. Aan alle hbo-lerarenopleidingen Engels is dit dan ook een vereiste.
Bent u bekend met het feit dat C2-niveau niet landelijk verplicht is om een Engels diploma op hbo-niveau te behalen en dat op meerdere hogescholen, zoals op de Leidse Onderwijsinstellingen (LOI), C1-niveau voldoende is voor een diploma?
Het niveau is inderdaad niet bij wet vastgelegd. Het is een norm die de bekostigde sector voor zichzelf hanteert. De bekostigde lerarenopleidingen hebben via de Kennisbasis afspraken vastgelegd over de eisen waaraan een student bij afstuderen moet voldoen. Eén van die eisen betreft het C2-niveau van het Cambridge English Proficiency examen (CPE). Dit past bij hoe het gehele stelsel voor hoger onderwijs is ingericht. LOI, een particuliere onderwijsinstelling, heeft zich hierbij niet aangesloten. Dit betekent dat LOI op een andere wijze voorziet in de kwaliteit van de opleiding. Ook dit is een geaccrediteerde opleiding die aan de kwaliteitseisen voldoet.
Kunt u uitleggen waarom van de gedupeerden alsnog standvastig wordt geëist om toetsen op C2-niveau afgerond te hebben, alvorens zij hun diploma kunnen behalen?
Voor deze opleiding Engels is Cambridge English Proficiency examen (CPE), niveau C2, vereist. Dit is vastgelegd in het onderwijs- en examenreglement van de opleiding. Examencommissies hebben de wettelijke taak om op objectieve en deskundige wijze vast te stellen of een student voldoet aan de voorwaarden die de OER stelt voor het verkrijgen van een diploma. Het niet beschikken over het nodige niveau heeft tot gevolg dat aan een student geen getuigschrift, c.q. diploma, mag worden uitgereikt. Ik breng in herinnering dat Inholland zo’n tien jaar geleden leergeld heeft betaald wat betreft het lichtvaardig uitreiken van diploma’s. Standvastigheid bij het borgen van kwaliteit acht ik hier op zijn plaats.
Hoe wilt u het structurele lerarentekort oplossen als van aankomende hogeschoolstudenten van de lerarenopleiding wordt gevraagd om op universitair niveau te kunnen functioneren?
Aan hogeschoolstudenten worden eisen gesteld die passen bij een opleiding in het hbo. Het lerarentekort los ik niet op door concessies te doen aan de kwaliteit.
Op welke wijze is rekening gehouden met studenten die als gevolg van Corona de CPE-toets hebben moeten uitstellen?
De CPE-toets wordt afgenomen onder de voorwaarden van Cambridge Assessment English. Voor deze toetsen gelden daarom andere regels dan voor de instellingstoetsen, bijvoorbeeld met betrekking tot roostering, nakijktermijn en aantal herkansingen. De studenten die de CPE-toets niet hebben gehaald, hebben een extra toetskans gekregen. Voor alle overige gevallen, is het mogelijk geweest om een verzoek bij de examencommissie in te dienen, indien er sprake is geweest van bijzondere omstandigheden, al dan niet gerelateerd aan de coronapandemie.
Bent u bekend met het feit dat een student die de CPE-toets moest uitstellen als gevolg van Corona, de herkansing moest afnemen, nog voordat het cijfer van de eerste toets bekend was?
De CPE-toets wordt vele malen per jaar en locatie aangeboden door de British Council. De opleiding heeft studenten in het afgelopen studiejaar een extra kans gegeven om de toets te doen. Daarmee kwam het aantal kansen op drie. Het staat studenten uiteraard ook vrij om daarnaast, voor eigen rekening, gebruik te maken van de andere toetsmogelijkheden CPE. Dat kan op verschillende data en in verschillende regio’s in ons land. Inholland heeft mij laten weten dat de desbetreffende student zelf ervoor heeft gekozen zich in te schrijven voordat de uitslag van de al afgelegde toets bekend was.
Deelt u de mening dat een herkansing plaats zou moeten vinden pas nadat duidelijk is dat de initiële toets niet behaald is? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik. Zie verder mijn antwoord op vraag 22.
Deelt u derhalve de mening dat er in dit geval niet kan worden gesproken van een eerlijke herkansing voor deze student? Zo nee, Waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zie mijn antwoord op vraag 22.
Klopt het dat na de beëindiging van de opleiding – in dit geval 31 augustus 2021 – geen diploma’s kunnen worden uitgereikt?
Dit klopt.
Kunt u motiveren waarom hier niet van afgeweken kan worden in bijzondere omstandigheden?
Aangezien de studenten om wie het hier gaat echt alle kansen hebben gekregen van de instelling om hun opleiding af te ronden, was er voor de instelling geen reden af te wijken van de regels omtrent het beëindigen van een opleiding.
Deelt u de mening dat mensen altijd boven bureaucratie horen te staan? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening. Hier is echter geen sprake van bureaucratie. Zoals ik al eerder aangaf, het afgeven van diploma’s aan studenten die niet aan de gestelde eisen voldoen, betekent dat de kwaliteit van dergelijke diploma’s niet is geborgd.
Kunt u motiveren hoe er rekening is gehouden met het standpunt van de studenten in deze kwestie?
Studenten kunnen via de medezeggenschap hun invloed uitoefenen op het beleid van de instelling. Verder kunnen studenten bezwaar maken tegen het oordeel van de examencommissie en kunnen zij in beroep gaan bij het College van Beroep voor de Examens. Twee van de studenten hebben dat ook gedaan.
Deelt u de mening dat met het vasthouden aan de einddatum van 31 augustus er wordt gekozen voor bureaucratische gemakken boven het welzijn van de studenten? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De hogeschool heeft na het besluit tot opheffing al het mogelijke gedaan om studenten vóór beëindiging van de opleiding naar het diploma te begeleiden.
Deelt u de mening dat er parallellen zijn te trekken met de toeslagenaffaire, gezien het bureaucratisch belang hier boven het menselijk belang wordt geplaatst? Zo nee, waarom niet?
De hogeschool heeft na het besluit tot opheffing al het mogelijke gedaan om studenten vóór beëindiging van de opleiding naar het diploma te begeleiden.
Bent u bereid te garanderen dat alle gedupeerden studenten (alsnog) de mogelijkheid wordt geboden om hun studie af te ronden en dat hen verder leed wordt bespaard? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
De voormalig opleiders van de opleiding Engels van de Hogeschool Inholland staan ook nu nog de studenten die hun studie elders moeten voortzetten – desgewenst – met raad en daad bij om de overstap zo soepel mogelijk te maken. De examencommissie van de ontvangende instelling bepaalt aan welke eisen de desbetreffende student nog moet voldoen.