Het bericht dat een kinderdagverblijf zonder vergunning toch kinderen opvangt |
|
Marianne Langkamp |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat kinderdagverblijf Ukkeltje in Almere zonder vergunning toch kinderen opvangt?1
Dit vind ik zorgwekkend. Wanneer een houder bij het oprichten van een kinderdagverblijf zich niet bij de gemeente laat registreren (artikel 45 Wet kinderopvang, dan is er sprake van een economisch delict. Op grond van artikel 72 Wet kinderopvang kan de gemeente ook een bestuurlijke boete opleggen. Om een samenloop van sancties te voorkomen, kan dit alleen wanneer er geen strafvervolging is of wordt ingesteld op grond van de Wet economische delicten.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk was dat dit kinderdagverblijf, waarvan de vergunning was afgenomen en dat geen kinderen meer mocht opvangen, toch kinderen heeft kunnen opvangen?
De gemeente Almere concludeerde eind maart 2010 dat Ukkeltje niet voldeed aan de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en legde het kinderdagverblijf een exploitatieverbod op en verwijderde het kinderdagverblijf uit het register. Dit besluit is conform de Wet kinderopvang in de huis-aan-huisbladen gepubliceerd. In het geval van Ukkeltje was het voor de gemeente moeilijk te constateren dat er toch kinderopvang plaatsvond. Zodra de laatste ouder weg was, werden de kinderen in een auto naar de woning gebracht van één van de leidsters van Ukkeltje. Daar brachten ze de dag door. Voordat de eerste ouders ’s middags arriveerden gingen de kinderen vervolgens weer terug naar de locatie van Ukkeltje. Er vond dus geen opvang plaats op de locatie waarop een exploitatieverbod lag en die uit het register was verwijderd.
Is dit, zoals hoogleraar kinderopvang Tavecchio aangeeft, te wijten aan het versnipperde handhavings- en sanctiebeleid voor kinderopvang door gemeenten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment geldt dat als een houder van een kinderdagverblijf een aanvraag tot registratie indient, de gemeente er niet van op de hoogte hoeft te zijn, dat er tegen die houder in een andere gemeente een handhavingsprocedure loopt of heeft gelopen. In die zin is het handhavings- en sanctiebeleid kinderopvang op dit moment versnipperd. Met het operationeel worden van de Gemeenschappelijke Inspectieruimte begin 2011 a.s. zal de toezichthouder op basis van het Kamer van Koophandelnummer of het Burgerservicenummer van de houder wél de gegevens kunnen inzien over inspecties en handhavingsprocedures in andere gemeenten. Dan wordt het voor een gemeente op een eenvoudige wijze mogelijk om na te gaan, of er bij het kinderdagverblijf bij een andere gemeente een handhavingsprocedure loopt of heeft gelopen.
Deelt u de mening dat de gemeente Almere beter had moeten toezien op het feit dat kinderdagverblijf Ukkeltje kinderen opving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er mis gegaan?
Risico’s op het ontstaan van situaties zoals in Almere zijn nooit helemaal uit te sluiten. Gezien de wijze van handelen van het kinderdagverblijf (waarbij de kinderen elders werden ondergebracht, zie mijn antwoord op vraag 2) kan ik mij voorstellen dat het voor de gemeente niet zichtbaar was dat de opvangactiviteiten doorgingen.
Is het waar dat niet de gemeente, maar het kinderdagverblijf de ouders moet inlichten als een kinderdagverblijf haar vergunning is kwijtgeraakt? Deelt u de mening dat hierdoor ouders mogelijk te laat horen dat hun kinderdagverblijf de deuren moet sluiten?
Ja. Het kinderdagverblijf moet de ouders inlichten als het kinderdagverblijf haar vergunning is kwijtgeraakt. De gemeente is er niet van op de hoogte welke ouders gebruik maken van een bepaald kinderdagverblijf. De gemeente is volgens de Wet kinderopvang wel verplicht het bericht van een sluiting van een kinderdagverblijf te publiceren in de huis-aan-huisbladen. Ook heeft de gemeente de discretionaire bevoegdheid om een plakkaat waarop zij attendeert op de sluiting van het kinderdagverblijf op de deur van het kinderdagverblijf te hangen.
Daarnaast is de belastingdienst op de hoogte welke ouders het betreft, mits deze ouders een kinderopvangtoeslag hebben aangevraagd. Aan deze ouders wordt een voorschot uitgekeerd. Indien bij controle achteraf blijkt dat er zaken niet kloppen (zoals een kinderdagverblijf dat niet aan de eisen voldoet en daarom wordt gesloten) dan wordt de toeslag teruggevorderd. Met het operationeel worden van het Landelijk Register, naar verwachting eind juni a.s., wordt het voor de belastingdienst én de ouders veel sneller mogelijk om te controleren of een kinderdagverblijf is geregistreerd. Op dit moment is het inderdaad mogelijk dat ouders te laat horen dat hun kinderdagverblijf gesloten is. In dezen hebben de ouders ook een eigen verantwoordelijkheid.
Het opleggen van een informatieplicht aan gemeenten om de ouders van een gesloten kinderdagverblijf te waarschuwen, impliceert dat de gemeenten een schaduwadministratie zouden moeten voeren. Deze schaduwadministratie zou dan de ouderadministratie van alle kinderopvangvoorzieningen moeten bevatten evenals het actueel houden en dus het verwerken van elke mutatie van de gegevens van de ouders. Vooral dit laatste onderdeel betekent hoge uitvoeringslasten voor de gemeenten. Deze zijn niet proportioneel ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat gemeenten, wanneer zij een vergunning voor een kinderdagverblijf intrekken, ook de ouders hiervan op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u hiervoor zorgen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is het mogelijk dat de zorgondernemer van kinderdagverblijf Ukkeltje, waarvan al eerder de vergunning voor een ander kinderdagverblijf was afgenomen, opnieuw een kinderdagverblijf kon openen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat kinderopvangondernemers, waarvan de vergunning eerder is afgenomen, niet elders een nieuw kinderdagverblijf kunnen openen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te bewerkstelligen?
Met de invoering van de Gemeenschappelijke Inspectieruimte begin 2011 kan de toezichthouder op basis van een Burgerservicenummer van de houder wel de gegevens inzien over inspecties en handhavingsprocedures in een andere gemeente. Dan wordt het voor een houder heel moeilijk om een kinderdagverblijf in een andere gemeente te openen, als er eerder een exploitatieverbod is opgelegd. Onder de toetsingsgronden geldt immers ook de eis, dat de nieuwe voorziening naar verwachting aan de wettelijke kwaliteitseisen zal gaan voldoen. Die verwachting moet door de GGD dan natuurlijk wel op deugdelijke feiten zijn gegrond.
Mbo'ers die bevreesd zijn voor hun toekomst op de arbeidsmarkt |
|
Sander de Rouwe (CDA), Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw mening over het artikel «Mbo’ers onzeker over werk: we hebben niks geleerd»?1
Ik vind het positief om te lezen dat vele honderden jongeren de manifestatie in Drachten voor werkloze jongeren en bijna afgestudeerde mbo’ers hebben bezocht. Het Actieplan Jeugdwerkloosheid, in het kader waarvan deze manifestatie is georganiseerd, heeft in de laatste vier maanden van 2009 29 000 jongeren in Nederland aan een baan, leerwerkplek of stage geholpen. Deze bemoedigende eerste resultaten geven aan dat het kabinet er hard aan werkt om de (arbeidsmarkt)gevolgen van de crisis voor jongeren aan te pakken. Tevens schrijft het artikel over de voor jongeren geruststellende gedachte dat de dip in de werkgelegenheid van korte duur is. In mijn ogen hoeven mbo-leerlingen dus niet zeer bevreesd over hun toekomst te zijn.
Is de kritiek die de in het artikel opgevoerde leerlingen leveren op hun opleiding terecht? Hoe verhouden hun signalen zich met de bevindingen van de onderwijsinspectie? Hoe denken de werkgevers erover?
Aangezien uit het genoemde artikel niet duidelijk wordt om welke opleiding(en) en/of welke mbo-instelling het gaat, kan ik hierover geen (algemene) uitspraken doen.
Deelt u de mening dat onderwijs waarin leerlingen veel zelf moeten uitzoeken (al dan niet middels internet) en min of meer aan hun lot worden overgelaten weinig van doen heeft met competentiegericht onderwijs? Op welke wijze gaat u het betreffende Regionaal Opleidingscentrum (ROC) prikkelen om het onderwijs te verbeteren?
Ik deel die mening zonder meer. Competentiegericht onderwijs (cgo) heeft niet als doel dat leerlingen min of meer aan hun lot worden overgelaten. Uitgangspunt bij de ontwikkeling van de competentiegerichte kwalificatiedossiers is geweest dat kennis, vaardigheden èn houding de kern vormen van het beroepsonderwijs. Het is aan de mbo-school om hieraan uitwerking te geven. Het kwalificatiedossier bepaalt de basis, dus wat de leerling moet kunnen en weten. De school bepaalt hoe dit aan de leerling wordt aangeboden. Alhoewel in de aanloopperiode van cgo op sommige mbo-scholen de balans in het onderwijsprogramma niet optimaal was, zijn de meeste scholen inmiddels prima in staat om vorm te geven aan het cgo. Dat neemt niet weg dat er op sommige scholen kwaliteitsproblemen zijn, zowel in het competentiegerichte onderwijs als in het eindtermgerichte onderwijs. De afgelopen jaren zijn diverse maatregelen getroffen die nog niet overal de uitwerking hebben gehad die ik voor ogen heb. Dit is ook aan de orde geweest in het ao van 14 april jl. Hierin is ook stilgestaan bij de werking van de Ombudslijn mbo en heb ik twee commissies aangekondigd: de commissie bestuurbaarheid bve en de commissie kwalificatiedossiers & doelmatigheid van het opleidingenaanbod in het mbo. Daarnaast heb ik uw Kamer op 20 mei jl. geïnformeerd over mijn besluit tot invoering van een minimumnorm van 240 instructie-uren per studiejaar voor de beroepsbegeleide leerweg (bbl).
Anders dan thans het geval is, mag de tijdsbesteding aan de beroepspraktijkvorming niet langer meer worden meegenomen als onderwijstijd voor de bbl. Deze aanscherping zal borgen dat de educatieve waarde van de onderwijstijd in de bbl voldoende substantieel van omvang is.
Deelt u het standpunt dat het gegeven dat een leerling evengoed thuis een opleiding had kunnen volgen, een slecht signaal is over de kwaliteit van de opleiding richting het Friese bedrijfsleven? Denkt u het Friese bedrijfsleven te kunnen overtuigen van een goede kwaliteit van het beroepsonderwijs?
De opmerking van één mbo-leerling die stelt dat ze haar opleiding beter thuis had kunnen volgen wegens een gebrek aan begeleiding, kan niet indicatief zijn voor het totaalbeeld van de kwaliteit van de opleiding, hoe vervelend het ook is dat deze leerling ontevreden is over haar opleiding. Uit de JOB-Monitor 2008 (de volgende versie verschijnt eind 2010) blijkt dat bijna de helft van de mbo-studenten positief is over de studiebegeleiding op hun opleiding, versus ruim 20% met een negatief oordeel (ca. 30% heeft geen mening). Bij het thema «studiebegeleiding» is de studenten gevraagd naar de waardering van de begeleiding bij zowel de studie in het algemeen als bij leerproblemen. Studenten oordelen met het oplopen van de metingen telkens iets positiever over de studiebegeleiding, maar de 20% met een negatief oordeel is voor mij wel reden om scherp te zijn en blijven in het toezicht op de kwaliteit. De maatregelen die ik daartoe neem of reeds heb genomen, staan beschreven in de brief «kwaliteit middelbaar beroepsonderwijs» die ik uw Kamer op 12 april j.l. heb toegezonden (BVE/Stelsel/203520).
Ik deel niet uw standpunt dat als gevolg van één signaal de kwaliteit van de opleiding als «slecht» bestempeld kan worden. Het is aan de mbo-instellingen in Friesland om, in samenwerking met het regionale bedrijfsleven, kwalitatief goede leerlingen op te leiden die de arbeidsmarkt kunnen betreden of kunnen doorleren op een ander niveau.
Ziet u mogelijkheden waarop de ROC’s hun onderwijs beter kunnen afstemmen met het bedrijfsleven, zodat het gegeven onderwijs de zorgwekkende jeugdwerkloosheid bestrijdt?
Weliswaar is de stijging van de jeugdwerkloosheid in Friesland onder jongeren tot 27 jaar groter dan landelijk in dezelfde periode (eind december 2009–eind maart 2010), de stijging is echter met 8,4% (landelijk 6,1%) minder hoog en minder zorgwekkend als de in het artikel gesuggereerde stijging van bijna 17%.
Daarnaast volgt uit de Colo-basiscijfers voor de regio Friesland d.d. februari 2010 dat het aantal erkende leerbedrijven voor mbo-studenten in Friesland met ca. 11 672 leerbedrijven stabiel is gebleven. Wel vinden er als gevolg van de economische crisis verschuivingen plaats in de mogelijkheden voor stages en leerbanen. Echter, op de lange termijn verwachten de kenniscentra dat als gevolg van economisch herstel en de aankomende vergrijzing de kansen voor vrijwel alle sectoren gunstig zijn.
De dertig convenantregio’s dienen bij het opstellen van de regionale plannen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid ook de onderwijsinstellingen te betrekken. Op deze wijze komt de gewenste afstemming tot stand. Bij de regionale plannen dient ook te worden stilgestaan bij knelpunten rondom stageplaatsen en leerbanen, met inbegrip van het bestrijden van bepaalde tekorten. Ook wordt in Friesland het School Ex Programma – waarmee mbo-studenten worden «verleid» om langer door te leren ter vergroting van hun arbeidsmarktperspectief – uitgevoerd. Ten slotte geldt in zijn algemeenheid voor mbo-opleidingen een zorgplicht om alleen opleidingen aan te bieden met voldoende arbeidsmarktperspectief.
Oud-studenten die moeten betalen voor de naamsverandering van de IB-groep naar DUO |
|
Jasper van Dijk , Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat ex-studenten die via een deurwaarder hun studieschuld aflossen, 74,54 euro moeten betalen omdat de naam van de IB-groep is veranderd in DUO?1
Het is niet de bedoeling dat debiteuren 74,54 euro moeten betalen, die van een betekening het gevolg is.
Deelt u de mening dat het belachelijk en onaanvaardbaar is dat oud-studenten 75 euro moeten betalen voor een verhuisbericht?
Zie het antwoord op vraag 1.
Gaat u ervoor zorgen dat de ex-studenten geen 75 euro hoeven te betalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de studenten hierover actief te informeren, bijvoorbeeld door alle oud-studenten die via een deurwaarder hun studieschuld aflossen, een brief te sturen waarin u aangeeft dat zij niet voor de naamsverandering hoeven te betalen?
In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt de formele procedure beschreven. Deze formele procedure leidt volgens de Koninklijke Bond van Gerechtsdeurwaarders in de praktijk tot een beperkt aantal gevallen waarin de kosten van de betekening worden doorberekend aan de debiteur. Dat komt omdat deurwaarders niet kunnen ontkomen aan aparte betekening indien die niet te combineren is met andere betekeningen, zoals die van een beslaglegging. DUO heeft de Koninklijke Bond van Gerechtsdeurwaarders nog eens verzocht om de wettelijke verplichting uit het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering op een voor de schuldenaar financieel minst bezwarende manier toe te passen. In de gevallen waarin de deurwaarder niet kan ontkomen aan een aparte betekening, kunnen debiteuren bij de DUO een klacht indienen om op die wijze de gemaakte kosten vergoed te krijgen. Dit staat ook op de DUO-website.
De kinderopvangtoeslag die niet wordt uitgekeerd aan burgers met chronisch zieke partners |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat de belastingdienst geen kinderopvangtoeslag uitkeert aan burgers die een chronisch zieke partner thuis hebben, omdat deze volgens de belastingdienst in staat zijn om op de kinderen te passen? Zo ja, hoe kan volgens u een chronische zieke met bijvoorbeeld MS op zijn of haar kinderen passen? Waarom is er voor dit soort gevallen geen hardheidsclausule van toepassing?
De Belastingdienst keert geen toeslag uit aan deze ouders omdat dit onder Sociaal Medische Indicatie (SMI) valt. Dat is gemeentelijk beleid en daarvoor is geld beschikbaar gesteld in het gemeentefonds.
Is het waar dat werkenden met een chronische zieke partner thuis wel in aanmerking kunnen komen voor een tegemoetkoming bij de gemeente?
Ja.
Bent u bekend met de eisen die gemeenten stellen om in aanmerking te komen voor deze tegemoetkoming? Is het waar dat er bijvoorbeeld gemeenten zijn die de tegemoetkoming alleen toekennen voor mensen die op of onder het minimumloon zitten?
SMI is gemeentelijk beleid. De gemeenten zijn autonoom in het bepalen van de eisen aan een tegemoetkoming voor de kinderopvang in het kader van SMI.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat werkenden met een modaal inkomen geen tegemoetkoming krijgen en dus zelf voor alle kosten van de kinderopvang moeten opdraaien? Zo nee, waarom niet?
Deze beleidsafweging is aan de gemeente. Ik kan niet in de verantwoordelijkheid van de gemeente treden.
Welke mogelijkheden heeft u tot uw beschikking om ervoor te zorgen dat het werken van deze burgers niet belemmerd wordt? Hoe voorkomt u dat in de toekomst burgers hun baan moeten opgeven, omdat zij voor hun kinderen geen opvang kunnen betalen?
De ouders die onder de Wet kinderopvang vallen, ontvangen kinderopvangtoeslag en voor de ouders die onder SMI vallen is er budget beschikbaar in het gemeentefonds.
Dierproeven voor ruimteonderzoek |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Hoe verklaart u dat er, zoals u in uw antwoord op eerdere vragen stelt1, foto’s van en informatie over apenexperimenten van een onderzoek dat volgens u niets te maken heeft met Mars 500, terecht zijn gekomen op de officiële website van het Mars 500 project? Kunt u aangeven op welke wijze u deze kwestie heeft onderzocht en op welke informatie u zich heeft gebaseerd bij de beantwoording van mijn vragen daarover? Zo nee, waarom kunt u dit niet toelichten?
Het Mars500-project is een samenwerking tussen ESA en het Russische Institute for Biomedical Problems (IBPM). Omdat Nederland hierin geen contractpartner is, heb ik ESA verzocht om nadere informatie over het Mars500-project. ESA heeft mij daarop per email en met kopieën van haar correspondentie met IBPM duidelijk gemaakt dat bij het Mars500-project geen experimenten met apen plaatsvinden. Het bericht over dergelijke experimenten was door IBMP ten onrechte op de Mars500-website geplaatst, maar is door IBMP 1 dag later van deze website verwijderd op nadrukkelijk verzoek van ESA. Met brief van 7 april 2010 heeft IBMP vervolgens aan ESA bevestigd dat het Mars500-project uitsluitend onderzoek betreft naar gevolgen van langdurige menselijk verblijf in de ruimte via een gesimuleerde vlucht van 520 dagen naar Mars.
Kunt u toelichten waar u uw stelling op baseert dat ESA geen plannen noch belangstelling heeft om te experimenteren met dieren noch de ambitie heeft dieren te gebruiken voor ruimtevluchten?2 Hoe verklaart u in dit opzicht de positie die ESA hier op haar eigen website over inneemt, waar wordt aangegeven dat de activiteiten van ESA Life Sciences alle aspecten van de Space Life Sciences beslaan, inclusief onderzoek met dieren?3
Mijn door u geciteerd antwoord betreft het Mars500-project. In het kader van het ESA-programma voor Leven en Exacte Wetenschappen (ELIPS) kan wel ruimteonderzoek plaats hebben met ongewervelde dieren of knaagdieren. Zoals ook benadrukt in mijn eerdere beantwoording, houdt ESA zich hierbij volledig aan de op het terrein van onderzoek met dieren van toepassing zijnde regels en wetgeving van de Europese Unie en van COSPAR1. Naar mij bekend zijn er thans geen Nederlandse wetenschappers betrokken bij ruimteonderzoek met dieren.
Hoe verklaart u dat door ESA letterlijk gesproken wordt over de noodzaak om te experimenteren op kleine dieren in een ruimteomgeving4 waar u in uw antwoorden stelt dat ESA daar geen belangstelling voor zou hebben? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Welke ruimte laat de Wet op de dierproeven in uw optiek voor dierproeven voor ruimteonderzoek? Acht u het mogelijk dat binnen de kaders van de Wet op de dierproeven experimenten op levende dieren worden toegestaan voor onderzoek dat gericht is op reizen naar en/of andere ontwikkelingen in de ruimte? Zo ja, op welke precieze gronden zou dan goedkeuring worden gegeven voor dergelijke dierproeven en kunt u dat toelichten aan de hand van de betreffende bepalingen in de Wet op de dierproeven? Zo nee, op welke wijze kunt u garanderen dat dergelijke experimenten dan ook niet plaatsvinden, en hoe moet de informatie van ESA over dierproeven in haar onderzoek dan worden beoordeeld?
Binnen de Wet op de dierproeven is het toegestaan om dierproeven te verrichten, mits het belang van de proef opweegt tegen het ongerief dat het dier wordt aangedaan, en het doel niet op een andere manier kan worden bereikt dan door middel van een dierproef. In Nederland wordt deze afweging over de toelaatbaarheid van dierproeven gemaakt door de Dier Experimenten Commissies (DEC’s). De DEC’s beoordelen daarmee de ethische en maatschappelijke aanvaardbaarheid van een dierproef. Deze beoordelingen worden uitgevoerd in de lidstaat waar het onderzoek plaats vindt. Daarom kan ik alleen spreken voor de Nederlandse situatie.
Deelt u de mening dat dierproeven voor ruimteonderzoek ethisch onacceptabel en maatschappelijk onaanvaardbaar zijn? Zo ja, welke maatregelen kunnen we van u verwachten om dergelijke proeven uit te bannen, zowel in Nederland als in Europa? Zo nee, kunt u toelichten waarom u experimenten op levende dieren voor ruimteonderzoek toelaatbaar acht?
Zie antwoord vraag 4.
De mogelijkheid om alle zieke leerlingen les te laten krijgen met webcam en computer via het project “KlasseContact” |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het initiatief «KlasseContact», waarbij zieke kinderen via ICT-middelen onderwijs kunnen volgen?
Het is goed dat het initiatief «KlasseContact» bestaat voor díe leerlingen die vanwege hun ziekte echt niet in staat zijn om lessen in de klas te volgen. Overigens moet de inzet steeds zijn om deze leerlingen zo snel mogelijk weer in de klas onderwijs te laten volgen.
Heeft u er inzicht in hoeveel zieke leerlingen profijt zouden kunnen hebben van dergelijke ICT-middelen in het onderwijs?
In totaal worden er jaarlijks tussen de 4000 en 4500 zieke leerlingen al dan niet tijdelijk ondersteund door onderwijsconsulenten van de onderwijsbegeleidingsdiensten of van de academische ziekenhuizen. Dat is exclusief korte contacten van minder dan een uur en de helpdeskfunctie voor de ouders van kinderen met een nierziekte. Veel van de zieke leerlingen blijven onderwijs in de klas volgen. Voor zieke leerlingen die dit voor een langere periode niet meer kunnen, kan «KlasseContact» een uitkomst bieden. Om hoeveel leerlingen het precies gaat, is moeilijk te zeggen, want hier zijn geen gegevens over. In totaal zijn er nu 237 ict-sets (Digibeter of Webchair) die vanaf 2008 tot op heden 323 keer zijn geplaatst. De sets worden vaak langdurig ingezet.
Kunt u een indicatie geven van de huidige kosten voor het lesgeven van zieke leerlingen die niet in het klaslokaal aanwezig kunnen zijn?
In totaal gaat er voor het onderwijs aan zieke leerlingen ca € 4.120.000 naar de schoolbegeleidingsdiensten en € 2.575.400 naar de Academische Ziekenhuizen.
Daarnaast zijn er nog leerlingen die een indicatie voor cluster 3 (langdurig ziek: somatisch) en 4 (langdurig ziek: psychiatrisch) hebben. Deze leerlingen volgen onderwijs in een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of in het reguliere onderwijs met leerlinggebonden financiering.
Er is geen indicatie te geven van de huidige kosten voor het lesgeven van zieke leerlingen buiten het klaslokaal. De kosten voor zieke leerlingen die niet naar school kunnen gaan en leerlingen die wel naar school gaan worden niet apart geregistreerd.
Hoe beoordeelt u de stelling dat dit soort projecten doubleren en uitval helpt te voorkomen?
Er is niet specifiek onderzoek gedaan naar het effect van dit soort projecten op het voorkomen van doubleren en uitval. Wel blijkt uit onderzoek dat dit soort projecten positief van invloed zijn op het contact met klasgenoten en het onderwijsproces kunnen ondersteunen.
Ik heb de onderwijsinspectie onlangs gevraagd een onderzoek uit te voeren naar de kwaliteit van het onderwijs aan zieke leerlingen. Ik zal vragen of de invloed van ict-middelen in het onderzoek kan worden meegenomen.
Kunt u een beeld schetsen van hoeveel in financiële zin gewonnen kan worden door het lesgeven via deze methoden?
Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven is er geen specifiek onderzoek gedaan naar de financiële effecten van het lesgeven via deze methoden. Daarom is hierover geen beeld te schetsen.
Zijn er mogelijkheden om dit initiatief te financieren? Zo nee, bent u dan bereid hiervoor middelen beschikbaar te maken?
Binnen de begroting zijn geen middelen beschikbaar voor de financiering voor «klasseContact» naast de middelen die al naar het onderwijs aan zieke leerlingen gaan.
Een verschillende collegeld voor dezelfde studie |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de Universiteit van Tilburg (UvT) aan ongelijke behandeling doet, aangezien men voor de eigen studenten het wettelijk collegegeld rekent voor een tweede studie, terwijl men voor studenten die niet aan de UvT hebben gestudeerd, het veel hogere instellingstarief rekent?1 Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat de Universiteit van Tilburg dit beleid wijzigt? Zo nee, waarom niet?
De Universiteit van Tilburg maakt gebruik van de mogelijkheid in artikel 7.46, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, zoals gewijzigd met de wet versterking besturing, om een instellingscollegegeld vast te stellen dat verschilt per opleiding of groep van opleidingen of per groep of groepen studenten. De medezeggenschap bij een instelling heeft inzake het instellingsbeleid op dit punt adviesrecht.
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is over deze mogelijkheid om te differentiëren bij het vaststellen van het instellingscollegegeld het volgende opgemerkt: «Het instellingsbestuur bepaalt, zoals gezegd, zelf de hoogte van het instellingscollegegeld.
De instelling kan differentiëren in de hoogte van het instellingscollegegeld voor onderscheiden groepen studenten en opleidingen. Het is daarbij aan het instellingsbestuur om nut en noodzaak van een (gefaseerde) stijging van het collegegeld vast te stellen met inachtneming van een mogelijk onderscheid tussen zittende en nieuwe studenten. De instellingen zullen bij het vaststellen van de hoogte van het instellingscollegegeld in ieder geval moeten blijven binnen de Algemene wet gelijke behandeling. Onderscheid naar nationaliteit is bijvoorbeeld niet mogelijk tenzij dit objectief gerechtvaardigd kan worden. Gelijke gevallen moeten gelijk en ongelijke gevallen kunnen ongelijk worden behandeld. Instellingen moeten uitgebreid aandacht besteden aan de motivering van het besluit om verschillende hoogten van instellingscollegegeld vast te stellen en deze tijdig kenbaar maken.»
Is het toegestaan om aan studenten die niet aan de eigen instelling hebben gestudeerd, een hoger collegegeld te vragen dan aan studenten die wel aan de UvT hebben gestudeerd? Zo ja, hoe legitimeert u deze ongelijke behandeling?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat collegegelden van circa 10.000 euro ten koste gaan van de toegankelijkheid? Hoe rijmt u deze verminderde toegankelijkheid met uw doelstelling om meer hoger opgeleiden te krijgen?
Ik verwijs naar de behandeling van het wetsvoorstel versterking besturing waarin de wijziging van de collegegeldsystematiek zoals die per 1 september 2010 geschiedt, haar beslag heeft gekregen.
Uitspraken van de nieuwe bestuursvoorzitter van de As Siddieq-basisschool over homoseksualiteit |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD), Ineke Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Paul de Krom (VVD) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Ik vertel over christenen en joden» waarin een interview met de heer Kudret Camdere, de nieuw bestuursvoorzitter van de As Siddieq-basisschool in Amsterdam wordt weergegeven?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de heer Camdere dat een homoseksuele leraar zich wel op deze school zou kunnen aanmelden, maar dat hij denkt dat deze niet worden aangenomen? Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de Algemene Wet Gelijke behandeling en de zogenaamde «enkele feit»-constructie, waaruit volgt dat een instelling niet het recht heeft een leraar te weigeren vanwege het enkele feit dat hij homoseksueel is?
Zie het antwoord onder 3.
Is het waar dat de uitspraken van de heer Camdere in strijd zijn met de wet, wanneer zij worden omgezet in beleid van de school? Zo ja, heeft u op basis van de uitspraken van de bestuursvoorzitter vertrouwen in de beleidslijn die de school momenteel schrijft waarin dit soort «kwesties» wordt neergelegd? Zo nee, waarom niet?
Bijzondere scholen mogen functie-eisen stellen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de grondslag. Deze functie-eisen mogen echter niet zover gaan dat de school onderscheid maakt op grond van het enkele feit van homoseksuele gerichtheid. Indien een leraar niet aangenomen wordt, alleen vanwege zijn homoseksuele gerichtheid dan is dat niet in overeenstemming met de wet. Het is aan de rechter en/of aan de Commissie Gelijke Behandeling om in een concreet geval te bepalen aan de hand van de specifieke omstandigheden of met de functie-eisen onderscheid wordt gemaakt op grond van het enkele feit van homoseksuele gerichtheid.
De Inspectie van het Onderwijs ziet toe op de kwaliteit van het onderwijs en op het naleven van de wettelijke voorschriften. Voor zover het in de beleidslijn van de school gaat om gedragsvoorschriften voor het personeel, ziet de inspectie toe op de naleving van de regelgeving rond de wettelijke medezeggenschap zodat de medezeggenschapsraad haar wettelijke taken (zie in dit verband artikel 11 onder g, artikel 12, het eerste lid onder d, en leerlingen artikel 10, onder c van de Wet medezeggenschap op scholen) kan uitvoeren. Voor zover beleid tot uitdrukking komt in de schoolregels voor leerlingen, ziet de inspectie toe op het schoolklimaat en burgerschap, waaronder aspecten als strijdigheid met basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de bevordering van de basiswaarden.
Wat vindt u van het feit dat de kinderen op de As Siddieq-school volgens de heer Camdere krijgen onderwezen dat homoseksualiteit in de islam niet geoorloofd is en niet verenigbaar is met hun grondslag? Hoe verhoudt zich dit tot de wettelijke taak van scholen om bij te dragen aan burgerschap en sociale integratie?
Een school op religieuze of levensbeschouwelijk grondslag mag op deze grondslag gebaseerde opvattingen hebben over homoseksualiteit en deze opvattingen in het onderwijs tot uitdrukking brengen. De inspectie ziet er op toe dat de school invulling geeft aan de wettelijke opdracht tot bevordering van actief burgerschap en sociale integratie. Dit houdt onder meer in dat er op wordt toegezien dat het onderwijs van de school ook bij het tot uitdrukking brengen van de grondslag in het onderwijs niet in strijd is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals verdraagzaamheid, begrip en non-discriminatie en dat de school deze basiswaarden bevordert. Concreet betekent dit dat de school in het onderwijs mag aangeven homoseksualiteit vanuit haar religieuze uitgangspunten af te wijzen. Dit betekent ook dat een actieve invulling moet worden gegeven aan bevordering van basiswaarden die vanwege voornoemde opvatting in het gedrang zouden kunnen komen.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de heer Camdere zorgen baren over de integratie van kinderen die de As Siddieq-school bezoeken, doordat zij lessen krijgen die in strijd zijn met de kernwaarden van de Nederlandse rechtsstaat, zoals gelijkheid tussen man en vrouw en homo en hetero?
Zie de vorige antwoorden.
Is het waar dat alle bekostigingssancties richting de As Siddieq-school begin deze maand zijn ingetrokken? Zo ja, op basis waarvan?
Ja, de inspectie heeft in de afgelopen periode intensief toezicht uitgeoefend op de bevordering van burgerschap en sociale integratie in het onderwijs van de As Siddieq-school. De inspectie heeft onlangs vastgesteld dat de school thans voldoet aan de wettelijke eisen op dit punt. De inspectie heeft tevens aangegeven dat voorzetting van het ingezette proces noodzakelijk is en ziet daar op toe. Onderdeel van dit toezicht is, zoals eerder aangegeven, ook de invulling die de school geeft aan de bevordering van basiswaarden van de democratische rechtsstaat zoals gelijkwaardigheid, begrip en verdraagzaamheid. Ik verwijs verder naar het vorige antwoord en mijn brief aan uw Kamer van 1 april jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VIII, nr. 120).
Bent u bereid op basis van de uitspraken van de heer Camdere een waarschuwing te geven aan de As Siddieq-school en mogelijk opnieuw sancties te treffen wanneer deze school zich blijft afzetten tegen de kernwaarden van de Nederlandse rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?
Zie de vorige antwoorden.
De besteding van scholingsgelden |
|
Mei Li Vos (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Miljoenenpotjes voor scholing personeel onbenut»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verstrekken van Erkenning van Verworven Competenties (EVC)-certificaten een probaat middel is om werkloosheid bij de bron aan te pakken, en dat onderbenutting van dit middel onherroepelijk leidt tot hogere kosten voor de sociale zekerheid in een latere fase? Zo nee, waarom niet?
Met een Ervaringscertificaat kan een werknemer inzicht krijgen in zijn eigen capaciteiten en die ook kenbaar maken aan een nieuwe werkgever. Voor een met werkloosheid bedreigde werknemer die meer in huis heeft dan zijn diploma’s aantonen, is het Ervaringscertificaat dan ook een waardevol instrument om een andere baan te vinden. Bovendien kan hij, afhankelijk van de uitkomsten van het Ervaringscertificaat, via een verkort opleidingstraject een diploma behalen. Op deze manier is het Ervaringscertificaat een belangrijk instrument om mensen van werk naar werk te helpen en daarmee werkloosheid en beroep op de sociale zekerheid te voorkomen. Naast het Ervaringscertificaat is er ook een Ervaringsprofiel, waarmee een werknemer snel zicht krijgt op zijn eigen kwaliteiten. Het Ervaringsprofiel kan hij gebruiken om toekomstige werkgevers van die kwaliteiten te overtuigen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er een aanzienlijk budget beschikbaar is voor EVC-trajecten dat vervolgens vrijwel ongebruikt blijft? Zo nee, waarom niet?
Er is een behoorlijk budget beschikbaar voor de vergoeding van Ervaringscertificaten en Ervaringsprofielen voor met werkloosheid bedreigde werknemers. Het gebruik van de maatregel Ervaringscertificaat/Ervaringsprofiel is tot nu toe beperkt. Dat betreur ik. Echter de inzet van het Ervaringscertificaat is veel groter dan het gebruik van de vergoeding voor het Ervaringscertificaat. Het UWV heeft vorig jaar voor 667 personen het Ervaringscertificaat ingezet. Het algemene gebruik van Ervaringscertificaten wordt geschat op ongeveer 10.000 personen per jaar.
Met het UWV heb ik nauw contact over de uitvoering van de Maatregel Ervaringscertificaat/Ervaringsprofiel; daarbij gaat het ook over de oorzaken van het beperkte gebruik ervan. Zoals ik heb aangegeven in de arbeidsmarktbrief van 12 maart jongstleden, is de maatregel nog onvoldoende bekend bij werkgevers. In maart en april van dit jaar is via een communicatiecampagne op radio, billboards, internet en in kranten, gericht op de werkgever, het Ervaringscertificaat en de Maatregel Ervaringscertificaat/Ervaringsprofiel breed onder de aandacht gebracht. Ook het UWV heeft de informatievoorziening over de Maatregel Ervaringscertificaat/Ervaringsprofiel richting werkgevers versterkt.
Verder zijn het Ervaringscertificaat en Ervaringsprofiel voor het UWV nog relatief nieuw instrumenten. Om die reden heeft het UWV moeten investeren in het vergroten van de kennis van werkcoaches, bedrijfsadviseurs en mobiliteitscentra over deze instrumenten.
Tot slot heb ik de maatregel Ervaringscertificaat/Ervaringsprofiel verbreed naar alle met ontslag bedreigde werknemers. De eis van het niet beschikken over een startkwalificatie heb ik geschrapt. Dit maakt de inzet van de maatregel voor groepen personeel die met ontslag bedreigd zijn beter mogelijk.
Hoe wordt de voorlichting over deze trajecten verbeterd in het licht van de constatering van Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) dat de bekendheid ervan te wensen over laat? Zijn er andere redenen voor de onderbesteding?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft u niet eerder actie ondernomen om ervoor te zorgen dat de extra gelden voor een gezonde arbeidsmarkt niet op de plank blijven liggen?
Toen de eerste signalen van een beperkt gebruik van de scholingsmaatregelen aan het licht kwamen, heb ik maatregelen getroffen. Dat heb ik uw Kamer gemeld in de Monitor Arbeidsmarkt van december 2009.
Verborgen orthodoxie op scholen |
|
Sadet Karabulut |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat op Nederlandse scholen sprake is van verborgen orthodoxie?1
Ik heb het bericht voor kennisgeving aangenomen.
Deelt u de mening dat ouders alle relevante informatie over de grondslag van een school zouden moeten krijgen opdat zij een vrije keuze kunnen maken voor een school voor hun kind? Zo ja, gebeurt dit overal en wat is de rol van de onderwijsinspectie in deze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een school voor voortgezet onderwijs (VO) is op grond van artikel 21 van de Wet op het voortgezet onderwijs (Wvo) verplicht om in het maatschappelijk verkeer duidelijk tot uitdrukking te brengen van welke richting (grondslag) het uit rijkskas bekostigde onderwijs uitgaat. Scholen zijn verplicht hiervan melding te maken in de schoolgids of op hun website.
De Inspectie van het Onderwijs (IvhO) ziet toe op de naleving van wet- en regelgeving, onder meer voor wat betreft de in de schoolgids opgenomen informatie over de grondslag van de school.
Als onderdeel van het toezicht op de bevordering van actief burgerschap en sociale integratie ziet de IvhO toe op de bevordering van basiswaarden van de democratische rechtsstaat en op eventuele strijdigheid van uitingen en/of de inhoud van het onderwijs met basiswaarden. Waar in het onderwijs van een school sprake is van opvattingen die strijdig zijn met basiswaarden, of waar sprake is van dergelijke uitingen van leerlingen of anderen die door de school worden toegestaan, spreekt de IvhO een school daarop aan. Dit betekent ook dat, waar sprake is van beïnvloeding van het onderwijs aan leerlingen buiten reguliere onderwijsprogramma's of in strijd met basiswaarden als gevolg van banden tussen personen rond of binnen een school en onderhavige organisatie, de IvhO zal optreden.
Waarom wordt door het Cosmicus Montessori Lyceum in Amsterdam geen melding gemaakt van de zeer nauwe banden met de sektarische Fethullah Gulen beweging? Deelt u de mening dat de school hierover moet communiceren richting ouders en leerlingen, temeer omdat onder verantwoordelijkheid van de minister een onderzoek loopt naar de Fethullah Gulen beweging en met deze beweging verbonden onderwijsinstellingen, huiswerkbegeleidingsklassen en internaten? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat deze informatie wel aan de ouders wordt verstrekt? Zo nee, waarom moet orthodoxie verborgen blijven?
Het Cosmicus Montessori Lyceum maakt deel uit van de Montessori Scholengemeenschap in Amsterdam (MSA). De richting van deze scholengemeenschap is algemeen bijzonder, zo ook die van het Cosmicus Montessori Lyceum. Het enkele feit dat het Cosmicus College wordt genoemd op de site van Fethullah Gulen geeft mij geen grond te veronderstellen dat er zeer nauwe banden aanwezig zijn tussen het Cosmicus Montessori Lyceum en Fethullah Gulen. De IvhO heeft geen signalen ontvangen over banden tussen het Cosmicus Montessori Lyceum en de Fethullah Gulen beweging.
Voor wat betreft het communiceren van een school voor VO met ouders en leerlingen over de richting van een school: zie antwoord op vraag 2.
Het onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie (WWI) loopt, is aan uw Kamer toegezegd naar aanleiding van signalen dat de Turks-Nederlandse kinderen op internaten en huiswerkbegeleidingsinstellingen verhinderd zouden worden om te integreren in de Nederlandse samenleving. Het onderzoek richt zich primair op internaten en huiswerkbegeleidingsinstellingen verbonden aan (het gedachtegoed van) Fethullah Gulen en heeft tot doel om inzicht te verkrijgen in het pedagogisch-didactische klimaat op de internaten/huiswerkbegeleidingsinstellingen. Overigens richt het onderzoek zich niet op onderwijsinstellingen die bekostigd worden door het ministerie van OCW en onder het toezicht vallen van de IvhO.
Welke andere (basis)scholen in Nederland hebben nog meer banden met de sektarische Fethullah Gulen beweging?
De Inspectie van het Onderwijs heeft geen signalen ontvangen die wijzen op banden van andere (basis)scholen met de genoemde beweging.
Het afschaffen van onderwijs en opleidingen in detentie |
|
Krista van Velzen |
|
Bent u bekend met de afdeling Educatie & Vorming in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel, waar ongeveer dertig gedetineerden in de laatste fase van hun detentie diverse vormen van (vak)onderwijs krijgen aangeboden? Bent u bekend met de goede resultaten van deze afdeling, zoals het feit dat er tientallen diploma’s per jaar (100 diploma's in 2008, 87 in 2009 en al 35 diploma's in 2010) kunnen worden uitgereikt?
Ja.
Deelt u de mening dat het bieden van onderwijs en opleidingen aan en het behalen van diploma’s door gedetineerden van groot belang is in het voorkomen van recidive? Zo ja, hoe verklaart u dan het onderwijsaanbod op deze afdeling, waar nu nog 16 uur per week aan onderwijs kan worden geboden, per 1 september 2010 met het invoeren van het nieuwe dagprogramma wordt teruggesnoeid tot twee uur per week?
Veel gedetineerden hebben te maken met onderwijsachterstanden. Aangezien dit een criminogene factor kan zijn, is het gericht aanbieden van onderwijs van belang om de recidive terug te dringen. Onderwijs dient daarom een integraal onderdeel te vormen van de detentieperiode van de gedetineerde. Dit betekent dat onderwijs niet losstaat van de dagelijkse gang van zaken in de inrichting.
Het programma Modernisering Gevangeniswezen streeft een professionalisering van het penitentiair onderwijs na. Een van de doelen is het garanderen dat in alle penitentiaire inrichtingen een basisaanbod aan onderwijs geboden wordt. Hiertoe is het afgelopen jaar gewerkt aan een beleidsplan voor het penitentiair onderwijs. Een van de uitgangspunten uit het beleidsplan is dat het onderwijs in alle vestigingen van het gevangeniswezen kwalitatief op hetzelfde niveau komt. Een ander uitgangspunt is dat in de toekomst meer onderwijs wordt aangeboden door of in samenwerking met externe scholingsinstanties.
Bij het opstellen van het beleidsplan onderwijs is gekozen voor een pragmatische aanpak. Dit betekent dat opleidingen en trainingen worden aangeboden waaraan een gedetineerde na detentie daadwerkelijk iets heeft. In de praktijk wordt met name gewerkt aan basisvaardigheden en taalverwerving. Maar een gedetineerde wordt bijvoorbeeld ook geleerd om met een bepaalde machine te werken of een deel van een productieproces uit te voeren. De nadruk ligt, gelet op de vaak korte straffen die gedetineerden ondergaan, voor de meeste gedetineerden niet op het volgen van een volledige vakopleiding. Bij voorkeur ontvangt de gedetineerde wel een schriftelijk bewijs van hetgeen hij geleerd heeft.
Zoals reeds eerder aan uw Kamer is gemeld, wordt momenteel het dagprogramma in alle penitentiaire inrichtingen op een uniform basisniveau gebracht. Veel inrichtingen voldeden al aan een dagprogramma op basis van de vastgestelde productspecificaties. Enkele inrichtingen boden meer basisactiviteiten aan dan is afgesproken, bijvoorbeeld op het gebied van bezoek, recreatie en onderwijs. Hierin wordt nu meer uniformiteit gerealiseerd. In sommige inrichtingen betekent het strikt houden aan de productspecificaties dat er meer onderwijs gegeven gaat worden, in andere heeft het een teruggang tot gevolg.
Na drie maanden wordt het nieuwe dagprogramma geëvalueerd en wordt samen met de vestigingsdirecteur bekeken of er knelpunten zijn en/of bijstelling van het dagprogramma nodig is. Vervolgens wordt per 1 september 2010 het avond- en weekendprogramma ingevoerd. Hierdoor is er meer ruimte voor activiteiten gericht op reïntegratie en bezoek. De activiteiten voor reïntegratie, waarvoor extra geld beschikbaar is, kunnen deels bestaan uit onderwijsactiviteiten.
Ook de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel dient het dagprogramma aan te passen aan het uniform basisniveau. De directie heeft een organisatie- & formatierapport opgesteld om deze verandering door te voeren. Dit rapport is momenteel onderwerp van gesprek met de medezeggenschap. Het aantal uren onderwijsaanbod staat op dit moment nog niet vast. Het klopt in ieder geval niet dat per 1 september 2010 het aantal onderwijsuren wordt teruggesnoeid tot twee uur per week. Ook het aantal FTE’s aan onderwijzers is nog niet formeel vastgesteld.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel aan te merken als pilotlocatie voor onderwijs. Binnen het programma Modernisering Gevangeniswezen worden verschillende pilots gehouden. De penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel is al een pilotlocatie voor arbeidstoeleiding, mede in samenwerking met het UWV werkbedrijf. Zoals ik hierboven heb aangegeven vormt ook het aanleren van basisvaardigheden een belangrijk onderdeel van het onderwijsplan. Dit komt tot uitdrukking in de pilot arbeidstoeleiding. Arbeidstoeleiding bevat namelijk een onderwijscomponent, zoals het aanleren van vaardigheden of het volgen van scholing. Tevens is er een start gemaakt om in samenwerking met de Gemeente Rotterdam laaggeletterdheid onder gedetineerden aan te pakken. Er is gebleken dat het aanleren van de basis Nederlandse taal een belangrijke voorwaarde is voor het kunnen voeren van een sollicitatiegesprek en het tekenen van een contract. Bij de aanpak van deze laaggeletterdheid zullen tevens ROC’s betrokken worden.
Is het waar dat de 2,5 fte aan onderwijzers die daar nu werkzaam zijn vertrekken? Zo niet, hoe zit het dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Is het drastisch beperken van het onderwijsaanbod op deze afdeling niet regelrecht in strijd met de mooie beloften in het programma Modernisering Gevangeniswezen (MGW), zoals: Hoe verklaart u al deze mooie woorden uit het beleidsprogramma aan de ene kant en het afschaffen van een goed draaiend (vak-)onderwijsaanbod aan de andere kant?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat deze afdeling met dit grote onderwijsaanbod juist als voorbeeld kan dienen voor andere penitentiaire inrichtingen? Zo ja, bent u bereid er voor te zorgen dat deze afdeling, inclusief het huidige onderwijsaanbod, in stand blijft? Zo nee, kunt u dan in ieder geval deze inrichting als pilot aanmerken, het onderwijsaanbod in stand laten en zo nodig nader onderzoeken hoe effectief dit is in het kaderen van recidivereductie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat het speciale ouder-kind-bezoek in deze inrichting van de ene op de andere dag is afgeschaft? Per wanneer zal het ouder-kind-bezoek weer zijn hersteld, zoals door u toegezegd in het algemeen overleg op 7 april 2010? Bent u bereid er voor te zorgen dat in iedere inrichting in ieder geval een keer per maand een speciaal ouder-kind-bezoekmoment wordt gehouden? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen overleg van 7 april 2010 heb ik aangegeven dat ik hecht aan de mogelijkheid dat kinderen hun ouders in detentie kunnen bezoeken. Ik heb toegelicht dat de bezoekmogelijkheden momenteel bestaan uit bezoek tijdens reguliere wekelijkse bezoekuren en uit de ouder-kindbezoeken minimaal vier keer per jaar.
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 tot en met 5 aangegeven dient ook de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel het dagprogramma terug te brengen tot een uniform basisniveau.
De specifieke ouder-kindbezoeken zijn niet afgeschaft, deze worden vier keer per jaar georganiseerd. Ouder-kindbezoeken kunnen op twee manieren worden ingevuld:
De reguliere bezoekmogelijkheden worden uitgebreid door de invoering van het avond- en weekendprogramma. Daarmee worden de mogelijkheden voor kinderen om op bezoek te gaan bij hun gedetineerde ouder vergroot. Vanaf 1 september 2010 is er eens in drie weken bezoek in het weekend mogelijk. Hiermee kom ik tegemoet aan uw vraag om eens per maand een speciaal ouder-kindmoment te realiseren. Het lijkt niet nodig om deze momenten specifiek aan te merken als ouder-kindbezoek. Ook ander bezoek dient van de mogelijkheid gebruik te kunnen maken om in het weekend de gedetineerde te bezoeken.
Bent u bereid deze vragen met spoed te beantwoorden, bij voorkeur binnen een week, en in ieder geval uiterlijk voorafgaand aan het twee-minutendebat over het verslag van het algemeen overleg over gevangeniswezen (d.d. 7 april 2010)?
Ja.
De nieuwe collegeldtarieven van de Universiteit van Tilburg |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwe collegegeldtarieven van de Universiteit van Tilburg voor het jaar 2010–2011?1
Ik heb kennis genomen van de voornemens inzake de collegegeldtarieven die de Universiteit van Tilburg conform de berichtgeving op de website voor het studiejaar 2010/2011 gaat hanteren.
Deelt u de stelling op de website van de Universiteit van Tilburg dat «vanaf 1 september 2010 de collegegeldtarieven als gevolg van een wetswijziging ingrijpend worden gewijzigd»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de wet versterking besturing wijzigt de collegegeldsystematiek inderdaad ingrijpend per 1 september 2010. Het wetsvoorstel versterking besturing is op 2 februari 2010 door de Eerste Kamer aanvaard en op 18 maart 2010 gepubliceerd in het Staatsblad (Sb. 2010, 119).
Met deze wet is in de collegegeldsystematiek de leeftijdsgrens van 30 jaar vervallen evenals het onderscheid tussen voltijdse, deeltijdse en duale studenten. Tot slot is met de wetswijziging van belang geworden of de student voldoet aan het woonplaatsvereiste en of al een graad is verleend.
Hoe beoordeelt u de nieuwe regeling waardoor studenten die niet in 2009–2010 aan de Universiteit van Tilburg stonden ingeschreven, voortaan voor een tweede master het instellingscollegegeld van € 10 506 moeten betalen en voor een tweede bachelor het tarief van € 6 450? Heeft de regering dergelijke regelingen voorzien bij behandeling van het wetsvoorstel «Versterking Besturing»?2
Het is aan elke instelling om gemotiveerd te bepalen welk instellingscollegegeld zij studenten in rekening brengt. De instelling kan daarbij differentiëren naar groepen van opleidingen en studenten. De medezeggenschap bij een instelling heeft adviesrecht inzake het instellingsbeleid op dit punt.
In de toelichting bij het wetsvoorstel is aandacht gevraagd voor de zittende studenten, en zijn uitspraken gedaan over de verwachte omgang met studenten die een schakelprogramma volgen en met studenten die een parallel begonnen tweede studie willen afronden. De keuzes die deze instelling heeft gemaakt doen recht aan deze aandachtspunten en verwachtingen.
Hoe verhoudt bovenstaande regeling zich tot het convenant dat gelijktijdig met het wetsvoorstel is afgesloten, waarin is vastgelegd dat tarieven niet ingrijpend zullen worden verhoogd en studenten ook een tweede studie tegen het wettelijk collegegeld kunnen afmaken?
Het convenant ziet toe op de omgang met studenten die een parallel begonnen tweede studie willen afronden en dat conform de afspraken met universiteiten en hogescholen tegen een bedrag gelijk aan het wettelijk collegegeld kunnen doen. Het instellingsbeleid van deze instelling doet recht aan dit convenant.
Herinnert u zich nog de kritiek op deze convenantafspraken met instellingen, omdat een voorwaarde van het convenant was dat er bekostiging tegenover zou staan, terwijl deze bekostiging niet is gerealiseerd?
Met VSNU en HBO-raad is afgesproken dat sprake is van tijdelijke subsidiëring van parallel gestarte tweede opleidingen om uitvoering te faciliteren van de afspraak die in het convenant met ISO en LSvB is gemaakt over het collegegeld dat voor het volgen van deze parallel gestarte tweede opleidingen wordt gevraagd. De betreffende subsidieregeling treed op 1 september 2010 in werking.
Is het juist te veronderstellen dat de Universiteit van Tilburg deze regeling treft, omdat het convenant onhoudbaar was en nu is gezocht naar een categorie studenten die wél voor de tweede studie instellingscollegegeld moet gaan betalen?
Neen. Universiteit van Tilburg voert naar mijn stellige indruk het convenant uit.
Vindt u het, met het oog op studentenmobiliteit en een leven lang leren, wenselijk dat studenten van een andere universiteit, die besluiten een tweede bachelor of master aan de Universiteit van Tilburg te volgen, hiervoor € 6 450, respectievelijk € 10 506 per jaar moeten betalen en zo in feite ontmoedigd worden die tweede opleiding te volgen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid bij voorjaarsnota in bekostiging voor de toename van het aantal studenten te voorzien, waardoor de Universiteit van Tilburg zich aan het convenant kan houden en de regeling kan terugdraaien? Zo nee, waarom niet?
Zoals gebruikelijk vindt de besluitvorming over de financiering van de ontwikkeling van het aantal studenten plaats in het kader van de voorjaarsnota. Dit staat echter los van het bedoelde convenant, dat Universiteit van Tilburg zoals hiervoor is aangegeven naar mijn stellige indruk adequaat uitvoert.
Het bericht dat scholen rijksgeld onjuist besteden |
|
Manja Smits |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Scholen besteden rijksgeld onjuist»?1 Hoe verklaart u dat scholen de rijksbijdrage, bestemd voor onderwijs, op deze manier besteden?
Het bericht is een redactioneel artikel over het rapport van de Inspectie «Investeringen in huisvesting door besturen in het primair onderwijs» en mijn beleidsreactie daarop.
Het rapport gaat onder andere in op de beweegredenen van besturen om te investeren in onderwijshuisvesting.
Waarom is het rapport «Huisvesting besturen primair onderwijs»2 niet eerder openbaar gemaakt?
Het rapport is eind november 2009 door de Inspectie aan mijn voorganger aangeboden. Helaas heeft het overleg met de betrokken instanties in verband met de beleidsreactie en het opstellen van de beleidsreactie op het rapport langer geduurd dan gebruikelijk en wenselijk is. Dit is terug te voeren op het complexe karakter van de onderhavige problematiek. Daarnaast hebben ook de gewijzigde omstandigheden als gevolg van de val van het kabinet tot vertraging geleid.
Is het waar dat het normbudget voor huisvesting van scholen niet toereikend is?
Het antwoord op deze vraag hangt af van de wijze waarop gemeenten invulling geven aan het begrip «normbudget». Iedere gemeente moet een «Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs» opstellen. Conform de modelverordening van de VNG kan de gemeente de normbedragen voor de bouw van een school vaststellen. Daarmee bepaalt de gemeente op voorhand wat een school maximaal mag kosten. De gemeente kan ook besluiten om zonder normkostenmodel te werken. Dan wordt gekeken naar het resultaat van de aanbesteding. Ten tweede is in de verordening ook opgenomen welke (soort) ruimten een school toegewezen krijgt. Sommige schoolbesturen hebben huisvestingswensen waarin de verordening niet voorziet. Zeker als de gemeente de systematiek hanteert om de normbedragen voor onderwijshuisvesting vooraf vast te stellen, zal het normbudget niet in alle gevallen toereikend zijn.
Zoals in de beleidsreactie is aangegeven zal de komende tijd samen met de VNG en de PO-raad worden bezien of, en zo ja in hoeverre, aanvullende huisvestingsbehoeften als redelijk aangemerkt kunnen worden, en daarmee onderdeel kunnen worden van de in de verordening opgenomen ruimtenormering.
Bent u bereid onderzoek te doen of meer scholen in het primair onderwijs de rijksbijdrage gebruiken voor huisvesting en naar hun beweegredenen daartoe?
Het onderzoek van de Inspectie had als doelstelling inzicht te geven in de mate waarin door schoolbesturen geld wordt uitgegeven aan onderwijshuisvesting. Het rapport biedt dat inzicht en geeft daarnaast inzicht in de aard van de investeringen en de beweegredenen van schoolbesturen. Met het oog daarop is er voorshands geen aanleiding voor een breder onderzoek.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat rijksgeld dat bestemd is voor onderwijs, in gebouwen voor besturen gaat zitten? Zo nee, waarom niet?
In mijn beleidsreactie ben ik hier heel duidelijk over: geld uit de lumpsum besteden aan onderwijshuisvesting is wettelijk niet toegestaan. Bovendien is het ongewenst omdat het ten koste gaat van het budget dat is bedoeld voor het bieden van kwalitatief goed onderwijs. De wet legt de verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting bij de gemeente, zodat schoolbesturen met huisvestingsbehoeften zich tot de gemeente dienen te wenden. Zoals ik in mijn beleidsreactie en in antwoord op vraag 3 al heb aangegeven, ben ik met de VNG en de PO-raad in gesprek over een uitbreiding van de VNG-modelverordening met voorzieningen die niet expliciet onder de verordening vallen, maar waarvan het mogelijk wel wenselijk is deze expliciet te rekenen tot «adequate onderwijshuisvesting» in de zin van de Wpo. Ruimte voor het huisvesten van (bovenschools) management, administratie en/of het schoolbestuur is één van de onderdelen waarover in dat verband gesproken wordt.
Bent u bereid het onderwijsgeld dat scholen investeren in gebouwen voor schoolbesturen terug te vorderen en te investeren in onderwijs? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 12 mei 2009 van mijn ambtsvoorganger aan de besturen in het primair onderwijs is aangegeven dat, gelet op de voorheen bestaande onduidelijkheid over enerzijds de onrechtmatigheid van huisvestingsuitgaven en anderzijds de behoefte van scholen aan aanvullende huisvestingsvoorzieningen, een genuanceerd sanctiebeleid zal worden gevoerd. In de beleidsreactie heb ik erop gewezen dat het onderzoek van de inspectie laat zien dat de huisvestingsuitgaven van schoolbesturen in 2006 en 2007 vooral zijn gerelateerd aan voorzieningen die niet expliciet zijn opgenomen in de modelverordening van de VNG, maar waarvan het mogelijk wel wenselijk is deze expliciet te rekenen tot «adequate onderwijshuisvesting» in de zin van de Wpo. Zoals ik in antwoord op vraag 5 al heb aangegeven, gaat het hierbij mede om ruimte voor het huisvesten van (bovenschools) management, administratie en/of het schoolbestuur. Verder is er in de beleidsreactie op gewezen dat huisvestingsvoorzieningen vaak gepaard gaan met meerjarige verplichtingen waar een schoolbestuur niet zomaar onderuit kan. Indien de instellingsaccountant en de inspectie problemen met de rechtmatigheid van huisvestingsuitgaven constateren, zal ik – conform hetgeen ik hierover heb opgemerkt in de beleidsreactie – zulke en andere relevante feiten en omstandigheden uiteraard betrekken bij de uitvoering van mijn sanctiebeleid.
Het is dus afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval of al dan tot terugvordering zal worden overgegaan.
Het bericht "Autistische kinderen krijgen maanden geen les door geldgebrek" |
|
Manja Smits |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Autistische kinderen krijgen maanden geen les door geldgebrek»?1
Eén leerling uit de uitzending waarop wordt gedoeld, zit thuis vanwege het feit dat de school een speciale klas heeft gesloten vanwege geldgebrek als gevolg van de AWBZ-pakketmaatregel, echter de andere kinderen uit de uitzending, zitten al langer thuis. In de uitzending wordt gesuggereerd dat ook deze kinderen geen les krijgen door geldgebrek als gevolg van de pakketmaatregel 2009 in de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Juist omdat de leerlingen al langer thuiszitten, kan de AWBZ-pakketmaatregel bij deze leerlingen nog geen rol hebben gespeeld. Dat neemt niet weg dat het een zeer onwenselijke situatie is als kinderen thuiszitten. Meestal spelen meerdere oorzaken een rol, zoals ook blijkt uit het onderzoek naar thuiszitters van Ingrado (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 26 695, nr. 66).
Hoeveel kinderen zijn als gevolg van de bezuinigingen op de AWBZ2 extra thuis komen te zitten? Bij hoeveel kinderen is de begeleiding op school zo sterk afgenomen dat er gevolgen zijn voor de onderwijskwaliteit?
Het is niet bekend of en zo ja, hoeveel leerlingen als gevolg van de bezuinigingen AWBZ thuis zijn komen te zitten of dat de begeleiding op school zodanig is afgenomen dat dit gevolgen heeft voor de onderwijskwaliteit. De inzet van het persoonsgebonden budget (pgb) op school is een individuele afspraak tussen ouders en een school. Landelijk zijn er geen afspraken over en wordt er ook geen administratie van bijgehouden. Hierdoor is er weinig bekend over hoeveel leerlingen, op welke scholen en op welke wijze zij een pgb of een deel daarvan inzetten op school. Volgens een onderzoek van het ITS in 2008, zetten ongeveer 6.500 leerlingen een deel van hun pgb in op school, zowel op scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs ((v)so) als op reguliere scholen. De WEC-Raad geeft aan dat tussen de 2.500 en 3.000 leerlingen pgb-uren inzetten in het (v)so.
Het staat het met de verdeling van de tien miljoen euro die vrij is gemaakt ter compensatie van de bezuinigingen op de AWBZ in het onderwijs? Waarom merken scholen nog niets van die maatregel?
Voor de verdeling van de € 10 miljoen is, in overleg met betrokkenen in het veld, een tijdelijke regeling ontworpen. In de brief over passend onderwijs die op 25 januari 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 497, nr. 21) aan de Kamer is gestuurd, bent u over de regeling geïnformeerd en is de hoofdlijn geschetst. De regeling is 29 april 2010 gepubliceerd. Na publicatie kunnen scholen een verzoek indienen om extra ondersteuningsmiddelen.
Wordt de bezuiniging in de toekomst gecompenseerd? Is daar structureel geld voor vrijgemaakt? Zo nee, wat is er dan geregeld voor de scholen?
Het Kabinet stelt jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar ter compensatie van de negatieve effecten van de AWBZ-pakketmaatregel, daarmee zijn de compensatiemiddelen voor het onderwijs structureel. Zoals in vraag 3 is aangegeven, is er een tijdelijke regeling ontworpen. Deze regeling wordt geëvalueerd alvorens de compensatiemiddelen structureel worden ingebed.
Is het waar dat de compensatieregeling enkel voor cluster 3 en 4 beschikbaar is? Zo ja, waarom niet voor de clusters 1 en 2?
Nee, de regeling is bedoeld voor alle leerlingen die zijn geïndiceerd door de Commissie voor de Indicatiestelling en die meer ondersteuning en begeleiding nodig hebben dan een school kan bieden en voor wie geen of onvoldoende pgb kan worden ingezet op school. Ook voor cluster 1 en cluster 2 leerlingen kan een school een verzoek indienen voor extra ondersteuningsmiddelen. Er is voor gekozen de uitvoering van de regeling te leggen bij de rec’s cluster 3 en 4 om versnippering van de middelen en onnodige bureaucratie te voorkomen. Uit het bij vraag 2 genoemde ITS-onderzoek bleek namelijk dat vooral leerlingen met een cluster 3 of cluster 4 indicatie een deel van hun pgb inzetten op school.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat alle kinderen die sinds de bezuinigingen op de AWBZ thuis zitten, zo snel mogelijk weer naar school kunnen? Zo ja, bent u bereid ouders die deze problemen ondervinden zich bij u te laten melden, zodat u voor ieder kind een oplossing kunt zoeken? Zo ja, via welk (mail)adres?
Zoals in vraag 3 is aangegeven, is op 29 april 2010 een regeling gepubliceerd op grond waarvan extra ondersteuning in het onderwijs kan worden gerealiseerd. Hiermee kan worden voorkomen dat kinderen thuis komen te zitten als gevolg van de AWBZ-pakketmaatregel.
Voor kinderen die toch thuis zijn komen te zitten, moeten alle inspanningen erop gericht zijn hen zo snel mogelijk weer naar school te begeleiden. Speciaal voor kinderen voor wie het moeilijk is een onderwijsplek te realiseren, zijn er onderwijsconsulenten die kunnen bemiddelen en adviseren. Ouders kunnen hier kosteloos een beroep op doen. Informatie over de onderwijsconsulenten kunnen ouders vinden op www.onderwijsconsulenten.nl, het telefoonnummer is 070-312 28 87.
Een miljoenenstrop bij de Hogeschool van Amsterdam |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van EenVandaag, over het vastgoedproject Amstelcampus van de Hogeschool van Amsterdam (HvA), ter waarde van ruim 300 miljoen euro?1
Ik heb kennisgenomen van de inhoud van de uitzending van EenVandaag over de Amstelcampus.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat het bestuur van de hogeschool het onderwijsbudget gebruikt voor de bouw van winkels en een parkeergarage? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Sinds 1993 is de verantwoordelijkheid voor de huisvesting met de zogenoemde OKF-operatie (omkering kapitaalsdienst financiering) gedecentraliseerd naar de instellingen. Vanaf dat moment kunnen hogescholen zonder mededeling aan de minister beslissingen nemen over verkoop, investeringen en het aangaan van leningen voor huisvesting. De rijksoverheid heeft hierin geen rol en ook geen bevoegdheid meer. Hiertoe hebben de instellingsbesturen de schoolgebouwen van het rijk aangekocht. De bekostiging van instellingen is daarvoor aangepast met huisvestingsmiddelen en een rentevergoeding. Elke instelling is gehouden aan de kaders die door de WHW, de notities Helderheid en overige vigerende regelgeving worden gesteld.
Iedere onderwijsinstelling legt in het jaarverslag verantwoording af over de rechtmatigheid en de doelmatigheid van bestedingen van de middelen die zij van rijkswege ontvangt. Het jaarverslag over 2009 wordt door de HvA vóór 1 juli 2010 aan de uitvoeringsorganisatie van OCW, DUO beschikbaar gesteld. Het laatst beschikbare jaarverslag heeft betrekking op 2008. Hierin is een afzonderlijk hoofdstuk opgenomen over de huisvestingssituatie van de HvA, waaronder de ontwikkeling van de Amstelcampus. Uit het jaarverslag komt naar voren dat de HvA hiervoor onder meer een leenfaciliteit heeft bij het Rijk. Uit het jaarverslag blijkt ook dat de solvabiliteit zich stabiliseert op een ondergrens, maar dat dit niveau nog ruim boven de door de Commissie Don aangegeven kritische grens ligt. Qua liquiditeit en rentabiliteit ligt de HvA ruimschoots boven de kritische grens.
Uit navraag bij de HvA is gebleken dat zij alleen datgene bouwt dat noodzakelijk is voor het onderwijs. De winkels en de woningen die onderdeel uitmaken van het plan worden gefinancierd door andere partijen (o.m. woningbouwcorporaties). De parkeergarage zit in het fundament van het voormalige Wibauthuis en wordt een integraal onderdeel van het Wibautgebouw. Een derde partij, gespecialiseerd in het beheer van parkeergarages neemt de exploitatie van de parkeergarage, voor zover niet in gebruik bij de HvA voor haar rekening.
Deelt u de mening dat dit megaproject onverantwoord is en dat bestuurders van onderwijsinstellingen niet zelf als vastgoedontwikkelaar moeten optreden vanwege de risico’s? Zo nee, hoe voorkomt u dat de hogeschool grote risico's neemt met het onderwijsbudget, onder andere omdat er nog geen bouwvergunning is verleend?
Het college van bestuur van een instelling is vrij keuzes te maken met betrekking tot de wijze waarop hij een bouwproces aanstuurt, uiteraard binnen de grenzen van doelmatige besteding van overheidsmiddelen. De HvA treedt naar mijn mening in dit geval niet op als vastgoedontwikkelaar. Zij bouwt immers gebouwen voor eigen gebruik en niet voor derden.
Twee schoolgebouwen zijn reeds in gebruik en twee schoolgebouwen worden volgend jaar in gebruik genomen. Voor deze gebouwen heeft de HvA in het verleden reeds bouwvergunningen gekregen. De nieuwbouw op de plaats van het voormalige Wibauthuis is nog niet gestart. Voor fase 1 van deze nieuwbouw heeft de HvA inmiddels een bouwvergunning. De HvA verwacht in 2011 een bouwvergunning voor het gebouw in fase 2 te ontvangen. De start van de nieuwbouw van de school staat gepland voor 2011.
Is het waar dat het project Amstelcampus «tot ver na 2015» is vertraagd? Wat voor gevolgen heeft dit voor de kosten?2
De HvA geeft aan dat het project Amstelcampus volgens plan verloopt. De gehele Amstelcampus bestaat uit zeven schoolgebouwen. Twee daarvan zijn reeds gerealiseerd en in gebruik genomen. (Amstelgebouw en Singelgrachtgebouw). Twee gebouwen worden op dit moment gerenoveerd en worden in de zomer van 2011 opgeleverd en zijn met ingang van het studiejaar 2011/2012 in gebruik (Kohnstammhuis en Mauritsgebouw). Vergunning voor het schoolgebouw Boerhaave is inmiddels door de gemeente verleend. De verwachting van de HvA is dat de vergunning voor het Wibautgebouw begin 2011 wordt afgegeven zodat dit schoolgebouw medio 2015 beschikbaar is voor onderwijs. Voor het schoolgebouw Rhijnspoorgebouw is de HvA nog in onderhandeling met de gemeente over de locatie en het ontwerp. Volgens de huidige planning is dit gebouw in 2014/2015 beschikbaar.
Is het waar dat de HvA «snel oplopende verliezen heeft op het project» en dat «de tegenvallers worden opgevangen met bezuinigingen op het onderwijs aan de veertigduizend studenten?» Zo ja, deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?2
De HvA geeft hierover aan dat, nu en voor de toekomst, jaarlijks niet meer dan 10–12% van het totale HvA budget aan huisvesting (rente, afschrijving, groot onderhoud en huur) wordt uitgegeven. Ik heb geen signalen ontvangen die erop wijzen dat sprake is van snel oplopende verliezen en dat deze ten laste komen van het onderwijs.
Is het waar dat de hogeschool 17 miljoen euro moet betalen vanwege contractbreuk met projectontwikkelaar Van Tartwijk? Wordt dit bedrag betaald uit het onderwijsbudget? Zo ja, is dit voor u aanvaardbaar?
De HvA geeft aan dat de contacten met projectontwikkelaar Trimp & Van Tartwijk zijn verbroken omdat deze partij in essentie verdacht wordt van vastgoedfraude. Daardoor kon Trimp & van Tartwijk de belangen van de HvA niet meer adequaat behartigen bij de gemeente Amsterdam en andere derden. Na beëindiging van de samenwerking door de HvA heeft Trimp en Van Tartwijk een claim van 17 miljoen euro neergelegd bij de HvA, zoals deze firma ook deed bij andere partijen die de samenwerking met deze projectontwikkelaar opzegden. De HvA heeft deze claim volledig afgewezen. Er loopt momenteel een juridische procedure.
Is het waar dat de hogeschool jaarlijks 16 miljoen euro aan rentelasten heeft?
Uit de jaarverslaglegging over 2008 kwamen de totale rentelasten over dat jaar uit op 5 miljoen euro. Voor 2009 bedragen deze lasten 6 miljoen euro. Dit is grosso modo 2 procent van de totale baten 2009.
Deelt u de mening dat de schaalvergroting in het onderwijs uit de hand is gelopen? Bent u bereid de geplande fusie tussen de Hogeschool van Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam ongedaan te maken?
De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft een wetsvoorstel in behandeling, waarin is bepaald dat onderwijsinstellingen een voorgenomen bestuurlijke fusie en een instellingsfusie ter beoordeling aan OCW moeten voorleggen om te voorkomen dat er geen onwenselijke effecten optreden. Deze beoordeling heet de fusietoets.
Een hogeschool en een universiteit kunnen niet tot één instelling fuseren. Hogeschool van Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam kunnen geen verdergaande stappen zetten dan binnen het kader van de huidige vorm van bestuurlijke samenwerking is toegestaan.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het bestuur van de HvA, met als inzet het minimaliseren van de financiële problemen en tekortschietend onderwijs?
Vooralsnog is mij niet gebleken dat sprake is van financiële problemen bij de HvA of van tekortschietend onderwijs. Ik zie op dit moment geen aanleiding voor een dergelijk gesprek. Mocht uit de jaarstukken 2009 of anderszins naar voren komen dat sprake is van financiële en/of kwalitatieve problemen, zal ik de Inspectie van het Onderwijs vragen onderzoek te verrichten. Naar aanleiding van de uitkomsten daarvan besluit ik of een gesprek aan de orde is.
Bent u bereid onderzoek te doen naar een nieuwe taakverdeling rond de onderwijshuisvesting, zodat dit soort megaprojecten niet meer ten koste van het onderwijs kan gaan?
Nee. Vooralsnog zie ik hiertoe geen aanleiding.
De Wet op de archeologische monumentenzorg |
|
Joop Atsma (CDA), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Laanboomtelers balen van Wet op de archeologische monumentenzorg»?1
Ja.
Hoe staan deze signalen in verhouding tot het aangenomen amendement Vroonhoven-Kok2, dat ervoor zorgt dat bodemverstoringen op huis-, tuin-, en keukenniveau buiten de wettelijke reikwijdte blijven?
Het amendement Vroonhoven-Kok, opgenomen in artikel 41a Monumentenwet 1988 (MW1988), leidt ertoe dat projecten met een oppervlakte kleiner dan 100m2 niet vergunningplichtig zijn zoals bedoeld in de artikelen 39, 40 en 41 van de Mw1988. In de gemeente Neder-Betuwe hebben boomkwekers in totaal circa 1.400 hectare in gebruik en wil de sector dit graag met enkele honderden hectares uitbreiden. Hier is geen sprake van kleine projecten op huis, tuin- en keukenniveau waarop de vrijstelling van 100m2 van toepassing is zoals bedoeld in het amendement Vroonhoven Kok.
Kunnen gemeenten zelf het vooronderzoek doen om de verwachtingskaart te verkleinen om zo te komen tot een reële archeologische verwachtingskaart?
Ja, gemeenten kunnen zelf een gedetailleerde verwachtingskaart laten maken. In het eerste lid van artikel 38a is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. In de praktijk laten veel gemeenten in de voorbereidingsfase van een nieuw bestemmingsplan een gedetailleerde archeologische verwachtingskaart maken en verbinden ze daar ook conclusies aan in het desbetreffende bestemmingsplan.
Kan bij het opstellen van een reële archeologische verwachtingskaart rekening gehouden worden met het op een zo kosten-effectief en efficiënt mogelijke wijze behouden van archeologische waarden?
Ja, dit is één van de uitgangspunten van de wet.
Deelt u de mening dat een uitzondering voor het doen van een archeologisch onderzoek indien het gaat om graafwerkzaamheden in eigen grond met een diepte van ten hoogste 50 cm reëel is? Zo, nee waarom niet? Zo, ja op welke wijze dan wel?
Nee, een generieke vrijstelling tot 50 cm beneden maaiveld acht ik ongewenst, omdat heel veel archeologische waarden zich in die laag bevinden. Wel is het mogelijk om – nadat is vastgesteld dat de archeologie wél dieper zit – het bestemmingsplan daarop aan te passen.
Met het amendement Vroonhoven-Kok zijn voldoende waarborgen gegeven dat kleinere ingrepen onnodig worden belemmerd in de uitvoering.