Burnpits |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitlatingen van een van de onderzoekers van het IRAS naar de gevolgen van het verbranden van afval in zogeheten burnpits dat Defensie niet de conclusie had mogen trekken over de schadelijkheid die gezondheidsnormen overschreed door deze burnpits?1
Ja.
Deelt u inmiddels de conclusies van deze IRAS-onderzoeker dat de metingen niet allemaal goed zijn uitgevoerd en een onvolledig beeld geven?2 Zo ja, om welke onderzoeken en/of metingen gaat het daarbij? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
In de periode tussen 2005 en 2011 zijn door Defensie meerdere onderzoeken verricht naar de luchtkwaliteit in Afghanistan, waaronder locaties met burn pits. Meten in een missiegebied kent uitdagingen op het gebied van omstandigheden, personeel en apparatuur. Defensie geeft in de rapportages daarom zelf ook aan dat de metingen beperkingen kennen. Er zijn aanbevelingen gedaan om het inzicht in kwaliteit van de omgevingslucht in missiegebieden te verbeteren.
Zoals Defensie ook in de brief van 11 mei 2021 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 103) bij het aanbieden van het literatuuronderzoek aangaf, acht ik het van belang dat Defensie in de toekomst over meer data kan beschikken over blootstellingen tijdens missies en deze beter kan relateren aan mogelijke gezondheidsrisico’s en eventuele gezondheidsklachten.
Defensie heeft vorig jaar apparatuur in gebruik genomen en is gestart met een pilot waarmee de luchtkwaliteit kan worden gemonitord in missiegebieden. Dit bevindt zich in een testfase. Ook implementeert Defensie het rekenmodel Military Exposure Assessment Tool (MEAT), dat meetgegevens en modelschattingen over aan werk en milieu gerelateerde blootstelling in een (mogelijk) missiegebied samenbrengt.
Wat ook meespeelt is dat er beperkte informatie beschikbaar is over de gezondheid van militairen op groepsniveau. In juni 2021 is, na een gedegen voortraject, gestart met het eerste spoor van structurele gezondheidsmonitoring. Hiermee wordt beoogd de gezondheid van beroepsmilitairen en de effectiviteit van de zorg, waar mogelijk, te optimaliseren door epidemiologische analyses.
Deelt u tevens de conclusie dat beschikbare literatuur ondermaats is of was?3 Zo ja, op welke wijze wilt u dat aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) en het IRAS blijkt dat de literatuur geen eenduidige resultaten laten zien om conclusies te trekken. Het CEAG voerde begin 2019 een eerste beschouwing (een zogenaamde «quick review») uit, waarin een overzicht werd gegeven van de binnengekomen meldingen en 46 publicaties betreffende de uitstoot van burn pits werden bestudeerd (Kamerstuk 35 000 X, nr. 133). Het IRAS bevestigde de uitkomsten van de beschouwing (Kamerstuk 35 300 X, nr. 59): de literatuur bleek niet toereikend om conclusies te trekken over de relatie tussen blootstelling aan burn pit-emissie specifiek en gezondheidsrisico’s voor militairen. Het IRAS concludeert na evaluatie van de literatuur over burn pits dat deze conclusie onveranderd blijft en versterkt wordt. Er is namelijk een gebrek aan relevante epidemiologische studies en, voor de interpretatie van deze studies, relevante en valide burn pit-emissiemetingen of modelleringsstudies, zoals aan u gemeld in een brief van de Minister van Defensie van 11 mei 2021 over blootstelling aan emissie van burn pits onder militairen (Kamerstuk 35 570 X, nr. 103).
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Belhaj die u aankondigde in de memorie van toelichting van de Defensiebegroting 2022?4
In een motie van 9 april 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 113) verzoekt het lid Belhaj de regering alle mogelijke maatregelen te treffen om blootstelling aan en gezondheidsschade veroorzaakt door uitstootgassen van burn pits zo veel als mogelijk te voorkomen. In een brief van Defensie van 11 mei 2021 over blootstelling aan emissie van burn pits onder militairen (Kamerstuk 35 570 X, nr. 103) is een toelichting gegeven op de stand van zaken van deze motie.
Nederlands defensiepersoneel maakt tijdens haar inzet in het buitenland al jaren geen gebruik meer van burn pits. Desalniettemin kan niet worden uitgesloten dat Nederlandse militairen op missie incidenteel in aanraking komen met emissie van afval verbranding. In sommige inzetgebieden kan het namelijk voorkomen dat de lokale bevolking, en incidenteel een coalitiepartner, burn pits gebruikt om afval te verbranden. Om negatieve gezondheidseffecten op ons personeel zoveel als mogelijk te voorkomen zijn er in het inzetgebied bijvoorbeeld mondneusmaskers voor hen beschikbaar en zijn de werk- en verblijfsruimtes waar mogelijk voorzien van airconditioning met filters.
Deelt u de conclusie dat de uitspraak van de voormalige Minister van Defensie dat «geen waarden waren gemeten die lagen boven de gezondheidsnorm» ongegrond is? Zo nee, waarom niet?5
Acht u het met mij noodzakelijk compensatie aan te bieden aan de militairen die ziek zijn geworden als gevolg het werken bij burnpits? Zo ja, hoe zult u dat vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Indien militairen ziek worden als gevolg van blootstelling aan emissie van burn pits, dan kunnen zij voor het krijgen van een vergoeding een beroep doen op de bestaande (rechtspositionele) procedures.
Op individuele basis wordt dan beoordeeld of sprake is van een relatie tussen de gezondheidsklachten en de blootstelling van emissie van burn pits, zoals uitgelegd in de brief van 11 mei 2021 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 103).
De hierboven genoemde literatuurstudie van het IRAS geeft aan dat het niet volledig uit te sluiten is dat (oud-)werknemers te maken hebben gehad met risicovolle blootstellingen en dat deze mogelijk een rol spelen in de klachten die zij momenteel ondervinden. De onderzoekers stellen dat – in algemene zin – bij blootstelling aan de uitstoot van burn pits het optreden van gezondheidsrisico’s waarschijnlijk is. Of sprake is van een mogelijke relatie kan alleen op individuele basis worden bezien.
Zoals aangegeven blijft Defensie de wetenschappelijke ontwikkelingen en literatuur over burn pits nauwlettend volgen. Mocht er in de toekomst meer duidelijkheid ontstaan over de relatie van gezondheidsklachten van veteranen en missies, dan zal Defensie haar verantwoordelijkheid als werkgever blijven nemen.
Diversiteit en inclusiviteit bij defensie. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Is er onderzoek gedaan naar de oorzaken van personeelstekort bij Defensie?
Ja, er wordt bijvoorbeeld geïnformeerd naar vertrekredenen in het Medewerker Tevredenheidsonderzoek en daar wordt halfjaarlijks over gerapporteerd in de Personeelsrapportage. Dit heeft bijgedragen aan het inzicht in de noodzaak tot onder andere de herziening van het loongebouw en de transitie naar een nieuw HR-model waarover u bent geïnformeerd op 28 mei 20211.
Klopt het dat sommige sectoren nu eenmaal meer mannen dan vrouwen aantrekken, of omgekeerd, vaak is gebaseerd op de natuurlijke eigenschappen van seksen in het algemeen? Zo ja, waarom is het überhaupt nodig te streven naar een groter aandeel vrouwen in het personeelsbestand?
Ik kan niet spreken voor andere sectoren, echter voor Defensie geldt dat we nu al te weinig mensen hebben om alle vacatures te kunnen vullen. Met het oog op de aanstaande groei van Defensie hebben we nóg meer mensen nodig om de personele gereedheid op niveau te brengen. Ik constateer dat we vooral een ondervertegenwoordiging aan vrouwen hebben, daar ligt dus een extra kans om meer mensen aan ons te binden. Daar komt bij dat het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) onderzocht heeft dat de arbeidsparticipatie van vrouwen de afgelopen jaren harder is gestegen dan die van mannen en daarmee maken vrouwen dus een steeds groter deel uit van de beroepsbevolking. We kunnen het ons simpelweg niet veroorloven om aan deze groep voorbij te gaan.
Los van de personele gereedheid zijn er twee andere belangrijke redenen waarom we streven naar een groter aandeel vrouwen.
Ten eerste zijn diverse teams sterkere teams: een diversiteit aan perspectieven zorgt voor betere besluitvorming. Een meer diverse samenstelling van de krijgsmacht leidt er bovendien toe dat ook eenheden in een meer diverse samenstelling kunnen worden ingezet. Een grotere aanwezigheid van vrouwen bij operationele inzet kan zo bijvoorbeeld het wederzijdse begrip verhogen en de toegang tot de lokale bevolking verbeteren. Hierdoor verbetert het resultaat van de operatie.
Ten tweede zorgt meer diversiteit binnen de organisatie voor een betere afspiegeling van de maatschappij, dit is belangrijk voor het draagvlak van de krijgsmacht en de verbinding met de samenleving.
Tot slot heeft Defensie baat bij een meer inclusieve cultuur waarin iedereen zich veilig en gewaardeerd voelt, een grotere diversiteit aan medewerkers draagt hieraan bij. Dit sluit ook aan bij de maatregelen die zijn genomen om de sociale veiligheid binnen Defensie te vergroten als opvolging van het rapport Giebels uit 20182.
Is het streefcijfer van 30% meer vrouwen over de gehele breedte bij Defensie realistisch? Zo ja, op basis van welk onderzoek?
Ik ben me ervan bewust dat we hiermee een forse ambitie neerzetten. Zoals ook in de Kamerbrief benoemd, zijn de eerste jaren uitdagend omdat er ook een wisselwerking is met andere maatregelen die nog in voorbereiding zijn, zoals de HR-transitie. Echter als we blijven doen wat we deden verandert er te weinig, een sterkere impuls is nu nodig. De cijfers zijn tot stand gekomen op basis van analyses en gesprekken van de defensietop met de verschillende defensieonderdelen. Hierbij is ook meegewogen dat een aantal van 30% in de sociale wetenschap beschouwd wordt als een aantal dat voldoende groot is om impact te maken binnen een organisatie.
Overigens is het niet zo dat het streefcijfer betekent dat er 30% meer vrouwen bijkomt ten opzichte van de huidige situatie. Het doel is het bereiken van 30% vrouwen in het gehele bestand in 2030. Dit is ten opzichte van het huidige percentage van16% vrouwen defensiebreed.
Bent u bekend met het onderzoek «De KMA raad ik mijn toekomstige dochter niet eens aan: Een kwalitatief onderzoek naar de invloed van gendergerelateerde normbeelden op de alledaagse informele vorming bij cadetten op de Koninklijke Militaire Academie»?1
Ja, zie hiervoor ook de antwoorden op de Schriftelijke Vragen van het lid Piri (PvdA) over het bericht «Voor vrouw is sfeer op KMA giftig» die de vorige Minister heeft beantwoord op 6 september 2021 (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3958).
Kan een voorkeursbeleid voor vrouwen het gevolg hebben dat hierdoor geschikte (mannelijke) kandidaten afhaken en dit beleid dus averechts werkt op het algemene doel (meer personeel werven)?
Ik heb er begrip voor dat deze maatregelen verschillende sentimenten oproepen. De perspectieven binnen Defensie verschillen daarin niet van die in de samenleving. Echter, zoals benoemd in het antwoord op vraag 2 hebben we meer mensen nodig. Door duidelijk aan te geven dat we werken aan een inclusieve cultuur kunnen we een aantrekkelijke werkgever zijn voor een bredere groep, van zowel mannen als vrouwen, in de samenleving en vergroten we dus ons arbeidspotentieel.
Kunt u aangeven hoe het instellen van een vrouwenquotum wèl meer vrouwen gaat interesseren voor Defensie, terwijl dit ook al tevergeefs sinds 2016 geprobeerd wordt op vele andere manieren?
We gaan werken met streefcijfers en niet met een quotum. Een quotum betekent dat het in regelgeving staat en sancties kunnen worden afgedwongen. Dit streefcijfer is een opdracht van de CDS aan de gehele organisatie en wordt jaarlijks herijkt.
Het klopt dat er al veel activiteiten gericht op de werving van vrouwen zijn ingezet, echter het aandeel vrouwen stijgt maar beperkt en te langzaam, zie ook het antwoord op vraag 2. Vandaar dat we met de gepresenteerde set aan maatregelen een sterkere impuls geven die naast de streefcijfers ook maatregelen bevat ten aanzien van personeelsbeleid en opleidingen. Hiermee zetten we zowel in op de werving als het behoud van vrouwelijke medewerkers.
Zijn er, buiten de gebrekkige website https://genderdiversiteitindeoverheid.nl/, cijfers voorhanden van het werven van vrouwen in andere delen van de (semi-)publieke sector? Zo ja, wat zijn de resultaten?
Deze zijn mij niet bekend.
Bent u van mening dat selectie primair op kwaliteit moet plaatsvinden en niet op geslacht?
Kwaliteit is en blijft leidend bij Defensie. Het voorkeursbeleid dat we invoeren bij de werving spreekt nadrukkelijk van voorrang bij gelijke geschiktheid en heeft invloed op de volgorde van het proces maar niet op de inhoud. Er gelden dus niet verschillende eisen voor verschillende groepen medewerkers, bijvoorbeeld voor medewerkers van een verschillend geslacht.
Een oud-bewindspersoon die lobbyt bij het ministerie |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Waarom is er voor gekozen om een lobbyist toegang tot het Ministerie van Defensie te geven?1
Lobbyisten hebben als zodanig geen vrije toegang tot een ministerie, en dus ook niet tot het Ministerie van Defensie.
Medewerkers van Defensie, inclusief reservisten, beschikken over een defensiepas. Deze defensiepas wordt geautoriseerd voor toegang tot die delen van het Ministerie van Defensie die voor het uitvoeren van de werkzaamheden noodzakelijk zijn.
Vindt u het moreel juist dat een oud-bewindspersoon, werkzaam bij een lobbykantoor, die in het verleden heeft gelobbyd voor een zaak die betrekking had op het eigen ministerie en die zich niet heeft teruggetrokken uit de politieke wereld, toegang heeft tot het ministerie? Zo ja, kunt u uw antwoord nader onderbouwen?
Het is niet zo dat iemand die politiek actief is geweest in geen geval toegang zou mogen hebben tot een ministerie. Dat dient per individueel geval beoordeeld te worden. Hiervoor moet de juiste procedure worden doorlopen in het kader van de regeling nevenwerkzaamheden.
Kunt u aangeven waarom hier geen sprake is van (de schijn van) belangenverstrengeling en kunt u uw antwoord toelichten?
Voor Defensie geldt de volgende procedure:
Als een medewerker nevenwerkzaamheden heeft die de belangen van de dienst kunnen raken, geeft hij deze op bij zijn werkgever zoals is vastgelegd in artikelen 126b, 126e en 126f van het Algemeen militair ambtenarenreglement2 en is uitgewerkt in de Regeling nevenwerkzaamheden. De werkgever toetst of er bij het uitvoeren van de nevenwerkzaamheden inderdaad (schijn van) belangenverstrengeling kan ontstaan en, indien daar sprake van is of zou kunnen zijn, in welke mate dat het geval is. Hierbij wordt door een onafhankelijke partij, de COID, geadviseerd over de aard van de nevenwerkzaamheden, toetsing aan de regeling nevenwerkzaamheden, de functiebeschrijving en de toelichting van de medewerker. Bij de afweging of toestemming moet worden verleend voor gemelde nevenwerkzaamheden, worden ook de belangen van de medewerker meegenomen.
In dit geval heeft de secretaris-generaal besloten dat de medewerker en reservist, en (andere medewerkers van) het bedrijf waar hij zijn nevenwerkzaamheden verricht, geen zaken mogen doen of contacten mogen onderhouden met Defensieonderdelen, dan wel met (toekomstige) leveranciers van Defensie in hun relatie of contracten met Defensie. Deze voorwaarde geldt gedurende de aanstelling als reservist en tijdens een afkoelperiode van twee jaar daarna.
Ook vanuit zijn nevenfunctie als voorzitter Vastgoedbelang dient de reservist zich te onthouden van contacten met Defensieonderdelen. Vervolgens is vastgesteld dat de medewerker in zijn functie als voorzitter van de Raad van Toezicht van het Veteraneninstituut alleen rechtstreeks contacten onderhoudt met het Ministerie ten behoeve van de visie op toezicht, de samenstelling van de Raad van Toezicht en de eventuele benoeming van een directeur/bestuurder van dit instituut. De reservist krijgt in dit geval dus die toegang tot Defensiegebouwen die voor de uitoefening van zijn functie als reservist noodzakelijk is.
In hoeverre verhoudt zich deze functie, en daarmee de toegang tot beleidsmakers op het ministerie, tot de politieke wens om lobby zichtbaarder te maken en (deels) aan banden te leggen?
Zoals reeds aangegeven tijdens het commissiedebat Integriteit openbaar bestuur van 10 maart 2022, wordt vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gewerkt aan een gedragscode integriteit voor bewindspersonen. Bij dit proces wordt ook de motie Dassen (Kamerstuk 35 896, nr. 12 van 8 september 2021) betrokken waarin gevraagd wordt om een verplicht lobbyregister.
Het is medewerkers van Defensie, op basis van de regeling nevenwerkzaamheden, niet toegestaan te lobbyen binnen Defensie voor externe partijen.
Bent u bereid de netwerkscan, bedoeld voor het tegengaan van netwerkcorruptie, en die mede is ontwikkeld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, uit te voeren voor het Ministerie van Defensie? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet?
De netwerkscan waarnaar verwezen wordt, is de weerbaarheidsscan die is bedoeld en ontwikkeld voor politieke ambtsdragers en gemeente-secretarissen op lokaal bestuursniveau. Deze scan is niet één op één toepasbaar binnen het Rijk. Op dit moment wordt bezien hoe een dergelijke scan bij wijze van pilot voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken doorontwikkeld kan worden, met als vervolgvraag of dit breder toepasbaar is binnen het Rijk. De verwachting is na aanstaande zomer gereed te zijn.
Uiteraard zet ik mij graag in voor het bevorderen van integere samenwerking met partners. Ik ben daarom bereid aan een pilot met de weerbaarheidsscan deel te nemen. Daarnaast is binnen Defensie sinds januari 2021 de werk- stuurgroep combinatie externe samenwerking en integriteit ingesteld, is de regeling nevenwerkzaamheden aangepast en wordt een instrument ontwikkeld waarmee de integriteit van zakelijke partners besproken kan worden.
Bent u bereid rijksbreed te onderzoeken of er mensen zijn met een tijdelijke of parttime aanstelling die tevens werkzaam zijn bij een lobbykantoor? Zo nee, waarom niet?
Dat betekent dat altijd per concreet geval alle omstandigheden in aanmerking worden genomen. De waarborgen voor integriteit zitten in het zorgvuldig bezien en afwegen van al die omstandigheden, het open bespreken van de risico’s en dilemma’s die de nevenwerkzaamheden concreet met zich meebrengen én het nemen van mitigerende maatregelen voor het ondervangen van mogelijke risico’s. Soms betekent dit ook dat nevenfuncties onverenigbaar zijn met een ambtelijke functie en daarom verboden worden door de leidinggevende. Dit kan het geval zijn wanneer de beschikbaarheid en inzetbaarheid voor de ambtelijke functie, het imago als ambtenaar of het imago van de dienst waarvoor de ambtenaar werkt ongewenst worden beïnvloed en dit niet met minder vergaande maatregelen dan een verbod is te ondervangen.3
Mogelijk gebruik van Nederlands defensiematerieel door Egyptische speciale eenheden tegen Palestijnse burgers |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wanneer verwacht u antwoord «via eigen kanalen» over het bericht dat Palestijnse vissers uit de Gazastrook in september 2022, als ook in maart 2021 zijn beschoten en dat daarbij enkelen onder hen zijn gearresteerd, maar twee anderen door de beschieting zijn gedood door Egyptische veiligheidstroepen?1 Op welke kanalen doelt u daarbij precies? Zijn het de Egyptische of ook de Israëlische autoriteiten?
De in het Volkskrant-artikel van 25 maart jl. beschreven incidenten en getuigenissen zijn zorgwekkend. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is deze gebeurtenissen via verschillende (diplomatieke) kanalen, waaronder het Palestinian Center for Human Rights, nagegaan. Hieruit kan geen onafhankelijk geverifieerd overzicht worden opgemaakt. Voor zover bekend is er geen verband tussen de militaire goederen waarvoor Nederland een exportvergunning heeft verleend en deze incidenten.
In het kader van toekomstige vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen naar Egypte zal dergelijke informatie worden meegenomen in de afweging, wanneer de beoogde transactie daar aanleiding toe geeft.
Is het tevens juist dat Egyptische veiligheidstroepen sinds 2015 zeker achttien keer Palestijnse vissers hebben beschoten, dan wel opgepakt? Zo ja, kunt u een gedetailleerd overzicht geven? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?2
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u kennisgenomen van het rapport van mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch uit 2019 waarin sprake is van oorlogsmisdaden in Noord-Sinaï en – mogelijk – misdaden tegen de menselijkheid, en ook van het cruciale detail in het rapport dat bij de gevechten niet alleen voetsoldaten worden ingezet, maar ook «marineschepen»?3
Wij hebben kennisgenomen van het rapport van mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch uit 2019. In dit rapport wordt aangegeven dat, na het afzetten van president Morsi in 2013, de regering diverse onderdelen van de strijdkrachten in staat van paraatheid heeft gebracht, waaronder marineschepen. Daarnaast wordt in het rapport beschreven dat de troepeninzet in de Sinaï sinds maart 2018 is toegenomen en dat de marine aan de kust van Noord-Sinaï zou zijn gemobiliseerd. Het rapport vanHuman Rights Watch gaat niet verder in op het optreden of de specifieke inzet van de Egyptische marine in dit gebied. Nergens in het rapport wordt gesteld dat marineschepen direct worden ingezet bij gevechten.
Is het juist dat de Nederlandse overheid bekend was met deze inzet, zoals in het HRW-rapport wordt gemeld, en door de landsadvocaat in een Kort Geding over wapenexportvergunningen aan Egypte is erkend? Deelt u daarom de conclusie dat het Nederlandse kabinet weet had van de inzet van een type Egyptisch fregat bij de ondersteuning van speciale Egyptische eenheden, die een schrikbewind in de Sinaï-woestijn voeren onder de noemer van terrorismebestrijding? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
Het ministerie is bekend met de rapportages van Human Rights Watch ten aanzien van het optreden van de Egyptische krijgsmacht in de Sinaï. Hoewel de marine volgens berichtgeving van de Egyptische krijgsmacht een ondersteunende rol heeft gespeeld bij de antiterrorisme operatie in de Sinaï, zijn er op basis van de door u genoemde rapportage van Human Rights Watch geen concrete aanwijzingen dat er een verband is tussen de transacties waarvoor door Nederland een exportvergunning is afgegeven en de mensenrechtenschendingen die volgens rapportage van Human Rights Watch hebben plaatsgevonden in de Sinaï.
De Egyptische overheid heeft daarnaast legitieme veiligheidszorgen naar aanleiding van gewelddadigheden en terroristische aanslagen die worden uitgevoerd of voorbereid in de Noord-Sinaï regio, o.a. door de aan IS-gelieerde organisatie Wilayat Sinaï. Het kabinet hecht eraan dat bij dergelijke inzet proportionaliteit en respect voor mensenrechten in acht wordt genomen.
Deelt u de conclusie van een expert van de Nederlandse Defensie Academie dat «het C3-systeem voor een leger is wat het zenuwstelsel is voor het lichaam. Een helikopter die vertrekt, een special forces-bootje dat een schip verlaat om aan land te gaan, via dit systeem zijn ze allemaal verbonden.»? Zo ja, wat is de betekenis van deze conclusie voor een wapenexportvergunning van dit systeem aan Egypte? Zo nee, waarom niet?
Radar- en C3-systemen spelen een belangrijke rol in het functioneren van marineschepen op open zee en stellen de gebruiker in staat contact te leggen en onderhouden met verschillende andere militaire platformen. Dergelijke systemen zijn beschikbaar met verschillende capaciteiten. Het systeem waar een exportvergunning voor is verleend wordt gebruikt voor het verbinden van schepen onderling, met als doel het delen van informatie over andere schepen, vliegtuigen en helikopters op en boven zee in het kader van situational awareness. Dit systeem is niet geschikt om militaire operaties op of boven land aan te sturen.
Aanvragen voor wapenexportvergunningen worden per geval getoetst aan de EU-wapenexportcriteria waarbij onder meer de aard van de uit te voeren goederen, de eindgebruiker en het beoogde eindgebruik worden beoordeeld. Zodoende kunnen er op basis van enkel algemene informatie over de capaciteiten van radar- en C3-systemen geen conclusies worden getrokken in relatie tot toekomstige vergunningaanvragen voor uitvoer van militaire goederen naar Egypte.
Deelt u de conclusie dat – indien ook de Egyptische marine zich schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen – de marine niet mag worden uitgezonderd van uitzonderingen op de beperkingen in het wapenexportbeleid die Nederland ten aanzien van Egypte heeft?4 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties heeft dat voor uw beleid?
Er is geen sprake van een uitzondering voor de Egyptische marine (noch voor een ander dienstonderdeel van de Egyptische krijgsmacht) binnen het Nederlandse wapenexportbeleid. Vergunningaanvragen worden per geval zorgvuldig getoetst aan de EU wapenexportcriteria waarbij ook de eindgebruiker, de aard van de goederen en het beoogde eindgebruik binnen de op dat moment bekende context tegen het licht worden gehouden. Hieruit volgt een totaalbeeld op basis waarvan een vergunning al dan niet wordt verleend.
Voor het criterium waaronder de rol van de eindgebruiker ten aanzien van mensenrechten en internationaal humanitair recht wordt getoetst, geldt dat een vergunning wordt afgewezen wanneer er sprake is van een duidelijk risico dat de uit te voeren goederen gebruikt worden voor binnenlandse onderdrukking, schending van mensenrechten of het internationaal humanitair recht. Een dergelijk duidelijk risico is tot op heden niet geconstateerd ten aanzien van uitvoer ten behoeve van eindgebruik door de Egyptische marine.
Is het juist dat de vergunninghouder inmiddels de goederen heeft uitgevoerd naar Egypte?5 Zo nee, bent u dan bereid alsnog de vergunning in te trekken?
De internationale onderhandelingen in Ierland over de gevolgen van explosieve wapens in bevolkte gebieden |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vervolgvragen over explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden?1
Ja.
Wat is uw reactie op de positie van het Internationale Rode Kruis dat stelt dat eenavoidance principle op het gebruik van explosieve wapens met wijd bereik (wide area effects) in dichtbevolkte gebieden zou moeten gelden?2 Deelt u deze opvatting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland is bekend met de positie van het Internationale Rode Kruis (ICRC).3 Net als het ICRC vindt Nederland dat de focus van de politieke verklaring moet liggen op het gebruik van explosieve wapens met wijd bereik of wijde impact omdat deze het meeste burgerleed kunnen veroorzaken. Betere naleving en implementatie van het humanitair oorlogsrecht door zowel statelijke als niet-statelijke actoren is hiervoor noodzakelijk. Een avoidance principle op het gebruik van explosieve wapens met wijd bereik (wide area effects), voortvloeiend uit het bestaand humanitair oorlogsrecht, kan daarbij een nuttig beleidsmiddel zijn.
Bent u bereid in Ierland te pleiten hetavoidance principle op te nemen in de politieke verklaring? Zo nee, waarom niet?
Ja, mits de formulering van een dergelijk avoidance principle geen afbreuk doet aan of een herinterpretatie is van het bestaand recht. Ook hangt dit nauw samen met andere elementen in de concepttekst. Zo bestaat ook na de bijeenkomst van 6-8 april, waarover meer in het antwoord op vraag, nog geen overeenstemming over de definiëring en afbakening van het type explosieve wapens dat in de politieke verklaring wordt bedoeld.
Hoe wijkt het Nederlandse standpunt af van dat van het Internationale Rode Kruis? Hoe onderbouwt u dit?
Het Nederlandse standpunt en dat van het ICRC komen grotendeels overeen. Nederland heeft tijdens de consultaties bijvoorbeeld een voorstel van het ICRC gesteund om nader te beschrijven wat voor soort explosieve wapens in het bijzonder problematisch zijn. Aan de andere kant zijn er ook verschillen, zoals de opname van een verwijzing naar het bestaand humanitair oorlogsrecht in de centrale paragraaf 3.3 van de concept-politieke verklaring. Over de nuanceverschillen blijven wij in dialoog met het ICRC en andere deelnemers aan het proces om tot een succesvolle uitkomst te komen.
Kunt u de Kamer voor aanvang van de onderhandelingen in Ierland informeren over de Nederlandse inzet op dit punt? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de korte tijdspanne tussen het indienen van de Kamervragen en de onderhandelingen is het niet gelukt om uw Kamer voor aanvang van de onderhandelingen te informeren. Daarom informeer ik u hierbij over het verloop van de consultaties en het vervolgproces.
Tijdens de bijeenkomst van 6 tot 8 april zijn in een constructieve sfeer standpunten uitgewisseld tussen staten, internationale organisaties en maatschappelijke organisaties op basis van de door Ierland opgestelde concept-politieke verklaring. De noodzaak van het beschermen van burgers in conflicten werd veelvuldig benadrukt, ook met het oog op de situatie in Oekraïne, waarbij door een groot aantal aanwezigen het Russische optreden scherp werd veroordeeld.
Over de manier waarop burgers beter kunnen worden beschermd tegen de gevaren van explosieve wapens in bewoonde gebieden bestaat nog geen overeenstemming. Zo is bijvoorbeeld nog geen eenduidige opvatting over de definiëring en afbakening van het type explosieve wapens dat in de politieke verklaring dient te worden geadresseerd, noch over de formulering van de te nemen acties. Nederland heeft gedurende de bijeenkomst middels verschillende tekstvoorstellen constructief bijgedragen aan het vinden van een compromis.
De ambitie van het Ierse voorzitterschap is om in de komende weken een nieuwe concepttekst op te stellen en deze tekst begin van de zomer met de betrokken landen en organisaties nader te bespreken. Nederland zal zich ook in de vervolgconsultaties constructief blijven inzetten om tot een breed gedragen politieke verklaring te komen die recht doet aan de noodzaak om burgers tijdens gewapende conflicten te beschermen en tegelijkertijd de noodzaak die bescherming ook praktisch uitvoerbaar te houden.
Kunt u deze vragen, gezien de opkomende onderhandelingen in Ierland, zo spoedig mogelijk en voor de onderhandelingen in Ierland beantwoorden?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk met uw Kamer gedeeld.
Nederlanders die naar Oekraïne gaan om te vechten |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Dit is levensgevaarlijk»?1
Het kabinet heeft sinds het uitbreken van deze oorlog meermaals aangegeven dat het zeer onverstandig is om naar Oekraïne af te reizen om mee te vechten. Afreizen en meevechten is inderdaad gevaarlijk.
Deelt u de mening dat het levensgevaarlijk is om als Nederlander in Oekraïne te gaan meedoen aan de oorlog?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat Nederlanders worden geworven om in Oekraïne te gaan vechten? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Het kabinet kan geen beperkingen opleggen aan de bewegingsvrijheid van Nederlanders die naar Oekraïne af willen reizen maar roept Nederlanders met klem op om dat niet te doen. Er geldt een negatief reisadvies voor heel Oekraïne.
Erkent u dat het vaak kwetsbare mensen zijn die aan de oorlog in Oekraïne willen meedoen? Hoe kunt u deze mensen tegen zichzelf in bescherming nemen?
Het is het kabinet noch bekend hoeveel Nederlanders zich aanmelden om in Oekraïne mee te vechten in deze oorlog, noch wat hun achtergrond is.
Als het gaat om veteranen merkt het Nederlands Veteraneninstituut (NLVI) dat de oorlog in de Oekraïne bij veteranen met een zorgvraag tot spanningen leidt. Het NLVI heeft op 9 april jl. een bijeenkomst georganiseerd voor veteranen die behoefte hebben om onder professionele begeleiding te praten over wat het conflict bij hen teweeg brengt. Het NLVI verwijst veteranen die iets willen doen voor Oekraïne naar de diverse Veteranen Ontmoetingscentra. Deze centra organiseren bijvoorbeeld humanitaire acties. Ook wordt het op de website van het NLVI afgeraden om af te reizen naar Oekraïne.
Hoe kijkt u ernaar dat Nederlanders die in Oekraïne gaan vechten ons land in gevaar kunnen brengen, omdat Rusland Nederland daardoor als medeplichtig beschouwt?
Nederlanders die in Oekraïne gaan vechten doen dat op eigen initiatief. Het kabinet raadt het Nederlanders af om naar Oekraïne te reizen. Tegelijkertijd kan het kabinet geen beperkingen opleggen aan de bewegingsvrijheid van Nederlanders die naar Oekraïne af willen reizen.
Wat gebeurt er met Nederlanders die zich in Oekraïne schuldig maken aan oorlogsmisdaden? Kunnen zij daarvoor in Nederland berecht worden?
Burgers hebben geen recht om aan een gewapende strijd deel te nemen en kunnen worden vervolgd voor het plegen van geweld. Het toetreden tot een buitenlandse krijgsmacht, hetgeen het recht geeft om deel te nemen aan vijandelijkheden, is niet strafbaar. Het schenden van het humanitair oorlogsrecht is strafbaar en kan in Nederland worden vervolgd.
Wie zijn of waren, net als Gert Snitselaar, actief in de werving van Nederlanders voor de oorlog in Oekraïne? Wat voor maatregelen neemt u tegen deze figuren?
Het kabinet kan niet ingaan op individuele zaken. In algemene zin geldt dat op grond van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht een persoon door het Openbaar Ministerie strafrechtelijk kan worden vervolgd als deze zonder toestemming van de regering iemand werft voor een vreemde krijgsdienst of gewapende strijd. Indien een persoon voor dat strafbare feit onherroepelijk is veroordeeld kan het Nederlanderschap worden ingetrokken, tenzij dit zou leiden tot stateloosheid.
Wat onderneemt u om Nederlanders die in Oekraïne willen gaan vechten te ontmoedigen? Overweegt u hiertegen een verbod in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven heeft het kabinet sinds het uitbreken van deze oorlog meermaals aangegeven dat het zeer onverstandig is om naar Oekraïne af te reizen om mee te vechten. Er geldt een negatief reisadvies voor heel Oekraïne. Het kabinet kan echter geen beperkingen opleggen aan de bewegingsvrijheid van Nederlanders die naar Oekraïne willen afreizen.
Het bericht dat China door middel van samenwerkingen met Europese bedrijven en universiteiten haar krijgsmacht moderniseert en dit ongewenst is. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht in NRC: «Voorkom dat China militaire technologie bemachtigt»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de geconstateerde trend in het bericht dat China gretig gebruik maakt van technologie van Europese bedrijven en universiteiten om de Chinese krijgsmacht te versterken? Concludeert u dat er sprake is van ongewenste technologieoverdracht?
China heeft de ambitie om in 2049 dé leidende en zelfvoorzienende technologische, wetenschappelijke en militaire supermacht te zijn. Om dit doel te bereiken, volgt het land een assertieve strategie die bestaat uit een combinatie van grootschalige overheidsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling, overnames van buitenlandse hightechbedrijven en het bieden van toegang tot de Chinese markt in ruil voor technologieoverdracht2. Daarbij wordt in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 20213 geconstateerd dat belangstelling bestaat voor de Nederlandse topsectoren en kennisinstellingen vanwege de hoogwaardige infrastructuur, technologie en kennis die zij bezitten. De laatste vormen niet alleen doelwit van spionageactiviteiten, maar ook van legale (academische) samenwerkingsverbanden die potentieel kunnen leiden tot ongewenste kennisoverdracht. Het kabinet is zich bewust van de Chinese doelstellingen. Het kabinet erkent eveneens dat de risico’s op ongewenste overdracht van (sensitieve) kennis en technologie gemitigeerd dienen te worden, wanneer deze tot risico’s voor de nationale veiligheid leiden.
Bent u het ermee eens dat de grote geopolitieke veranderingen van de afgelopen tijd Nederland en de Europese Unie dwingen om de samenwerkingen op het gebied van militaire technologie met onvrije landen te heroverwegen en waar nodig te herzien?
Technologie staat meer dan ooit centraal in nationale veiligheidsvraagstukken. Dit is onder andere het gevolg van toenemende inzet van technologie in internationale geopolitieke competitie en het dual-use karakter van nieuwe of opkomende technologieën. Dit leidt tot nieuwe vragen over de relatie tussen technologie, veiligheid en economie, waaronder de vraag welke technologieën we willen beschermen vanwege mogelijke nationale veiligheidsrisico’s.
Op 21 maart jl. is het EU Strategisch Kompas aangenomen door de Raad Buitenlandse Zaken en op 24 maart jl. is dit bekrachtigd door de Europese Raad. Hierin wordt richting gegeven aan het Europese veiligheid- en defensiebeleid. In het Strategisch Kompas is opgenomen dat de EU vol gebruik zal blijven maken van het bestaande samenwerkingsmechanisme voor het screenen van buitenlandse investeringen en dat lidstaten zo snel als mogelijk nationale screeningsmechanismen ten aanzien van buitenlandse investeringen dienen te implementeren om zo veiligheidsrisico’s te mitigeren.
Voorts is op 15 februari jl. de «roadmap on critical technologies for security and defence» van de Europese Commissie gepubliceerd met daarin een tijdspad waarbinnen onderzoek, ontwikkeling en innovatie ten aanzien van sensitieve technologie dient te worden gestimuleerd alsmede strategische afhankelijkheden op dit vlak dienen te worden teruggedrongen.
Hoe is het zicht van het kabinet over de technologieoverdracht op dit gebied van de afgelopen 20 jaar? Hoe werkt het kabinet eraan om dit te verbeteren?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen doorlopend onderzoek naar dit onderwerp. In het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren van AIVD, MIVD en NCTV dat vorig jaar aan uw Kamer is aangeboden, staat beschreven hoe de Chinese inzet van zowel legale als illegale economische middelen en (digitale) spionage een groeiende dreiging vormt voor de Nederlandse economische veiligheid4. Deze inzichten die deze onderzoeken opleveren worden gebruikt in verschillende beleidsinstrumenten (zowel bestaande als toekomstige) om ongewenste kennis- en technologie overdracht te adresseren, vanuit een kabinetsbrede visie en inzet, zoals beschreven in de Kamerbrief over de aanpak statelijke dreigingen van 3 februari 20215.
Zo is er op 31 januari jl. een brief naar uw Kamer verstuurd over de voortgang van de maatregelen en de ontwikkelingen op het gebied van kennisveiligheid6. Daarnaast ligt de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (vifo) nu ter behandeling voor in uw Kamer. De doelstelling van investeringstoetsing (zoals al bestaat in de telecom- en energiesector) is om risico’s voor de nationale veiligheid te mitigeren die kunnen ontstaan bij wijzigingen in zeggenschap van bedrijven. Dit betekent dat investeringen in bepaalde bedrijven worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval investeringen kunnen worden geblokkeerd.
Een andere manier waarop het kabinet bijdraagt aan het voorkomen van ongewenste technologieoverdracht, is via exportcontrole. Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen zijn gehouden aan Europese en nationale regels voor de export van dual-use-goederen en technologie7. Het belangrijkste kader daarvoor is de (EU) dual-use-verordening (2021/821), die recentelijk is herzien en op 9 september 2021 in werking is getreden. De dual-use-verordening geeft een breed kader om de export van producten, programmatuur en technologie die zijn opgenomen in de bijlage van de verordening te controleren.
Met de herziening van de dual-use-verordening zijn de mogelijkheden voor het opleggen van ad hoc vergunningplichten vergroot. Zo introduceert de verordening een mogelijkheid tot het opleggen van een ad hoc vergunningplicht voor de export van cybersurveillance-technologie in geval van zorgen omtrent mensenrechtenschendingen.
Hoewel de bovengenoemde instrumenten een belangrijke bijdrage leveren aan de weerbaarheid en daarmee aan het voorkomen van ongewenste technologieoverdracht is het risico daarop nooit volledig uit te sluiten. Het kabinet houdt dit onderwerp hoog op agenda om de restrisico’s adequaat te adresseren.
Wat vindt u van de suggestie om een meldingsplicht in te voeren voor universiteiten en bedrijven die samenwerken met Chinese partijen binnen risicovakgebieden?
Universiteiten en bedrijven hebben de vrijheid om samenwerkingen met binnen- en buitenlandse partners aan te gaan. Voor universiteiten is dat onderdeel van de in Nederland wettelijk geborgde academische vrijheid. Het is dan ook primair aan de kennisinstelling of het bedrijf om kansen en (veiligheids)risico’s van iedere samenwerking af te wegen.
Om de kennisinstellingen daarbij handvatten te geven, is op 31 januari jl. de Nationale Leidraad Kennisveiligheid gepubliceerd, een gezamenlijk product van het Nederlandse kennisveld en de rijksoverheid, die kennisinstellingen hierbij op weg helpt. Ook werd die dag het Rijksbrede Loket Kennisveiligheid geopend waar kennisinstellingen terecht kunnen met vragen over concrete aan kennisveiligheid gerelateerde zaken. Zoals toegezegd door de Minister van OCW tijdens het commissiedebat internationalisering en kennisveiligheid van 9 februari jl. zal hij de kennisinstellingen bij brief oproepen om een risicoanalyse uit te voeren en over de uitkomsten daarvan met de Raden van Toezicht in contact te treden. De Minister van OCW zal eind dit jaar het gesprek aangaan met de Raden van Toezicht om te zien of de huidige kennisveiligheidsaanpak van het kabinet volstaat, of dat er aanvullende maatregelen nodig zijn.
Bedrijven kunnen voor advies terecht bij de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Buitenlandse Zaken (BZ) en bij de RVO. BZ informeert het bedrijfsleven ook proactief over de risico’s die verbonden zijn met samenwerking met Chinese partijen. Daarnaast heeft de RVO in opdracht van BZ een aantal instrumenten ontwikkeld om het bedrijfsleven te ondersteunen bij het identificeren van risico’s m.b.t. zakendoen in en met China, zoals de China Business Tool, een zelf-scan voor bedrijven, en de International Business Academy, een reeks online informatiesessies over diverse onderwerpen. Tegen deze achtergrond acht het kabinet invoering van een meldingsplicht op dit moment niet opportuun.
Bent u van mening dat het begrip «risicovakgebieden» op dit moment voldoende gedefinieerd is? Zo nee, kunt u in samenwerking met experts daaraan werken?
Is de regering momenteel juridisch en bestuurlijk in staat om ongewenste samenwerkingen op dit gebied te blokkeren als is vastgesteld dat het om te gevaarlijke risicovakgebieden gaat? Zo nee, wat is daarvoor nodig en bent u bereid daarmee aan de slag te gaan?
Wanneer het gaat om (academische) samenwerkingen van Nederlandse kennisinstellingen met buitenlandse kennisinstellingen en bedrijven, geldt dat er op dit moment geen wettelijke basis is om de Nederlandse kennisinstelling te verplichten om deze samenwerking te beëindigen. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid te onderzoeken wat voor beleid de Verenigde Staten op dit gebied voert en te bezien of daar bepaalde lessen uitgetrokken kunnen worden?
Er is intensief contact met de Verenigde Staten op gebied van kennisveiligheid. Het bezoek dat de Minister van OCW onlangs aan de VS heeft gebracht stond mede in het teken van kennisveiligheid en het beter inzicht krijgen in Amerikaanse beleidsvorming. Op ambtelijk niveau worden ook uitvoerig contacten onderhouden, zowel bilateraal als via de EU. Daarbij gaat het om uitwisselen van informatie en van geleerde lessen, maar ook om inzicht te krijgen in hoe Europees/Nederlands en Amerikaans beleid zo goed mogelijk op elkaar afgestemd kunnen worden, opdat kennisveiligheid goed gewaarborgd wordt en tegelijkertijd de trans-Atlantische handels- en investeringsrelatie en kennisuitwisseling verder wordt versterkt.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De aanbestedingsregels van de aankoop en productie van defensiematerieel |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de Europese aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten, waar ook Defensie zich aan moet houden?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze regels tot langdurige aankoopprocedures leiden?2
Het aanbestedingsproces maakt onderdeel uit van het voorzien-in proces. Voor projecten met een financiële omvang van EUR 25 miljoen of meer wordt het Defensie Materieelproces (DMP) doorlopen, zoals dat met uw Kamer is afgesproken (Kamerstuk 27 830, nr. 197 van 3 februari 2017). Het DMP bestaat bij omvangrijke projecten veelal uit drie fasen, namelijk: A (behoeftestelling), B (onderzoek) en D (verwervingsvoorbereiding). De C-fase (vervolgonderzoek) is uitsluitend aan de orde als sprake is van een ontwikkelingstraject. In het Commissiedebat Hoofdlijnen Defensiebeleid van 17 maart j.l. heb ik u toegezegd dat Defensie, in samenwerking met de betrokken departementen, en in overleg met uw Kamer het DMP wil actualiseren en wendbaarder maken. We kijken hierbij naar het «voorzien-in proces» in de breedte en identificeren processtappen die structureel vertragend zijn. In de Kamerbrief over de voortgang uitvoering motie Valstar c.s. (kenmerk BS2022014345) informeer ik u nader over alle initiatieven om de wendbaarheid van Defensie te vergroten.
Defensie kan voor overheidsopdrachten gebruikmaken van in de Aanbestedingswet 2012 (AW2012) en de Aanbestedingswet op het gebied van Defensie en Veiligheid (ADV) genoemde procedures. Genoemde wetten bevatten ook uitzonderingsmogelijkheden waarbij de genoemde procedures niet behoeven te worden gevolgd en waardoor Defensie zich bijvoorbeeld direct tot een gewenste leverancier kan wenden. Dat is ook het geval bij urgentie («dwingende spoed») (AW 2012) en in crisissituaties (ADV).
Tot slot, het voorzien-in proces is breder dan alleen de aanbesteding. Andere factoren, zoals vertraagde leveringen van grondstoffen en computerchips, kunnen ook invloed hebben op de looptijd van het proces.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van CDS Onno Eichelsheim van vorige week dat de aanbestedingsregels voor de aankoop en productie van materieel versoepeld dienen te worden gezien de geplande extra investeringen?3
Ja.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 onderzoekt Defensie de mogelijkheden en ruimte om het voorzien-in proces wendbaarder te maken. Binnen dat onderzoek wordt onder andere gekeken in hoeverre de nationale en Europese aanbestedingsregelgeving snellere inkoop kan accommoderen of dat aanpassing daarvan gevergd is. Daarnaast beziet Defensie op welke wijze in Europees verband zo goed mogelijk gezamenlijk kan worden ingekocht.
Ziet u deze aanbestedingsregels als een bureaucratische kink in de kabel inzake de wensen van het kabinet om Defensie snel weer op orde te krijgen vanwege de oorlog in Oekraïne?
De aanbestedingsregelgeving is geen «bureaucratische kink in de kabel». Zelfs in het geval dat aanbestedingsregelgeving niet van toepassing zou zijn op Defensie geldt alsnog dat een goede offerteaanvraag dient te worden opgesteld, dat marktpartijen tijd nodig zullen hebben om een offerte op te stellen en dat het contracteringsproces de nodige tijd kost.
Bent u voornemens om deze aanbestedingsregels voor de «aankoop en productie van materieel» te versoepelen?
Het kabinet onderkent het belang van een snel en wendbaar verwervingstraject. In dat licht en zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kijkt Defensie in samenspraak met andere departementen naar de mogelijkheden en ruimte om het voorzien-in proces te versnellen en wordt daarbij ook gekeken naar de mogelijkheden om de nationale en Europese aanbestedingsregels aan te passen indien dat nodig is.
Hoe staat u tegenover het idee om een dispensatieperiode van vijf jaar aan Defensie te verlenen voor deze aanbestedingsregels, gezien de huidige operationele noodzaak?
Deze vraag valt samen met de vraag over het voornemens zijn tot versoepeling van de aanbestedingsregels voor de aankoop en productie van materieel en graag verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 5.
Kunt u uiteenzetten wat uw mening is om net zoals Duitsland een lange termijn «defensiefonds» op te stellen waardoor er ruim budget voor Defensie geoormerkt blijft, zelfs na Rutte-IV?4
Op weg naar een toekomstbestendige krijgsmacht heeft Defensie de ambitie om de krijgsmacht te herstellen, te moderniseren en te versterken. Dit realiseert Defensie binnen een schokbestendig Defensie Materieelbegrotingsfonds (DMF). Het DMF zorgt voor meer stabiliteit in de begrotingen over langere periode. Hierdoor kan Defensie de investeringen over een langere periode plannen, in samenhang met beheer en onderhoud. Het fonds is niet alleen bedoeld om materieelprojecten te bekostigen, maar ook voor bijbehorende investeringen en daaraan gerelateerde instandhoudingsuitgaven. Denk aan ICT en infrastructuur. Mocht een project in tijd verschuiven, dan blijft het geld daarvoor in het fonds beschikbaar.
Per 1 januari 2021 is het Defensie Materieelbegrotingsfonds (DMF) in werking getreden. Hiermee heeft Defensie invulling gegeven aan de Motie-Belhaj/Voordewind van 5 juni 2018 (Kamerstuk 34 919, nr. 19). Met deze motie is de regering verzocht wetgeving voor te bereiden voor het instellen van een begrotingsfonds voor defensiematerieel, conform de systematiek van het Infrastructuurfonds, omdat dit bijdraagt aan de continuïteit van de investeringsplanning.
In 2020 is het Defensie Materieelbegrotingsfonds (DMF) voor het eerst aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 35 570 K nr. 1 van 21 september 2020). Waar voorheen de investeringsmiddelen onder artikel 6 (investeringen) van de reguliere Defensiebegroting (Hoofdstuk X) vielen en de middelen voor instandhouding onder de artikelen van de defensieonderdelen vielen, maken de middelen voor investeringen en instandhouding van het materieel, de infrastructuur en de IT-middelen nu deel uit van het DMF. Door een apart fonds voor de investeringen en instandhouding te creëren, is Defensie beter in staat invulling te geven aan het voorzien in een meerjarig integraal beheer van de financiering en bekostiging van de ontwikkeling, verwerving, instandhouding en afstoting van het materieel, de IT-middelen en de infrastructuur van Defensie.
Bent u op de hoogte van de vertraging in de vervanging van de vier Walrusklasse-onderzeeboten?5
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat sinds de laatste kamerbrief de huidige status is van het vervangingsproject van de vier Walrusklasse-onderzeeboten?6
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de voortgangsrapportage over het programma vervanging onderzeebootcapaciteit, die op 1 april 2022 aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 34 225, nr. 35).
Kunt u uiteenzetten waardoor er vertraging is opgelopen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Nee, zoals medegedeeld in mijn brief van 1 april 2022 aan uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2298) heeft de afstemming en de samenhang met de Kamerbrief over de voortgang motie Valstar c.s. (kenmerk BS2022014345) ervoor gezorgd dat de termijn van drie weken niet gehaald is.
Wapenleveringen aan Oekraïne |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Waarom hebt u besloten minder informatie te geven over het leveren van militaire goederen aan Oekraïne?1
De afgelopen periode is uw Kamer meermaals in detail geïnformeerd over de leveringen van militaire goederen door het Ministerie van Defensie aan Oekraïne. Het kabinet onderschrijft het belang van een open maatschappelijke discussie over dit onderwerp, maar moet transparantie afwegen tegen het waarborgen van de operationele veiligheid.
Eerder achtte het kabinet het van belang om te laten zien dat er militaire goederen ter zelfverdediging van Oekraïne beschikbaar werden gesteld als blijk van steun en solidariteit aan Oekraïne. De veiligheidssituatie was toen nog wezenlijk anders. Ook diverse internationale partners communiceerden in deze fase openlijk over hun materiële steun aan Oekraïne.
Na de Russische invasie van Oekraïne heeft het kabinet met het oog op de (operationele) veiligheid besloten om minder openlijk te communiceren over de militaire goederen die Defensie aan Oekraïne levert.
Zoals ook toegezegd tijdens het plenaire debat op 10 maart jl. laat dit onverlet dat het kabinet verantwoording wil afleggen en daarom de Kamer adequaat zal blijven informeren, via een vertrouwelijke bijlage.
Waarom maakte u eerdere wapenzendingen wel gedetailleerd openbaar? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat het gebrek aan transparantie over wapenleveringen een open, maatschappelijke discussie in de weg staat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat voor voertuigen gaat Nederland aan Oekraïne leveren, zoals gesteld in de brief van 3 maart?2
In de brief van 10 maart jl. (kenmerk: 22 054, nr. 360) heeft het kabinet de Kamer vertrouwelijk geïnformeerd over de aard van de leveringen.2
Klopt het dat Nederland Patriot-raketten gaat leveren in het kader van de oorlog? Om hoeveel Patriots gaat het (met hoeveel raketten) en waar worden zij exact geplaatst?3
Op vrijdag 18 maart jl. is uw Kamer geïnformeerd over de inzet van een Nederlandse Patriot luchtverdedigingseenheid in Slowakije (Kamerstuk 2022D10685). De inzet in Slowakije draagt bij aan de versterking van de collectieve afschrikking- en verdedigingsfunctie van de NAVO en de geruststelling van onze bondgenoten in de regio.
De inzet vindt plaats in de omgeving van de luchtmachtbasis in Sliac, in centraal Slowakije, samen met onze partner Duitsland en onder aansturing van de NAVO. Ontplooiing van de Nederlandse Patriot-eenheden vergt de inzet van ongeveer 150 Nederlandse militairen, voor de duur van maximaal zes maanden.
Klopt het dat meer dan 20 landen wapens leveren aan Oekraïne?4 Om hoeveel landen gaat het precies?
Nederland heeft kennis genomen van meer dan twintig landen die publiekelijk hebben aangegeven Oekraïne te steunen door militaire goederen en wapens te leveren.
Heeft de NAVO dan wel de EU een coördinerende rol aangaande wapenleveranties aan Oekraïne? Op welke manier wordt deze coördinatie vormgegeven?5
Zoals vermeld in de Geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Defensie, die op 11 maart jl. met uw Kamer is gedeeld (Kamerstuk 21 501-28, nr. 237), heeft de EU een coördinatieplatform ingericht (Clearing House Cell – CHC). Hier wordt informatie over de behoeften vanuit Oekraïne en de levering van militaire steun vanuit EU-lidstaten bijeen gebracht. Een aantal niet-EU landen is ook aangesloten bij deze cel. Dit platform fungeert als forum voor afstemming en synchronisatie tussen de lidstaten, bondgenoten en partners onderling en met Oekraïne.
De NAVO heeft geen coördinerende rol aangaande wapenleveranties. Op initiatief van de VS en het VK coördineert een aantal bondgenoten en partners onderling de vraag vanuit Oekraïne en het aanbod vanuit verschillende landen voor de bilaterale leveringen van militaire goederen aan Oekraïne.
Op welke wijze acht u deze wapenleveranties proportioneel? Is het ter beschikking stellen van straaljagers aan Oekraïne proportioneel?
De Nederlandse inzet is om (verdere) escalatie te voorkomen en om Oekraïne in staat te stellen zich beter te verdedigen tegen de Russische gewapende aanval. De wapenleveranties worden zorgvuldig getoetst aan de EU-wapenexportcriteria. Daarbij wordt meegewogen dat Nederland geen wapens wil leveren die het risico in zich dragen van grotere escalatie, de betrokkenheid van meer landen in het conflict en meer slachtoffers.
Deze afweging stelt meer bondgenoten en partnerlanden voor een lastig dilemma. Uiteindelijk neemt ieder land hier zelf een beslissing over.
Deelt u de opvatting dat Nederland met deze leveranties een keuze maakt met grote risico’s op militaire escalatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het advies ‘keuzes voor de krijgsmacht’ van de Adviesraad Internationale Vraagstukken |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het AIV-advies «keuzes voor de krijgsmacht»?1
Ja. Het kabinet dankt de AIV voor het advies, dat op een relevant moment komt.
Deelt u de analyse van de AIV dat, in het licht van de Russische invasie in Oekraïne en de verslechterende veiligheidssituatie, de Navo moet worden versterkt om de vrijheid en veiligheid van Europese burgers te beschermen?
Ja. Veiligheid en stabiliteit zijn basisvoorwaarden voor de vrede en welvaart waarin wij leven. De oorlog aan de oostflank van het NAVO-verdragsgebied laat zien dat bescherming van onze vrijheid noodzakelijk is.
De NAVO is de hoeksteen van onze collectieve veiligheid en zal de afschrikking en verdediging aan de oostflank verder versterken. Tegelijkertijd moeten Europese landen zelfredzamer worden en de eigen belangen beter kunnen beschermen en verdedigen; de huidige veiligheidssituatie is daarvoor het bewijs. Binnen de NAVO en EU moeten daarvoor in gezamenlijkheid de Europese capaciteiten worden versterkt om beter in onze veiligheid te kunnen voorzien.
Verschillende landen kondigden sinds de Russische invasie in Oekraïne aan versneld stappen te zetten om hun defensiebudget te verhogen. Onder meer de regeringen van Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden en Polen hebben dit bekend gemaakt. Het kabinet onderzoekt conform de motie Sjoerdsma (36 045, nr. 4) wat op korte termijn nodig en mogelijk is om de al voorziene toename van het defensiebudget eerder te laten plaatsvinden, of er meer kan worden geïnvesteerd in de defensiesamenwerking met de NAVO en Europese partners en of er manieren zijn om nog in deze kabinetsperiode structureel extra te investeren in Defensie. Uw Kamer is op 20 mei geïnformeerd over de uitkomst van de voorjaarsbesluitvorming. Het kabinet investeert structureel 5 miljard euro extra in Defensie.
Deelt u de analyse van de AIV dat de Europese bijdrage aan deze collectieve verdediging moet worden vergroot en dat Nederland de defensie-uitgaven moet verhogen naar twee procent van het bruto binnenlands product om hierin een gepast aandeel te leveren?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de veiligheidsdreiging urgent is en er geen goede redenen zijn om aan te nemen dat deze dreiging binnen afzienbare tijd weer substantieel zal dalen?
Ja. De veiligheidssituatie in en rondom Europa verslechtert. De ongekende agressie van Rusland tegen Oekraïne laat zien dat de dreigingen op het Europese continent en aan de oostgrens van het NAVO-verdragsgebied reëel en dichtbij zijn. Rusland vormt echter niet de enige dreiging. Er is wereldwijd in toenemende mate sprake van (geopolitieke) spanningen. In combinatie met de snelle verspreiding van wapens kan dit zorgen voor ontvlambare situaties. We moeten ons voorbereiden op een onzekere toekomst waarin uitdagingen en dreigingen divers en permanent van aard zijn. We hebben te maken met grootschalige cyberaanvallen, dreigingen tegen onze vitale infrastructuur en beïnvloeding door buitenlandse mogendheden. De weerslag van klimaatverandering kan zich vertalen in oplopende spanningen tussen bevolkingsgroepen, conflicten en migratiestromen.
Deelt u de analyse van de AIV dat de krijgsmacht nadrukkelijk ingericht moet worden op bondgenootschappelijke verdediging en dat het hiervoor noodzakelijk is zo snel mogelijk de inzetbaarheid te verbeteren en de door de Navo vastgestelde capaciteitstekorten weg te werken?
Defensie voert haar grondwettelijke taak uit langs de lijnen van de drie hoofdtaken:
Defensie moet in alle drie de hoofdtaken, die steeds nauwer met elkaar verbonden zijn, kunnen optreden. In de huidige situatie is Defensie vooral ingericht voor optreden in de tweede hoofdtaak. Het dreigingsbeeld en de Russische invasie van Oekraïne laten zien dat inzet in de eerste hoofdtaak net zo noodzakelijk is. Voor het optreden in de eerste hoofdtaak moet Defensie dus een been bijtrekken, net zoals voor optreden in de derde hoofdtaak. In de Defensienota worden de keuzes voor de inrichting, samenstelling en toerusting van de krijgsmacht die in alle drie de hoofdtaken moet kunnen optreden, toegelicht.
Deelt u de analyse van de AIV dat er een grote financiële inspanning nodig zal zijn om Nederland in staat te stellen naar verhouding bij te dragen aan initiatieven van de Navo en de EU, zoals de Nato Response Force en de EU Rapid Deployment Capacity?
Er zijn inderdaad grote financiële inspanningen nodig evenals het maken van keuzes voor de toekomst. Defensie moet de komende periode de gereedheid en inzetbaarheid verhogen, ook om te kunnen voldoen aan de reactietijden voor de Snel Inzetbare Capaciteiten van de NAVO en de EU. Hiervoor is het bijvoorbeeld nodig om de gevechtsondersteuning te versterken en het voorradenniveau te verhogen. Defensie plaatst versneld orders voor het ophogen van het voorraadniveau en anticipeert daarmee op de wereldwijd toegenomen vraag naar munitie en toegenomen krapte op de markt. Hiervoor heeft Defensie op 29 april jl. een incidentele suppletoire begroting ingediend (Kamerstuk 36 091 en 36 092)
Deelt u de mening dat er voor verdere specialisatie bij het wegwerken van tekorten in Europese capaciteiten forse investeringen nodig zijn van de landen die kopgroepen vormen?
Specialisatie is een verdergaande vorm van samenwerking met als doel meer gebruik te maken van de afzonderlijke sterke punten van partners en bondgenoten. Het is een gradueel traject, maar gezamenlijk hebben we meer impact en gezamenlijk leveren we een hogere effectiviteit van optreden. Specialisatie kan helpen om tekorten weg te werken en gezamenlijk meer effecten te bereiken.
De EU-leiders kwamen op 11 maart in Versailles overeen de Europese defensiecapaciteiten te versterken en onderstreepten daarbij het belang van samenwerking. Het kabinet ziet nut in meer gezamenlijke aanschaf van defensiecapaciteiten. Het Europees Defensieagentschap kan hierin een faciliterende en coördinerende rol spelen. Dit is ook onderdeel van het Strategisch Kompas waarmee de EU richting aan het Europese veiligheids- en defensiebeleid, o.a. door het stellen van duidelijke doelen en heldere prioriteiten voor capaciteitsontwikkeling.
Deelt u de analyse van de AIV dat het voor een stabiele defensieplanning wenselijk is als de planning en uitgaven voor een langere periode wettelijk worden vastgelegd, zoals dat ook in Scandinavische landen en de Klimaatwet het geval is?
Defensie is gebaat bij langjarig commitment en een structurele verhoging van het defensiebudget om de benodigde veranderingen te realiseren en versterkingen goed te richten en in te richten. Zoals is aangegeven in de Voorjaarsnota investeert het kabinet structureel 5 miljard euro extra in Defensie.
Deelt u de mening dat, gezien de dreigingssituatie, de bondgenootschappelijke verplichtingen en het toekomstbeeld uit de Defensievisie 2035, de uitgaven in een dergelijke wet niet lager zouden moeten zijn dan twee procent van het bruto binnenlands product?
De Russische agressie in Oekraïne laat duidelijk zien dat onze veiligheid en vrijheid niet vanzelfsprekend zijn en dat dit een groot goed is dat moet worden beschermd. Met de extra investeringen uit het coalitieakkoord en de Voorjaarsnota voldoet Nederland in 2024 en 2025 aan de 2% bbp-norm voor de NAVO.
Bent u bereid het advies van de AIV integraal op te volgen en de Kamer uiterlijk deze maand daarover te informeren?
Het advies van de AIV komt op een relevant moment en bevat goede aanknopingspunten. Het kabinet werkt op dit moment aan de Defensienota waarin de plannen worden uitgewerkt. De Defensienota wordt voor de zomer aan uw Kamer aangeboden. Daarna zal het kabinet ook komen met een reactie op het briefadvies van de AIV.
De compensatieprojecten in Hawija. |
|
Alexander Hammelburg (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de burgemeester van Hawija niet te spreken is over de Nederlandse compensatieprojecten in Hawija?1 2
Ja.
Hoe oordeelt u over deze uitspraken?
In de genoemde artikelen geeft de burgemeester aan sceptisch te zijn over de vorderingen van de projecten en stelt hij dat er geen contact plaatsvindt tussen de uitvoerders van de projecten en de lokale autoriteiten.
Het kabinet herkent zich niet in deze uitspraken. De International Organization for Migration (IOM) en het United Nations Development Programme (UNDP) betrekken de lokale autoriteiten en inwoners van Hawija bij de uitvoering van hun projecten om te zorgen dat deze zo goed mogelijk aansluiten op de lokale behoefte. Naar aanleiding van de kritiek van de burgemeester is er in december specifiek bij UNDP en IOM nagevraagd hoe de communicatie met de autoriteiten in Irak verloopt. Beide organisaties hebben aangegeven dat er regelmatig contact is met de Iraakse autoriteiten op verschillende niveaus, waaronder de gemeente Hawija, de provincie Kirkuk en verschillende ministeries. Zo werkt UNDP nauw samen met de gouverneur van Kirkuk en het Ministerie van Elektriciteit. Ook informeert UNDP de gemeente van Hawija consequent over de voortgang. IOM heeft contact met het ministerie voor Mijnactie en informeert de gemeente van Hawija eveneens. IOM nodigt de burgemeester met regelmaat uit voor besprekingen. Het is aan de burgemeester zelf om te besluiten hier al dan niet bij aanwezig te zijn.
Op 3 december jl. is door vertegenwoordigers van het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de burgemeester van Hawija gesproken. Tijdens dit gesprek hebben de vertegenwoordigers van beide ministeries de planning en projectdoelstellingen aan de burgemeester toegelicht.
Het is voor het kabinet van belang dat de resultaten van beide projecten worden behaald en de doelstellingen worden waargemaakt. Hierover bestaat regelmatig contact met UNDP en IOM.
Kunt u een update verschaffen over de status van de compensatieprojecten en daarbij ingaan op het algehele herstel van Hawija, de economische activiteit, infrastructuur en voorziening van basisdiensten? Wat is er sinds begin december vorig jaar gerealiseerd? Klopt het dat het IOM project nog niet is begonnen?
In opdracht van Nederland worden twee herstelprojecten uitgevoerd ten gunste van de gemeenschap in Hawija. Het betreft projecten van IOM en UNDP. In totaal wordt ruim vier miljoen euro aan de projecten besteed. Zoals aan uw Kamer vermeld, zijn beide projecten reeds begonnen (Kamerstuk 27 925, nr. 862).
De hoofddoelstelling van het project van IOM is om bij te dragen aan het post-conflict herstel van het district Hawija door de infrastructuur te herstellen ter bevordering van de economie, het scheppen van werkgelegenheid en het herstel van basisvoorzieningen. Het project van IOM is in mei gestart en bestaat grofweg uit drie componenten: herstel van de industriële infrastructuur, herstel van de landbouwinfrastructuur, en puinruimen in de industriële zone. IOM heeft tot op heden uitgebreide voorbereidende werkzaamheden verricht, zoals inventarisatie van de schade, het beoordelen van de gebiedsverontreiniging en selectie van de te herstellen infrastructuur. Het project van IOM heeft in beginsel een looptijd tot en met 31 oktober 2022.
Wat betreft het herstel van de industriële infrastructuur, heeft IOM 171 bedrijfspanden (waaronder winkels, showrooms, werkplaatsen) geïdentificeerd voor herstelwerkzaamheden. Voor de uitvoering hanteert IOM een owner-driven benadering. IOM heeft in overleg met de eigenaren een herstelplan voor de bedrijfspanden opgezet. De eigenaren van de bedrijfspanden zullen van IOM een subsidie ontvangen waarmee zij dit herstelplan binnen een bepaalde termijn kunnen uitvoeren. Dit gebeurt onder supervisie van IOM en op basis van een contract dat wordt ondertekend door de eigenaar, IOM en de gemeente Hawija. De verwachting is dat de daadwerkelijke herstelwerkzaamheden in april zullen beginnen.
Parallel hieraan treft IOM voorbereidingen voor het herstel van de landbouwinfrastructuur. IOM heeft meerdere focusgroepen en key informant interviews georganiseerd om de behoeften van de gemeenschap te identificeren en een lijst met potentiële projecten samen te stellen. Deze projecten worden nu besproken met de ingenieurs van IOM, eventuele partners en de autoriteiten.
Met betrekking tot het puinruimen importeert IOM een puinruimer naar Irak. De puinruimer is in maart jl. in Erbil gearriveerd en wordt momenteel gereed gemaakt voor transport naar Hawija. Dit is later dan oorspronkelijk gepland, vanwege een vertraging in de lokale toestemmings- en douaneprocedures. Zowel het ministerie als Defensie als de ambassade in Bagdad houden hierbij vinger aan de pols.
In de periode tussen november 2021 en eind januari 2022 heeft IOM samen met het ontmijningsbedrijf Tetra Tech de veiligheid van het te ontruimen gebied onderzocht en beoordeeld. De verwachting is dat het Iraakse ministerie voor Mijnactie de noordelijke zone van de industriële zone op korte termijn veilig zal verklaren voor de ontruimingsactiviteiten. Dit zal gebeuren middels een cash-for-work programma, waaraan ongeveer 180 mensen zullen meewerken. De verwachting is dat dit programma medio mei 2022 van start gaat.
Het project van UNDP heeft als doel het elektrische distributienetwerk van Hawija te verbeteren, ten gunste van het industriegebied en de omliggende woonwijk. Het project van UNDP bestaat uit twee componenten, zijnde werkzaamheden aan het elektriciteitsdistributienetwerk en het installeren van een extra mobiel onderstation. Dit onderstation is bedoeld om het beschikbare vermogen te stabiliseren en reguleren zodat het ook de zware industrie stabiel kan draaien en dat verschillende apparatuur, inclusief hoogspanningsapparatuur, kan worden gebruikt zonder dat deze beschadigd raakt.
De werkzaamheden voor het herstel van het elektriciteitsdistributienetwerk zijn in oktober 2021 begonnen en op 19 februari jl. afgerond. Er zijn 325 elektriciteitspalen geplaatst met bijbehorende transformatoren (20 in totaal), bedrading en geleiders. Vertegenwoordigers van de eindgebruiker, zijnde technische experts van het Ministerie van Elektriciteit, zijn nauw betrokken geweest bij de projectactiviteit en hebben de posities van de palen en transformatoren gekozen. De toezichtcommissie, bestaande uit vertegenwoordigers van het ministerie en ingenieurs van UNDP, heeft de installatie in de gaten gehouden. De eindgebruiker heeft het netwerk reeds getest en functioneel verklaart. Het contract voor de levering en de installatie van het mobiele onderstation werd in november jl. gegund. De fabrieksfabricage van het mobiele onderstation is vervolgens in december gestart.
Het creëren van werkgelegenheid en de terugkeer van bewoners zijn doelstellingen die tijd kosten en niet eenvoudig te realiseren zijn. Het kabinet vindt het belangrijk dat IOM en UNDP hun projecten zorgvuldig, veilig en in consultatie met de gemeenschap opzetten om zo duurzame verbetering te bewerkstelligen.
Ondervinden IOM en UNDP problemen of vertraging met het uitvoeren van de compensatieprojecten? Zo ja, waarom? Wat kunt u hier aan doen?
Beide projecten hebben op verschillende fronten vertraging ondervonden. De vertraging die IOM tot op heden heeft opgelopen, is voornamelijk te wijten aan administratieve barrières, uitstel van beslissingen door autoriteiten, veiligheidsredenen, en wijzigingen in de landelijke importregelgeving. Dergelijke ontwikkelingen zijn niet ongebruikelijk in de lokale context van Irak en beide projectorganisaties hebben ruimschoots ervaring in hoe hiermee om te gaan. Het project van UNDP heeft bij de start vertraging opgelopen door een administratieve omissie aan de kant van het Ministerie van Defensie, waarbij een fout werd gemaakt bij de eerste uitbetaling in augustus 2021. Dit is begin oktober 2021 hersteld, waarna UNDP met de uitvoering van het project kon starten.
IOM en UNDP houden het Ministerie van Defensie en de Nederlandse ambassade in Irak met regelmaat op de hoogte van de ontwikkelingen en onvoorziene vertragende omstandigheden. Tot op heden is er nog geen noodzaak geweest om vanuit de ambassade of vanuit het ministerie te interveniëren.
Zijn de tijdspaden van de IOM (tot 31 oktober 2022) en UNDP (tot augustus 2022) nog accuraat? Lukt het in die tijd om de hoofddoelstellingen te behalen? Zo nee, bent u voornemens de projecten te verlengen?
Ondanks de geschetste vertragingen zoals beschreven in de beantwoording van vraag 4, verwachten IOM en UNDP de afgesproken projectdoelstellingen binnen de genoemde tijdspaden te behalen. Het kabinet is zich er echter van bewust dat het voltooien van werkzaamheden in deze regio uitdagingen met zich meebrengt en er ontwikkelingen kunnen optreden die de planning beïnvloeden. Het kabinet zou in een dergelijk geval bereid zijn verlenging te overwegen. Gezien de vertraging binnen het project van IOM heeft Defensie het contact over de voortgang geïntensiveerd. Voorop staat dat de hoofddoelstellingen moeten worden behaald.
Zijn er voldoende middelen beschikbaar gesteld voor de compensatieprojecten? Hoe garandeert u dat de middelen juist worden besteed?
Er zijn voldoende middelen beschikbaar gesteld ten behoeve van de projecten. Met betrekking tot de besteding van de middelen zijn er contractafspraken gemaakt met UNDP en IOM waarin monitoring- en rapportageregimes zijn opgenomen. Beide organisaties rapporteren ieder kwartaal over de voortgang van de projecten. Ook is er geregeld tussentijds contact tussen het Ministerie van Defensie, de Nederlandse ambassade in Irak, UNDP en IOM over de uitvoering van de projecten. UNDP en IOM zullen tevens voorzien in een eindrapportage.
Klopt het dat IOM en UNDP niet samenwerken met de lokale overheden en/of lokale autoriteiten en diensten hebben geconsulteerd met betrekking tot de lokale behoeften in Hawija? Zo ja, waarom niet?
Nee, dit klopt niet. Zie hiervoor ook de beantwoording op vragen 2 en 3.
Klopt het dat de Nederlandse consul geprobeerd heeft om mensen te ontmoedigen compensatie na te streven?
Nee. Navraag leert dat in contacten met de burgemeester van Hawija geen sprake is geweest van ontmoediging van het nastreven van compensatie.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, zie de bovenstaande beantwoording.
De afhandeling schadevergoeding slachtoffers bombardement van Hawija. |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Hebt u kennis genomen van dem tv-reportage over de toestand van verwonde en getraumatiseerde burgers van Hawija zeven jaar na het bombardement van 2 juni 2015?1
Ja.
Is inmiddels bekend hoeveel gewonden en doden er bij het bombardement van Hawija gevallen zijn?
Tot op de dag van vandaag is nog altijd niet zeker hoeveel burgerslachtoffers er precies zijn te betreuren in Hawija.
Deelt u de opvatting dat de Nederlandse regering voor compensatie van het leed van individuele burgers van Hawija verantwoordelijk is, temeer omdat de motie Belhaj/Voordewind ook spreekt van «nabestaanden» in de frase «nabestaanden en gemeenschappen»? Deelt u de mening dat het om beide categorieën gaat en niet om een van de twee?2 Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 24 maart 2020 (Kamerstuk 27 925, nr. 707) is stilgestaan bij het onderwerp aansprakelijkheid en schadeafhandeling. In de Kamerbrief van 2 oktober 2020 (Kamerstuk 27 925, nr. 753) is ingegaan op vergoedingen op individueel niveau.
Er is sprake van een algemeen geldend principe dat in het geval van een legitieme wapeninzet onder het humanitair oorlogsrecht tijdens een gewapend conflict Nederland wel verantwoordelijk, maar niet aansprakelijk is voor de gevolgen van een wapeninzet. Enkel als er sprake is van onrechtmatig geweldgebruik kan daardoor civielrechtelijke aansprakelijkheid ontstaan en kan dit aanleiding vormen om over te gaan tot het uitkeren van een schadevergoeding door Nederland. Zowel in het geval van Mosul als Hawija is het Ministerie van Defensie echter van mening dat er geen sprake is van onrechtmatig geweldgebruik.
Nederland kan wel een vrijwillige vergoeding aanbieden. In het geval van Hawija is besloten dit te doen in de vorm van twee projecten ten behoeve van de getroffen gemeenschap in Hawija, die op dit moment in opdracht van Defensie in Hawija worden uitgevoerd door de International Organization for Migration (IOM) en het United Nations Development Programme (UNDP) – Funding Facility for Stabilization (FFS).
De Kamer is op 15 december 2020 over dit besluit geïnformeerd, alsmede over de achtergrond en totstandkoming daarvan (Kamerstuk 27 925, nr. 766). Er is in dat verband ook aangegeven dat is onderzocht of het op individueel niveau vergoeden van slachtoffers en/of nabestaanden een optie was. De overwegingen van destijds om niet over te gaan op individuele schadevergoedingen gelden onverkort. Mijn ambtsvoorganger heeft destijds aangegeven zich terdege te realiseren dat het uitblijven van een individuele schadevergoeding een moeilijke boodschap is voor de slachtoffers en/of nabestaanden. Daar sluit ik mij bij aan. Ik begrijp dat de projecten ten behoeve van de gemeenschap wellicht door de nabestaanden niet ervaren worden als compensatie voor of erkenning van hun individuele leed. Toch hoop ik dat Nederland op deze manier een blijvende bijdrage kan leveren aan een betere toekomst voor de getroffen gemeenschap in zijn geheel.
Zo ja, op welke wijze wilt u de slachtoffers van Hawija, zoals in de reportage, tegemoetkomen met vergoeding van medische verzorging en compensatie voor levensonderhoud en verloren familieleden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebt u kennisgenomen van de aanklacht tegen de staat door 11 burgerslachtoffers uit Hawija?3
Ja.
Kunt u in het licht van deze berichtgeving vooruitlopen op uw halfjaarlijkse verslaggeving en aangeven wat de stand is van de afhandeling van de schadecompensatie door de IOM en de UNDP in Hawija?4
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de schriftelijke vragen van de leden Hammelburg en Belhaj (D66) over de compensatieprojecten in Hawija. Deze vragen werden ingezonden op 23 februari 2022 met kenmerk 2022Z03445, en worden zo spoedig mogelijk beantwoord.
Deelt u de opvatting dat verbetering van de infrastructuur van Hawija een goede stap voorwaarts is, maar geen wezenlijke lotsverbetering en zeker geen compensatie van de getroffen burgers is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid bekend te maken waar de Nederlandse luchtmacht heeft gebombardeerd in de oorlog tegen IS?
De Kamer is op 24 maart 2020 geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 707) dat ook over de eerste inzetperiode met terugwerkende kracht het aantal missies, locaties, type doel en wapeninzet openbaar is gemaakt, op het detailniveau van het openbare «Weekoverzicht Defensieoperaties» 2018. Sinds 24 maart 2020 is er een totaaloverzicht van de inzet van de Nederlandse F-16-inzet in de anti-ISIS coalitie beschikbaar op de website van het Ministerie van Defensie.5 Tot nu toe zijn er in verband met de operationele veiligheid niet meer details vrijgegeven. Defensie beziet momenteel of het mogelijk is meer details vrij te geven. Uw Kamer zal daarover worden geïnformeerd.
Bent u bereid, zeker tegen de achtergrond van de civiele procedure, alsnog te komen tot een schadevergoedingsregeling voor individuele burgers?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uiteenzetten wat uw beweegredenen zijn om het als «serieuze optie» te zien de JWF-kazerne in Assen te sluiten?1
Zoals ik in mijn begeleidende brief aangeef is Defensie gestart met een interne verkenning naar een gezonde, toekomstbestendige en duurzame vastgoedportefeuille, langs de lijnen van concentreren, verduurzamen en vernieuwen. Bij deze verkenning neemt Defensie al haar vastgoed in Nederland onder de loep en kijkt daarbij naar verschillende factoren. Voor Drenthe kan het concentreren van ons vastgoed betekenen dat Defensie haar aanwezigheid concentreert in Havelte. Het is mijn streven om de werkgelegenheid in de regio zo veel als mogelijk te behouden. Dit geldt voor alle regio’s waar concentratie mogelijk aan de orde komt.
Bent u ermee bekend dat mogelijk duizenden arbeidsplaatsen direct of indirect verloren kunnen gaan als gevolg van de sluiting en verhuizing?
Defensie heeft op dit moment ongeveer 1.000 arbeidsplaatsen in Assen. Onderdeel van de verkenning is de optie dat Defensie in Drenthe haar vastgoed concentreert in Havelte. De verkenning gaat niet uit van een reductie in arbeidsplaatsen. Zoals hierboven uiteengezet is het mijn streven om in alle regio’s waar concentratie mogelijk zal plaatsvinden, en dus ook in Drenthe, de regionale werkgelegenheid zo veel als mogelijk te behouden.
Wat is volgens u de regionale impact van het sluiten van de JWF-kazerne in Assen?
Bij de uitwerking van het nieuwe strategische vastgoedplan heeft Defensie oog voor de regionale impact. Dat gebeurt enerzijds door te streven naar het behoud van regionale werkgelegenheid. Anderzijds bieden vrijkomende locaties kansen voor maatschappelijke vraagstukken als woningbouw en verduurzaming.
Dit vraagt om een zorgvuldig proces en nauwe afstemming met medeoverheden, op Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Ik ben me ervan bewust dat toekomstige keuzes desondanks op regionaal niveau impact kunnen hebben. Dat betekent dat we als kabinet in gesprek gaan met de regionale partners over de opgaven die er liggen en samen kijken hoe we regionale belangen kunnen meenemen in de besluitvorming. Dit om als rijksoverheid aanspreekbaar te zijn op eventuele regionale effecten en mogelijke toekomstige kansen op huidige defensie-locaties.
Bent u van mening dat het sluiten van de JWF-kazerne in strijd is met de prioriteiten van het kabinet Rutte-IV wat betreft de zinsnede: «oog te hebben voor de regionale impact»?2
Nee. In het regeerakkoord staat dat Defensie overbodig vastgoed afstoot en benodigd vastgoed moderniseert en verduurzaamt met oog voor regionale impact. Defensie bevindt zich in de verkenningsfase die wordt uitgevoerd in lijn met deze opdracht. Om de impact voor de regio te onderzoeken heeft Defensie het initiatief genomen om in de verkennende fase te spreken met regionale bestuurders en hen uit te nodigen daarover mee te denken. Zo is er gesproken met de bestuurders in Drenthe en is hen gevraagd met ons mee te denken.
Is het volgens u nog mogelijk de verouderde gebouwen in de kazerne te verduurzamen, zodat de sluiting gestaakt kan worden? Zo nee, waarom niet?
Verduurzaming is een van de factoren die worden bekeken in de verkenning, maar niet de enige, zoals ik ook in mijn begeleidende brief beschrijf. Er spelen verschillende factoren, bijvoorbeeld met betrekking tot de operationele gereedstelling, bedrijfsvoering, werving en behoud van personeel en het financieel in balans brengen van de portefeuille. Alle factoren dienen tegen elkaar te worden afgewogen om tot een integraal, samenhangend nieuw strategisch vastgoedplan te komen.
Bent u van mening dat – in het licht van een eerdere dreiging van sluiting in 2013 – een sluiting van de JWF-kazerne de inwoners van Assen weinig vertrouwen geeft in «behoorlijk bestuur»?
De afstoting van vastgoed vraagt om een zorgvuldig proces en nauwe afstemming met medeoverheden. We verkennen nu de mogelijkheden en zullen daar vroegtijdig – nog voordat er besluiten zijn genomen – over in gesprek gaan met de regio.
Bent u ervan op de hoogte dat de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DVO) van Justitie verrast is dat de kazerne in Assen met sluiting wordt bedreigd?3
De samenwerking met DVO verloopt naar volle tevredenheid. Het is logisch dat de sluiting impact zal hebben op DVO. Defensie zal de DJI en DVO daarom meenemen bij de uitwerking van de verkenning.
Bent u ervan op de hoogte dat de DVO ruim zes miljoen euro heeft geïnvesteerd in de kazerne?
DVO heeft 4,5 miljoen euro geïnvesteerd in de JWF kazerne.
Heeft u het voorgenomen besluit met de DVO overlegd en zijn daaruit signalen ontvangen dat het zowel financieel als qua personeelsbeleid voor de DVO erg ongelegen komt? Zo ja, kunt u uiteenzetten wat er besproken is?
Defensie heeft een contractuele verplichting met DVO tot 2027. Defensie zal de DJI en DVO meenemen bij de uitwerking van de plannen.
Acht u het, gelet op een aantal tussen 2017 en 2020 plaatsgevonden verbouwingen (sportaccommodaties, kantoren en slaapvertrekken) op de JWF-kazerne, onlogisch een kazerne jarenlang te verbouwen, toekomstbestendig te maken om deze vervolgens te sluiten wegens modernisering en verduurzaming van vastgoed?
Defensie heeft de afgelopen jaren overwegend geïnvesteerd in het naleven van wettelijke verplichtingen en veiligheidsmaatregelen. Het vastgoed is hiermee nog niet toekomstbestendig en duurzaam geworden. De hoge en toenemende instandhoudingskosten zijn kenmerkend voor de gehele vastgoedportefeuille, zoals het IBO Vastgoed ook onderkent. Ingrijpender maatregelen zijn daarom noodzakelijk.
Kunt u garanderen dat er met de verhuizing naar Havelte onder de streep geen afname plaatsvindt wat betreft werkgelegenheid? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Door het vastgoed te concentreren, verduurzamen en vernieuwen wil ik het personeel een veilige werkomgeving bieden, een nog aantrekkelijkere werkgever worden en de operationele inzetbaarheid vergroten. Defensie heeft nu veel vacatures die ik graag wil vullen. Bij de uitwerking van de plannen zet ik in op behoud van regionale werkgelegenheid. Defensie werkt ook nog aan de Defensienota waarin zal worden ingegaan op andere transformatieopgaven. Het is daarom te vroeg om aan te geven wat dit allemaal onder de streep voor de regio zal betekenen.
In het geval dat u in de Kamer een meerderheid voor uw voornemen verkrijgt, wat zijn dan op hoofdlijnen de ingrediënten waarmee u Assen gaat compenseren?
Defensie bevindt zich nog in de verkenningsfase van het concentreren, verduurzamen en vernieuwen van het vastgoed en er zijn nog geen besluiten genomen.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het kabinet overweegt de Johan Willem Frisokazerne te sluiten. |
|
Agnes Mulder (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Staatssecretaris Defensie: kazerne Assen dicht, militairen verhuizen naar Havelte»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er nog geen formeel besluit is genomen over het sluiten van de Johan WillemFrisokazerne?
Ja.
Op basis van welke argumenten bent u voornemens de Johan Willem Frisokazerne te sluiten?
Zoals ik in mijn begeleidende brief aangeef is Defensie gestart met een interne verkenning naar een gezonde, toekomstbestendige en duurzame vastgoedportefeuille, langs de lijnen van concentreren, verduurzamen en vernieuwen. Bij deze verkenning neemt Defensie al haar vastgoed in Nederland onder de loep en kijkt daarbij naar verschillende factoren. Het is dus te kort door de bocht om te stellen dat ik voornemens ben de Johan Willem Frisokazerne te sluiten, maar deze kazerne maakt wel onderdeel uit van deze verkenning. Voor Drenthe kan het concentreren van ons vastgoed betekenen dat Defensie haar aanwezigheid concentreert in Havelte. Het is mijn streven om bij de uiteindelijke keuzes die worden gemaakt de werkgelegenheid in de regio zo veel als mogelijk te behouden. Dit geldt voor alle regio’s waar ons plan uiteindelijk gevolgen zal hebben.
Hoeveel geld is er de afgelopen jaren geïnvesteerd in de Johan Willem Frisokazerne?
Er is in totaal 15,5 miljoen euro geïnvesteerd in de Johan Willem Frisokazerne, waarvan 4,5 miljoen euro door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DVO) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en 11 miljoen euro door Defensie. Deze investeringen waren noodzakelijk om aan wettelijke verplichtingen te voldoen en het personeel een veilige werk- en leefomgeving te bieden. Ondanks deze investeringen is de kazerne nog niet voldoende toekomstbestendig en duurzaam.
Welk plan omtrent de toekomst van het Defensievastgoed ligt er ten grondslag aan het beoogde besluit om de Johan Willem Frisokazerne te sluiten? Kunt u deze delen met de Kamer? Welk ander Defensievastgoed bent u voornemens op de korte termijn af te stoten?
Zoals ik in mijn begeleidende brief heb gesteld, ben ik voornemens in april een brief te sturen waarin ik de contouren van de huidige verkenning met uw Kamer deel. Verder streef ik ernaar om uw Kamer rond de zomer wederom te informeren met een verdieping hierop. Ik kan nu nog geen inzicht geven in welk vastgoed als gevolg van onze plannen zou moeten worden afgestoten.
In hoeverre valt de beoogde sluiting van de Johan Willem Frisokazerne te rijmen met het gegeven dat Defensie de regionale impact mee moet wegen bij het afstoten van vastgoed?
Bij de uitwerking van de opgave heeft Defensie oog voor de regionale impact. Dat gebeurt enerzijds door te streven naar het behoud van regionale werkgelegenheid. Anderzijds bieden vrijkomende locaties kansen voor maatschappelijke vraagstukken als woningbouw en verduurzaming. Dit vraagt om een zorgvuldig proces en nauwe afstemming met medeoverheden, op Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Ik ben me ervan bewust dat toekomstige keuzes desondanks op regionaal niveau impact kunnen hebben. Zoals gesteld bevindt Defensie zich nog in de verkenningsfase en zullen regio’s worden uitgenodigd daarover mee te denken.
Bent u het met de CDA-fractie eens dat de beoogde sluiting van de Johan Willem Frisokazerne grote impact heeft voor de regio? Is de impact voor de regio in kaart gebracht? Zo ja, kunt u deze analyse delen met de Kamer? Zo nee, kunt u deze analyse alsnog maken en delen met de Kamer?
Als kabinet kijken wij naar de regionale impact van de keuzes die worden gemaakt. Ik heb in mijn begeleidende brief aangegeven hoe ik het proces op hoofdlijnen voor de komende maanden voor mij zie, in de Kamerbrief die ik u in april zal sturen ga ik hier verder op in.
In hoeverre is in kaart gebracht wat de totale effecten zijn van de beoogde sluiting van de Johan Willem Frisokazerne, de afbouw van de NAM en het sluiten van delen van ziekenhuizen in de regio op de werkgelegenheid in en leefbaarheid van Assen en omstreken? Zo ja, kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Defensie bevindt zich nog in de verkenningsfase en er is daarom nog geen analyse van de totale effecten van de diverse ontwikkelingen rond Assen. De regio’s zullen worden uitgenodigd om hierover in gesprek te gaan en mee te denken. Op grond daarvan kan ik met mijn collega’s in het kabinet op zoek gaan naar mogelijke oplossingen.
Klopt het dat het nog niet helder is of er in de toekomst onderdelen vanuit Havelte gaan verdwijnen? En hoe rijmt u dit met uw uitspraak: «Als je kijkt naar de groeimogelijkheden, het bij elkaar brengen van oefenterreinen en disciplines én waar we grootschalig kunnen vernieuwen, dan is Havelte geschikt. Daar kunnen we nog jaren vooruit en is de werkgelegenheid in de regio verzekerd»?2
Defensie bevindt zich nu nog in de verkenningsfase om de opdracht uit het coalitieakkoord uit te voeren. In de verkenning wordt onder meer onderzocht waar Defensie regionaal verder kan concentreren. Het concentreren van eenheden in Havelte is daarbij een optie, mede vanwege de ruimtelijke mogelijkheden, en ook om onze aanwezigheid in Noord-Nederland te behouden. In april wil ik uw Kamer meenemen in de eerste contouren van de interne verkenning.
Klopt het dat u bij de aankomende gesprekken met de provincie en de gemeente over de kennelijk beoogde sluiting van de kazerne ook rijksbrede perspectieven gaat schetsen voor de gemeente Assen en de provincie Drenthe?3 Zo ja, kunt u deze rijksbrede perspectieven met de Kamer delen?
Het is nog niet mogelijk om rijksbrede perspectieven met de Kamer te delen omdat we dat stadium nog niet hebben bereikt. Ik kan niet vooruitlopen op de inhoud van gesprekken die ik eerst met de regio wil voeren. Daarnaast heb ik de regio opgeroepen met ons mee te denken over wat CVV kan betekenen voor de regio en mee te denken over mogelijkheden.
Deelt u de mening dat er rijksbrede coördinatie plaats moet vinden met betrekking tot de gecombineerde impact van besluiten van verschillende ministeries inbepaalde regio’s? Zo ja, hoe bent u van plan hier in samenwerking met uw collega’s invulling aan te geven?
Defensie zet in op rijksbrede coördinatie waar dat van toepassing is. Voor sommige regio’s zal de concentratie van vastgoed positief zijn en de mate van samenhang met andere opgaven kan per regio verschillen. Daar waar de concentratie gepaard gaat met moeilijke keuzes, vraagt dit om een zorgvuldig proces en nauwe afstemming met medeoverheden. Dat betekent dat we als kabinet in gesprek gaan met de regionale partners over de opgaven die er liggen en samen kijken hoe we regionale belangen kunnen meenemen in de besluitvorming. Dit om als rijksoverheid aanspreekbaar te zijn op eventuele regionale effecten en mogelijke toekomstige kansen op huidige defensie-locaties. We zitten nu in de verkenningsfase om de opdracht van het coalitieakkoord uit te voeren en nodigen de regio’s uit daarover met ons mee te denken.
Wapenleveranties aan Oekraïne |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Wat heeft Kiëv aan Nederlands materieel»?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Zoals in het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken (20 januari 2022) aangegeven, wordt zorgvuldig beoordeeld of de eventueel te leveren militaire goederen voldoen aan de EU wapenexportcriteria.
Wat voor verzoek voor militaire ondersteuning heeft Oekraïne aan u gedaan? Deelt u de mening dat hierover in het kader van parlementaire controle absolute transparantie moet bestaan?
Over de aard van het Oekraïense ondersteuningsverzoek kan ik geen uitspraken doen. Het is niet aan de Nederlandse overheid om de specifieke behoeften van Oekraïne openbaar te maken. Dergelijke openbaarheid voorafgaand aan eventuele ondersteuning geeft immers ook informatie over eventuele kwetsbaarheden die van strategisch belang kunnen zijn.
Mocht Nederland overgaan tot het leveren van militaire goederen aan Oekraïne dan is het kabinet graag bereid om de Kamer hierover versneld per brief te informeren. Dat doen we normaliter conform bestaande afspraken met de Kamer wanneer er sprake is van nieuwe, definitieve uitvoer van volledige systemen met een waarde van meer dan 2 miljoen euro.2 In deze uitzonderlijke situatie is het kabinet bereid eerder dan gebruikelijk transparantie over de eventuele Nederlandse militaire uitvoer te bieden.
Gaat het tijdens uw bezoek volgende week (1-2 februari) aan Kiëv over wapenleveranties? Zo nee, wat staat er op de agenda? Kunt u de Kamer hierover nauwgezet informeren?
Het Oekraïense verzoek tot levering van militaire goederen was een van de onderwerpen die aan bod zijn gekomen tijdens het bezoek van de Minister-President en mijzelf.
Erkent u dat Nederland betrokken kan raken bij een militair conflict als u wapens en/of militair personeel aan Oekraïne gaat leveren?
Het Oekraïense verzoek betreft geen troepensteun, maar omvat de eventuele levering van militaire goederen. Het kabinet hecht er aan te benadrukken dat het Oekraïense steunverzoek voortkomt uit een snel toenemende dreiging als gevolg van Russische troepenopbouw aan de Oekraïens-Russische grens. Eventuele bilaterale steun zal erop gericht zijn Oekraïne in staat te stellen invulling te kunnen geven aan het legitieme recht op zelfverdediging. Daarbij zullen de eventuele transacties zorgvuldig worden getoetst aan de EU wapenexportcriteria en alleen doorgang vinden wanneer ze die toetsing doorstaan.
Deelt u de mening dat de levering van wapens aan Oekraïne in strijd zou zijn met de criteria voor wapenexport (geen wapens naar conflictgebieden, etc)?
Over de toepassing van dit beleid specifiek ten aanzien van Oekraïne is de Tweede Kamer in antwoorden op schriftelijke vragen al eerder (oktober 2018) geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 409.
Er geldt geen wapenembargo voor Oekraïne op basis waarvan export van militaire goederen naar Oekraïne per definitie uitgesloten is. Alle vergunningaanvragen voor uitvoer van militaire goederen worden op individuele basis zorgvuldig getoetst aan de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Dit beleid verbiedt niet bij voorbaat alle militaire uitvoer naar instabiele regio’s, maar vereist per transactie een zorgvuldige analyse van de mogelijke effecten op de regionale stabiliteit. Op basis van, onder meer, de aard van de goederen, de beoogde inzet, en de actuele context wordt een eindafweging gemaakt over de risico’s en het al dan niet verlenen van een vergunning voor de desbetreffende transactie. Vanwege het conflict in het oosten van het land en de actuele spanningen aan de Oekraïens-Russische grens wordt bij de toetsing van aanvragen die betrekking hebben op Oekraïne extra aandacht besteed aan criteria 3 en 4, die respectievelijk gaan over interne conflicten en het effect op de regionale stabiliteit. Zie overigens ook het antwoord op vraag 7.
Bent u het ermee eens dat het onderscheid tussen defensieve en offensieve wapens zeer betrekkelijk is? Zo nee, hoe maakt u het onderscheid?
Het onderscheid tussen defensief en offensief is in een aantal gevallen wel, maar niet in alle gevallen helder te maken. Zo sluit een defensieve taakstelling van een militair goed het offensief gebruik ervan niet per se uit (en vice versa). Nederland maakt in het wapenexportcontrolebeleid geen onderscheid tussen offensieve en defensieve goederen. Alle transacties worden op individuele basis getoetst op basis van de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Hierbij wordt gekeken naar de aard van de goederen, de eindgebruiker en het (beoogd) eindgebruik in de op dat moment geldende context.
Waarom bent u van standpunt veranderd, aangezien het kabinet in december nog van mening was dat wapenleveranties niet bijdragen aan een vreedzame oplossing?
Het kabinet blijft zich internationaal in de eerste plaats inzetten voor een diplomatieke oplossing en schaart zich achter de vele initiatieven die daartoe via de NAVO, EU, OVSE, het Normandië-format en de bilaterale initiatieven van individuele landen lopen.
Tegelijkertijd heeft Oekraïne een legitieme veiligheidsbehoefte en het recht zijn territoriale integriteit te beschermen. Dit werd ook in antwoord op schriftelijke vragen in oktober 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 409) al met de Tweede Kamer gedeeld. In deze beantwoording stelde het kabinet ook dat verscherpte tegenstellingen op het Europese continent eerst en vooral veroorzaakt worden door Russisch optreden ten aanzien van Oekraïne. Deze situatie duurt tot op heden voort en heeft zich sinds december 2021 in hoog tempo in negatieve zin ontwikkeld. Aan herhaaldelijke oproepen tot meer transparantie over en afschaling van zijn militaire presentie in het grensgebied heeft Moskou vooralsnog geen gehoor gegeven. Integendeel, er is in toenemende mate sprake van een serieuze dreiging van Russische militaire inzet tegen Oekraïne in enige vorm.
In deze context wil het kabinet parallel aan eerder genoemde diplomatieke inspanningen bijdragen aan de Oekraïense capaciteit om zich te kunnen verdedigen, waarbij vooropstaat dat dergelijke steun niet moet bijdragen aan verdere escalatie. Nu er binnen deze gewijzigde veiligheidscontext een Oekraïens verzoek tot bilaterale steun van militaire aard is gedaan, staat het kabinet daar in de huidige, substantieel gewijzigde situatie welwillend tegenover.
Waarom trekt u niet samen op met Duitsland, een land dat ook geen wapens levert aan Oekraïne?
Er is grote eensgezindheid tussen Nederland en Duitsland op dit dossier, zoals andermaal bleek tijdens mijn gesprek met mijn Duitse ambtgenoot Baerbock in Berlijn woensdag 26 januari jl. evenals uit de contacten die de Minister van Defensie en de Minister-President in de afgelopen periode met hun Duitse ambtsgenoten hebben gehad. Voorts is het niet aan het kabinet om een appreciatie te geven van de details van het Duitse wapenexportbeleid ten aanzien van Oekraïne.
In de meest recente vergadering (24 januari 2022) van de Raad Buitenlandse Zaken is ook uitgebreid gesproken over de situatie ten aanzien van Oekraïne om zo te komen tot een gezamenlijke politieke lijn. Tijdens deze vergadering zijn raadsconclusies aangenomen die het belang van dialoog nogmaals benoemen.3
Bent u het ermee eens dat de Russische agressie richting Oekraïne onacceptabel is, maar dat een kostbare wapenwedloop geen oplossing biedt?
Zoals in het antwoord op vraag 7 genoemd, blijft het kabinet zich internationaal, via verschillende gremia, inzetten voor een diplomatieke oplossing. Parallel aan eerder genoemde diplomatieke inspanningen, is het kabinet bereid bij te dragen aan de Oekraïense capaciteit om zich te kunnen verdedigen en staat het kabinet daarom in de huidige situatie welwillend tegenover het leveren van militaire goederen aan Oekraïne, mits beschikbaar en passend binnen de criteria.
Geeft u met mij ten allen tijde de voorkeur aan een politieke oplossing in plaats van escalatie, bewapening en een nieuwe (koude) oorlog? Zo ja, wilt u afzien van wapenleveranties aan Oekraïne?
Zie antwoorden op vragen 7 en 9 en mijn eerdere brief van 20 januari jl. (Kamerstuk 35 925-V, nr. 65).
Bent u bereid om in Europees verband te werken aan afspraken (in lijn met eerdere verdragen zoals de Helsinki Akkoorden en het Handvest van Parijs) over wapen- en conflictbeheersing? Zo nee, hoe wordt volgens u een duurzame oplossing bereikt?
Nederland benadrukt in NAVO-, EU- en OVSE-verband dat afschrikking en verdediging hand-in-hand moeten gaan met wapenbeheersing, ontwapening en non-proliferatie. Dit sluit aan bij het huidige kabinetsbeleid, dat de lopende diplomatieke initiatieven in deze fora ondersteunt.
Zo hebben de Verenigde Staten en NAVO voorstellen gedaan voor het bespreken van onder andere wapenbeheersing, conflictpreventie en risicovermindering in de zogeheten Strategic Stability Dialogue tussen de VS en Rusland, en in de NAVO-Rusland Raad.
In EU-verband zijn tijdens de meest recente Raad Buitenlandse Zaken (24/1 jl.)
raadsconclusies aangenomen die het belang van dialoog nogmaals benoemen en stellen dat de EU actief en substantieel bijdraagt aan discussies in bestaande formats.4
De huidige voorzitter van de OVSE, Polen, heeft een voorstel gedaan voor een informele dialoog over Europese veiligheid. Het idee kan op brede steun rekenen, ook van Nederland. De invulling van het proces behoeft nog nadere uitwerking. De Russische delegatie heeft nog niet op het voorstel gereageerd.
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over Oekraïne op 3 februari?
Ja
Het lot van de Afghaanse ambassadebewakers |
|
Jasper van Dijk , Laurens Dassen (Volt), Kati Piri (PvdA), Sylvana Simons (BIJ1), Christine Teunissen (PvdD), Tunahan Kuzu (DENK), Laura Bromet (GL), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Klopt het dat alle Afghaanse oud-medewerkers van de Nederlandse ambassade zijn geëvacueerd behalve de Afghaanse ambassadebewakers? Zo nee, welke groep is er nog meer niet geëvacueerd die voor de ambassade werkte?
Op enkelen die niet geëvacueerd wilden worden na, zijn alle Afghaanse medewerkers in dienst van de Nederlandse ambassade geëvacueerd. Dat is inclusief enkele bewakers die rechtstreeks in dienst waren van de ambassade. Er zijn geen personen die rechtstreeks bij de ambassade in dienst waren, die niet voor evacuatie in aanmerking kwamen. De meeste bewakers bij de ambassade waren echter geen medewerkers van de ambassade, maar waren in dienst van een externe dienstverlener.
Kunt u precies laten weten op welke datum na het aannemen van motie Belhaj op 18 augustus jl.1 het ministerie het verzoek van de externe dienstverlener om de bewakers te evacueren, heeft ontvangen? Kunt u dit verzoek de Kamer doen toekomen?
De externe dienstverlener heeft op 15 augustus 2021 via e-mail een schriftelijk verzoek om evacuatie van zijn mensen gestuurd aan de Minister van Buitenlandse Zaken. Dit was voorafgaand aan het debat van 17 augustus en kort voordat de evacuaties begonnen. Eerder al had hij eenzelfde verzoek mondeling aan de ambassade gedaan. Over het oorspronkelijke verzoek van 15 augustus werd door de dienstverlener per e-mail gerappelleerd op 25 september en op 4 oktober. Het verzoek van 15 augustus en beide rappels worden op vertrouwelijke basis met u gedeeld.2
Kunt u bevestigen dat de breed aangenomen motie-Belhaj niet aangeeft dat medewerkers die voor de Nederlandse missie hebben gewerkt, moeten worden uitgesloten omdat ze niet rechtstreeks onder contract stonden van Nederland?
De motie-Belhaj definieert de te evacueren doelgroepen in brede zin als «medewerkers die de Nederlandse overheid hebben bijgestaan» en bevat geen uitsluitende voorwaarden. In antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer van 16 december jl.3 is uitgelegd waarom het kabinet van mening is dat deze groep van ongeveer 200 (aantal genoemd in hulpverzoek van 15 augustus 2021) bewakers en ander servicepersoneel, die in dienst was bij de externe dienstverlener, niet behoort tot de groep van medewerkers die voor overbrenging in aanmerking komen.
Kunt u bevestigen dat in de Kamerbrief inzake de uitvoering van de motie-Belhaj van 11 oktober jl.2 niet is opgenomen dat personen rechtstreeks in dienst van Nederland moeten zijn geweest om in aanmerking te komen voor evacuatie? Kunt u daarnaast bevestigen dat er niet in de motie-Belhaj staat dat ambassadebewakers die officiële vertegenwoordigingen van staten bewaken, moeten worden uitgesloten?
De verdere uitvoering van de motie-Belhaj na afloop van de evacuatiefase, zoals uiteengezet in de brief van 11 oktober 2021, beperkt zich tot drie specifieke groepen. Allereerst degenen die in augustus al opgeroepen waren voor vertrek op basis van de motie-Belhaj, maar die niet meer tijdig konden uitreizen of de luchthaven niet op tijd konden bereiken. En daarnaast twee bijzondere groepen die vallen onder de speciale voorziening die het kabinet heeft getroffen en die in de brief van 11 oktober worden toegelicht.5 De bewakers bij de ambassade die in dienst waren van de externe dienstverlener vallen niet binnen de criteria voor een van deze drie groepen. Zie met betrekking tot wat er in de motie-Belhaj staat het eerdere antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat in de motie-Belhaj – aangenomen daags na de val van Kabul op 15 augustus jl. – het kabinet wordt verzocht additionele groepen te evacueren die vóór het aannemen van de motie niet in aanmerking kwamen voor evacuatie? Zo ja, waarom baseert u uw besluit om de ambassademedewerkers niet te evacueren op een besluit dat vóór de motie-Belhaj is genomen, terwijl u dat bij andere groepen ook niet doet?
Het klopt dat met de uitvoering van de motie-Belhaj van 18 augustus 2021 tijdens de acute evacuatiefase groepen in aanmerking zijn gebracht voor evacuatie die voorheen niet in aanmerking kwamen. Overwegingen die ten grondslag lagen aan het besluit dat de medewerkers van de externe dienstverlener die hebben gewerkt als bewakers bij de Nederlandse ambassade niet voor overbrenging in aanmerking kwamen, waren ten eerste dat zij niet in dienst waren van de ambassade maar bij een particulier bedrijf en ten tweede dat zij geen (militaire) objecten van buitenlandse strijdkrachten bewaakten, maar officiële vertegenwoordigingen van andere staten, waarmee de Taliban officiële contacten nastreeft. Zoals eerder gemeld aan uw Kamer in de brief van 24 november 20216 vormen zij vanwege deze overwegingen een duidelijk andere groep dan de groepen die wel voor evacuatie in aanmerking kwamen zoals uiteengezet in de brief van 11 oktober 2021. De omvang van deze groep bewakers zou potentieel, inclusief de kerngezinsleden, 800 tot 1000 personen kunnen zijn.
Klopt het dat de externe dienstverlener die het verzoek tot evacuatie van de ambassadebewakers heeft gedaan na het aannemen van de motie Belhaj, tot op heden niet rechtstreeks op de hoogte is gesteld van het besluit de bewakers niet te evacueren? Zo ja, hoe verklaart u dit? Zo nee, kunt u alle correspondentie of gespreksverslagen van telefoongesprekken na het aannemen van de motie-Belhaj waarin dit besluit is meegedeeld aan de dienstverlener, de Kamer doen toekomen?
De externe dienstverlener was, uit zijn regelmatige contacten met de ambassade, reeds vanaf begin 2021 bekend met het feit dat zijn werknemers niet door Nederland geëvacueerd zouden worden. In mondelinge contacten is tegenover hem herhaald dat het niet te verwachten was dat dit standpunt zou veranderen. Van deze gesprekken is geen verslag opgetekend. Op 14 augustus is in een gesprek op de ambassade in Kaboel tegenover de supervisor van deze groep en een aantal van de medewerkers van de dienstverlener bevestigd dat voor deze groep een andere situatie geldt dan voor het ambassadepersoneel, dat zij niet binnen de door het ministerie in Den Haag vastgestelde kaders vallen, en dat uiteindelijk de werkgever voor hun veiligheid verantwoordelijk is.
Het e-mailverzoek dat de externe dienstverlener op 15 augustus aan de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken stuurde is op eenzelfde wijze behandeld als de vele andere hulpverzoeken die via diverse mailadressen, ook die van bewindspersonen en individuele ambtenaren of van directies, bij Buitenlandse Zaken binnenkwamen. Al deze verzoeken zijn doorgeleid naar de mailbox kabul@minbuza.nl. Behoudens degenen die in de acute evacuatiefase uit deze mailbox zijn gelicht met een oproep om naar de luchthaven te komen, is op geen van die andere verzoeken ingegaan; het ging zoals bekend in die eerste periode om tienduizenden e-mails.
Met de externe dienstverlener is voornamelijk mondeling (telefonisch) en soms via whatsapp gecommuniceerd. In deze communicatie is niet gereageerd op zijn verzoek aan de Minister, noch is een specifiek nieuw standpunt ten aanzien van zijn groep ingenomen of aan hem medegedeeld. In een berichtenuitwisseling op 23-24 augustus laat de ambassadeur hem via whatsapp weten niet te verwachten dat het standpunt over de groep zou veranderen. De app-uitwisseling wordt op vertrouwelijke basis met u gedeeld.7 In een telefonische uitwisseling op 25 en 26 augustus met een medewerker van het BZ-crisisteam werd hem verzocht om een namenlijst toe te sturen (zie ook het antwoord op vraag 7) maar is niet met hem over het evacuatieverzoek of een eventuele aanpassing van het standpunt ten aanzien van de groep gesproken. Toen de dienstverlener de lijst op 26 augustus toezond was er net een einde gekomen aan de evacuaties omdat de luchthaven was gesloten.
Gedurende september is, onder meer met uw Kamer, intensief gesproken over hoe om te gaan met de vele verzoeken en met de vele mensen die vanuit Afghanistan nog op hulp wachtten. Besluitvorming is met uw Kamer gedeeld per brief van 11 oktober 2021. Achteraf bezien is het spijtig dat aan de dienstverlener in die periode, anders dan een ontvangstbevestiging op 26 augustus 2021 voor de lijst, geen schriftelijk antwoord op het evacuatieverzoek meer is gestuurd.
Net als de vele anderen die in de acute evacuatiefase een hulpverzoek instuurden heeft ook de externe dienstverlener in oktober een standaardantwoord ontvangen, dat vanuit een «no reply»-mailbox is verzonden. In dat bericht (zie bijlage)8 is aan hem en aan alle anderen onder meer medegedeeld dat «the possibilities for support are unfortunately limited at this time». Daarna zijn reguliere werkcontacten voortgezet, onder meer over het afsluiten van een nieuw bewakingscontract voor het terrein waar eigendommen van de ambassade momenteel zijn opgeslagen.
Klopt het dat de externe dienstverlener eind augustus een namenlijst heeft aangedragen met personen die langer dan tien jaar als ambassademedewerker voor Nederland hebben gewerkt? Zo ja, kunt u bevestigen of de dienstverlener dit op verzoek van het ministerie heeft gedaan? Kunt u daarnaast exact aangeven wat er met deze namenlijst is gebeurd en kunt u alle correspondentie tussen het ministerie en de externe dienstverlener inzake deze namenlijst de Kamer doen toekomen?
Het klopt dat de dienstverlener op 26 augustus 2021, op verzoek van het crisisteam een dag eerder, een namenlijst van zijn medewerkers heeft aangedragen met daarop 179 namen. In zijn korte aanbiedingsmail schrijft hij dat het personen betreft die 10 jaar of langer bij de ambassade hebben gewerkt. Op deze lijst staan geen lengten van dienstverbanden vermeld en daar was ook niet specifiek om verzocht.
De reden waarom het crisisteam de lijst op 25 augustus telefonisch bij het bedrijf opvroeg is omdat bij het hulpverzoek geen overzicht zat van wie dit betrof. Op dat moment werden voor alle hulpverzoeken in de kabul-mailbox de ontbrekende namen en gegevens voor zover mogelijk alsnog opgevraagd door het crisisteam. De ambassade zat middenin de evacuatieoperatie en kon de lijst niet verstrekken. Het crisisteam wilde de namen op de lijst tevens kunnen cross-checken met binnengekomen individuele verzoeken in de kabul-mailbox, teneinde te kunnen vaststellen of het bij verzoeken van mensen die aangaven beveiliger te zijn of te zijn geweest al dan niet om personen ging die rechtstreeks in dienst waren (geweest) van de ambassade.
Op het moment dat de lijst op 26 augustus werd ontvangen sloot de luchthaven en kwam de evacuatie tot een einde. De lijst als zodanig is daarna niet meer gebruikt. Het crisisteam stuurde nog wel een ontvangstbevestiging aan het bedrijf en gaf daarin aan dat de lijst zou worden doorgegeven aan «teams die namenlijsten opstellen van personen die voor Nederland of de ambassade gewerkt hebben» met daaronder het advies dat op dat moment aan iedereen in Kaboel werd gegeven, om niet meer naar de luchthaven te gaan. Kopie van deze mailwisseling wordt eveneens vertrouwelijk met u gedeeld.3) De namenlijsten kunnen om privacy-redenen niet gedeeld worden.
Begin september deelt de ambassade, inmiddels tijdelijk gevestigd in Qatar, ook een lijst met namen van medewerkers van de externe dienstverlener met het crisisteam die dateert van 8 juni 2021. Daar staan 146 namen op, waarvan er 129 ook op de lijst van 26 augustus staan. Op deze lijst van 8 juni met 146 namen staat de duur van het dienstverband wel vermeld en staan 59 personen met een dienstverband van 10 jaar of langer.
Hoeveel ambassadebewakers die in dienst stonden van deze dienstverlener zijn er uiteindelijk per 31 december jl. ontslagen? Hoeveel van deze personen zijn er inmiddels door Nederland via deze dienstverlener weer in dienst genomen? Wat is er bij u bekend over het lot van de ontslagen personen die niet weer in dienst zijn genomen?
De externe dienstverlener heeft nog tot eind 2021 beveiligingswerkzaamheden bij de voormalige Nederlandse ambassade uitgevoerd. Ons zijn geen berichten bekend dat zijn medewerkers daarbij in problemen zijn gekomen. Van de externe dienstverlener is vernomen dat op basis van de lijst met 179 namen inmiddels 149 medewerkers per 31 december 2021 zijn ontslagen. De overige 30 personen staan nog onder contract bij het bedrijf. Het ontslag was het gevolg van het opzeggen van de Nederlandse ambassadecontracten, zoals gesteld in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer.9
Er is met deze externe dienstverlener inmiddels een nieuw contract afgesloten voor bewaking van een terrein in de voormalige groene zone waar op dit moment de achtergebleven Nederlandse eigendommen worden bewaard. Onder dit nieuwe contract worden nog elf medewerkers van de dienstverlener ingezet voor de beveiliging van de ambassade op de nieuwe locatie.
Zoals bekend is de economische situatie in Afghanistan erg slecht en voor mensen die in deze omstandigheden hun baan verliezen nog slechter. Daarom heeft mijn voorganger op 19 november 2021 besloten om aan de werknemers die zouden worden ontslagen via de werkgever een financiële tegemoetkoming ter hoogte van vier maandsalarissen (ongeacht de duur van het dienstverband) beschikbaar te stellen, om hen te helpen in deze moeilijke tijden. Deze tegemoetkoming is overgemaakt aan de werkgever en wordt door hem momenteel uitbetaald aan betrokkenen.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en uw antwoorden voor het aankomende plenaire debat over de huidige stand van zaken inzake de evacuatie-operatie aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Bijlage: bij antwoord op vraag 6: «Bericht van de Nederlandse regering» (als bulk-mail verzonden in week 11–15 okt 2021)
Het misbruik van militaire uniformen bij coronademonstratie in Amsterdam van 2 januari jl. |
|
Derk Boswijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Henk Kamp (VVD), Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er tijdens de coronademonstratie van 2 januari jl. wederom mensen in militaire kleding meeliepen en er zelfs een politieagent zwaar is mishandeld door een demonstrant die zich identificeerde als «veteraan»?1
Ja.
Klopt deze berichtgeving en wat vindt u ervan dat demonstranten zich identificeerden als «veteranen» of «militairen», met als taak om de orde bij de demonstratie te handhaven? Is dit in strijd met de «Wet op de Weerkorpsen»? Zo ja, hoe treedt u hiertegen op? Zo nee, waarom treedt u hier niet tegen op? Vraag 3 Deelt u onze zorg dat het misbruik van militaire uniformen het aanzien van onze Krijgsmacht en de individuele positie van elke actieve militair of veteraan beschadigt?
Het recht op demonstratie is een groot goed in onze samenleving en de bescherming hiervan staat voorop. Om hier in de praktijk een goede invulling aan te geven is het gebruikelijk dat gemeenten en politie afspraken maken over het in goede banen leiden van een demonstratie met de organisatie van een demonstratie. Niet ongebruikelijk is dat de begeleiders van een demonstratie, door bijvoorbeeld hesjes, herkenbaar zijn.
Het is niet vast te stellen of de betreffende demonstranten ook daadwerkelijk veteranen of militairen waren. Aan het dragen van een uniform zijn strikte regels verbonden. Voor bepaalde gelegenheden is het ook bepaalde oud-militairen toegestaan het uniform te dragen. Ook op die momenten gelden de voorschriften van Defensie omtrent het dragen van het uniform. Het optreden waar het in dit geval om gaat, behoort in ieder geval niet tot de gelegenheden waarbij het dragen van een uniform op grond van die voorschriften is toegestaan.
Welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van de aangenomen motie 35 925 X, nr. 23, die vraagt om strakkere handhaving van de artikelen 196 en 435c uit het Wetboek van Strafrecht?
Het dragen van een uniform is onderdeel van de trots van militairen en veteranen. Het doet afbreuk aan de waardigheid van de krijgsmacht, wanneer personen ten onrechte de indruk wekken onderdeel van die krijgsmacht te zijn danwel het uniform op incorrecte of incomplete wijze dragen.
In hoeverre kan een verduidelijking van de betreffende wetsartikelen, waarvan sommige nog uit de jaren ’30 stammen, zorgen voor betere handhaafbaarheid?
Hierover wordt gesproken met OM en politie.
Voor de strafrechtelijke handhaving van de genoemde artikelen uit het Wetboek van strafrecht geldt dat het voor ter plekke aanwezige opsporingsambtenaren en de betrokken officier van justitie bij het signaleren van een (rodekruis of ander)teken niet zonder meer kenbaar is of de betoger het teken onrechtmatig draagt. Om strafbaar gedrag vast te kunnen stellen is het nodig om bij de desbetreffende organisatie navraag te doen of de betrokken persoon het bij het teken behorende ambt bekleedt of anderszins toestemming van de rechthebbende organisatie heeft gekregen voor het dragen van het teken. Aangezien de prioriteit bij demonstraties doorgaans ligt bij de-escalerend optreden, is het niet altijd mogelijk om het onderzoek of verhoor dat daarvoor nodig is, ter plekke uit te voeren. Dat geldt ook voor het dragen van militaire uniformen. Voor de duidelijkheid wordt benadrukt dat het bij deze strafrechtelijke handhaving door politie van bovengenoemde artikelen uit het wetboek van strafrecht niet gaat om de handhaving van de bij de beantwoording van vraag 2 genoemde interne regels van Defensie als werkgever die primair tuchtrechtelijk worden gehandhaafd.
De Commandant der Strijdkrachten heeft in december 2021 zijn ondercommandanten schriftelijk geïnstrueerd hoe zij kunnen handelen als militairen in uniform meedoen aan protesten/betogingen. Met deze brief worden de ondercommandanten ook opgeroepen om actief hierover te communiceren binnen hun Operationele Commando’s (Koninklijke Landmacht, Marine, Luchtmacht en Marechaussee) en duidelijk te maken dat demonstreren in uniform een tuchtvergrijp is, tenzij het gaat om een demonstratie die uitsluitend de militaire rechtspositie als onderwerp heeft.
Bent u bereid om de aanpak van het misbruik van militaire uniformen en de veteranenstatus extra prioriteit te geven?
Ons zijn geen signalen bekend dat de huidige tekst van de artikelen 196 en 435c van het Wetboek van Strafrecht tot problemen leidt bij hun toepassing in de rechtspraktijk. Om die reden zien wij geen aanleiding om voor een betere handhaafbaarheid over te gaan tot verduidelijking van deze strafbepalingen.
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Ja.
Klopt het dat er in dit coalitieakkoord cumulatief 10,7 miljard euro wordt uitgetrokken voor Defensie als je kijkt naar de periode 2022–2025, cumulatief 25,7 miljard euro in de periode 2022–2030 en maar liefst 55,7 miljard euro cumulatief in de periode 2022–2040?
Ja, als de structurele reeks uit het coalitieakkoord wordt doorgetrokken tot 2040 zijn dit de bedragen die worden uitgetrokken voor Defensie. Deze gelden komen bovenop de bestaande middelen in de Defensiebegroting.
Wat wordt bedoeld met «onderhoud en intensivering van defensie-uitgaven» waarin deze kabinetsperiode 10,7 miljard euro wordt geïnvesteerd? Welk bedrag gaat waar naartoe?
In het coalitieakkoord is onder de noemer «intensivering» 1,85 miljard euro structureel gereserveerd voor het versterken van de krijgsmacht. Uit deze middelen wordt structureel 0,5 miljard euro gereserveerd voor modernisering van het loongebouw en arbeidsvoorwaarden. De overige middelen worden gereserveerd voor gevechtsondersteuning, inzetvoorraden, digitalisering, innovatie en nieuwe (cyber)capaciteiten en wapensystemen. Voor het inlopen en wegwerken van achterstanden bij vastgoed, IT, instandhouding en onderhoud van materieel bij Defensie is onder de noemer «onderhoud» structureel 1,15 miljard euro gereserveerd.
Structureel is in het coalitieakkoord daarmee 3 miljard euro gereserveerd voor intensivering en onderhoud. Binnen de kabinetsperiode is het bedrag hoger door incidentele aanvullende uitgaven. In 2024 wordt de begroting verhoogd met 4,1 miljard euro en in 2025 met 4,2 miljard euro.
Hoe de middelen uit het coalitieakkoord precies worden uitgegeven, vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. Dit zal leiden tot de nieuwe Defensienota. In de Defensienota werkt het kabinet het coalitieakkoord voor Defensie verder uit in doelstellingen en beleidsmaatregelen.
Hoe verhoudt de zinsnede «Een krachtige NAVO blijft de hoeksteen van onze collectieve verdediging» zich tot de plannen voor verregaande Europese defensiesamenwerking, ook op het vlak van commandovoering en uitvoering?
Europa moet in de toekomst zelfstandig kunnen optreden wanneer de Europese belangen in het geding zijn. Daarom zet het kabinet in op de verdieping van de samenwerking met omringende Europese landen, versterken we op EU-niveau de samenwerking in de vorm van gemeenschappelijke missies en oefeningen en speelt Nederland een actieve rol in de Europese ontwikkeling van defensiecapaciteiten. Dit komt ook de NAVO ten goede. De inspanningen die Defensie levert en de extra middelen uit het coalitieakkoord versterken dan ook onze bijdrage in zowel NAVO-verband als in Europees verband.
Gaat de nieuwe coalitie op defensiegebied streven naar taakspecialisatie binnen de EU? Zo ja, met welke landen en binnen welke kaders wordt hierover samenwerking gezocht?
In de Defensievisie 2035 is aangegeven dat Defensie gaat inzetten op verdere specialisatie binnen de NAVO en EU. Dit onderwerp wordt nu al geregeld opgebracht in internationaal verband, en Nederland heeft specialisatie expliciet ingebracht tijdens de strategische dialoogfase over het Strategisch Kompas (Kamerstuk 21 501-28-229). Het coalitieakkoord benadrukt de noodzaak van het versterken van specialismen. De Nederlandse inzet wordt verder uitgewerkt in de Defensienota. Uw Kamer ontvangt bovendien nog een brief waarin nader wordt ingegaan op de rationale van specialisatie, welke vormen mogelijk zijn en waar kansen en risico’s liggen.
Wat zijn concreet de voornemens voor strategische autonomie voor onze defensie-industrie en het bevorderen van een gelijker speelveld, ook in het licht van het beleid van lidstaten als Frankrijk?
Zoals hierboven beschreven, wordt het coalitieakkoord verder uitgewerkt in de nieuwe Defensienota.
Kunt u aangeven hoe Defensie binnen 3 jaar 4 miljard euro extra per jaar gaat uitgeven? Kunt u aangeven waarop die grote intensivering gebaseerd is?
Zoals hierboven beschreven, worden de ambities in het coalitieakkoord vertaald naar realistische doelstellingen en beleidsmaatregelen in de nieuwe Defensienota. De Defensienota zal duidelijk maken hoe en waaraan het defensiebudget specifiek wordt uitgegeven. In het coalitieakkoord is benadrukt dat we leven in een wereld met veranderende machtsverhoudingen en instabiliteit rond Europa. Door de opstelling van landen als Rusland en China en de sterkere focus van de VS op Azië moeten we onze vrijheid, veiligheid en welvaart actiever beschermen. Met de huidige inrichting en staat van de organisatie is Defensie onvoldoende toegerust voor toekomstige (en sommige huidige) dreigingen. In NAVO-verband is in 2014 afgesproken om de defensie-uitgaven in 10 jaar te bewegen richting 2% van het bbp. Met de uitgaven uit het coalitieakkoord brengt het kabinet de defensie-uitgaven als percentage van het bbp in 2024 en 2025 volgens de huidige verwachting naar het niveau van het Europees NAVO-gemiddelde van 1,85% bbp.
Tot welke «internationale verplichting» wordt het defensiebudget opgehoogd: de NAVO-norm of het Europees gemiddelde van het BNP?
Met de uitgaven uit het coalitieakkoord brengt het kabinet de defensie-uitgaven als percentage van het bbp in 2024 en 2025 volgens de huidige verwachting naar het niveau van het Europees NAVO-gemiddelde van 1,85% bbp. Dit betreft het geprognosticeerde gemiddelde van de defensie-uitgaven door de Europese NAVO-bondgenoten.
Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen |
|
Jasper van Dijk |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met de eerdere antwoorden op mijn vragen over Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen?1
Ja
Kunt u toelichten waarom het meer dan vier en een halve maand heeft geduurd voordat deze vragen zijn beantwoord, terwijl er nauwelijks inhoudelijke informatie in wordt gedeeld? Dit had toch gemakkelijk binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoord kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vragen konden niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord omdat het daarvoor benodigde archiefonderzoek nog niet was afgerond. De Kamer is hier op 7 september jl. over geïnformeerd (Aanhangsel van de Handelingen, Vergaderjaar 2020–2021, nr. 3946).
Zoals bekend kwamen de ontwikkelingen in Afghanistan kort na het indienen van de vragen in een stroomversnelling, die vervolgens leidden tot een crisis en de evacuatie. Gegeven de ernst van die situatie heeft Defensie de keuze gemaakt om de inzet op de actuele ontwikkelingen voorrang te geven op de beantwoording van genoemde Kamervragen.
Kunt u alsnog aangeven, aangezien het kennelijk niet in Afghanistan was, wanneer en waar de in het AD-artikel beschreven luchtaanval op de rotsformatie, die volgde op het (mede) door Nederland verzamelen en/of analyseren en delen van inlichtingen, werd uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Was dit in Irak?
Zoals in de beantwoording op uw eerdere schriftelijke vragen is aangegeven werd deze wapeninzet niet uitgevoerd door Nederland. Het betreft hier inderdaad een aanval in Irak als onderdeel van de luchtcampagne van de anti-ISIS coalitie.
Het is te allen tijde aan het land dat een doel accepteert, en ultimo aan de vlieger van dat land, om op basis van de informatie die op dat moment beschikbaar is te besluiten of een aanval doorgang kan vinden of niet. Het kabinet kan daarom enkel uitspraken doen over wapeninzet die Nederland zelf heeft uitgevoerd, aangezien Nederland voor die aanvallen de verantwoordelijkheid draagt. Het is daarom niet aan Nederland maar aan het land dat deze aanval uitvoerde om daarover nader te communiceren.
Ten aanzien van mogelijke burgerslachtoffers geldt dat wanneer op basis van informatie van derden of op basis van eigen informatie van de coalitie kan worden vastgesteld dat een coalitiepartner mogelijk betrokken was bij mogelijke burgerslachtoffers, het desbetreffende land daar zo snel mogelijk van op de hoogte wordt gesteld. Het land in kwestie bepaalt vervolgens eigenstandig hoe met die kennis wordt omgegaan (zoals onder meer aangegeven in Kamerstuk 27 925, nr. 670).
Als Nederland middels de door onze PED-capaciteit geleverde producten mogelijk betrokken zou zijn geweest bij mogelijke burgerslachtoffers ten gevolge van deze aanval dan zou Nederland daar dus door de coalitie van op de hoogte gesteld zijn. Dit is niet gebeurd. Er is bij het kabinet dan ook geen vermoeden van mogelijke burgerslachtoffers bij deze aanval bekend. De informatie in het AD-artikel geeft evenmin aanleiding voor een vermoeden.
Kunt u alsnog aangeven wat de gevolgen van deze luchtaanval waren? Hoeveel mensen werden erdoor gedood? Wat is u bekend over de identiteit van de slachtoffers? Wist men van tevoren wie er gedood zouden worden? Hoe is uitgesloten dat er burgers tussen zaten? Hoe is dit vastgesteld?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel gevallen heeft Nederland door middel van een inlichtingenbetrokkenheid via inzet van een of meerdere drones bijgedragen aan luchtaanvallen door een ander land in Afghanistan en Irak? Aangezien Nederland de zogenaamde PED-capaciteit in totaal 606 keer heeft ingezet, betekent dit dan ook dat een bijdrage is geleverd aan honderden luchtaanvallen?2
De Processing Exploitation & Dissemination (PED) capaciteit is ingezet ten behoeve van de algemene beeldopbouw van de coalitie in zijn geheel. De PED-cel leverde daarvoor beeldanalyses op basis van camerabeelden van sensoren van vliegtuigen. Dit gebeurde doorgaans door het opleveren van een rapport, dat vervolgens onderdeel werd van het geheel aan coalitie-informatie die de coalitie tot haar beschikking had voor targeting processen. Sporadisch kwam het voor dat de coalitie al tijdens een «live» beeldanalyse van de PED-cel besloot tot een wapeninzet, omdat de waarnemingen konden bijdragen aan een bestaand targeting proces. Beide varianten worden door de Defensie-collega in het AD-artikel genoemd.
Het is voorts niet te zeggen in hoeveel gevallen een product van de Nederlandse PED-capaciteit heeft bijgedragen aan luchtaanvallen door een ander land in Afghanistan en Irak. Net als bij andere producten van overige coalitiepartners die bijdroegen aan de beeldopbouw van de coalitie, was het uiteindelijk aan de targeting experts van de coalitie om te selecteren welke informatie er al dan niet gebruikt werd voor een targeting proces. Het is niet zo dat de PED-cel, na een bijdrage te hebben geleverd aan het geheel aan coalitie-informatie, werd ingelicht of en zo ja hoe het product werd gebruikt voor een targeting proces. Enkel als de coalitie al tijdens een «live» beeldanalyse van de PED-cel besloot tot wapeninzet kon dit door de PED-cel worden geconstateerd.
Wel is door Nederland op voorhand kenbaar gemaakt dat producten enkel voor de missies Operation Inherent Resolve(OIR) van de anti-ISIS coalitie en Resolute Support Mission (RSM) in Afghanistan, en niet voor andere doeleinden mochten worden gebruikt. Ook is op voorhand kenbaar gemaakt dat producten enkel gebruikt mochten worden t.b.v. wapeninzet die binnen de Nederlandse Rules of Engagement viel. Beide voorwaarden werden aangegeven op elk product dat door de PED-cel werd geleverd. Nederland moet erop kunnen vertrouwen dat deze nationale restricties door coalitiegenoten worden nageleefd, zoals coalitiegenoten daar andersom ook op moeten kunnen vertrouwen.
Heeft Nederland afgelopen jaren ook een inlichtingenbijdrage geleverd aan luchtaanvallen in andere dan deze twee landen? Zo ja, welke?
Nee. De PED-capaciteit is uitsluitend ingezet t.b.v. de missies OIR van de anti-ISIS coalitie en RSM in Afghanistan.
Kunt u een beeld schetsen van de gevolgen van de luchtaanvallen waar Nederland afgelopen jaren een inlichtingenbijdrage aan heeft geleverd, in het bijzonder wat (mogelijke) burgerslachtoffers betreft? Zo nee, kunt u dat niet omdat u dat niet weet of omdat u dat niet wilt delen?
Zie het antwoord op vraag 5. Defensie is er niet mee bekend dat Nederland middels de door onze PED-capaciteit geleverde producten mogelijk betrokken was bij mogelijke burgerslachtoffers ten gevolge van wapeninzet.
Werden er door Nederland bijzondere voorwaarden gesteld aan het gebruik door andere landen van door Nederland verworven of bewerkte inlichtingenproducten? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 5.
Heeft Nederland afgelopen jaren soms medewerking, via de PED-capaciteit, geweigerd aan luchtaanvallen door een ander land? Zo ja, hoe vaak en om welke reden(en)?
Zie het antwoord op vraag 5.
Het bericht dat ‘bij defensie duizenden boosterprikkers klaarstaan’ |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Henk Kamp (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Te weinig boosterprikkers? Bij defensie staan er duizend klaar»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Kunt u uiteenzetten of u van mening bent dat de trage boostercampagne in Nederland als een succes ervaren mag worden?
Zoals door mijn voorganger in het Kamerdebat van 1 december en van 15 december jl. aan uw Kamer is toegelicht, is de boostercampagne op 18 november jl. begonnen. Inmiddels is er een dusdanige versnelling gemaakt dat iedereen van 18 jaar en ouder in de gelegenheid is geweest een afspraak te maken voor een boostvaccinatie. De versnelling is door mijn voorganger toegelicht in zijn brief van 3 december jl.
Hoe bent u voornemens uw «boosteroffensief» binnen december nog tot een succes te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat 1.500 militairen beschikbaar staan als «prikkers»?
In totaal hebben 2.000 militairen klaar gestaan om te ondersteunen. De eerste 750 militairen zijn over een langere periode ingezet om de boostercampagne te ondersteunen of werkzaamheden in de teststraten uit te voeren. De Militaire Steunverlening in het Openbaar Belang (MSOB) loopt tot 1 maart 2022. De tweede 750 en later toegevoegde 500 militairen zijn met een aanvullende MSOB voor een kortere periode gevraagd om te ondersteunen tot 23 januari 2022. Defensie kan vaccineerders leveren, maar is ook bereid om in andere functies ingezet te worden. Denk aan administratieve medewerkers, optrekkers (van vaccin uit flacons in injectiespuit) of bemonsteraars (bij testen).
Bent u van mening dat de vierhonderd militairen die de GGD zullen gaan helpen met testen voldoende zullen zijn om de Nederlandse boostercampagne in lijn te brengen met andere westerse landen zoals het Verenigd Koninkrijk of Hongarije, die beide ondertussen bijna dertig procent van hun bevolking hebben geprikt met een boosterprik?
Op dit moment vormen de militairen een deel van de groep mensen die bijdragen aan de doelstelling van de boostercampagne: iedereen van 18 jaar en ouder uiterlijk in de tweede helft van januari 2022 de mogelijkheid te hebben gegeven voor een boostvaccinatie, mits zij de laatste vaccinatie uit de basisserie of een doorgemaakte besmetting, ten minste drie maanden geleden hebben gehad. Ik verwijs u naar de Kamerbrief van 3 december en van 14 december jl. waarin door mijn voorganger is toegelicht hoe de boostercampagne wordt uitgevoerd.
Kunt u uiteenzetten of u voornemens bent 1.500 of meer militairen aan te leveren en in te zetten als prikkers?
Op dit moment ziet het steunverleningsverzoek aan Defensie op 2.000 militairen voor steunverlening bij het testen en vaccineren door de GGD’en. Deze militairen zijn tot en met 23 januari 2022 ingezet, 750 militairen zullen oproepbaar blijven voor de vaccinatiestraten of de teststraten tot 1 maart 2022.
Bent u voornemens huisartsen, die ook in de vaccinatiecampagne meegeprikt hebben, te vragen om boosterprikken te helpen zetten?
Huisartsen hebben meerdere malen aangegeven geen collectieve bijdrage te kunnen leveren aan de vaccinatiecampagne. Dit is ook voor de boostercampagne het geval. In het licht van de opkomst van de omikronvariant is een verdere versnelling van de boostercampagne nog noodzakelijker en heb ik de LHV verzocht waar mogelijk de GGD’en te helpen. De LHV heeft aangegeven haar achterban te vragen mee te werken, daar waar het kan. Huisartsen hebben ook geholpen met de boostercampagne onder andere bij het vaccineren van niet-mobiele thuiswonenden, bij het vaccineren van bewoners in instellingen en hulp bij vaccinatie op de mobiele en vaste vaccinatielocaties van de GGD’en.
Bent u op de hoogte dat bijna 16.000 geneeskundestudenten middels de vereniging «De Geneeskundestudent» zouden kunnen en willen helpen boosteren?
Zoals mijn voorganger in zijn brief van 14 december jl. heeft aangegeven, heeft GGD GHOR Nederland contact gehad met een vertegenwoordiger van de geneeskundestudenten. Studenten Geneeskunde worden gestimuleerd zich bij de uitzendbureaus in GGD-regio’s te melden zodat ze via de uitzendbureaus ingezet kunnen worden bij de boostercampagne.
Kunt u uiteenzetten of u voornemens bent deze grote groep studenten te benaderen om te helpen boosterprikken te zetten?
Zie antwoord vraag 8.
Welke andere groepen bent u voornemens te benaderen om de boostercampagne te versnellen?
In de brieven aan uw Kamer van 3 december jl. en 14 december jl. is aangegeven dat de GGD met een zeer divers aantal partijen in gesprek is voor hulp bij de boostercampagne. Via www.ggdreservisten.nl kan men zich melden. De GGD brengt het hulpaanbod in kaart en streeft er naar zo veel mogelijk aanbiedingen te kunnen koppelen aan regio’s waar capaciteit nodig is.
Bent u bereid elke vraag afzonderlijk te beantwoorden en op korte termijn te beantwoorden?
Dat is helaas door drukte niet gelukt.