Het bericht dat militairen zelf moeten boeten voor de misstanden die ze melden |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Militairen die misstanden melden moeten daar vaak zelf voor boeten. «Ik moest naar de ggz. Maar ik ben niet gek»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in NRC. In mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Futselaar (SP) die de Kamer ontving op 17 mei 2023, heb ik aangegeven dat Defensie doorlopend werkt aan een veilige werkomgeving voor alle medewerkers waarin iedereen zich veilig voelt om meldingen te doen (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2644). Defensie probeert dan ook het melden van vermoedens van integriteitsschendingen en misstanden zo makkelijk mogelijk te maken. Een positieve meldcultuur waarbij medewerkers zich durven te melden is hier onderdeel van. Ik betreur het dan ook dat de (oud-)medewerkers die in NRC aan het woord komen geen positieve ervaringen hebben.
Voorafgaand aan het verder beantwoorden van de door het lid Piri (PvdA) gestelde vragen is het belangrijk te benoemen dat er een onderscheid bestaat tussen een integriteitsschending en een vermoedelijke misstand. Voor een toelichting hierop verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen Futselaar (SP).
Op welke manier worden melders actief ondersteund in het melden van een misstand bij Defensie? Hoe worden zij na de melding ondersteund?
Het beleid rondom meldingen en de stappen die horen bij het doen en behandelen van meldingen zijn voor alle medewerkers benaderbaar via het interne publicatieportaal. Deze meldingen kunnen onder meer gedaan worden bij de direct of hogere leidinggevende, de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) en het extern bemenste Meldpunt Integriteit Defensie (MID), of direct extern bij bijvoorbeeld het Huis voor Klokkenluiders. Defensie biedt melders de mogelijkheid om bijgestaan te worden door deskundige ondersteuners, zoals een vertrouwenspersoon of een integriteitsadviseur. Wanneer een melder een vermoeden van een misstand wil melden maar niet wil dat zijn identiteit kenbaar wordt binnen de organisatie, kan een coördinator vertrouwenspersoon als tussenpersoon optreden.
Tijdens en na afloop van het meldproces wordt (na)zorg aan de melder geboden. Dit is altijd maatwerk en hier wordt in voorzien op basis van de behoeften van de melder. Defensie blijft dan ook (na)zorg verbeteren. Recent is bijvoorbeeld in de interne procesbeschrijving voor het melden van misstanden opgenomen dat het meldproces standaard met melders geëvalueerd gaat worden.
Wat zijn de gevolgen voor de verdere carrière van een militair wanneer deze een melding doet over een misstand? Op welke manier wordt erop toegezien dat er geen consequenties zijn voor diens carrière?
Defensie werkt doorlopend aan een positieve en veilige meldcultuur, waarin medewerkers zich veilig voelen om een melding te doen. Aangiftes, andere vormen van straffen of dreigingen met straffen tegen melders vanwege het feit dat zij een melding hebben gedaan, passen hier niet in. Dit geldt ook voor het ondervinden van negatieve gevolgen voor de carrière.
Defensie wil niet dat medewerkers worden benadeeld vanwege het feit dat zij een melding doen. Melders van een vermoeden van een misstand (zowel burgermedewerkers als militairen) hebben recht op wettelijke bescherming en mogen tijdens en na de behandeling van een vermoeden van een misstand niet worden benadeeld. Het ondervinden van negatieve gevolgen voor de carrière en het doen van aangiftes of dreigen met straffen vanwege het feit dat iemand een melding heeft gedaan, zijn vormen van benadeling. Defensie accepteert het dan ook niet wanneer commandanten of leidinggevenden melders hiermee confronteren. Indien dit wel gebeurt wordt met hen in gesprek gegaan en worden, afhankelijk van de situatie, passende maatregelen genomen.
Indien een melder zich benadeeld voelt, wil Defensie graag dat de melder dit kenbaar maakt, zodat dit kan worden onderzocht en hiertegen kan worden opgetreden. Melders kunnen zich wenden tot hun vertrouwenspersoon, een leidinggevende, een integriteitsadviseur of het bevoegd gezag. Ook kunnen deze functionarissen proactief met de melder bespreken of de melder deze benadeling ervaart. Afhankelijk van de situatie wordt in overleg met de melder bezien hoe de ervaren benadeling moet worden behandeld.
Hoe wordt er opgetreden tegen het (dreigen met) doen van aangifte en andere vormen van «straffen» zoals het afnemen van de vaste slaapplek van een militair die een melding doet van een misstand of een andere militair daarin ondersteunt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u dat de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) een melder advies heeft gegeven over het doorzetten van een melding in relatie tot diens ontslagregeling? Is het COID voldoende onafhankelijk in haar rol als integriteitsorgaan?
Integriteitadviseurs van de COID informeren melders over het gehele meldproces. Onderdeel hiervan is het schetsen van de verschillende mogelijkheden van het behandelen van een melding. Het is hierbij nadrukkelijk niet de bedoeling om het doorzetten van meldingen te ontmoedigen, integendeel. Indien melders toch het gevoel hebben dat het doen van een melding ontmoedigd wordt, wil Defensie graag dat een melder dit kenbaar maakt. Dit kan bij een vertrouwenspersoon, een leidinggevende, de behandelaar van de melding of het MID. Verder verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 9, 10 en 11 van de schriftelijke vragen Futselaar (SP) (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2644).
Hoe verklaart u dat er uit het jaarverslag van de COID uit 2021 blijkt dat slechts bij 11 van de 216 gemaakte meldingen van vermoedelijke integriteitsschendingen onderzoek werd gedaan?
Ons integriteitsbeleid is erop gericht dat de betrokken personen met elkaar in gesprek gaan om de situatie te bespreken en te verbeteren. In overleg met de melder en een integriteitsadviseur wordt bekeken wat, gegeven de omstandigheden, de meest passende manier is om op een situatie te reageren, tot een oplossing te komen en recht te doen aan de behoeften van betrokkenen.
Concrete voorbeelden zijn bemiddeling en mediation. Deze interventies worden begeleid door mediators van Defensie, welke zijn aangesloten bij het landelijke kwaliteitsregister. Betrokkenen kunnen bij dit soort gesprekken ondersteund worden door een vertrouwenspersoon of een integriteitsadviseur.
In de meeste gevallen zijn de gesprekken effectief en zijn de betrokkenen het erover eens dat de situatie zonder onderzoek kan worden afgerond. Daardoor is voor de meeste meldingen van een vermoedelijke integriteitsschending geen onderzoek nodig of gewenst.
Waarom wordt er in beginsel voorkeur gegeven aan minder ingrijpende maatregelen dan een onderzoek, zoals blijkt uit het jaarverslag van de COID uit 2021? Doet dit recht aan de gemaakte meldingen?
Zie antwoord vraag 6.
Is het feit dat een behandelaar van de COID dezelfde baas heeft als de melder wiens casus wordt behandeld wat u betreft in alle gevallen een onzuiverheid van de behandeling? Maakt het deel uit van het reglement van de COID dat de behandelaar niet dezelfde baas mag hebben als de melder?
De behandelaar van een melding is het bevoegd gezag van degene over wie gemeld is. Vaak is dit de direct leidinggevende. Deze persoon is namelijk verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving en in staat de situatie waar nodig te verbeteren. De behandeling kan belegd worden bij het naasthogere bevoegd gezag, bijvoorbeeld wanneer het primaire bevoegd gezag niet op voldoende afstand staat van de te onderzoeken kwestie of personen. Het bevoegd gezag kan hiertoe besluiten. Ook kan de melder zelf de melding bij het naasthogere niveau neerleggen. De integriteitsadviseur kan hierbij ondersteunen. Bovengenoemde procedure geldt ook voor meldingen binnen de COID.
Wat is er gedaan met de aanbevelingen van commissie-Giebels? Op welke manier wordt het effect van de maatregelen gemonitord?
Naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie-Giebels is het plan van aanpak ter versterking van de sociale veiligheid opgesteld. Dit plan is in 2022 verankerd in het verbeterde integriteitsbeleid (Kamerstuk 36 124, nr. 8). Zoals de commissie-Giebels heeft aanbevolen, richt het beleid voor het herkennen en behandelen van signalen en meldingen zich in eerste instantie op het bespreken van de situatie met alle betrokkenen. Het doel hierbij is om met een mensgerichte aanpak de onderlinge relaties te herstellen en de situatie te verbeteren.
De effecten van de maatregelen worden op verschillende manieren gemonitord. Onder andere door evaluatieonderzoek – zoals de evaluatie van het MID en de COID (Kamerstuk 35 000-X, nr. 97) – peilingen onder medewerkers, doorlopend Just-cultureactie-onderzoek en onderzoek naar specifieke onderwerpen, zoals het onderzoek naar het stelsel van vertrouwenspersonen.
Hoe gaat de procedure van een melding bij het externe meldpunt op dit moment in zijn werk? Worden meldingen die bij het externe meldpunt gemaakt worden ook extern onderzocht? Kunnen meldingen net zo makkelijk bij het externe meldpunt gedaan worden als bij de COID? Hoe kunnen militairen het externe meldpunt vinden?
Alle medewerkers van Defensie (militairen en burgers) en externen kunnen een melding doen van een vermoedelijke integriteitsschending of misstand bij het extern bemenste MID. Dit kan telefonisch, via e-mail, of via een webformulier. De contactgegevens van het MID zijn te vinden op www.defensie.nl, op het intranet van Defensie en in de «Mijn Defensie»-app.
Het MID is niet bevoegd om meldingen te onderzoeken. Het MID zet de melding, alleen met instemming van de melder, binnen 24 uur door aan de COID. Een integriteitsadviseur adviseert de melder en het bevoegd gezag over de verdere behandeling van de melding. Als het bevoegd gezag vaststelt dat er sprake is van een vermoeden van een misstand, wordt altijd een onderzoek ingesteld. Zoals genoteerd in het antwoord op vraag 12 kan dit een intern of extern onderzoek zijn.
Wanneer het een melding van een (vermoedelijke) integriteitsschending betreft, wordt in samenspraak met de melder en andere betrokkenen bepaald op welke wijze met de situatie wordt omgegaan. Zoals aangegeven is niet voor elke melding van een integriteitsschending een onderzoek nodig. Wanneer er wel een onderzoek wordt uitgevoerd, is dit in de regel een intern onderzoek.
Waarom wordt er niet voor alle meldingen gebruikgemaakt van het externe meldpunt? Wat is de meerwaarde van een interne integriteitsorganisatie zoals de COID?
Als uitgangspunt geldt dat klachten en meldingen binnen Defensie zelf worden behandeld. Ten eerste omdat dit bijdraagt aan het veranderen van de cultuur waarbij de organisatie kan leren van klachten en leidinggevenden hierop sneller kunnen acteren, maar juist ook aangesproken kunnen worden. Ten tweede heeft Defensie een wettelijke verplichting om zelf klachten in behandeling te kunnen nemen. Zo stelt de algemene wet bestuursrecht dat het aan een bestuursorgaan is om klachten zelf in behandeling te nemen. Ook heeft Defensie een wettelijke verplichting om een procedure voor de behandeling van meldingen van integriteitsschendingen en vermoedens van misstanden intern te borgen. Ik acht het daarmee vanuit de zorg voor het personeel van belang dat Defensie zelf verantwoordelijkheid draagt voor de afhandeling van klachten, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedens van misstanden.
Defensie beschikt over een onafhankelijk meldpunt, het MID. Dit meldpunt is extern bemenst, valt organiek rechtstreeks onder de secretaris-generaal en staat los van de COID (Kamerstuk 35 000-X nr. 86). De positionering van het MID is in lijn met de bevindingen van de Commissie-Giebels. Zij prefereert een intern meldpunt boven een extern meldpunt vanwege de acceptatie (Kamerstuk 34 775-X nr. 130).
Een medewerker die een vermoeden van een misstand wil melden kan zich ook richten tot het Huis voor Klokkenluiders.
Tot in hoeverre zijn de onderzoekscommissies die meldingen onderzoeken onafhankelijk? Wat zijn hier de vereisten voor?
Het bevoegd gezag kan een interne commissie van onderzoek instellen. Een vermoeden van een misstand kan het bevoegd gezag ook door een externe onderzoekscommissie laten onderzoeken. In alle gevallen mogen de leden van de commissie niet betrokken zijn of zijn geweest bij het voorval en moeten zij op voldoende afstand staan van de te onderzoeken kwestie of personen. De melder heeft de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de samenstelling van de commissie.
Hoe verklaart u dat er de afgelopen vijf jaarverslagen van de COID 1224 meldingen zijn gedaan bij het meldpunt, en er slechts zeven militairen zijn erkend als klokkenluider?
In de praktijk is een (melding van een vermoeden van een) misstand niet vaak aan de orde. Vaker gaat het om een (melding van een vermoeden van een) integriteitsschending in meer algemene zin. In het antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen Futselaar (SP) heb ik toegelicht wanneer sprake is van een (vermoeden van een) integriteitsschending en een (vermoeden van een) misstand (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2644).
Wat zijn de vereisten om officieel aangemerkt te worden als klokkenluider, en zijn deze vereisten in verhouding met een realistisch profiel van een klokkenluider? Waarin wijken de vereisten van Defensie af van de vereisten die het Huis voor Klokkenluiders hanteert?
Zoals genoteerd in het antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen Futselaar (SP) is in de Wet bescherming klokkenluiders gedefinieerd wanneer sprake is van een melder van een vermoeden van een misstand, ook wel een «klokkenluider» (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2644). Zowel Defensie als het Huis voor Klokkenluiders toetsen bij het toekennen van de status van klokkenluider aan deze definitie.
Hoe beoordeelt u de beschreven situatie dat klokkenluiders van Defensie een schadevergoeding krijgen in ruil voor een verdere zwijgplicht (ook als de casus niet wordt opgelost)? Wanneer is de laatste vaststellingsovereenkomst met daarin een geheimhoudingsclausule gesloten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 7 en 8 van de schriftelijke vragen Futselaar (SP), is voor Defensie het uitgangspunt dat in een vaststellingsovereenkomst geen afspraak wordt gemaakt die de (voormalig) medewerker belet om te spreken over het gemelde vermoeden van een misstand. Mocht een dergelijk afspraak toch in een vaststellingsovereenkomst zijn opgenomen, dan zal Defensie de melder hier niet aan houden (afgezien van wettelijke en op andere (interne)regelgeving gebaseerde geheimhoudingsverplichtingen).
Wat is de standaardprocedure als er melding wordt gemaakt over een fysieke veiligheidssituatie door een militair?
Medewerkers kunnen een onveilige situatie in alle gevallen met hun leidinggevende bespreken. Daarnaast moeten onveilige situaties (ook) gemeld worden. Meldingen over een fysieke veiligheidssituatie worden gedaan in het centrale interne systeem «PeopleSoft Melden Voorvallen» (PSMV). De meldingen worden afhankelijk van de ernst van de schade en/of het letsel gecategoriseerd in vier «ernstcategorieën». Hierbij is categorie 1 de laagste en categorie 4 de zwaarste. De procedure voor het melden via PSMV is uniform voor alle typen meldingen.
De verantwoordelijkheden voor het onderzoeken en afdoen van een melding voor categorieën 1 en 2 ligt bij de commandant van de zelfstandige eenheid en voor categorie 3 bij de commandant van het defensieonderdeel. De Inspecteur-Generaal Veiligheid (IGV) doet in beginsel onderzoek naar meldingen die vallen in categorie 4, maar is daartoe niet beperkt. De verantwoordelijkheid voor het initiëren van acties, zoals het treffen van maatregelen, ligt primair bij de verantwoordelijke commandanten.
Worden leidinggevenden geïnstrueerd over de te hanteren procedure bij een melding? Op welke manier wordt erop toegezien dat deze wordt gevolgd?
Leidinggevenden worden geïnstrueerd over de te hanteren procedure bij een melding. Indien de melding een (vermoedelijke) integriteitsschending betreft wordt de leidinggevende geïnstrueerd en geadviseerd door een integriteitsadviseur. De integriteitsadviseur begeleidt het proces en ziet erop toe dat deze zoals voorgeschreven wordt gevolgd.
Wanneer het een melding gaat over een fysieke veiligheidssituatie worden leidinggevenden geïnstrueerd door de veiligheidsadviseur van de eenheid. Deze adviseurs bewaken dat de standaardprocedure wordt gevolgd. Ook is een instructiekaart beschikbaar en biedt het PSMV-systeem de mogelijkheid om aanvullende informatie over de meldprocedure weer te geven.
Wordt er zorgvuldig omgegaan met de vertrouwelijkheid van een melding? Hoe kunt u ervoor zorgen dat militairen er zeker van kunnen zijn dat een melding in alle vertrouwelijkheid gedaan kan worden?
De regelgeving bij Defensie is als volgt. Bij de behandeling van meldingen van een vermoeden van een misstand wordt informatie over de melding en de melder alleen gedeeld met functionarissen die noodzakelijkerwijs bij de melding betrokken zijn. Het is niet de bedoeling dat buiten deze groep informatie wordt gedeeld die herleidbaar is tot de identiteit van de melder.
In de praktijk komt het voor dat binnen delen van de organisatie bekend wordt wie een melding heeft gedaan, bijvoorbeeld omdat dit door collega’s kan worden afgeleid uit veranderde omstandigheden, het onderzoeken van de melding, of zelf door de melder wordt gedeeld. Mocht dit gebeuren dan wordt afhankelijk van de situatie samen met de relevante betrokkenen bepaald hoe hier op moet worden gereageerd. Hierbij adviseert de integriteitsadviseur het bevoegd gezag.
Wordt er na het doen van een melding (over veiligheid) ook op geacteerd als dit het nadrukkelijke verzoek van de melder is? Hoe wordt een melding vervolgens (anoniem) besproken door leidinggevenden?
Defensie neemt elke melding serieus en bekijkt in overleg met de melder en overige betrokkenen wat de meest passende manier van behandeling is. Dit geldt voor alle soorten meldingen, zowel voor (vermoedelijke) integriteitsschendingen als voor fysieke veiligheidssituaties.
Ons beleid omtrent integriteitsschendingen is erop gericht om met alle betrokkenen te bespreken wat er nodig is om met de situatie om te gaan. Hierbij wordt er rekening gehouden met de rechten, belangen, en wensen van alle betrokkenen. Integriteitsschendingen kunnen anoniem gemeld worden bij het MID. Een melding vervolgens volledig anoniem bespreken is in de praktijk lastig. Informatie moet namelijk gedeeld worden en deze is mogelijk herleidbaar naar de melder. Wel kan een (coördinator) vertrouwenspersoon als tussenpersoon optreden, zodat de melding zo vertrouwelijk mogelijk wordt besproken en de melder zelf hier niet direct betrokken hoeft te zijn. Meldingen omtrent fysieke veiligheidssituaties kunnen in het PSMV-systeem niet anoniem worden gemeld.
Wordt er pas iets met een melding gedaan wanneer de misstand iets illegaals betreft (zie de uitspraak van de commandant in het genoemde NRC-artikel)? Wordt de veiligheid van militairen op die manier voldoende gewaarborgd volgens u?
Defensie neemt elke melding in behandeling. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 en 7 wordt altijd bekeken wat de meest passende manier is om op een situatie te reageren en tot een oplossing te komen. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat de veiligheid zoals bedoeld in de vraag voldoende gewaarborgd is, doordat ons beleid en procedures met zorg zijn ontwikkeld en de medewerkers betrokken bij het proces voldoende zijn gekwalificeerd.
De uitvoering van het meldproces blijft mensenwerk, waarbij het een uitdaging kan zijn om aan alle belangen en partijen evenredig recht te doen. Daarom bespreken medewerkers betrokken bij het meldproces regelmatig met elkaar over de uitvoering hiervan. Tevens voert Defensie regelmatig onderzoek uit omtrent meldingen en hoe het meldproces verloopt en ervaren wordt door medewerkers. De komende periode gaat het hierbij onder meer om een validatie naar de uitvoering van de Wet bescherming Klokkenluiders, een onderzoek naar het stelsel van vertrouwenspersonen en een peiling naar de ervaren meldingsbereidheid.
Is het actief ophalen van feedback van militairen over de veiligheid van hun werk standaard deel van het plan van aanpak voor (sociale) veiligheid bij Defensie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bij alle eenheden worden structureel werkbelevingsonderzoeken uitgevoerd, geregeld wordt de mening van medewerkers over veiligheid gepeild, waaronder over sociale veiligheid en commandanten lopen safety walks -veiligheidsrondes om met hun medewerkers op de werkvloer te spreken over veiligheid.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het doen van een melding bij Defensie in de toekomst wel veilig is voor de melder?
Verwijzend naar mijn antwoorden op vragen 2, 4, 12 en 18 ben ik van mening dat binnen Defensie veilig een melding kan worden gedaan. Defensie werkt doorlopend aan een veilige werkomgeving voor alle medewerkers waarin iedereen zich veilig voelt om meldingen te doen. Defensie probeert dan ook het melden van vermoedens van integriteitsschendingen en misstanden zo makkelijk mogelijk te maken. Een positieve meldcultuur waarbij medewerkers zich durven te melden is hier onderdeel van. Met de resultaten van frequente evaluaties, onderzoeken en peilingen blijft Defensie werken aan het verder verbeteren van de veiligheidscultuur en het verder vergroten van de meldingsbereidheid. Ook laat ik in de procedure voor het melden van misstanden opnemen dat het meldproces met de melders wordt geëvalueerd, zodat Defensie met de resultaten hiervan de uitvoering van het proces kan blijven verbeteren.
Zoals benoemd in mijn antwoord op vraag 5 van het lid Futselaar (SP) onderken ik dat sommige, reeds ingezette, verbetermaatregelen nog niet (volledig) het gewenste effect hebben bereikt. Dit geldt voornamelijk voor de ingezette cultuurverandering en voor de rol en het voorbeeldgedrag van leidinggevenden. Daarom blijf ik hier de komende jaren op investeren, met als doel een veilige werkomgeving te garanderen en melden zo veilig mogelijk te maken.
Burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse bombardementen in Irak tijdens de oorlog tegen Islamitische Staat |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wanneer verwacht u dat het onderzoek naar het bombardement van 22 maart 2016 is afgerond en wie doet het onderzoek?1
Zoals aangekondigd in de brief van 30 maart jl. heb ik opdracht gegeven tot het starten van een intern onderzoek naar een inzet op 22 maart 2016 op een gebouw in Mosul (Irak) dat volgens de coalitie door ISIS werd gebruikt als hoofdkwartier. Zodra het onderzoek is afgerond wordt uw Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten geïnformeerd.
Wat is de waarde van eerdere uitlatingen dat het Amerikaanse Central Command (CENTCOM) serieus onderzoek deed maar het bombardement van 22 maart 2016 niet op ware aard heeft beoordeeld? Is duidelijk waarom CENTCOM deze fout heeft gemaakt?2
Op de uitkomsten van het interne onderzoek kan ik niet vooruit lopen.
Is het waar dat u op geen enkel moment bent ingelicht door CENTCOM en dat u nooit, ook niet na de debatten over het bombardement op Hawija, navraag heeft gedaan? Zo ja, waarom niet?
Onze eigen informatie over de inzet van 22 maart 2016 leverde geen indicaties op van mogelijke burgerslachtoffers. Er is geen navraag gedaan bij CENTCOM.
Is het waar dat CENTCOM alleen een beoordeling deed en geen onderzoek? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Geldt het onderzoek ook andere incidenten?
Nee, het interne onderzoek waarover ik uw Kamer op 30 maart jl. heb geïnformeerd, richt zich op de Nederlandse wapeninzet op 22 maart 2016 op een gebouw in Mosul (Irak).
Kan nu worden uitgesloten dat de door journalisten voorgelegde lijst van 148 vermoedens daadwerkelijk burgerslachtoffers tot gevolg hebben gehad?
Nee. Deze lijst bevat 148 meldingen van vermoedens van burgerslachtoffers als gevolg van coalitie-inzet (cq. alle landen die destijds deelnamen aan deze luchtcampagne). Als ik besluit een onderzoek te starten naar een nieuw vermoeden van burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet i.h.k.v. artikel 100 van de Grondwet zal ik uw Kamer informeren conform de afspraken die in 2020 zijn gemaakt.3
Leidt deze informatie tot een herziening van uw eerdere stellingname dat er zeker geen andere van de bijna 2200 bombardementen tot burgerslachtoffers heeft geleid?
Ik herken mij niet in een dergelijke stellingname.
De training door de Europese Unie van het Oekraïense leger |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met de bewering onlangs van de voorzitter van de Europese Commissie, Von der Leyen, dat de Europese Unie het Oekraïense leger traint?1
Ja.
Klopt het, zoals meermaals is beweerd door de premier, dat de Europese Unie geen leger heeft en dat er ook geen Europees leger komt?2
Er is geen sprake van de vorming van een Europees Leger. De EU maakt voor EU-missies en operaties, dus ook voor de EU Military Assistance Mission (EUMAM) die zich richt op training van Oekraïense militairen, gebruik van militairen en capaciteiten die de lidstaten daartoe ter beschikking stellen. De besluitvorming over de inzet van de Nederlandse krijgsmacht is, conform de Grondwet, een nationale competentie.
Indien er geen Europees leger is en er ook geen Europees leger komt, hoe kan het dan zo zijn dat de Europese Unie het Oekraïense leger traint? Of zijn het misschien de legers van de afzonderlijke lidstaten van de Europese Unie die het Oekraïense leger trainen en drukte Von der Leyen zich slechts wat slordig uit?
Zie antwoord vraag 2.
Is ook het Nederlandse leger betrokken bij het trainen van het Oekraïense leger?
Ja.
Indien dit het geval is, sinds wanneer traint het Nederlandse leger het Oekraïense leger?
Nederland draagt in EU-verband, sinds de oprichting van EUMAM eind 2022, op verschillende manieren bij aan de training van Oekraïense militairen.3
Het bericht “Fini de chinoiser dans l’armée de l’air’” |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fini de chinoiser dans l’armée de l’air»?1
Ja.
Klopt het dat Frankrijk werkt aan een wettelijk verbod voor voormalig militaire vliegers om zonder toestemming van het Ministerie van Defensie te oefenen met buitenlandse krijgsmachten?
Er ligt momenteel een wet in het Franse parlement ter beoordeling. Die verplicht alle voormalig militairen om voorafgaand aan enige dienstbetrekking – betaald of onbetaald – in het buitenland, voorafgaande toetsing en toestemming te krijgen van een daartoe in te richten commissie die ook de staatsveiligheidsbelangen toetst.
Bent u bereid in contact te treden met de Franse krijgsmacht en de Franse ervaringen en oplossingen mee te nemen bij de uitvoering van de motie van het lid Valstar c.s. (Kamerstuk 36 200-X, nr. 25) die vraagt om maatregelen tegen het geven van trainingen aan onder meer China?
Nederland onderkent de risico’s van dergelijke trainingen en volgt de ontwikkelingen in gelijkgezinde landen uiteraard met belangstelling. Er zijn op dit moment twee soorten maatregelen om het geven van dergelijke trainingen tegen te gaan, preventieve en juridische.
De preventieve maatregel is dat gedurende de tijd dat de medewerker in dienst is bij Defensie het bewustzijn over de omgang met vertrouwelijke informatie hoog wordt gehouden, onder andere door het houden van beveiligingsbewustzijncampagnes. De huidige aanpak is gericht op alle manieren waarop informatie gedeeld kan worden en is dus breder dan alleen trainingen. De inhoud is daarbij bepalend.
In de uitwerking van de motie Valstar (kenmerk 36 200 X, nr. 25) is vanuit het Nederlands rechtssysteem gebleken dat er voldoende wettelijke middelen beschikbaar zijn voor eventuele strafvervolging indien gerubriceerde informatie, ook na de actieve diensttijd, wordt gedeeld met onbevoegden. Onderzocht wordt of er aanvullende (juridische) mogelijkheden zijn om het verzorgen van trainingen door oud-defensiemedewerkers, die bepaalde nader te specificeren functies hebben uitgevoerd, te voorkomen.
Er zal met de Franse krijgsmacht hierover in contact worden getreden om te beoordelen of ten aanzien van dit onderwerp lessen te leren zijn.
Welke lessen zijn er uit de Franse aanpak te trekken om specifiek een wettelijk verbod of strafbaarstelling in te stellen, los van andere maatregelen om de trainingen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Franse staat voorafgaand aan het ingaan van een wettelijk verbod voormalig militaire vliegers op het laatste moment via gesprekken heeft afgehouden van het geven van trainingen aan China nadat zij daarvoor benaderd waren?
De regering kan geen uitspraken doen over hoe bondgenoten zoals Frankrijk in concrete gevallen dergelijke activiteiten tegengaan.
Kunt u aangeven, desnoods vertrouwelijk, of dergelijke rekruteringspogingen ook in Nederland hebben plaatsgevonden? Zo ja, zijn deze ook gestopt?
Zoals gemeld in antwoord op vragen hierover van het lid Hammelburg en van de leden Valstar en Brekelmans, doet de MIVD actief onderzoek naar dergelijke activiteiten om de dreiging tegen te gaan1. Vanwege het gerubriceerde karakter van dit onderzoek kunnen over de aard en inhoud daarvan in het openbaar geen uitspraken worden gedaan.
Zet Nederland net als Frankrijk actief in op het voorkomen van dergelijke trainingen al in de fase voorafgaand aan een wettelijk verbod?
Zie ook antwoord bij vraag 4. Zoals ook gemeld in het kader van de uitvoering van de motie van het lid Valstar c.s. (Kamerstuk 36 200-X, nr. 25), die ik gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer stuur, worden momenteel aanvullende (juridische) mogelijkheden onderzocht om het verzorgen van trainingen door oud-defensiemedewerkers te voorkomen. Strafbaarstelling is mogelijk bij het schenden van de geheimhouding, zowel tijdens als na de diensttijd bij Defensie. De nadruk ligt op de inhoud van de informatie en niet op de vorm.
Voor enkele specifieke categorieën functies, waaronder vliegers op de F-35, bestaan reeds zogenaamde out-briefings. Momenteel wordt ook onderzocht of er een aanvulling in het Defensie Beveiligingsbeleid wenselijk is voor een specifieke briefing bij het einde van de functie voor alle vliegers.
Betrokkenheid van de MIVD bij onderzoek naar vernieling van Nordstream 1 en Nordstream 2-pijpleidingen |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Is het juist dat de Nederlandse Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) betrokken is bij het onderzoek naar het opblazen van drie van de vier pijpleidingen van Nordstream 1 en 2 in september 2022?1
Over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Zijn ook andere Nederlandse inlichtingendiensten betrokken bij het onderzoek, zoals de Joint Sigint Cyber Unit (JSCU)? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze dat het geval is?2
Over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken. Wel wil ik u er graag op wijzen dat de JSCU geen inlichtingendienst is, zoals u in uw vraag stelt, maar een gezamenlijke afdeling is van onze civiele en militaire inlichtingen- en veiligheidsdiensten AIVD en MIVD.
Is het juist dat ten tijde van de verdachte bewegingen van het jacht waar de vermeende daders zouden verblijven zeker 45 schepen in dat gebied van de Oostzee zonder transponder voeren? Zo nee, wat zijn dan de feiten? Zo ja, wat is de verklaring voor dit grote aantal schepen dat niet kan worden getraceerd?3
Op het moment wacht het kabinet de uitkomst van de onderzoeken van de Duitse, Deense en Zweedse autoriteiten naar de toedracht van de gebeurtenissen rondom de Nord Stream pijpleidingen af.
Is het juist dat begin 2023 het gebruikte jacht werd gevonden of vastgesteld werd dat dit jacht werd gebruikt? Zo nee, wanneer en waar werd het jacht gevonden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het tevens juist dat meer dan 1.000 kilo explosief materiaal is gebruikt? Kunt u aangeven wat voor soort explosief materiaal het was?
Zie antwoord vraag 3.
Wat was de aard en de hoeveelheid van vervuiling met explosieresten in het jacht die door de autoriteiten werd aangetroffen? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven op welke wijze de samenwerking van Nederlandse inlichtingendiensten met onderzoekers in andere landen is georganiseerd? Wie heeft de leiding bij het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft de MIVD voor werkzaamheden uitgevoerd en welke informatie heeft zij gevonden? Indien Nederlandse inlichtingendiensten rapport van hun onderzoek doen, bent u voornemens dat rapport aan de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat het onderzoek in Denemarken verder is gevorderd dan elders, zoals in Nieuwsuur werd gemeld?4
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wanneer de onderzoeksrapporten van Zweden, Duitsland en Denemarken worden gepresenteerd? Gaat het om drie afzonderlijke rapporten of zullen zij worden samengevoegd?
Zie antwoord vraag 3.
De militaire steun aan Oekraïne |
|
Thierry Baudet (FVD), Ralf Dekker (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u een overzicht verstrekken van uitgevoerde, voorgenomen en/of verzochte leveringen van militaire steun aan Oekraïne? Kunt u voor elke afzonderlijke levering aangeven welke procedures, voorwaarden en bedragen hieraan verbonden zijn? Wordt deze steun geschonken, verkocht, uitgeleend of anderszins ter beschikking gesteld?
Het kabinet informeert uw Kamer via de periodieke Kamerbrief «update leveringen militaire goederen aan Oekraïne» over alle geleverde militaire steun aan Oekraïne.1
De militaire steun van Nederland aan Oekraïne betreft een donatie.2
Welke overwegingen liggen aan deze leveringen van militaire steun ten grondslag en wie heeft het initiatief tot deze steun genomen? Kunt u uw antwoord toelichten en per levering beantwoorden?
Rusland voert al ruim een jaar een illegale aanvalsoorlog tegen Oekraïne. Op basis van artikel 51 van het VN-Handvest heeft Oekraïne het recht zich te verdedigen tegen de Russische agressie. Nederland en een brede coalitie van bondgenoten en partnerlanden stellen, in nauwe samenwerking binnen onder meer het International Donor Conference Centre (IDCC) en de Ukraine Defense Contact Group (UDCG), Oekraïne door de militaire steun hiertoe in staat. De Oekraïense behoefte is leidend. Dat geldt voor elke afzonderlijke levering.
Kunt u voor elke afzonderlijk uitgevoerde, voorgenomen en/of verzochte levering van militaire steun aan Oekraïne aangeven of er sprake is van (mogelijke) onrechtmatigheden, zoals schendingen van het oorlogsrecht, illegale doorverkoop en wanprestaties (zoals het niet terugleveren van materieel)? Indien er sprake is van onrechtmatigheden, kunt u toelichten waaruit deze onrechtmatigheden bestaan, welke bedragen en entiteiten hiermee gemoeid zijn en welke stappen hierop zijn ondernomen?
Zoals recent is aangegeven in de Kamerbrief terug- en vooruitblik na een jaar Russische oorlog in Oekraïne van 20 februari 2023 zijn er op dit moment geen signalen dat geleverd materieel op ongewenste wijze wordt ingezet.3
Tegelijkertijd moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat een deel van deze goederen verloren gaat in de gewapende strijd of anderszins op ongewenste plekken terecht komt. Om deze onvermijdelijke risico’s te mitigeren, wordt elke leverantie zorgvuldig, maar gezien de omstandigheden versneld getoetst aan de EU-wapenexportcriteria door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze in te zetten in lijn met de principes van het internationaal humanitair oorlogsrecht en enkel ten behoeve van zelfverdediging.
Kunt u garanderen dat Oekraïne de gemaakte afspraken met betrekking tot de levering van militaire steun nakomt? Zo ja, waarom wel? Zo nee, hoe beoordeelt u dit en hoe gaat u ervoor zorgen dat u deze garantie wel kunt geven?
Oekraïne is verwikkeld in een oorlog tegen Russische agressie. Als gesteld onder vraag drie wordt elke leverantie zorgvuldig, maar gezien de omstandigheden versneld getoetst aan de EU-wapenexportcriteria door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze in te zetten in lijn met de principes van het internationaal humanitair oorlogsrecht en enkel ten behoeve van zelfverdediging. Er zijn op dit moment geen signalen dat geleverd materieel op ongewenste wijze wordt ingezet.
Kunt u uitsluiten dat de inzet van Nederlandse militairen of dienstplichtigen in de toekomst ook onder de militaire steun aan Oekraïne zal vallen? Kunt u dit toelichten?
Nederland zet militairen in voor de militaire steun aan Oekraïne. Nederlandse militairen leveren een significante bijdrage aan de training van Oekraïense militairen, waaronder via de operatie Interflexen de EU Military Assistance Mission(EUMAM). Daarnaast leveren Nederlandse militairen specialistische opleidingen en trainingen, zoals rij- en vaaropleidingen, medische training en training op het gebied van ontmijning en de bediening van drones. Voorts ondersteunen Nederlandse militairen bij het onderhoud- en de instandhouding van aan Oekraïne geleverd militair materieel De trainingen aan Oekraïense militairen vinden plaats op diverse locaties buiten Oekraïne, inclusief in Nederland.
Kunt u, conform artikel 68 van de Grondwet, inzage geven in alle gegevens en correspondentie verband houdende met de uitgevoerde, voorgenomen en/of verzochte levering van militaire steun aan Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet informeert uw Kamer via de periodieke Kamerbrief «update leveringen militaire goederen aan Oekraïne» over alle geleverde militaire steun aan Oekraïne. De operationele veiligheid blijft echter te allen tijde leidend in de afweging uw Kamer in het openbaar te informeren. Dit om de veiligheidsbelangen van Nederland, Oekraïne, partnerlanden en/of betrokken bedrijven te waarborgen.
Kunt u in de beantwoording van deze vragen alle militaire steun betrekken die op enigerlei wijze bestemd is voor Oekraïne en hier dus ook doorleveringen via derde partijen in meenemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet informeert uw Kamer via de periodieke Kamerbrief «update leveringen militaire goederen aan Oekraïne» over alle geleverde militaire steun aan Oekraïne.
Kunt u deze vragen volledig, afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De voortgang richting een verbod op volledige autonome wapensystemen en de daar aan gelieerde, door de regering georganiseerde, conferentie ‘Responsible AI in the Military Domain Summit’ |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de recente oproep van de oproep van Secretaris-Generaal António Guterres aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties om internationale limieten op te stellen voor dodelijke autonome wapensystemen?1
Ja.
Deelt u de mening dat ongecontroleerde kunstmatige intelligentie, in de vorm van killerdrones of zwerm drones, zonder de juiste ethische en juridische kaders en zonder menselijke aansturing een enorme bedreiging vormen voor Nederlandse en Europese veiligheid?
Het kabinet beschouwt deze vraag in het licht van de discussie over autonome wapensystemen. Het kabinet acht wapensystemen met autonome kenmerken onmisbaar voor een technologisch hoogwaardige en goed toegeruste krijgsmacht maar onderkent tegelijkertijd ook de risico’s van deze systemen. Uitgangspunt is dat wapensystemen met autonome kenmerken te allen tijde conform het internationaal recht moeten worden gebruikt en dat daartoe het oordeelsvermogen van de mens bij de inzet van deze wapensystemen behouden moet blijven. Wapensystemen die niet conform het internationaal recht kunnen worden gebruikt moeten expliciet worden verboden.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat er zoveel jaar na de opkomst van autonome wapensystemen nog steeds geen concrete internationale afspraken zijn, zeker gezien de technologie zich ondertussen in rap tempo door blijft ontwikkelen?
Het kabinet is het eens met de vaststelling dat de technologie op dit terrein zich snel ontwikkelt en dat internationale afspraken wenselijk zijn. Het kabinet ziet de onderhandelingen over internationale afspraken over autonome wapens in de Group of Governmental Experts (GGE) on Lethal Autonomous weapon Systems (LAWS) die is opgericht in het kader van de Convention on Certain Conventional Weapon (CCW) als een prioriteit. Ondanks het gecompliceerde internationale krachtenveld ziet het kabinet mogelijkheden. Nederland zet zich hiervoor in, onder andere door het organiseren van REAIM.
Kunt u de Kamer updaten over de toezegging van het kabinet in reactie op de initiatiefnota van het lid Belhaj over Autonome Wapensystemen om zich onverminderd in te spannen om internationale consensus te bereiken over betekenisvolle menselijke controle? Wat heeft u sindsdien diplomatiek ondernomen om internationale consensus betreffende betekenisvolle menselijke controle te bevorderen?
Tot op heden bestaat internationaal geen overeenstemming over de invulling van de term «betekenisvolle menselijke controle». Kerndoel van het kabinet is het behoud van menselijk oordeelsvermogen bij de inzet van wapensystemen met autonome kenmerken, zodat deze conform het internationaal recht kunnen worden gebruikt. Wapensystemen die niet in lijn met het internationale recht kunnen worden ingezet dienen expliciet te worden verboden. Overige autonome wapensystemen dienen te worden gereguleerd.
In de initiatiefnota van het lid Belhaj (D66) over Autonome Wapensystemen (Kamerstuk 35 848, nr. 2) roept de initiatiefneemster het kabinet op tot een internationaal verdrag dat menselijke controle bij autonome wapensystemen garandeert en volledig autonome wapensystemen verbiedt. Zoals echter ook benoemt in de kabinetsreactie op het adviesrapport van de AIV en CAVV (Kamerstuk 35 925-X, nr. 90) bestaat er tot op heden geen overeenstemming over een internationale definitie van een «autonoom wapensysteem», noch over het onderscheid tussen volledige en gedeeltelijke autonomie. Over het gebruik en de inhoud van de term «betekenisvolle menselijke controle», die centraal staat in het adviesrapport, bestaat ook geen consensus. Verder bestaat er geen overeenstemming over de noodzaak van een verbod op (volledig) autonome wapensystemen. Het kabinet zet zich op verschillende manieren in om overeenstemming te bereiken over definities en een internationaal verbod op autonome wapensystemen die niet in lijn met het internationaal recht kunnen worden ingezet en verdere regulering van overige wapensystemen met autonome kenmerken. Ondanks de complexe besluitvorming binnen de CCW, blijft het kabinet zich actief en constructief inzetten tijdens internationale onderhandelingen over autonome wapensystemen in de CCW/GGE LAWS, onder andere door de overeenkomsten tussen verschillende voorstellen en standpunten uit te lichten, toenadering te zoeken tot andere landen en zo breed mogelijke coalities te vormen. Nederland was medeondertekenaar van een verklaring van 70 landen in de Eerste Commissie van de Verenigde Naties in september 2022 over autonome wapensystemen. Om toenadering te bevorderen neemt Nederland actief deel aan verschillende internationale conferenties en bijeenkomsten over autonome wapensystemen, zoals de regionale conferentie over autonome wapens in San Jose, Costa Rica op 23 en 24 februari 2023. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 6 organiseerde Nederland op 15 en 16 februari de REAIM Summit over het bredere gebruik van AI in het militaire domein.
Op 17 juni 2022, in reactie op het adviesrapport over autonome wapensystemen van de AIV en de CAVV, stelde u dat de regering het advies om te streven naar een internationaal verbod op volledig autonome wapens volledig overnam. Kunt u de Kamer informeren over dit proces? Wat onderneemt u om te komen tot een internationaal verbod?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft u, gezien de politieke urgentie en de gevaren die schuilgaan in kunstmatige intelligentie, niet voor een politieke uitkomst van deze conferentie gekozen waarin deelnemende landen zich politiek committeren aan een verbod op volledige autonome wapens en een sterke regulering van kunstmatige intelligentie in de defensie-industrie?
Het kabinet heeft met REAIM gekozen voor een brede en inclusieve aanpak. De inzet van REAIM was om het onderwerp van «verantwoorde AI in het militaire domein» hoger op de internationale politieke agenda te zetten en het begrip over dit onderwerp te vergroten, om hiermee op termijn een bijdrage te leveren aan sterkere regulering ervan. Met de aanwezigheid van 80 landendelegaties, 2.000 deelnemers uit meer dan 100 landen, bedrijven, academische instellingen en NGOs is dat doel ruimschoots behaald. Daarnaast kondigde Zuid-Korea aan een volgende REAIM Summit te organiseren. Over de resultaten van REAIM en verdere vervolgstappen wordt uw Kamer zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Het kabinet heeft tijdens REAIM ingezet op een «Call to Action» waarmee een brede groep landen zich committeert aan een proces dat ervoor moet zorgen dat de inzet van AI in het militaire domein op een verantwoorde manier plaatsvindt. Er hebben zich bijna 60 landen bij de Call to Action aangesloten, waaronder de belangrijkste investeerders de VS en China.
Deze Call to Action is goed verenigbaar met het streven van het kabinet zich in internationaal verband in te spannen voor een verbod en een concretisering van de regels die van toepassing zijn op de inzet van autonome wapensystemen. Het kabinet blijft zich inzetten voor een internationaal verbod op autonome wapensystemen die niet in lijn met het internationaal recht kunnen worden ingezet en regulering van overige wapensystemen met autonome kenmerken in VN-verband (CCW/GGE LAWS). Zoals ook beantwoord bestaat er op dit moment slechts een beperkt draagvlak voor onderhandelingen over een verbod en regulering van autonome wapensystemen buiten de CCW/GGE LAWS. Ook zijn alle militaire grootmachten aangesloten bij de CCW. Het is zeer de vraag of een nieuw protocol of verdrag over autonome wapensystemen zonder deze landen effectief kan zijn.
Bent u bereid zich harder uit te spreken voor een internationaal verbod op volledig autonome wapensystemen en hier diplomatiek intensief werk van maakt?
Zoals in antwoord op vraag 4 en 5 aangegeven, spreekt het kabinet zich uit voor en wordt diplomatiek ingezet op een internationaal verbod op autonome wapensystemen die niet in lijn met het internationale recht kunnen worden ingezet en regulering van overige wapensystemen met autonome kenmerken.
Wapens uit Estland die via een Nederlands bedrijf aan Oekraïne zijn geleverd |
|
Jasper van Dijk |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Is het juist dat het Nederlandse bedrijf ARLE antitankraketten uit Estland in 2022 aan Oekraïne heeft geleverd? Kunt u achterhalen om hoeveel stuks het daadwerkelijk is gegaan?
Over individuele gevallen doet het kabinet geen uitspraken.
Zo nee, is het juist dat indien ARLE deze wapens niet aan Oekraïne heeft geleverd, dat zij via een derde partij in Oekraïne terecht zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat een Tsjechisch bedrijf de wapens leverde? Kunt u bevestigen dat het Excalibur International dan wel Excalibur Army was dat de antitankraketten aan Oekraïne leverde?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat deze wapens uit Estland afkomstig zijn of hebt u kunnen vaststellen wat de rol van het Estse bedrijf is?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat deze overeenkomst niet bij Nederlandse instanties is geregistreerd in het kader van import, doorvoer of export? Zo ja, bij wie is dit geregistreerd?
Zie antwoord vraag 1.
Is u bekend hoeveel winst is gemaakt met de verkoop van wapens via Estland via Nederland eventueel via Tsjechië naar Oekraïne?1
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over de winstmarges die volgens het artikel zijn gemaakt?
Het is waarschijnlijk dat de huidige grote vraag naar wapens een prijsopdrijvend effect heeft. Dit kan ertoe leiden dat er bij handel in wapens hoge winstmarges worden behaald. Het kabinet handelt bij de aanschaf van wapens zorgvuldig. Het kabinet geeft geen verder oordeel over de winstmarges die in het NRC artikel worden beschreven.
Is het juist dat de douanes van Estland en Nederland niet bekend zijn met deze deal?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat Defensie in het verleden heeft samengewerkt met ARLE? Zo ja om welke zaken ging het daarbij?
Het is juist dat Defensie heeft samengewerkt met ARLE en Defensie doet dat nog steeds. ARLE heeft onder andere helderheidsversterkers met bijbehorende gevechtshelm-montagemiddelen, trainingsgeweren (MCX-upper-receiver voor verfpatronen) met bijbehorende verfmunitie en wapentoebehoren zoals holsters en geluidsdempers geleverd.»
Klopt het dat Nederlandse douanerechercheurs inmiddels onderzoek naar deze zaak hebben gedaan? Zo ja, wat is het resultaat van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u de schimmige wapenhandel – zoals beschreven in het artikel – in de toekomst voorkomen? Bent u bereid een notitie te maken met voorstellen?
Voor alle uitvoer en doorvoer van militaire goederen en voor tussenhandel diensten voor militaire goederen moet een vergunning worden aangevraagd. Deze aanvraag wordt getoetst aan het geldende wapenexportcontrolebeleid. In strijd handelen met de geldende wet- en regelgeving is strafbaar. Het kabinet ziet in het NRC-artikel geen aanleiding om dit beleid aan te passen.
Het bericht dat Nederland honderd Leopard-1 tanks aan Oekraïne zal leveren |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wat zijn de kosten van de levering van honderd Leopard-1A5 gevechtstanks aan Oekraïne?1
De totale kosten van de levering zijn op dit moment nog niet bekend en hangen onder meer af van de hoeveelheid voertuigen die inzetbaar kunnen worden gemaakt door de industrie. Dit aantal zal ten minste honderd Leopard-1A5 tanks betreffen. Richting andere bondgenoten staat het aanbod open om aan te sluiten in de coalitie, hetgeen een verandering in de kostenverdeling teweeg zou brengen.
Wat is het procentuele aandeel van Nederland, Denemarken en Duitsland aan de kosten van de levering van tanks?
De kostenverdeling is op dit moment nog onderwerp van gesprek tussen Nederland, Duitsland en Denemarken. De verdeling is onder meer afhankelijk van een te maken verdeling aangaande de noodzakelijkerwijs te leveren zaken zoals bijvoorbeeld reservedelen en munitie.
Krijgt Nederland de geleverde tanks terug in het geval dat de oorlog voorbij is?
De levering van Leoard-1A5 tanks betreft een donatie aan Oekraïne. Daarnaast is of wordt Nederland geen eigenaar van deze tanks, maar worden deze aangeschaft bij de Duitse industrie ten behoeve van de Oekraïense strijdkrachten.
De erkenning voor een zieke militair na het gebruik van PX10 |
|
Jasper van Dijk |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Erkenning voor zieke militair na gebruik PX10» over een militair die jarenlang met het giftige reinigingsmiddel PX10 moest werken?1
Ik ben bekend met het bericht. Ik betreur dat deze oud-medewerker is getroffen door een verschrikkelijke ziekte. Dat medewerkers ziek kunnen zijn geworden door het werk bij Defensie, raakt me. Om zo goed en transparant mogelijk te kunnen beoordelen of er een causaal verband is, is het belangrijk dat Defensie zich baseert op wetenschappelijke inzichten over de mogelijke gezondheidseffecten van het gebruik van het wapenreinigingsmiddel PX-10. Deze inzichten staan in het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) van 2011.
Ik moet constateren dat er in het bericht van EenVandaag waar u naar verwijst onjuiste stellingen worden herhaald over het onderzoek. Dat creëert een onjuist beeld van het onderzoek van het RIVM. Zoals het RIVM schreef, wordt ten onrechte gesteld dat er 1,7 miljoen mensen met PX-10 zouden hebben gewerkt. Het misverstand over het grote aantal mensen dat volgens EenVandaag met PX-10 heeft gewerkt, komt mogelijk doordat EenVandaag uitgegaan is van een ander product. In de berichtgeving worden namelijk blikken wapenolie getoond; dat is een ander product, waar geen PX-10 of benzeen in zit. Verder is onjuist dat in het onderzoek zogenoemde «piekbelastingen» genegeerd zijn en dat het RIVM geen benzeen zou hebben onderzocht.
De oud-medewerker waaraan wordt gerefereerd in het bericht, heeft een Militair Invaliditeitspensioen (MIP) aangevraagd in verband met zijn ziekte. Bij de beoordeling van die aanvraag is ten onrechte het oude toetsingskader gebruikt. Dit licht ik toe in het antwoord op vraag 2 en 4. Ik benadruk daarbij dat ik in een brief aan uw Kamer liever niet inga op individuele zaken. Toch ontkom ik daar in dit geval niet aan. Ik hecht eraan u te laten weten dat wat ik u schrijf, door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) reeds openbaar is gemaakt met het publiceren van de uitspraak.
Deelt u de mening dat in deze zaak eindelijk wordt vastgesteld dat er wel degelijk een causaal verband is tussen PX10 en de ziekte van de militair?
Ik deel de mening niet dat in deze zaak is vastgesteld dat er een causaal verband is tussen PX-10 en de ziekte van de betrokken (oud-)medewerker. Ook blijf ik bij mijn standpunt dat niet het juiste toetsingskader is gebruikt. Bij de beoordeling van de aanvraag is namelijk abusievelijk het toetsingskader van vóór 2011 gebruikt. Dit toetsingskader was gebaseerd op de resultaten van het eerste (interne) deelonderzoek naar de samenstelling en het gebruik van PX-10 en de potentiële gezondheidsrisico’s van PX-10. Deze resultaten gaven aanleiding om, vooruitlopend op de definitieve uitkomsten van het externe wetenschappelijk onderzoek, een causaal verband te veronderstellen als sprake was van a) een ziekte van de ziektelijst, b) een risicoberoep, c) blootstelling vóór 1985 en d) ziek worden uiterlijk 25 jaar na de laatste blootstelling.
In 2011 werd een tweede (extern) deelonderzoek naar blootstelling en mogelijke gezondheidseffecten van het gebruik van PX-10 door het RIVM afgerond. Daaruit bleek dat het praktisch uitgesloten is dat acute myeloïde leukemie (AML) of aanverwante vormen van kanker ontstaat door blootstelling aan PX-10. In de Kamerbrief die u op 11 november 2011 is gestuurd, is aangegeven dat daarom geen causaal verband meer zal worden aangenomen voor claims die worden ingediend na 11 november 2011 (Kamerstuk 33 000 X, nr. 27). Dit laat onverlet dat het mogelijk is om in individueel verband te beoordelen of er causaal verband is tussen de ziekte en de blootstelling aan PX-10, maar dan wordt wel gekeken naar alle relevante individuele factoren, zoals leefstijl en de mate en duur van de blootstelling. Daarbij wegen de resultaten van het rapport van het RIVM ook mee.
In deze zaak werd de aanvraag ruim na 11 november 2011 gedaan maar is bij de beoordeling abusievelijk uitgegaan van het oude toetsingskader van voor 2011, dat was gebaseerd op inmiddels achterhaalde onderzoeksresultaten. Er heeft weliswaar een medische beoordeling plaatsgevonden, maar voor de uiteindelijke toekenning van het MIP zijn alleen de vier hierboven genoemde vereisten (a t/m d) van vóór 2011 meegewogen. Daarmee werd bij het oude toetsingskader causaal verband verondersteld.Zoals gezegd, is uit het RIVM-onderzoek echter gebleken dat het praktisch uitgesloten is dat defensiepersoneel leukemie of aanverwante vormen van kanker heeft gekregen door blootstelling aan PX-10. Bij de uiteindelijke beoordeling van de MIP-aanvraag is die conclusie niet meegewogen. Hetzelfde geldt voor het beoordelen van individuele factoren, dit is nodig voor het aannemen van een causaal verband. Deze specifieke zaak verandert de resultaten en de conclusies van het RIVM-onderzoek niet; hetzelfde geldt voor het daarop gebaseerde beleid zoals dat sinds 2011 geldt.
Deze casus staat daarmee op zichzelf en heeft geen gevolgen voor de beoordeling in andere dossiers. Die zullen worden afgehandeld conform de in de Kamerbrief van 11 november 2011 gegeven uitleg. Het is vaste jurisprudentie dat een in het verleden gemaakte fout niet door een bestuursorgaan hoeft te worden herhaald.
Het voorgaande laat onverlet dat Defensie de toekenning van het MIP voor de oud-medewerker niet zal terugdraaien.
Bent u bereid om alle militairen die met PX10 hebben gewerkt medisch te onderzoeken in plaats van standaard af te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daartoe geen aanleiding gezien de resultaten van het RIVM-onderzoek van 2011. In de beantwoording op schriftelijke vragen van het lid Jasper van Dijk van 19 februari 2016 (Kamerstuk 34 300 X, nr. 82) is eerder aan de Kamer gemeld dat de door het RIVM gehanteerde onderzoeksmethode op groepsniveau ook wordt gebruikt door gezaghebbende internationale organisaties omdat er geen betere methode is om deze vraag te beantwoorden.
Wel staat het eenieder vrij om een claim in te dienen. In de behandeling van de claim wordt, als hier aanleiding voor is, een op het individu gerichte benadering gekozen waarbij alle relevante factoren, alsmede het RIVM-onderzoek, worden betrokken. Ik hecht aan dergelijk maatwerk. Defensie voert hierover overleg met het ABP, dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Kaderwet militaire pensioenen.
Blijft u bij uw standpunt dat pensioenfonds ABP een fout heeft gemaakt omdat de regelgeving van vóór 2011 zou zijn gebruikt? Kunt u uw standpunt toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep daar helemaal niets over zeggen, maar dat zij alleen aansturen «op een toetsing op de individuele medische casus in plaats van op basis van het RIVM-rapport»?
In mijn eerste reactie aan EenVandaag verwees ik per abuis naar de rechter. De Rechtbank en de CRvB laten zich niet uit over het toepassen van een verkeerd toetsingskader. De bestuursrechter onderzoekt niet uit zichzelf of het bestuursorgaan het juiste beleid heeft toegepast, maar alleen of het beleid dat aan de beslissing ten grondslag is gelegd, correct is toegepast. Bij de rechter lag dus niet de vraag voor welk toetsingskader gebruikt had moeten worden, maar is bezien of het gebruikte toetsingskader juist is toegepast. Daarom is in de uitspraak ook niets gezegd over de vraag welk toetsingskader had moeten worden toegepast.
In verband met de privacy kan ik niet nader ingaan op de inhoud van deze specifieke zaak. Wel kan ik opmerken dat de CRvB geen volledige medische beoordeling van het causaal verband heeft opgedragen. De CRvB heeft in plaats daarvan opgedragen nader te onderzoeken wanneer de ziekte van de betreffende oud-medewerker precies was ontstaan en of dit viel binnen de risicoperiode van 25 jaar. Dat laatste was immers van belang op grond van het oude toetsingskader en daarover bestond in deze zaak discussie. De CRvB oordeelde dat er, om deze discussie te beslechten, een verzekeringsgeneeskundig onderzoek moest plaatsvinden naar wanneer de ziekte zich voor het eerst heeft geopenbaard.
De CRvB heeft niet geoordeeld dat het RIVM-rapport daarbij buiten beschouwing moet blijven. De CRvB heeft zich over dit rapport ook niet uitgesproken. Aan de orde was immers het oude beleid zoals dat werd toegepast voordat de resultaten van het RIVM-onderzoek in 2011 bekend werden.
Bent u bereid het RIVM-rapport uit 2011 te laten beoordelen door onafhankelijke deskundigen? Zo nee, waarom niet?
Dit is al gebeurd. Juist vanwege het belang van de onderzochte vragen heeft het RIVM het rapport vooraf laten beoordelen door onafhankelijke buitenlandse deskundige wetenschappers. Bij brieven van 23 oktober 2014 (Kamerstuk 34 000 X, nr. 13) en 10 november 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 516) heeft de toenmalig Minister laten weten dat het RIVM twee gerenommeerde en internationaal hoog aangeschreven onderzoeksinstituten bij het onderzoek betrokken heeft. Ook zijn de onderzoeksresultaten onderworpen aan een externe review door twee internationale experts. Naar aanleiding van de kritiek op het onderzoek, heeft het RIVM de toxicoloog die in de diverse uitzendingen van EenVandaag het woord voerde, uitgenodigd voor een gesprek. Dit zodat er geen invalshoeken zouden worden uitgesloten en actief overleg wordt gepleegd met partijen die kritiek hebben op haar onderzoek. Het gesprek heeft plaatsgevonden en u bent over de uitkomsten geïnformeerd (Kamerstuk 34 000 X, nr. 71). Het RIVM heeft Defensie laten weten dat de inhoudelijke bespreking van de kritieken geen aanleiding geeft om de PX-10 beoordeling te herzien.
Deelt u de mening dat u als bewindspersoon alles moet doen om het Defensiepersoneel te beschermen en te voorkomen dat zij met giftige (kankerverwekkende) stoffen moeten werken? Zo ja, stelt u alles in het werk om datzelfde personeel te ondersteunen – bijvoorbeeld door middel van een schadefonds – indien zij alsnog ziek zijn geworden als gevolg van het werk binnen uw organisatie?2
Ja, ik deel uw mening dat ik al het mogelijke moet doen om Defensiepersoneel te beschermen en te voorkomen dat zij worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen. Daarom voert Defensie een actief beleid om de risico’s van het werken met gevaarlijke stoffen te beheersen. Hierbij wordt het zogenoemde S-T-O-P-principe toegepast zoals bedoeld met de arbeidshygiënische strategie: Substitutie (vervanging) van de meest gevaarlijke stoffen, Technische maatregelen zoals het vervangen van spuitcabines en verbeteren van gereedschappen, Organisatorische maatregelen, zoals het opleiden en het houden van toezicht en tenslotte het zorgen voor Persoonlijke beschermingsmiddelen. Aan de hand van deze stappen worden steeds meer verbeteringen doorgevoerd (Kamerstuk nr. 35 000 X, nr. 147). Ik blijf deze ontwikkelingen volgen en laat actief monitoren of bij Defensie veilig gewerkt blijft worden.
Voor (oud-)medewerkers die ziek zijn geworden bij werkzaamheden voor Defensie staan rechtspositionele voorzieningen open, zoals het aanvragen van een MIP of de Regeling uitkering chroom-6 Defensie. Daarnaast kan een letselschadeclaim worden ingediend. In mijn beleidsreactie naar aanleiding van het eindrapport van de Commissie onder leiding van prof. mr. Heerma van Voss (Kamerstuk 2023Z05766 van 31 maart 2023), heb ik aangegeven op welke wijze (oud-)medewerkers door Defensie worden ondersteund als zij een letselschadeclaim indienen als ze menen ziek te zijn geworden door blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij Defensie.
De financiering voor de (rechtspositionele) vergoedingen is geborgd in de reguliere Defensiebegroting. Hier is voldoende budget voor beschikbaar. Een speciaal fonds hiervoor zou daarom geen toegevoegde waarde hebben. De voorwaarden voor de toekenning van een claim of rechtspositionele regeling, blijven immers hetzelfde.
De bewering dat “Oekraïne de facto een lid van de NAVO is” |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met de bewering van uw Oekraïense collega dat «Oekraïne de facto een lid van de NAVO is»?1
Ja.
Bent u het met deze bewering eens? Zo nee, waarom niet?
Oekraïne is geen lid van de NAVO en kan pas lid worden van de NAVO wanneer een lidmaatschapsvraag is goedgekeurd door alle NAVO-bondgenoten.
Mochten er bijvoorbeeld via de Rotterdamse of Vlissingse haven tanks of ander oorlogsmaterieel naar Oekraïne worden getransporteerd, is Rusland volgens u dan gerechtigd onder het internationaal (of oorlogs)recht dit oorlogsmateriaal op Nederlands grondgebied aan te vallen?2
Nederland is geen partij bij het gewapende conflict dat Rusland is gestart tegen Oekraïne. Het internationaal recht biedt geen enkele rechtvaardiging voor een Russische aanval op Nederlands grondgebied. Ook niet als militair materieel bestemd voor Oekraïne op Nederlands grondgebied aanwezig is.
Enkele berichten over de voorkeurslocatie van een militaire kazerne in Zeewolde |
|
Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «burgemeester wil snel duidelijkheid voor agrariërs die mogelijk moeten wijken voor kazerne»?1
Ja.
Welke rol heeft u gespeeld in het beslissen over de voorkeurslocatie van de ‘superkazerne’ in Zeewolde?
In een vroeg stadium is overlegd met de Staatssecretaris van Defensie over de mogelijke locatie van een nieuwe kazerne. Het gesprek is gevoerd op basis van ambtelijke verkenningen die door het Ministerie van Defensie zijn uitgevoerd, waarbij meerdere locaties in en buiten Flevoland zijn beoordeeld. De provincies Flevoland en Gelderland zijn specifiek, als onderdeel van de uitvraag startpakket Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), gevraagd om met een voorkeurslocatie te komen. Het kabinet heeft zelf aangegeven de locatie bij Zeewolde als voorlopige voorkeurlocatie te zien.
Hoeveel stikstofruimte verwacht u nodig te hebben voor het bouwen van de militaire kazerne? Op welke termijn moet deze stikstofruimte beschikbaar zijn en welke instantie is verantwoordelijk voor het vrijmaken hiervan? Hoeveel PAS-melders kunnen worden gelegaliseerd met deze stikstofruimte?
Voor zowel de bouw als het gebruik van de kazerne zijn de benodigde vergunningen vereist, zo mogelijk ook voor het onderdeel stikstof. Op dit moment is er geen vergunningaanvraag ingediend, waardoor er ook geen uitspraken gedaan kunnen worden over benodigde depositieruimte voor de saldo-gever. Om de benodigde stikstofruimte voor de meldingen te berekenen is het nodig dat de verificatie van de meldingen is afgerond. Zodoende kan nu om meerdere redenen niet worden bepaald hoeveel PAS-melders met deze ruimte gelegaliseerd kunnen worden.
Kiest u ervoor om de stikstofruimte van de bedrijven op de aangewezen locatie in te zetten voor de bouw van de militaire kazerne? Zo ja, hoe verhoudt dit voornemen zich tot de wens van de Kamer, in onder andere de motie van het lid Van Campen (VVD) en de motie van het lid Bisschop (SGP), om met prioriteit PAS-melders te legaliseren met vrijgekomen stikstofruimte?2, 3
Op basis van de geldende regelgeving heeft eenieder het recht om voor projecten ruimte aan te kopen. Verder heb ik in de Kamerbrief Voortgang integrale aanpak landelijk gebied en opvolging uitspraak Raad van State over Porthos (Kamerstuk 34 682, nr. 108) aangegeven dat het kabinet inzet op registratie van alle vrijkomende ruimte en vrijvallende ruimte. Dat registreren gebeurt in een register en ik kies ervoor om steviger regie te voeren op het uitgeven van deze ruimte aan prioritaire projecten van nationaal belang (waaronder de PAS-melders).
Voor het legaliseren van de PAS-meldingen is het legalisatieprogramma PAS-meldingen(4) ingesteld, waarin de benodigde maatregelen staan om de PAS-meldingen te legaliseren. Aanvullend daarop heeft de Minister voor Natuur en Stikstof € 250 miljoen beschikbaar gesteld aan de provincies voor het versnellen van de legalisatie en het leveren van maatwerk en zal de aanpak piekbelasters ook gaan bijdragen aan het legaliseren van de PAS-meldingen.
Hoe reageert u op de brandbrief van agrarische bedrijven die op het te bebouwen gebied zijn gevestigd?4
Ik begrijp de zorgen van agrarische bedrijven, ook gezien de druk die er op landbouwgrond ontstaat door andere ruimtevragers, zoals de woningbouwopgave en de energietransitie. Zoals Remkes heeft aangegeven mag de agrarische sector niet het sluitstuk zijn in de discussie over ruimte. In het NPLG is daarom als structurerende keuze ook opgenomen dat provincies in het opstellen van gebiedsprogramma’s nadrukkelijk aandacht hebben voor het beschermen van bruikbare landbouwgrond. Hiervoor worden uitgangspunten opgesteld.
Wat is uw reactie ten aanzien van het gekozen gebied met een groot overstromingsrisico, met de kennis dat de notitie Water en Bodem sturend vraagt om juist deze locaties te vermijden bij nieuw te bouwen projecten?
In de brief Water-bodem-sturend staat dat water en bodem sturend moeten zijn bij de locatiekeuze, inrichting en het ontwerp van nieuwbouw. Aangezien in dit gebied, de risico’s ten aanzien van waterveiligheid vanwege passende beschermingsmaatregelen (dijkvakken met relatief hoge normeringen) en wateroverlast aanvaardbaar zijn, kan nieuwbouw hier plaatsvinden. Wel dient er bij de verdere ontwikkeling van de nieuwbouwlocatie rekening te worden gehouden met de aanwezige risico’s vanuit het water en bodemsysteem.
Wat is uw reactie ten aanzien van het gebruik van vruchtbare landbouwgrond voor de mogelijke locatie voor deze kazerne?
Zoals aangegeven in de Toekomst Landbouwbrief van 25 november jl. mag de agrarische sector niet het sluitstuk zijn in de discussie over ruimte. Het beschermen van bruikbare landbouwgrond moet in de gebiedsprocessen nadrukkelijk aandacht krijgen. We stellen hiervoor uitgangspunten op.
Wat is uw reactie ten aanzien van mogelijke overlast die de (bouw van de) kazerne veroorzaakt op het omliggend natuurgebied?
De stikstofdepositie van een nieuwe kazerne, inclusief verkeersbewegingen, is op circa 8 kilometer afstand van stikstofgevoelige habitats waarschijnlijk niet omvangrijk. De impact op dichterbij gelegen Natura 2000-gebied Veluwerandmeren heeft betrekking op mogelijke lichthinder en/of geluidhinder. Dit effect zal naar verwachting zeer beperkt zijn.
Ziet u in het kader van natuurherstel kansen om deze grond in te zetten als ecologisch gebied, zoals eerder is onderzocht met de plannen voor een groene verbindingszone in de Oostervaarderswold?
Natuurwaarden zijn meegenomen in de verkenning van Defensie waarbij kansrijke locaties zijn geanalyseerd en beoordeeld. De vraag of voor deze specifiek locatie kansen zijn om grond om te zetten of te betrekken in de realisatie van ecologisch gebied kan later in het proces worden onderzocht. Daarnaast ligt de vraag over inzet van gronden in/nabij Zeewolde voor ecologische verbindingszone(s) bij de Provincie Flevoland. Flevoland zal dit idee betrekken en afwegen in haar totale opgave voor natuur, naast de andere opgaven in het landelijk gebied. Deze zullen uiteindelijk onderdeel uitmaken van het Flevolandse gebiedsprogramma in het kader van NPLG.
Bent u van mening dat de mogelijkheid tot het realiseren van een dergelijke ecologische verbindingszone opnieuw moet worden onderzocht?
Zie antwoord vraag 9.
Welke andere locaties zijn onderzocht voor de mogelijke bouw van de kazerne?
Ik verwijs u naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Eppink (JA21) door de Staatssecretaris van Defensie op 27 januari 2023 (Kamerstuk 1384 Aanhangsel van de Handelingen). Defensie heeft een verkenning gedaan waarbij meerdere locaties in en buiten Flevoland zijn beoordeeld. Op basis van het onderzoek is een selectie gemaakt van vier mogelijke locaties, drie locaties in Flevoland en een locatie in Gelderland. Daaruit is de locatie brug bij Nijkerk in de gemeente Zeewolde als voorlopige voorkeurslocatie van het kabinet naar voren gekomen. Deze locatie is echter nog niet definitief en de inpassing wordt meegenomen in de bredere puzzel van het NOVEX-gebiedsproces, waarin Defensie, de provincies en de gemeenten de afwegingen bij elkaar kunnen brengen. Zodra er een definitieve locatiekeuze is, wordt uw Kamer daarover geïnformeerd door Defensie.
Het artikel ‘Chinees staatsbedrijf bouwt onze pantservoertuigen: 'Kwalijk en naïef'’ |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Chinees staatsbedrijf bouwt onze pantservoertuigen: «Kwalijk en naïef'»»?1
Ja.
Aan welke voertuigen in welke configuraties van de landmacht werkt het bedrijf Visser of heeft het bedrijf gewerkt?
Het bedrijf Visser B.V. heeft diverse werkzaamheden voor Defensie uitgevoerd aan verschillende typen voertuigen, waaronder de Bushmaster. De werkzaamheden betroffen interieurbouw, het ontwikkelen van een prototype interieurinrichtingen, de leveringen van componenten en het opleveren van tekeningen. Visser B.V. voert nog steeds opdrachten voor Defensie uit.
Zoals met uw Kamer gedeeld2, moet voor gerubriceerde opdrachten aan de Algemene Beveiligingseisen Defensie Opdrachten (ABDO) worden voldaan. Per opdracht wordt gekeken of een opdracht gerubriceerd is en dus of er een ABDO-autorisatie nodig is.
Voor de werkzaamheden die Visser B.V. gedurende de periode van 2003 tot en met 2012 uitvoerde, is destijds vastgesteld dat een ABDO-autorisatie noodzakelijk was. Voor die betreffende (gerubriceerde) opdracht is ook een ABDO-autorisatie verstrekt door Defensie.
Klopt het dat er na de overname van Visser door een Chinese eigenaar geen nieuwe veiligheidscheck heeft plaatsgevonden?
Een bedrijf dat een opdracht uitvoert waarop op dat moment een ABDO-autorisatie van toepassing is, dient een voorgenomen wijziging in zeggenschap, eigendom of bedrijfsstructuur conform ABDO 2019 bijlage 5 schriftelijk te melden. Gezien het feit dat Visser B.V. vanaf 2013 geen als gerubriceerd beoordeelde opdrachten uitvoerde waarvoor een ABDO-autorisatie benodigd was, was bij de overname in hetzelfde jaar meldplicht niet aan de orde. Derhalve was er ook geen reden om de daarbij behorende controles bij het bedrijf uit te voeren.
In 2022 is er wel een ABDO-autorisatie afgegeven. Dit betrof een Facility Security Clearance3 ten behoeve van een ongerubriceerde opdracht die Visser B.V. uitvoert in opdracht van een buitenlandse opdrachtgever. Ondanks dat het een ongerubriceerde opdracht betrof, geldt volgens internationale afspraak dan wel het ABDO-regime. Op basis van deze ABDO-autorisatie had Visser B.V. daarom de in november 2022 opgetreden wijziging in zeggenschap moeten melden bij Defensie. Visser BV heeft dit niet gedaan; Defensie is hierover met het bedrijf in gesprek en beziet welke consequenties daaraan verbonden worden.
Daarnaast was er in november 2022 intern Defensie een nieuw ABDO-aanvraagtraject gestart voor een opdracht vanuit Defensie. Deze autorisatieaanvraag is ingetrokken omdat de opdracht na controle uit de al eerder genoemde ongerubriceerde werkzaamheden bleek te bestaan.
Hoort een bedrijf een dergelijke overname te melden bij het Ministerie van Defensie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Aan welke voertuigen in welke configuraties is gewerkt in de periode na de Chinese overname waarin geen veiligheidscheck heeft plaatsgevonden?
Op basis van met Defensie afgesloten contracten heeft Visser B.V. gewerkt aan interieurbouw en componenten ten behoeve van de Bushmaster. Dit betreft bijvoorbeeld het produceren van draagsteunen, het leveren van plaatmateriaal en het aanbrengen van isolatiemateriaal. Ook levert het bedrijf wapenrekken. Daarnaast heeft Visser B.V. opdrachten uitgevoerd als onderleverancier voor contracten met binnenlandse en buitenlandse partijen voor onder andere de Manticore4. Tevens heeft Defensie Visser B.V. opdracht gegeven voor het leveren van documentatie en inbouwinstructie om diverse inbouw door Defensie zelf te kunnen uitvoeren.
De opdrachten die Visser B.V. van 2013 tot 2022 uitvoerde zijn als ongerubriceerd beoordeeld. Voor deze opdrachten zijn, wanneer nodig, voertuigen zonder gerubriceerde onderdelen aangeboden aan het bedrijf en waar nodig voorzien van dummies5. Er is geen apparatuur of informatie ten aanzien van elektronische oorlogvoering gedeeld. Ook technische tekeningen zoals bijvoorbeeld tekeningen van zogenoemde housings voor schroeven, ophangbeugels en c-profielen van het dak die gedeeld zijn met het bedrijf bevatten geen gerubriceerde informatie.
Gelet op de veranderende geopolitieke situatie worden richtlijnen voor het vaststellen van het niveau van rubricering momenteel binnen Defensie herzien en deze zullen binnenkort formeel in het Defensie Beveiligingsbeleid worden vastgesteld. Vooruitlopend daarop, voert Defensie in de praktijk al een kritischere toetsing uit op opdrachten die bedrijven uitvoeren, en of die gerubriceerd zijn of niet. Ook op basis van deze toetsing zouden de opdrachten in de periode van 2013 tot 2022 als ongerubriceerd beoordeeld worden.
Hoe beoordeelt u de gevoeligheden van het werken aan deze systemen, zoals diegene die betrekking hebben op elektronische oorlogvoering?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het risico van het feit dat Visser in handen is van een Chinees staatsbedrijf?
Het is bekend dat buitenlandse mogendheden, waaronder China, en ook niet-statelijke actoren, zich actief inzetten om in Nederland technologische kennis te verwerven. Het voorkomen van ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen is van groot belang voor de nationale veiligheid. Het beleid is gericht op een zorgvuldige afweging van belangen en risico’s. Defensie stelt daarom eisen aan bedrijven waarmee Defensie relaties aangaat en bij gerubriceerde opdrachten moet aan de ABDO worden voldaan.
De geopolitieke situatie is snel veranderd6. Nieuwe opdrachten worden in het licht van deze veranderde situatie getoetst. Ook ongerubriceerde opdrachten worden in het kader van deze veranderingen getoetst aan de hand van een risicoanalyse, waarbij een oordeel wordt gevormd over de kwetsbaarheden ten aanzien van producent, product, productie en life cycle. Daarnaast werkt het kabinet aan een wet op de sectorale investeringstoets voor de defensie-industrie. Het accent bij het wetsvoorstel sectorale investeringstoets defensie-industrie ligt sterk op het waarborgen van strategische autonomie en bevoorradings- en leveringszekerheid (ook voor toekomstige behoeften en nieuwe technologische ontwikkelingen).
Zie ook het antwoord op vraag 11.
Zijn er nog meer Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO)-gecertificeerde bedrijven waarbij een meerderheid van het eigendom in handen van Chinese entiteiten of personen ligt?
Zoals ook gemeld in antwoord op de vragen 3 en 4, wordt conform het Defensie Beveiligingsbeleid (DBB) en de ABDO-regeling per opdracht geautoriseerd. Er is dus geen sprake van certificering van een geheel bedrijf; dit om niet onnodig zware maatregelen toe te passen op een bedrijf als geheel.
Als het betreffende bedrijf een ABDO-autorisatie heeft voor een gerubriceerde opdracht, dan dient het bedrijf op basis van de ABDO een voorgenomen wijziging in eigendom of aandeelhouderschap terstond schriftelijk te melden. Over (lopende) autorisatietrajecten of -autorisaties kan Defensie geen inhoudelijke mededelingen doen.
Hoe beoordeelt u de risico’s van dergelijke structuren in het licht van de verplichting die er op Chinese bedrijven en staatsburgers rust om desgevraagd mee te werken met de eigen inlichtingendiensten, zoals wordt geconcludeerd in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, is de geopolitieke situatie veranderd en houdt Defensie daar rekening mee met de aanbesteding van materieel.
Aan de hand van een risicoanalyse wordt per opdracht door de behoeftesteller kritisch beoordeeld wat mogelijke kwetsbaarheden zijn in het licht van huidige dreigingen. Daarnaast investeert Defensie verder in de bewustwording van behoeftestellers en inkopers bij de naleving en de uitvoering van het beleid.
Wanneer verwacht u de investeringstoets Defensie-industrie naar de Kamer te sturen?
De internetconsultatie van deze wet is voorzien in het tweede kwartaal en de toezending naar de Tweede Kamer in het vierde kwartaal van 2023.
Hoe bent u van plan daarnaast om te gaan met bestaande gevallen waarin een toeleverancier van Defensie in handen is van entiteiten of personen uit een land dat een offensief cyberprogramma tegen Nederland uitvoert?
Een bedrijf dat een opdracht uitvoert waarop een ABDO-autorisatie van toepassing is, dient een voorgenomen wijziging in eigendom of aandeelhouderschap terstond schriftelijk aan de MIVD te melden.
Het Bureau Industrieveiligheid (BIV) van de MIVD voert toezichtbezoeken uit bij bedrijven. Hierbij wordt door BIV getoetst of nog aan de ABDO-eisen wordt voldaan.
Ook worden behoeftestellers en inkopers binnen Defensie in het licht van de gewijzigde geopolitieke omstandigheden opnieuw voorgelicht. Centraal thema is het vergroten van kennis en bewustzijn hoe opdrachten worden gerubriceerd of gemerkt.
Daarnaast is ook internationale eenduidigheid van het grootste belang. Bij Europese samenwerking is het noodzakelijk om door middel van de onderling erkende Facility Security Clearances (FSC) op eenduidige manier de veiligheidsbeoordeling te blijven continueren en dat de beveiligingseisen worden besproken met bedrijven in het buitenland.
Tot slot zal de Wet Veiligheidstoets Investeringen Fusies en Overnames (Wet vifo) later dit jaar in werking treden. De wet zal dienen als een vangnet om middels een ex ante investeringstoets risico’s voor de nationale veiligheid te mitigeren ten aanzien van bepaalde investeringen in bedrijven die actief zijn op sensitieve technologie, zoals dual-use goederen en/of militaire goederen.
Wat zijn de gevolgen voor het desbetreffende bedrijf en de lopende projecten?
Er zijn geen aanwijzingen dat er informatie of materiaal bij het bedrijf Visser B.V. onjuist is behandeld. Visser B.V. voert momenteel alleen ongerubriceerde opdrachten uit. Deze opdrachten vinden doorgang.
Een klokkenluiderszaak bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Wat is de status van het onderzoek naar de misstanden bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), zoals aangekondigd in uw brief van 4 oktober?1
Het onderzoek is op 2 februari 2023 met gewijzigde opdracht weer van start gegaan. In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) en de interne klokkenluidersprocedure die u vandaag is toegekomen2, waarin dit verder wordt toegelicht.
Hoe ziet de samenstelling van de Commissie van Onderzoek eruit?
De Commissie staat onder leiding van een externe voorzitter en bestaat uit leden met afstand tot de COID. De samenstelling van de Commissie is als volgt:
Voor de goede orde merk ik op dat één lid van de Commissie zich op eigen verzoek om agenda-technische redenen heeft teruggetrokken. Op verzoek van de Commissie is een externe adviseur, dhr. dr. ir. H. Paul, aan de Commissie toegevoegd.
Kunt u aangeven wat de onderzoeksmethodiek van de commissie behelst?
In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID. In aanvulling daarop merk ik nog het volgende op.
De Commissie voert in opdracht van de secretaris-generaal in onafhankelijkheid een onderzoek uit naar het vermoeden van misstanden. Het gaat om een zogenaamd cultuur- en leeronderzoek. De Commissie stelt haar eigen werkwijze vast, waarbij zij de binnen Defensie vigerende regelgeving voor het doen van onderzoek in acht neemt.
Wat was de initiële onderzoeksopdracht van de commissie en klopt het dat deze lopende het onderzoek is gewijzigd?
Uw Kamer is op 4 oktober 2022 geïnformeerd over de initiële onderzoeksopdracht van de Commissie (Kamerstuk 36 200-X nr. 50). De reikwijdte van dit onderzoek is sindsdien inderdaad gewijzigd. Uw Kamer is daarover nader geïnformeerd in mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID.
Wilt u de Kamer de initiële onderzoeksopdracht sturen, alsmede een gewijzigde versie, indien die bestaat?
Gelet op het belang van het lopende onderzoek en het personeelsvertrouwelijke karakter daarvan acht ik het niet opportuun de onderzoeksopdracht openbaar te maken.
Zijn er persoonsgerichte onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van de klachten? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID.
Wanneer zijn de klachten voor het eerst gemeld en hoe zijn ze toen opgepakt?
Zoals vermeld in mijn brief van 4 oktober 2022 maakten in november 2021 twee medewerkers van de COID melding bij de directeur COID van mogelijk niet-integere en sociaal onveilige gedragingen binnen de afdeling onderzoek van de COID. Naar aanleiding hiervan heeft de directeur COID twee adviseurs, werkzaam buiten de COID, verzocht om een inventarisatie van de bestaande situatie te doen uitvoeren, met als oogmerk om vervolgens als «lerende organisatie» verbeteringen door te kunnen voeren. De inventarisatie was in april 2022 gereed en resulteerde in meerdere aanbevelingen op diverse terreinen, zoals in het antwoord op vraag 9 en 10 nader uiteengezet. De uitkomsten en aanbevelingen van de inventarisatie zijn op 18 mei 2022 aan de afdeling onderzoek gepresenteerd. Op basis hiervan heeft de directeur COID een aantal verbetermaatregelen in gang gezet. Zo heeft de directeur COID onder andere een projectdirecteur professionele ontwikkeling aan de COID toegevoegd. Deze projectdirecteur is afkomstig van buiten Defensie en heeft als taak de verder professionele ontwikkeling bij de gehele COID – waaronder implementatie van de bevindingen uit de inventarisatie – aan te sturen.
Zoals eveneens vermeld in mijn brief van 4 oktober 2022 hebben de melders zich eind mei 2022 tot de secretaris-generaal gewend. Op 7 juli 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden met de melders, waarna de secretaris-generaal hen op 18 juli 2022 heeft aangemerkt als klokkenluiders. Hierdoor maken zij aanspraak op de daarbij behorende bescherming.
Bij besluit van 3 oktober 2022 heeft de secretaris-generaal de Commissie opdracht gegeven om onderzoek te doen naar meldingen van het vermoeden van misstanden bij de afdeling onderzoek van de COID.
Klopt het dat de klokkenluiders in januari 2022 al uitvoerig zijn gehoord in het zogenoemde «inventarisatie-onderzoek» binnen de COID en zij de commissie misstanden hebben voorgelegd en daartoe de nodige bewijzen hebben aangeleverd?
De doelstelling van de inventarisatie binnen de afdeling onderzoek van de COID was om duidelijk te krijgen of er binnen die afdeling vanuit een organisatorisch en een individueel perspectief voldoende ruimte was om een «lerende organisatie» te zijn, binnen een sociaal veilige werk- en leeromgeving. Daarnaast is geïnventariseerd welke vakinhoudelijke aspecten van integriteitsonderzoeken aandacht behoefden. In het kader van de inventarisatie hebben de twee externe onderzoekers, elk voor zich, alle betrokken medewerkers, waaronder ook de twee melders, gehoord. De inventarisatie was derhalve geen onderzoek naar «misstanden» of vermoedens daaromtrent. Evenmin was er sprake van een commissie.
Wat is er met de informatie die door de klokkenluiders is aangedragen gebeurd binnen die commissie?
De twee externe onderzoekers hebben op basis van gesprekken met alle betrokken individuele medewerkers meerdere aanbevelingen gedaan. De eerste aanbeveling strekt er toe sociale veiligheid tot speerpunt van de cultuurverandering te maken. Daarnaast richten de aanbevelingen zich op het investeren in een «lerende cultuur», op het structureel verbeteren van kennisoverdracht door coachend leiderschap, op ontwikkeling en vernieuwing van het leiderschap en op het versterken van de interactie door professionele en betrokken communicatie. Een afzonderlijk deel van de aanbevelingen heeft betrekking op noodzakelijke verbeteringen in de procedurele aanpak van onderzoeken en op verbetermaatregelen gericht op de kwaliteit, de scholing en de training van de onderzoekers. Zoals in het antwoord op vraag 8 reeds vermeld was de hier beschreven inventarisatie geen onderzoek naar «misstanden» of vermoedens daaromtrent.
De uitkomst van het onderzoek was dat zowel in de interne aansturing en de samenwerking als in het uitvoeren van onderzoeken verbeteringen nodig waren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, heeft de directeur COID op basis hiervan een aantal verbetermaatregelen in gang gezet.
Wat zijn de aanbevelingen die die commissie toen gedaan heeft en wat is er concreet met de aanbevelingen vanuit dit inventarisatie-onderzoek gedaan?
Zie antwoord vraag 9.
Waarin verschilt het in uw brief van 4 oktober 2022 aangekondigde onderzoek met dit eerder uitgevoerde onderzoek?
Ik verwijs voor de doelstelling en de uitkomsten van de inventarisatie naar de antwoorden bij de vragen 8, 9 en 10. De doelstelling van het onderzoek van de Commissie is, zoals beschreven in de Kamerbrief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID, onderzoek te doen naar meldingen van het vermoeden van misstanden bij de afdeling onderzoek van de COID. Zoals in het antwoord op vraag 8 beschreven benadruk ik dat de inventarisatie niet de aard had van een onderzoek naar «misstanden» of vermoedens daaromtrent.
Klopt het dat één van de klokkenluiders op eigen verzoek is overgeplaatst, omdat deze zich niet meer veilig voelde na het bekend worden van de melding binnen de COID?
In het belang van de privacy van individuele medewerkers doe ik over de beide melders geen uitspraak.
Klopt het dat de andere klokkenluider na de melding geen onderzoeken meer mocht doen en vervolgens niet-vrijwillig is overgeplaatst binnen de COID?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe gaat het met beide klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 12.
Welke bijstand hebben de klokkenluiders gehad sinds de melding? Hebben zij juridische bijstand gekregen?
Omwille van de privacy van betrokkenen kan ik geen mededelingen doen over of individuele medewerkers (juridische) bijstand hebben gekregen. In het algemeen kan ik hierover zeggen dat een melder die een gerechtelijke procedure instelt of bezwaar maakt, aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de kosten van die procedure indien de procedure gericht is tegen een gestelde benadeling als gevolg van die melding. Daarnaast geldt dat melders zich tot de vertrouwenspersonen kunnen richten voor hulp en advies.
Zou de informatie die de klokkenluiders aan de commissie zouden overhandigen op hun verzoek ook vertrouwelijk behandeld worden?
De Commissie behandelt alle verzamelde informatie als personeelsvertrouwelijk. De leden van de Commissie zijn gehouden tot geheimhouding ten aanzien van de inhoud van dit onderzoek.
Welke interne richtlijnen en protocollen zijn van toepassing op deze klokkenluidersmelding? Kunt u die aan de Kamer doen toekomen en aangeven of die ook zijn nageleefd?
Op voorliggende meldingen is hoofdstuk 7c («Het melden van een misstand») van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD) van toepassing. Het BARD kan online worden geraadpleegd.3
Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat de in het BARD beschreven voorschriften niet zijn nageleefd.
Is het onderzoek reeds afgerond, aangezien u op 4 oktober schreef 12 weken nodig te hebben? Zo nee, wanneer komt het onderzoek naar buiten?
In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID.
Wilt u het onderzoek per ommegaande aan de Kamer sturen?
Nadat de Commissie het onderzoek heeft voltooid, zal ik uw Kamer berichten over de resultaten van dit onderzoek. Daarbij zal uiteraard rekening worden gehouden met de privacy van alle betrokkenen.
De komst van een grote militaire kazerne in Zeewolde |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kunt u exact aangeven in welke fase de besluitvorming over de komst van een grote militaire kazerne naar Zeewolde zich bevindt en welke stappen nog genomen moeten worden vooraleer er sprake is van een definitief besluit?
Defensie heeft het onderzoek naar en de besluitvorming over de realisatie van een nieuwe kazerne onderverdeeld in fases, zoals omschreven in de Kamerbrief «Strategisch Vastgoedplan 2022» van 2 december jl. (Kamerstuk 36 124, nr. 12). Met de Kamerbrief «Contouren Strategisch Vastgoedplan 2022» van 13 mei jl. (Kamerstuk 34 919, nr. 91) heb ik het bestuurlijk voornemen geuit voor een nieuwe kazerne in het midden van het land. Met dit bestuurlijk voornemen (fase 2), die volgt op de ambtelijke verkenningsfase, gaat Defensie in gesprek met de provincie Flevoland en de provincie Gelderland en de betreffende gemeenten over de inpasbaarheid van de kazerne om zo mogelijk tot een gezamenlijk bestuurlijk voornemen te komen. Het kabinet streeft ernaar om medio 2023 tot een definitieve locatiekeuze voor de kazerne te komen en de benodigde planologische procedure op te starten.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de commissaris van de Koning (CdK) van Flevoland in zijn nieuwjaarstoespraak over deze kazerne, waarin hij onder andere spreekt over 7.000 arbeidsplaatsen en 1.300 opleidingsplaatsen?
Ik heb geen behoefte om te reageren op uitspraken van de commissaris van de Koning.
Kloppen deze cijfers? Zo nee of indien nog niet bekend, waarom vermeldt de CdK deze dan publiekelijk en wat is uw reactie daarop?
Defensie heeft haar onderzoek naar het verbeteren van de huisvesting uitgevoerd aan de hand van de criteria zoals in de Kamerbrief Strategisch Vastgoedplan 2022 van 2 december jl. is toegelicht. Het Strategisch Vastgoedplan 2022 heeft daarbij een vierledige doelstelling: ondersteuning van de operationele gereedstelling, werving en behoud van personeel, verduurzaming en het herstellen van de financiële balans. De bouw van de nieuwe kazerne is een strategische stap met het oog op de krijgsmacht van de toekomst in een samenleving waar de ruimte schaars is.
Op de nieuwe kazerne worden ondersteunende eenheden gehuisvest uit meerdere Defensieonderdelen, welke dat zijn en om hoeveel arbeidsplaatsen dat precies gaat is op dit moment nog niet concreet te zeggen. Deze ondersteunende eenheden, die een belangrijke schakel vormen in de operationele gereedheid, zijn nu nog verspreid gehuisvest over diverse locaties. Het maken van een realistische inschatting over aantallen vanuit bestaande eenheden en nieuwe functies is onderdeel van de verdere uitwerking.
Concentratie op één nieuwe locatie leidt operationeel tot synergie tussen verschillende soorten ondersteunende eenheden. Door daarbij opleidingen en operationele eenheden bij elkaar te brengen worden nieuwe militairen opgeleid in de omgeving waar ze later gaan werken, wat naar verwachting een gunstige invloed heeft op werving en behoud. Dit maakt het mogelijk voor medewerkers om een loopbaan bij Defensie op te bouwen zonder veel verplaatsingen met vaak bijbehorende verhuizingen. Daarnaast zijn duurzaamheidsdoelstellingen waar Defensie aan moet voldoen naar verwachting eenvoudiger op een nieuwe locatie te realiseren en leidt de beoogde schaalgrootte tot een hogere financiële doelmatigheid.
Defensie heeft een verkenning gedaan waarbij meerdere locaties in en buiten Flevoland zijn beoordeeld. Op basis van het onderzoek is er een selectie gemaakt van vier mogelijke locaties, drie locaties in Flevoland en een locatie in Gelderland. Daaruit is de locatie brug bij Nijkerk in de gemeente Zeewolde als voorlopige voorkeurslocatie van het kabinet naar voren gekomen. Deze locatie voldoet aan de eisen van Defensie en heeft naar verwachting relatief beperkte negatieve effecten op de omgeving. Daarnaast draagt een nieuwe kazerne op de voorkeurslocatie in Flevoland, waar Defensie nu nog geen kazerne heeft, bij aan de gewenste spreiding van onze aanwezigheid over het land. De impact op het huidige personeel lijkt beperkt doordat een kazerne in Flevoland relatief dicht bij de mogelijk bestaande locaties met ondersteunende eenheden ligt. Een nieuwe kazerne in het midden van het land ligt dichterbij de Randstad en daarmee dichterbij potentieel personeel. De locatie van de nieuwe kazerne is nog niet definitief.
Indien deze cijfers kloppen, hoe bent u tot de conclusie gekomen dat u de taken en rollen van deze 7.000 arbeidsplaatsen en 1.300 opleidingsplaatsen het beste op één locatie zou kunnen concentreren, in plaats van een verspreiding over meerdere regio’s, ook gelet op de sociale gevolgen voor (gezinnen van) defensiepersoneel en de mogelijke gevolgen voor rekrutering?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de meest realistische huidige schatting voor wat betreft het aantal banen en opleidingsplaatsen? Om hoeveel reeds bestaande banen gaat dit? Welke concrete werkgelegenheid zou deze nieuwe kazerne Flevoland opleveren en om hoeveel banen gaat dat?
Het betreft grotendeels het verplaatsen van bestaande eenheden en geplande uitbreidingen in het kader van de Defensienota 2022, waarbij de impact op de werkgelegenheid voor de regio nog niet bekend is. Het maken van een realistische inschatting over aantallen vanuit bestaande eenheden en nieuwe functies is onderdeel van de verdere uitwerking.
Kunt u helder en concreet uiteenzetten welke afwegingen ten grondslag hebben gelegen aan de voorgenomen vestiging van de kazerne in Zeewolde, door u eerder als «ideale locatie» aangemerkt? Kunt u hierin onderscheid maken tussen afwegingen die bedoeld zijn om ons defensieapparaat te versterken, afwegingen m.b.t. inzet en verdere ontwikkeling van ons defensiepersoneel, en afwegingen die geen of weinig relatie hebben met defensietaken? Kunt u daarnaast ook aangeven hoe alternatieve locaties scoorden op deze afwegingen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven in hoeverre het lobbywerk waarover de CdK van Flevoland spreekt hierin een rol heeft gespeeld? Indien het geen rol heeft gespeeld, wat is dan uw reactie op het feit dat de CdK nadrukkelijk suggereert dat dit wel het geval is? Indien het wel een rol heeft gespeeld, houdt dat dan in dat de voorgenomen keuze op meer is gebaseerd dan louter op inhoudelijke afwegingen?
In aanloop naar de kamerbrief «Strategisch Vastgoedplan 2022» van 2 december jl. is op enkele momenten zowel ambtelijk als bestuurlijk contact gezocht met de provincie om hen te informeren over het lopende proces. De afweging om te komen tot de voorlopige voorkeurslocatie is gebaseerd op de onder vraag 4 en 6 genoemde overwegingen. Ik heb geen behoefte om te reageren op uitspraken van de commissaris van de Koning.
Kunt u een meest recente stand van zaken geven met betrekking tot de beoogde vorm van financiering van de kazerne? Kunt u daarbij tevens aangeven welke lering is getrokken uit de eerdere moeizame publiek-private samenwerkingsconstructies op dit vlak?
De vorm van financiering maakt op dit moment nog geen onderdeel uit van het proces. Conform de gebruikelijke systematiek wordt in de voorbereiding van grote (her)huisvestings- en infrastructurele projecten een «publiek-private comparator» uitgevoerd, waarmee wordt beoordeeld op welke manier het project het beste kan worden aanbesteed: niet-geïntegreerd (met afzonderlijke aanbestedingen voor het ontwerp, de bouw en de facilitaire ondersteuning) of geïntegreerd (waarbij één partner wordt gezocht voor het ontwerp, de bouw, het onderhoud en/of de facilitaire ondersteuning van de kazerne). Daarnaast onderzoekt Defensie op dit moment hoe het vastgoed ondergebracht kan worden in een rijkshuisvestingsstelsel bij het Rijksvastgoedbedrijf. Alle aspecten die betrekking hebben op de vorm van financiering worden in de besluitvorming meegewogen, maar zijn nu nog niet aan de orde.
Wat is uw reactie op het feit dat de burgemeester van Zeewolde aangeeft verrast te zijn door de woorden van de CdK en dat een grote kazerne «nooit de ambitie» van de gemeente is geweest? Wat zegt dit volgens u over het mandaat waarmee de CdK op pad is gegaan?
Ik heb geen behoefte om hierop te reageren.
Kunt u zich voorstellen dat agrariërs met bedrijven op de beoogde locatie zich overvallen voelen door dit proces, dat door de woorden van de CdK in een stroomversnelling geraakt lijkt te zijn?
Ik realiseer mij dat de inhoud van de boodschap en de potentiële gevolgen op het leven van de betrokken agrariërs hard aan kan komen. Om die reden hebben we de betrokkenen in december persoonlijk en direct geïnformeerd en hebben we hen in een informatiebijeenkomst meegenomen in de wensen van Defensie en het verdere (bestuurlijk) proces. Ook blijven we de komende periode met de betrokkenen in gesprek. Er is echter geen sprake van een stroomversnelling van het proces om zo mogelijk te komen tot een gezamenlijk bestuurlijk voornemen.
Deelt u de zorgen over het verdwijnen van boerenbedrijven en zeer vruchtbare landbouwgrond? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat de ondernemers zorgen hebben over de toekomst van hun bedrijf. Defensie en het Rijksvastgoedbedrijf gaan met betrokken agrariërs verder in gesprek om hen perspectief te bieden zoals ik in mijn Kamerbrief van 2 december jl. heb aangegeven. Tegelijkertijd staat Defensie voor een uitdagende opgave en kijken we waar we die opgave in Nederland kunnen invullen. Daarbij biedt Flevoland kansen en hebben we – indachtig de ruimtelijke puzzel die ook Flevoland te leggen heeft – deze stap gezet en een voorlopige voorkeurslocatie van het Kabinet aangewezen. De locatie van de nieuwe kazerne is nog niet definitief en de inpassing wordt meegenomen in de bredere puzzel van het NOVEX-gebiedsproces, waarin we samen met de provincies en gemeenten de afwegingen bij elkaar kunnen brengen.
Deelt u de vaststelling dat zich in Flevoland geschiktere locaties voor een dergelijke kazerne bevinden, bijvoorbeeld in de Noordoostpolder waar de vestiging niet ten koste zou gaan van landbouwgrond en bovendien goed zouden passen bij de ontwikkeling van het openbaar vervoer (snellere verbinding Hanzelijn en mogelijke komst van de Lelylijn)?
Defensie heeft een verkenning gedaan waarbij meerdere locaties in en buiten Flevoland zijn beoordeeld. Op basis van het onderzoek is er een selectie gemaakt van vier mogelijke locaties, drie locaties in Flevoland en een locatie in Gelderland. Daaruit is de locatie brug bij Nijkerk in de gemeente Zeewolde als voorlopige voorkeurslocatie van het kabinet naar voren gekomen. De locatie van de nieuwe kazerne is nog niet definitief. Samen met de provincies en gemeenten wordt opnieuw naar de vier mogelijke locaties gekeken. Het delen van de mogelijke locaties in Flevoland komt het proces op dit moment niet ten goede omdat de gesprekken met de provincies en gemeenten gevoerd worden. Daarnaast kan ik in dit stadium niet uitsluiten dat op basis van de resultaten van die gesprekken en verdieping van de verkenningen uiteindelijk een andere afweging wordt gemaakt. Zodra er een definitieve locatiekeuze is wordt u daarover geïnformeerd.
Kunt u een overzicht geven van alle mogelijke locaties in Flevoland die in dit proces de revue zijn gepasseerd en in overweging zijn genomen en daarbij uiteenzetten waarom die locaties minder geschikt zouden zijn dan de beoogde locatie ten oosten van Zeewolde? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u aangeven op welke wijze en wanneer u de Kamer heeft geïnformeerd over de grote meningsverschillen in dit dossier, los van het «Projectenoverzicht uitwerking Strategisch Vastgoedplan najaar 2022» dat u op 2 december vorig jaar met de Kamer deelde en waarin u onder andere niet ingaat op het standpunt van de gemeente Zeewolde?
Ik heb uw Kamer over het proces en de resultaten daarvan tot nu toe achtereenvolgens geïnformeerd met de Kamerbrief Contouren Strategisch Vastgoedplan 2022 van 13 mei jl. (Kamerstuk 34 919, nr. 91) en de Kamerbrief Strategisch Vastgoedplan 2022 van 2 december jl. Ook over het vervolg zal ik uw Kamer blijven informeren. De komende periode zet Defensie de constructieve gesprekken die met provincies en gemeenten zijn gevoerd voort.
Het bericht ‘Luitenant-Kolonel Van Woensel: 'De landmachtbrigades schieten op meerdere punten tekort' |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Luitenant-Kolonel Van Woensel: «De landmachtbrigades schieten op meerdere punten tekort»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling van de voorzitter van de Nederlandse Officieren Vereniging (NOV) dat Nederland ervoor kiest de hoog-technologische dingen te doen en van de landen in Oost-Europa vraagt de lasten en risico’s van een grondoorlog te dragen?
Nederland is voorstander van het verdelen van lasten en risico’s tussen de bondgenoten (risk- en burden-sharing) en levert daar ook een militaire bijdrage aan. De drie gevechtsbrigades van de Nederlandse krijgsmacht, te weten de 11 Luchtmobiele Brigade, 13 Lichte Brigade en 43 Gemechaniseerde Brigade, zijn door NAVO beoordeeld als geavanceerd, interoperabel en van hoge kwaliteit. Nederland levert met deze brigades een belangrijke bijdrage aan het gevecht dichtbij in het landdomein, als onderdeel van het NAVO-bondgenootschap. Zo stationeert Nederland militairen bij de vooruitgeschoven aanwezigheid in Litouwen en Roemenië en staan ook bijna 3.000 militairen in 2023 klaar voor de NATO Response Force (NRF). Naast dit grondoptreden staat Nederland in 2023 ook klaar in het lucht- en zeedomein, met de inzet van F-35»s voor air policing vanuit Polen en de bijdragen van schepen aan de NATO Standing Naval Forces (zie Kamerstuk 28 676, nr. 425, d.d. 22 december 2022).
Het kenmerk «hoog-technologisch» zegt niets over de taken of de rol van Nederland binnen het bondgenootschap, over in welk domein kan worden opgetreden, of over de risico’s die Nederland daarbij bereid is te accepteren. Het kenmerk «hoog-technologisch» betreft vooral het type middelen dat Nederland bij voorkeur kiest om bepaalde taken uit te voeren. De benadering om daarbij zoveel mogelijk gebruik te maken van hoog-technologische middelen in alle domeinen, bij alle krijgsmachtdelen, komt voort uit de ambitie onze mensen bij inzet te laten werken met de modernste middelen, zodat ze op het hoogste niveau en zo veilig mogelijk hun werk kunnen doen. Bij toekomstige internationale samenwerkingsafspraken en bij de toekomstige keuzes over de inrichting van de Nederlandse defensieorganisatie zijn het evenredig delen van de risico’s en de lasten met de bondgenoten essentiële uitgangspunten voor Nederland.
Is de keuze voor de hoog-technologische inzet afgestemd met bondgenoten binnen NAVO en EU? Zo ja, hoe is die afweging gemaakt?
Nederland spreekt met bondgenoten over (internationale) capaciteiten, bijvoorbeeld via het NATO Defence Planning Process (NDPP) van de NAVO en de Coordinated Annual Review on Defence(CARD) van de EU. Bondgenoten (NAVO) en lidstaten (EU) spreken uitvoerig met elkaar over hoe de capaciteiten die landen (gezamenlijk) hebben of opbouwen zo effectief en efficiënt mogelijk kunnen worden ingezet. Hierbij is ook het technologische aspect onderwerp van gesprek. In de Defensienota 2022 zijn keuzes gemaakt binnen het beschikbare budget, waarbij Nederland ook inzet op versterking van de internationale samenwerking.
Bent u bereid om de door de NAVO geïdentificeerde ernstige tekortkomingen zonder verbeteringsplannen alsnog te voorzien van een verbeteringsplan?
Met de huidige investeringen zet Defensie forse stappen in het herstellen, moderniseren en versterken van de organisatie. Hierbij zijn keuzes gemaakt. Dit betekent dus dat niet alle tekortkomingen die de NAVO constateert kunnen worden geadresseerd. Zo is er bijvoorbeeld in de Defensienota 2022 gekozen om onder meer de Combat Support en Combat Service Support van de prioriteitsdoelstelling zware en medium infanteriebrigade te versterken, maar andere delen van deze doelstelling niet in te vullen. Hiermee brengt Defensie de basis op orde.
Voor de volgende vierjarige NDPP-cyclus, die in 2023 start, onderzoeken Nederland en Duitsland hoe zij, in lijn met de motie-Boswijk (Kamerstuk 36 200-X, nr. 37, d.d. 17 november 2022), de capaciteitendoelstellingen van beide landen in het landdomein gezamenlijk kunnen invullen. In de komende cyclus zet Nederland in op meer Europese en multinationale samenwerking binnen de NAVO-defensieplanning. Wij informeren uw Kamer in de loop van dit jaar over de voortgang en inzet voor het NDPP.
Hoe reageert u op de stelling van de voorzitter van de NOV dat de samenwerking in het gezamenlijke Duits-Nederlandse tankbataljon in de praktijk nog niet echt goed is?
Deze stelling herkennen wij niet. De nauwe en bijzondere samenwerking met Duitsland op strategisch en operationeel niveau wordt als goed ervaren en er wordt voortdurend gewerkt aan verdere verdieping en verbetering hiervan. De landmachtsamenwerking met Duitsland is ook onderwerp van een beleidsdoorlichting die is aangekondigd in de Strategische Evaluatie Agenda (Kamerstuk 35 925-X, nr. 2, tabel2.
Klopt het dat de Nederlandse eenheid nauwelijks oefent met de Duitsers?
Nee. De Nederlandse eenheid maakt integraal onderdeel uit van het Duits-Nederlandse 414 Tankbataljon. Deze eenheid is in 2021 ingezet in Litouwen als onderdeel van Enhanced Forward Presence (eFP). Bij de voorbereiding en uitvoering van die inzet is intensief met elkaar geoefend, zowel in Duitsland als in Litouwen.
Klopt het dat de inzetbaarheid van de voertuigen vaak schrikbarend laag is?
Nee. De huidige uitdaging bij 414 Tankbataljon is niet zozeer de inzetgereedheid van de systemen, maar betreft momenteel de fysieke beschikbaarheid van de tanks. Het bataljon heeft zowel de Leopard 2a6Ma2 als 2a6Ma3 in zijn bestand. De Leopard 2a6ma2 ondergaat een Midlife Update naar de 2a6Ma3, waardoor dit type systeem enige tijd niet beschikbaar is voor opleiding en training. Het bataljon prioriteert de toewijzing van deze middelen op basis van de opdracht. Daarbij maakt de nationaliteit niet uit. De inzetbaarheid van de Leopard 2a6Ma3 in gebruik bij dit bataljon is voldoende om de opdracht uit te voeren.
Bent u bereid de Kamer in een brief te informeren over de manier waarop de samenwerking in de praktijk vorm krijgt en daarbij in te gaan op de bovengenoemde punten?
Ja. Conform motie Boswijk (Kamerstuk 36 124, nr. 23, d.d. 22 december 2022) zullen wij de Kamer informeren over de verdere integratie van de Nederlandse en Duitse landmachten in het licht van de ontwikkeling van de nieuwe capaciteitsdoelstellingen van de NAVO.
Vindt u het noodzakelijk om te streven naar tanks in eigen beheer? Zo nee, waarom niet?
Voor Defensie is het belangrijk om over wapensystemen te beschikken wanneer deze voor inzet of gereedstelling nodig zijn.
Als onderdeel van 43 Gemechaniseerde Brigade (de Heavy Infantry Brigade) in Havelte beschikken Nederland en Duitsland op dit moment over een gezamenlijke tankeenheid, namelijk 414 Tankbataljon. Duitsland is eigenaar van de gevechtstanks en stelt deze voor het binationale bataljon beschikbaar, ook voor het Nederlandse eskadron. Wanneer deze eenheid wordt ingezet, autonoom of als onderdeel van de NAVO, is het belangrijk dat de wapensystemen hiervoor beschikbaar zijn.
Voor wat betreft de huidige tankcapaciteit heeft Defensie dat in 2008 in een zogenaamde Technical Arrangement (TA) vastgelegd (Kamerstuk 33 279, nr. 28, d.d. 13 december 2018). Indien Nederland het Nederlandse tankeskadron autonoom wil inzetten, dus zonder Duitsland, is in deze overeenkomst een mogelijkheid opgenomen om de gevechtstanks – die in Duits eigendom zijn – daartoe te leasen. Daarmee zijn de tanks bij Nederlandse inzet in eigen beheer, maar zijn ze niet in eigen bezit.
Hoe beoordeelt u zelf de militaire samenwerking met Duitsland op dit gebied?
Duitsland is een zeer belangrijke strategische partner. De integratie met Duitsland wordt als goed ervaren, zoals gesteld in vraag 5. Door de geïntegreerde samenwerking in 414 Tankbataljon heeft Nederland kennis over en ervaring met het tankoptreden kunnen behouden. Ook kunnen we door deze integratie nauwer en beter samenwerken in NAVO-verband en geven we een impuls aan verdere Europese defensiesamenwerking. Zoals aangekondigd in de Strategische Evaluatie Agenda zal de samenwerking nader worden doorgelicht.
Op welke manier kunt u de militaire samenwerking met Duitsland verstevigen en praktisch uitvoerbaarder te maken?
Over eerdere intenties en afspraken op politiek niveau met betrekking tot integratie van capaciteiten met Duitsland is uw Kamer reeds geïnformeerd (zie ook Kamerstuk 33 279, 36 124 nr. 34, d.d. 7 juli 2022). Op 28 november 2022 hebben de commandanten van de Duitse en Nederlandse landmacht een gezamenlijk visiedocument ondertekend over verdere integratie. Onderdeel daarvan is het voornemen de Nederlandse 13 Lichte Brigade te integreren in de Duitse 10e Pantserdivisie.
Andere belangrijke onderdelen zijn: de opbouw en inrichting van landeenheden verder op elkaar afstemmen; het versterken van de binationale commandostructuur met geharmoniseerde procedures en interoperabele systemen; het synchroniseren van kennis- en doctrineontwikkeling; het afstemmen van behoeftestellingen, nationale verwervingsprocessen en instandhouding en het herdefiniëren van de rol van het 1 Duits-Nederlands Legerkorps (1GNC) in lijn met het NAVO New Force Model.
Herkent u zich in de bewering dat de Nederlandse brigades onderling te verschillend zijn om elkaar af te wisselen in het gevecht? Zo ja, op welke manier zet u zich ervoor in om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De indeling in een heavy, een medium en een light brigade stelt Nederland in staat om diverse typen grondeenheden in te kunnen zetten en bovendien ook breed in het landdomein kennis op te bouwen en te behouden. Dit vergroot de mogelijkheden van Nederlandse inzet op het land nu en in de toekomst.
Twee van deze brigades zijn reeds ingebed in Duitse divisies. Ook Duitsland beschikt over een mix aan verschillende typen eenheden. De Duitse divisies waarin de Nederlandse brigades zijn ingebed, zijn tevens verschillend van aard, waardoor de Nederlandse eenheden hierin goed passen. De veelzijdigheid van Nederlandse landeenheden is dan ook vooral een kracht, die zowel de Nederlandse inzetmogelijkheden, als ook de internationale bijdrage van Nederland aan bijvoorbeeld de NAVO vergroot.
Bij inzet, zeker in het hogere geweldspectrum, zal veelal sprake zijn van een internationale constructie, voornamelijk in NAVO-verband. Dit maakt dat Nederlandse eenheden niet alleen op elkaar moeten kunnen aansluiten, maar vooral in het bredere NAVO-verband moeten passen.
Kunt u de vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De doofpotoperatie rondom Srebrenica en de rol van Dutchbat III hierin |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving door het programma Argos Medialogica over de doofpotoperatie rondom Srebrenica en de rol van Dutchbat III hierin?1
Ja
Klopt het dat de militairen van Dutchbat III veel meer hebben gezien van de (gevolgen van) de executies van 8.000 moslimmannen dan zij destijds aangegeven hebben tegenover de media en in de debriefing?
Op verzoek van het toenmalige kabinet heeft het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) een meerjarig onderzoek uitgevoerd naar de gebeurtenissen rond de val van Srebrenica op 11 juli 1995. Dit onderzoek startte eind 1996 en resulteerde in april 2002 in een uitvoerig rapport getiteld «Srebrenica, een «veilig» gebied». Dit rapport is met uw Kamer gedeeld op 10 april 2002 (Kamerstuk 26 122, nr. 28). Naar aanleiding van de conclusies van dit rapport heeft het toenmalige kabinet zijn ontslag aangeboden. Daarop besloot uw Kamer een parlementaire enquête te houden hetgeen resulteerde in het rapport «Missie zonder vrede» (Kamerstuk 28 506 Nr. 4 dd. 27 januari 2003).
Het NIOD-rapport gaat uitvoerig in op de vraag wat de Dutchbat-militairen hebben waargenomen van de executies rondom Srebrenica en die in Potočari in het bijzonder. Om geen afbreuk te doen aan de veelomvattendheid van het rapport, acht ik het niet zorgvuldig om hieruit delen samen te vatten. Ik verwijs u daarom graag naar de pagina’s 2738 e.v. van het NIOD-rapport.
Klopt het dat militairen van Dutchbat III hebben gezien dat mannen werden afgevoerd naar een wit huis en vervolgens niet meer terugkeerden? Zo nee, wat zagen of hoorden zij dan wel?
Hiervoor verwijs ik u naar het NIOD-rapport. In het bijzonder naar de pagina’s 2646, 2648, 2664–2667, 2676, 2689 en 2700–2703.
Klopt het dat militairen van Dutchbat III een berg achtergelaten paspoorten hebben gezien?
Hiervoor verwijs ik u naar het NIOD-rapport. In het bijzonder naar de pagina’s 2667, 2718–2719, 2742, 2874 en 2880.
Klopt het dat militairen van Dutchbat III de gevolgen van de executies hebben gezien, dat wil zeggen vermoorde moslimmannen?
Hiervoor verwijs ik u naar het NIOD-rapport. In het bijzonder naar de pagina’s 2719, 2720, 2721 en 2879.
Hebben deze militairen het genoemde onder vraag 3 t/m 5 gezien voor, tijdens of na het besluit om 350 mannen die zich op de compound van Dutchbat bevonden, over te dragen aan de Serviërs?
Het NIOD-rapport gaat niet expliciet in op de volgtijdelijkheid van de gebeurtenissen. In de punten 53 en 54 van het arrest van de Hoge Raad van 19 juli 2019 (zaak 17/04567, Mothers of Srebrenica tegen de Staat der Nederlanden) staat hierover:
Klopt het dat in de periode 1992–1995 al langer bekend was waar de Servische troepen onder leiding van generaal Ratko Mladić toe in staat waren, waaronder moord, verkrachting, plundering en brandstichting?
Ja, in juli 1995 was bekend dat Bosnisch-Servische troepen onder Mladić in de periode 1992–1995 betrokken waren bij dit soort misdaden.
Was het niet alleen al daarom volstrekt onverantwoord om 350 moslimmannen over te dragen aan de Serviërs? Hoe kijkt u hier nu tegenaan, met de kennis van nu?
In het arrest van de Hoge Raad (zaak 17/04567, arrest van 19 juli 2019) oordeelde de Hoge Raad dat de Nederlandse staat tekortgeschoten is in het bieden van bescherming tegen door Bosnisch-Servische troepen toegebracht leed, aan een groep mannelijke vluchtelingen, die op 13 juli 1995 op de compound van Dutchbat in Potočari verbleven. Om uitvoering te geven aan dit arrest, heeft de staat een speciale schaderegeling ingesteld. Over de schaderegeling bent u laatstelijk geïnformeerd met de Kamerbrief Stand van Zaken Civielrechtelijke regeling Srebrenica (Kamerstuk 26 122 nr. 60 dd. 1 november 2021).
Het kabinet betreurt de tragische gebeurtenissen van 13 juli 1995 ten zeerste. De internationale gemeenschap faalde in de bescherming van de mensen van Srebrenica. Als onderdeel van deze gemeenschap deelt de Nederlandse regering in de politieke verantwoordelijkheid voor de situatie waarin dit falen kon gebeuren. Daarvoor heb ik namens het kabinet op 11 juli jl. tijdens de herdenking in Srebrenica mijn diepste excuses aangeboden.
Klopt het dat Ratko Mladić hiervoor ook veroordeeld is door het Joegoslaviëtribunaal? Wanneer is de eerste verdenking door opsporingsautoriteiten hierover geformuleerd?
Het Joegoslaviëtribunaal heeft Ratko Mladić in hoger beroep veroordeeld wegens genocide, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid (8 juni 2021). De genocide in Srebrenica maakt daar onderdeel van uit.
Het formuleren van verdenkingen gebeurt normaliter in een aanklacht. De verdenkingen tegen Mladić gaan terug tot april1992 en hielden verband met de belegering van Sarajevo. Dit kwam tot een aanklacht in juli 19952. In november 1995 klaagde de internationale hoofdaanklager hem aan inzake de genocide in Srebrenica3. De aanklacht tegen Mladić was gebaseerd op een grote hoeveelheid belastende informatie die door de hoofdaanklager was verzameld. Mladić werd in 2011 voor het Joegoslaviëtribunaal gebracht.
Klopt het dat Dutchbat III betrokken was bij zwarte handel, prostitutie, het afpakken van geld van moslims en het met een militair voertuig overrijden van moslims? Zo nee, wat klopt hiervan wel? Zo ja, waarom wordt dit dan in de tv-uitzending ontkend door overste Karremans?
Ik verwijs u naar pagina 1618 e.v., pagina 2610–2616 en 3048–3056 van het NIOD-rapport.
Klopt het dat generaal Couzy journalist Twan Huys heeft verzocht om belastende mediaberichtgeving niet uit te zenden, vanwege de veiligheid van nog in Potočari aanwezige Dutchbatters?
Ik verwijs u naar pagina 2801 van het NIOD-rapport.
Klopt het dat generaal Couzy aan Twan Huys heeft beloofd na terugkomst in Nederland van deze Dutchbatters wel de volledige informatie met Twan Huys te delen, maar deze belofte vervolgens heeft verbroken?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat generaal Couzy en generaal Van Baal vervolgens de feiten rondom Srebrenica in de doofpot hebben willen stoppen, onder andere door alle Dutchbatters indringend op te roepen niet hierover met de media te praten?
Ik verwijs u naar de pagina’s 3075–3076 en 3170 van het NIOD-rapport.
In het NIOD-rapport is geen bevestiging gevonden van een expliciete oproep aan alle Dutchbatters om niet met de media te praten. Tijdens uw Parlementaire Enquête over Srebrenica stelde generaal Couzy (Verhoren nr. 492) dat hij de Dutchbatters op het hart had gedrukt om vooral vanuit de eigen ervaring te praten: «(...) alleen vertellen wat je weet, vertellen wat je zelf hebt gezien en niet ingaan op suggestieve vragen (...)». De heer Couzy is in 2019 overleden.
Klopt het dat generaal Couzy ook de toenmalige Minister van Defensie niet informeerde over de feiten rondom Srebrenica?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat daarna serieus door de toenmalige Minister is overwogen om generaal Couzy te ontslaan? Klopt het dat dit uiteindelijk niet gedaan is, omdat men de publicitaire effecten vreesde?
Op 27 november 2002 heeft oud-minister Voorhoeve voor uw Parlementaire Enquêtecommissie Srebrenica verklaard dat hij op een aantal momenten heeft overwogen generaal Couzy heen te zenden. Ik citeer daarvoor uit uw Verhoren «Mijn conclusie – ook in overleg met de Staatssecretaris, de chef Defensiestaf en de SG – was steeds: het levert veel schade voor de Defensieorganisatie als de relatie met de generaal Couzy wordt beëindigd». Het had naar zijn mening ook tot een juridische procedure kunnen leiden waarvan de afloop onzeker was (Verhoren nr. 578).
Wat is, met de kennis van nu, uw mening over deze hele gang van zaken?
Daarvoor verwijs ik u naar de verklaring van Minister-President Kok zoals gedaan in de Tweede Kamer op 16 april 2002 waarin hij het aftreden bekend maakte van het kabinet (kenmerk: TK 68–4539). In zijn verklaring zegt hij dat voor [het aftreden van] de Minister van Defensie een aanvullende overweging geldt, dat betreft de conclusie van het NIOD inzake de tekortschietende informatievoorziening.
Is op dit moment sprake van een goede informatievoorziening van de Defensietop richting u, en vanuit u weer naar de Tweede Kamer?
Een goede informatievoorziening is essentieel voor het functioneren van Defensie, dit geldt ook voor de informatievoorziening richting de bewindspersonen. Het kabinet is verplicht beide Kamers tijdig en volledig te informeren.
Kunt u garanderen dat een dergelijke situatie zich in de tegenwoordige tijd niet meer voor zal kunnen doen?
Lessen zijn getrokken, juist ook om te voorkomen dat een dergelijke situatie zich nogmaals zal voordoen. Na Srebrenica zijn er duidelijkere regels gesteld voor de besluitvorming over uitzendingen van Nederlandse militairen naar missies. Sinds 2000 staat in de Grondwet hoe de besluitvorming daarover moet plaatsvinden. Dit betreft artikel 100. Sindsdien ontvangt uw Kamer een zogenaamde artikel 100-brief.
Welke lessen trekt u uit de chaotische evacuaties, of het gebrek daaraan, in Srebrenica in 1995 en Afghanistan in 2021?
Uit de situatie van Srebrenica zijn belangrijke lessen getrokken. Die vallen niet alleen af te leiden uit het veelgenoemde NIOD-rapport uit 2002 maar ook uit de parlementaire enquête van uw Kamer (Commissie Bakker, januari 2003) tot en met het rapport van de Commissie Borstlap (Kamerstuk 26 122 nr. 48 dd. 14 december 2020). Daarbij gaat het over het organiseren van zaken ter voorbereiding, tijdens en na de inzet. Zo is het van belang dat er een helder mandaat ligt; dat er een duidelijke definitie dient te zijn van de aanduiding «safe area», dat er informatie wordt ingewonnen bij de landen die het voorgaande commando voerden (de voorgangers), dienen militairen adequaat te zijn opgeleid voor de specifieke taken en de specifieke omstandigheden, dient het militair-politiek inlichtingenwerk over de intenties van de strijdende partijen op orde te zijn. Ook dient er een adequate vertrekstrategie te zijn, een strategie waarin bovendien ook wordt omgekeken naar de lokale werknemers, en een gedegen traject voor nazorg.
Voor wat betreft de evacuatie uit Afghanistan heeft Crisisplan BV een rapport uitgebracht met de eerste lessen die getrokken kunnen worden uit het verloop van de evacuatie. Het kabinet heeft de Kamer hierover op 16 december 2021 geïnformeerd met de kabinetsreactie op het rapport (Kamerstuk 27 925, nr. 882) en in de Kamerbrief van 7 juli 2022, waarin werd ingegaan op de voortgang van de implementatie van de verbeterpunten uit het rapport (Kamerstuk 27 925, nr. 914). Daarnaast doet een externe en onafhankelijke onderzoekscommissie onder leiding van de heer Ruys momenteel onderzoek naar de evacuatieoperatie vanuit Kaboel. Deze commissie zal uiterlijk 31 mei 2023 het rapport uitbrengen.
Deelt u de mening dat burgers die onder Nederlandse bescherming staan ook daadwerkelijk beschermd moeten worden – indien nodig met behulp van wapens – en niet blootgesteld mogen worden aan vijandige gewapende groeperingen, en daarmee dus aan levensgevaar? Zo nee, wat is dan uw mening hierover?
In het algemeen deel ik die mening. Wel teken ik hierbij aan dat het mandaat van de missie (en de daaraan gekoppelde middelen) de mogelijkheden van de ingezette militairen bepaalt.
Het Zwitserse exportcontroleregime. |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekent met het bericht «German ammunition plant to sidestep Swiss re-export ban»?1
Ja.
Beschikt de Nederlandse krijgsmacht over in Zwitserland geproduceerde munitie? Zo ja, kunt u aangeven om welke types en hoeveelheden het gaat?
Ja, de 35mm kanonmunitie voor het CV90 infanteriegevechtsvoertuig en de 30mm munitie voor de Goalkeeper zelfbeschermingssystemen voor schepen worden in Zwitserland geproduceerd. Omdat de opgedragen NAVO-voorraadnormen voor deze munitiesoorten vertrouwelijk zijn, kan ik u niet in het openbaar informeren over de voorraad van deze munitieartikelen.
Is voor doorvoer van deze munitie naar een derde land, bijvoorbeeld Oekraïne, toestemming van Zwitserland nodig?
Ja, bij verwerving van militair materieel -waaronder munitie- tekent Nederland een eindgebruikersverklaring (End User Certificate). Hierin is vastgelegd dat Nederland de beoogde eindgebruiker is. Wanneer Nederland deze artikelen vervolgens wil schenken of verkopen, moet een formele exportvergunning aan het land van herkomst gevraagd worden.
Welke sancties staan op het tegen de afspraken in doorleveren van Zwitserse munitie?
Zoals ieder ander soeverein land zal Zwitserland in het concrete geval bepalen wat de gevolgen zijn.
Indien de Nederlandse krijgsmacht over in Zwitserland geproduceerde munitie beschikt, is hieruit dit jaar geleverd aan Oekraïne?
Uw Kamer wordt via de reguliere leveringenbrief op vertrouwelijke wijze geïnformeerd over leveringen aan Oekraïne.
Zijn onder het Zwitserse exportcontroleregime vallende leveranciers gegadigden voor de munitieaankopen waar Defensie de komende jaren geld voor uittrekt?
Ja, Defensie heeft voor de levering van conventionele munitie een raamcontract met Rheinmetall. Dit bedrijf heeft productiefaciliteiten in meerdere landen, waaronder in Zwitserland (RMWS: Rheinmetall Schweiz). Om de voorraad munitie op peil te houden verwerft Defensie onder andere 35mm kanonmunitie voor het CV90 Infanteriegevechts-voertuig (Kamerstuk 27 830, nr. 265). Deze munitie wordt in Zwitserland geproduceerd.
Worden er bij de aankoop van munitie de komende jaren vooraf eisen gesteld over het recht op doorlevering voor de veiligheid op het Europese continent, zoals doorlevering aan Oekraïne voor zelfverdediging tegen Rusland?
Een generiek recht op doorlevering voor de veiligheid op het Europese continent is op het moment niet aan de orde. Landen bepalen zelf of een re-exportclausule bij levering wordt opgenomen in afspraken.
Strikte en zuivere exportcontrole is van belang voor de internationale veiligheid. In dat licht staat het elk land vrij om binnen de kaders van internationale afspraken op eigen wijze invulling te geven aan wapenexportcontrole, waaronder op het vlak van re-exportautorisatie.
Beschikt Defensie los van eventuele munitie over andere wapensystemen of onderdelen in wapensystemen die aan het Zwitserse exportcontroleregime, inclusief regels over doorlevering, onderworpen zijn? Zo ja, welke?
Ja, we hebben verschillende wapensystemen en -onderdelen die aan het Zwitserse exportregime onderhevig zijn. Dit zijn onder andere de Pilatus PC-7 lesvliegtuigen, componenten voor de rubber band track van de CV90 en de laserdoelaanwijzer VIS/INVIS.
Tot welke fondsen en andere financiële instrumenten van de Europese Unie (zoals het Europees Defensiefonds of de voorloper daarvan, EDIDP, en het European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act) voor de defensiesector hebben bedrijven of bedrijfsonderdelen die onderworpen zijn aan het Zwitserse exportcontroleregime toegang? Indien deze toegang bestaat, kunt u aangeven of er ook daadwerkelijk subsidies zijn verstrekt of zijn voorzien aan deze bedrijven, en om welke bedragen het gaat?
In de verordening van het Europees Defensiefonds (EDF) is vastgesteld dat ontvangers van financiering uit het EDF en de bij het project betrokken onderaannemers gevestigd dienen te zijn in de EU of in een geassocieerd land.2 Zwitserland is geen geassocieerd land van de EU. Bij uitzondering kan in een EDF-project worden samengewerkt met partijen van buiten de Unie, mits dit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten. Hiervan heeft Zwitserland tot op heden geen gebruik gemaakt. Deze partijen kunnen geen aanspraak maken op financiering uit het EDF.
Daarnaast kunnen bedrijven deelnemen aan het EDF die zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land maar onder zeggenschap staan van (een entiteit uit) een niet-geassocieerd derde land. In het geval van het EDF is er één bedrijf betrokken dat onder controle staat van een Zwitserse entiteit. In het EDIDP zijn dit er twee. De lidstaten waarin deze bedrijven zijn gevestigd hebben de garantie afgeven dat betrokkenheid van deze entiteiten de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten niet schaadt. Informatie over de hoogte van de subsidie voor individuele bedrijven is niet beschikbaar.
Op dit moment wordt nog onderhandeld over de verordening van het European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act (EDIRPA) instrument. Daarom zijn er nog geen projecten gestart.
Vindt er op dit moment Zwitserse deelname aan PESCO-projecten plaats of is deze deelname voorzien? Zo ja, om welke projecten gaat het?
Nee, deelname aan PESCO-projecten is voorbehouden aan EU-lidstaten, tenzij een project expliciet opengesteld is voor derde landen. Zwitserland heeft wel kenbaar gemaakt te willen participeren in het project «Cyber Range Federation», een PESCO-project onder voorzitterschap van Estland. Besluitvorming over toetreding van een derde land tot een PESCO-project vindt plaats in de Raad.
Aan welke projecten van het European Defence Agency doet Zwitsland mee, en wat is daarin de rol van Zwitserland?
Zwitserland werkt sinds 2012 onder een Administrative Arrangement samen met het EDA. Zwitserland participeert in zeven van EDA’s Capability Technology Groups (CapTechs) en is onder andere lid van het Single European Sky Military Aviation Board, EDA Helicopter Exercise Programme en het EDA Military Airworthiness Authorities Forum. Binnen de CapTechs neemt Zwitserland deel aan verschillende projecten, zoals binnen de CapTech voor Chemische, Biologische, Radiologische en Nucleaire (CBRN) bescherming aan het project dat ziet op het testen en evalueren van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Wat is uw mening over de positie van Zwitserland ten aanzien van de blokkade op het doorleveren van wapens en munitie aan Oekraïne?
Het kabinet is zich bewust van belemmeringen die kunnen ontstaan in het ondersteunen van Oekraïne als het gevolg van niet afgegeven re-exportautorisaties. Tegelijkertijd is exportcontrole een nationale bevoegdheid die het landen mogelijk maakt om op eigen wijze en binnen de kaders van internationale afspraken invulling te geven aan export-controle, waaronder het beleid ten aanzien van re-exportautorisatie.
Wanneer een re-exportclausule in het spel is bij de voorgenomen levering van goederen aan Oekraïne doet Nederland een dringend beroep op het land van productie met het oog op de situatie in Oekraïne. In bredere zin geldt dat meerdere leden van het kabinet het vraagstuk van
re-exportautorisatie bespreken in gesprekken op het internationale niveau.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat Duitsland nog halverwege 2023 een nieuwe munitiefabriek opent en in productie verwacht te hebben?
Nederland ziet opschaling van de bestaande productiecapaciteit van Rheinmetall als een logisch besluit.
Bent u bereid om ook in Nederland (onderdelen van munitie) te laten produceren en hiertoe het aanbod te doen bij de Duitse regering?
In lijn met de motie-Dassen c.s. (Kamerstuk 36 124, nr. 19) zal Nederland met Duitsland en België in overleg treden om te onderzoeken hoe de gezamenlijke productiecapaciteit voor hoog-technologische (kapitale) munitie kan worden vergroot.
De toegang tot veteranenzorg ‘achter slot en grendel’ |
|
Raymond Knops (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Herinnert u zich de door de Veteranenombudsman onderzochte zorgen over de manier waarop er binnen penitentiaire inrichtingen wordt omgegaan met voormalig militairen, in het bijzonder veteranen die in oorlogsmissies hebben gediend?1
Ja.
Erkent u dat toegang tot specifieke veteranenzorg voor veteranen in detentie in de bijzondere zorgplicht past die de overheid heeft voor veteranen die als gevolg van een uitzending maatschappelijke ondersteuning of geestelijke gezondheidszorg nodig hebben?
Ja. De bijzondere zorgplicht voor veteranen blijft van kracht2.
Bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting (PI), wordt sinds januari 2021 als onderdeel van de algemene intake aan de gedetineerde gevraagd of hij of zij veteraan is. Als de gedetineerde aangeeft dat dit het geval is, wordt dit opgenomen in diens detentie- en re-integratieplan. Dit plan is de leidraad voor de invulling van de detentie, de detentiefasering en de voorbereiding op het traject na detentie. Vervolgens worden vanuit de PI de zorgcoördinatoren en gespecialiseerde maatschappelijk werkers van het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) betrokken. Daarbij wordt de veteraan actief gewezen op het Veteranenloket van het NLVi en het aanbod van hun diensten.
Op welke wijze heeft u invulling gegeven aan uw toezegging om de mogelijkheid en wenselijkheid te onderzoeken om bepaalde gedetineerde veteranen te plaatsen in het Militair Penitentiair Centrum (MPC) te Stroe, in plaats van in een civiele penitentiaire inrichting?2
Zoals aangegeven in de reactie aan de Veteranenombudsman op het rapport «Toegang tot veteranenzorg achter slot en grendel» van 26 april 2022, die met uw Kamer is gedeeld, is een verkenning gestart naar de mogelijkheid en wenselijkheid tot het plaatsen van bepaalde gedetineerde veteranen in het Militair Penitentiair Centrum (hierna: MPC) te Stroe4. Over de uitkomsten wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van dit jaar nader geïnformeerd.
Klopt het dat het recent verbouwde MPC uit tien cellen bestaat, alsmede 11 bewaarders plus directie en alle benodigde faciliteiten, en dat de bezettingsgraad in het jaar 2021 slechts 6,38% bedroeg en het aantal bezette detentieplaatsen drie?3
Het MPC biedt ruimte voor maximaal 13 gedetineerden. Het MPC heeft een capaciteit van zeven individuele- en drie tweepersoons cellen. De personele bezetting bestaat op dit moment uit een directeur, diens plaatsvervanger en een planner en voorts uit 17 bewaarders in ploegendiensten. De bezettingsgraad van de cellen was in 2021 6,4%.
Hoe beoordeelt u de situatie dat het MPC kennelijk voor het grootste gedeelte van het jaar vrijwel leeg staat en het formeel niet mogelijk is om hier strafrechtelijk veroordeelde veteranen, die niet meer in actieve dienst zijn, in detentie te plaatsen?
Zoals aangegeven bij vraag 3 vindt er momenteel een verkenning plaats naar de mogelijkheid en wenselijkheid tot het plaatsen van bepaalde gedetineerde veteranen in het MPC. Over de uitkomsten wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van dit jaar nader geïnformeerd.
Deelt u de opvatting dat in het MPC, door de kleinschalige opzet, meer ruimte en tijd is voor persoonlijke begeleiding en meer maatwerk voor de gedetineerde kan worden geleverd?
In het kader van (medische)zorg, re-integratie en resocialisatie besteedt de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) aandacht aan persoonlijke begeleiding en maatwerk aan iedere gedetineerde (waaronder ook veteranen); dit geldt binnen elke justitiële inrichting. Dit maatwerk is afgestemd op de behoefte van de gedetineerde en onafhankelijk van de grootte van de afdeling of de inrichting van plaatsing.
Deelt u de opvatting dat het MPC, anders dan de civiele penitentiaire inrichtingen, volledige toegang biedt tot de specifieke veteranenzorg en daarmee zeer geschikt is voor de detentie en re-integratie van veroordeelde veteranen die niet meer in actieve dienst zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Waardeert u de acties die door de directie van het MPC zijn en worden geïnitieerd in het kader van het project «veteranen in detentie»?
Ja, wij waarderen de samenwerking tussen het NLVi, DJI, Defensie en het MPC in het belang van specifieke zorg voor veteranen in detentie.
Hoe beoordeelt u door de Commissie van Toezicht van het MPC geuite zorgen dat afspraken nodig zijn met betrokken partijen, maar dat een convenant, dat nodig is voor de realisatie van deze plannen, nog steeds ontbreekt?
Op 6 december jl. is het Convenant «huisvesting niet militaire-gedetineerden in Militair Penitentiair Centrum te Stroe» getekend door het Ministerie van Defensie en DJI en voorziet in specifieke afspraken in zake de plaatsing van (niet-militaire) gedetineerden in het MPC. Het gaat daarbij om gedetineerden die behoren tot de categorieën: gezagdragers, geüniformeerden en DJI-personeel.
Wanneer bent u bereid dit convenant, dat het MPC in staat stelt om ook civiel gedetineerde veteranen op te nemen, af te ronden? Bent u inmiddels verder gekomen dan een verkennend gesprek tussen Defensie en het MPC?
Zie het antwoord op vraag 3 en 9.
Welke afspraken zijn er tot dusver gemaakt tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), Defensie en het Veteraneninstituut?
De samenwerking tussen DJI en het NLVi is in 2020 gestart. Door deze samenwerking kan een gedetineerde tijdens detentie contact opnemen met het NLVi en kunnen zorgcoördinatoren en gespecialiseerde maatschappelijk werkers van het NLVi de gedetineerden spreken tijdens de bezoekuren. Om de toegang tot de PI voor de medewerkers van het NLVi te verbeteren, gaat DJI zorgcoördinatoren en gespecialiseerde maatschappelijk werkers van het NLVi (als niet-justitiegebonden organisatie) ook buiten de bezoekuren toegang geven.
Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 9 is op 6 december 2022 het Convenant «huisvesting niet militaire-gedetineerden in Militair Penitentiair Centrum te Stroe» getekend door het Ministerie van Defensie en DJI. Dit convenant voorziet in specifieke afspraken inzake de plaatsing van (niet-militaire) gedetineerden in het MPC. Het gaat daarbij om gedetineerden die behoren tot de categorieën: gezagdragers, geüniformeerden en DJI-personeel.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat alle beschikbare capaciteit zo volledig mogelijk wordt benut, met name vanwege de capaciteitstekorten in (onder andere) de penitentiaire inrichtingen en het goed besteden van belastinggeld? Deelt u ook de mening dat het daarom onwenselijk is dat in het MPC cellen leeg blijven staan, terwijl tegelijkertijd de DJI te maken heeft met een grote druk op het gevangeniswezen?
Op dit moment is er geen sprake van een capaciteitstekort. De laatste twee jaar blijkt in de praktijk een fors lagere bezetting dan voorspeld is in de ramingen.6
DJI streeft ernaar om de beschikbare celcapaciteit zo volledig en goed mogelijk te benutten.
Binnen het gevangeniswezen is er een differentiatie aan veiligheidsniveaus waardoor niet elke gedetineerd overal geplaats kan worden. Zoals aangegeven bij vraag 3 is een verkenning gestart naar de mogelijkheid tot het plaatsen van gedetineerde veteranen in het MPC. Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd over de uitkomsten van deze verkenning.
Klopt het dat er geslaagde proeven zijn geweest waarbij een gedetineerde veteraan als burger toch zijn straf kon uitzitten in het MPC? Zo ja, bent u bereid deze samenwerking tussen Justitie en Defensie voort te zetten, ook zonder convenant?
Er is eenmaal (in 2021) een gedetineerde veteraan in het MPC geplaatst. In deze situatie werd ingeschat dat het MPC deze veteraan de benodigde zorg kon verlenen. Op basis van deze casus kan niet geconstateerd worden of een proef geslaagd is. Derhalve is naar aanleiding van het rapport gestart met een verkenning. Over de uitkomsten wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd.
Is de Minister voor Rechtsbescherming bereid om, zoals aanbevolen door de Veteranenombudsman, regie hierin te nemen?
Zie hiervoor de reactie op het rapport «Toegang tot veteranenzorg achter slot en grendel» zoals toegestuurd aan de Veteranenombudsman en uw Kamer op 26 april 2022, waarbij ik deze vraag bevestigend beantwoord.7
Bent u bereid om de uitvoering van de andere aanbevelingen van de Veteranenombudsman om de zorg voor veteranen in detentie te verbeteren, met kracht ter hand te nemen en de Kamer hierover, zoals toegezegd, begin 2023 te informeren?
Zoals gecommuniceerd in de brief van 26 april 2022 zal ik de Veteranenombudsman in het eerste kwartaal van 2023 informeren over de uitkomsten van de aanbevelingen. Uw Kamer ontvangt hiervan eveneens een afschrift.
WOB-documenten met betrekking tot de invloed van het NCTV op het coronabeleid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving met betrekking tot de verregaande invloed van de NCTV op het coronabeleid?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de rol van de NCTV bij het vormgeven van en de besluitvorming over het coronabeleid zo ontzettend groot was? Vanwaar de verregaande spilfunctie van dit orgaan, dat deel uitmaakte van alle overleg- en besluitvormingsstructuren?
Alvorens in te gaan op de rol van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), is het van belang aan te geven dat onderhavige berichtgeving een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid. Het betreffende bericht lijkt mede geconstrueerd te zijn op basis van informatie uit verschillende Wob-verzoeken, die in een verschillende context zijn samengesteld door verschillende departementen. Uit deze opbrengst wordt vervolgens selectief geciteerd, de berichten worden niet in de volledige context geplaatst, meningen en aannames worden als feiten gepresenteerd en vervolgens worden conclusies getrokken.
Dit laat onverlet dat de NCTV een coördinerende rol speelde tijdens de coronacrisis. De rol van de NCTV in de besluitvorming ten aanzien van het coronabeleid valt in twee fases uiteen. De eerste fase behelsde de periode tussen begin maart 2020 tot en met juni 2020. Vanwege de brede maatschappelijke consequenties (volksgezondheid, sociaal, financieel, economisch) van Covid-19 was in die periode de nationale crisisstructuur geactiveerd. Dit is aan uw Kamer gemeld in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 13 maart 2020.2 De Minister van Justitie en Veiligheid is de coördinerend Minister voor crisisbeheersing. De NCTV geeft daarbij invulling aan deze coördinerende verantwoordelijkheid van de Minister.
Overige ministeries vervullen rollen binnen die structuur, of vervullen vanuit hun beleidsveld een eigen rol, zoals tijdens de genoemde periode het geval was voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot de infectieziektebestrijding, bijvoorbeeld ten aanzien van de vaccinatiecampagne. Eind juni 2020 leek de acute crisis als gevolg van COVID-19 voorbij. Om de gevolgen van COVID-19 ook na deze fase op te kunnen vangen is een separate structuur ingericht, waarbij door het kabinet werd besloten over de aanpak in de hiertoe opgerichte Ministeriële Commissie COVID-19 (MCC-19). Opschaling in de crisisstructuur was op dat moment niet langer nodig.
In de MCC-19 werden zowel besluiten genomen over maatregelen voor de acute bestrijding van het virus als besluiten om adequaat in te spelen op de middellange en lange termijngevolgen van de crisis. Alle leden van het Kabinet waren lid van de MCC-19. Ook het Veiligheidsberaad was vertegenwoordigd in de MCC-19 evenals de drie planbureaus, zijnde het Centraal Plan Bureau (CPB), het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).3
Bij het toenemen van het aantal besmettingen en het stijgende aantal ziekenhuisopnames, droeg vanaf 1 oktober 2020 (tot maart 2022) de NCTV weer zorg voor de coördinatie van en advisering over de besluitvorming over de korte termijn maatregelen (acute crisisbeheersing). U kunt bij de coördinatie daarmee concreet denken aan de organisatie en voorbereiding van voornoemde overleggen ten behoeve van een overzichtelijke besluitvorming. Zo bracht de NCTV ten behoeve van de besluitvorming in de coronacrisis alle relevante documenten bijeen, zoals adviezen en analyses, verzamelde de NCTV de benodigde informatie van betrokken departementen en organisaties en verwerkte deze tot opties voor de integrale besluitvorming voor maatregelen en adviezen. Voorts bracht de NCTV een beeld bijeen van de impact op de uitvoering en handhaving. De NCTV verzorgde de afstemming en voorbereiding van de besluitvorming met de departementen en zorgde voorts voor een tijdige verspreiding van de voorbereiding en stukken. Daarmee brak de tweede fase van betrokkenheid van de NCTV in de bestrijding van de pandemie aan. Daarnaast werd in deze periode ook het nationaal kernteam crisiscommunicatie (NKC) weer geactiveerd.4
Waarom werd al in 2019 het Land Information Manouvre Centre (LIMC) opgericht, als dit orgaan bedoeld was als onderdeel van het instrumentarium om de coronacrisis te bestrijden, terwijl deze crisis in Nederland op dat moment nog helemaal niet bestond en waarom werd dit orgaan aangestuurd door het NCTV, door welke personen en met welke bevoegdheid? Werden vanaf dat moment ook al burgers online gemonitord en zo ja, waarom, met welk doel en op basis van welke (wettelijke) gronden?
Het LIMC is in maart 2020 door de Koninklijke Landmacht opgericht en is nooit door de NCTV aangestuurd. Het rapport van de onafhankelijke Commissie Brouwer, dat samen met de beleidsreactie door de Minister van Defensie, mede namens de Staatssecretaris, op 13 januari jl. naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 761, nr. 258) concludeert dat voor de trendanalyses door het LIMC van gebeurtenissen rondom COVID-19 de benodigde rechtsbasis (de juridische grondslag) ontbrak en daarmee onrechtmatig was. De onafhankelijke commissie stelt daarbij ook vast dat het LIMC «niet de intentie» had om persoonsgegevens te verwerken. Uit hun onderzoek «is niet gebleken» dat er door het LIMC «specifiek naar individuen werd gezocht of dat er profielen werden bijgehouden van personen»
Klopt het dat er werd overwogen om drones in te zetten voor het monitoren van de naleving van bepaalde maatregelen door burgers, zoals bijvoorbeeld de avondklok?
Drones worden regelmatig ingezet voor uiteenlopende toepassingen, zoals handhaving en toezicht, het opsporen van vermiste personen en onderzoek na verkeersongevallen. Op verzoek van het bevoegd gezag en onder leiding van de politie heeft in 2020 (de periode waar in de berichtgeving naar wordt verwezen) inzet van (defensie)drones plaatsgevonden ter ondersteuning van de handhaving van de openbare orde en veiligheid, waaronder de coronamaatregelen. Overigens was dit niet voor de handhaving van de avondklok, omdat deze in 2020 niet van kracht was.
Klopt het dat het NCTV, het LIMC, het Openbaar Ministerie (OM), het Ministerie van Defensie en de politie nauw met elkaar samenwerkten en data uitwisselden, met als doel gericht burgers en burgerorganisaties te monitoren en op te sporen? Zo ja, op welke wettelijke gronden is dit gebeurd? Kunt u aangeven of het wettelijk is toegestaan dat deze afzonderlijke organen op deze manier gegevens en data over burgers met elkaar delen? Klopt het dat de NCTV als opdrachtgever voor deze activiteiten buiten de wet handelde? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren en worden hieraan consequenties verbonden?
Nee, dit klopt niet. Hierover bent u eerder geïnformeerd in antwoord op Kamervragen «over de aansturing van het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) door de NCTV, de samenwerking tussen het LIMC en de Nationale Politie bij social media surveillance, alsmede over de informatievoorziening aan de Tweede Kamer» van 23 juni 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3251).
Klopt het dat voormalig Minister van Defensie de Kamer (bewust) verkeerd heeft geïnformeerd over de (onwettelijke) activiteiten van het LIMC, aangezien zij daar veel eerder vanaf wist dan zij de Kamer heeft verteld, zoals blijkt uit openbaargemaakte WOB-verzoeken? Zo ja, kunt u hierop reflecteren en worden hieraan consequenties verbonden? Wisten andere personen binnen het Ministerie van Defensie en/of andere personen binnen het kabinet en/of de betrokken departementen ook al eerder van de activiteiten van het LIMC?
Nee dit klopt niet. Ik verwijs u verder graag naar het rapport van de Commissie Brouwer en de beleidsreactie zoals genoemd in vraag 3.
Waarom werd er door het CTV grote druk uitgeoefend voor het implementeren van het zogenaamde Nationale Detectie Netwerk (NDN), dat interne en privacygevoelige data vanuit verscheidene organisaties moest doorspelen richting de overheid? Klopt het dat voor het doordrukken hiervan zelfs werd overwogen dit als voorwaarde te stellen bij de vaccinonderhandelingen met farmaceuten?
Het Nationaal Detectie Netwerk (NDN) is niet ingesteld om interne en privacygevoelige data vanuit verscheidene organisaties door te spelen richting de overheid. Evenmin is er vanuit de NCTV druk uitgeoefend om het NDN in te stellen. Het NDN is een samenwerkingsverband tussen het NCSC, de AIVD, de MIVD én hierop vrijwillig aangesloten rijksoverheidsorganisaties en vitale aanbieders, dat gericht is op het digitaal veiliger maken van Nederland. In het NDN wordt dreigingsinformatie gedeeld om cybersecurityrisico’s en gevaren sneller waar te nemen. Het NCSC, de AIVD en MIVD verzamelen uit verschillende bronnen informatie over cyberdreigingen. Dit wordt verrijkt met technische en tactische analyses en gedeeld binnen het NDN. Als een cyberdreiging wordt waargenomen kunnen de vrijwillig aangesloten organisaties snel op de hoogte worden gesteld zodat zij, indien nodig, passende maatregelen kunnen treffen en vrijwillig dreigingsinformatie met het NCSC kunnen terug delen. Daarnaast draagt het NDN bij aan een actueel landelijk beeld van (de ontwikkelingen rondom) digitale dreigingen. De rol van de NCTV in relatie tot het NDN is die van opdrachtgever van het NCSC. De NCTV verstrekt het NCSC de financiële middelen voor de uitvoering van de activiteiten in het kader van het NDN en is daarnaast op strategisch niveau betrokken bij de ontwikkeling van het NDN. Het NCSC, de AIVD en MIVD verrichten hun activiteiten in het kader van het NDN met inachtneming van de voor deze organisaties geldende wettelijke kaders.
Voor onder meer instellingen waar intensive care wordt of kan worden verleend en fabrikanten van geneesmiddelen heeft gedurende de periode van juni 2020 tot augustus 2021, vanwege de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19, gegolden dat zij deel uitmaakten van doelgroep waaraan het NCSC krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen bij cyberdreigingen en -incidenten bijstand verleent. Gedurende deze periode werden zij dientengevolge door het NCSC onder meer voorzien van informatie en adviezen over hen aangaande cyberdreigingen en -incidenten. In dit verband bestond er voor deze organisaties ook de mogelijkheid van het vrijwillig aansluiten op het NDN. Daarmee kregen deze organisaties, net als de hierop al aangesloten rijksoverheidsorganisaties en vitale aanbieders van het NCSC ook op deze wijze informatie over cyberdreigingen en -incidenten en was het voor hen evenzeer mogelijk vrijwillig dreigingsinformatie met het NCSC terug te delen.
Het laten deelnemen van farmaceuten aan het NDN is nooit onderdeel geweest van de gezamenlijke Europese inzet in de onderhandelingen met farmaceuten over de aankoop van COVID-19-vaccins.
Kunt u de grote betrokkenheid bij en invloed op de coronamaatregelen van het NCTV uitleggen? Waarom heeft de NCTV een dusdanig bepalende rol gespeeld bij het vormgeven en invoeren van maatregelen en op welke bevoegdheidsgronden is dit gebeurd? Klopt het dat in al veel eerdere stadia dan publiekelijk werd gecommuniceerd werd gesproken over maatregelen zoals een mondkapjesplicht en de avondklok? Kunt u verklaren waarom hier al zo vroeg op werd aangestuurd, wat waren hiervoor de overwegingen en waarom is door de NCTV actief aangestuurd op het vormgeven van (spoed)wetgeving om dergelijke maatregelen een juridische basis te geven?
De suggestie dat de NCTV heeft aangestuurd op bepaalde besluiten is onjuist. Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 2 is het de taak van de NCTV om besluitvorming te faciliteren en voor te bereiden. Daarbij wordt in voorkomende gevallen ook nagedacht over scenario’s die nog geen werkelijkheid zijn maar wel voorstelbaar.
De juridische reden om de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) tot stand te brengen is dat de noodverordeningen waarop maatregelen berustten om de epidemie van covid-19 te bestrijden, uit het oogpunt van democratische legitimatie voor de langere termijn minder geschikt zijn dan een wet die is vastgesteld door regering en Parlement.5 Voor het invoeren van de mondkapjesplicht en van de avondklok is vervolgens geen (spoed)wetgeving gemaakt als juridische basis. De mondkapjesplicht stond in de (bij uw Kamer nagehangen) Regeling aanvullende mondkapjesverplichtingen covid-19, die berustte op de Twm. Duidelijkheid en handhaafbaarheid waren redenen het dragen van mondkapjes juridisch zoals plicht vorm te geven, waar eerder slechts een dringend advies gold. De redenen staan uitgewerkt in de toelichting op de regeling6 en zijn gewisseld in debatten met uw Kamer7. De avondklok is ingevoerd met de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19. Deze berustte eveneens op bestaande wetgeving (artikel 8 van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag, Wbbbg).8 De reden hiervoor, zo is ook bij de totstandbrenging van de Twm benoemd, was dat de Twm voor een avondklok geen basis bood.9 Later is die regeling omgehangen naar artikel 58j Wpg op grond van de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19. Dit was wel een nieuwe (spoed)wet, maar die is uitsluitend voorgesteld om een wettelijke basis te behouden voor de avondklok, mocht in hoger beroep de uitspraak van de voorzieningenrechter standhouden waarin was geoordeeld dat de Wbbbg ten onrechte was geactiveerd.10 Ook nadat die uitspraak was teruggedraaid door het gerechtshof (hetgeen later is bevestigd door de Hoge Raad), is het kabinet de Wpg blijven gebruiken als basis voor de avondklok, mede omdat uw Kamer had verzocht toepassing van de Wbbbg te beëindigen als de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19 in werking zou treden.11
Kunt u uitleggen waarom vanaf de zomer van 2020 blijkbaar alle coronamaatregelen door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de NCTV werden vormgegeven en de input/feedback van andere ministeries, in het bijzonder het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, daarin nauwelijks werden meegenomen en deze departementen ook nauwelijks invloed hadden op het vormgeven van deze maatregelen?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was en is gedurende de gehele duur van de coronacrisis verantwoordelijk voor de Volksgezondheid. Vanwege de brede maatschappelijke consequenties (volksgezondheid, sociaal, financieel, economisch) is in de periode maart 2020 tot en met juni 2020 de nationale crisisstructuur opgeschaald. De stelling dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de NCTV alle coronamaatregelen nam en andere departementen, in het bijzonder het Ministerie van VWS, nauwelijks werden meegenomen en nauwelijks invloed hadden op het vormgeven van deze maatregelen is niet juist.
In de periode maart-juni 2020 en oktober 2020 – maart 2022 heeft de NCTV een coördinerende rol vervuld bij de aanpak van de coronacrisis, waaronder de te nemen maatregelen ter bestrijding van de pandemie. Een coördinerende rol betekent dat alle ministeries hun eigen verantwoordelijkheden behielden voor de beleidsterreinen waar zij voor verantwoordelijk zijn, maar dat de NCTV dit bij elkaar bracht voor een eenduidige en samenhangende aanpak. Dit gebeurde in continue afstemming met betrokken ministeries. De aanpak als zodanig was een gezamenlijke inspanning.
Kunt u verklaren waarom de NCTV in sommige gevallen doelbewust opereerde zonder juridische grondslag en bovendien actief een risico-analyse opstelde voor de overweging om zonder juridische grondslag te werk te gaan? Bent u van mening dat een dergelijke ondermijning van de democratische rechtsstaat, nota bene door het Ministerie van Justitie en Veiligheid zelf, geoorloofd was?
De risico-analyse waar in de vraag naar verwezen wordt, houdt geen verband met de voorbereiding van coronamaatregelen. Voor zover in dit kader wordt gedoeld op de discussie over de juridische grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens ten behoeven van de coördinatie- en analysetaak van de NCTV, verwijs ik volledigheidshalve naar eerdere Kamerbrieven en antwoorden op Kamervragen, waarin is ingegaan op de bedoelde risico-analyse.12
Klopt het dat de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 (Twm) een initiatief was van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en niet van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, op welke basis was het Ministerie van Justitie en Veiligheid bevoegd om (eenzijdig) initiatief te nemen voor wetgeving voor een crisis met betrekking tot de volksgezondheid?
De Twm is aangekondigd in een Kamerbrief van de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid (JenV).13 Dit was geen eenzijdig initiatief. Hij schreef namelijk over een wens van het kabinet, mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), en voor Medische Zorg en Sport. De bijzondere betrokkenheid van de Minister van JenV vloeide voort uit het feit dat maatregelen destijds stonden in noodverordeningen van voorzitters van veiligheidsregio’s en gezaghebbers. Het beleid inzake veiligheidsregio’s en inzake de bestrijding van rampen en crises behoort tot de portefeuille van de Minister van JenV.
Waarom lijkt handhaving van (verregaande) coronamaatregelen en het inperken van rechten en vrijheden van de samenleving de voornaamste overweging te zijn geweest bij het gevoerde coronabeleid, in plaats van het waarborgen van de volksgezondheid?
Het inperken van rechten en vrijheden van de samenleving is nooit, laat staan de voornaamste overweging geweest bij het gevoerde coronabeleid. Het doel van het coronabeleid was om de overbelasting van de zorg te voorkomen, kwetsbaren te beschermen en zicht te houden op het virus.
Welke connecties heeft het NCTV met andere internationale veiligheids- en inlichtingendiensten en op welke manier is daarmee tijdens de coronacrisis samengewerkt? Hebben deze buitenlandse diensten invloed gehad op de beleidsvoering en/of besluitvorming van het NCTV en het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Zo ja, op welke manier? Welke afspraken zijn er gemaakt, welke informatie is gedeeld en door wie? Waarom is de Tweede Kamer hierover nooit geïnformeerd?
De NCTV heeft in het kader van de corona-aanpak geen contact gehad met andere internationale veiligheids- en inlichtingendiensten. Zij hebben geen invloed gehad op de beleidsvoering en/of besluitvorming van de NCTV en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Waarom zijn er tijdens de coronacrisis en gelijktijdig aan het traject van de Twm nog verscheidene andere wetswijzigingen binnen het beleidskader van het Ministerie van Justitie en Veiligheid doorgevoerd, die allemaal te maken hadden met monitoring en surveillance van burgers?
Het is mij niet duidelijk op welke wetswijzigingen hier wordt gedoeld. In zijn algemeenheid blijkt de reden voor elke wetswijziging uit de considerans van de wet, de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel en de parlementaire behandeling.
Waarom is actief geprobeerd om de oppositiepartijen voor de parlementaire behandeling al te laten instemmen met de Twm, bijvoorbeeld door bepaalde «deals» met deze partijen aan te gaan, in ruil voor instemming met de wet?
Instemmen met wetgeving, zoals de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19, heeft plaats op het moment van stemming in Tweede Kamer en Eerste Kamer en niet eerder. Wel is het zo dat in een eerder stadium nagegaan kan worden of er gevoeligheden leven bij partijen waar op voorhand rekening mee gehouden kan worden. Dit teneinde het wetgevingsproces geen vermijdbare vertraging op te laten lopen. Deze sondering doet echter geenszins afbreuk aan het uitgangspunt dat Kamerleden stemmen zonder last zoals ook vastgelegd in artikel 67 lid 3 van onze Grondwet.
Kunt u uitleggen waarom de NCTV inmiddels bij meer politieke kwesties verregaande betrokkenheid en invloed heeft en wat hiervoor de overwegingen en de rechtvaardiging zijn?
De NCTV treedt op onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid, tevens de coördinerend Minister op het gebied van crisisbeheersing. De NCTV geeft invulling aan deze coördinerende verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid. Bij het activeren van de crisisstructuur (ICCB/MCCB) draagt de NCTV zorg voor de coördinatie van besluitvorming met een spoedeisend karakter over het geheel van maatregelen, voorzieningen, voorschriften en handelingsperspectieven die in samenwerking met betrokken publieke en private partners met het oog op een samenhangende aanpak moeten worden getroffen. Voor het overige gelden de reguliere besluitvormingsstructuren. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn antwoorden op vragen 2 en 9.
Kunt u een overzicht geven van prominente/leidinggevende personen bij de NCTV en hun rol en bevoegdheden tijdens de coronacrisis? Wat is hun achtergrond, maken zij op dit moment nog steeds uit van het NCTV en zo ja, in welke hoedanigheid en zo nee, waar zijn deze mensen naartoe gegaan?
Nee. De staatsrechtelijke verantwoordelijkheid voor ambtelijke gedragingen berusten uitsluitend bij de betrokken bewindspersoon of diens ambtsopvolger. Dat geldt dus ook voor alle ambtelijke werkzaamheden binnen mijn departement ten tijde van de coronapandemie. Het middels een schriftelijke Kamervraag informeren naar persoonsgegevens van ambtenaren en hun achtergrond is als zodanig dan ook niet gepast.