Het mandaat van de EU-operatie Atalanta |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «UK about to launch air strikes to take out the Somali pirates once and for all. With some U.S. help»1 en de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 27 februari 20122?
Ja.
Wat waren de bezwaren tegen een robuustere aanpak, zoals eerder bepleit door de minister van Defensie zelf en de Duitse minister van Defensie? Waren er ook medestanders van een dergelijke aanpak? Wat was het Nederlandse standpunt en de inzet met betrekking tot het bestrijden van piraten aan de kust?
In tegenstelling tot wat het artikel in de Stentor suggereert, zijn er geen bezwaren tegen uitbreiding van het operatiegebied van de anti-piraterijoperatie Atalanta, maar tijdens de RBZ waren nog niet alle stappen gezet om hierover een besluit te kunnen nemen. Daarom verbond de RBZ zich op 27 februari wel via raadsconclusies aan verlenging van de EU-antipiraterij-operatie Atalanta tot en met 2014 maar niet aan de uitbreiding van het operatiegebied.
Zodra de besluitvorming in EU-verband over optreden, vanaf zee, met effect op land voltooid is, wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Over de consequenties van dit besluit voor de Nederlandse bijdrage aan operatie Atalanta zullen wij u, zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg van 19 januari jl., met een aanvullende artikel 100-brief informeren.
Is het Britse voornemen om eventueel aanvallen uit te voeren met Apache-helikopters ook besproken tijdens de Raad?
Nee.
Bent u op de hoogte van dit Britse plan? Zo ja, bent u hierover door de Britten of andere landen benaderd? Hoe heeft u hierop gereageerd?
Buiten besprekingen over proactiever optreden tegen piraten in EU- en NAVO-verband zijn ons geen Britse plannen bekend.
Wat is er uit het contact gekomen dat de minister van Defensie tijdens het algemeen overleg over piraterij op 10 november 2011 heeft toegezegd te zullen hebben met zijn Engelse collega over hoe de inzet van Apaches is bevallen?
Het Verenigd Koninkrijk heeft in 2011 in Noord-Engeland getraind op de inzet van Apache-helikopters vanaf schepen. Deze wijze van optreden is niet van toepassing voor Nederland. De Nederlandse Apaches zijn vooralsnog niet geschikt voor operaties vanaf schepen.
Klopt het dat de Somalische regering op de bijeenkomst in Londen op 23 februari zelf heeft aangegeven positief te staan tegenover het aanvallen van piraten langs de kust?
President Sheikh Sharif heeft zich niet specifiek uitgesproken over operaties met effect op land.
Welke mogelijkheden tot een «robuustere aanpak» biedt volgens de regering het mandaat ontleend aan VN-resolutie 1816?
De rechtsgrondslag voor antipiraterij-operaties wordt gevormd door het VN-Zeerechtverdrag en resoluties van de VN-Veiligheidsraad. De laatste relevante Veiligheidsraadresolutie, die alle eerdere resoluties herbevestigt, was 2020 (2011). In paragraaf 6 van resolutie 1851 (2008), een van de eerdere resoluties, autoriseert de VN-Veiligheidsraad staten die met de Somalische Transitional Federal Government (TFG) samenwerken, en die door de TFG bij de secretaris-generaal van de VN zijn aangemeld, alle noodzakelijke maatregelen te nemen op Somalisch grondgebied en in het Somalische luchtruim voor de bestrijding van piraterij en gewapende overvallen op zee. Ook stelt deze paragraaf dat ieder optreden van landen en regionale organisaties in overeenstemming moet zijn met het oorlogsrecht en de mensenrechten waar toepasselijk. De TFG heeft deze notificatie inmiddels verzonden aan de Secretaris-Generaal ten behoeve van de uitbreiding van het operatiegebied van de EU.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg over de Defensieraad op 20 maart 2012?
Ja.
Het artikel 'Bemanning Nederlands schip ontvoerd in Nigeria' |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Bemanning Nederlands schip ontvoerd in Nigeria»?1
Ja
Welke nationaliteiten hebben de bij deze aanval door piraten betrokken bemanningsleden waarvan er twee zijn ontvoerd, waaronder de kapitein, één gewond geraakt en één is vermist? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de gevangengenomen bemanningsleden weer vrij komen?
De bemanning van de «Breiz Klipper» bestond volgens de bemanningslijst van de reder uit zeven Russen en zeven Filippijnen. Aangezien de beroving en kidnapping heeft plaatsgevonden binnen de territoriale wateren van Nigeria, is de afhandeling van het incident een verantwoordelijkheid van de Nigeriaanse autoriteiten. Waar mogelijk zal Nederland de Nigeriaanse autoriteiten daarbij bijstaan. Het uitgangspunt van het handelen van de Nederlandse ambassade in Nigeria is de veiligheid en het welzijn van de bemanning. Het is de Nigeriaanse autoriteiten bekend dat de huidige situatie voor Nederland zeer ongewenst is.
Is er inmiddels contact geweest met de Nigeriaanse autoriteiten? Hoe is het mogelijk dat een schip dat in een haven voor anker ligt aangevallen kan worden door piraten? Zijn de Nigeriaanse autoriteiten er door Nederland op gewezen dat het onacceptabel is dat in Nigeriaanse havens voor anker liggende schepen door de Nigeriaanse overheid niet voldoende beschermd worden tegen dit soort aanvallen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er volgens u sprake van een stijgend risico op aanvallen van piraten op (Nederlandse) schepen in West-Afrika?
Er is sprake van een toename van het aantal aanvallen op schepen in de kustwateren van West-Afrika. Volgens gegevens van het International Maritime Bureau (IMB) en de International Maritime Organisation (IMO) is het aantal piraterij-gerelateerde incidenten in de Golf van Guinee tussen 2007 en 2011 gestegen.
Is het probleem van het stijgende gevaar van piraterij in West-Afrika reeds besproken op internationaal niveau? Hoe zal dit probleem worden aangepakt om te voorkomen dat er eenzelfde situatie ontstaat als in Oost-Afrika?
Ja, piraterij in West-Afrika staat hoog op de agenda van de VN-veiligheidsraad en de Economic Community Of West African States (ECOWAS). De Veiligheidsraad heeft op 29 februari jl. Resolutie 2 039 aangenomen waarin de regio wordt opgeroepen verantwoordelijkheid te dragen en de aanbevelingen van de VN te implementeren. De aanbevelingen betreffen onder andere de ontwikkeling van een gezamenlijke regionale strategie voor de aanpak van piraterij in de Golf van Guinee, de versterking van maritieme samenwerking en de vervolging van criminelen.
Gewapende overvallen op zee in West-Afrika moeten ook worden bezien vanuit de bredere context van georganiseerde misdaad en terrorisme in deze regio. Op 21 februari jl. werd in een thematisch debat in de VN-veiligheidsraad het belang van een geïntegreerde aanpak gericht op capaciteitsopbouw, corruptiebestrijding, versterking van de justitiële sector en hervorming van de veiligheidssector benadrukt. De EU-Sahel-strategie diende daarbij als positief voorbeeld van een geïntegreerde benadering.
Nederland is hierbij zowel in VN als EU-verband betrokken.
Het bericht 'Defensie krijgt export-admiraal' |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA), Wassila Hachchi (D66) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Wat wordt het mandaat van de «export-admiraal», een overheidsdienaar, die bedrijven gaat helpen bij de export van defensieproducten? Hoe verschilt dit mandaat van dat van voormalig staatssecretarissen van Defensie die deze taken vervulden?1
De vice-admiraal wordt belast met de coördinatie van de herbelegging van het vastgoed, het oplossen van knelpunten in de materiële exploitatie en de verkoop van overtollig materieel. In verband met de taken op het gebied van de verkoop van materieel zal PCDS Nagtegaal in overleg met de betrokken departementen ook ondersteuning bieden bij de export door de Nederlandse defensiegerelateerde industrie.
De voormalige staatssecretarissen van Defensie waren onder meer eindverantwoordelijk voor het materieelbeleid. Dit betrof het beleid voor de aankoop, instandhouding en afstoting van het defensiematerieel, wapensysteemmanagement en informatievoorziening.
Is het waar dat de topmilitair zich niet alleen gaat bezighouden met de verkoop van overtollig materieel, maar zich ook meer algemeen gaat inzetten voor het vergroten van de export van Nederlandse defensieproducten?
Uitgangspunt van het bedrijfslevenbeleid van het kabinet is dat de overheid niet stuurt met regels en subsidies, maar dat Nederlandse bedrijven de ruimte krijgen om te ondernemen, te investeren, te innoveren en te exporteren (Bedrijfslevenbrief, 13 september 2011, Kamerstuk 32 637, nr. 15). Ook Defensie is nadrukkelijk betrokken bij het bedrijfslevenbeleid, overeenkomstig de Strategie-, Kennis- en Innovatieagenda (SKIA, 27 mei 2011, Kamerstuk 32 733, nr. 3) en de Defensie Industrie Strategie (DIS, 27 augustus 2007, Kamerstuk 31 125, nr. 1). Zo draagt Defensie bij aan exportbevordering door deelneming aan internationale defensiebeurzen. Bij internationale materieelprojecten bevordert Defensie waar mogelijk de betrokkenheid van de Nederlandse defensiegerelateerde industrie. Defensie heeft belang bij een vitale, innovatieve en concurrerende defensiegerelateerde industrie in Nederland.
Binnen deze kaders zal de vice-admiraal in overleg met de betrokken departementen en het daarmee verbonden onderzoeksveld (bijvoorbeeld TNO, het Nationaal Lucht en Ruimtevaart Laboratorium en het Maritiem instituut) ondersteuning bieden bij de export door de Nederlandse defensiegerelateerde industrie. De defensiegerelateerde industrie is zelf verantwoordelijkheid voor deze positie. PCDS Nagtegaal zal niet optreden als vertegenwoordiger van bedrijven, dus belangenverstrengeling is niet aan de orde. Uiteraard is het integriteitsbeleid van Defensie ook op hem van toepassing.
Als Defensie materieel verkoopt aan andere landen, zijn er kansen voor de Nederlandse defensiegerelateerde industrie om opdrachten binnen te halen voor onderhoud, modificaties en andere aanpassingen aan het materieel. Defensie kan, in samenwerking met het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I), bij de verkoop van het materieel een ondersteunende rol spelen voor Nederlandse bedrijven.
Het ministerie van EL&I is verantwoordelijk voor het verstrekken van vergunningen voor wapenexport. Hierbij werkt dit ministerie samen met onder meer de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het ministerie van Defensie levert desgevraagd advies.
Zo ja, deelt u dan de mening dat de onafhankelijkheid en integriteit van de «export-admiraal» – en dus de Nederlandse overheid – in het geding kan zijn op het moment dat er opgetreden wordt als zowel vertegenwoordiger van een bedrijf als klant bij datzelfde bedrijf? Zo ja, hoe waarborgt u dan toch die onafhankelijkheid en integriteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden de werkzaamheden van de «export-admiraal» zich tot die van het minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, bijvoorbeeld handelsmissies?
Het ministerie van EL&I houdt zich onder meer bezig met het slechten van handels- en investeringsbarrières, met bedrijvenmissies, economische diplomatie, acquisitie en matchmaking, en actieplannen voor kansrijke markten. Hiervoor kan het een aantal instrumenten inzetten. Het betreft onder andere financiële instrumenten, promotionele activiteiten, zoals ondersteuning bij internationale defensiebeurzen en de bevordering van inkomende en uitgaande handelsmissies, exportbevordering en de stationering van attachés in het buitenland.
Daarnaast voert de Commissaris Militaire Productie (CMP) van het ministerie van EL&I twee maal per jaar exportoverleg met de belangrijkste Nederlandse exporteurs van defensiematerieel over hun plannen of kansen. Tijdens het overleg worden ook de activiteiten van EL&I besproken. Hierbij zijn ook Defensie en Buitenlandse Zaken betrokken.
Hoe verhouden de werkzaamheden van de «export-admiraal» zich tot de exportbevorderende activiteiten van het Commissariaat Militaire Productie van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhouden de werkzaamheden van de «export-admiraal» zich tot de exportcontrole op strategische goederen? Bestaat er een risico dat commerciële belangen van de defensie-industrie mede dankzij de werkzaamheden van de «export-admiraal» de overhand krijgen boven de controle op de export van strategische goederen? Zo ja, hoe gaat u dit risico tegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De aanstelling van een export-admiraal |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Klopt het bericht dat u een export-admiraal heeft aangesteld?1
Zoals gemeld in de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis (8 april 2011, Kamerstuk 32 733, nr. 1) wordt in het kader van de reorganisatie een tijdelijke pool opgericht van tien topfunctionarissen die, gelet op de omvang en de complexiteit van de veranderingen bij Defensie, op projectbasis worden ingezet voor de uitvoering van reorganisaties. De aanstelling van vice-admiraal W. Nagtegaal als Plaatsvervangend Commandant der Strijdkrachten (PCDS) speciale opdrachten past in dit kader. De aanstelling is bedoeld om een aantal maatregelen uit te voeren in het kader van de beleidsbrief. Het betreft een tijdelijke functie tot midden 2013.
De vice-admiraal wordt belast met de coördinatie van de herbelegging van het vastgoed, het oplossen van knelpunten in de materiële exploitatie en de verkoop van overtollig materieel. In verband met de taken op het gebied van de verkoop van materieel zal PCDS Nagtegaal in overleg met de betrokken departementen ook ondersteuning bieden bij de export door de Nederlandse defensiegerelateerde industrie.
Deze aanstelling laat onverlet dat overeenkomstig de beleidsbrief in het kader van de reorganisatie het aantal topfunctionarissen in totaal wordt verminderd. Dit aantal zal in 2016 zijn teruggebracht van 119 naar 80, naast de pool van tien topfunctionarissen. Inmiddels zijn zeven topfuncties niet langer gevuld. Ook in 2012 zullen als gevolg van de reorganisatie topfuncties vervallen.
Wat is de taakomschrijving van deze zogenoemde export-admiraal?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat deze export-admiraal bedrijven helpen? Welke ondersteuning biedt de export-generaal? Kunt u dit toelichten?
Uitgangspunt van het bedrijfslevenbeleid van het kabinet is dat de overheid niet stuurt met regels en subsidies, maar dat Nederlandse bedrijven de ruimte krijgen om te ondernemen, te investeren, te innoveren en te exporteren (Bedrijfslevenbrief, 13 september 2011, Kamerstuk 32 637, nr. 15). Ook Defensie is nadrukkelijk betrokken bij het bedrijfslevenbeleid, overeenkomstig de Strategie-, Kennis- en Innovatieagenda (SKIA, 27 mei 2011, Kamerstuk 32 733, nr. 3) en de Defensie Industrie Strategie (DIS, 27 augustus 2007, Kamerstuk 31 125, nr. 1). Zo draagt Defensie bij aan exportbevordering door deelneming aan internationale defensiebeurzen. Bij internationale materieelprojecten bevordert Defensie waar mogelijk de betrokkenheid van de Nederlandse defensiegerelateerde industrie. Defensie heeft belang bij een vitale, innovatieve en concurrerende defensiegerelateerde industrie in Nederland.
Binnen deze kaders zal de vice-admiraal in overleg met de betrokken departementen en het daarmee verbonden onderzoeksveld (bijvoorbeeld TNO, het Nationaal Lucht en Ruimtevaart Laboratorium en het Maritiem instituut) ondersteuning bieden bij de export door de Nederlandse defensiegerelateerde industrie. De defensiegerelateerde industrie is zelf verantwoordelijkheid voor deze positie.
Als Defensie materieel verkoopt aan andere landen, zijn er kansen voor de Nederlandse defensiegerelateerde industrie om opdrachten binnen te halen voor onderhoud en modificaties aan het materieel. Defensie kan, in samenwerking met het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I), bij de verkoop van het materieel een ondersteunende rol spelen voor Nederlandse bedrijven
Welke bedrijven hebben assistentie van de export-admiraal nodig? Waaruit bestaat de behoefte van deze bedrijven?
Zie antwoord vraag 3.
Aan welke criteria moeten bedrijven voldoen die in aanmerking willen komen voor ondersteuning van de export-admiraal?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze past dit in het bedrijfslevenbeleid en instrumentarium van deze regering? Op welke wijze verschilt deze ondersteuning met de handelsmissies van het minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat advies op het gebied van nationale, Europese en internationale regelgeving voor wapenexport ook tot het takenpakket van deze export-admiraal behoren? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het ministerie van EL&I is verantwoordelijk voor het verstrekken van vergunningen voor wapenexport. Hierbij werkt dit ministerie samen met onder meer de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het ministerie van Defensie levert desgevraagd advies.
Hoe past het aanstellen van een speciale export-admiraal om het bedrijfsleven te steunen in de reorganisatie en daarmee samenhangende ontslagen bij de krijgsmacht en uw ministerie?
Zie antwoord vraag 1.
Nederlandse oorlogsmisdaden op Zuid-Celebes |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Drees: executies in Indië niet vervolgen»?1
Ja.
Is het waar dat in drie maanden tijd op Zuid-Celebes drieduizend Indonesiërs sneuvelden, van wie velen door standrechtelijke executies door Nederlandse militairen en dat de militaire, politieke en justitiële top van Nederland al in 1947 op de hoogte was van deze oorlogsmisdaden? Is het ook waar dat op één dag in een dorp maar liefst driehonderd mensen werden gedood? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het dekolonisatieproces is aan beide kanten met gewelddadige acties gepaard gegaan. Voor wat betreft de zaak waarnaar u vraagt, verwijzen wij naar de Excessennota. Zoals uiteengezet in de daarbij behorende bijlage betreffende de Zuid-Celebesaffaire (1969, Kamerstuk 10 008, nr. 3, bijlage 2) en in later historisch onderzoek, zijn bij een reeks van acties uitgevoerd door het Depot Speciale Troepen (D.S.T.) en andere onderdelen van het KNIL tussen 11 december 1946 en eind maart 1947 in verschillende streken van Zuid-Celebes ruim 3 000 mensen omgekomen, waaronder 350–400 mensen bij een actie in het dorp Galoeng-Galoeng.
Op basis van de Excessennota en andere historische bronnen kan worden geconcludeerd dat in Nederlands-Indië de politieke en militaire leiding vanaf december 1946 was geïnformeerd over de wijze waarop het D.S.T. in Zuid-Celebes optrad. In februari 1947 was ook minister-president Beel hiervan op de hoogte.
Is het verder waar dat Kapitein Raymond Westerling de opdracht kreeg het gebied rond de hoofdstad van Zuid-Celebes te zuiveren van «rampokkers» en dat hij daarbij de bevoegdheid kreeg tegenstanders te executeren? Is het ook waar dat ondergeschikten van Westerling ertoe overgingen reeds veroordeelde gevangenen te executeren?
In de bijlage van de Excessennota betreffende de Zuid-Celebesaffaire (1969, Kamerstuk 10 008, nr. 3, bijlage 2) wordt het optreden van kapitein Westerling en zijn ondergeschikten uitgebreid beschreven.
Waarom werd in 1954 besloten om niemand te vervolgen voor de oorlogsmisdaden van Nederlandse militairen op het Indische Zuid-Celebes? Deelt u de mening dat dit een onjuiste beslissing was?
In 1954 zijn de acties van kapitein Westerling en andere officieren in Zuid-Celebes opnieuw onder de aandacht gekomen. In de Ministerraad is toen besproken dat bij vervolging van Westerling voor de militaire of burgerlijke rechter in Nederland een veroordeling onwaarschijnlijk was omdat de luitenant-Gouverneur-Generaal al voor de soevereiniteitsoverdracht tot seponering van de zaak (tegen Westerling) had besloten. Op 27 december 1954 werd daadwerkelijk besloten niet tot vervolging over te gaan. Die beslissing is genomen op basis van al de relevante informatie.
Deelt u de opvatting van de toenmalige chef kabinetszaken dat «niet alleen militairen, doch ook hoge burgerlijke autoriteiten in Indonesië zijn tekortgeschoten»? Indien neen, waarom niet?
De regering heeft herhaaldelijk erkend dat er excessen van Nederlandse kant zijn geweest tijdens het dekolonisatieproces van Indonesië. De verantwoordelijkheid hiervoor lag bij zowel de militaire als de burgerlijke autoriteiten.
Deelt u de opvatting van historicus IJzereef dat Nederland met het geheim houden van het rapport uit 1954 over de standrechtelijke executies de doofpot hanteerde? Indien neen, waarom niet?
Het rapport over de Zuid-Celebeszaak dat in 1954 is uitgebracht door mr. C. van Rij en mr. W.H.J. Stam is in 1969 ter griffie gedeponeerd ter vertrouwelijke kennisname door de Kamer2. De conclusies van het rapport waren als bijlage bij de Excessennota gevoegd ter algemene kennisneming.
Deelt u verder de opvatting van de heer IJzereef dat er geen enkel oorlogsrecht was waarop Nederland zich kon beroepen voor het gehanteerde «noodrecht»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het indertijd gehanteerde «noodrecht» vloeit niet voort uit het oorlogsrecht.
De regering heeft onder meer bij behandeling van de Excessennota in 1969 erkend dat het in Zuid-Celebes toegepaste standrecht niet geoorloofd was.
Hoe beoordeelt u de opvatting van advocate Zegveld dat het Openbaar Ministerie (OM) niet lijdzaam kan afwachten, maar alle zaken opnieuw moet beoordelen en getuigenverklaringen serieus moet nemen? Deelt u de mening dat het belangrijk is dat de daders van de oorlogsmisdaden op Zuid-Celebes worden vervolgd? Deelt u voorts de mening dat het wenselijk is dat het OM actief werk maakt van deze zaak?
De feiten zijn inmiddels verjaard zodat vervolging niet aan de orde is. In dit licht is er geen verdere taak voor het Openbaar Ministerie.
Bent u bereid de Kamer inzage te geven in het rapport over de oorlogsmisdaden op Zuid-Celebes?
Het rapport is als bijlage bij de Excessennota aan de Tweede kamer vertrouwelijk ter inzage gegeven. Inmiddels is geconstateerd dat het in 2003 als bestanddeel van het archief van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, (1849) 1945–1989 (1994) is overgedragen naar het Nationaal Archief op grond van artikel 12 Archiefwet, zonder beperkingen aan de openbaarheid. Tegen deze achtergrond wordt het rapport ter kennisname door de Kamer ter griffie van de Tweede Kamer neergelegd, waarbij moet worden aangetekend dat in het rapport namen van nog levende personen kunnen voorkomen waarvan de persoonlijke levenssfeer beschermd is.
Niet uitgereikte onderscheidingen aan Libanon-veteranen |
|
Michiel Holtackers (CDA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Is het waar dat aan het einde van de periode van de Nederlandse militaire inzet (1979–1985) door de Libanese regering een onderscheiding toegekend is aan het gehele Nederlandse UNIFIL-detachement?
Midden 1984 hebben drie Nederlandse officieren de Libanese onderscheiding National order of the Cedar ontvangen van de ambassadeur van Libanon in Nederland. Bij deze gelegenheid heeft de ambassadeur uiteengezet dat de Libanese regering hiermee haar dank en waardering uitsprak voor alle Nederlandse militairen die in Libanon hadden gediend of op dat moment nog dienden. Ik heb geen aanwijzingen dat de Libanese regering het voornemen had alle Nederlandse militairen te onderscheiden.
Is het waar dat deze onderscheiding wel door Nederland, in de vorm van de detachementscommandant ter plaatse, formeel in ontvangst is genomen, maar daarna niet is uitgereikt aan de militairen die destijds in Libanon gediend hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u mogelijkheden om deze onderscheiding alsnog uit te reiken aan de Libanon-gangers, dan wel het mogelijk te maken dat de onderscheiding erkend wordt om gedragen te mogen worden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede aan de Verenigde Naties op 10 december 1988 voor vredesmissies na 1956? Is het waar dat de regering deze prijs, die ook de Nederlandse militairen die gediend hebben in de desbetreffende vredesmissies ten deel viel, formeel in ontvangst heeft genomen? Zo ja, waarom is het desondanks, en ondanks de motie Aasted-Madsen-Van Stiphout c.s.1, veteranen die gediend hebben in VN-missies tussen 1956 en 1998 niet toegestaan om een medaille te dragen ter ere van deze prijs? Bent u bereid een eigen Nederlandse medaille ter ere van de Nobelprijs in te stellen, die naast de Herinneringsmedaille VN-vredesoperaties gedragen mag worden, dan wel erkenning van particulier initiatief daartoe in Nederland mogelijk te maken?
In 1988 hebben de VN-vredesmachten (United Nations Peacekeeping Forces) de Nobelprijs voor de Vrede gekregen voor de deelneming aan missies na 1956. Aan deze prijs was een geldbedrag verbonden maar geen medaille. De prijs is op 10 december 1988 in Oslo in ontvangst genomen door de toenmalige Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
Het Nederlands decoratiestelsel voorziet onder meer in een onderscheiding voor de deelneming aan vredesmissies. Iedere missie heeft een eigen medaille dan wel een aparte gesp met de vermelding van de naam van de missie. Met deze onderscheidingen brengt de regering haar waardering voor de uitgezonden militairen tot uitdrukking.
In zijn brief van 30 maart 2005 (Kamerstuk 29 800 X, nr. 69) heeft de minister van Defensie in reactie op de in de vraag genoemde motie-Aasted Madsen-Van Stiphout c.s. uiteengezet dat Noorwegen en Denemarken, in tegenstelling tot Nederland, geen aparte overheidsmedaille voor deelneming aan vredesmissies kennen. Wel kunnen veteranenorganisaties in deze landen een medaille toekennen waarmee wordt verwezen naar de toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede. De medailles worden door de overheid erkend. De (oud-)militairen moeten de medailles overigens zelf betalen.
In de genoemde brief is naar voren gebracht dat de erkenning van een particulier initiatief voor een aanvullende onderscheiding voor dezelfde verdiensten die van een lagere orde is dan een bij Koninklijke Besluit toegekende onderscheiding, aan de laatstgenoemde onderscheidingen afbreuk zou doen. Ik zie daarom geen aanleiding om naar aanleiding van de toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede het decoratiestelsel uit te breiden.
Is het waar dat in 1983 het zogenoemde «Bronzen Schild» is toegekend aan 44 Pantserinfanteriebataljon voor haar voortreffelijke wijze van opereren in Libanon, maar dat het bijbehorende insigne nooit aan desbetreffende UNIFIL-veteranen is uitgereikt? Zo ja, waarom niet? Bent u bereid alsnog tot uitreiking over te gaan?
De commandant van het Commando landstrijdkrachten kan op een aantal manieren zijn waardering voor eenheden en werknemers kenbaar maken. De toekenning van het Schild aan een eenheid, ook wel aangeduid als het Bronzen Schild, is een daarvan. De commandant kan besluiten om naast de uitreiking van het Schild, een draagspeld behorend bij het Schild te geven aan het personeel van de desbetreffende eenheid.
In het geval van het 44 Pantserinfanteriebataljon heeft de toenmalige Bevelhebber der Landstrijdkrachten er in 1983 voor gekozen alleen het bataljon deze blijk van waardering te geven. Bij de uitreiking van het Schild heeft hij uiteengezet dat de militairen van het bataljon die hadden deelgenomen aan de Unifil-missie, reeds een tastbare waardering hadden gekregen in vorm van de medaille voorzien van de gesp «Libanon». De verstrekking van een draagspeld was volgens hem daarna niet aan de orde. Deze overwegingen zijn nog steeds valide.
Het bericht 'Dutch Aero grijpt naast mammoetorder JSF' |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Dutch Aero grijpt naast mammoetorder JSF»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de omvang van het omzetverlies bij Dutch Aero van bijna € 1 miljard?
De raming die door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) wordt gehanteerd met betrekking tot potentiële Nederlandse productieomzet voor de F136-motor bedroeg circa € 750 miljoen.
Dit is onder andere vermeld in het antwoord van 24 januari 2012 op de Kamervragen 3, 4 en 5 (Aanhangsel bij de handelingen 2011–2012, nr. 1262) en in de Jaarrapportage over 2006 (Kamerstuk 26 488, nr. 58).
Deze raming bevatte geen bedrag voor mogelijke omzet in de instandhoudingsfase van het vliegtuig en de motor. De raming was onder meer gebaseerd op informatie van de motorproducent FET en ging uit van een behoudend scenario van 4500 te produceren F-35 vliegtuigen in plaats van de 6000 zoals aangehouden door Lockheed Martin en de motorfabrikanten. Dit is vermeld in het antwoord van 1 april 2011 op Kamervragen 1, 2 en 3 (Aanhangsel bij de Handelingen 2010–2011, nr. 2057).
Ik doe geen uitspraak over ramingen van individuele Nederlandse bedrijven. Dit geldt ook met betrekking tot door die bedrijven gehanteerde aannames voor motoraantallen en andere elementen die zij al dan niet in hun ramingen hebben betrokken.
Wat is uw reactie op de investering die Dutch Aero heeft gedaan van rond de € 7 miljoen voor zijn aandeel voor het JSF-project?
Het is de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om investeringsbeslissingen te nemen. Zij doen dit op basis van hun eigen strategische en bedrijfseconomische overwegingen. Daar treed ik niet in.
In bijlage 5 bij de Jaarrapportage vervanging F-16 over 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 258) is aangegeven dat DutchAero B.V., Atkins Nedtech B.V.en Eurocast B.V. bij de ontwikkeling van de F136-motor zijn betrokken.
Over de door ieder van de individuele bedrijven gepleegde investeringen doe ik geen mededelingen.
In uw antwoorden van 24 januari 2012 op vragen over het stopzetten van de ontwikkeling van de tweede testmotor laat u weten dat de raming van de omzetverwachting voor de gehele Nederlandse industrie is bijgesteld tot uiteindelijk de ongeveer $ 750 miljoen; de omzetverwachting voor Dutch Aero was bijna € 1 miljoen, hoe verklaart u het verschil?2
Zie antwoord vraag 2.
In uw antwoorden van 24 januari 2012 op vragen over het stopzetten van de ontwikkeling van de tweede testmotor laat u weten dat volgens informatie van de betrokken Nederlandse bedrijven men in de ontwikkelingsfase van de F136 voor ruim € 7 miljoen in materiële en immateriële activa heeftgeïnvesteerd; is Dutch Aero het enige bedrijf geweest dat geïnvesteerd heeft in de ontwikkeling van de tweede motor of zijn er nog meer bedrijven bij betrokken? Zo ja, welke bedrijven zijn dit dan en voor welk bedrag hebben zij geïnvesteerd in de ontwikkeling van de tweede motor?
Zie antwoord vraag 3.
In uw antwoorden van 24 januari 2012 op vragen over het stopzetten van de ontwikkeling van de tweede testmotor zouden er volgens de betrokken bedrijven gevolgen zijn voor ongeveer vijftien werknemers die direct en indirect betrokken waren bij de ontwikkeling van motorcomponenten; Bij Dutch Aero zijn reeds elf banen geschrapt; Geldt nog altijd het aantal van 15 werknemers volgens de betrokken bedrijven?
Het aantal van 15 arbeidsplaatsen is de meest actuele informatie waar ik over beschik.
Zijn er nog altijd concrete opdrachten in beeld volgend uit het contact dat u heeft gehad met vertegenwoordigers van Pratt & Whitney om de mogelijkheden voor de Nederlandse industrie te verkennen en aan te dringen op een verdergaande inschakeling? Zo ja, in hoeverre betreffen deze Dutch Aero? Zo nee, waarom niet?
Concrete opdrachten voor de Nederlandse industrie voor de F135-motor zijn nog altijd in beeld.
Over mogelijke opdrachten voor individuele Nederlandse bedrijven doe ik vanwege nationale en internationale concurrentieaspecten geen uitspraak.
Over behaalde opdrachten voor individuele Nederlandse bedrijven, zonder daarbij het bijbehorende bedrag per opdracht te vermelden, wordt de Kamer geïnformeerd in een bijlage bij de Jaarrapportage vervanging F-16. Dit zal ook gebeuren in de eerstvolgende Jaarrapportage over 2011.
Kunt u een overzicht geven van alle gevolgen voor de omzetverwachting voor de overige in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers als gevolg van het stopzetten van de ontwikkeling van de tweede motor? Zo nee, waarom niet?
De omzetverwachtingen voor de Nederlandse industrie zijn gebaseerd op de IP-plannen van de Amerikaanse hoofdaannemers. De totale raming die wordt gehanteerd met betrekking tot potentiële Nederlandse productieomzet voor de F136-motor bedroeg zoals gezegd circa $ 750 miljoen. De totale omzetverwachting voor het F35 programma wordt jaarlijks opgenomen in de Jaarrapportage vervanging F-16. De uitsplitsing naar individuele bedrijven van die totale omzetverwachting en specifiek ten aanzien van de F136-motor maak ik vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid niet bekend.
Kunt u in tabelvorm een overzicht geven van de bijgestelde omzetverwachting van de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers als gevolg van de stopzetting van de ontwikkeling van de tweede motor? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'JSF duurder door uitstel aankopen VS' |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA), Arjan El Fassed (GL), Wassila Hachchi (D66) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het ANP-bericht «JSF duurder door uitstel aankopen VS» van 14 februari 2012?
Ja.
Wanneer en door wie bent u geïnformeerd over het besluit van het Pentagon de geplande levering van 179 Joint Strike Fighters (JSF)'s in de komende 5 jaar te vertragen om kosten te besparen?
Op 26 januari jl. heeft de directeur van de Defensie Materieel Organisatie (DMO) een brief ontvangen van de Amerikaanse onderminister van Defensie Kendall, zijn gesprekspartner in het Pentagon. Hierin is aangekondigd dat de Verenigde Staten in de komende vijf jaar in totaal 179 toestellen minder zullen bestellen dan de eerder voorziene 420 stuks. De totale Amerikaanse bestelhoeveelheid blijft onveranderd 2443 toestellen. In de brief van 2 februari jl. (Kamerstuk 26 488, nr. 281) is dit Amerikaanse besluit aan de Kamer gemeld. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze bent u geïnformeerd over het besluit van het Pentagon de geplande levering van 179 JSF's in de komende 5 jaar te vertragen om kosten te besparen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze heeft de informatievoorziening binnen het Joint Strike Fighter program office (JPO) plaatsgevonden over het besluit van het Pentagon de geplande levering van 179 JSF's in de komende 5 jaar te vertragen om kosten te besparen?
Het Joint Strike Fighter Program Office (JPO) is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en toekomstige doorontwikkeling van de F-35, de contractsluiting, de lopende productie van de F-35 toestellen en de voorbereiding van de instandhouding. Andere onderdelen van het Pentagon zijn verantwoordelijk voor de behoeftestelling en de verwervingsplannen voor de Amerikaanse strijdkrachten. Het JPO stelt dan ook niet de Amerikaanse bestelreeks vast en bovendien is het JPO niet eindverantwoordelijk voor de informatievoorziening over de bestelreeks. Niettemin heeft JPO-directeur vice-admiraal Venlet op 26 januari jl. de Nederlandse vertegenwoordiging bij het JPO geïnformeerd over de inhoud en de achtergronden van de Amerikaanse maatregelen.
Een aanpassing van de bestelreeks is een interne aangelegenheid van elk partnerland. Jaarlijks geven de partnerlanden hun geplande bestelreeksen door aan het JPO dat deze vervolgens verwerkt in de zogenoemde Annex A bij het Memorandum of Understanding over de productie, instandhouding en doorontwikkeling (PSFD). Naast deze reguliere informatievoorziening heeft het Pentagon de partnerlanden bilateraal per brief op de hoogte gesteld van het uitstel van de productie van 179 toestellen. De Annex A wordt jaarlijks als bijlage opgenomen in de jaarrapportage van het project Vervanging F-16.
Is de verbetering van informatievoorziening in lijn met de afspraken die u heeft gemaakt met Admiraal Venlet bij het recente bezoek aan de VS en waar u naar verwijst uw brief van 2 februari 2012?1 Op welke concrete punten is de verbetering in de informatievoorziening merkbaar?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 4 heeft het JPO geen rol in de aanpassing van de Amerikaanse bestelreeks en is het JPO niet eindverantwoordelijk voor de informatievoorziening daarover aan partnerlanden. Niettemin heeft JPO-directeur vice-admiraal Venlet de Amerikaanse maatregelen toegelicht tegenover de Nederlandse vertegenwoordiging bij het JPO.
In mijn gesprek met vice-admiraal Venlet tijdens mijn bezoek aan de Verenigde Staten in de week van 9 januari jl. heb ik gewezen op het belang van de tijdige verstrekking van informatie. Ik stel vast dat vervolgens de informatievoorziening door het Pentagon en het JPO over de Amerikaanse voornemens goed is verlopen.
Kunt u aangeven op welke wijze u de belofte aan de Tweede Kamer, gedaan tijdens het algemeen overleg Vervanging F16 op 8 februari jl., om zo transparant mogelijk te zijn over alle ontwikkelingen bent nagekomen?
Ik streef altijd naar een goede informatievoorziening aan de Kamer. Elk jaar ontvangt de Kamer een uitvoerige jaarrapportage. Indien daar aanleiding toe is, informeer ik de Kamer ook tussentijds over de ontwikkelingen in het JSF-programma. De brief van 2 februari jl. over onder andere de Amerikaanse verwervingsplannen is hiervan een voorbeeld. In die brief heb ik uiteengezet dat ik bij het JPO de informatievoorziening aan de partners aan de orde heb gesteld, juist met als doel mij in staat te stellen de Kamer eerder van relevante ontwikkelingen op de hoogte te brengen.
Het in vraag 1 genoemde ANP-bericht gaat in op mogelijke gevolgen van het Amerikaanse besluit om de productie van 179 toestellen enkele jaren uit te stellen. Dit besluit heeft geen gevolgen voor de prijs van de twee reeds door Nederland bestelde toestellen. Het totale effect voor Nederland, met als uitgangspunt de huidige geplande bestelreeks, waarbij de eerste productietoestellen zouden worden geleverd in 2019, is op dit moment nog niet bekend. Begin april ontvangt Defensie nieuwe financiële informatie over de F-35. Zoals bekend heeft deze informatie een relatie met het Selected Acquistion Report aan het Amerikaanse Congres. Op grond van deze nieuwe informatie zal Defensie de financiële gevolgen inzichtelijk maken. De Kamer wordt hierover uiterlijk 1 juni a.s. geïnformeerd met de jaarrapportage van het project Vervanging F-16.
Het artikel ‘Defensie wil veroordeelde militairen dumpen’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Defensie wil veroordeelde militairen dumpen»?1
Is het waar dat Defensie voornemens is om militairen te ontslaan die in het verleden in aanraking zijn gekomen met Justitie, maar die na hun veroordeling zijn aangenomen bij Defensie?
Kunt u aangeven waarom de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) is begonnen met nieuwe veiligheidsonderzoeken naar deze militairen?
Wat voor risico loopt Defensie om deze militairen in dienst te houden?
Zijn er met deze militairen functioneringsgesprekken geweest? Zo ja, blijkt dat deze militairen niet goed functioneren?
Het bericht dat Defensie de eerste islamitische gebedsruimte heeft geopend |
|
Marcial Hernandez (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Is het bericht waar dat Defensie de eerste islamitische gebedsruimte in Nederland op de Bernardkazerne in Amersfoort heeft geopend?1
Ja.
Hoeveel kosten heeft Defensie gemaakt met het creëren van deze islamitische gebedsruimte die het interieur heeft van een moskee en compleet is uitgerust met preekgestoelte en de juiste gebedsrichting?
Defensie heeft voor een bedrag van € 18 247,57 – uit de begroting van de Diensten Geestelijke Verzorging – een bestaande ruimte ingericht voor islamitische gebedsdiensten. De ruimte kan ook worden gebruikt voor lessen, bijvoorbeeld aan militairen die op uitzending gaan naar landen met een islamitische bevolking.
Kunt u aangeven waarom geïnvesteerd wordt in islamitische gebedsruimtes, terwijl er door de grootschalige bezuinigingen 12 000 banen worden geschrapt bij Defensie?
Op defensielocaties zijn in totaal 25 kapel-, gebeds- en stilteruimtes beschikbaar. Voor islamitische gebedsdiensten bestond een dergelijke ruimte nog niet. In mijn brief van 11 mei 2011 (Handelingen TK 2010–2011, aanhangsel nr. 2475) heb ik uiteengezet dat de Islam met hetzelfde respect wordt bejegend en dezelfde regels wordt omgeven als andere religies. De inrichting van een eigen gebedsruimte maakt daarvan deel uit.
Deelt u de mening dat Defensie na de stelselmatige pro-islam wervingsadvertenties in de media, het organiseren van symposia over islam en krijgsmacht, het aanstellen van een radicale legerimam die vindt dat er geen broederschap kan zijn tussen christenen en moslims, regelingen voor de Ramadan, halalmaaltijden en nu het openen van de eerste islamitische gebedsruimte in Amersfoort in een rap tempo aan het islamiseren is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Onder islamisering wordt verstaan dat de maatschappij of maatschappelijke organisaties volgens islamitische principes worden georganiseerd. Hiervan is bij de krijgsmacht geen sprake. Voorts spreek ik mijn vertrouwen uit in de geestelijk verzorger als bedoeld in vraag 4. Zijn functioneren is op geen enkele wijze te duiden als radicaal en ik neem dan ook afstand van de kwalificaties die in vraag 4 zijn gebruikt.
Het artikel “Defensie maakt puinhoop van personeelsbeleid” |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Defensie maakt puinhoop van personeelsbeleid»?1
Ja.
Wat is de reden dat er, ondanks de duidelijke regelgeving hierover (artikel 28a Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en 3:27 Uitvoeringsregeling AMAR (VVURAMAR) met bijlage 3), zoveel problemen worden ervaren rondom de loopbaanbegeleiding en het opstellen van een Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP) van de medewerkers van Defensie?
Met mijn brief van 3 maart 2011 (kamerstuk 32 500 X, nr. 88) heb ik de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de invoering van het flexibel personeelssysteem (FPS) bij de krijgsmacht. De werknemers van Defensie kunnen in het FPS invloed uitoefenen op hun loopbaan. Een van de instrumenten hiervoor is het persoonlijk ontwikkelingsplan (POP). Medewerkers stellen dit zelf op en kunnen daarbij worden ondersteund door loopbaanbegeleiders. De commandant van het desbetreffende operationeel commando keurt het POP goed. Met het POP kunnen zij onder meer opleidingen aanvragen, waarna defensieonderdelen toetsen of de opleiding de persoonlijke ontwikkeling van de medewerker en de loopbaankansen bevordert en – indien dit van toepassing is – de kansen op de externe arbeidsmarkt vergroot. Hierdoor is het mogelijk dat een aanvraag voor een opleiding niet wordt gehonoreerd. Ook is het mogelijk dat de uitvoering van een POP om operationele redenen moet worden vertraagd. Voorts is als gevolg van de bezuinigingen een lager opleidingsbudget beschikbaar dan in het verleden, hierdoor komt de uitvoering van opleidingen die geen onderdeel zijn van een POP onder druk te staan. Ik probeer de gevolgen hiervan zo goed mogelijk te ondervangen.
Verder ondersteunen loopbaanbegeleiders medewerkers met loopbaangesprekken. Er worden jaarlijks meer dan 6000 van deze gesprekken gehouden. Tijdens deze gesprekken worden onder meer de ambitie van de medewerker, het POP en de E-portfolio besproken. De loopbaanbegeleider wijst de werknemer bijvoorbeeld op de mogelijkheden van de E-portfolio, waarvan de vulling zijn eigen verantwoordelijkheid is, maar waarbij hij de medewerker kan ondersteunen.
Zoals ik heb uiteengezet in mijn brief van 3 maart 2011 zijn de FPS instrumenten stapsgewijs ingevoerd. Defensie werkt nu ruim een jaar met alle onderdelen van het FPS. Bij de uitvoering van de procedures kan sprake zijn van onvolkomenheden door onder meer de veranderingen in de rol en verantwoordelijkheden van zowel de werknemers als de werkgevers. Defensie zal de komende tijd extra aandacht besteden aan de voorlichting over de juiste toepassing van de instrumenten van het FPS. Ook de voorgenomen reorganisaties kunnen invloed hebben op de juiste toepassing van de instrumenten.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om deze problemen op korte termijn op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Adviescommissie ex artikel 28a lid 9 en 3:28 VVURAMAR, die moet oordelen over problemen met de uitvoering van een Persoonlijk Ontwikkel Plan (POP) nog steeds niet is ingesteld? Zo ja, binnen welke termijn zal deze commissie wel worden ingesteld?
De commissie zal 1 maart a.s. worden geïnstalleerd. De commissie zal vooralsnog alleen een rol krijgen indien problemen optreden bij uitvoering van vastgestelde POP’s. Op korte termijn wordt gesproken met de centrales van overheidspersoneel over een eventuele uitbreiding van de taken van de commissie. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit overleg.
Bent u bereid om, zoals de AFMP/FNV heeft voorgesteld, deze commissie niet alleen een rol te geven bij de uitvoering van reeds overeengekomen POP’s maar ook bij problemen rondom de totstandkoming van de POP?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat er bij de totstandkoming van de POP geen of weinig aandacht wordt besteed aan de vulling van het E-portfolio en de mogelijkheden van een Ervaringscertificaat (EVC)-procedure? Zo ja, welke maatregelen zult u nemen om deze mogelijkheden, die de kansen op de arbeidsmarkt van de medewerker kunnen vergroten, vaker te benutten?
De veronderstelling in de vraag dat bij de totstandkoming van de POP geen of weinig aandacht wordt besteed aan de E-portfolio en van een certificaat voor eerder verworven competenties (EVC) is niet juist. Het EVC is een instrument dat kan worden gebruikt bij het ontwikkel- en opleidingsplan van de medewerker. Zie verder het antwoord op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat een aanvraag van een opleiding door een medewerker van Defensie momenteel eerder wordt geweigerd dan in het verleden? Is dit het gevolg van de bezuinigingen? Zo ja, komt één van de doelstellingen van het Flexibel Personeels systeem (FPS): voortdurende talentontwikkeling van het personeel, daardoor in gevaar?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nog steeds garanderen, zoals afgesproken bij de invoering van het nieuwe AMAR (toelichting blz. 21) dat iedere medewerker zich via opleidingen en werkervaring kan ontwikkelen naar een hoger niveau, niet alleen voor de loopbaan bij Defensie, maar ook voor de kans op een loopbaan buiten Defensie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat iedere medewerker gebruik kan blijven maken van het zogenaamde «rugzakje», ofwel de maximale vergoeding per medewerker uit artikel 3:5? Indien het rugzakje tijdens de loopbaan binnen Defensie niet gebruikt kan worden, wat gebeurt er dan met het gereserveerde bedrag?
De vergoedingen voor opleidingen maken deel uit van de personele exploitatie van de afzonderlijke begrotingsartikelen van de defensieonderdelen. De personele exploitatie bestaat onder meer uit de salaris- en opleidingskosten voor personeel.
Zoals ik heb uiteengezet bij het antwoord op de vragen 7 en 8 is door de bezuinigingen het opleidingsbudget verlaagd. De opleidingen die de werknemer aanvraagt, worden getoetst zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 7 en 8. Indien een werknemer geen gebruik maakt van het opleidingsbudget kan het worden gebruikt voor de ontwikkeling van een andere medewerker.
De business case van de Van Braam Houckgeestkazerne door de gemeente Doorn |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met de op 18 januari jongstleden gepubliceerde business case van de Van Braam Houckgeestkazerne (VBHKAZ) door de gemeente Doorn?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling op pagina 7 uit de business case, dat «additionele en meer gedetailleerde informatie niet beschikbaar werd gesteld» door het ministerie van Defensie? Waarom heeft u daarvoor gekozen?
De motie van de leden Bosman en Knops (Kamerstuk 33 000, X, nr. 35) verzoekt de regering met betrekking tot de locaties Weert en Doorn «de lokale besturen de kans te geven om zo spoedig mogelijk met een gefundeerde onderbouwing te komen van hun initiatieven». In het overleg met de Kamer heb ik me bereid verklaard de daartoe benodigde informatie te verschaffen. Defensie heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug vervolgens alle informatie gegeven.
In de ambtelijke contacten met de gemeente is onderstreept dat Defensie zelf de vergelijking tussen beide locaties maakt, zodra de rapportages daarover beschikbaar zijn. Die vergelijking omvat overigens meer dan alleen het ruimtelijke aspect, maar gaat ook in op oefenmogelijkheden en uiteraard op de financiën. De uitkomst hiervan wordt aan de Kamer gepresenteerd.
Is het waar dat de investeringsramingen en exploitatielasten voor nieuwbouw in Zeeland niet beschikbaar werden gesteld? Zo ja, waarom heeft u daarvoor gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Worden er verschillende normbedragen gebruikt in het rapport over de nieuwe marinierskazerne in Zeeland ten opzichte van deze businesscase over een toekomstbestendige oplossing met gebruik van bestaande Defensie infrastructuur in Doorn?
Nee. Voor de marinierskazerne in Zeeland en voor de noodzakelijke nieuwbouw op de Van Braam Houckgeestkazerne worden dezelfde normbedragen gehanteerd.
Aan de gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn de invoergegevens beschikbaar gesteld die de werkgroep Marinierskazerne Zeeland heeft gebruikt. Dat betreft bijvoorbeeld:
Defensie heeft de behoeftestelling die voor Zeeland wordt gehanteerd gedeeld met de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De gemeente zelf heeft er vervolgens voor gekozen met betrekking tot de «boordplaatsers» op de Van Braam Houckgeestkazerne een lager percentage (35 procent) te gebruiken dan Defensie heeft opgegeven (45 procent).
Waarom heeft Defensie geen informatie over exploitatiekosten van Doorn beschikbaar gesteld, terwijl u in beantwoording van feitelijke vragen op 27 oktober jl. aangeeft dat de exploitatiekosten voor Doorn momenteel € 4,6 miljoen bedragen?2
Zoals uit het antwoord op de vragen 2 en 3 blijkt, heeft de gemeente alle informatie gekregen die ze nodig had voor een gefundeerde onderbouwing van haar initiatief. In de Kamerbrief Vervolg Herbeleggingsplan Vastgoed Defensievan 27 oktober 2011 en in de op 17 november 2011 aan de Kamer aangeboden antwoorden op de schriftelijke vragen zijn van alle af te stoten objecten alleen de totale exploitatiekosten gegeven.
Is het waar dat het noodzakelijke investeringsbedrag voor Vlissingen inmiddels is verlaagd, al dan niet van 250 miljoen euro tot 140 miljoen euro? Zo ja, op basis waarvan heeft u dit besluit genomen?
Er is nog geen noodzakelijk investeringsbedrag voor Vlissingen vastgesteld.
In welk stadium bevindt het onderzoek van de werkgroep Marinierskazerne Zeeland zich op dit moment?
Ik verwacht dat de werkgroep Marinierskazerne Zeeland op korte termijn haar rapport zal aanbieden. Dan zullen de beide business cases worden gevalideerd en met elkaar vergeleken.
Wanneer gaat u de business case voor een mogelijke marinierskazerne in Vlissingen vergelijken met de business case die Doorn heeft aangeleverd?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid voor de Kamer inzichtelijk te maken hoe de eenmalige en de structurele uitgaven en opbrengsten in meerjarige reeksen tussen Vlissingen en Doorn zich tot elkaar verhouden wanneer de business case van Vlissingen voltooid is?
Ja.
Het bericht ‘Reservist kan fluiten naar loonvergoeding. Leiding denkt dat deeltijdmilitair toch wel komt’ |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Raymond Knops (CDA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Reservist kan fluiten naar loonvergoeding. Leiding denkt dat deeltijdmilitair toch wel komt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat door het afzien van het uitkeren van de arbeidsmarkttoeslag het aantal beschikbare reservisten voor de krijgsmacht zal teruglopen en dat dit in tijden van bezuinigingen, waarin de druk op het actief dienende personeel oploopt, zeer ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis van 8 april 2011 (Kamerstuk 32 733, nr. 1) heb ik uiteengezet dat reservisten een belangrijke rol zullen blijven vervullen in de krijgsmacht. Zowel in nationale als in internationale missies brengen zij hun deskundigheid mee. Reservisten ontvangen een bezoldiging voor de tijd dat zij werkzaamheden voor Defensie uitvoeren. Sinds 1996 is het mogelijk dat reservisten een arbeidsmarkttoeslag ontvangen als zij beschikken over een door Defensie gewenste, bijzondere deskundigheid. Zo zijn in de afgelopen twee jaar – naast medisch specialisten – 115 reservisten uitgezonden, van hen ontvingen 24 een arbeidsmarkttoeslag.
Door de bezuinigingen bij Defensie kan een heroverweging van de arbeidsmarkttoeslag aan reservisten aan de orde zijn. Dit is de verantwoordelijkheid van de commandant van het desbetreffende operationeel commando. De commandant van het Commando landstrijdkrachten (CLAS) heeft besloten deze toeslag selectiever toe te kennen.
Uit gesprekken met reservisten is gebleken dat zij het om uiteenlopende redenen een bijdrage aan de krijgsmacht willen leveren. Ik verwacht daarom niet dat deze maatregel van grote invloed is op de bereidheid van reservisten zich beschikbaar te stellen.
Deelt u de mening van de directeur Personeel&Organisatie, brigadegeneraal M. van Zeijts, dat de motivatie van de reservisten om zich beschikbaar te stellen niet ligt op het financiële vlak en dat de arbeidsmarkttoeslag bovendien de onderlinge sfeer verziekt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de staf dat reservisten die bezwaar maken tegen de opheffing van salariscompensatie niet meer worden opgeroepen voor tijdelijke dienst?
Indien reservisten kenbaar maken zich niet te kunnen verenigen met het wegvallen van de arbeidsmarkttoeslag, ligt het inderdaad niet in de rede hen op te roepen voor werkzaamheden.
Het Glossyblad “He He ik zit” dat naar defensiemedewerkers is verstuurd als onderdeel van het kerstpakket van de Koninklijke Marine |
|
Marcial Hernandez (PVV) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de Koninklijke Marine een eigen Glossyblad «He He ik zit,» heeft verstuurd naar haar medewerkers als onderdeel van het kerstpakket?1
Neen. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Kunt u aangeven of dit glossyblad door Defensie zelf of door externe partijen is uitgegeven? Zo nee, waarom niet?
Het kerstpakket voor het personeel van het Commando zeestrijdkrachten (CZSK) bestond in 2011 uit een tegoedbon van een bedrijf waarmee de medewerker een cadeau kon uitzoeken. De kerstpakketten van deze leverancier bevatten standaard een blad waarvan de titelpagina wordt aangepast aan de klant, in dit geval het CZSK. Defensie is niet betrokken bij de inhoud van dit blad. De kosten van het kerstpakket bedragen per medewerker € 35. Van dit bedrag besteedt de leverancier € 3 aan afhandelings- en verzendkosten, inclusief het blad. De exacte kosten van alleen het blad zijn Defensie niet bekend.
Kunt u aangeven hoeveel Defensie (Koninklijke Marine) financieel heeft bijgedragen aan de totstandkoming van dit glossyblad? Hebben externe partijen dit glossyblad mede gefinancierd? Zo ja, welke partijen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het belachelijk is dat Defensie, in tijden van grote bezuinigingen op personeel en materieel, een dergelijk duur glossyblad uitgeeft en/of financiert? Zo nee, waarom niet?
De veronderstelling in de vraag dat Defensie een duur blad heeft uitgegeven of gefinancierd, is onjuist. Zie verder het antwoord op de vragen 2 en 3.
Kunt u tenslotte nader toelichten wat de toegevoegde waarde is van dit glossyblad voor defensiemedewerkers en de doelstellingen van de defensieorganisatie gezien het gegeven dat in dit blad geen enkel defensiegerelateerd artikel staat, maar bijvoorbeeld wel wordt ingegaan op Gerald Joling als gangmaker, 40 jaar passie voor dans, Lady Gaga en de grenzen van het absurde en het eindeloos speuren naar het juiste parfum? Zo nee, waarom niet?
Uit de opsomming van de onderwerpen zou kunnen worden afgeleid dat de leverancier heeft getracht een blad te maken met een feestelijk karakter dat in overeenstemming is met de tijd van het jaar. Of de lezer hiervoor ontvankelijk is, kan van persoon tot persoon verschillen.
Het artikel “Uitbrander voor landmachtbaas” |
|
André Bosman (VVD) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Uitbrander voor landmachtbaas»?1
Ja.
Is het waar dat de Commandant Landstrijdkrachten door u «op de vingers is getikt» of op een andere wijze is teruggefloten naar aanleiding van zijn voornemen om bij personeelsreducties binnen de Landmacht bij uitstromers vooral te kijken naar kwaliteit? Zo ja, waarom vond u dit nodig?
Er is regelmatig contact met de commandanten van de defensieonderdelen. In een van de gesprekken is dit onderwerp aan de orde geweest.
Is het beleid om bij personeelsreducties binnen de Landmacht bij gedwongen uitstromers vooral te kijken naar kwaliteit teneinde het niveau van de organisatie zo veel mogelijk op peil te houden? Zo ja, hoe wordt dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Zoals uiteengezet in de brief van 20 mei 2011 (Kamerstuk 32 733, nr. 2) gebruiken commandanten bij de reorganisaties wel degelijk ook de criteria «kwaliteit» en «ervaring». In het antwoord op de vragen 4 en 7 wordt uiteengezet in welk kader de commandanten deze criteria toepassen.
Is het waar dat interne promoties bij de krijgsmachtonderdelen tijdelijk zijn bevroren? Zo ja, is dit om te voorkomen dat militairen in hun nieuwe rang een bedreiging vormen voor de collega’s met hetzelfde aantal strepen en zo nee, waarom dan? Deelt u de mening dat bij een moderne flexibele, organisatie promotie altijd een mogelijkheid moet zijn en zeker niet mag worden uitgesloten omdat dit een bedreiging zou zijn voor het hogere kader?
Ik heb de Secretaris-Generaal op 1 augustus 2011 de opdracht gegeven de maatregelen van de beleidsbrief uit te voeren. Met mijn brief van 1 augustus 2011 (Kamerstuk 32 733, nr. 37) heb ik de Kamer hierover geïnformeerd. De defensiebrede personeelsrichtlijnen aangaande de reorganisatie betreffen alle medewerkers. De commandanten van de defensieonderdelen hebben met de numerus fixuskaders gekregen voor hun personeelsbestand. Verder wordt het aantal bevorderingen beperkt met het oog op de gewenste verkleining van het aantal hogere officieren en onderofficieren, maar van een bevriezing is geen sprake.
De defensieonderdelen voeren zelf in hun domein de reorganisaties uit die voortkomen uit de beleidsbrief. Zij hebben daartoe de defensiebrede personeelsrichtlijnen verder uitgewerkt. De brief waarmee de commandant van het CLAS zijn personeel heeft geïnformeerd, heeft onbedoeld tot misverstanden geleid. De commandant van het CLAS zal in een nieuwe brief de misverstanden wegnemen.
Wat zijn de afspraken die met de bonden zijn gemaakt over de aanpak bij de reductie van tienduizend banen bij Defensie?
Met de vakbonden is overeenstemming bereikt over een Sociaal Beleidskader voor de periode 2012–2016,2 In bijlage ontvangt u een afschrift van dit beleidskader.
Bent u van mening dat bij de reducties het behoud van kwaliteit altijd voorop dient te staan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de AFMP dat wanneer de afspraken met de bonden over de reducties ten koste gaan van de kwaliteit van de gehele organisatie dit maar voor lief genomen moet worden, of bent u het ermee eens dat een dergelijke instelling niet bijdraagt aan de ambitie om een moderne en hervormde krijgsmacht te hebben in 2014?
In de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis van 8 april 2011 (Kamerstuk 32 733, nr. 1) heb ik uiteengezet dat Defensie structureel moet bezuinigen en dat daardoor onder meer 12 000 functies komen te vervallen. Naast de vermindering van het aantal functies is het noodzakelijk de opbouw van het personeelsbestand aan te passen om de operationele gereedheid van de krijgsmacht en de betaalbaarheid van de defensieorganisatie structureel te waarborgen. Daartoe moet de gemiddelde leeftijd van het personeelsbestand worden verlaagd en moet het aantal militairen en burgers in hogere functies worden verkleind. Door deze maatregelen zal Defensie in 2014 beschikken over een kleinere krijgsmacht met goed personeel, gereed voor elke inzet binnen haar mogelijkheden.
De uitstapmogelijkheden van hett Joint Strike Fighter (JSF)-programma |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het bericht «JSF steeds lastiger voor Nederland, orders naar Noorwegen en Turkije»?1
Ja.
Is het waar, zoals in het artikel wordt gesuggereerd, dat niet het meedoen in de ontwikkelingsfase, maar daadwerkelijke afname van de toestellen voorwaarde is voor de contracten van Nederlandse bedrijven?
De deelneming aan de ontwikkelingsfase heeft voor de Nederlandse industrie als voordeel gehad dat zij een aanmerkelijke hoeveelheid aan ontwikkelingsopdrachten kon verwerven. In de jaarrapportage van het project Vervanging F-16 over 2010 van 17 maart 2011 (Kamerstuk 26 488, nr. 258) is gemeld dat de Nederlandse industrie tot en met 31 december 2010 voor een bedrag van $ 416 miljoen aan opdrachten voor de ontwikkeling van componenten en (sub)systemen had gekregen. Daarnaast zijn langlopende raamcontracten getekend voor mogelijke toekomstige productieopdrachten met een waarde van $ 590 miljoen. Zonder de Nederlandse deelneming aan de ontwikkelingsfase was dit niet in die mate gelukt. Tevens is gemeld dat tot en met 31 december 2010, op basis van de raamcontracten, productieopdrachten voor een bedrag van circa € 24 miljoen zijn uitgevoerd. In de jaarrapportage over 2011, die de Kamer voor 1 juni a.s. zal ontvangen, zullen de geactualiseerde bedragen tot en met 31 december 2011 worden opgenomen.
De Amerikaanse hoofdaannemers wegen de besluitvorming over de aanschaf van de JSF in de verschillende partnerlanden mee bij hun besluit of zij de raamcontracten zullen omzetten in de gunning van productieopdrachten. De huidige raamcontracten geven geen absolute garantie dat de daarmee beoogde productieopdrachten ook bij de desbetreffende Nederlandse bedrijven wordt geplaatst. De gunning van productieopdrachten is afhankelijk van een aantal factoren. De Amerikaanse hoofdaannemers kunnen pas een productiecontract gunnen nadat zij van de Amerikaanse overheid een opdracht hebben ontvangen om een bepaald aantal vliegtuigen te bouwen. Verder zal een toeleverancier bij de gunning van een opdracht altijd de beste prijs-kwaliteitverhouding moeten bieden (best value). Over dit best value principe is de Kamer sinds 2002 diverse malen schriftelijk geïnformeerd. Ten slotte kan de hoofdaannemer zich bij zijn beslissing over de gunning van opdrachten laten leiden door strategische overwegingen, bijvoorbeeld de aankoop van vliegtuigen door de verschillende partnerlanden of een formele toezegging daartoe. Dit geldt evenzeer bij de gunning van eventuele onderhoudscontracten.
De relatie tussen aanschafhoeveelheid enerzijds en omvang van de toeleveringscontracten anderzijds is vertrouwelijk aan de Kamer gemeld. Het is opgenomen in de Letter of Intent van Lockheed Martin die op 10 oktober 2006 vertrouwelijk aan de Kamer is gezonden (Kamerstuk 26 488, nr. 48) en de Letter of Agreement met Pratt & Whitney die op 16 oktober 2007 vertrouwelijk aan de Kamer is aangeboden (Kamerstuk 26 488, nr. 63). In de openbare aanbiedingsbrief bij deze Letter of Agreement is onder meer vermeld dat indien de planning van het aantal aan te schaffen vliegtuigen wordt gewijzigd, dit ook zijn weerslag zal hebben op de totaalwaarde van de aanbestedingen waarin de Nederlandse industrie kan participeren.
In 2002 heeft het toenmalige kabinet besloten tot deelneming aan de ontwikkelingsfase van de JSF omdat dit toestel het beste aansloot bij de Nederlandse operationele eisen. Daarnaast hebben de mogelijkheden van de Nederlandse industrie voor de verwerving van ontwikkelingsopdrachten, en in het verlengde daarvan productieopdrachten, ook een belangrijke rol gespeeld. Nederland is sinds die tijd partner in de ontwikkeling van de JSF. Zoals bekend zal een besluit over de vervanging van de F-16 worden overgelaten aan een volgend kabinet.
Klopt het dat, indien Nederland afhaakt of uiteindelijke besluit de JSF toestellen niet aan te schaffen, de huidige contracten met Nederlandse bedrijven komen te vervallen? Kunt u dit toelichten en in dit kader een appreciatie geven van het kabinetsstandpunt dat er niet voorgesorteerd wordt op de aanschaf van de JSF?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven uit welke afspraken blijkt dat deze voorwaarden zijn gesteld? Wanneer zijn die afspraken gemaakt? Geldt dit voor de bestaande miljard euro aan contracten? Voor welke omvang aan raamcontracten gelden deze voorwaarden? Hoe zit het met onderhoudscontracten?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer en op welke wijze heeft u dit gedeeld met de Tweede Kamer? Op welke wijze is meegewogen in de beslissing om mee te doen aan de ontwikkelfase van de JSF, dat de toestellen ook daadwerkelijk aangeschaft moeten worden? Op welke wijze is dit meegenomen in de kosten-baten-analyes?
Zoals in het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 vermeld, is de Kamer op verschillende momenten gedeeltelijk vertrouwelijk geïnformeerd over de voorwaarden die gelden voor het verstrekken van orders door de Amerikaanse hoofdaannemers aan de Nederlandse industrie.
Ten behoeve van de Nederlandse deelneming aan de SDD-fase is in 2002 de business caseopgesteld. Dit is een rekenmodel waarin alle uitgaven en inkomsten bij enerzijds deelneming aan de JSF-ontwikkeling en anderzijds kopen van de plank vergelijkbaar zijn gemaakt. De business case berust op het totaal aantal te produceren toestellen, waaronder het voor Nederland geplande aantal toestellen. Om de business casevoor deelneming aan de ontwikkeling sluitend te krijgen, was een bijdrage van het bedrijfsleven nodig. Daartoe hebben de Staat en de industrie in 2002 de Medefinancieringovereenkomst (MFO) getekend. De brief van 14 januari 2005 (Kamerstuk 26 488, nr. 26) bevat een uitgebreide uiteenzetting van de MFO en de business case.
De minister van Economische Zaken heeft de Kamer op 24 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 223) geïnformeerd over het arbitrageproces inzake de business case, de resultaten van het overleg met de luchtvaartindustrie en de met de luchtvaartindustrie bereikte overeenstemming. In de defensiebegroting 2011 (Kamerstuk 32 500 X, nr. 2) is uiteengezet hoe wordt omgegaan met het tekort van de business case.
Is het waar dat Nederland niet uit het JSF-programma kan stappen en de door Nederland geïnvesteerde middelen á 850 mln niet kan worden terug gevorderd? Kunt u dit toelichten? Komen deze te vervallen wanneer Nederland besluit de JSF-toestellen niet aan te schaffen?
Zoals eerder aan de Kamer gemeld, onder meer met de jaarrapportage over 2010, kan Nederland op elk moment uit het JSF-programma stappen met inachtneming van de bepalingen in de Memoranda of Understanding (MoU’s). Volledig uitstappen is alleen aan de orde als zou worden besloten dat de F-35 geen kandidaat meer is voor de vervanging van de F-16. Nederland heeft tot op heden vier MoU’s ondertekend die ons land zou moeten opzeggen bij een besluit volledig uit het F-35 project te stappen. Het betreft het SDD-MoU uit 2002 over de ontwikkeling van de F-35, het PSFD-MoU uit 2006 over de productie, het in 2006 door Nederland en Italië getekende Production & Sustainment (P&S) MoU voor Europese samenwerking waartoe Noorwegen vervolgens in 2007 is toegetreden, en het MoU uit 2008 over de operationele testfase (IOT&E). Ook zou Nederland moeten afzien van de koop van het eerste testtoestel en tweede testtoestel. De bijdrage aan de JSF-ontwikkeling van $ 800 miljoen kan niet worden teruggevorderd. Daarnaast kunnen, conform de bepalingen daarover in de MoU’s, mogelijke kosten die door het uitstappen kunnen ontstaan voor de andere partnerlanden daarbovenop in rekening worden gebracht. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Wat zijn de uitstapkosten als Nederland besluit om uit het JSF programma te stappen? Kunt u dit specificeren en toelichten?
Met de jaarrapportage over 2010, verzonden in maart 2011, is de Kamer geïnformeerd over de uitstapkosten op dat moment. Sindsdien is een tweede toestel aangeschaft waarvoor verplichtingen zijn aangegaan. In de defensiebegroting 2012 (Kamerstuk 33 000 X, nr. 2) is voor de belangrijkste uitgavenposten een overzicht van de geraamde uitgaven voor het project Vervanging F-16 opgenomen. Opbrengsten van de verkoop van de twee toestellen na voltooiing van de productie kunnen hierop in mindering worden gebracht. Verder blijft Nederland ook bij uitstappen recht houden op royalty’s bij de productie van toestellen vanwege de bijdrage van $ 800 miljoen aan de JSF-ontwikkeling, en zullen er afdrachten van de industrie zijn. Een geactualiseerd overzicht van de uitstapkosten, gespecificeerd in uitgaven, lopende verplichtingen en eventuele opbrengsten maakt deel uit van de jaarrapportage over 2011 die voor 1 juni a.s. aan de Kamer wordt verzonden.
Klopt het dat in Italië een gereduceerd aantal bestelde JSF’s niet zal leiden tot een lager rendement van de aanvankelijke bijdrage voor de ontwikkelingsfase?2 Kunt u dit verklaren in het licht van de gesuggereerde daling van het Nederlandse rendement bij een afname of volledig schrappen van het aantal bestelde vliegtuigen?
In Italië worden op dit moment bezuinigingsmaatregelen uitgewerkt. Daarbij wordt ook het aantal aan te schaffen F-35 toestellen opnieuw vastgesteld. Op dit moment is, voor zover mij bekend, daarover nog geen besluit genomen.
In het artikel in Aviation Week waarnaar wordt verwezen, wordt gesproken over het terugverdienen van de investeringen in de ontwikkeling van de F-35 en de bouw van een assemblagefabriek (Final Assembly and Checkout Facility, FACO) in Italië. Het artikel meldt dat Italië ervan uitgaat dat deze investeringen zelfs bij een lagere bestelhoeveelheid door Italië zullen worden terugverdiend.
Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 zal de Nederlandse industrie ook bij een lagere Nederlandse bestelhoeveelheid orders ontvangen, maar zal het orderpakket waarschijnlijk geringer in omvang zijn. Verder zal de Nederlandse industrie de effecten merken indien in totaal minder JSF-toestellen zullen worden gebouwd en daarvoor ook minder productieopdrachten kunnen worden gegund.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende debat over de JSF?
Ja.
Het tekort aan soldaten en korporaals |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Krimpende landmacht komt personeel tekort»?1
Ja.
Onderschrijft u het probleem, dat als gevolg van het feit dat «overtollige» officieren nog op de loonlijst staan er geen financiële ruimte is om tekorten op andere plaatsen in de Landmacht op te vullen, dat luitenant-generaal Marc Kruif aankaart?
In mijn brief van 18 november 2010 (Kamerstuk 32 500 X, nr. 16) heb ik uiteengezet dat Defensie vanwege de financiële problematiek de instroom van personeel heeft beperkt. Deze maatregel heeft onder meer gevolgen gehad voor de vulling van de operationele eenheden bij de defensieonderdelen. Conform de beleidsbrief van 8 april 2011 Defensie na de kredietcrisis(Kamerstuk 32 733, nr. 1) zullen de operationele eenheden in 2013 volledig zijn gevuld en de overige eenheden in 2014. De werving- en opleidingsinspanningen zijn hierop gericht en ik informeer de Kamer over de voortgang in de Personeelsrapportages. In de beleidsbrief heb ik ook uiteengezet dat bij Defensie veel arbeidsplaatsen verloren zullen gaan. Het betreft onder meer hogere onderofficiers- en officiersfuncties. Zodra de functies van deze werknemers komen te vervallen en zij geen andere functie binnen Defensie kunnen vinden, kunnen zij gebruik maken van de maatregelen uit het Sociaal Beleidskader (SBK). Binnen Defensie zijn hiervoor financiële middelen vrijgemaakt zodat deze werknemers geen extra beslag leggen op de middelen van het desbetreffende defensieonderdeel.
Speelt deze problematiek ook in de andere onderdelen van Defensie zoals de Marine en de Luchtmacht?
De andere defensieonderdelen waaronder het Commando zeestrijdkrachten en het Commando luchtstrijdkrachten hebben een andere personeelsopbouw dan het Commando landstrijdkrachten (CLAS). Het effect van de maatregelen uit de brief van 18 november 2010 is bij deze defensieonderdelen hetzelfde, maar wel kleiner dan bij het CLAS en is in het bijzonder het geval bij specifieke functies.
Verwacht u dat het percentage openstaande vacatures voor de laagste militaire rangen verder zal toenemen? Kunt u dit per onderdeel van Defensie toelichten? Waar ligt wat u betreft de grens?
Zodra de vulling van een operationele eenheid lager is dan zeventig procent is deze eenheid niet meer inzetbaar. Dit is niet aan de orde bij de operationele eenheden.
Bij de beantwoording van vraag 2 heb ik uiteengezet dat de wervings- en opleidingsinspanningen van Defensie zijn gericht op een vulling van de operationele eenheden in 2013. Voorts bestudeer ik maatregelen voor het behoud van personeel binnen de uitgangspunten van de numerus fixus.
Welke consequenties heeft het leegstromen van de laagste militaire rangen voor Defensie?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Gebrek aan openheid over mogelijke tankdeal met Indonesie |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Indonesie In Dark On Dutch Tank Purchase» (Jakarta Globe, 15 januari 2012).1
Ja.
Kunt u in het licht van de motie El Fassed c.s.2 over de verkoop van tanks aan Indonesië toelichten waarom er blijkbaar nog steeds gesproken wordt over de verkoop van deze tanks aan Indonesië? Kunt u toelichten op welke wijze u de motie gaat uitvoeren?
Zoals gesteld tijdens de behandeling van de defensiebegroting onderzoekt Defensie momenteel de verkoopmogelijkheden van overtollig defensiematerieel, waaronder de Leopard-tanks. Indonesië en enkele andere landen hebben belangstelling voor deze tanks getoond. Met deze landen worden vertrouwelijke gesprekken gevoerd, die kunnen leiden tot verkoop van materieel. Mocht het met een van die landen tot een overeenkomst komen, dan zal die uiteraard in overeenstemming met de motie-Van den Doel c.s. (Kamerstuk 22 054 nr. 24) aan de Kamer worden gemeld.
Heeft u de Indonesische regering geinformeerd naar de mening van de meerderheid van de Tweede Kamer en de genoemde motie over de verkoop van tanks aan Indonesie?
Ja.
Heeft het Indonesische ministerie van Defensie een aantal Indonesische parlementsleden uitgenodigd voor een bezoek aan Nederland? Heeft dit bezoek plaatsgevonden? Zo ja, wanneer? Waarom zijn daarover geen mededelingen gedaan?
Neen. Waarschijnlijk wordt met de vraag gedoeld op een delegatie van het Indonesische leger.
Klopt het dat de ondervoorzitter van de Defensie commissie uit het Indonesisch parlement een onderzoek wil naar politieke aspecten van de mogelijke aanschaf? Kunt u toelichten welke politieke aspecten reden zijn voor een onderzoek?
Enkele Indonesische parlementsleden, onder wie de vicevoorzitter van de parlementaire commissie die zich bezighoudt met defensieaangelegenheden, hebben laten weten vragen te hebben over de operationele inzetbaarheid van de Leopard-tanks in de Indonesische omstandigheden en over de technische aspecten van een aanschaf. In onder andere een onderhoud met de Indonesische minister van Defensie heeft de parlementaire commissie Buitenlandse Zaken en Defensieaangelegenheden zich recentelijk kritisch uitgelaten over een mogelijke aanschaf door Indonesië van de Nederlandse Leopard tanks. Enkele parlementariërs zeiden twijfels te hebben over de geschiktheid van de Leopard tanks voor het Indonesische terrein en wegennet. Daarnaast zou volgens sommigen een aanschaf voorbij gaan aan de regeringsdoelstelling de Indonesische defensie-industrie te bevorderen.
Is het waar dat er twijfels zijn in Indonesie over technische aspecten en over het aanbestedingsproces?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich uw toezeggingen tijdens het algemeen overleg over het wapenexportbeleid van 21 december 2011? Wanneer krijgt de Tweede Kamer inzage in de catalogus en de lijst van landen die in aanmerking komen voor de export van overtollig defensiematerieel?
Ja. Naar aanleiding van het algemeen overleg is er contact geweest met het ministerie van Defensie. Defensie stelt sinds eind 2003 geen catalogus met voor verkoop beschikbaar materieel meer op. Er is ook geen lijst van landen die in aanmerking komen voor export. Sinds 2003 wordt gewerkt met informatiebrochures over overtollig materieel dat verkocht kan worden en die belangstellenden voorzien van algemene (technische) informatie over die goederen. Op verzoek van landen die belangstelling hebben, kan nadere informatie worden verschaft, eventueel in de vorm van een offerte. De Kamer wordt over het voor verkoop beschikbaar overtollig materieel geïnformeerd via het Materieelprojectenoverzicht dat jaarlijks in september aan de Kamer wordt aangeboden (laatstelijk MPO 2011: Kamerstuk 27 830 nr. 90).
Heeft u de regering van Indonesië ervan op de hoogte gebracht dat Nederland op dit moment geen exportvergunning kan verlenen voor de verkoop van tanks aan Indonesië in verband met het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake Wapenexport? Zo neen, waarom niet?
De Indonesische autoriteiten zijn geïnformeerd over de motie El Fassed c.s. De toetsing van een vergunningaanvraag aan de hand van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt staat daar los van.
Het bericht dat het ministerie van Defensie zonnepanelen op scholen en gemeentelijke gebouwen medefinanciert |
|
Richard de Mos (PVV), Marcial Hernandez (PVV) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Klopt het dat u, in navolging van de opening van het eerste windmolenpark van Defensie in Drenthe eind november 2011, met financiële middelen bijdraagt aan het aanbrengen van zonnepanelen op scholen en gemeentelijke gebouwen in Coevorden? Zo ja, hoeveel draagt Defensie hieraan bij?1
Ten behoeve van de bouw van het windturbinepark in Coevorden hebben Defensie en de gemeente Coevorden een overeenkomst gesloten. De financiële bijdrage aan de plaatsing van zonnepanelen op scholen en gemeentelijke gebouwen maakt daarvan deel uit. Met deze bijdrage zorgt Defensie ervoor dat niet alleen Defensie als geheel profiteert van energiebesparende maatregelen in de vorm van dit windturbinepark, maar ook de lokale gemeenschap in de vorm van zonnepanelen op openbare gebouwen. Dit heeft bijgedragen aan het plaatselijke draagvlak voor de overeenkomst.
Welk belang heeft het ministerie van Defensie bij het subsidiëren van zonnepanelen op scholen en gemeentelijke gebouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het een verkeerd signaal is indien Defensie aan de ene kant investeert in zonnepanelen die niet voor eigen gebruik zijn terwijl er aan de andere kant operationele eenheden en kazernes worden afgestoten door de bezuinigingen? Zo nee, waarom niet?
Neen. De eenmalige bijdrage van € 121 000 aan het gemeentelijke project, als onderdeel van de overeenkomst met de gemeente Coevorden, maakt deel uit van de investeringskosten ad € 5,6 miljoen van het windturbinepark. Bij de huidige elektriciteitsprijzen leveren deze windturbines Defensie op termijn een jaarlijkse besparing op van € 600 000. Dit bedrag kan Defensie weer besteden ten behoeve van de operationele activiteiten.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van alle (toekomstige) uitgaven die Defensie doet in het kader van de energievoorziening? Zo nee, waarom niet?
Bij de huidige energieprijzen besteedt Defensie jaarlijks ongeveer € 80 miljoen aan de inkoop van energie. Verder voert Defensie een programma van energiebesparende maatregelen uit. Zo worden defensiegebouwen voorzien van gevel- en dakisolatie en dubbel glas. In de periode 2009–2017 is met dit programma in totaal ongeveer € 65 miljoen gemoeid. Deze investeringen verdienen zichzelf op termijn terug.
Kunt u ook een overzicht sturen van het aantal defensiemedewerkers en hun rang of salarisschaal die zich bezighouden met het energiebeleid van Defensie? Zo nee, waarom niet?
Beleidsvorming is een taak van de Bestuursstaf. Het energiebeleid betreft hoofdzakelijk het beleid ten aanzien van de inkoop en besparing van energie en het beleid om de kwaliteit van de energievoorziening te waarborgen. Bij de Bestuursstaf zijn geen beleidsmedewerkers die zich uitsluitend met het energiebeleid bezighouden. Het aantal beleidsmedewerkers dat gedeeltelijk het energiebeleid als werkveld heeft, bedraagt ongeveer negen. Het betreft burgermedewerkers in de schalen twaalf of dertien of militairen in de rang van luitenant-kolonel.
Wapenleveranties aan Griekenland |
|
Harry van Bommel , Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rüstungsindustrie Schöne Waffen für Athen» uit het Duitse blad Die Zeit van 7 januari 2011?1 Hoe schat u de kans in dat Griekenland na afronding van het tweede hulppakket over zal gaan tot de aanzienlijke en nutteloze aanschaf van onder meer Leopard tanks, Eurofighter vliegtuigen, onderzeeërs en fregatten ter waarde van miljarden euro’s? In hoeverre staat het Griekenland vrij om over te gaan tot zulke aanzienlijke wapenleveranties?
Ja.
In de Griekse overheidsbegroting is in 2012 een bedrag van € 1 miljard voorzien voor defensie-investeringen, waaronder wapenaankopen. Hiervan is € 400 miljoen gereserveerd voor bestaande contracten. Het overige deel kan besteed worden aan vervanging of tweedehands aankopen, evenals de aanschaf van munitie. Ten opzichte van 2009 is het totaalbedrag met meer dan 50 procent gedaald.
De Griekse overheid is verantwoordelijk voor de veiligheid van Griekenland. Griekenland weegt zelf het belang van het veiligheidsbeleid t.o.v. andere verantwoordelijkheden van de Griekse overheid. De Griekse begroting wordt in algemene zin steeds door de «Trojka» van IMF/EC/ECB gecontroleerd.
Wanneer is er formeel sprake van een nieuw contract voor wapenleveranties?
Er is een nieuw contract voor wapenleveranties, wanneer dit een nieuwe transactie en dus geen after sales of retour na reparatie betreft. Wanneer het een verlenging of opvolging van een eerder afgesloten overeenkomst betreft, is er geen nieuw contract.
Klopt het dat de Duitse regering, zoals in het artikel uit Die Zeit wordt beweerd, druk heeft uitgeoefend op Griekenland, ondanks de zware bezuinigingen waar het land voor staat, toch de aankoop van Duitse wapens voort te zetten?
De informatie kan dezerzijds niet worden bevestigd.
Bent u bekend met eventuele afspraken die in de marge van een eurotop zijn gemaakt tussen Merkel en Sarkozy enerzijds en de toenmalige Griekse premier Panadreou anderzijds om lopende wapenbestellingen na te komen of om zelfs nieuwe bestellingen af te sluiten?
Nee.
Klopt het dat er door de regering vergunningen zijn afgegeven in de eerste helft van 2010 voor de leverantie van componenten (categorie B10) ter waarde van 52,6 miljoen euro aan Griekenland?2 Gaat het hier om vergunningen van het bedrijf Thales? Is het zo dat deze componenten deel uitmaken van de bestellingen beschreven in Die Zeit? Is de regering betrokken bij de lobbyactiviteiten van Duitsland in Griekenland? Zo ja, wanneer en door welke regeringsvertegenwoordiger?
De vermelde waarde van € 52,6 miljoen is geheel toe te schrijven aan een vergunning voor de leverantie van radarsystemen, C3-consoles en toebehoren ten behoeve van de laatste twee nog op te leveren schepen van de Roussen-klasse. Deze klasse van uiteindelijk zeven schepen, waarvan er vijf in de vaart zijn, is en wordt in Griekenland gebouwd in samenwerking met en op basis van een ontwerp van een Britse werf. Deze levering staat derhalve los van de eventuele transacties die in het bericht van Die Zeit aan de orde komen.
Klopt het verder dat de Griekse regering afgelopen najaar de eerste stappen heeft ondernomen om amfibische infanterie aanvalsvoertuigen van het type AAV7A1 aan te schaffen van de VS, terwijl de Griekse strijdkrachten al over grote aantallen van dergelijke voertuigen beschikken?3 Zo ja, bent u bereid om aan uw Griekse collega te vragen met welk doel deze wapensystemen worden aangeschaft? Gaat het hier om nieuwe voertuigen of om tweedehands voertuigen inclusief renovatieprogramma? Wat is de waarde van de afspraak om alleen nog tweedehands materieel aan te schaffen – zie het antwoord van 11 oktober 2011 op de vragen 1 en 4 van Vragen van de leden Irrgang en Van Bommel (beiden SP) van 19 september 2011 – wanneer Griekenland wel geld aan dure renovatieprogramma’s voor tweedehands materieel uit kan geven?4
Griekenland heeft voor zover de regering bekend geen letter of request aan de Verenigde Staten opgesteld om het verwervingsproces voor deze voertuigen te kunnen initiëren.
Hebben de door uw beschreven strenge salarismaatregelen in het kader van de bezuinigingen op het budget van het Griekse ministerie van defensie in uw antwoord van 11 oktober 2011 op de zojuist vermelde vragen plaats gevonden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de Vijfde Review waarin wordt gesteld dat de new uniform wage grid for public employment vooralsnog niet geldt voor o.a. de militaire sector?5
Ja, de eerder beschreven salarismaatregelen hebben plaatsgevonden; dit blijkt uit gegevens van het Griekse ministerie van Financiën. De militaire sector in Griekenland heeft zijn eigen beloningsstructuur. De maatregelen die genomen zijn, zijn evenredig aan de strenge salarismaatregelen die voor de publieke sector zijn genomen.
Kunt u een overzicht geven van de Griekse uitgaven aan Defensie van de afgelopen vijf jaar, zowel absoluut als in percentage van het BBP, waarbij tevens een vergelijking wordt gemaakt met de overige EU-landen? Klopt het dat Griekenland wat betreft defensie-uitgaven als percentage van het BBP tot de Europese top behoort?
Uit de overheidsbegroting kan worden opgemaakt dat de Griekse defensie-uitgaven de afgelopen vijf jaar zijn gedaald van bijna 6 miljard in 2007 naar ruim 4 miljard in 2012. Voor investeringen geldt dat het bedrag is gedaald van bijna 1.9 miljard in 2007, naar 1 miljard in 2012. Als gevolg van de financiële crisis hebben de bezuinigingen door Europese landen op overheidsuitgaven – en dus ook in Griekenland – een neerwaarts effect op militaire uitgaven.
Uit vertrouwelijke informatie van de NAVO en uit de gegevens van het SIPRI (Stockholm International Peace Research Institute) blijkt dat de Griekse defensie-uitgaven tot de Europese top behoren.
Klopt de bewering in het artikel van Die Zeit dat de uitgaven aan defensie in 2012 zullen stijgen, terwijl de sociale uitgaven met zo’n 9% verder zullen dalen?
Uit de begrotingscijfers (zie het antwoord op vraag 8) blijkt dat de uitgaven op defensiegebied in 2012 verder zullen dalen.
Klopt het bericht in het blad Der Spiegel6 dat de Franse regering «gratis» fregatten aan Griekenland wil leveren? Zo ja, betekent dit niet dat de operationele kosten in de vorm uitrusting, reserve onderdelen, training etc. op de Griekse defensiebegroting zullen drukken? Bent u bereid om de Griekse regering te vragen om welke reden ze zulke uitgaven doen in het licht van de economische crisis?
De informatie kan dezerzijds niet worden bevestigd.
Is het mogelijk dat de Griekse wapenaanschaf verband houdt met al lang oplopende spanningen in de oost Middellandse zee rondom Cyprus en met Turkije?7 Bent u van mening dat wapenexporten naar Griekenland de spanningen in de regio nodeloos verhogen? Zo ja, bent u bereid om een oproep te doen in de EU en NAVO voor een moratorium op de verkoop van wapensystemen aan Griekenland?
Het is aan de Griekse regering om haar veiligheidsbeleid vorm te geven, alsook de prioriteiten vast te stellen voor de strijdkrachten en daarmee ook in het doen van investeringen.
Deelt u de mening dat zelfs na de besparing in 2011 op de defensiebegroting, Griekenland nog steeds veel te veel geld uitgeeft aan defensiematerieel dat niet nodig is, terwijl het land in een diepe economische crisis verkeerd waarbij de bevolking zwaar wordt getroffen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op vraag 11 en vraag 1.