Problemen met de motor van de JSF (F-35) |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het «Technical Assessment Report» over de kwaliteit van de motor van de JSF (F-35) van de Inspecteur Generaal van het Ministerie van Defensie van de Verenigde Staten?1
Ja.
Wat is uw reactie op de zes belangrijkste bevindingen over het gebrek aan management door het F-35 Joint Program Office (JPO), de 61 schendingen van de regelgeving en het gebrek aan afspraken tussen het F-35 JPO en Pratt & Whitney?
Het onderzoek dat de Inspector General bij Pratt & Whitney heeft uitgevoerd is vergelijkbaar met een onderzoek dat in 2013 bij Lockheed Martin is uitgevoerd en waarover ik de Kamer destijds heb geïnformeerd (Kamerstuk 26 488, nr. 333 van 18 oktober 2013). Deze onderzoeken richten zich niet zozeer op de kwaliteit van de producten zelf, als wel op de beheersing van de processen. Het betrof het eerste onderzoek van de Inspector General bij Pratt & Whitney sinds de aanvang van het F-35 programma in 2002.
Ik beschouw dit rapport opnieuw als een voorbeeld waaruit blijkt dat verschillende aspecten van het F-35 programma in de Verenigde Staten door onafhankelijke instanties kritisch worden gevolgd en onderzocht. Andere instanties die het F-35 programma volgen en aanbevelingen ter verbetering doen, zijn het Government Accountability Office en de Director Operational Test & Evaluation. Met de conclusies en inzichten van onderzoeken kan het F-35 JPO doelgericht maatregelen treffen om het programma verder te verbeteren, in dit geval dus op het gebied van het productieproces van de motor.
De zes belangrijkste bevindingen uit het rapport3 zijn:
Deze bevindingen worden door de Inspector General onderbouwd met de uitkomst van kwaliteitsaudits, waarbij 61 afwijkingen zijn gevonden ten opzichte van de Aerospace Standard AS9100C, Quality Management Systems. Net als in het eerdere onderzoek bij Lockheed Martin, maakt de Inspector General hierbij onderscheid in «grote» afwijkingen – waarvan er 41 zijn geconstateerd – en «kleine» afwijkingen of verbeteringsmogelijkheden. Zo is er geconstateerd dat medewerkers niet altijd de voorgeschreven beschermingsmiddelen droegen en dat er onvoldoende aandacht is voor het vermijden van Foreign Object Damage (FOD)5.
Het F-35 JPO gebruikt de bevindingen van het Inspector General onderzoek uiteraard om verdere verbeteringen tot stand te brengen. Zo doet het F-35 JPO, samen met DCMA, nader onderzoek naar de oorzaken van de 61 afwijkingen en zal het toezien op de uitvoering van maatregelen. Het F-35 JPO deelt echter niet alle bevindingen. Ten aanzien van het aanvullende programmamanagementtoezicht stelt het F-35 JPO bijvoorbeeld dat er reeds voldoende toezicht is. Ten aanzien van de overige bevindingen is het F-35 JPO het in een aantal gevallen evenmin (ten dele) eens met de Inspector General (zie ook de antwoorden op de vragen 4 en 5).
Hoe beoordeelt u het feit dat de motor van de JSF niet voldoet aan de kritische veiligheidsvereisten?
De Inspector General doet geen uitspraak over de motor zelf, maar merkt op dat het zogeheten Critical Safety Item(CSI) programma niet conform de eisen is die het Pentagon daaraan op dit moment stelt. Het F-35 JPO voorziet dat in mei 2015 de processen bij Pratt & Whitney zullen voldoen aan de huidige eisen van het Pentagon.
Hoe beoordeelt u het feit dat het JPO met Pratt & Whitney geen kwaliteitsdoelen is overeengekomen voor de motor van de JSF?
Hoewel er nog geen specifieke kwaliteitsdoelen zijn overeengekomen tussen het F-35 JPO en Pratt & Whitney, is het generieke Pratt & Whitney kwaliteitsplan wel van toepassing op de ontwikkeling en productie van de motor van de F-35. Sinds november 2014 heeft het F-35 JPO specifieke doelstellingen geformuleerd en die zullen in toekomstige contracten met Pratt & Whitney worden verwerkt. De Inspector General stelt dat hiermee recht wordt gedaan aan de aanbeveling.
Hoe beoordeelt u het feit dat het JPO geen afspraken had met Pratt&Whitney over het identificeren, bijhouden en managen van de programmarisico’s van de motor van de JSF?
Uit de reactie op deze bevinding blijkt dat er volgens het F-35 JPO afspraken bestaan over het managen van programmarisico’s, maar dat de concretisering en naleving verbeterd kan worden. Het F-35 JPO heeft de aanbeveling overgenomen om dit aspect te verbeteren, met inbegrip van de specifieke risico’s die er zijn voor toeleveranciers en softwareontwikkeling. De Inspector General stelt dat hiermee de beoogde verbetering wordt bereikt.
Hebt u er nog vertrouwen in dat de ontwikkeling van de JSF bij het F-35 JPO in goede handen is? Zo ja, waarop berust dit vertrouwen?
Hoewel de Inspector General kritiek heeft, blijkt dat de genoemde aspecten wel degelijk de aandacht hebben van het F-35 JPO en Pratt & Whitney. Beide hebben de uitkomsten van dit, en ook eerder, onderzoek gebruikt om doelgericht verdere verbeteringen te bewerkstelligen. Overigens maakt de Inspector General op pagina 19 van het rapport ook positieve opmerkingen over de processen bij Pratt & Whitney en over de vakkennis van het betrokken personeel en de houding ten opzichte van verdere kwaliteitsverbeteringen.
Hebt u er nog vertrouwen in dat de ontwikkeling van de motor van de JSF in goede handen is bij Pratt & Whitney? Zo ja, waarop berust dit vertrouwen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de stelling uit het rapport dat het bijna zeker is dat er nieuwe problemen aan het licht zullen komen rondom de ontwikkeling van de JSF?2
Deze stelling is niet afkomstig uit het rapport van de Inspector General, maar uit het jaarlijkse rapport van het Governmental Accountability Office (GAO)7. Dit rapport is de Kamer op 7 mei jl. toegezonden, samen met mijn reactie. Zolang de ontwikkellings- en testfase loopt, is het F-35 programma alert om problemen die zich aandienen snel en doeltreffend op te lossen.
Wat voor gevolgen heeft dit rapport voor de contractuele verplichtingen van Nederland tegenover Lockheed Martin?
Wat voor gevolgen hebben de eerder genoemde 61 schendingen, die in het rapport staan beschreven, voor de levering van de JSF aan Nederland?
De 61 afwijkingen ten opzichte van de AS9100C hebben geen directe gevolgen voor de productkwaliteit of de kosten. Het zijn afwijkingen van een kwaliteitsstandaard voor de luchtvaartindustrie waarin best practices voor de processen van kwaliteitsmanagement zijn vastgelegd. Het F-35 JPO en Pratt & Whitney blijven ernaar streven deze toe te passen.
Wat voor gevolgen hebben deze 61 schendingen voor de kosten van de JSF voor Nederland?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat Defensie laks zou zijn met geheimen |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Defensie laks met geheimen»?1
Het artikel suggereert dat de beveiliging van militaire gegevens en materieel binnen het Ministerie van Defensie ver onder de maat zou zijn. De krant baseert zich daarbij op een artikel over de bevordering van veiligheidsbewustzijn in het personeelsblad van het Commando Diensten Centra (CDC). Het artikel wordt op meerdere punten onjuist geciteerd en ook worden de begrippen bedrijfsveiligheid (safety) en beveiliging (security) door elkaar gehaald. Ik herken mij daarom niet in het beeld dat wordt schetst.
Kunt u reageren op het rapport van onderzoeksbureau van Lloyd’s?
Het onderzoek van Lloyd’s is op verzoek van het CDC medio 2014 uitgevoerd en is een intern hulpmiddel van het veiligheids- en milieumanagementsysteem van het CDC om de bedrijfsvoering op dit gebied te verbeteren. Het rapport geeft inzicht in de verbeteringen die nodig zijn om op termijn eventueel een ISO-certificatie te behalen. Het certificeren is geen doel op zich maar het geeft wel op een transparante wijze aan, welke verbeteringen nog mogelijk zijn. De uitwerking van de aanbevelingen vindt de komende periode plaats.
Hoe is dit rapport onder de aandacht gekomen bij De Telegraaf en kan dit rapport dan ook naar de Kamer gestuurd worden?
Het artikel is geschreven naar aanleiding van een artikel in het personeelsblad «De Pijler» van CDC van 22 april jl. Het doel van het artikel is de bevordering van het veiligheidsbewustzijn van het CDC-personeel. In dit artikel wordt verwezen naar het rapport van Lloyd’s. Het ligt niet voor de hand om dit rapport naar de Tweede Kamer te sturen. Het is een intern rapport, een hulpmiddel van het veiligheids- en milieumanagementsysteem dat is gericht op verbetering van de interne bedrijfsvoering van het CDC. Het rapport gaat niet in op de defensieorganisatie in zijn geheel.
Klopt het dat er nog geen structurele oplossingen zijn, behoudens een nieuwsbrief, om het uitlekken van gevoelige informatie te beperken? Zo ja, binnen welke termijn verwacht u maatregelen te treffen om dat te verwezenlijken? Zo nee, wat voor maatregelen zijn er getroffen om het uitlekken van gevoelige informatie te beperken?
Zowel bedrijfsveiligheid (safety) als beveiliging (security) hebben de volle aandacht binnen Defensie. Er is echter een groot verschil tussen beide.
Wat security betreft zijn er duidelijke kaders (voorschriften en regels) voor de fysieke, personele en informatiebeveiliging vastgesteld. Het doel van die kaders is onder meer om het uitlekken van gevoelige informatie te voorkomen. Die kaders zijn opgesteld in samenwerking met de defensieonderdelen, zodat ze goed uitvoerbaar zijn. De kaders zijn niet alleen gebaseerd op de Nederlandse wet- en regelgeving, maar ook op de regels van Navo en EU over beveiliging. Toezicht binnen Defensie op de naleving van de beveiligingskaders geschiedt zowel door de commandanten (eerstelijns toezicht), de Beveiligingsautoriteit (tweedelijns toezicht) als de Auditdienst Rijk (derdelijns toezicht). Er is geen aanleiding om de kaders of het toezicht aan te passen.
Daarbij is het belangrijk om aandacht te blijven besteden aan het beveiligingsbewustzijn van de defensiemedewerkers en de commandanten, zowel centraal als decentraal. Voorlichting en communicatie zijn daarbij een belangrijk instrument. In dat kader juich ik artikelen in de personeelsbladen hierover, zoals bij CDC is gebeurd, toe. Ook oefeningen, voorlichtingsbijeenkomsten en publicaties (waaronder nieuwsbrieven) dragen hieraan bij.
Een ander goed voorbeeld is het zogenaamde Digitaal Rijbewijs, dat vorig jaar bij Defensie is ontwikkeld. Dit is een e-learning tool waarmee de defensiemedewerkers onder andere worden geïnformeerd over de risico’s bij het werken met vertrouwelijke gegevens op de defensienetwerken.
Hoe bent u van plan om er voor te zorgen dat betrokkenen essentiële kennis over wet- en regelgeving op het gebied van geheimhouding gaan ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het met Patrick Bennink en David Knibbe eens dat er beter en meer toezicht door de commandanten moet plaatsvinden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u een nieuwsbrief voldoende om het veiligheidsdenken bij de Defensiemedewerkers tussen de oren te krijgen en te houden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat voor maatregelen stelt u dan voor?
Zie antwoord vraag 4.
Familie van Nederlandse militairen die zouden kunnen worden bedreigd door IS-aanhangers |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «IS-aanhangers bedreigen familie Nederlandse militairen?1
Ja
Is het waar dat familieleden van Nederlandse militairen worden lastiggevallen en bedreigd door aanhangers van IS? Is het waar dat de thuisnummers van militairen worden achterhaald? Zo nee, wat wordt gedaan om deze berichtgeving te ontkrachten? Zo ja, zijn er (voorzorgs)maatregelen genomen?
De MIVD onderzoekt dit soort incidenten wanneer die worden gemeld door medewerkers van Defensie. Het afgelopen jaar heeft de MIVD een toename van het aantal meldingen gezien over toenaderingspogingen op sociale media waarbij de ontvangers de persoon die het verzoek verstuurd heeft niet kennen. Ik kan geen uitspraken doen over wat de MIVD precies weet over de herkomst van dit soort verzoeken, omwille van de bescherming van het kennisniveau en de werkwijze van de dienst. Ik heb u reeds eerder geïnformeerd over het feit dat het Ministerie van Defensie aanvullende beveiligingsmaatregelen heeft getroffen om de beveiliging en het beveiligingsbewustzijn van het Defensiepersoneel verder te bevorderen (zie onder andere mijn brieven aan de voorzitter van de Tweede Kamer in antwoord op schriftelijke vragen: Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nummers 181, 967, 1116 en 1123.)
Worden deze maatregelen meegenomen in het «maatwerk» dat wordt geleverd aan achterblijvers van militairen die worden uitgezonden?
De maatregelen en procedures worden meegedeeld aan de achterblijvers tijdens de, voor de militair verplichte, Thuisfrontinformatiedagen (TFI-dagen). Hier worden de militair en zijn relaties onder andere geïnformeerd over hoe om te gaan met social media, post en dergelijke. Deze informatie wordt ook schriftelijk gedeeld met het thuisfront van de uitgezonden militairen.
Wordt eventuele dreiging voldoende serieus genomen en is er voor de familie van achterblijvers de mogelijkheid om contact op te nemen met een aangewezen contactpersoon bij het Ministerie van Defensie, zodat door defensie (en andere diensten) maatregelen kunnen worden genomen?
Eventuele dreigingen worden altijd zeer serieus genomen. Familieleden van uitgezonden militairen kunnen 24 uur per dag telefonisch en per mail contact leggen met het Ministerie van Defensie. Defensie neemt zo nodig aan de hand van de gedane meldingen passende maatregelen.
De aanwijzing extern optreden in relatie tot de vrijheid van meningsuiting |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Gun de militaire ambtenaar zijn grondrecht van de vrijheid van meningsuiting»?1
Ik heb met belangstelling kennis genomen van het artikel, evenals van het opvolgend geplaatste artikel in het Militair Rechtelijk Tijdschrift ««Haagse muilkorf» of malum necessarium: beperkingen op de ambtelijke vrijheid van meningsuiting vanuit juridisch perspectief»2. Het betreft een tweeluik van opinieartikelen die de auteurs op persoonlijke titel hebben geplaatst en waarin zij tot andere conclusies komen. Het Militair Rechtelijk Tijdschrift is een platform waar vrijelijk en publiekelijk kan worden gediscussieerd over juridische zaken die Defensie betreffen. Dit acht ik waardevol voor de juridische discipline en de ontwikkeling van het denken over juridische kwesties.
Kunt u toelichten waarom de Aanwijzing SG A/978 Extern optreden van het Ministerie van Defensie haar medewerkers verplicht externe publicaties vóóraf voor advies voor te leggen aan de directie Communicatie? Kunt u daarbij ook ingaan op de vraag waarom dit afwijkt van de Aanwijzing externe contacten rijksambtenaren van de Minister-President, waarin wordt gesteld dat het gezag de inhoud van een externe publicatie alleen achteraf mag toetsen?
De «Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren» worden in de defensieaanwijzing Extern optreden van toepassing verklaard. De mogelijkheid achteraf te toetsen is daarmee expliciet gemaakt binnen Defensie. De aanwijzing Extern optreden bevat een bijkomende verplichting om vooraf advies te vragen aan de directie Communicatie. Aanwijzing 14 van de Rijksaanwijzingen noemt overigens de mogelijkheid dat de ambtenaar zelf, zo hij daartoe behoefte voelt, voorgenomen uitingen aan zijn bevoegd gezag voorlegt.
Veel van het werk van Defensie is gerelateerd aan operationele inzet, al dan niet in samenwerking met andere landen. Publicaties zouden de veiligheid van medewerkers, de organisatie en de effectiviteit van die inzet kunnen raken. Door voorafgaand aan publicatie advies te vragen, kan de directie Communicatie in overleg met de auteur beoordelen of er mogelijk elementen zijn die operationele en/of veiligheidsrisico’s kunnen meebrengen. Vervolgens kan worden bekeken op welke manier de betreffende passages kunnen worden herzien om aanwezig geachte risico’s weg te nemen of tot een aanvaardbaar niveau te brengen, terwijl toch tot publicatie kan worden overgegaan. Het gaat in de aanwijzing Extern optreden nadrukkelijk om een advies, niet om een toetsing zoals bedoeld in de Rijksaanwijzingen (Aanwijzing14).
Wat is de wettelijke grondslag van de verplichting een externe publicatie vooraf voor advies voor te leggen aan de directie Communicatie?
Zowel de Militaire Ambtenarenwet 1931 (artikel 12a, eerste en derde lid) als de Ambtenarenwet (artikel 125a, eerste en derde lid) bevatten de wettelijke grondslag om aan de vrijheid van meningsuiting van (militaire) ambtenaren beperkingen op te leggen, mits deze redelijk zijn en in een democratische rechtsorde noodzakelijk. Toetsing, waaruit rechtspositionele gevolgen kunnen voortvloeien (Aanwijzing 17 in de Rijksaanwijzingen), vindt alleen achteraf plaats. Het voorgaande komt overeen met de eisen van artikel 7 van de Grondwet. Het advies vooraf is juist bedoeld om dergelijke consequenties achteraf zoveel mogelijk te voorkomen en dient daarmee tevens het belang van de auteur.
Kunt u toelichten wat het precieze doel is van de verplichting een externe publicatie vooraf voor advies voor te leggen aan de directie Communicatie?
Zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 3. Publicaties zouden de veiligheid van medewerkers, de organisatie en de effectiviteit van operationele inzet kunnen raken. Door voorafgaand aan publicatie advies te vragen, kan de directie Communicatie in overleg met de auteur beoordelen of er mogelijk elementen zijn die operationele en/of veiligheidsrisico’s kunnen meebrengen. Door advies vooraf kan dergelijke schade worden voorkomen en de auteur worden behoed voor nadelige consequenties achteraf.
Is het advies dat de directie Communicatie geeft over de betreffende externe publicatie geheel vrijblijvend of moet het worden opgevat als een directe ambtelijke aanwijzing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het advies van de directie Communicatie is vrijblijvend. Het advies wordt niet gegeven vanuit een gezagsrelatie tot de auteur. De directie Communicatie kan dan ook geen ambtelijke aanwijzingen geven met betrekking tot de inhoud van de publicatie.
Indien het advies van de directie Communicatie geheel vrijblijvend is, wat is dan de noodzaak van een dergelijk advies? Kunt u uw antwoord toelichten?
De reden, grondslag en doel van het advies zijn verwoord in de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Is het naast zich neerleggen van het advies van de directie Communicatie door de ambtenaar een vorm van plichtsverzuim? Zo nee, waarom niet?
De verplichting op basis van de aanwijzing Extern optreden is om een voornemen tot publicatie voor te leggen aan de directie Communicatie. De verplichting uit de aanwijzing Extern optreden strekt zich niet uit tot het opvolgen van het advies van de directie Communicatie. Het is, zoals vermeld bij vraag 5, een vrijblijvend advies.
In hoeverre wijkt het advies van de directie Communicatie af van een formeel besluit? Is er een mogelijkheid voor de ambtenaar om tegen dit advies bezwaar te maken of in beroep te gaan?
Zoals vermeld bij vraag 5, is het advies een vrijblijvend advies. Daardoor heeft het niet de status van besluit waartegen bezwaar- en beroepsprocedures gestart kunnen worden.
Op basis van welke criteria en objectieve maatstaven stelt de directie Communicatie vast dat een publicatie met een zekere ernst en bestendigheid schade aan het functioneren van de publieke dienst veroorzaakt?
De beoordeling of de normen van artikel 12a Militaire Ambtenarenwet 1931 en artikel 125a Ambtenarenwet zijn overschreden, komt toe aan het bevoegd gezag. Deze vindt slechts plaats na publicatie. Als leidraad bij die beoordeling kunnen de criteria worden gehanteerd die staan genoemd in de aanwijzing Extern optreden, zoals die ook in de Rijksaanwijzingen staan genoemd (Aanwijzing 15). De directie Communicatie adviseert voorafgaand aan publicatie en baseert het advies op deze criteria. Daarnaast komt het advies in overleg met de auteur en zo nodig ook met deskundigen tot stand om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de voorgenomen publicatie.
Bent u er zich van bewust dat een militair, die over het algemeen zeer gezagsgetrouw is, het advies niet snel naast zich neer zal leggen? Zo ja, hoe moet het advies van de directie Communicatie dan worden opgevat door de individuele militair? Bent u er zich van bewust dat hier dan toch een werking van uitgaat die de vrijheid van de militair zal beperken?
De advisering door de directie Communicatie vindt in overleg met de auteur plaats. In dat overleg wordt benadrukt dat het om een advies gaat. Ik hecht aan maximale transparantie en openheid. De directie Communicatie zal dan ook niet lichtvaardig negatief adviseren en betrekt zo nodig deskundigen bij de totstandkoming van het advies. Vervolgens wordt bezien of het anders formuleren of vormgeven van een publicatie tot een oplossing kan leiden. Als uiteindelijk, ondanks deze inspanningen, verschil van inzicht blijft bestaan, kan de auteur het advies nog steeds naast zich neerleggen. Ik deel dan ook niet de opvatting dat hiervan een werking uitgaat die de vrijheid van de militair beperkt.
Is het bekend hoe vaak het in het verleden is voorgekomen dat een ambtenaar heeft afgezien van een externe publicatie als gevolg van een advies door de directie Communicatie? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Juist omdat het om vrijblijvende adviezen gaat, houdt de directie Communicatie geen registratie bij van afgegeven adviezen. Het bijhouden van een registratie impliceert een formele status, die een vrijblijvend advies niet heeft.
Deelt u de mening dat een individuele militair het recht heeft voorafgaande aan een publicatie geheel zelf te beoordelen of een uiting schade aan functioneren of publiek dienst zal veroorzaken?
Van een militaire of burgerambtenaar mag zelfs worden verwacht dat hij of zij altijd, uit zichzelf of na advies, zelf tot een redelijke afweging komt en beoordeelt of een handeling, waaronder ook mondelinge of schriftelijk uitingen, schade kan toebrengen aan het eigen functioneren of aan het functioneren van de publieke dienst.
Hoe beoordeelt u het betoog dat de verplichting in Aanwijzing SG A/978 Extern Optreden dat een externe publicatie van een medewerker van Defensie vooraf voor advies moet worden voorgelegd aan de directie Communicatie strijdig is met artikel 7 van de Grondwet, omdat het een vorm van bemoeienis is die de betreffende ambtenaar ontmoedigt te publiceren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om de redenen zoals uiteengezet in de antwoorden op de vragen 2 tot en met 10, deel ik de stelling niet dat de verplichting om vooraf advies te vragen strijdig is met artikel 7 van de Grondwet. Dit is overigens ook het betoog in het tweede artikel van het tweeluik.
Bent u het eens met het argument dat deze verplichting, waarbij de inhoud van de publicatie vooraf moet worden geopenbaard aan de directie Communicatie, een vorm van bemoeienis door de overheid is die de vrijheid van meningsuiting beperkt? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet, zoals blijkt uit de antwoorden op de vragen 2 tot en met 10 en 13.
Bent u van mening dat de beperking van de vrijheid van meningsuiting als gevolg van de specifieke bepaling over het vooraf ter advies voorleggen van een externe publicatie verdedigbaar is in een democratische rechtsstaat en dat dit een noodzakelijke en te rechtvaardigen beperking is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De stelling dat de verplichting om vooraf advies te vragen een beperking oplevert van de vrijheid van meningsuiting, deel ik niet. Zie het antwoord op vraag 14.
Bent u bereid het artikel en het betoog in dat artikel over de verplichting in de aanwijzing Extern Optreden over een externe publicatie vooraf aan de directie Communicatie voor te leggen wat al dan niet strijdig is met artikel 7 van de Grondwet, te laten beoordelen een externe deskundige of de Adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefening Ambtenaren (AGFA)?
Zoals in het antwoord op vraag 1 vermeld, moet het artikel in samenhang worden gezien met het andere artikel van het tweeluik. Het betreft opinieartikelen op persoonlijke titel die tot een verschillende conclusie komen. Dit getuigt van het feit dat defensiemedewerkers de discussie vrij kunnen voeren, ondanks de adviesverplichting. Ik hecht eraan om deze vrije discussie de ruimte te geven. Het voorleggen van opinieartikelen aan een externe deskundige of commissie ter beoordeling zal die discussie niet bevorderen en acht ik niet wenselijk.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja, zoals ik dan ook heb gedaan.
Het bericht dat Defensie een zwarte lijst voor journalisten aanhoudt |
|
Wassila Hachchi (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de EenVandaag-rapportage «Defensie hanteert zwarte lijst voor journalisten»?1
Ja.
Bestaat de in de stukken van EenVandaag door een Defensie-medewerker genoemde zwarte lijst waarop een of meerdere journalisten geplaatst zijn of potentieel geplaatst kunnen worden? Indien deze niet bestaat, naar welke lijst zou de betreffende medewerker dan wel kunnen verwijzen? Wat is de status van die lijst, welke gevolgen worden daaraan verbonden en wie staan daarop?
Zoals ik in mijn brief van 17 april jl. (Kamerstuk 29 692, nr. 20) naar aanleiding van de berichtgeving van EenVandaag aan uw Kamer heb gemeld, is er bij Defensie geen sprake van een zwarte of soortgelijke lijst voor journalisten. Hierover kan en mag geen misverstand bestaan. Journalistieke vrijheid is een groot goed dat moet worden gekoesterd.
Het programma EenVandaag baseert zich op één e-mail die deel uitmaakt van intern mailverkeer. Defensie heeft dit mailverkeer na een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) aan EenVandaag beschikbaar gesteld. De desbetreffende mail is afkomstig van een defensiemedewerker die zijn persoonlijke teleurstelling uit over een eerdere uitzending van EenVandaag. Het uiten van teleurstellingen hoort ook bij een vrije samenleving en kunnen het gevolg zijn van emoties bij medewerkers die zich betrokken voelen bij de defensieorganisatie. Ik betreur het dat de verwoording van deze teleurstelling bij het programma EenVandaag de indruk heeft gewekt dat Defensie een zwarte lijst hanteert. Dit is nadrukkelijk niet het geval.
Defensie wil in haar communicatie zo transparant mogelijk zijn. Deze transparantie brengt met zich mee dat soms emoties van medewerkers worden gedeeld in hun eigen persoonlijke bewoordingen. Ik heb dit ook gezegd tegen de vertegenwoordigers van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) in een gesprek op 21 april jl.
Kunt u uitsluiten dat binnen of door Defensie op enige wijze geregistreerd wordt welke journalisten onwelgevallige publicaties over Defensie doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de zwarte lijst voor journalisten zich tot de aanwijzing waarin regels worden gesteld voor de omgang en contacten van defensiepersoneel met journalisten?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waardeert u de vrijheid van pers, zoals vastgelegd in de Grondwet en het EVRM, en onder welke omstandigheden zijn daar volgens u welke beperkingen op te rechtvaardigen?
Zoals ik in mijn brief van 17 april jl. (Kamerstuk 29 692, nr. 20) aan uw Kamer heb gemeld is journalistieke vrijheid een groot goed dat moet worden gekoesterd. De persvrijheid is een fundament van de democratie. De Grondwet (artikel 7) reekt klare taal en bepaalt dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft om door de drukpers gedachten en gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Voorts stelt de Grondwet dat er geen voorafgaand toezicht is op de inhoud van een radio of televisie-uitzending. Het vorenstaande betekent dat vooraf geen beperkingen kunnen worden opgelegd. Wel is mogelijk dat achteraf – bijvoorbeeld wegens smaad – verantwoording moet worden afgelegd.
Bent u er zich van bewust dat met het bestaan of anders benoemen van deze zwarte lijst en de eerder genoemde aanwijzing het beeld ontstaat dat er een zeer gesloten en krampachtige cultuur en houding heerst bij Defensie inzake omgang met de buitenwereld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit beeld bijstellen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om zeker te stellen dat er geen enkele journalist door Defensie op een zwarte lijst geplaatst wordt, noch een soortgelijke notificatie achter zijn of haar naam krijgt en evenmin op enige andere wijze in de beroepsuitoefening gehinderd wordt omwille van journalistiek werk?
Zie antwoord vraag 2.
Het project Data Communicatie Mobiel Optreden Long Range Communications (DCMO-LRC) |
|
Ronald Vuijk (VVD), Raymond de Roon (PVV), Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bereid de Kamer te informeren over het project Data Communicatie Mobiel Optreden Long Range Communications, kortweg DCMO-LRC1? Zo nee, waarom niet?
Data Communicatie Mobiel Optreden Long Range Communications (DCMO LRC) is het laatste deelproject van het project Battlefield Management System (BMS) DCMO. Met de brief van 26 november 2007 (Kamerstuk 27 830, nr. 48) is de Kamer geïnformeerd over het project «Battlefield Management Systeem» en het project «Data Communicatie Mobiel Optreden». Hierin is ook de aanschaf van 320 satelliet terminals opgenomen. Later zijn deze satelliet terminals omgevormd naar Long Range Communicatie (LRC). U bent periodiek geïnformeerd over dit project met het Materieelprojectenoverzicht (MPO).
Kunt u toelichten in welke fase van onderzoek, ontwikkeling of verwerving het project DCMO-LRC zich bevindt en hoe de planning van het vervolg is?
LRC bevindt zich in de realisatiefase. Het project zal, zoals gemeld in het MPO 2014 (Kamerstuk 27 830, nr. 134), in 2015 worden voltooid.
Is het waar dat het doel van LRC is het toevoegen van verbindingscapaciteit voor lange afstand aan het Battlefield Management Systeem (BMS), zoals dat is uitgerold bij eenheden van de landmacht? Zo nee, wat is dan het doel?
Het doel van LRC is om in communicatie te kunnen voorzien als de VHF radio’s qua afstand niet meer toereikend zijn. Daarmee wordt invulling gegeven aan de behoefte zoals eerder beschreven in de DMP A-brief en het MPO.
Is het waar dat – omdat satellietverbindingen duur zijn in het gebruik – de LRC-basismodule voorzien is van een UMTS-module (een «mobiele telefoon») als goedkoper alternatief voor satellietcommunicatie?
De LRC basis-module heeft mogelijkheden om UMTS communicatie te verzorgen. Dit zorgt voor extra flexibiliteit in operationele omstandigheden. Daarnaast wordt daarmee voorkomen dat er tijdens training dure satelliettijd wordt verbruikt.
Waarom is de LRC-verbindingscapaciteit nodig om de commandovoering via BMS mee te ondersteunen? Met andere woorden; waarom is het BMS – dat communiceert via VHF-radio’s – niet toereikend?
De reikwijdte van VHF radio’s is beperkt. Op het moment dat eenheden zich buiten het bereik van de VHF communicatie bevinden, kan gebruik worden gemaakt van LRC.
Is het waar dat militaire radio’s zijn ontworpen voor inzet in het worst-case scenario van het hoogste geweldspectrum en deze als zodanig altijd de ruggengraat vormen van de militaire commandovoering? Hoe verhoudt zich dit aspect tot de ontwikkeling van LRC? Hoe betrouwbaar is het systeem in worst-case scenario's?
Defensie maakt gebruik van een combinatie van transmissiemiddelen, waaronder militaire radio’s en militaire en civiele satellietcapaciteit. Militaire radio’s zijn ontworpen om informatie beveiligd en tijdens mobiel gebruik uit te wisselen, maar zijn van nature beperkt in bereik en transmissiecapaciteit. Door een mix van verschillende middelen toe te passen, wordt een optimale situatie nagestreefd, waarbij operationele behoefte, bereik, capaciteit, bescherming tegen verstoring en kosten worden afgewogen.
Welke rol heeft het bedrijfsleven in de ontwikkeling van LRC? Op welke wijze is het bedrijfsleven betrokken bij de ontwikkeling en hoe is de behoeftestelling tot stand gekomen? Bent u bereid die behoeftestelling ter informatie aan de Kamer te zenden?
De behoeftestelling maakt deel uit van het project BMS zoals in 2007 aan de Kamer is gemeld met de DMP A-brief.
De LRC basis module wordt door het NLD bedrijf FoxIT ontwikkeld en geleverd.
Zijn er lessen geleerd met het onderzoek, ontwikkeling en verwerving van LRC die toegepast kunnen worden op andere verwervingsprojecten? Zo ja, wat zijn die geleerde lessen?
De ontwikkeling leidt voor Defensie tot een voorsprong in kennis en technologie op het gebied van ad-hoc routing, vercijfering en de toepasbaarheid van (civiele) satellietcapaciteit in mobiele omstandigheden (op rijdende militaire voertuigen). Deze resultaten worden toegepast in de ontwikkeling van de plannen voor de toekomstige IT-systemen van Defensie en ook bij de toekomstige vervanging van radiosystemen.
Problemen bij de inschrijving voor de Marechaussee opleiding |
|
Karin Straus (VVD), Fred Teeven (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verhoogde instroomeisen die gesteld worden bij de instroom vanuit het vmbo naar de opleiding van de Koninklijke Marechaussee en de problemen die dat tot gevolg heeft?
Ja. Het betreft overigens niet de opleiding van de Koninklijke Marechaussee (KMar), maar een mbo-opleiding Beveiliging niveau 2 in één jaar. Daarmee wordt de leerling voorbereid op instroom in de marechaussee opleiding van de KMar.
Deelt u de mening dat leerlingen, die vmbo-basis met goed gevolg afronden, in principe toegelaten moeten worden tot opleidingen op mbo 2 niveau om zo daadwerkelijk voor een beroep te kunnen gaan leren? Kunt u dat toelichten?
Ja, ik deel de mening dat leerlingen die de basisberoepsgerichte leerweg in het vmbo succesvol hebben voltooid toegelaten moeten worden tot het beroepsonderwijs op niveau 2.
Mbo-instellingen hebben een verantwoordelijkheid om in algemene zin te zorgen voor de toegankelijkheid van het mbo-onderwijs in den brede. Vanuit het Ministerie van Onderwijs wordt gewerkt aan de invoering van een toelatingsrecht tot mbo-opleidingen. Met het toelatingsrecht wordt wettelijk verankerd dat een mbo-instelling voor elke deelnemer die voldoet aan de vooropleidingseisen en zich op tijd aanmeldt, een passend onderwijsaanbod wordt geleverd. Mbo-instellingen moeten dan ook kenbaar maken of een beperking van het aantal deelnemers voor een opleiding geldt, op welke gronden plaatsing gebeurt, en hoe de toelating wordt geregeld. Met het toelatingsrecht moet het weigeren van deelnemers door instellingen en selectie aan de poort worden voorkomen. Het voornemen is om een wetsvoorstel hiertoe in 2016 aan de Kamer te sturen zodat de wet per 1 januari 2017 van kracht zou kunnen worden.
Bij het beschikbaar stellen van opleidingsplaatsen dient het bevoegd gezag overigens rekening te houden met het arbeidsmarktperspectief van die opleidingen. Dit kan resulteren in een beperkt aantal beschikbare opleidingsplekken.
Wat is de reden dat de opleiding brugjaar Koninklijke Marechaussee vanaf komend schooljaar bij een aanmelding het vmbo-basis niveau als onvoldoende beschouwd wordt voor de toelating tot een opleiding op mbo 2 niveau?1 Op wiens verzoek is dat gebeurd en met welke argumentatie?
Leerlingen uit de basisberoepsgerichte leerweg (bb) van het vmbo ronden steeds minder vaak de interne marechaussee opleiding succesvol af. Uit intern onderzoek van de KMar blijkt dat dit voor een groot deel kan worden verklaard door de hogere beroepseisen die aan de KMar worden gesteld.
Om deze uitval te beperken is in overleg tussen de KMar en enkele van de betrokken Regionale Opleidingscentra (ROC’s) afgesproken per schooljaar 2015–2016 de instroomeis te verhogen tot vmbo kaderniveau.
De betrokken partijen hebben hierbij echter onvoldoende oog gehad voor het feit dat verhoging van de instroomeis voor een mbo-2-opleiding niet conform wet- en regelgeving is. De betrokken ROC’s hebben dit feit niet onder de aandacht van de KMar gebracht. Overigens dient een beroepsopleiding door de instelling in het maatschappelijk verkeer te worden aangeduid met de naam van de kwalificatie waarop zij is gericht. «Brugjaar KMar» is geen kwalificatie en kan dan ook niet als zodanig benoemd worden in de communicatie naar buiten toe en als wervingstekst. Dit dient te worden aangepast.
Mogen mbo-opleidingen aanvullende eisen stellen aan de instroom vanuit het vmbo? Zo ja, wie geeft daarvoor toestemming en moeten onderwijsinstellingen hier dan niet heel duidelijk en tijdig over communiceren richting studiekiezers?
Mbo-instellingen hebben de mogelijkheid om aanvullende eisen te stellen voor specifieke opleidingen, maar mogen niet afwijken van het gestelde in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) door deze eisen zwaarder te maken. Het gaat hierbij om bepaalde sectoren waarop het diploma voortgezet onderwijs betrekking moet hebben en vakken en/of programma-onderdelen die deel moeten hebben uitgemaakt van examen voortgezet onderwijs. Dit is de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van de mbo-instelling. Wel is het noodzakelijk dat ze over de aanvullende voorwaarden transparant en tijdig communiceren, via de website, opleidingengids en liefst ook met vmbo-scholen in het voedingsgebied van de instelling. Overigens worden instellingen met de invoering van het toelatingsrecht ook wettelijk verplicht om het toelatingsbeleid voor elke opleiding kenbaar te maken op een zodanige wijze dat leerlingen hiervan vóór aanmelding kennis kunnen nemen.
Deelt u de mening dat, zeker in het licht van het feit dat tijdens de informatieavonden deze hogere eisen niet zijn gecommuniceerd, de vmbo-basis leerlingen onterecht zijn geweigerd voor de toelating tot de opleiding van de Koninklijke Marechaussee voor het schooljaar 2015–2016?
Deze leerlingen hadden door het bevoegd gezag (de betrokken ROC’s in deze) meegenomen moeten worden in de gebruikelijke keuring en selectierondes bij het vullen van de beperkt beschikbare plekken in de betreffende niveau-2-opleiding Beveiliging. Ook moet het toelatingsbeleid transparant en openbaar kenbaar worden gemaakt. De deelnemers die worden toegelaten moeten dan ook in principe in staat worden gesteld om de opleiding Beveiliging te kunnen afronden met een mbo-diploma. Daar is de bekostiging op gericht. Zoals in het antwoord op vraag 2 is gemeld hebben mbo-instellingen een verantwoordelijkheid om te zorgen voor de toegankelijkheid van het mbo-onderwijs en het programma zo in te richten dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat de deelnemers de opleiding ook kunnen afronden.
Alle beschikbare plekken in de betreffende mbo-2-opleiding Beveiliging zijn intussen gevuld. Vanuit het Ministerie van OCW is contact gelegd met de Inspectie van het Onderwijs, die de betrokken ROC’s heeft benaderd om informatie aan te leveren over de feitelijke gang van zaken. De inspectie heeft intussen ook een brief aan de betrokken ROC’s gestuurd over de toelatingseisen van deze opleiding en andere punten die uit de informatie naar voren zijn gekomen. In de brief wordt het college van bestuur opdracht gegeven de benodigde aanpassingen te doen, zodat de opleiding aan de wettelijke eisen voldoet. De inspectie houdt hierin vinger aan de pols.
Wat gaat u eraan doen om deze leerlingen alsnog een kans te geven om voor deze opleiding toegelaten te worden voordat het nieuwe schooljaar van start gaat?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat de onduidelijkheid over de toelating tot de opleiding van de Koninklijke Marechaussee in de toekomst niet meer voorkomt?
De betrokken ROC’s zullen de instroomeis terug moeten brengen naar de wettelijke instroomeis vmbo-bb. Daarbij zal duidelijk het door het ROC gehanteerd toewijzingsproces moeten worden toegelicht en geëxpliciteerd. Daarnaast mogen de ROC’s de opleiding niet presenteren als een «brugjaar KMar», maar dient de naam van de kwalificatie zoals deze in het crebo (Centraal Register Beroepsopleidingen) is aangegeven, te worden gehanteerd.
Nieuwe tegenslagen met de JSF |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van de nieuwe vertragingen in de ontwikkeling van de software van de JSF (F-35)?1
De planning van het F-35 programma voorziet er in dat het testen van de block 2B software dit voorjaar is voltooid en dat deze software eind juni voor operationeel gebruik wordt vrijgegeven. Volgens de planning zullen de Amerikaanse mariniers met deze software hun Initial Operational Capability (IOC) status deze zomer behalen. Bij het testen van de beoogde eindversie van de block 2B software zijn nog enkele tekortkomingen (bugs) geconstateerd. De Amerikaanse mariniers hebben echter vastgesteld dat de software bruikbaar is voor het behalen van de IOC-status. Het F-35 Joint Program Office (JPO) laat de benodigde verbeteringen in een volgende softwareversie verwerken. Nederland beoogt in 2021 een eerste operationele capaciteit beschikbaar te hebben. De toestellen zullen dan zijn uitgerust met de block 3F software.
Zijn er enige financiële consequenties voor de aanschaf van de Nederlandse JSF door deze softwarevertraging, dan wel consequenties voor de geplande aanschaf- en invoerdatum van de Nederlandse JSF?
Nee.
Klopt het dat het hele functioneren van de JSF feitelijk afhangt van de ontwikkeling van de software en dat deze software dus de meest kritische succesfactor is? Zo nee, waarom niet?
Het functioneren van ieder hedendaags jachtvliegtuig, dus ook de F-35, is een complex samenspel van goedwerkende hardware en software.
Wat is uw reactie op het bericht dat de JSF faalt in het bieden van luchtsteun?2
Zoals al in de voortgangsrapportages is gemeld, doorloopt de F-35 een stapsgewijs ontwikkelingstraject. Van het toestel en de software worden enkele tussenversies ontwikkeld (aangeduid met block nummers) waarmee de operationele capaciteiten van het toestel gefaseerd beschikbaar komen. Dit voorjaar wordt de ontwikkeling van de block 2B software en een beperkt wapenpakket voltooid. Met deze configuratie beschikt het toestel over initiële operationele capaciteiten, waaronder die om luchtsteun aan grondtroepen te bieden. Met het beschikbaar komen van de block 3F configuratie (naar verwachting in 2017) zal de F-35 alle operationele capaciteiten op het vereiste niveau hebben.
In de berichtgeving worden de capaciteiten van de block 2B software op het gebied van luchtsteunverlening vergeleken met de capaciteiten van de A-10. Dat toestel is speciaal ontworpen voor luchtsteun en alleen de Amerikaanse luchtmacht beschikt erover. De A-10 is echter zeer beperkt in staat zich te verdedigen tegen vijandige jachtvliegtuigen en is daarvoor afhankelijk van andere toestellen. In tegenstelling tot de A-10, die alleen voor luchtsteun effectief inzetbaar is, is de F-35 een multirole toestel. Dat wil zeggen dat de F-35 kan worden ingezet in zeer uiteenlopende dreigingsscenario’s en naast luchtsteun ook andere complexe taken kan uitvoeren. De Amerikaanse Director Operational Test & Evaluation maakte overigens ook duidelijk onderscheid tussen de tijdelijk gebruikte block 2B software en de mogelijkheden van de uiteindelijke block 3F software. De F-35 kan doeltreffend luchtsteun aan grondtroepen geven, maar de uitvoering van die taak zal anders zijn vormgegeven dan grondsteun door een A-10. Dat geldt overigens ook voor luchtsteun met de F-16.
Klopt het dat het bieden van luchtsteun één van de hoofdtaken is van de JSF?
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat er nu een nieuwe onzekerheid is over de prestaties van de JSF? Voldoet de JSF nog steeds aan de Nederlandse eisen die zijn gesteld ten aanzien van de prestaties?
Er is geen sprake van nieuwe onzekerheid over de prestaties van een F-35. Met de block 3F configuratie, die naar verwachting in 2017 beschikbaar zal zijn, zal de F-35 voldoen aan de operationele eisen die Nederland heeft gesteld.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn voor de Nederlandse aanschaf van de JSF, nu blijkt dat deze faalt in een van de hoofdtaken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u toelichten wat de verwachte consequenties zijn van dit falen voor het bereiken van de uiteindelijke operationele capaciteiten van de JSF?
Zie antwoord vraag 6.
Hebt u ook kennisgenomen van het bericht «Minister Hennis, het JSF-dossier gaat niet de la in»?3
Ja.
Klopt het dat de eerste JSF pas volledig operationeel zal zijn in 2021? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit klopt niet. De eerste toestellen met de volledige operationele capaciteiten van de block 3F software worden in 2017 verwacht. In het artikel worden recente uitspraken van de Amerikaanse luchtmachtgeneraal Harrigian verkeerd aangehaald. In een interview met Reuters4 bevestigde Harrigian dat de Amerikaanse luchtmacht op koers ligt om in 2016 de IOC-status met de F-35 te behalen en dat een Full Operational Capability (FOC) status, met grote aantallen toestellen en bijbehorende wapens, in 2021 wordt verwacht.
Klopt het dat de verwachte omzet voor de Nederlandse industrie is gebaseerd op de aanname dat uiteindelijk 4500 JSF’s worden geproduceerd? Zo nee, waarom niet?
De omzetraming berust op een raming van een totale productie van 4.500 stuks. De opmerkingen in het artikel zijn bekend en zijn al eerder naar voren gebracht, onder meer tijdens een hoorzitting voor de vaste commissie voor Defensie op 6 april 2009 (Kamerstuk 26 488, nr. 165). In de brief van 17 april 2009 (Kamerstuk 26 488, nr. 166) is in reactie daarop al geschreven dat de raming van 4.500 stuks berust op de planningsaantallen van de F-35 partnerlanden plus de te verwachten verkoop aan «derde landen». Eenzelfde onderbouwing is ook vermeld in de brief van 3 maart 2014 (Kamerstuk 26 488, nr. 341) met daarin een reactie op een persinterview met mevrouw Hewson van Lockheed Martin, en in de brief van 16 februari 2015 (Kamerstuk 26 488, nr. 373) waarin de bouwstenen voor de Nederlandse omzetraming aan de orde kwamen.
Hoe beoordeelt u de kritische kanttekeningen die worden geplaatst in het artikel op het verwachte aantal van 4500 JSF’s?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is uw reactie op het oordeel van het hoofd van Amerikaanse marine operaties die de stealthcapaciteiten van de JSF overgewaardeerd noemt?
De Amerikaanse Chief of Naval Operations heeft er in het afgelopen jaar op gewezen dat verbetering van de capaciteiten van radarsystemen een vermindering van de tactische voordelen van stealth toestellen tot gevolg kan hebben. Er is sprake van een voortdurende wedloop tussen radarsystemen en technologieën waarmee radardetectie kan worden vermeden of geminimaliseerd. Deze wedloop zal ook in de komende jaren voortgaan. Een toestel met stealth technologie zal ten opzichte van een niet-stealth toestel later gedetecteerd worden, wat hoe dan ook voordeel oplevert.
Klopt het dat het mogelijk is om creatief te boekhouden met het budget van de JSF door investeringskosten af te doen als exploitatiekosten? Zo nee, waarom niet?
De suggestie is onjuist dat Lockheed Martin door creatief boekhouden kosten kan verschuiven zodat deze geen deel uitmaken van de investeringskosten maar terugkomen als exploitatiekosten. Het Pentagon heeft inzage in de boekhouding van de leveranciers zodat kan worden vastgesteld dat kosten correct worden toegerekend en er geen overmatige winsten worden geboekt. Verder merk ik op dat het Nederlandse financiële kader voor de verwerving van de F-35 zowel het investeringsbudget als het jaarlijkse exploitatiebudget omvat.
Het bericht dat de JSF faalt bij luchtsteun |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Joint Strike Fighter faalt bij luchtsteun»?1
Zoals al in de voortgangsrapportages is gemeld, doorloopt de F-35 een stapsgewijs ontwikkelingstraject. Van het toestel en de software worden enkele tussenversies ontwikkeld (aangeduid met block nummers) waarmee de operationele capaciteiten van het toestel gefaseerd beschikbaar komen. Dit voorjaar wordt de ontwikkeling van de block 2B software en een beperkt wapenpakket voltooid. Met deze configuratie beschikt het toestel over initiële operationele capaciteiten, waaronder die om luchtsteun aan grondtroepen te bieden. Met het beschikbaar komen van de block 3F configuratie (naar verwachting in 2017) zal de F-35 alle operationele capaciteiten op het vereiste niveau hebben.
In de berichtgeving worden de capaciteiten van de block 2B software op het gebied van luchtsteunverlening vergeleken met de capaciteiten van de A-10. Dat toestel is speciaal ontworpen voor luchtsteun en alleen de Amerikaanse luchtmacht beschikt erover. De A-10 is echter zeer beperkt in staat zich te verdedigen tegen vijandige jachtvliegtuigen en is daarvoor afhankelijk van andere toestellen. In tegenstelling tot de A-10, die alleen voor luchtsteun effectief inzetbaar is, is de F-35 een multirole toestel. Dat wil zeggen dat de F-35 kan worden ingezet in zeer uiteenlopende dreigingsscenario’s en naast luchtsteun ook andere complexe taken kan uitvoeren. De Amerikaanse Director Operational Test & Evaluation, dr. Gilmore, maakte overigens ook duidelijk onderscheid tussen de tijdelijk gebruikte block 2B software en de mogelijkheden van de uiteindelijke block 3F software. De F-35 kan luchtsteun aan grondtroepen geven, maar de uitvoering van die taak zal anders zijn vormgegeven dan grondsteun door een A-10. Dat geldt overigens ook voor luchtsteun met de F-16.
Wat vindt u ervan dat chef testoperaties Michael Gilmore heeft gezegd dat de JSF niet beter presteert dan de A10 Thunderbolt II uit de jaren 70?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de JSF problemen heeft met bepaalde wapens die het vliegtuig (niet) mee kan voeren? Om welke wapens gaat het?
In de block 2B configuratie kan de F-35 een beperkt aantal lucht-grond en lucht-luchtraketten gebruiken. In de block 3F configuratie zal een F-35 over een uitgebreider wapenpakket beschikken waarmee missies effectiever kunnen worden uitgevoerd.
Is het waar dat de JSF problemen heeft met het vliegen bij nacht? Hoe wordt dit probleem veroorzaakt?
De block 2B configuratie is geschikt voor nachtvluchten, maar het toestel kan nog geen complexe nachtmissies uitvoeren. Met de block3F software zal dat wel mogelijk zijn. In die softwareversie zal meer informatie van de sensoren kunnen worden geprojecteerd op het vizier van de vlieger.
Is het waar dat de JSF problemen heeft met het kiezen van het doelwit en de tijd dat het toestel boven een doelwit kan blijven? Hoe wordt dit probleem veroorzaakt?
De F-35 in de block 2B configuratie is in staat om een doelwit te kiezen. Ook hier geldt dat de mogelijkheden met de block3F software uitgebreider zullen zijn. De tijd dat het toestel boven een doelwit kan blijven, wordt bepaald door de beschikbare hoeveelheid brandstof.
Is het waar dat de JSF tegenvalt als het gaat om het geven van luchtsteun aan grondtroepen?
Nee. Voor de Amerikaanse mariniers is de F-35B een grote verbetering ten opzichte van de AV-8B, het type dat wordt vervangen. In vergelijking met een A-10 zijn er verschillen in operationele capaciteiten. Omdat het om twee totaal verschillende toestellen gaat, kan geen goede vergelijking tussen beide toestellen worden gemaakt. Met het beschikbaar komen van de block 3F configuratie (naar verwachting in 2017) zal de F-35 alle operationele capaciteiten op het vereiste niveau hebben.
Deelt u de mening dat deze problemen fundamenteel zijn en dat het nogal onthullend is dat uitgerekend de chef testoperaties deze kritiek levert? Welke conclusie trekt u hieruit?
Nee, deze mening deel ik niet. In tegenstelling tot wat het artikel suggereert, is ons geen brief bekend van dr. Gilmore, de Director Operational Test & Evaluation van het Pentagon. Hij heeft deze uitspraken gedaan tijdens een hoorzitting voor het Amerikaanse Congres op 14 april jl. Op 7 mei jl. heb ik de Kamer een brief gezonden (kenmerk BS2015010378) met in bijlage de tekst van de afgelegde verklaring.
Kan de Kamer beschikken over de brief van Michael Gilmore aan het Amerikaanse Congres?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de exacte gevolgen van deze problemen voor de kosten en het aanschaftraject van de JSF? Leiden deze problemen tot nieuwe vertragingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn geen gevolgen voor het aanschaftraject van de F-35. De ontwikkeling van de F-35 verloopt stapsgewijs. Gedurende die ontwikkeling komen steeds geavanceerdere technieken en operationele mogelijkheden beschikbaar. De mogelijkheden van block 2B, die nu beschikbaar zijn, worden gevolgd door uitgebreidere operationele mogelijkheden van block 3F. Nederland zal in 2019 de eerste toestellen in een block 3F configuratie afnemen, waarmee eind 2021 een eerste operationele capaciteit beschikbaar komt.
Bent u bekend met het artikel «Meer steun van imams in het leger»?1
Ja.
Wat verwachtte u eigenlijk toen u de onderzoeksopdracht gaf aan een GroenLinks-politicus die in islamkritiek een grote bron van radicalisering ziet?2
Zoals beschreven in mijn brief over de formatie van de diensten Geestelijke Verzorging van 25 februari jl.(Kamerstuk 34 000 X, nr. 69), heb ik in overleg met de zendende instanties een onderzoek laten uitvoeren naar de omvang en verdeling van de geestelijke verzorgers en de daaraan gerelateerde ondersteuning. Begin 2013 is daartoe een stuurgroep ingesteld met daarin vertegenwoordigers van Defensie en de zendende instanties. De stuurgroep heeft het onderzoek laten uitvoeren door een onderzoeksteam bestaande uit vier wetenschappers die hun sporen in dit veld hebben verdiend. Hierbij is ook rekening gehouden met een afspiegeling van de verschillende religieuze stromingen. Het rapport is bij de genoemde brief gevoegd. Op grond van dit rapport heeft de stuurgroep een advies opgesteld over de omvang en denominatieve verdeling van de geestelijke verzorging, de ondersteuning daarvan en de werklast van de joodse, hindoe en islamitische geestelijke verzorging. Daarmee hebben de stuurgroep en het onderzoek aan mijn verwachtingen voldaan.
Klopt het dat er in de Nederlandse krijgsmacht maar liefst 3.000 militairen dienen met een islamitische achtergrond? Kunt u een inschatting geven van het aantal «gewetensbezwaarden»?
Defensie registreert de geloofsovertuiging van haar medewerkers niet. Bij Defensie staat niet je geloof, maar je gedrag centraal. In het eerdergenoemde onderzoeksrapport wordt geconcludeerd (blz. 33) dat 61 procent van de militairen een katholieke of protestantse achtergrond heeft en 4 procent een overige levensbeschouwelijke achtergrond (humanistisch, joods, hindoestaans, islamitisch en andere). Uitgaande van een totaal van ruim 43.000 militairen (blz. 25, stand januari 2014) is het aantal militairen met een overige levensbeschouwelijke achtergrond dus ongeveer 1.600. Het aantal militairen met een islamitische achtergrond is een niet nader bepaald deel daarvan. Er zijn geen gewetensbezwaarden in deze groep bekend.
Deelt u de mening dat het onmogelijk is om islamitische militairen met en zonder loyaliteitsproblemen van elkaar te onderscheiden?
Nee, die mening deel ik niet.
Bent u op de hoogte van de zogenaamde «insider attacks» door islamitische militairen in andere krijgsmachten?
Ja, in Afghanistan en in de VS zijn er «insider attacks» geweest. Het is een simplificatie deze aanvallen alleen toe te schrijven aan het geloof van de daders.
Waarom worden islamitische militairen met loyaliteitsproblemen «geholpen» door predikers van een ideologie die haat en geweld voorschrijft en niet direct de laan en (zo mogelijk) het land uit gestuurd?
Nee, die mening deel ik niet.
Deelt u de mening dat niet «meer imams» maar «minder islamitische militairen» de oplossing is voor loyaliteitsproblemen in de krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer gaat bij u het lichtje branden dat het verstandiger is geen militairen aan te nemen met een dubbele nationaliteit, zodat een groot deel van de door loyaliteitsproblemen bezwaarden geweerd kan worden uit de krijgsmacht?
Hierop ben ik tijdens de behandeling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie voor het jaar 2015 op 12 en 13 november 2014 al ingegaan, zowel schriftelijk (bijvoegsel bij Handelingen Tweede Kamer 2014–2015, nr. 24, item 7) als mondeling (Handelingen Tweede Kamer 2014–2015, nr. 24, item 7). Een motie van deze strekking (Kamerstuk 34 000 X, nr. 48) heb ik toen ontraden en die is vervolgens verworpen. Ik heb daaraan niets toe te voegen.
Wilt u nu eindelijk eens aangeven, net zoals de omringende landen doen, hoeveel ex-militairen er inmiddels als jihadist zijn afgereisd naar Syrië en Irak? Zo nee, waarom kon u hier eind 2013 wel opheldering over geven en nu niet?3
Ook hierop ben ik ingegaan in de schriftelijke beantwoording van vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie voor het jaar 2015 op 12 en 13 november 2014. Ik ben toen ook ingegaan op mijn antwoorden in 2013. Ik heb daaraan niets toe te voegen.
Wilt u in lijn met eerdere wervingscampagnes4 een campagne starten die eindigt met de tekst: islamitische militairen vanwege risico loyaliteitsproblemen: geschikt ( ) ongeschikt (X)?
Nee, dat wil ik niet.
Minder criminaliteit door militairen op straat |
|
Raymond de Roon (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «een derde minder criminaliteit door militairen op straat»?1
Ja.
Bent u, gelet op het streven van de regering om de krijgsmacht ook in te zetten voor de binnenlandse veiligheid, bereid om ook in Nederland militairen in te zetten om de criminaliteit op «hot spots» fors terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
De Nationale Politie is in het algemeen voldoende toegerust om criminaliteit aan te pakken en te bestrijden, ook op plaatsen waar aan wordt gerefereerd met de term «hot spots». Mocht een specifieke situatie daartoe echter aanleiding geven, kunnen civiele bestuurders en autoriteiten om bijstand van de krijgsmacht vragen. De krijgsmacht voert immers binnen het Koninkrijk veiligheidstaken uit en biedt reeds dagelijks en op vele gebieden ondersteuning.
Containers met stenen |
|
Jasper van Dijk , Harry van Bommel |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht « Defensie bestolen in Afghanistan: tien containers gevuld met stenen landen op Vliegbasis Volkel»?1
Het bericht is niet geheel juist. Het gaat in totaal om elf containers.
Hoe kan het gebeuren dat tien van uw containers op Vliegbasis Volkel zijn geland met stenen, terwijl er eigenlijk defensiematerialen in hadden moeten zitten die terugkwamen van de missie in Afghanistan?
Een Redeployment is een nationale verantwoordelijkheid. Defensie heeft voor de verplaatsing over weg en zee gebruik gemaakt van de diensten van een civiele vervoerder waarmee Defensie eerder zaken heeft gedaan. De containers zijn volgens de geldende procedures beladen, afgesloten en verzegeld. De KMAR heeft niet kunnen achterhalen op welke wijze de goederen zijn ontvreemd uit de containers.
Wat voor defensiematerialen zijn precies ontvreemd?
Deze containers waren beladen met tenten, onderdelen van tenten, heftrucks en een beperkte hoeveelheid compressors.
Is het waar dat het onderzoek reeds is gesloten? Waarom geeft u zo snel op?
Ja. De verzegeling van de containers was bij aankomst op het defensieonderdeel nog intact. Tevens is er geen braakschade geconstateerd. De KMAR heeft de toedracht van dit voorval onderzocht en daarbij niet kunnen achterhalen op welke wijze de ontvreemding is gebeurd. Inmiddels heeft de KMAR het onderzoek gesloten. Het materieel moet daarom als verloren worden beschouwd.
Is dit een slechte 1 aprilgrap of zijn de verzegelde containers inderdaad leeggehaald en vervolgens gevuld met stenen?
De verzegelde containers zijn inderdaad leeggehaald en vervolgens gevuld met stenen.
De dreigende situatie in Venezuela |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onrust in Venezuela: mariniers Aruba op scherp»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening van de marinecommandant over de toenemende dreiging in Venezuela op slechts 25 kilometer van Aruba?
Het land verkeert in een economische crisis. De economische moeilijkheden hebben geleid tot protesten en de steun voor president Maduro lijkt te verminderen. De toenemende binnenlandspolitieke spanningen in Venezuela zijn een bron van zorg. Het is op dit moment echter onwaarschijnlijk dat hieruit een bedreiging voortkomt voor de soevereiniteit en/of territoriale integriteit van het Koninkrijk.
Deelt u de mening dat Venezuela een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid, zoals ook de Verenigde Staten reeds hebben aangegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de huidige militaire aanwezigheid op de overzeese eilanden fors uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment geeft de situatie in Venezuela geen aanleiding om de militaire aanwezigheid verder uit te breiden. Een uitbreiding van de militaire aanwezigheid brengt niet alleen aanzienlijke kosten met zich mee, maar gaat ook ten koste van andere taken en verplichtingen van de krijgsmacht in nationaal en internationaal verband. De regering evalueert de situatie voortdurend en zal, indien de veiligheidssituatie daartoe aanleiding geeft, in een passende reactie voorzien.
Welke afspraken zijn er met de Amerikanen gemaakt over (militaire) bijstand als de onrust in Venezuela het Koninkrijk zal bereiken?
Nederland en de Verenigde Staten volgen de situatie in Venezuela op de voet. Beide landen hechten waarde aan stabiliteit in de regio. Specifieke afspraken over militaire bijstand zijn niet gemaakt.
Wanneer neemt u eindelijk uw verantwoordelijkheid als Minister van Defensie en verhoogt u het defensiebudget met vijf miljard euro extra, zodat recht wordt gedaan aan de afspraken binnen de NAVO?
Zoals aangegeven in mijn brief van 7 november 2014 (Kamerstuk 33 763, nr. 59) zal het kabinet u later dit jaar antwoorden over de in de motie van het lid Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 34 000, nr. 23) gestelde vragen.
De diefstal van tenten, F-16 onderdelen en heftrucks |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat tien van uw containers op vliegbasis Volkel geland zijn, vol met stenen?1
Ja. Op 16 februari 2015 is een melding vanaf vliegbasis Volkel ontvangen. Na inspectie bleek dat er elf containers bij dit voorval zijn betrokken.
Klopt het dat er in de containers tenten, F-16-onderdelen en heftrucks hadden moeten zitten?
Deze containers waren beladen met tenten, onderdelen van tenten, heftrucks en een beperkte hoeveelheid compressors. Er zijn geen onderdelen van F-16 vliegtuigen in deze containers vervoerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat u bent bestolen? Is dit voor u een steen des aanstoots?
Ja, voor Defensie is de diefstal een steen des aanstoots. De containers zijn, nadat deze waren beladen en afgesloten, aan een civiele vervoerder overgedragen. Deze vervoerder heeft begin 2014 ook een hoeveelheid containers afkomstig van de missie in Kunduz zonder problemen voor Defensie naar Nederland vervoerd.
Klopt het dat het voor u een «raadsel» is hoe dit heeft kunnen gebeuren? Is het onderzoek inmiddels afgesloten? Zo ja, waarom?
Ja. De verzegeling van de containers was bij aankomst op het defensieonderdeel nog intact. Tevens is er geen braakschade geconstateerd. De KMAR heeft de toedracht van dit voorval onderzocht en daarbij niet kunnen achterhalen op welke wijze de ontvreemding is gebeurd. Inmiddels heeft de KMAR het onderzoek gesloten.
In hoeverre heeft u de Afghaanse autoriteiten en de NAVO betrokken bij het onderzoek? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Een Redeployment is een nationale verantwoordelijkheid. Defensie heeft gebruik gemaakt van de diensten van een civiele vervoerder. Zowel de Afghaanse autoriteiten als de Navo zijn hierbij geen partij.
Welke maatregelen zijn genomen om dit soort diefstal te voorkomen en in hoeverre zijn deze nageleefd? In hoeverre is er een functionerend «track en trace» systeem voor uw spullen en materieel in missiegebieden?
De containers zijn op de gebruikelijke wijze afgesloten en verzegeld. Daarnaast geschiedt het transport in het missiegebied door een civiele vervoerder waar Defensie een contract mee heeft. Voor de tracking & tracing van de goederen in het missiegebied wordt gebruik gemaakt van de rapportages van de vervoerder. De vervoerder rapporteert dagelijks de locatie van de containers / voertuigen met eventuele bijzonderheden.
Welke lessen bent u bereid uit dit bizarre voorval te trekken?
Bij Redeployment wordt vooraf altijd een plan gemaakt waarin keuzes worden gemaakt in vervoersmodaliteiten. Voor niet gevoelig materieel is in dit geval de keuze gemaakt om uit te besteden en de goederen via de weg te verplaatsen. In Afghanistan is het niet verantwoord om het transport over de weg zelf te doen. Het uitbesteden van dergelijke verplaatsingen aan civiele vervoerders brengt wel risico’s met zich mee. Het alternatief is gebruik maken van veel duurder luchttransport. Kosten en risico’s afwegend, wordt luchttransport gebruikt voor het zogenoemd «gevoelig» materieel zoals wapens, communicatieapparatuur en vliegtuigonderdelen. Dat er nu materieel is verdwenen uit de containers wordt gezien als een incident. Dit geeft vooralsnog geen aanleiding om af te wijken van de gehanteerde procedures.
Hoe groot is de schade?
Het gaat om materieel dat langdurig in Afghanistan is gebruikt. De restwaarde van dergelijke goederen is hoger dan de transportkosten en kan pas meer exact worden beoordeeld na een inspectie in Nederland. Dit laatste is helaas niet meer mogelijk.
Wat zijn de gevolgen van de diefstal van F-16-onderdelen voor de inzetbaarheid van de F-16’s, aangezien deze nu al – mede als gevolg van bezuinigingen – zwaar onder druk staat?
Er zijn geen F-16 onderdelen bij dit voorval betrokken. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wat gaat u met de stenen doen?
De stenen zijn na controle op mogelijke aanwezigheid van insecten lokaal afgevoerd.
Containers met stenen uit Afghanistan |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Defensie bestolen in Afghanistan: tien containers gevuld met stenen landen op Vliegbasis Volkel»?1
Er zijn elf containers bij het voorval betrokken. De containers zijn, nadat deze beladen en afgesloten waren, aan een civiele vervoerder overgedragen. Deze vervoerder heeft begin 2014 ook een hoeveelheid containers afkomstig van de missie in Kunduz zonder problemen voor Defensie naar Nederland vervoerd.
Hoeveel bedraagt uw materiële schade, nu in plaats van het defensiematerieel containers vol met stenen zijn teruggekomen uit Afghanistan?
Het gaat om materieel dat langdurig in Afghanistan is gebruikt. De restwaarde van dergelijke goederen is hoger dan de transportkosten en kan pas meer exact worden beoordeeld na een inspectie in Nederland. Dit laatste is helaas niet meer mogelijk.
Kunt u een overzicht geven van al het defensiematerieel dat hierdoor nu wordt gemist?
De containers waren beladen met tenten, onderdelen van tenten, heftrucks en een beperkte hoeveelheid compressors.
Op welke wijze wilt u het defensiematerieel alsnog proberen terug te krijgen?
De KMAR heeft niet kunnen achterhalen waar het voorval is gebeurd en in welke richting de dader(s) moet worden gezocht. Het materieel moet daarom als verloren worden beschouwd.
Bent u voornemens deze materiële schade op iemand te verhalen? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u de schade dan wel verhalen? Zo ja, op wie?
Ja. De vervoerder is aansprakelijk gesteld.
Klopt het dat reeds onderzocht is hoe dit heeft kunnen gebeuren, maar dat de oorzaak niet is te achterhalen? Zo ja, hoe kan dit? Zo nee, gaat u alsnog onderzoeken hoe dit heeft kunnen gebeuren?
Ja. De verzegeling van de containers was bij aankomst op het defensieonderdeel nog intact. Tevens is er geen braakschade geconstateerd. De KMAR heeft de toedracht van dit voorval onderzocht en daarbij niet kunnen achterhalen op welke wijze de ontvreemding is gebeurd. Inmiddels heeft de KMAR het onderzoek gesloten.
Het bericht dat de NAVO België adviseert om fregatten van de hand te doen |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «NAVO adviseert België om fregatten van de hand te doen»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Kunt u aangeven en zo nodig bij uw Belgische collega verifiëren of dit bericht klopt?
Tussen Nederland en België bestaan intensieve politieke contacten op defensiegebied. Zo heeft bijvoorbeeld op 30 maart jl. een delegatie van de vaste commissie voor Defensie van de Tweede Kamer een gesprek gehad met de heer Vandeput. Op 28 januari jl. hebben de heer Vandeput en ik samen een bezoek gebracht aan de Belgisch-Nederlandse marinesamenwerking (Benesam) in Den Helder. Vervolgens hebben wij elkaar op 4 maart jl. uitgebreid gesproken in Den Haag ter gelegenheid van de ondertekening van het verdrag tussen België, Luxemburg en Nederland over de gezamenlijke luchtruimbewaking (Kamerstuk 33 763, nr. 68).
Bij deze ontmoetingen bleek dat wij het eens zijn over het grote belang van onze samenwerking, waarmee wij voortrekkers zijn in Europa, en dat wij deze samenwerking niet alleen willen voortzetten maar ook daar waar mogelijk willen intensiveren. Kort na de publicatie van het in vraag 1 genoemde artikel heeft de heer Vandeput in het Belgische parlement overigens benadrukt dat geen besluiten zijn genomen. Hij werkt momenteel een strategisch plan uit voor de toekomst van de Belgische defensie. De uitwerking van dit strategisch plan volg ik met belangstelling.
Zijn er ook zulke gesprekken geweest tussen Nederland en de NAVO? Zo ja, kunt u aangeven wat het advies van de NAVO is geweest voor de Nederlandse krijgsmacht?
De Navo onderhoudt intensieve contacten met alle bondgenoten, dus ook met Nederland. Deze contacten zijn vertrouwelijk.
Hebt u al contact gehad met uw Belgische collega over de eventuele consequenties voor de Defensiesamenwerking tussen België en Nederland bij het opvolgen van dit advies?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten wat precies de consequenties zijn van dit advies, indien dit wordt opgevolgd, voor Defensiesamenwerking tussen Nederland en België?
Zoals uiteengezet onderhouden België en Nederland intensieve contacten over de plannen in beide landen over de toekomst van de krijgsmacht. Ik heb van mijn Belgische collega niet begrepen dat een dergelijke maatregel aan de orde zou zijn. Ik vind het daarom niet zinvol hier nader op in te gaan.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn voor de Belgische-Nederlandse samenwerking op marinegebied (Benesam), indien België afstand moet doen van zijn fregatten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten wat het gevolg is van dit advies van de NAVO aan België voor de mogelijke samenwerking tussen België en Nederland bij de vervanging van fregatten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het advies van de NAVO aan België dat er meer samenwerking mogelijk is tussen België en Nederland als het gaat om de NH-90 helikopter? Welke mogelijkheden liggen hier nog, in aanvulling op de al bestaande samenwerking betreffende de NH-90, zoals training, onderhoud, instandhouding en gezamenlijke verwerving van reserveonderdelen? Bent u bereid hierover een constructief gesprek aan te gaan met uw Belgische collega?
België, Luxemburg en Nederland hebben na de ministeriële verklaring van april 2012 een reeks van werkgroepen opgericht die de mogelijkheden van samenwerking over de hele breedte van de krijgsmacht uitwerken. De Kamer wordt over de vorderingen geïnformeerd met de jaarrapportage over internationale militaire samenwerking waarvan de meest recente is verzonden op 7 november 2014 (Kamerstuk 33 279, nr. 12).
Een van deze werkgroepen richt zich op de samenwerking op luchtmachtgebied waaronder helikopters. Zoals opgemerkt in vraag 8 is op het gebied van de NH-90 al het nodige bereikt, zoals de gezamenlijke aanschaf van reservedelen en samenwerking bij training en onderhoud. België, Duitsland en Nederland onderzoeken voorts de mogelijkheden voor gezamenlijke NH-90 opleidingen.
De special forces van beide landen werken reeds samen ten aanzien van doctrine en opleidingen. Bij het Korps Commandotroepen zijn daartoe twee Belgische liaisonofficieren geplaatst. Een belangrijk samenwerkingsgebied, ook met de Belgische Paracommando’s, is de gemeenschappelijke paraschool in het Belgische Schaffen. De opleidingen voor para-instructeurs en voor het parabrevet automatische opening zijn inmiddels geïntegreerd en de integratie van de vrije valopleiding wordt nog uitgewerkt.
Hoe beoordeelt u het advies van de NAVO aan België dat er meer samenwerking mogelijk is tussen België en Nederland als het gaat om paracommando’s en «special forces»? Bent u bereid te onderzoeken welke concrete mogelijkheden hier nog liggen? Bent u bereid hierover een constructief gesprek aan te gaan met uw Belgische collega?
Zie antwoord vraag 8.
De resultaten van de economische missie naar Abu Dhabi en wapenhandel met Saudi-Arabië |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat Damen Shipyards een contract heeft afgesloten met de Verenigde Arabische Emiraten over de verkoop van zwaarbewapende patrouilleschepen tijdens de wapenbeurs in Abu Dhabi?1
Neen. Het desbetreffende contract is in december 2013 afgesloten.
In hoeverre vallen de schepen, kennis of onderdelen ervan, die in Roemenië worden gebouwd, onder de Nederlandse wapenexportrichtlijnen, aangezien er hoogstwaarschijnlijk sprake is van technologie-overdracht?
Gelet op het feit dat een Nederlands bedrijf contractpartij is voor deze leverantie is een Nederlandse exportvergunning vereist. Alle vergunningaanvragen voor de export van militaire goederen, technologie inbegrepen, naar niet-bondgenoten worden door zowel Nederland als Roemenië op individuele basis getoetst aan de acht criteria van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Indien dit het geval is, hoeverre verhoudt deze levering zich tot criterium 4: Handhaving van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio, met name tot lid a (de lidstaten houden onder andere rekening met het bestaan of de waarschijnlijkheid van een gewapend conflict tussen het ontvangende en een ander land) en lid d (de noodzaak de regionale stabiliteit niet in negatieve zin te beïnvloeden)?
De regionale situatie is op dit moment zorgwekkend. Het toenemend geweld in de bredere regio en de opmars van ISIS baren het kabinet zorgen. In de toepassing van het EUGS wordt zorgvuldig gekeken naar de aard van het goed, het eindgebruik en de eindgebruiker. Er wordt geen vergunning afgegeven indien de goederen een risico vormen voor de regionale stabiliteit.
Wat was de rol van de Minister van Defensie tijdens de wapenbeurs waar dit contract is afgesloten?
De economische missie naar Abu Dhabi was er op gericht de Nederlandse defensie- en veiligheid-gerelateerde industrie te ondersteunen op de Europese en internationale markt. Tevens was de missie een mogelijkheid om de banden met de VAE, een bondgenoot in de strijd tegen de terreurorganisatie ISIS, aan te halen.
Zoals hierboven aangegeven is het contract tussen Damen Shipyards en de VAE niet op deze beurs afgesloten, maar reeds in 2013. Er zijn geen kredietgaranties aan Damen Shipyards verleend ten behoeve van dit contract. Tijdens de beurs zijn geen contracten afgesloten waarbij de overheid een rol heeft gespeeld.
Geeft u wapenexport kredietgaranties aan Damen Shipyards? Zo ja, wat is de omvang en hoe lang worden deze kredietgaranties al afgegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er, naast het contract met Damen Shipyards, nog meer contracten afgesloten? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Kan worden aangegeven hoeveel de contracten voor de bedrijven opleveren? Genereert u ook opbrengsten? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom neemt u geen voorbeeld aan de Zweedse regering, die nu stopt met wapenhandel met Saudi-Arabië vanwege de mensenrechten?2
De Zweedse regering heeft op 12 maart jl. besloten het Memorandum of Understanding (MoU) met Saoedi-Arabië inzake militaire samenwerking niet te verlengen. Het MoU met Saoedi-Arabië is geen handelsovereenkomst. Er is dan ook geen sprake van een Zweedse stop op de export van militaire goederen naar Saoedi-Arabië.
Het EU Gemeenschappelijk Standpunt wordt door alle Europese Lidstaten gehanteerd bij het beoordelen van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen. Zweden toetst, net als Nederland, alle vergunningaanvragen voor de export van militaire goederen naar Saoedi-Arabië op individuele basis aan de hand van de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Hoe verklaart u de verschillende interpretatie omtrent de toepassing van de wapenexport criteria?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat er recentelijk nog onveilig is gewerkt met chroom-6 |
|
Wassila Hachchi (D66), Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op het bericht «Personeel Volkel werkte in 2012 nog in chroom-6-stof»?1
In het belang van de betrokken (oud-)Defensiemedewerkers en het RIVM-onderzoek, heb ik eerder besloten om alle in de archieven teruggevonden documenten inzake chroomhoudende verf te publiceren. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 2 februari jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 72), sluit ik niet uit dat hierdoor voorvallen uit het verleden aandacht krijgen.
Het bericht van de NOS is gebaseerd op documenten die Defensie recent online heeft gezet. Zoals ik eerder aan de Kamer heb medegedeeld, onder andere tijdens het debat op 11 november 2014, wordt met reden nog steeds gewerkt met chroomhoudende verf. Vanwege de gevaren voor de gezondheid gelden bij het werken met chroomhoudende verf veiligheidsvoorschriften.
De commandant van de vliegbasis Volkel heeft in 2012 op verzoek van het personeel de schildershangaar laten onderzoeken door de arbodienst van Defensie. In dit onderzoek is geconstateerd dat in beide hallen chroomhoudende stof aanwezig was. Uit metingen is in hetzelfde onderzoek echter geconcludeerd dat de blootstelling lager was dan de grenswaarde.2
De commandant van de vliegbasis Eindhoven heeft in 2014 in de periodieke actualisering van de risico-inventarisatie en -evaluatie gerapporteerd dat een spuitcabine niet langer voldeed aan de verlaagde grenswaarde voor chroom-6. Tegelijkertijd werd echter geconcludeerd dat wanneer de medewerkers volledig beschermd hun werk doen, dus volgens de geldende voorschriften, zij geen risico lopen. Persoonlijk beschermingsmiddelen zijn daar voorhanden.3
Klopt het dat er in 2012 op de vliegbasis in Volkel én in 2014 op de vliegbasis Eindhoven nog onveilig is gewerkt met chroom-6?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel medewerkers zijn op deze vliegbases mogelijk in aanraking gekomen met chroom-6?
Op de vliegbases Volkel en Eindhoven werkt een kleine groep met chroomhoudende verf. Dit betreft enkele tientallen, doorgaans gespecialiseerde medewerkers, zoals schilders en vliegtuigplaatwerkers. Uit de aangehaalde rapporten blijkt niet dat zij zijn blootgesteld aan chroom-6 boven de grenswaarde.
Welke maatregelen zijn er genomen op deze vliegbases nadat bekend is geworden dat er onveilig is gewerkt met chroom-6?
In de geschetste situaties is er niet onveilig gewerkt. Uiteraard zijn er wel maatregelen ter verbetering en minimalisering van de risico’s genomen. De aanbevelingen in de genoemde rapportages zijn dan ook overgenomen.4 Op vliegbasis Volkel wordt de schildershangaar wekelijks gereinigd en het ventilatiesysteem is vernieuwd. Op vliegbasis Eindhoven wordt de spuitcabine aangepast. Op beide bases zijn de medewerkers nogmaals nadrukkelijk gewezen op de verplichting om volgens de voorschriften te werken.
Wordt er op dit moment nog onveilig gewerkt met chroom-6?
Zoals ik u eerder heb gemeld (zie onder meer Kamerbrief 34 000 X, nr. 72 van 2 februari jl.), voert de arbodienst van Defensie onderzoek uit op de tien defensielocaties waar nu nog met chroomhoudende verf wordt gewerkt. Dit betreft ook de vliegbases Volkel en Eindhoven. Het doel van dit onderzoek is te bepalen of alle maatregelen die zijn getroffen om veilig met chroomhoudende verf te werken, afdoende zijn. De arbodienst heeft de hiervoor benodigde expertise en onafhankelijkheid ten opzichte van de onderzochte eenheden. Zodra het onderzoek is voltooid, zal ik uw Kamer over de uitkomsten daarvan informeren. Dit zal naar verwachting aanstaande april gebeuren.
Wat is de reden dat u er voor heeft gekozen de Kamer niet proactief te informeren over deze voorvallen, zoals u wel deed bij het vrijkomen van deze gevaarlijke stof bij onderhoudswerkzaamheden in Mali?
Mijn eerdere toezegging om de Kamer bij nieuwe voorvallen proactief te informeren, blijft onverkort van kracht. Het voorval in Mali heb ik u daarom ook direct gemeld. Zoals ik uw Kamer tijdens het algemeen overleg van 11 maart jl. heb uitgelegd, acht ik het echter niet zinvol om bij elke publicatie door Defensie van nieuwe documenten, in het kader RIVM-onderzoek, de Kamer separaat te informeren.
Bent u bereid de Kamer proactief te blijven informeren over voorvallen met chroom-6, in plaats van het aan de media over te laten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Personeel Defensie op 11 maart aanstaande?
Nee, dat is niet gelukt vanwege de korte reactietermijn en mijn verblijf in het buitenland voorafgaand aan het genoemde algemeen overleg.
Beschimmelde marine kazerne |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de Erfprins kazerne in Den Helder verkeert in zo’n slechte staat als wordt beweerd?1
De berichtgeving klopt gedeeltelijk. Een legeringsgebouw op de kazerne is inderdaad in slechte staat en aan renovatie toe. Er is schimmelvorming geconstateerd in en rond de badkamers. Daarbij is echter vastgesteld dat deze schimmel geen gezondheidsrisico’s opleverde, dus op dat punt klopt de berichtgeving niet. Onderzoek heeft aangetoond dat het om een vaste schimmel gaat, die veelvuldig te vinden is in natte ruimtes die te weinig mogelijkheid hebben om goed geventileerd of gedroogd te worden. Deze schimmel komt niet in contact met de mens, niet door huidcontact en niet door inademing. Deze schimmel levert daardoor geen gevaar op voor de gezondheid van personen.
Waarom is deze problematiek niet al eerder op afdoende wijze verholpen?
In het najaar van 2013 is geconstateerd dat er sprake was van schimmelvorming in en rond badkamers in het desbetreffende gebouw. Na onderzoek is vastgesteld dat de schimmel geen gevaar voor de gezondheid opleverde. In het voorjaar van 2014 is vervolgens door een reinigingsbedrijf de schimmel in en rond de badruimtes verwijderd. Op dit moment worden slechte stukken linoleum waarin nog (oude) schimmelplekken zitten verwijderd en wordt aanslag op de muren en in de gangen aangrenzend aan de badkamers verwijderd.
Om het probleem definitief te verhelpen is echter een renovatie van het gebouw nodig. Om het gebouw in fasen te kunnen renoveren, moet steeds een gedeelte van het gebouw worden ontruimd. Dat kan pas beginnen nadat voorzien is in aanvullende legeringscapaciteit, waarvoor de voorbereidingen nu worden getroffen. Hierdoor kan de renovatie volgens de huidige planning pas in 2018 starten.
De bezuinigingen en ombuigingen binnen Defensie van de afgelopen jaren hebben ook gevolgen gehad voor de staat van het vastgoed. Normen zijn waar mogelijk versoberd, maar dit gebouw bevindt zich in een staat waarmee het niet meer aan de normen voldoet. Het moet dus worden gerenoveerd. Dergelijke maatregelen kunnen niet altijd zo snel worden genomen als gewenst is omdat zij binnen een beperkt budget moeten worden ingepast en aanbestedingsprocedures tijdrovend kunnen zijn.
Deelt u de mening dat deze huisvesting getuigt van slecht werkgeverschap?
Nee, die mening deel ik niet. De normen voor huisvesting zijn sober, maar toereikend. Wanneer in een individueel geval wordt geconstateerd dat huisvesting niet aan deze normen voldoet, worden er maatregelen genomen.
Wat gaat u doen om onze militairen op korte termijn van betere huisvesting te voorzien?
Een grondige renovatie van het gebouw is hoognodig en die is ook gepland. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, kan dat volgens de huidige planning pas in 2018, wanneer aanvullende legeringscapaciteit is gerealiseerd zodat een gedeelte van het oude gebouw kan worden ontruimd. In de tussentijd zijn maatregelen genomen om de ergste overlast weg te nemen. Daarbij moet u denken aan:
Na uitvoering van bovenstaande maatregelen vindt elke drie maanden controle plaats en indien nodig worden de maatregelen opnieuw uitgevoerd.
Het aan de grond houden van Duitse NH90 helikopters door toedoen van technische gebreken |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Bundeswehr: Neuer Marinehubschrauber darft nicht über Meer fliegen»?1
Ja.
Hebt u naar aanleiding van dit bericht contact gezocht met uw Duitse collega? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd?
Naar aanleiding van het bericht heeft Defensie contact gehad met de Duitse defensieorganisatie. Het Duitse ministerie heeft uitleg gegeven over de situatie en de in het artikel gehanteerde term «Flugleistungsklasse 3». Dit is een Duitse categorie waarmee beperkingen aan het helikoptergebruik worden opgelegd. Uitgangspunt bij Flugleistungsklasse 3 is dat de helikopter na een motorstoring niet verder mag vliegen, maar slechts een gecontroleerde (nood) landing mag maken. Vanwege deze beperking is een deel van het luchtruim, boven zee en bewoond gebied, niet toegankelijk.
Deze situatie is het gevolg van een tegenstelling tussen de ontwerp en kwalificatie-eisen en de specifiek Duitse luchtvaartregelgeving. Er ligt geen technisch gebrek aan ten grondslag.
Gelden de in het artikel genoemde beperkingen over vliegen over zee en over dichtbebouwde gebieden ook voor de Nederlandse variant van de NH-90? Welke consequenties hebben deze nieuw bevonden beperkingen voor de inzet en capaciteit van de Nederlandse NH90?
Nederland is zelf verantwoordelijk voor de certificering van militaire luchtvaartuigen. De Nederlandse luchtvaartwet, in combinatie met de militaire certificering, levert geen beperking op. De Nederlandse NH-90 is gekwalificeerd volgens de Amerikaanse Federal Aviation Requirements en is geautoriseerd voor de uitvoering van missies zoals start- en landingsprocedures op helikopterplatforms in dichtbevolkte gebieden en SAR-operaties boven zee.
Gelden de in het artikel genoemde «lastige omgevingsomstandigheden», waardoor de Duitse variant van de NH90 niet boven de Noordzee mag vliegen, ook voor het deel van het Nederlandse luchtruim boven de Noordzee? Welke consequenties hebben deze «omgevingsomstandigheden» voor de inzet en capaciteit van de Nederlandse NH90?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de constatering van deze nieuwe gebreken van de Duitse variant van de NH90 gevolgen voor de levering van de zeven resterende Nederlandse NH90’s?
Nee, er is immers geen sprake van een technisch gebrek, maar een beperking vanwege de regelgeving.
Zijn de twee van de zeven nog te leveren Nederlandse NH90’s, die begin 2015 zouden worden geleverd, intussen geleverd? Zo nee, wanneer zal dit plaatsvinden?
Ja.
In hoeverre houden de nieuw aan het licht gekomen gebreken van de Duitse variant van de NH90 verband met de gebreken van de Nederlandse NH90 die werden geconstateerd tijdens de antipiraterij missie in de Golf van Aden?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 5.
Hebt u naar aanleiding van de nieuwe gevonden gebreken in Duitsland advies ingewonnen bij de Nederlandse Militaire Luchtvaart Autoriteit over eventuele gevolgen voor de inzet en capaciteit van de Nederlandse NH90? Zo ja, wat heeft dit advies opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse Militaire Luchtvaart Autoriteit bevestigt dat de geschetste situatie niet van toepassing is op de Nederlandse NH-90. Zie ook het antwoord op vraag 3.