Asbest in Nederlandse basis in Litouwen |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Klopt het dat Defensie bekend is met klachten over asbest van Nederlandse militairen die in de kazerne in Rukla in Litouwen op missie zijn?1
Op welke wijze behandelt u de klachten? Bent u bereid een bevoegde inspectiedienst de klachten te laten onderzoeken en bent u tevens bereid om de aanbevelingen van een dergelijk onderzoek uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de antwoorden vóór het algemeen overleg Personeel van 12 maart 2019 aan de Kamer sturen?
Niet gemelde gebreken bij de F-35 |
|
Isabelle Diks (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «De JSF: een ongeluk in slow motion»?1
Ja.
Zijn er nog niet opgeloste defecten aan de F-35A die niet aan de Kamer zijn gemeld in de voortgangsrapportages? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid dit alsnog te doen?
De Tweede Kamer wordt op Prinsjesdag met de jaarrapportage geïnformeerd over het project Verwerving F-35. Naar aanleiding van de technische briefing door ambtenaren van het Ministerie van Defensie en de Auditdienst Rijk (ADR) aan de vaste commissie voor Defensie (VCD) d.d. 25 april 2018, over de toekomstige informatievoorziening aan de Tweede Kamer aangaande het project Verwerving F-35, heeft de VCD vorig jaar besloten de frequentie van de voortgangsrapportages over het project naar eenmaal per jaar terug te brengen. Vooruitlopend op de nieuwe uitgangspuntennotitie heeft de VCD in 2018 te kennen gegeven de negentiende jaarrapportage in de geest van de technische briefing van 25 april 2018 te willen ontvangen (Brief inzake «Overbrengen commissiebesluiten inzake informatievoorziening F-35», d.d. 17 mei 2018). Overeenkomstig dit besluit van de VCD en in de geest van de technische briefing door Defensie en ADR is de informatievoorziening van de nieuw vormgegeven jaarrapportage aangepast. De jaarrapportage over het project Verwerving F-35 is daarom geen exacte kopie of bundeling van buitenlandse rapporten, maar een rapport met (eigen en buitenlandse) ervaringen, inzichten en conclusies die van toepassing zijn op de Nederlandse F-35A’s. Bij de opeenvolgende jaarrapportages zal de (gewijzigde) uitgangspuntennotitie voor het Groot Project Verwerving F-35, die Defensie d.d. 7 maart 2019 heeft ontvangen, richtinggevend zijn voor de informatievoorziening aangaande het project Verwerving F-35 naar de Tweede Kamer.
In de negentiende jaarrapportage (Kamerstuk 26 488, nr. 443) d.d. 18 september 2018, is melding gemaakt van het jaarlijkse Government Accountability Office (GAO) rapport over het F-35 programma, getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved». In de voortgangsrapportage is de constatering benoemd dat de instandhouding van de F-35 vloot in de komende jaren verder moet verbeteren. Het GAO beveelt onder andere aan dat het JPO de maatregelen onderkent voor het garanderen dat de betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid van de F-35 toestellen aan de programma-eisen voldoen. Het JPO onderkent het risico en neemt gerichte maatregelen om, in samenwerking met de industrie, betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid verder te verbeteren.
Klopt het dat het boordwapen van de F-35A een onacceptabele afwijking naar rechts heeft, zoals door de Amerikaanse toezichthouder DOT&E is vastgesteld? Zo ja, wat betekent dit voor de operationele inzet van de F-35A in Nederland, en wanneer wordt dit defect opgelost?
De geconstateerde afwijking naar rechts tijdens de testen is waargenomen bij het snelvuurkanon op verschillende Amerikaanse F-35A vliegtuigen die voor LOT10 zijn geproduceerd. Tijdens de Operationele Test en Evaluatie (OT&E) is deze afwijkingen niet bij het Nederlandse F-35A jachtvliegtuig vastgesteld. Het JPO treft nu maatregelen op het gebied van hard- en software die voor alle F-35A worden doorgevoerd. Door het tijdige herstel van eventuele afwijkingen wordt geen effect op de operationele inzet voorzien.
Klopt het dat het geautomatiseerde onderhoudssysteem van de F-35A dusdanige gebreken vertoont dat technisch personeel parallelle administraties bijhoudt vanwege een gebrek aan vertrouwen in het systeem? Op welke termijn is voorzien dat dit systeem naar behoren functioneert? Wat betekent dit voor de operationele inzet van het toestel?
Nederland maakt reeds enige jaren met eigen personeel gebruik van het Autonomic Logistics Information System (ALIS) van de F-35 en heeft daarmee de nodige ervaring opgedaan. Die ervaring zorgt ervoor dat bij Nederlands personeel voldoende kennis van en vertrouwen in het geautomatiseerde onderhoudssysteem is opgebouwd om geen parallelle administratie te hoeven bijhouden.
Dit wil niet zeggen dat het systeem perfect is. Zoals gemeld in eerdere jaarrapportages is het JPO continu bezig het onderhoudssysteem (ALIS) van de F-35 te verbeteren en capaciteiten toe te voegen. Dit vindt plaats aan de hand van kleinere en grotere software-updates die in de komende drie jaar worden uitgegeven. Voor de langere termijn wordt gewerkt aan een modernere systeemarchitectuur voor ALIS. De geconstateerde gebreken met betrekking tot ALIS hebben vooralsnog geen effect op de operationele inzet van Nederlandse toestellen.
Klopt het dat voor slechts vier van de acht doelstellingen van de F-35 met betrekking tot betrouwbaarheid en onderhoud er zicht is op het behalen van dat doel? Worden de overige doelstellingen nog behaald voordat het toestel door Nederland wordt ingezet? Zo nee, wat betekent dit voor de operationele inzet?
De F-35 wordt voor betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid gemeten langs acht metrics. Volgens het jaarlijkse rapport over het F-35 programma van de AmerikaanseGovernment Accountability Office (GAO), getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved», vallen vier van de acht metrics onder de norm. Het JPO werkt echter continu aan de verbetering van onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid. Zo wordt het Reliability and Maintainability Improvement Program bijgewerkt om ervoor te zorgen dat de onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid worden verbeterd. Daarnaast houdt het JPO een breder scala aan parameters bij voor het monitoren van de voortgang van het programma op weg naar de belangrijkste mijlpalen. Deze parameters worden tijdens de Operationele Test- en Evaluatiefase (OT&E) geëvalueerd. Nederland is deelnemer van de OT&E fase. Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat die belangrijkste mijlpalen, te weten de initiële operationele inzetbaarheid in 2021 en volledige operationele inzetbaarheid in 2024, niet worden gehaald. Deze mijlpalen worden in belangrijke mate bepaald door het behalen van operationele doelstellingen, opgeleid personeel en het succesvol afronden van bepaalde trainingsdoelstellingen.
Klopt het dat de IT-problemen bij het opstijgen van de F-35A dusdanige vertraging opleveren dat een F-16 sneller van de grond komt? Zo ja, wanneer worden deze IT-problemen opgelost? Wat zijn de consequenties voor de operationele inzet zolang de problemen niet zijn verholpen?
Op 31 januari 2019 heeft de Amerikaanse Director, Operational Test and Evaluation zijn jaarlijkse rapport uitgegeven: The FY2018 DOT&E Annual Report. Door de complexiteit van het ALIS ondervond een Amerikaanse eenheid tijdens de deployments problemen bij de vluchtvoorbereiding. Er wordt in het DOT&E-rapport melding gemaakt van het feit dat regelmatig meer tijd nodig was dan met het legacy vliegtuig (de vliegtuigtypen voor de komst van de F-35). Er wordt daarbij geen specifieke vergelijking gemaakt met de F-16. Het JPO heeft voor ALIS een plan opgesteld waarin capaciteiten aan nieuwe versies worden toegevoegd en geconstateerde tekortkomingen worden gecorrigeerd. Volgens planning wordt vanaf eind 2022 een modernere systeemarchitectuur van ALIS doorgevoerd.
Nederland neemt nu deel aan de operationele testfase. In de operationele testfase wordt onderzocht of het F-35A wapensysteem voldoet aan de eisen die zijn gesteld aan het toestel en het ondersteunende materieel-logistieke systeem. Eind dit jaar worden de resultaten van de operationele testfase verwacht.
Klopt het dat de Amerikaanse luchtmacht de raming voor de kosten van het onderhoud van de F-35A heeft verhoogd van 4 miljoen naar 7 miljoen euro per toestel per jaar? Wat is de Nederlandse raming en wordt die raming in navolging hiervan ook verhoogd?
Nee dat is niet juist. De Amerikaanse luchtmacht heeft de ambitie om de huidige raming voor de kosten van het onderhoud van de F-35A van circa 7 miljoen USD terug te brengen naar 4 miljoen USD per toestel per jaar voor 2041.
In de negentiende jaarrapportage over het project Verwerving F-35 is een totaal geraamd bedrag voor de F-35 exploitatie vermeld van € 312 miljoen per jaar. In september 2019 wordt de Kamer op Prinsjesdag met de jaarlijkse voortgangsrapportage geïnformeerd over de nieuwe raming voor de exploitatiekosten. De raming wordt herzien op basis van nieuwe inzichten (transitie, modificaties en de dollarkoers). Omdat de organisatie en bedrijfsvoering van de Amerikaanse en Nederlandse luchtmacht verschillen, zijn de ramingen niet te vergelijken.
Waarom acht u het een adequate invulling van de informatieplicht aan de Kamer om, zoals uw ministerie in reactie op het artikel van FTM heeft laten weten, kritische kanttekeningen van de Amerikaanse toezichthouders niet te melden aan de Kamer vanwege een «keuze om te komen tot een beknoptere jaarrapportage?» Kunt u toezeggen dergelijke kritische kanttekeningen voortaan wel mee te nemen in de voortgangrapportages?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wanneer kunt u duidelijkheid leveren over alle verschillen tussen de contractuele eisen aan de F-35A en de daadwerkelijke prestaties?
Het JPO is met Lockheed Martin Aero bezig om inzicht te verschaffen in eventuele verschillen tussen contractuele eisen en daadwerkelijke prestaties. Dit proces is nog niet afgerond. De resultaten van de thans uitgevoerde IOT&E spelen daarbij eveneens een rol. Deze resultaten worden eind 2019 verwacht. Zodra er duidelijkheid is over eventuele verschillen zal dit worden gerapporteerd in de jaarrapportage over het project Verwerving F-35.
Om welke redenen kunt u nog niet aangeven hoeveel Nederland extra zal moeten betalen aan het moderniseren van de Nederlandse F-35A’s naar Block 4? Wanneer gaat u deze duidelijkheid wel verschaffen?
Zoals in de jaarrapportage opgenomen, heeft Defensie vanaf het begin rekening gehouden met de stapsgewijze doorontwikkeling van de F-35A zodat het vliegtuig gedurende de gehele levensduur operationeel relevant blijft. Het moderniseren naar Block 4 is onderdeel van de ramingen zoals gemeld in de jaarrapportage van september 2018. Zodra er een actualisatie beschikbaar is van de ramingen voor het moderniseren naar Block 4, zal daarover gerapporteerd worden in de jaarrapportage over het project Verwerving F-35.
Bent u bereid om, in het licht van de bijna verdubbelende onderhoudskosten en stijgende kosten voor de modernisering van de Nederlandse F-35A-toestellen, uw besluit te herzien om het aparte financiële kader voor de verwerving van de F-35 te laten vervallen? Zo nee, hoe voorkomt u dan dat de stijgende kosten ten laste komen van het investeringsbudget voor andere zaken binnen de krijgsmacht?
Nederland stelt de raming van het JPO elk jaar bij op basis van eigen inzichten en ervaringen en hierover wordt gerapporteerd in de jaarrapportage. Moderniseringskosten zijn opgenomen in de ramingen van de meest recente jaarrapportage van september 2018 en zullen worden geactualiseerd op basis van de gegevens van het JPO. Met name componenten als personeelskosten en inrichting van operationele eenheden zijn niet te vergelijken tussen de Amerikaanse en de Nederlandse luchtmacht. De Nederlandse raming voor instandhoudingskosten laat thans geen stijging zien. Onvoorziene stijgingen en dalingen worden binnen Defensie volgens het reguliere proces geadresseerd.
Ik ben niet voornemens het kabinetsbesluit om het aparte financiële kader te laten vervallen te heroverwegen. Dit kader voor de verwerving van de F-35A is vorig jaar komen te vervallen vanwege de realisatiefase waarin het project zich bevindt en zodat valutaschommelingen bij het project beter kunnen worden opgevangen. De dollarkoersontwikkeling blijft een risico bij dit project, omdat nog niet alle verplichtingen zijn aangegaan, dat geldt zowel voor de aanschaf van vliegtuigen als voor de exploitatie. Voor het opvangen van valutaschommelingen op de investeringen is de in 2017 gecreëerde valutareserve binnen begrotingsartikel 6 Investeringen beschikbaar.
Bent u bereid om geen stappen te zetten in het verwerven van additionele F-35A toestellen totdat volledige duidelijkheid bestaat over de gebreken van het toestel en de termijn waarop deze gebreken worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat Nederland de JSF met serieuze gebreken koopt en deze informatie achterhoudt |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Klopt het dat uit rapporten van de Amerikaanse toezichthouder blijkt dat er 102 «kritische» beperkingen zijn bij de JSF die op korte termijn waarschijnlijk niet worden verholpen?1
Op 31 januari 2019 heeft de Amerikaanse Director, Operational Test and Evaluation zijn jaarlijkse rapport uitgegeven: The FY2018 DOT&E Annual Report. In het rapport wordt ook ingegaan op de F-35 Joint Strike Fighter (JSF). Het rapport noemt dat van de 102 zogenaamde Category 1 deficiencies (tekortkomingen) er in juli 2018 nog dertien zijn overgebleven. Een Category 1 deficiency kan de veiligheid, beveiliging of een andere kritische behoefte in gevaar brengen. Twee additionele tekortkomingen die nadien werden geïdentificeerd, zorgden ervoor dat er uiteindelijk vijftien Category 1 deficiencies zijn vastgesteld voor aanvang van de Initial Operational Test & Evaluation (IOT&E) fase in december 2018. De vaststelling van de deficiencies is een momentopname waardoor het aantal tekortkomingen wisselt, de laatste jaren is er een trend zichtbaar waarbij het totaal aantal Category 1 deficiencies is afgenomen. Van de vijftien overgebleven Category 1 deficiencies hebben er tien betrekking op de F-35A. Van deze tien tekortkomingen zijn er twee die een uitwerking kunnen hebben op de veiligheid van de F-35A.
Voor deze twee tekortkomingen zijn reeds beheersmaatregelen getroffen om het risico terug te dringen. De genomen beheersmaatregelen brengen het gevaar voor de veiligheid van het Defensiepersoneel terug naar waarden die acceptabel zijn in de militaire luchtvaart. Een definitieve oplossing komt eind 2019 beschikbaar. Ook voor de andere acht Category 1 deficiencies zijn reeds mitigerende maatregelen geïmplementeerd. Het F-35 Joint Program Office (JPO) is bekend met de deficiencies en werkt momenteel aan oplossingen die eind 2019 gereed moeten zijn. Hiermee volgt het JPO het advies op van het DOT&E rapport.
Klopt het dat vijftien van de 102 beperkingen van dien aard zijn dat ze de veiligheid van ons Defensiepersoneel in gevaar kunnen brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat van de acht doelstellingen, waar de JSF op het gebied van betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid aan moet voldoen, er maar vier gehaald kunnen worden?
De F-35 wordt voor betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid gemeten langs acht metrics. Volgens het jaarlijkse rapport over het F-35 programma van de AmerikaanseGovernment Accountability Office (GAO), getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved», vallen vier van de acht metrics onder de norm. Het JPO werkt echter continu aan de verbetering van onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid. Zo wordt het Reliability and Maintainability Improvement Program bijgewerkt om ervoor te zorgen dat de onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid worden verbeterd. Daarnaast houdt het JPO een breder scala aan parameters bij voor het monitoren van de voortgang van het programma op weg naar de belangrijkste mijlpalen. Deze parameters worden tijdens de Operationele Test- en Evaluatiefase (OT&E) geëvalueerd. Nederland is deelnemer van de OT&E fase. Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat die belangrijkste mijlpalen, te weten de initiële operationele inzetbaarheid in 2021 en volledige operationele inzetbaarheid in 2024, niet worden gehaald. Deze mijlpalen worden in belangrijke mate bepaald door het behalen van operationele doelstellingen, opgeleid personeel en het succesvol afronden van bepaalde trainingsdoelstellingen.
Deelt u de mening dat de reden om de Kamer niet te informeren, te weten het ministerie wilde graag een beknoptere jaarrapportage publiceren, het slechts denkbare excuus is dat men kan verzinnen om recht te breien dat deze serieuze beperkingen en conclusies van de Amerikaanse toezichthouder achterwege zijn gelaten? Zo nee, welk slechter excuus kunt u dan nog verzinnen?
De Tweede Kamer wordt op Prinsjesdag met de jaarrapportage geïnformeerd over het project Verwerving F-35. Naar aanleiding van de technische briefing door ambtenaren van het Ministerie van Defensie en de Auditdienst Rijk (ADR) aan de vaste commissie voor Defensie (VCD) d.d. 25 april 2018, over de toekomstige informatievoorziening aan de Tweede Kamer aangaande het project Verwerving F-35, heeft de VCD vorig jaar besloten de frequentie van de voortgangsrapportages over het project naar eenmaal per jaar terug te brengen. Vooruitlopend op de nieuwe uitgangspuntennotitie heeft de VCD in 2018 te kennen gegeven de negentiende jaarrapportage in de geest van de technische briefing d.d. 25 april 2018 te willen ontvangen (Brief inzake «Overbrengen commissiebesluiten inzake informatievoorziening F-35», d.d. 17 mei 2018). Overeenkomstig dit besluit van de VCD en in de geest van de technische briefing door Defensie en ADR is de informatievoorziening van de nieuw vormgegeven jaarrapportage aangepast. De jaarrapportage over het project Verwerving F-35 is daarom geen exacte kopie of bundeling van buitenlandse rapporten, maar een rapport met (eigen en buitenlandse) ervaringen, inzichten en conclusies die van toepassing zijn op de Nederlandse F-35A’s. Bij de opeenvolgende jaarrapportages zal de (gewijzigde) uitgangspuntennotitie voor het Groot Project Verwerving F-35, die Defensie op 7 maart 2019 heeft ontvangen, richtinggevend zijn voor de informatievoorziening aangaande het project Verwerving F-35 naar de Tweede Kamer.
In de negentiende jaarrapportage (Kamerstuknummer 26 488, nr. 443) d.d. 18 september 2018, is melding gemaakt van het jaarlijkse Government Accountability Office (GAO) rapport over het F-35 programma, getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved». In de voortgangsrapportage is de constatering benoemd dat de instandhouding van de F-35 vloot in de komende jaren verder moet verbeteren. Het GAO beveelt onder andere aan dat het JPO de maatregelen onderkent voor het garanderen dat de betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid van de F-35 toestellen aan de programma-eisen voldoen. Het JPO onderkent het risico en neemt gerichte maatregelen om, in samenwerking met de industrie, betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid verder te verbeteren.
Gaat u de aankoop van deze onbetaalbare ramptoestellen direct stopzetten en terugdraaien zodat Defensie toestellen kan aanschaffen die wel veilig zijn, zodat we ons Defensiepersoneel niet in gevaar brengen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is sterk gecommitteerd aan het F-35 programma. De laatste drie van de behoefte van 37 stuks worden in 2023 geleverd als onderdeel van een door F-35 JPO af te sluiten meerjarig contract. Op 1 januari 2024 zal de F-35A als vijfde generatie jachtvliegtuig alle taken van de F-16 overnemen. Bij de ingebruikname van de F-35A door de Koninklijke Luchtmacht heeft Defensie de veiligheid van haar personeel voorop staan.
Het bericht 'Meldpunt moet onafhankelijk van Defensie zijn' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Meldpunt moet onafhankelijk van Defensie zijn» op RTV Drenthe van 30 januari 2019?1
Ja.
Kent u het meldpunt dat Van de Nadort zelf heeft ingesteld voor slachtoffers van burnpits, waar zich 122 zieke militairen hebben gemeld?
Ja.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen de 122 zieke militairen die zich bij Van de Nadort hebben gemeld, tegenover de vier meldingen van zieke militairen bij Defensie?2 Deelt u de mening dat deze grote discrepantie reden is om het meldingssysteem onder de loep te nemen en de nodige veranderingen aan te brengen, zodat het beter zal functioneren? Zo nee, waarom niet?
Defensie kent de inhoud van de meldingen die bij dhr. Van de Nadort zijn binnengekomen niet. Zoals ik tijdens het vragenuur van 29 januari jl. heb aangekondigd heeft Defensie, sinds 4 februari jl. een onafhankelijk meldpunt ingericht waar (oud-) werknemers die denken gezondheidsklachten te hebben als gevolg van blootstelling aan burn pits terecht kunnen.
Elke actief dienende militair kan daarnaast terecht bij een militair arts. Voor veteranen die niet meer bij ons werken, geldt dat zij naar hun eigen huisarts kunnen gaan. Aanvullend kunnen veteranen zich ook melden bij het Veteranenloket als ze vermoeden dat hun ziekte een relatie heeft met hun werk bij Defensie.
Bent u bereid het door u aangekondigde meldpunt voor slachtoffers van burnpits, waar militairen en ex-militairen met gezondheidsklachten terecht kunnen, onafhankelijk te laten zijn zoals Van de Nadort, maar ook de vragensteller in het vragenuur van 29 januari 2019, voorstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u een dergelijk meldpunt ingericht te kunnen hebben?
Ja. Het meldpunt is op 4 februari jl. ingericht bij het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel.
Kunt u ingaan op de eerdere contacten van de jurist met uw ministerie over klachten over de veiligheid bij Defensie? Betrof dit veiligheidsincidenten bij Defensie of de wijze waarop Defensie omging met de veiligheidsincidenten?
Ik ga omwille van de vertrouwelijkheid niet in op de contacten die Defensie heeft gehad met dhr. Van de Nadort.
Heeft het contact met Van de Nadort bijgedragen aan de verbeteringen die u aan het doorvoeren bent bij Defensie?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting dat het terugwinnen van vertrouwen een langdurig proces is en bent u bereid in het proces van het terugwinnen van vertrouwen (eventueel) benodigde aanpassingen te doen aan huidige plannen die er zijn ter verbetering van de veiligheidscultuur binnen Defensie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het versterken van het vertrouwen in de defensieorganisatie is per definitie een langdurig proces. Defensie heeft met het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» (Kamerstuk 34919–4) een belangrijke stap gezet naar een veilige organisatie. Daarin wordt stap voor stap een organisatiecultuur gewaarborgd waarvan veiligheid een integraal onderdeel is van het denken en doen. Het veranderen van de organisatiecultuur is complex en vergt een lange adem. Het plan van aanpak wordt periodiek geëvalueerd en waar nodig aangepast.
Heeft u, naast het gesprek dat een delegatie van Defensie zal hebben met Van de Nadort, meer gesprekken met de mensen of organisaties die zich op andere wijze dan de commissie-Giebels bezig houden met klachten over de veiligheid bij Defensie dan wel gezondheidsklachten? Zo ja, wat is het doel van deze gesprekken en wat leveren deze gesprekken op? Zo nee, waarom niet?
Defensie spreekt met diverse organisaties en mensen over veiligheid, al dan niet gerelateerd aan gezondheidsklachten. Denk daarbij aan (voormalig) defensiemedewerkers, de centrales van overheidspersoneel, medezeggenschap op de diverse niveaus binnen de organisatie, maar ook met interne en externe toezichthouders. Doel van deze gesprekken is om de veiligheid te bevorderen en risico’s zoveel mogelijk te beperken.
Wilt u toezeggen dat deze kwestie anders zal worden afgehandeld dan de chroom-6 affaire (die zich kenmerkte door het eerst «onder de pet houden» van het feit dat Defensiemedewerkers met gevaarlijk materiaal in aanraking kwamen waaraan ze dood zouden gaan, het vervolgens ontkennen daarvan, het daarna kwijtraken van zaken uit dossiers en het uiteindelijk aanbieden van een regeling die door de slachtoffers als een «klap in hun gezicht» werd ervaren)?
Niet altijd is aanstonds duidelijk wat de oorzaak is van gezondheidsklachten. We nemen als Defensie onze verantwoordelijkheid om daar serieus naar te kijken. Daarom heb ik ook de oproep gedaan aan (oud-)werknemers die ziek denken te zijn geworden van blootstelling aan burn pits zich te melden bij het daarvoor ingerichte meldpunt. Als de meldingen hiervoor aanleiding geven zal ik een onafhankelijk onderzoek instellen naar gezondheidsklachten in relatie tot burn pits.
Het bericht dat Defensie zich nog geen raad weet met steeds kleinere drones |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Sven Koopmans (VVD), Remco Dijkstra (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Defensie weet zich (nog) geen raad met steeds kleinere drones»?1
Ja
Bent u bekend met de aanbevelingen van experts, zoals ingebracht tijdens het rondetafelgesprek vande vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over «drones en killer robots» van maandag 21 januari 2019?
Ja
Deelt u de mening dat drones een breder gevaar vormen dan alleen het beleidsterrein Defensie?
Verschillende ministeries volgen de ontwikkelingen op dit vlak op de voet.
Zal het actieplan van de Minister van Buitenlandse Zaken, dat hij toezegde tijdens het algemeen overleg over de Nederlandse inzet inzake nucleaire ontwapening van 4 oktober 2018, ook ingaan op de coördinatie tussen de betrokken ministeries?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft tijdens het algemeen overleg over de Nederlandse inzet inzake nucleaire ontwapening van 4 oktober jl. toegezegd om terug te komen op de vraag of controle middels een internationaal normkader over het gebruik van nieuwe technologieën als (onderdeel van) wapensystemen mogelijk is. Het kabinet komt op korte termijn ter zake in een brief die uw kamer spoedig zal toekomen. Aangezien deze ontwikkelingen raakvlakken hebben met meerdere werkterreinen is coördinatie tussen de betrokken ministeries essentieel.
Wordt er door Defensie zelf onderzoek gedaan naar het bestrijden van drones? Zo ja, op welke vormen van onderschepping richt Defensie zich?
Ja. Het Ministerie van Defensie doet al sinds 2011, in samenwerking met internationale partners en onderzoeksinstituten, onderzoek naar de bestrijding van drones. Door de oprichting van de Joint Nucleus Counter Unmanned Aircraft Systems is dit onderzoek vorig jaar in een stroomversnelling geraakt. Defensie richt zich op een mix van verschillende soorten sensoren en effectoren om zo tegen verschillende soorten dreiging een antwoord te bieden.
Wordt er in de Counter Drone Unit, die Defensie heeft opgericht, ook samengewerkt met andere ministeries? Zo ja, welke?
De Joint Nucleus Counter-Unmanned Aircraft Systems werkt samen met de nationale politie en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Heeft onderschepping van drones ook aandacht van bijvoorbeeld de politie en andere voor veiligheid en ordehandhaving verantwoordelijke instituties?
De ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid werken, gezamenlijk met de kennisinstituten, nauw samen op het gebied van kennis en innovatie. Het beschikken over een degelijke en omvangrijke kennisbasis op het gebied van counter-drone is noodzakelijk voor keuzes in verwervingsprocessen, beheer en logistiek en inzet.
Nederland is, net als veel andere landen, bezig met de verkenning en doorontwikkeling van counter-drone maatregelen. Dit doet Nederland in nauwe samenwerking met andere landen.
Wat is de rol van kennisinstituten, zoals de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO en het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR), als het gaat om anti-drone maatregelen?
TNO en NLR zijn nauw betrokken bij het kennisopbouwprogramma dat door de ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid gezamenlijk wordt uitgevoerd.
Wordt de (defensie)industrie betrokken bij het versterken van de weerbaarheid tegen drones? Zo ja, hoe?
Ja. Naast de genoemde kennisinstituten wordt de industrie betrokken bij het versterken van de weerbaarheid. Dit gebeurt door het gezamenlijk ontwikkelen en testen van concepten. Daarnaast worden van de industrie ook off-the-shelf anti-drone middelen betrokken.
Zijn er mogelijkheden te bedenken om anti-drone maatregelen middels het European defence industrial development programme (EDIDP) (eventueel gezamenlijk met andere landen) te financieren? Zo ja, (hoe) wordt hier op ingezet?
Mede op verzoek van Nederland is in het EDIDP concept werkprogramma een «counter-drone» categorie opgenomen. Dit werkprogramma wordt in de komende maanden door de lidstaten gezamenlijk vastgesteld. Vervolgens zal de Europese Commissie een oproep doen om voorstellen in te dienen, gebaseerd op de afgestemde behoeftes van de lidstaten. Defensie zet zich in om de Nederlandse defensiebehoeftestelling zo goed mogelijk af te stemmen met internationale partners. Uiteraard zet Nederland ook in op een zo groot mogelijke participatie van de Nederlandse industrie en kennisstellingen en voor gunstige randvoorwaarden van het programma, maar uiteindelijk is het aan de kennisinstituten en industrie om actief de kansen te benutten.
Het bericht 'Kazerne moet lang wachten op keuken' |
|
Agnes Mulder (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u het artikel dat de Johan Willem Frisokazerne in Assen lang moet wachten op een keuken?1
Ja.
Deelt u de mening dat militairen en burgers op kazernes goede mogelijkheden moeten hebben om te kunnen eten?
Ja.
Kunt u het wetgevingsoverleg Personeel Defensie van 12 november 2018 herinneren, waarin u aangaf dat bij de vieze kazernekeukens zo snel mogelijk invulling aan de nieuwbouw wordt gegeven?
In het bedoelde wetgevingsoverleg heb ik het belang van een concrete aanpak van brandveiligheid en voedselveiligheid onderstreept. Tegelijkertijd heb ik ook gewaarschuwd dat de onderhoudsachterstand groot is en dat het vastgoed voorlopig niet op orde zal zijn. Vooruitlopend op de verwezenlijking van nieuwbouw heb ik ook andere maatregelen genoemd, zoals afspraken met Paresto, om ook op kortere termijn de voedselveiligheid te waarborgen.
Wat zijn volgens u de redenen dat de nieuwbouw van de kazernekeuken in Assen nog vier tot vijf jaar gaat duren?
Ten tijde van de bezuinigingen was de toekomst van de kazerne in Assen lange tijd onzeker. In de nota «In het belang van Nederland» (Kamerstuk 33 763, nr. 1) van 17 september 2013 werd aangekondigd dat de Johan Willem Frisokazerne zou worden gesloten en afgestoten. Dit besluit werd later teruggedraaid (Kamerstuk 33 763, nr. 7).
Jarenlang zijn geen investeringen aan gebouwen en installaties uitgevoerd. In 2017 stelde het Rijksvastgoedbedrijf op grond van een inspectie vast dat groot onderhoud noodzakelijk was. Vanwege de staat van de nutsvoorzieningen (installaties en leidingen) besloot Defensie tot vervangende nieuwbouw, om te kunnen blijven voldoen aan wet- en regelgeving.
Nieuwbouw vergt een aantal stappen – behoeftestelling, voorbereiding en ontwerp, vergunning en aanbesteding en uitvoering – die de nodige tijd kosten.
Om de kazerne op korte termijn van een goede keuken te voorzien, wordt eerst een interim- keuken geplaatst. Die zal in de tweede helft van het jaar operationeel zijn. Daarom is de voorbereiding van de nieuwbouw nog niet begonnen.
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf extra hoge eisen stelt aan de nieuwbouw van keukens op kazernes? Zijn deze eisen zwaarder dan de wettelijke eisen? Waar zien deze eisen op? En waarom gelden deze eisen?
Nee, het Rijksvastgoedbedrijf stelt voor voedselveiligheid geen zwaardere eisen aan keukens op kazernes.
Klopt het dat aannemersbedrijven niet tot nieuwbouw willen overgaan vanwege deze zwaardere eisen? Zo nee, wat is dan de reden dat er nog geen aannemer gevonden is?
Nee, er is nog geen sprake van een aanbesteding voor de nieuwbouw. De behoeftestelling is voor de zomer van 2019 gereed. Daarna begint het Rijksvastgoedbedrijf de voorbereidingsfase, waarin onder meer het ontwerp wordt uitgewerkt en het bestek wordt opgemaakt. Die fase duurt ongeveer anderhalf jaar. Pas daarna kan de aanbesteding beginnen.
Welke mogelijkheden zijn er om tot versnelling van de bouw van de nieuwe keuken op de Johan Willem Frisokazerne te komen?
Op basis van de wet- en regelgeving op het gebied van aanbesteding, bezwaar en beroep zijn er geen mogelijkheden om de nieuwbouw te versnellen. Daarom heeft Defensie het Rijksvastgoedbedrijf gevraagd om een interim- voorziening totdat de nieuwe keuken beschikbaar is.
Welke faciliteiten heeft de noodkeuken, die in het loop van het jaar opengaat op de Johan Willem Frisokazerne? Hoe snel kan deze noodkeuken opengaan?
Deze noodkeuken heeft alle faciliteiten die andere keukens ook hebben en voldoet aan wet- en regelgeving. Zoals in antwoord 4 staat, zal de noodkeuken in de tweede helft van 2019 operationeel zijn.
Bij welke andere kazernes die in top 10 vieze keukens staan is er sprake van nieuwbouw? En op welke termijn gaan de infrastructuur/keukens van deze kazernes aangepast worden?
Voor de Bernhardkazerne in Amersfoort bereidt het Rijksvastgoedbedrijf de vervangende nieuwbouw voor. Realisatie is voorzien in 2022. Voor vervangende nieuwbouw op de locatie Den Helder is de behoeftestelling gaande. Deze keuken moet in 2023 klaar zijn. Voor de locatie Schaarsbergen wordt de behoeftestelling nu voorbereid.
Voor de overige keukens uit de top 10 worden de voorgestelde maatregelen en de dieptereiniging naar verwachting voor de zomer van 2019 uitgevoerd.
Een verdubbeling van Iraanse rakettesten, waaronder raketten die Europa kunnen bereiken |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat Iran het aantal rakettesten dit jaar heeft verdubbeld?1
De berichten over Iraanse rakettesten zijn zorgelijk. Zoals ook in de beantwoording van Kamervragen over Iraanse raketbeschietingen op Syrië (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 407) staat opgenomen, beschikt Iran over raketten die binnen Missile Technology Control Regime Category 1-systemen vallen. Op basis van deze richtlijnen kan worden gesteld dat zulke Categorie 1-systemen in theorie in staat zijn om massavernietigingswapens te vervoeren.
Met het door Iran geclaimde bereik2 van 2.000 kilometer van de Iraanse ballistische raketten, zou Iran delen van Europa kunnen bereiken. Het kabinet is niet bekend met de intenties van Iran, maar het staat buiten kijf dat het ballistisch raket programma zorgen baart.
Welke van de geteste raketten zijn in beginsel in staat om massavernietigingswapens te vervoeren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen de Iraanse (ballistische) raketten inderdaad delen van Europa bereiken? Kan Nederland dit eigenstandig bevestigen?
Zie antwoord vraag 1.
Durft u te erkennen dat de maatregelen van de Europese Unie om het Iraanse ballistische raketprogramma in te perken, geen enkel effect hebben? Zo, nee waarom niet?
Zoals Uw Kamer bekend, zijn onder VN-Veiligheidsraad-resolutie 2231 (dat het Joint Comprehensive Plan of Action, oftewel JCPOA bekrachtigt) en binnen de Europese Unie reeds maatregelen van kracht om het Iraanse ballistische raketprogramma in te perken. Zo zijn er handelsrestricties, is er een wapenembargo op Iran van kracht, en gelden sancties voor 23 personen en entiteiten.
Het kabinet blijft ernstige zorgen houden ten aanzien van het Iraanse ballistische raketprogramma en kaart dit onderwerp regelmatig aan, zowel in multilateraal verband als in de bilaterale kritische dialoog met Iran. Zo heeft Nederland deze zorgen recent nog aangekaart in de open zitting van de VN-Veiligheidsraad op 12 december jl. over de implementatie van resolutie 2231 (inclusief het JCPOA). Ook heeft Nederland hier de Iraanse betrokkenheid bij de raketbeschietingen op Saudi-Arabië door de Houthi’s scherp veroordeeld.
In Europese context is Nederland samen met Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk actief op zoek naar oplossingsrichtingen. Het kabinet sluit verdere sancties op termijn daarbij niet uit.
Net als Nederland, maakt ook de Europese Unie zich zorgen over het Iraanse ballistische raketprogramma. Zo spreekt de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid deze zorgen regelmatig uit, zoals recent tijdens de EU Non-proliferatie en Ontwapeningsconferentie op 19 december jl.3. Nederland pleit er in de EU voor dat de EU doorgaat met het krachtig adresseren van de zorgen rond het ballistische raketprogramma van Iran.
Bent u nu eindelijk bereid om de Nederlandse steun voor het nucleaire akkoord met Iran in te trekken en aanvullende sancties tegen Iran te bepleiten en/of te steunen?
Nee. Zoals Uw Kamer bekend is het kabinet van mening dat het JCPOA werkt, en doet waar het voor bedoeld is: het voorkómen van een Iraans kernwapen. Het JCPOA staat los van het Iraanse raketprogramma. Het akkoord is niet gebaseerd op vertrouwen maar op rigoureuze controlemechanismen. Het meest recente rapport van het Internationaal Atoomenergie Agentschap bevestigt voor de dertiende opeenvolgende keer dat Iran zich aan alle nucleaire verplichtingen onder het akkoord houdt.
De mogelijkheid tot ‘politiek verlof’ voor militairen |
|
André Bosman (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het initiatief van diverse Roosendaalse gemeenteraadsleden om de mogelijkheid tot politiek verlof voor militairen mogelijk te maken?1
Ja.
Klopt het dat het voor militairen die op uitzending gaan op dit moment niet mogelijk is om tijdelijk hun (gemeenteraads)zetel af te staan? Kunt u toelichten welk onderdeel van de Kieswet deze mogelijkheid verhindert?
Het raadslidmaatschap is een nevenfunctie. Voor militairen die op uitzending gaan is het niet mogelijk is om tijdelijk hun Kamer-, staten- of raadszetel af te staan aan een vervanger. De Grondwet biedt geen grondslag voor vervanging van raadsleden die voor hun beroep al dan niet vrijwillig worden uitgezonden naar het buitenland. Er is uitsluitend een vervangingsmogelijkheid bij zwangerschap, bevalling en langdurige ziekte.
Bent u bereid te onderzoeken of en hoe dit «politieke verlof» voor militairen alsnog mogelijk gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door deze mogelijkheid op te nemen in de wet?
Ik zie geen noodzaak om een vervangingsmogelijkheid voor militairen te introduceren. Voor mijn argumentatie verwijs ik kortheidshalve naar mijn beantwoording van vraag 6 van de leden Belhaj (D66), Kerstens (PvdA) en Den Boer (D66) over politiek verlof voor militairen om uitzending mogelijk te maken (ingezonden 6 december 2018, nummer 2018Z23177).
Politiek verlof voor militairen om uitzending mogelijk te maken |
|
John Kerstens (PvdA), Monica den Boer (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Uit de raad door Defensie: Roosendaler Raggers (D66) vecht voor «politiek verlof» voor militairen»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke gronden raadsleden tijdelijk hun zetel in de gemeenteraad over kunnen dragen of op verlof gaan, zonder afstand te hoeven doen van hun zetel?
Er bestaat een vervangingsmogelijkheid voor volksvertegenwoordigers bij ziekte en zwangerschap/bevalling.
Kunnen militairen politiek verlof krijgen voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van publiekrechtelijke colleges en voor het verrichten van daaruit voortvloeiende werkzaamheden ten behoeve van deze colleges? Geld dit ook voor militairen die eventueel worden uitgezonden op een missie in het buitenland?
Op militairen is de Militaire Ambtenarenwet 1931 van toepassing. Deze wet voorziet in een buitengewoon verlof voor militairen die in een publiekrechtelijk college zijn benoemd of verkozen. Bepaald is dat indien de functie in het publiekrechtelijk college, gezien de omvang van de daaruit voortvloeiende werkzaamheden, niet gelijktijdig met het werk als militair kan worden vervuld, de militair op non-activiteit wordt gesteld. Als de functie wel gelijktijdig kan worden vervuld en non-activiteit niet nodig is, wordt de betrokken militair buitengewoon verlof verleend voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van het publiekrechtelijk college en voor het verrichten van daaruit voortvloeiende werkzaamheden.
Voor militairen die als raads- of statenlid zijn gekozen, betekenen de bepalingen in de Militaire Ambtenarenwet dat aan hen buitengewoon verlof wordt verleend voor de vergaderingen van de gemeenteraad of provinciale staten. Door de tijd die raads- en statenleden gemiddeld kwijt zijn aan hun politieke functie heeft dit buitengewoon verlof tot gevolg dat de betrokken militair in beginsel niet beschikbaar is voor uitzending voor zover de dienst dit toelaat. Het zal niet vaak voorkomen dat een volksvertegenwoordiger als militair wordt uitgezonden in het kader van een vredesmissie. Luitenant-kolonel Raggers heeft zich vrijwillig aangemeld om op uitzending te gaan. Vervolgens heeft hij aangegeven dat er geen belemmeringen waren en is hij opgeroepen om op uitzending te gaan.
Is het waar dat de Kieswet gemeenteraadsleden alleen de mogelijkheid biedt om tijdelijk hun zetel in de gemeenteraad over te dragen wanneer er sprake is van zwangerschap of ziekte? Zo nee, op welke gronden kunnen raadsleden nog meer tijdelijk hun zetel overdragen?
De Grondwet en de Kieswet bieden inderdaad uitsluitend bij zwangerschap/bevalling en ziekte een vervangingsmogelijkheid.
Acht u het wenselijk dat gemeenteraadsleden tijdelijk afstand kunnen doen van hun zetel om zo aan andere beroepsverlichtingen te voldoen (bijvoorbeeld militaire missies in het buitenland)?
Om op andere gronden dan zwangerschap of ziekte tijdelijk verlof te verlenen en een vervangingsmogelijkheid te introduceren, is voor volksvertegenwoordigers wijziging van de Grondwet en de Kieswet noodzakelijk. De artikelen 57a en 129, derde lid, van de Grondwet en artikel X10 van de Kieswet voorzien op dit moment alleen in de mogelijkheid van tijdelijke vervanging wegens zwangerschap en bevalling en ziekte. Alleen een aanpassing van de Kieswet volstaat niet.
In 2007 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen.2 De motie vroeg de regering te voorzien in tijdelijke vervanging van volksvertegenwoordigers die als militair door de Nederlandse regering worden uitgezonden in het kader van vredesmissies. In reactie op de motie gaf de regering aan3 dat in oktober 2006 een regeling in werking was getreden die ziet op de tijdelijke vervanging van volksvertegenwoordigers bij zwangerschap, bevalling en ziekte. Bij de voorbereidende wetsbehandelingen is ook aan de orde geweest of naast bevalling en zwangerschap niet meerdere vervangingsgronden zouden moeten worden opgenomen. De vraag was of de regeling bijvoorbeeld niet ook zou moeten gelden voor volksvertegenwoordigers die een kind adopteren, voor ouderschapsverlof, voor langdurige ziekte of voor verblijf in het buitenland. De regering is in de uiteindelijke regeling tegemoet gekomen aan het destijds aangevoerde bezwaar dat het vorige voorstel te beperkt was. Gekozen is voor een uitbreiding van de mogelijkheid tot tijdelijke vervanging wegens langdurige ziekte.
Artikel X 10 van de Kieswet is de uitwerking van de artikelen 57a en 129, derde lid, van de Grondwet waarin het mogelijk is gemaakt om uitsluitend bij ziekte of zwangerschap en bevalling tijdelijk ontslag te nemen als volksvertegenwoordiger en een vervanger te benoemen. Het is voor een volksvertegenwoordiger niet mogelijk om in andere gevallen gebruik te maken van artikel X 10 van de Kieswet. Aan een eventuele wijziging van artikel X 10 van de Kieswet, zou eerst een wijziging van de Grondwet vooraf moeten gaan.
In de eerste lezing van de Grondwetsherziening heeft de regering het standpunt verwoord dat de regeling, naast zwangerschap, tevens een vervangingsmogelijkheid wegens ziekte diende te omvatten, maar dat – ook gelet op het bijzondere van het ambt van volksvertegenwoordiger – verdere verruimingen niet aangewezen waren. Het persoonlijke karakter van het ambt stelt beperkingen aan de mogelijkheid van vervanging, zo stelde de regering.4 In de behandeling in de Eerste Kamer is dat door de regering verder toegespitst: «De fysieke onmogelijkheid vormt tegelijkertijd een afgrenzing ten opzichte van andere, door sommigen gewenste redenen om tot een vervangingsregeling over te gaan, bijvoorbeeld het adoptieverlof of het ouderschapsverlof. De regering beperkt het tot de fysieke onmogelijkheid die iemand ondervindt om zijn functie te kunnen uitoefenen.»5
Een uitbreiding van de vervangingsmogelijkheid bij buitenlandse missies van militairen vereist dus een wijziging van de Grondwet. Dat roept dan opnieuw de vraag op naar de reikwijdte van de vervangingsregeling. Het kabinet heeft uiteraard grote waardering voor de militairen die voor vredesmissies worden uitgezonden en in vaak moeilijke omstandigheden hun werk verrichten. Daarmee is echter nog niet gezegd dat voor deze specifieke gevallen van verblijf in het buitenland een grondwettelijke voorziening tot vervanging als volksvertegenwoordiger dient te worden getroffen. De vraag is hoe deze vervangingsgrond zich zou verhouden tot de gevallen waarover in het verleden is beraadslaagd en tot andere gevallen die zich mogelijk in de toekomst zullen voordoen en tot discussie leiden. Gelet op het bovenstaande ben ik niet overtuigd van de noodzaak de Grondwet op dit punt aan te passen voor de sporadische gevallen dat een Kamer-, staten- of raadslid er zelf voor kiest om te worden uitgezonden voor een vredesmissie of dat de belangen van de dienst vorderen dat het verlof niet wordt verleend.
Zijn er aanpassingen in de wet nodig om raadsleden op andere gronden dan zwangerschap of ziekte tijdelijk verlof te verlenen zonder dat zij afstand hoeven te doen van hun zetel? Zo ja welke? Wat is uw appreciatie in deze?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhouden de Regeling verlof voor militaire ambtenaren2 en artikel 12c Militaire Ambtenarenwet 19313 zich tot artikel X 10 van de Kieswet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Rusland: buitenlandse marineschepen niet meer zomaar langs kust Siberië’ |
|
André Bosman (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rusland: buitenlandse marineschepen niet meer zomaar langs kust Siberië»?1
Ja.
Klopt het dat de Russische autoriteiten vanaf nu wensen te worden ingelicht alvorens buitenlandse (marine)schepen gebruik willen maken van de Noordelijke Zeeroute?
Mikhail Mizintsev, Hoofd Nationaal Defensie Centrum van het Russische Ministerie van Defensie, deed tijdens een bijeenkomst voor Russische ambtenaren de uitspraak dat vanaf 2019 een meldingsplicht zou gaan gelden voor buitenlandse marineschepen die willen varen over de Noordelijke Zeeroute.
Over de precieze inhoud en reikwijdte van de (mogelijk voorgenomen) maatregel is niets bekend.
Klopt het dat het (ook) internationale wateren betreft? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich dan tot het zeerecht?
De precieze inhoud en reikwijdte van de (mogelijk voorgenomen) maatregel is niet bekend. Om die reden is het ook niet mogelijk om aan te geven hoe een dergelijk voorstel zich tot het internationaal recht van de zee zou verhouden.
In algemene zin geldt dat op basis van het internationaal recht van de zee buitenlandse marineschepen recht hebben op onschuldige doorvaart in de territoriale zee en vrijheid van navigatie in de exclusieve economische zone. Het vereisen van voorafgaande notificatie in deze zeegebieden zou in strijd zijn met het recht op onschuldige doorvaart en de vrijheid van navigatie. In de binnenwateren van Rusland mag voorafgaande notificatie wel worden vereist.
Deelt u de zorg dat dergelijke claims de internationale handel, stabiliteit en mogelijk ook de wetenschap – nu en in de toekomst – kunnen schaden?
Daar de precieze inhoud van de (mogelijk voorgenomen) maatregel niet bekend is, kan het kabinet niet in een appreciatie voorzien. Wel is het kabinet van mening dat het internationaal recht van de zee moet worden nageleefd en er geen onnodige beperkingen moeten worden opgelegd aan de zeevaart. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft dat beginsel ook onderstreept tijdens de NAVO-ministeriële bijeenkomst (4–5 december jl.) en de OVSE-ministeriële bijeenkomst van 6 december jl.
Kunt u zich de oproep van het lid Becker inzake het herijken van de Arctische strategie in 2019 herinneren?2 Zo ja, kunt u al inschatten wanneer de Kamer deze strategie, of de herijking van de vorige, kan verwachten?
Ja. Ik bevestig hierbij mijn toezegging dat er een update van het veiligheidsdeel van de Nederlandse Polaire Strategie 2016–2020 komt. Daarin zal ik ingaan op de veiligheidsrisico’s rond het Noordpoolgebied en wat dit betekent voor verbindingen die onze veiligheid en welvaart genereren (flow security). Want voedsel, grondstoffen, andere goederen en ook diensten moeten ongestoord kunnen worden ingevoerd en uitgevoerd.
Deze update zal u medio 2019 in de vorm van een Kamerbrief worden toegestuurd. In 2020 volgt een geheel geactualiseerde Polaire Strategie 2021–2025.
Hebt u tevens kennisgenomen van de diverse berichten over toegenomen Russische onderzeebootactiviteit3, de (voorbereiding van) plaatsing van Russische raketsystemen4 en de bouw van een nieuwe militaire basis5 in de Arctische regio? Zo ja, hoe beoordeelt u deze berichten? Deelt u de zorgen over deze militaire activiteit, in het bijzonder gezien de recente berichtgeving over Russische provocatie van Nederlandse en Britse mariniers in de regio, zoals recent beschreven door de commandant van het Korps Mariniers?6
Het kabinet heeft hiervan kennisgenomen. Zoals ook in de Kamerbrief van 19 oktober jongstleden (kamerstuknummer 33 694-22) staat vermeld, is er sprake van een veranderende veiligheidsomgeving. De uitbreiding van de Russische militaire activiteiten in diverse regio’s en de plaatsing van Russische raketsystemen aan de grenzen van de NAVO zijn enkele voorbeelden van deze toegenomen Russische assertiviteit. Ten aanzien van de voornemens van het kabinet aangaande de versterking van de NAVO verwijs ik u naar het «Nationaal Plan Defensie-uitgaven ten behoeve van de NAVO» dat u op vrijdag 14 december jl. toeging.
Het kabinet houdt de militaire opbouw van de Russische Federatie nauwlettend in de gaten, maar blijft zich tegelijkertijd inspannen om de dialoog met Rusland gaande te houden, zowel via bilaterale diplomatieke kanalen als via de EU en de NAVO. Het kabinet heeft daarbij speciale aandacht voor het voorkomen van misverstanden, incidenten en spanningen, die kunnen voortkomen uit bewuste of onbewuste provocaties.
Bent u bereid in de nieuwe Arctische strategie in te gaan op de recente geopolitieke ontwikkelingen in de regio, de betekenis van de toegang tot de Noordelijke Zeeroute, de maatregelen die worden getroffen om stabiliteit in deze regio te garanderen en hoe de Nederlandse strategie zich verhoudt tot de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS) en de Defensienota enerzijds en de diverse relevante strategieën van onze bondgenoten anderzijds?
De nieuwe arctische strategie zal ook de recente geopolitieke ontwikkelingen in de regio en de betekenis van de toegang tot de Noordelijke Zeeroute adresseren waarbij de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS) en de Defensienota enerzijds en de diverse relevante strategieën van onze bondgenoten anderzijds mede in beschouwing worden genomen.
Het artikel ‘Minister Ollongren is wél voor Europees leger’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herkent u zich in uw uitspraken zoals deze in het artikel «Minister Ollongren is wél voor Europees leger» zijn opgeschreven?1
In Denemarken heb ik, tijdens een partijbijeenkomst van Radikale Venstre, onder meer gesproken over de uitdagingen waar de Europese Unie zich mee geconfronteerd ziet. Daar heb ik onder meer gesproken over de wenselijkheid van versterkte Europese defensiesamenwerking. Dit sluit aan op het kabinetsstandpunt, dat ik deel, zoals verwoord door de Minister-President en de Minister van Defensie. Zoals het kabinet in de Geïntegreerde Buitenland en Veiligheidsstrategie uiteen heeft gezet is de NAVO van fundamenteel belang voor de veiligheid van Nederland en moet versterkte Europese samenwerking op defensiegebied niet gericht zijn op het vervangen van nationale legers of het onnodig dupliceren van taken van het NAVO-bondgenootschap. Dit heb ik ook benadrukt tijdens mijn toespraak. Dit kabinet is derhalve niet voornemens voorstellen te doen om artikel 100 van de Grondwet te wijzigen.
Kent u het kabinetsstandpunt tegen een Europees leger, zoals dat verwoord is door de Minister-President2 en de Minister van Defensie?3 Deelt u dit standpunt? Zo ja, waarom heeft u dan deze uitspraken gedaan in Denemarken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een Europees leger even onwenselijk als onuitvoerbaar is? Zo nee, wie zou er volgens u in de toekomst dan over de uitzending van Nederlandse militairen moeten gaan? Wilt u de artikel 100 procedure uit de Grondwet schrappen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u, voor uw toespraak in Denemarken bij Radikale Venstre, uw collega’s in het kabinet geïnformeerd over de inhoud van uw toespraak?
Nee.
Heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Bovenkant formeel op enige wijze publiekelijk melding gemaakt van uw optreden of de inhoud van uw toespraak?
Nee. Een video van de partijbijeenkomst is op YouTube geplaatst door Radikale Venstre.
Kunt u garanderen dat u in de toekomst kabinetsstandpunten zal uitdragen in (Europese) overleggen en dus onder andere afstand zal nemen van oproepen tot een Europees leger?
Zie antwoord vraag 1.
Brievenbusfirma’s van internationale wapenbedrijven in Nederland |
|
Renske Leijten , Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Acht u het gewenst dat kernwapenfabrikanten zich vanwege fiscale motieven, in Nederland in het algemeen en Amsterdam in het bijzonder vestigen door middel van een trustkantoor? Wat vindt u ervan dat Nederland hierdoor bijdraagt aan belastingontwijking over de winsten die deze bedrijven maken?1
Het kabinet vindt het niet gewenst als bedrijven zich alleen vanwege fiscale motieven in Nederland vestigen. De aanpak van belastingontwijking is dan ook een van de fiscale beleidsspeerpunten van dit kabinet. Daarom heeft het kabinet een ambitieuze agenda opgesteld. Dat wordt internationaal ook onderkend, bijvoorbeeld door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In de voortgangsrapportage over het project inzake Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) en het landenexamen dit jaar wordt Nederland expliciet genoemd als land dat recentelijk een grote hervorming heeft aangekondigd waarbij op sommige vlakken verder wordt gegaan dan de minimumstandaarden.2 Alle maatregelen in het kader van de aanpak van belastingontwijking (en belastingontduiking) zijn beschreven in mijn brief van 23 februari van dit jaar.3 In deze brief wordt een groot aantal maatregelen aangekondigd om de belastinggrondslag van zowel Nederland als andere landen te beschermen en de transparantie en integriteit te bevorderen. Zo voert Nederland wetgeving in tegen winstverschuiving naar belastingparadijzen (CFC-maatregel), is het kabinet voornemers een conditionele bronbelasting op rente- en royaltybetalingen naar laagbelastende landen in te voeren en worden als gevolg van de implementatie van het Multilateraal Verdrag antimisbruikbepalingen aan de Nederlandse belastingverdragen toegevoegd zodat verdragslanden een instrument in handen krijgen om hun belastinggrondslag te beschermen.
Overigens bestaan er geen commerciële bedrijven die kernwapens produceren. Wel zijn er bedrijven die onderdelen leveren die kunnen worden gebruikt in de defensie-industrie, inclusief voor een kernwapenprogramma. Voor de Nederlandse positie ten aan zien van kernwapens: zie beantwoording vraag 5.
Is naar uw mening het fiscale vestigingsklimaat ontworpen om het mogelijk te maken om de belasting over winsten gemaakt met kernwapens via Nederland te verlagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het Nederlandse belastingstelsel weerspiegelt de internationale oriëntatie van onze economie. Uitgangspunt is dat het belastingstelsel Nederlandse bedrijven zo min mogelijk belemmert om in het buitenland te ondernemen. Dat blijkt onder meer uit elementen die (mede) ten doel hebben dubbele belasting op ondernemingswinsten te voorkomen. De keerzijde van een belastingstelsel dat rekening houdt met internationaal opererende bedrijven is dat het ook ontvankelijk kan zijn voor structuren om belasting te ontwijken. Dit vindt het kabinet vanzelfsprekend ongewenst. Vandaar dat de aanpak van belastingontwijking een van de fiscale beleidsspeerpunten is van dit kabinet.
Kan Nederland, en kunnen bijvoorbeeld de adviseurs van bedrijfsconstructies, verantwoordelijk worden gesteld voor de gevolgen van de kernwapenindustrie als zij actief bijdraagt aan de winstgevendheid daarvan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zoals in vraag 1 reeds is opgenomen, bestaan er geen commerciële bedrijven die kernwapens produceren.
Nederland draagt niet actief bij aan de productie van kernwapens en voldoet aan de verdragsverplichtingen onder het Non-proliferatieverdrag (NPV).
Kunt u aangeven voor hoeveel euro de kernwapenfabrikanten via Nederland aan belasting ontwijken? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken welk profijt zij hebben door het Nederlandse belastingklimaat?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen. In zijn algemeenheid kan ik wel zeggen dat het meten van de omvang van belastingontwijking ingewikkeld is. Zoals ik ook in mijn brief van 6 november 2018 heb aangegeven is wel bekend hoeveel belasting momenteel in landen wordt betaald, maar is onbekend hoeveel per land betaald zou worden zonder kunstmatige structuren om belasting te ontwijken.4
Kunnen kernwapenfabrikanten, net als andere bedrijven, een ruling (Advance Pricing Agreement (APA) of Advance Tax Ruling (ATR)) verkrijgen? Zo ja, draagt dit dan niet bij aan een gunstig vestigingsklimaat voor bedrijven die massavernietigingswapens produceren? Deelt u de opvatting dat dat op gespannen voet staat met het Nederlandse streven naar ontwapening? Zo nee, waarom niet?
Als verdragspartij bij het NPV streeft Nederland, conform het Regeerakkoord, binnen het kader van bondgenootschappelijke afspraken, naar een wereld zonder kernwapens. Nederland zet zich dan ook in diverse internationale fora actief in voor een stapsgewijze aanpak van internationale nucleaire ontwapening, zoals door het kabinet uiteengezet in de Beleidsbrief Nederlandse inzet inzake nucleaire ontwapening, d.d. 21 juni 2018.5 De stapsgewijze aanpak erkent het feit dat landen voor hun nationale veiligheid afhankelijk kunnen zijn van kernwapens terwijl het ontwapeningsproces gaande is. Zolang er nucleaire wapens zijn, zal nucleaire afschrikking in NAVO-verband in het belang van de Nederlandse veiligheid zijn. In de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie6 is aangegeven hoe de ontwapeningsinzet deel uitmaakt van het bredere veiligheidsbeleid.
Alle bedrijven die in Nederland actief zijn vallen onder dezelfde Nederlandse (fiscale) wet- en regelgeving. Hierbij wordt voor de fiscaliteit geen onderscheid gemaakt tussen de activiteiten die worden uitgeoefend. De Belastingdienst houdt toezicht op de juiste naleving van de fiscale wetgeving ongeacht de activiteiten die worden uitgeoefend. In principe geldt dat iedere belastingplichtige aan de Belastingdienst zekerheid vooraf kan vragen over de toepassing van wet, beleid en jurisprudentie van een voorgenomen rechtshandeling. Ook hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de activiteiten die een bedrijf uitoefent. In het kader van de herziening van de rulingpraktijk voor rulings met een internationaal karakter heb ik uw Kamer recent geïnformeerd in welke situaties de Belastingdienst niet langer zekerheid vooraf geeft. Kort samengevat is dit het geval indien geen sprake is van «economische nexus» en/of belastingontwijking het doorslaggevend motief is.
Bent u bereid de kernwapenindustrie niet langer in aanmerking te laten komen voor een ruling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een aanvullende heffing in te voeren op winsten die voortkomen uit de ontwikkeling van en/of de handel in kernwapens of andere massavernietigingswapens? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van een rapport van de Amerikaanse organisatie CodePink, waarin wordt aangetoond dat dezelfde Amerikaanse kernwapenbedrijven die in Nederland belastingvoordelen genieten, diep betrokken zijn bij wapenleveranties aan Saoedi-Arabië dat deze wapens gebruikt in de oorlog in Jemen? Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat bedrijven belastingvoordeel ontlenen aan deze oorlogswinsten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen stelt u voor?2
Er gelden geen afwijkende regels in het fiscale recht voor wapen producerende bedrijven. De defensie-industrie is een legitieme industrie. Daarnaast staat het een belastingplichtige vrij om eigen keuzes te maken over de structuur en vestigingsplaats van zijn activiteiten. Wanneer de defensiebedrijven echter in Nederland produceren, of vanuit Nederland hun militaire producten verkopen valt dit onder exportcontroleregels. Nederland verleent geen exportvergunningen voor goederen die gebruikt kunnen worden in de gewapende strijd in Jemen of bij mensenrechtenschendingen in Saoedi-Arabië. Binnen de EU roept Nederland andere lidstaten op tot eenzelfde strikte toetsing van de gemeenschappelijke criteria van het Europees wapenexportbeleid. Deze oproep is tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018 door premier Rutte herhaald. Ook op VN-niveau heeft Nederland tijdens de VNVR-zitting van 16 november 2018 alle partijen opgeroepen de export van wapens te beëindigen wanneer er enig risico is dat deze in Jemen zullen worden ingezet.
Bent u bereid maatregelen te treffen om wapenfabrikanten, vooral zij die ook kernwapens produceren, te weren uit Nederland? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord vraag 1, 5 en 8.
De erbarmelijke staat van de vliegschool in Woensdrecht |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Vliegschool Defensie op Woensdrecht in «erbarmelijke staat»»?1
Ja, het artikel verwijst naar een werkbezoek van de Inspecteur Generaal der Krijgsmacht van 1 maart 2018.
Bent u van mening dat Defensie haar personeel mag huisvesten, opleiden of op elke andere manier laten werken in gebouwen die zo verwaarloosd zijn dat er schimmel op de muren staat? Zo nee, waarom is er niets gedaan na de afgifte nieuwbouwvergunning die is afgegeven in 2010?
De nieuwbouw voor de Elementaire Vliegeropleiding (EMVO) staat al een tijd in het defensie bouwprogramma, maar is in verband met bezuinigingen en omgevingsvergunningenproblematiek naar achteren geschoven. Hierdoor moeten de noodgebouwen omstreeks twee jaar langer dan verwacht dienst doen. Het personeel is hierover begin 2018 geïnformeerd.
Omdat de noodgebouwen langer gebruikt moeten worden, zijn mede op aangeven van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) en in overleg met de lokale medezeggenschap, acties ter verbetering ingezet. Zo worden onder meer lekkages hersteld, gevels en kozijnen geschilderd en vloerbedekking deels vervangen. Een groot deel van deze verbeteringen is voor het einde van het jaar uitgevoerd, met een kleine uitloop naar het eerste kwartaal van 2019. Het CEAG heeft geen bedrijfsonveilige of ongezonde situaties geconstateerd.
Defensie Vastgoed Management (DVM) werkt momenteel aan een programma van eisen voor de nieuwbouw. Dit programma van eisen wordt begin 2019 verwacht, waarna het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) opdracht krijgt het project verder uit te werken en te realiseren. Realisatie van nieuwbouw staat voor eind 2020 gepland in het bouwprogramma van DVM, maar is vooral afhankelijk van de verstrekking van de benodigde vergunningen.
Bent u geïnformeerd over het indringende advies van de inspecteur aan de Commandant Luchtstrijdkrachten in de luchtmachttoren in Breda om snel iets aan de situatie te doen? Zo ja, is de reactie mede namens u gegeven? Zo nee, gaat u per omgaande nu wel iets ondernemen om het Defensiepersoneel van een veilige werkomgeving te voorzien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u geïnformeerd over de andere klachten en problemen die zich bij de vliegschool voordoen? Was u bijvoorbeeld op de hoogte van het feit dat chroom-6 houdende verf is gebruikt in cockpits van lesvliegtuigen? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen? Zo nee, waarom niet? Onderneemt u stappen om de problemen met de automatiseringssystemen van de meteorologische dienst op te lossen?
Ja. Medio 2017 is door het CEAG een risicobeoordeling uitgevoerd naar vermeende blootstelling van vliegers aan chroom-6 bij het vliegen met de PC-7. Uit dit CEAG onderzoek bleek dat de luchtconcentratie de grenswaarde chroom-6 niet overschreed.
Het oude verfsysteem in de cockpits van de PC-7 bevatte in alle lagen chroomhoudende verf. Voor de PC-7 is een chroomvrij verfsysteem gecertificeerd voor de buitenzijde van de romp en de cockpit van het toestel. Dit chroomvrije verfsysteem wordt aangebracht wanneer een toestel van een nieuwe verflaag moet worden voorzien.
De aanwezigheid van chroomhoudende verf op een vliegtuig levert in principe geen gezondheidsrisico op. Alleen in geval vliegtuigdelen worden bewerkt (schuren, verspanen, boren) bestaat de kans dat chroom-6 deeltjes vrij komen. Daarom wordt niet onnodig maar alleen tijdens onderhoud (een deel van) het verfsysteem vervangen. Een deel van de romp moest recent worden voorzien van een nieuwe verflaag en daarvoor is het chroomvrije verfsysteem toegepast (Kamerbrief 35 000-X, nr. 7).
Over de automatiseringssysteem van de meteorologische dienst kan ik u melden dat het personeel van de Joint Meteorologische Groep nadrukkelijk betrokken is geweest bij de beoordeling van de aangeboden systemen. Het nieuwe systeem functioneert, maar kent aanloopproblemen waarvan de impact gering is. De verwachting is dat deze kinderziektes in 2019 worden opgelost.
Welke korte en langere termijn gevolgen heeft het noodgedwongen om veiligheidsredenen moeten sluiten van het vliegveld voor de opleiding van de vliegers? Bent u hierover eerder geïnformeerd? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen? Zo nee, welke acties gaat u nu ondernemen?
Ik heb de Kamer begin dit jaar geïnformeerd over het personeelstekort in het vakgebied Luchtverkeersleiding (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1472). Het vakgebied Luchtverkeersleiding kampt al enkele jaren met tekorten als gevolg van een moeizame instroom en een relatief grote irreguliere uitstroom. Dit betekent dat we gemiddeld één keer per kwartaal de openstelling van het vliegveld Woensdrecht gedurende een dagdeel moeten beperken. Door de inzet van het personeel af te stemmen op het geplande vliegprogramma levert dit tot op heden geen beperkingen op voor de EMVO.
Kunt u een overzicht geven van de staat van onroerend goed van Defensie, mede na aanleiding van dit en het eerdere bericht dat militairen in hotels gehuisvest werden vanwege de slechte omstandigheden van de barakken op Huis ter Heide?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals u is toegezegd in o.a. het WGO-P, krijgt de Kamer uiterlijk 1 juni 2019 het Strategisch Vastgoed Plan toegezonden.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling beantwoorden?
Nee. Gezien de zeer korte reactietijd tussen het indienen van de vragen en de begrotingsbehandeling is dit niet mogelijk geweest.
Het bericht ‘Honderden militairen slapen in hotels omdat barakken Huis ter Heide te slecht zijn’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Honderden militairen slapen in hotels omdat barakken Huis ter Heide te slecht zijn»?1
Ja.
Klopt het dat militairen met als thuisbasis Huis ter Heide niet meer op hun thuisbasis kunnen overnachten, omdat barakken gesloten zijn? Om welke barakken gaat dit en zijn meer van dergelijke gevallen bekend?
Na klachten van personeel gelegerd op het Walaardt Sacré Kamp te Huis ter Heide is vastgesteld dat de legering niet voldoet aan de minimale eisen. Dit is de reden dat de Commandant van het Defensie Ondersteuningscommando met spoed maatregelen heeft genomen om het betrokken personeel elders onder te brengen.
Het Walaardt Sacré Kamp telt elf legeringsgebouwen, waarvan zes uit 1942, twee uit 1954 en drie uit 1991. De oudste gebouwen, uit 1942 en een gebouw uit 1954, zijn niet meer geschikt te maken voor legering: ze worden gesloopt en vervangen, waarvoor de plannen nog moeten worden gemaakt. Een ander gebouw uit 1954 wordt opgenomen in het project Maatregelen Brandveiligheid Legeringsgebouwen en voldoet in het eerste kwartaal van 2019 aan de eisen. De gebouwen uit 1991 voldoen aan de brandveiligheidseisen.
Naast de maatregelen voor brandveiligheid wordt het gebruik en de leefbaarheid van de legeringsgebouwen van Defensie in kaart gebracht en wordt gewerkt aan robuuste toekomstbestendige legering, die ook voldoet aan de wettelijke eisen. In een separate brief informeer ik u over de voortgang van de aanpak van de brandveiligheid van legeringsgebouwen.
Klopt het dat brandveiligheid, ongedierte en hygiëne redenen waren om de gebouwen te sluiten? Zo nee, wat dan wel? Zo ja, komt dit vaker voor en hoe duidt u het dat militairen hebben geslapen in onveilige en onhygiënische gebouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat sommige gebouwen op kamp Walaardt Sacré zo vervallen zijn dat ze vervangen moeten worden door nieuwbouw? Zo ja, hoeveel gaat de nieuwbouw kosten? Zo nee, wat zijn de kosten van de renovatie van deze gebouwen?
Door jarenlange bezuinigingen was minder budget beschikbaar voor onderhoud aan gebouwen. De toekomst van het Walaardt Sacré Kamp was ongewis, waardoor het onderhoud aan de gebouwen op die locatie zeer beperkt was. Als gevolg van de Defensienota 2018 is budget beschikbaar voor de renovatie van de jongste drie gebouwen uit 1991 en voor één gebouw uit 1954. Voor de overige zeven gebouwen worden nieuwbouwplannen gemaakt. Uitgaande van een standaardontwerp voor legering duurt oplevering ten minste twee jaar. Omdat de plannen voor de renovatie en de nieuwbouw nog niet gereed zijn, zijn de kosten voor renovatie en nieuwbouw nog niet bekend.
Klopt het dat er hotels zijn geboekt om de militairen onder te brengen? Zo ja, hoeveel heeft dit gekost en uit welke middelen wordt dit gefinancierd?
De vier goede legeringsgebouwen worden zo efficiënt mogelijk gebruikt gedurende de renovatie-activiteiten. Het overige personeel moest op zeer korte termijn elders worden gehuisvest. De afgelopen jaren is, als gevolg van bezuinigingen, kritisch gekeken naar vraag en aanbod van legering, zodat er in de verschillende regio’s geen overschot aan bedden meer is. Daarmee is geld bespaard, maar in noodsituaties als deze komt Defensie dan voor extra kosten te staan. Nadat zo’n noodmaatregel is getroffen, wordt meteen gezocht naar goedkopere alternatieven, bij voorkeur op andere militaire locaties.
Vanwege de spoed is via het rijksbrede raamcontract Hotel- en vergaderaccommodaties in de nabije omgeving gedurende bepaalde tijd hotelkamers gehuurd, maximaal voor ongeveer 200 medewerkers. Hieraan is circa € 700.000 uitgegeven. Deze kosten zijn gefinancierd uit het budget Facilitaire Dienstverlening. Vanaf 19 november zijn, door interne herschikking, alle medewerkers weer gelegerd op militaire locaties in Huis ter Heide, Amersfoort en Baarn. Dit betreft het personeel dat op de betreffende locatie tewerk is gesteld en langdurig is gelegerd. Voor bezoekers die kortstondig een kamer nodig hebben, kan het nodig zijn alsnog gebruik te maken van hotels in de regio.
In algemene zin geldt dat als Defensie onderhoud pleegt aan legeringsgebouwen, het personeel tijdelijk elders wordt gehuisvest. Hierbij hanteren we het uitgangspunt dat die huisvesting eerst gebeurt in andere Defensieaccommodaties. Slechts indien die niet beschikbaar zijn, binnen redelijke reisafstand, wordt gebruik gemaakt van alternatieven zoals hotels.
Wat zijn de totale kosten in de afgelopen 5 jaar, verdeeld per jaar, voor het onderbrengen van militairen in hotels, omdat barakken ongeschikt bleken te zijn?
Zie antwoord vraag 5.
De levering van uit Nederland afkomstige wapens en patrouilleboten aan (para)militaire entiteiten in Libië |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Gadaffi verdwenen, maar Damen bleef geliefd in Libië» en «Overheid te lief voor Damen»?1
Ja.
Kunt u uitleggen hoe de levering van dit Nederlandse materieel zich verhield met het toen geldende wapenembargo van de Verenigde Naties (VN)?
De levering was in overeenstemming met het toen geldende wapenembargo van de Verenigde Naties en het toen geldende wapenembargo van de Europese Unie. Het betrof de levering van niet-militaire, niet-vergunningplichtige schepen.
Welke wapens, wapensystemen of voertuigen die met wapens uitgerust kunnen worden zijn door Damen Shipyards aan partijen in Libië geleverd sinds het uitbreken van de volksopstand in 2011? Zijn voor deze leveringen wapenexportvergunningen afgegeven door uw ministerie? Zo ja, kunt u de toets aan het mensenrechtencriterium voor deze vergunningen toelichten met het oog op de vele mensenrechtenschendingen in Libië? Zo nee, waarom heeft uw ministerie geoordeeld dat voor deze leveringen geen wapenexportvergunningen noodzakelijk waren?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft sinds het uitbreken van de volksopstand in 2011 geen vergunningen afgegeven voor de uitvoer van militaire goederen aan Libië. Kerngegevens over de afgifte van alle uitvoervergunningen voor militaire goederen kunt u vinden op de website van de rijksoverheid.2
Bedrijven hoeven geen vergunning aan te vragen voor de uitvoer van niet-vergunningplichtige goederen. Net als andere EU-lidstaten houdt de Nederlandse overheid geen overzichten bij van de uitvoer van niet-vergunningplichtige goederen.
Kunt u bevestigen dat de door Damen Shipyards aan de Libische marine geleverde Stan Patrols rondvaren met machinegeweren die zijn gemonteerd op de daarvoor geschikte mountings op deze boten?
In 2016 ontving het Ministerie van Buitenlandse Zaken informatie dat door Damen geleverde onbewapende patrouilleschepen achteraf door Libische entiteiten van zware wapens waren voorzien op het voordek. De generieke steunen («mountings») op het voordek die door Damen waren voorzien, waren ongeschikt voor dergelijke zware wapens.
Het ministerie heeft in juli 2016 contact gehad met Damen en zorg uitgesproken over de bewapening van deze schepen. Ook heeft het ministerie met Damen afgesproken dat voor de levering van niet-vergunningplichtige patrouilleschepen aan Libië voortaan eerst contact met het ministerie moet worden opgenomen, omdat was gebleken dat Libië deze ongewapende patrouilleschepen achteraf van zware wapens heeft voorzien.
Sindsdien heeft Damen geen niet-vergunningplichtige patrouilleschepen aan Libië geleverd. Indien Damen dit wel zou overwegen, zou het ministerie Damen een ad hoc vergunningplicht opleggen.
Klopt het dat in de brochure van Damen Shipyards voor de Libische marine al machinegeweren op de boten stonden afgebeeld en dat uw ministerie hiervan op de hoogte was? Zo ja, hoe rijmt u dit met de reactie van uw ministerie in het NRC-artikel dat de mountings op de boten niet waren bedoeld voor wapens?
Voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken is het niet van belang welke brochure een Nederlands bedrijf in het commerciële traject gebruikt. Het gaat erom of de uit te voeren goederen vergunningplichtig zijn of niet. Zoals in voorafgaande antwoorden gesteld heeft het ministerie zorgvuldig bekeken of de patrouilleboten (Stan Patrol 1605) vergunningplichtig waren. Dat was en is niet het geval. De steunen («mountings») zijn generiek van aard en kunnen voor meerdere doeleinden gebruikt worden, waaronder ter ondersteuning van zoeklichten.
Klopt het dat Damen Shipyards geen exportvergunning hoefde aan te vragen voor de levering van Stan Patrols aan de Libische marine? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de Europees gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport?
Ja. De levering was in overeenstemming met het toen geldende wapenembargo van de Verenigde Naties en het toen geldende wapenembargo van de Europese Unie. Het betrof de levering van niet-militaire, niet-vergunningplichtige schepen. Het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport is niet van toepassing op niet-vergunningplichtige goederen.
Wat wordt door uw ministerie bedoeld met de in het artikel van de NRC gegeven reactie dat het er slechts om gaat met welk doel geëxporteerd materieel is ontworpen, en niet waar het in de praktijk voor wordt gebruikt? Betekent dit dat u van mening bent dat in principe alle leveringen van wapenmaterieel buiten de vergunningsplicht kunnen vallen als de leverancier maar beargumenteerd dat het einddoel van het materieel niet militair van aard is?
Op de EU Gemeenschappelijke Lijst van Militaire goederen (ML-lijst) staat beschreven welke goederen als militair worden geclassificeerd. Het gaat daarbij altijd om de aard van de goederen, dat wil zeggen met welke technische specificaties en/of met welk oogmerk de goederen zijn ontwikkeld. Het daadwerkelijke eindgebruik bepaalt inderdaad niet of een goed vergunningplichtig is. Bij het bepalen of een goed onder de ML-lijst valt, gaat het ministerie zorgvuldig te werk. Hierbij wordt onder andere informatie afkomstig van de fabrikant, de eigen technische kennis en de kennis van bondgenoten meegenomen.
In dit specifieke geval is de vraag of de steunen zich karakteriseren als «bevestigingspunten of versterkte punten voor wapens met een kaliber van 12,7 mm of meer», waarbij bevestigingspunten zijn gedefinieerd als «affuiten voor wapens of structurele verstevigingen voor de installatie van wapens» (tekst uit ML-lijst). In het Engelstalige brondocument (Wassenaar Arrangement Munitions List) is dit gedefinieerd als «mountings» or hard points for weapons having a calibre of 12,7 mm or greater» waarbij «mounts» zijn gedefinieerd als «mounts or structural strengthening for the purpose of installing weapons».
Omdat de steunen niet zijn doorberekend (ontworpen) voor bevestiging/ ondersteuning van wapens met een kaliber van 12,7 mm of meer en gebruikt worden voor andere zaken zoals het bevestigen van zoeklichten, vallen de steunen niet onder de ML-lijst. Het betreft generieke steunen.
Deze zienswijze geldt sinds jaar en dag, aangezien het ministerie uitgaat van de tekst van de ML-lijst.
Aanhoudend gebruik chroom 6 bij de koninklijke Luchtmacht |
|
Sadet Karabulut , Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Klopt het dat sinds 2012 High Solid Primer, een grondverf, bij de Nederlandse luchtmacht wordt gebruikt en dat deze verf een dubbele hoeveelheid chroom-6 bevat dan een eerder gebruikte verf?1 Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
In 2012 heeft de fabrikant, op grond van EU-regelgeving, de epoxy primer vervangen door een nieuw product, de zogeheten High Solids Primer (HSP), waarin minder oplosmiddelen waren toegepast. Daardoor steeg het percentage vaste bestanddelen waaronder chroom-6. Een veranderd percentage (van 16 procent in de oude situatie naar 30 procent in de huidige situatie) betekent niet dat er meer chroom-6 is toegevoegd. Er is voor deze HSP geen gecertificeerd alternatief met dezelfde corrosie werende eigenschappen. De HSP is aan te brengen met één passage met de verfspuit in plaats van twee. Daardoor is de tijdsduur van spuiten en dus het vrijkomen van verfnevel de helft korter. Als de verf wordt aangebracht volgens de instructies van de fabrikant resulteert het in een verfsysteem met ongeveer evenveel chroom-6 per vierkante meter als bij de oude primer.
Herinnert u zich uw belofte dat u «zal bezien of gezamenlijk met bondgenoten naar oplossingen kan worden gezocht»?2 Heeft u dat inmiddels gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de stand van zaken?
Structureel vindt overleg plaats met bondgenoten, zoals in de jaarlijkse F-16 Corrosion Technical Interchange Meeting, die dezelfde types luchtvaartuigen gebruiken om ervaringen en kennis uit te wisselen over diverse onderwerpen waaronder het gebruik van chroom-6. België en Noorwegen passen bij het C-130 Hercules transporttoestel alternatieve verven toe die in Nederland nog niet zijn gecertificeerd. De certificering is een nationale verantwoordelijkheid. Nederland heeft al sinds 2005 een Militaire Luchtvaart Autoriteit die daarop toeziet.
In Nederland zijn Militaire Luchtvaarteisen en toezicht daarop door de Militaire Luchtvaart Autoriteit bij wet geregeld. Deze situatie is vergelijkbaar met veel landen waaronder Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Andere landen volgen hun eigen regels voor wat betreft certificering en toezicht. De ervaringen van België en Noorwegen met hun verfsysteem op het C-130 Hercules-transportvliegtuig worden gebruikt bij de certificering van een chroomvrij verfsysteem voor de Nederlandse C-130»s. Met Noorwegen is contact over het verfsysteem van hun F-16’s. Daarnaast is Nederland volledig op de hoogte van testen met chromaatvrije verfsystemen voor de Apache en Chinook door US NAVAIR en US ARMY. Het uitgangspunt is om in de eerste plaats te voldoen aan de luchtwaardigheidseisen en daarbij chroom-6 zoveel en zo snel mogelijk uit te bannen, en tot die tijd worden maatregelen genomen om veilig te kunnen werken met chroom-6. Uit het rapport van het Coördinatiecentrum Expertise Omstandigheden en Gezondheid (CEAG) dat de Kamer in juni jl. heeft ontvangen, blijkt dit ook het geval te zijn.
Is het waar dat België geen chroom-6 meer gebruikt, zoals kan worden afgeleid uit de beraadslagingen van het Belgische parlement? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?3 Was u bekend met de Belgische positie en wat is uw oordeel hierover?
Het verfsysteem op vliegtuigen bestaat in principe uit drie lagen: hechtprimer, primer en topcoating. Als in België gesproken wordt over verf, dan wordt daar de topcoating mee bedoeld. De topcoating is voor zowel de Belgische als Nederlandse vliegtuigen chroom-6 vrij. De hechtprimer en primer – door België grondlagen genoemd – voor luchtvaartuigen bevatten wel chroom-6. Indien werkzaamheden aan deze grondlagen noodzakelijk zijn, besteedt de Belgische krijgsmacht deze werkzaamheden uit.
Is het tevens waar dat Noorwegen grondverven gebruiken zonder chroom-6?4 Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Noorwegen gebruikt, net als Nederland, voor de buitenzijde van de F-16 (voor zowel de primer als de topcoating) een chroomvrij verfsysteem. Op enkele moeilijk bereikbare plaatsen is nog chroom-6 houdende primer aanwezig. In Noorwegen wordt bij kleine reparaties van het verfsysteem de voorkeur gegeven aan het gebruik van een chroomhoudende verf. Noorwegen gebruikt voor het Hercules-transportvliegtuig C-130 al een chroomvrij verfsysteem. In Nederland kan dat niet omdat dit verfsysteem nog niet is gecertificeerd. Defensie is wel bezig met het certificeringstraject voor deze alternatieve verf bij de C-130. Op dit moment zijn er al wel drieënveertig Nederlandse F-16’s voorzien van een chroom-6-arm verfsysteem, alleen de hechtprimer op deze toestellen bevat nog chroom-6. Zes F-16’s zijn voor de aanpassing naar het chroom-6-arm verfsysteem ingepland waarbij een deel (negentien F-16’s) deze behandeling vanwege afstoting niet ondergaat. Dit als gevolg van de vervanging door de F-35. De aanpassing van het verfsysteem van de F-16 besteedt Defensie uit en wordt uitgevoerd in Portugal.
Wat weerhoudt u ervan de verf of verven die in Noorwegen en België worden gebruikt ook te gaan gebruiken? Kunt u melden wat de verhoging van de kosten in gebruik en onderhoud zal zijn als u chroom-6-vrije verf zou gaan gebruiken?
Zodra de verfsystemen die België en Noorwegen gebruiken, gecertificeerd zijn voor de Nederlandse luchtvaartuigen, worden deze ook hier gebruikt. Certificering is een nationale verantwoordelijkheid, die wij uitvoeren binnen de kaders van de Militaire Luchtvaarteisen. De bevoegdheid tot certificering berust bij de Militaire Luchtvaart Autoriteit. Wij nemen niet zonder eigen onderzoek bevindingen van andere landen over. Nederland is een van de landen die voorop loopt ten aanzien van Militaire Luchtvaarteisen. Andere landen zoals België volgen deze ontwikkeling. België heeft toestemming verleend chroomvrije verf toe te passen op een moment dat er nog geen Militaire Luchtvaart Autoriteit was ingesteld. Daarbij is geen certificeringsonderzoek gedaan dat aan onze eisen voldoet. Eventuele verhoging van de kosten speelt geen doorslaggevende rol bij een besluit tot het gebruiken van een chroomvrij verfsysteem. Ook Nederland past al diverse chroomarme verfsystemen toe zoals bij de F-16 en werkt daarbij samen met andere landen.
Is het waar dat u werkt aan een roadmap om chroom-6-vrije verf te gaan gebruiken? Wanneer voorziet dit plan in het gebruik van chroom-6 vrije verf bij Defensie?
De afgelopen jaren heeft Defensie voor de verschillende type luchtvaartuigen initiatieven ontplooid om het gebruik van chroom-6 terug te dringen. Tezamen vormen deze initiatieven een roadmap op weg naar een chroomarme en waar mogelijk chroomvrije vliegtuigvloot. We spreken van een chroomarm verfsysteem als alleen de primer en top-coating chroomvrij zijn, maar de hechtprimer nog chroom bevat. We spreken van een chroomvrij verfsysteem als ook de hechtprimer chroomvrij is waardoor alle lagen chroomvrij zijn.
De Defensie Materieel Organisatie (DMO) heeft de opdracht gekregen een concreet en uitvoerbaar plan op te stellen met betrekking tot initiatieven voor nog verdere reductie van gebruik van chroom-6 in luchtvaartsystemen en in luchtvaart gerelateerde gronduitrusting. Dit plan is uiterlijk 1 maart 2019 gereed. Parallel aan het schrijven van het plan wordt voortdurend gewerkt aan het terugdringen van chroom-6. Het terugdringen van chroom-6 op de F-16 is hiervan een voorbeeld (zie vraag 4).
Kunt u de Kamer de technische gegevens doen toekomen van het gebruik van de huidige coatings met de dubbele hoeveelheid Chroom-6? Voldoet Defensie aan de door Sociale Zaken en Werkgelegenheid gestelde grenswaarde?
Ja, het betreft de High Solids Primer (HSP). Dit is de laag onder de topcoating. De HSP is van het type 10P20–13 Epoxy Primer. De factsheet van de fabrikant is gevoegd als bijlage.
Zoals ik eerder heb gemeld in mijn brief van 4 juni jl. (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126), zijn er voor het veilig werken met chroom-6 door Defensie concrete maatregelen genomen. De luchtconcentratie die wordt gemeten buiten het masker is in de meeste gevallen beneden de wettelijke grenswaarde. Door het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (waaronder beschermingsmiddelen met onafhankelijke ademlucht) blijft de blootstelling voor het personeel onder de grenswaarde.
Wat is er gedaan met de door defensiemedewerkers en interne arbodienst geuite zorgen over de aanwezigheid van een dubbele hoeveelheid chroom-6 in de coatings?
Op 23 april 2013 is voorlichting gegeven aan de schilders over de wijze van aanbrengen van de High Solids Primer. Hierbij hebben medewerkers van de Defensie Materieel Organisatie (specialisten bedrijfsstoffen) en medewerkers van de verffabrikant uitleg gegeven. In 2014 is door de Defensie Materieel Organisatie de voorlichting herhaald. Naar aanleiding van de zorgen van de schilders is een onderzoek door het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) opgestart om vast te stellen of de HSP een verhoogd risico gaf op blootstelling. De resultaten van dit CEAG-onderzoek wezen in 2015 uit dat de blootstelling onder de wettelijke grenswaarden bleef.
Klopt het beweerde dat het personeel is geïnstrueerd om de verf dunner te spuiten om risico’s te verminderen waardoor de hoeveelheid chroom-6 ongeveer gelijk blijft? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de signalen van het defensiepersoneel dat dit niet het geval zou zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat indien er geen gecertificeerde verf gebruikt wordt, men niet mag vliegen? Is het tevens waar dat de Militaire Luchtvaart Autoriteit (MLA) dit bepaalt?5 Zo ja, betekent dit dat indien niet voldaan wordt aan de regelgeving van de MLA men per definitie en onder geen beding mag vliegen?
De MLA houdt er toezicht op dat elke ontwerpwijziging aan van toepassing zijnde luchtwaardigheidseisen voldoet. Indien dit op correcte wijze is aangetoond, wordt de ontwerpwijziging goedgekeurd – gecertificeerd – door de MLA. Indien een ontwerpwijziging nog niet is goedgekeurd, kan in principe niet worden gevlogen met vliegtuigen waarop deze ontwerpwijziging reeds is uitgevoerd. Indien dit om operationele redenen wel noodzakelijk is, kan de gebruiker een ontheffingsverzoek indienen bij de MLA. De MLA kan vervolgens namens de Minister van Defensie een ontheffing verlenen om te mogen vliegen met een niet gecertificeerde configuratie. Hieraan dient te allen tijde een gedegen risico analyse ten grondslag te liggen die door de aanvrager is gevoegd bij de ontheffingsaanvraag. Een ontheffing is altijd tijdelijk van aard.
Kunt u aangeven om wat voor soort «bureaucratie» het gaat als gesteld wordt dat «gesprekken over een alternatief zijn stilgevallen» en besloten is geen vervolgonderzoek te starten? Zo ja, betreft het hier een gebrek aan afstemming of een gebrek aan middelen of personeel?6
Het gaat om het certificeringstraject binnen de luchtvaart. Als een verfsysteem door een geaccrediteerde vliegtuigfabrikant wordt voorgeschreven, heeft de vliegtuigfabrikant alle beproevingen doorgevoerd en kan op relatief eenvoudige wijze een certificering plaatsvinden. Deze validering van de informatie van de vliegtuigfabrikant kan binnen ongeveer een maand. Als daarentegen verffabrikanten andere verfsystemen aanbevelen, zonder dat die door de vliegtuigfabrikant zijn getest en goed bevonden, moet binnen Defensie een verificatieproces plaatsvinden. Naast uitgebreide (laboratorium) testen worden, met ontheffing van de MLA, daadwerkelijke beproevingen op luchtvaarttuigen uitgevoerd. Dit is een langdurig proces (enkele jaren) omdat corrosie mogelijk pas na lange tijd optreedt. Als er voldoende vertrouwen in de nieuwe verf is, wordt door de Defensie Materieel Organisatie de benodigde formele documentatie opgesteld. Tenslotte vindt goedkeuring door de Militaire Luchtvaart Autoriteit plaats. Door combinaties van redenen zoals capaciteitsbeschikbaarheid of prioriteitsstelling kunnen certificeringsprocessen worden opgeschort. In 2017 is het vervolgonderzoek opgestart en inmiddels wordt gewerkt aan de certificering van een volledig chroomvrij verfsysteem voor de F-16.
Bent u bereid deze en eerder door ons gestelde vragen over chroom-6 voor het algemeen overleg Chroom-6 bij Defensie op 7 november 2018 te beantwoorden?7
Ja.
Het bericht dat twee derde van de mariniers uitstroomt als de verhuizing naar Vlissingen door gaat |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat twee derde van de mariniers uitstroomt als de verhuizing naar Vlissingen door gaat?1
Ja.
Kunt u de cijfers bevestigen dat twee derde van de mariniers vertrekt als de verhuizing doorgaat? Zo ja, waarom moet de Kamer dat via een Wob-verzoek vernemen? Zo nee, waarom niet?
De enquête van de afdeling Trends, Onderzoek en Statistiek (TOS) van Defensie betrof een breder medewerkers tevredenheidsonderzoek onder mariniers. Zulke onderzoeken worden eens in de paar jaar onder alle eenheden gehouden. De percentages in de enquête betreffen het deel van de mariniers dat overweegt het Korps Mariniers te verlaten en gaan derhalve niet over de daadwerkelijke uitstroom. In de enquête heeft op de betreffende vraag 65 procent van de ondervraagde mariniers een antwoord gegeven. Van hen geeft 68 procent aan dat zij overwegen het Korps te verlaten vanwege de voorgenomen verhuizing naar Vlissingen.
Het onderzoek ging over veel meer dan alleen de redenen voor vertrek. Ook in mijn stand van zaken brief van 11 september jl. (Kamerstuk 33 358, nr. 9) heb ik erop gewezen dat behalve de voorgenomen verhuizing er in de enquête meer redenen worden genoemd om ander werk te zoeken, waaronder arbeidsvoorwaarden en de balans tussen werk en privé. Onder de redenen voor het personeelsverloop scoort de factor salaris zelfs het hoogst. De rapportage is in te zien op de website van de rijksoverheid.2
Kunt u aangeven wat directe indirecte, nationale en internationale gevolgen zijn indien het huidige korps met tweede derde afneemt? Zo nee, waarom niet?
Afname van de sterkte van het Korps Mariniers met twee derde zou de operationele inzetbaarheid ruim onder de norm doen dalen. Als direct gevolg zou het Korps Mariniers dan nog slechts een zeer beperkte bijdrage kunnen leveren aan de nationale en internationale taakuitvoering van Defensie. Een dermate hoge uitstroom zou ook een negatief effect hebben op de eigen opleidingscapaciteit.
Een indirect gevolg is dat de oprichting van het Fleet Marine Squadron, een nieuwe eenheid binnen de marine bestaande uit vlootpersoneel en mariniers, zou moeten worden uitgesteld. Het squadron moet begin 2021 operationeel zijn. De oprichting van deze eenheid heeft tot doel de reguliere marinierseenheden te ontlasten.
Kunt u aangeven hoeveel vacatures momenteel openstaan bij het korps mariniers? Kunt u overzien of de vacatures sneller of langzamer vervuld zullen worden indien het korps naar Vlissingen zal verhuizen?
Zoals vermeld in de antwoorden op de feitelijke vragen over de P-rapportage (Kamerstuk 35 000 X, nr. 17)) is het niet bekend hoeveel vacatures er zijn omdat het gehanteerde personeelssysteem dit niet registreert. Het aantal vacante functies wordt wel geregistreerd. Een vacante functie wordt een vacature als de commandant of leidinggevende ook daadwerkelijk op zoek gaat naar personeel om deze arbeidsplaats te vullen. Voor het gehele Korps Mariniers bedraagt het aantal vacante functies op dit moment 566. Ik kan niet speculeren over de vraag of vacatures bij een verhuizing naar Vlissingen sneller of langzamer worden gevuld.
Kunt u aangeven hoe groot de economische impact is voor Vlissingen indien de verhuizing doorgaat? Welke economische gevolgen dit heeft voor de regio Doorn? Zo nee, waarom niet?
Overeenkomstig de behoeftestelling biedt de kazerne directe werkgelegenheid voor 1788 vte-en (Kamerstuk 33 358, nr. 1). Over de indirecte werkgelegenheid die met de aanwezigheid van de kazerne is gemoeid, heeft Defensie geen eigen gegevens. Ook een analyse van de economische gevolgen voor Vlissingen en Doorn is bij Defensie niet bekend. Ten tijde van de besluitvorming hebben zowel Doorn als Vlissingen bij Defensie economische informatie aangeleverd, maar deze betrof de investerings- en exploitatiekosten voor Defensie bij dan wel het renoveren van de kazerne in Doorn, dan wel het ontwikkelen van een nieuwe kazerne in Vlissingen. De vergelijking van deze aangeleverde informatie is in een bijlage Onderzoek naar volledigheid financiële onderbouwing businesscase VBHKAZ en rapport Zeeland bij de antwoorden op schriftelijke vragen van 22 juni 2012 met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 32 733, nr. 70).
Ziet u net als provincie Zeeland, en de gemeente Vlissingen, de mariniers louter als economisch verdienmodel? Zo nee, waaruit blijkt uw waardering dan wel?
Deelt u de mening dat deze cijfers bewijzen dat de mariniers de verhuizing niet zien zitten, en dat Defensie zich als goede werkgever moet gedragen en de verhuisplannen moet staken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw Kamer gemeld in de brief van 31 augustus 2012 (Kamerstuk 33 358, nr. 1) was de reden voor de verhuizing: «de Van Braam Houckgeestkazerne is toe aan een grootscheepse, tijdrovende en kostbare renovatie, maar die renovatie zal het ruimtegebrek niet oplossen; een afweging van alternatieven heeft geleid tot een keuze voor de Buitenhaven bij Vlissingen als geschikte locatie voor de mariniers».
Zoals ik reeds heb gezegd in mijn brief aan de Kamer van 11 september jl. en de antwoorden op Kamervragen van 12 oktober jl., baart de verhuisbereidheid onder mariniers ons zorgen en neem ik de signalen over de onvrede onder de mariniers zeker serieus (Kamerstuk 33 358, nr. 9 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 281). Defensie is onder leiding van procesbegeleider ltgen b.d. B.H. Hoitink, oud-Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht dan ook in gesprek met de Tijdelijke Reorganisatie Medezeggenschapscommissie Verhuizing MARKAZ over het woon- en leefklimaat op de nieuwe kazerne, overeenkomstig het advies van het College voor Geschillen Medezeggenschap Defensie.
Omdat deze gesprekken veranderingen tot gevolg kunnen hebben voor de outputspecificatie en om het overleg met de medezeggenschap niet onder druk te zetten, is de dialoog met de PPS-aanbesteding voorlopig opgeschort (Kamerstuk 33 358, nr. 10).
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Materieel?
Ja.
Het bericht dat in de nieuwe verf dubbel zo veel Chroom-6 zit |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dubbel zoveel giftig chroom-6 in nieuwe verf Defensie?1
Ja.
Begrijpt u het verschil tussen de begrippen «enkel» en «dubbel» in de context «in de nieuwe verf zit dubbel zo veel chroom-6»? Zo ja, waarom gebruikt Defensie verf waar dubbel zoveel chroom-6 in zit?
In 2012 heeft de fabrikant, op grond van EU-regelgeving, de epoxy primer vervangen door een nieuw product, de zogeheten High Solids Primer (HSP), waarin minder oplosmiddelen waren toegepast. Daardoor steeg het percentage vaste bestanddelen waaronder chroom-6. Een veranderd percentage (van 16 procent in de oude situatie naar 30 procent in de huidige situatie) betekent niet dat er meer chroom-6 is toegevoegd. Er is voor deze HSP geen gecertificeerd alternatief met dezelfde corrosiewerende eigenschappen. De HSP is aan te brengen met één passage met de verfspuit in plaats van twee. Daardoor is de tijdsduur van spuiten en dus het vrijkomen van verfnevel de helft korter. Als de verf wordt aangebracht volgens de instructies van de fabrikant, resulteert dit in een verfsysteem met ongeveer evenveel chroom-6 per vierkante meter als bij de oude primer.
Klopt de stelling van Nieuwsuur dat Defensie in België geen, en Defensie in Noorwegen nagenoeg geen, verf met Chroom-6 meer gebruiken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar is uw gebrek aan vertrouwen in het genoemde product op gebaseerd?
Nee, deze stelling klopt niet. Evenals in Nederland bevatten de meeste in België en Noorwegen op luchtvaartuigen aangebrachte verfsystemen chroom-6. Voorts wordt in België en Noorwegen, evenals in Nederland, onderzoek gedaan naar chroom-6 vrije verfsystemen.
In de Belgische luchtmacht zijn chroom-6 houdende verven niet meer opgenomen in de voorraad. Dit betekent dat chroom-6 binnen de Belgische luchtmacht zelf niet meer kan worden toegepast. Onderhoudswerkzaamheden waarbij nog wel chroom-6 houdende verf moet worden gespoten, worden door de Belgische luchtmacht uitbesteed. Nederland besteedt het spuiten van hele vliegtuigen ook uit. Alleen bij het herstellen van kleine beschadigingen (spotpainting) wordt nog chroom-6 houdende verf toegepast. In sommige gevallen bestaan deze werkzaamheden uit spuitwerk. In Noorwegen worden evenals in Nederland chroom-6 houdende verven voor spotpainting gebruikt.
Luchtvaartuigen worden geproduceerd voor een lange levensduur en er is onvoldoende aangetoond dat chroom-6-vrije verfsystemen gedurende deze levensduur dezelfde bescherming bieden als chroom-6 houdende verfsystemen. Dit gebrek aan bewijs zorgt ervoor dat chroom-6 vrije verfsystemen nog niet voor alle delen van een vliegtuigtype gecertificeerd zijn, waardoor chroom-6 de komende decennia zal blijven worden toegepast, met name op die plekken die niet of moeilijk toegankelijk zijn voor frequente inspecties. Het gaat hierbij dan met name om de binnenzijde van luchtvaartuigen zoals bijvoorbeeld brandstoftanks. Dit geldt voor zowel civiele als militaire luchtvaartuigen.
Kunt u aangeven wanneer het plan (of roadmap) van DMO verschijnt voor het gedeeltelijk vervangen van chroom-6 in luchtvaartsystemen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren heeft Defensie voor de verschillende type luchtvaartuigen initiatieven ontplooid om het gebruik van chroom-6 terug te dringen. Tezamen vormen deze initiatieven een roadmapop weg naar een chroomarme en waar mogelijk chroomvrije vliegtuigvloot. Een concreet en uitvoerbaar plan met betrekking tot initiatieven voor verdere reductie van gebruik van chroom-6 in luchtvaartsystemen en in luchtvaart gerelateerde gronduitrusting is uiterlijk 1 maart 2019 gereed, waarna besluiten over de realisatie ervan kunnen worden genomen. Parallel aan het schrijven van het plan wordt voortdurend gewerkt aan het terugdringen van chroom-6. Het terugdringen van chroom-6 op de F-16 is hiervan een voorbeeld. Inmiddels zijn bijvoorbeeld drieënveertig F-16»s voorzien van een chroomarm verfsysteem waarin de primer en top-coating zijn vervangen door chroomvrije verven.
Deelt u de mening dat Defensie laakbaar handelt door geen concrete stappen te zetten in het chroom-6-vrij werken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Defensie heeft de afgelopen jaren concrete stappen gezet in het terugdringen van het gebruik van chroom-6 houdende verf in luchtvaartsystemen. Alleen bij het Commando Luchtstrijdkrachten wordt er nog chroom-6 zelf aangebracht op de toestellen. Defensie wil chroom-6 uitbannen. Bij de NH-90, de onbemande luchtvaartsystemen en voor een deel op de PC-7 wordt aan de buitenzijde al een chroom-6-vrij verfsysteem toegepast. Ook drieënveertig F-16»s zijn al voorzien van een chroomarm verfsysteem2. Ook voor de andere type vliegtuigen zoals de PC-7 zijn er initiatieven om chroom-6 te vervangen. Dit zijn trajecten die jaren van beproeving en onderzoek vergen om uiteindelijk een verfsysteem te kunnen certificeren. De luchtwaardigheid van vliegtuigen moet worden gegarandeerd.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat het regeltjesfetisjisme en de bureaucratie binnen Defensie een veilige werkplek voor de medewerkers in de weg zitten? Zo nee, waarom niet?
Zoals door de Plaatsvervangend Commandant Luchtstrijdkrachten gesteld in de uitzending van Nieuwsuur, kan er binnen Defensie veilig worden gewerkt met chroom-6 houdende verf. Bij het reduceren van het gebruik van chroom-6 wordt niet alleen gekeken naar de personele veiligheid van het onderhoudspersoneel, maar spelen alle aspecten van veiligheid een rol. Het gebruik van een niet-gecertificeerd chroom-6 vrij verfsysteem kan tot gevolg hebben dat de luchtwaardigheid van het luchtvaartuig niet gegarandeerd kan worden. De veiligheid van de civiele en militaire luchtvaart is strikt gereguleerd op basis van lessen uit het verleden. Wanneer een chroomhoudende verf wordt vervangen door een alternatief, dan moet worden aangetoond dat het verfsysteem voldoende corrosiepreventief werkt en net zo veilig in gebruik is als de originele verf die chroom-6 bevat. Het certificeringsproces voor een alternatieve verf is een lang traject waar jaren overheen kunnen gaan. Door de nog jarenlange aanwezigheid van chroom-6 zijn blijvend investeringen in veilige voorzieningen nodig en zullen werkmethoden continue moet worden geëvalueerd en verbeterd.
Voorop staat dat defensiepersoneel veilig moet werken met chroom-6. In juni is de Kamer geïnformeerd over een rapport van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG). Uit dit rapport blijkt dat de grenswaardes nauwelijks worden overschreden. Waar dit incidenteel gebeurt, zorgen persoonlijke beschermingsmiddelen ervoor dat er veilig kan worden gewerkt. Maar we zijn er nog niet en blijven zoeken naar manieren om het gebruik van chroom-6 verder terug te dringen.
Bent u bereid deze vragen voor het debat van 7 november 2018 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat cyberoorlog zich ook op zee afspeelt |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat cyberoorlog zich ook op zee afspeelt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de NAVO heeft aangeven dat «recent een toename is van «inmenging» in het GPS-signaal en andere onderdelen in het elektromagnetische spectrum?» Zo nee, waarom niet?
Elektronische oorlogsvoering, waarbij signalen in het elektromagnetisch spectrum worden gebruikt om informatie te verkrijgen over wapensystemen en om signalen van tegenstanders te verstoren, wordt al sinds lange tijd toegepast. Door technologische ontwikkelingen nemen de mogelijkheden toe. De Nederlandse marine heeft te maken met «jamming» en «spoofing» van telecommunicatie en met GPS-verstoring. Hierover wordt gerapporteerd aan de MIVD of de NAVO. Over de precieze aard van deze activiteiten kan ik, net als de NAVO, geen gedetailleerde mededelingen doen, omwille van de vertrouwelijkheid en het inzicht dat dat zou geven in de capaciteiten van de krijgsmacht.
Kunt u aangeven of de Nederlandse marine te maken heeft gehad met «jamming» of «spoofing»? Zo nee, is het bekend dat andere NAVO-bond genoten hier last van hebben gehad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze gevallen met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de staat is van de cyberbeveiliging van de marine en de marineschepen? Zo nee, waarom niet?
De gehele defensieorganisatie moet zijn voorbereid op cyberdreigingen en zich hiertegen kunnen beschermen. Dit behelst onder andere het monitoren en het analyseren van dataverkeer, het onderkennen van digitale aanvallen en de reactie hierop. Defensie moet daartoe bekend zijn met de mogelijke dreigingen in het digitale domein en de kwetsbaarheden van haar eigen netwerken en systemen. Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik hierop niet specifieker ingaan.
Deelt u de mening dat alleen de NAVO, en niet de Europese Unie, ook op zee zorgt voor vrede en veiligheid? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft een belangrijke rol in het bewaren en bevorderen van vrede en veiligheid op het Europese continent. Dit geldt evenzeer op zee. Zo is de EU actief op de Middellandse Zee in het terugdringen van mensensmokkel en de uitvoering van het wapenembargo richting Libië. Ook draagt de Europese Unie bij aan het waarborgen van vrije wereldhandel middels de anti-piraterijmissie voor de kust van Somalië
Tekortschietend onderzoek naar ongewenst gedrag |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Onderzoek van defensie naar ongewenst gedrag schiet tekort»?1
Ja.
Welke maatregelen gaat u nemen naar aanleiding van de conclusies van de commissie-Giebels?
In de Kamerbrief (Kamerstuk 35 000 X nr. 13) van 15 oktober 2018 ben ik ingegaan op de aanbeveling van de commissie voor het inrichten van één centraal en onafhankelijk meldpunt. Dit onafhankelijke centrale meldpunt zal worden belegd bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) en is begin volgend jaar operationeel. In het verlengde hiervan neemt Defensie aanvullende maatregelen om de meldstructuur te vereenvoudigen en een cultuur van transparantie en openheid binnen de organisatie te bevorderen. Daarnaast heb ik u in dezelfde brief gemeld dat ik voor het einde van 2018 met een uitgebreide beleidsreactie kom op het eindrapport van de commissie-Giebels.2
Bent u bereid te overwegen, al dan niet gedurende een overgangsperiode, een extern meldpunt op te zetten, nu is gebleken dat een cultuurverandering binnen Defensie meer vergt dan de tot nu toe getroffen verbetermaatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de voordelen van een intern meldpunt ten opzichte van een extern meldpunt, nu is gebleken dat een extern meldpunt vooralsnog beter werkt?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de medewerkers van Defensie te overtuigen van de verbeterde werkwijze?
Vindt u ook dat Defensie zich extra moet inzetten om het vertrouwen van haar medewerkers terug te winnen dan wel te vergroten?
In de Kamerbrief (Kamerstuk 35 000 X, nr. 13) van 15 oktober 2018 ben ik ingegaan op de concrete plannen om de sociale veiligheid binnen Defensie te verbeteren. De verdere uitwerking hiervan ontvangt u later dit jaar.
Ziet u in het kader daarvan de betekenis van een goede cao en bent u bereid een (sterk) verbeterd bod te doen, teneinde te komen tot een cao-akkoord waarin de medewerkers de waardering die zij verdienen ook in hun portemonnee terugzien?
Zie antwoord vraag 6.