Netneutraliteit |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van een recent weblogbericht van Eurocommissaris Kroes (Digitale agenda) over netneutraliteit1 en de presentatie van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) op een conferentie in Roemenië over netneutraliteit (d.d. 5 juni jl.)?2
Ja.
Deelt u de kritiek van Eurocommissaris Kroes op de Nederlandse implementatie van netneutraliteit zoals verwoordt in haar weblog: «But I do not propose to force each and every operator to provide full Internet: it is for consumers to vote with their feet.»?
Nee, die kritiek deel ik niet. Ten eerste haar punt over variatie in het aanbod van internettoegang. Ik vind het ook goed als consumenten kunnen kiezen tussen verschillende abonnementsvormen. Die ruimte biedt onze wet waarin netneutraliteit is voorgeschreven ook. Zo kunnen verschillende abonnementsvormen worden aangeboden in relatie tot het verbruik door de consument, zoals de hoeveelheid verbruikte data, of de geboden kwaliteit, zoals de bandbreedte. De wet biedt echter geen ruimte voor abonnementsvormen waarbij een aanbieder van internettoegang bepaalde diensten blokkeert, omdat die concurreren met zijn eigen diensten. Ik vind het uitgangspunt van netneutraliteit met inachtneming van de resterende mogelijkheid om verschillende abonnementsvormen aan te bieden belangrijker dan de beschikbaarheid van abonnementen waarbij Voice over IP wordt geblokkeerd. Ten tweede stelt Eurocommissaris Kroes dat zij vertrouwt op marktwerking om onwenselijke praktijken uit te bannen. Ik heb daar minder vertrouwen in, omdat mijn inziens de prikkels in de markt verkeerd liggen. Dat onbeperkte toegang tot het gehele internet grote maatschappelijke en economische meerwaarde heeft, is voor de individuele aanbieder van een internettoegangsdienst economisch niet relevant.
Van een aanbieder van internettoegangsdiensten kan daarom niet worden verwacht dat hij uit eigen beweging diensten doorgeeft die concurreren met zijn eigen verdienmodel. De situatie zoals die zich vorig jaar in Nederland voordeed illustreert dit. De grootste mobiele aanbieders kondigden aan bepaalde concurrerende diensten alleen nog toe te staan in duurdere abonnementen. Daarmee kwam de mogelijkheid voor consumenten om te «stemmen met hun voeten» onder druk te staan. Ik heb daarom onvoldoende vertrouwen dat marktwerking de grote belangen die op het spel staan borgt. En die belangen zijn te groot om daar een risico te lopen. In de eerste plaats denk ik aan de vrijheid van meningsuiting en de ontvangstvrijheid: burgers mogen op internet in hun uitingsvrijheid en toegang tot informatie niet worden beperkt door keuzes van hun internetprovider. Ten tweede aan keuzevrijheid: consumenten moeten zelf kunnen bepalen welke diensten ze gebruiken via hun internetverbinding. Ten derde zorgt een open internet voor een platform waarover aanbieders van toepassingen en applicaties zonder belemmering hun diensten kunnen aanbieden, zonder daarbij afhankelijk te zijn van de toestemming van een aanbieder van internettoegang. De laagdrempeligheid om diensten te ontwikkelen en het (daardoor) grote aantal potentiële aanbieders zorgt ervoor dat elke klant een toepassing kan vinden die bij hem of haar past. Niet alleen de internettoegang als zodanig, maar met name ook de algemene beschikbaarheid van diensten en toepassingen vormen een meerwaarde voor economie en maatschappij.
In hoeverre is de Nederlandse implementatie van netneutraliteit via de gewijzigde Telecommunicatiewet (Kamerstukken 32 549 en 32 403) strijdig met de geest en de inhoud van de Europese Telecommunicatierichtlijnen?
De Nederlandse implementatie van netneutraliteit is niet strijdig met de inhoud van Europese Telecommunicatierichtlijnen. Zij is juist in de geest van die richtlijnen. In artikel 8, derde lid, onder g, van de Kaderrichtlijn gaat het er immers om dat de eindgebruiker vrij is informatie te vergaren en verspreiden en diensten en toepassingen van zijn keuze te gebruiken. Daar geeft de Nederlandse Telecommunicatiewet uitvoering aan.
Deelt u de bezwaren van de OPTA dat de Nederlandse implementatie van netneutraliteit niet proportioneel is en dat het juist ook nadelen kan hebben voor het welzijn en de keuzevrijheid van consumenten?
In het antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op het belang, met name ook voor consumenten, om netneutraliteit bij wet te borgen. Met artikel 7.4a Telecommunicatiewet is het beginsel van netneutraliteit in de wet verankerd. Het artikel is geformuleerd als een algemeen verbod, waarbij de proportionaliteit echter niet uit het oog wordt verloren; er zijn uitzonderingen op dit verbod voor de bij wet genoemde gevallen. De uitzonderingen geven aan in welke situaties belemmering of vertraging van verkeer door de aanbieder geen bezwaar oplevert, gezien de belangen die netneutraliteit beoogt te beschermen en de belangen van die uitzonderingen. Verder zij er in het kader van de proportionaliteit op gewezen dat de netneutraliteitsbepaling zich beperkt tot het bieden van internettoegang. Dit betekent dat de regeling er niet aan in de weg staat dat ondernemingen via het internet losse diensten aanbieden, zoals bijvoorbeeld een VOIP only dienst. Het aanbieden van een op een specifieke behoefte van de gebruiker gerichte dienst blijft dus mogelijk. Tevens blijft het mogelijk om managed services te bieden waarbij bandbreedte wordt gereserveerd voor IP gebaseerde diensten die via het eigen netwerk worden aangeboden, zoals IPTV.
De gekozen formulering in de wet (een algemeen verbod met gespecificeerde uitzonderingen) voorkomt dat nu nog onvoorziene ontwikkelingen in de toekomst ertoe kunnen leiden dat het verbod om verkeer te belemmeren of vertragen wordt omzeild. Tegelijkertijd is daarmee niet volledig uit te sluiten dat op enig moment mogelijk gewenste abonnementsvormen in Nederland in strijd kunnen zijn met de wet. De parlementaire discussie bij de behandeling van het wetsvoorstel over het al dan niet toestaan van door consumenten op grond van ideologische motieven gewenste internetfiltering illustreert dit. Ondanks dat er begrip bestond voor een dergelijk abonnement, wilde een meerderheid van de Tweede Kamer uiteindelijk niet het risico lopen dat netneutraliteit wordt aangetast door ISP’s die mogelijk de randen van de wet opzoeken als de uitzondering van het subamendement van de leden Dijkgraaf en Verburg (TK 2010–2011, 32 549, nr. 33) ook in de wet zou worden opgenomen. Daarbij werd meegewogen dat er alternatieven beschikbaar zijn waarmee consumenten zelf internet kunnen filteren.
In hoeverre is het verbod op door een grote groep internetgebruikers gewenste internetfiltering door providers op grond van ideologische motieven strijdig met artikel 7 van de Nederlandse grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met daarin de zinsnede «Dit recht omvat (...) de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.» (lid1)?
De wettelijke bepaling met betrekking tot netneutraliteit is niet strijdig met artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het EVRM. De wettelijke bepaling met betrekking tot netneutraliteit is juist gericht op het borgen van de vrijheid van eenieder om informatie te ontvangen of te verstrekken, zonder dat aanbieders van internettoegangsdiensten zich mengen in het gedrag van hun klanten op internet. De bepaling voorkomt dat aanbieders van internettoegang diensten of toepassingen op het internet blokkeren. Het tot aanbieders van internettoegang gerichte verbod staat er echter niet aan in de weg dat internetgebruikers die dat wensen toegang tot bepaalde diensten of toepassingen zelf blokkeren of laten blokkeren. Als consumenten op grond van ideologische motieven internetfiltering willen, bestaan er alternatieven. Consumenten kunnen er zelf voor kiezen om een filter te plaatsen, bijvoorbeeld op hun router of computer. Ze kunnen het filteren echter ook door derden, waaronder de aanbieder van internettoegang, laten doen. Daarbij is het ook toegestaan dat de filtering plaatsvindt op netwerkniveau. Voorwaarde is wel dat de internetgebruiker zonder tussenkomst van de aanbieder van internettoegang een einde kan maken aan de filtering. Hiermee is optimaal gewaarborgd dat de internetgebruiker toegang kan krijgen tot die delen van het internet die hij zelf wenst.
Bent u van mening dat onder meer het verbod op internetfiltering door providers op grond van ideologische motieven en de vraag van consumenten wordt ondergraven door de kritiek van zowel Eurocommissaris Kroes als de OPTA?
Nee, hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 en 5.
Bent u bereid de OPTA op korte termijn te laten kijken naar de wijze waarop Nederland netneutraliteit heeft geïmplementeerd en of daarmee op proportionele wijze tegemoetgekomen is aan de wensen van consumenten en de daadwerkelijke problemen?
Ik zie het nut van zo’n onderzoek op dit moment niet in, omdat de wet net door de Staten-Generaal is aangenomen. Voor een evaluatie is het te vroeg aangezien de wet nog in werking moet treden en vervolgens enige tijd in werking moet zijn om de daadwerkelijke effecten in de praktijk te kunnen beoordelen.
Het voorstel van Europese telecombedrijven om online dienstverleners mee te laten betalen aan de kosten voor internet verkeer |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Europese telecombedrijven een voorstel hebben ingediend bij de Internationale Telecommunicatie-Unie (ITU) om online dienstverleners mee te laten betalen aan de kosten voor internetverkeer?1
Ja, ik heb kennisgenomen van een voorstel van ETNO (European Telecommunications Network Operators» Association) om een nieuwe verrekeningssystematiek te introduceren voor de vergoeding van dataverkeer dat wordt afgehandeld over netwerken.
Deelt u mijn mening dat het voorstel van de European Telecommunications Network Operators Association (ETNO) een forse aantasting is van de in Nederland bij wet vastgelegde netneutraliteit, omdat de doorgifte van een website of internetdienst afhankelijk wordt van de vraag of deze bereid is te betalen voor het gegenereerde internetverkeer? Krijgen telecombedrijven zo geen vrijbrief om bepaalde websites en diensten te blokkeren? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten?
ETNO lijkt met haar voorstel een verrekeningssystematiek te willen introduceren waarin aanbieders die internettoegang leveren aan eindgebruikers een vergoeding krijgen van aanbieders van diensten en toepassingen voor op hun (de aanbieders van internettoegang) netwerk afgeleverd dataverkeer. Dat betekent dat de partij die data verzendt, de partij die de data via zijn netwerk naar de eindgebruiker transporteert een afgiftetarief betaalt. Als de verzendende partij niet betaalt, zal de door hem verzonden data niet worden doorgegeven. Dit conflicteert met de in Nederland bij wet vastgelegde netneutraliteit (artikel 7.4a Telecommunicatiewet), waaruit volgt dat een aanbieder van internettoegang geen verkeer mag blokkeren of belemmeren op grond van het feit dat de partij die het verkeer verzendt geen afgiftetarief wil betalen.
Is het waar dat dit voorstel ertoe kan leiden dat internetdienstverleners ervoor zullen kiezen om mensen uit ontwikkelingslanden of arme mensen in rijke landen, niet langer toegang te geven tot hun diensten, omdat de baten niet opwegen tegen de kosten? Kunt u dit toelichten?
Is het waar dat dit voorstel kan leiden tot vermindering van de concurrentie en innovatie onder internetbedrijven, bijvoorbeeld doordat nieuwkomers niet in staat zijn de extra kosten op te brengen? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre wordt eerlijke concurrentie en innovatie bedreigd door het voorstel van ETNO voor «gedifferentieerde kwaliteit van dienstverlening», doordat dit gevestigde internetdienstverleners in staat stelt voorrang te kopen voor hun diensten? Kunt u dit toelichten?
Bent u bereid om in de Europese Raad aan te dringen op wettelijke waarborging van netneutraliteit op Europees niveau? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Nederlandse wetgeving op netneutraliteit en de gedachtegang daarachter onlangs uitgebreid toegelicht en aanbevolen bij Eurocommissaris Kroes en doe dit ook op de Telecomraad.
Is Nederland vertegenwoordigd op het World Conference on International Telecommunications in december 2012? Wat is de Nederlandse inzet bij deze conferentie? Bent u bereid om ook daar aan te dringen op het belang van netneutraliteit? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van EL&I neemt namens Nederland als lid van de ITU deel aan de Verdragsconferentie tot herziening van de «International Telecoms Regulations». Mijn ministerie zal het voorstel van ETNO binnen de EU verder bespreken om te bezien of een gezamenlijke Europese inbreng mogelijk is. Op basis van mijn huidig beeld wat het voorstel van ETNO inhoudt, is de Nederlandse inzet om afstand te nemen van het voorstel.
De OPTA-kritiek op netneutraliteit NL |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de presentatie van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) op de Roemeense conferentie «Net Neutrality and the Quest for Sustainable Internet» d.d. 5 juni?1
Ja.
Wat is uw mening over netneutraliteit? Is deze de afgelopen maanden gewijzigd?
Mijn mening is niet gewijzigd. Ik blijf achter de Nederlandse regelgeving over netneutraliteit staan.
Hoe verhoudt uw mening over netneutraliteit zich tot suggesties van de OPTA dat de Nederlandse «Alleingang» niet proportioneel is en niet perse het welzijn en de keuze van Nederlandse consumenten maximeert?
Nederland heeft als eerste Europese land er voor gekozen netneutraliteit bij wet te borgen, waar Eurocommissaris Kroes vooralsnog lijkt te vertrouwen op marktwerking om het ongewenst blokkeren of vertragen van internetdiensten terug te dringen. Ik heb daar minder vertrouwen in omdat mijn inziens de prikkels in de markt verkeerd liggen. Dat onbeperkte toegang tot het gehele internet grote maatschappelijke en economische meerwaarde heeft, is voor de aanbieder van een internettoegangsdienst economisch niet relevant. Van een aanbieder van internettoegangsdiensten kan daarom niet worden verwacht dat hij uit eigen beweging diensten doorgeeft die zijn eigen verdienmodel beconcurreren. De situatie zoals die vorig jaar in Nederland optrad illustreert dit. De grootste mobiele aanbieders kondigden aan concurrerende diensten alleen nog toe te staan in duurdere abonnementen. Daarmee kwam de mogelijkheid voor consumenten om te «stemmen met hun voeten» onder druk te staan. Ik heb daarom onvoldoende vertrouwen dat marktwerking de grote belangen die op het spel staan borgt. En die belangen zijn te groot om daar een risico te lopen. In de eerste plaats denk ik aan vrijheid van meningsuiting: burgers mogen op internet in hun uitingsvrijheid en toegang tot informatie niet worden beperkt door keuzes van hun internetprovider. Ten tweede om keuzevrijheid: consumenten moeten zelf kunnen bepalen welke diensten ze gebruiken over hun internettoegang. Ten derde zorgt een open internet voor een platform waarover aanbieders van toepassingen en applicaties zonder belemmering hun diensten kunnen aanbieden, zonder daarbij afhankelijk te zijn van de toestemming van een aanbieder van internettoegang. De laagdrempeligheid om deze diensten te ontwikkelen en het (daardoor) grote aantal potentiële aanbieders zorgt ervoor dat elke klant een toepassing kan vinden die bij hem past.
Met artikel 7.4a Telecommunicatiewet is het beginsel van netneutraliteit daarom in de wet verankerd. Het artikel is geformuleerd als algemeen verbod, waarbij de proportionaliteit echter niet uit het oog wordt verloren; er zijn uitzonderingen op dit verbod voor de bij wet genoemde gevallen. In de uitzonderingen is aangeduid in welke situaties belemmering of vertraging van verkeer door de aanbieder geen bezwaar oplevert gezien de belangen die netneutraliteit beoogt te beschermen en de belangen van die uitzonderingen. Verder zij er in het kader van de proportionaliteit op gewezen dat de voorgestelde netneutraliteitsbepaling zich beperkt tot het bieden van internettoegang. Dit betekent dat de regeling er niet aan in de weg staat dat ondernemingen via het internet losse diensten aanbieden, zoals bijvoorbeeld een VOIP-onlydienst. Het aanbieden van een op een specifieke behoefte van de gebruiker gerichte dienst via internet blijft dus mogelijk.
Tevens blijft het mogelijk om managed services te bieden waarbij bandbreedte wordt gereserveerd voor IP gebaseerde diensten die via het eigen netwerk worden aangeboden, zoals IPTV.
Wat betekenen deze uitspraken precies voor de handhaving van netneutraliteit in Nederland?
OPTA is toezichthouder op de Telecommunicatiewet en dus ook op de bepalingen over netneutraliteit. OPTA heeft mij verzekerd deze bepalingen uiteraard te zullen handhaven en betreurt eventueel ontstane twijfels hierover.
De plannen van Europese telco’s om de netneutraliteit te schaden |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Europese telecombedrijven (telco’s) een aparte tolweg voor internet willen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van een voorstel van ETNO (European Telecommunications Network Operators» Association) om een nieuwe verrekeningssystematiek te introduceren voor de vergoeding van dataverkeer dat wordt afgehandeld over netwerken.
Hoe staat u tegenover het voorstel van Europese Telco’s verenigd in ETNO (European Telecommunications Network Operators) om een A-internet en een B-internet op te zetten?
Het voorstel zoals gedaan door ETNO is pas recent ingediend en zeer globaal. Mij is niet bekend in hoeverre dit een puur ETNO (vereniging met name bestaande uit incumbents) gedreven voorstel is of dat er een bredere behoefte in de markt bestaat voor een dergelijk voorstel en in hoeverre het voorstel praktisch realiseerbaar is. Aldus geef ik op basis van beperkte informatie een eerste appreciatie.
De kern van het voorstel van ETNO lijkt dat zij een verrekeningssystematiek wil introduceren waarin aanbieders die internettoegang leveren aan eindgebruikers een vergoeding krijgen van aanbieders van diensten en toepassingen voor op hun (de aanbieders van internettoegang) netwerk afgeleverd dataverkeer.
Dit volgt uit het door ETNO genoemde principe van «sending party network pays»2 Dat betekent dat de partij die data verzendt, de partij die de data via zijn netwerk naar de eindgebruiker transporteert een afgiftetarief betaalt. Dit is vergelijkbaar met de gespreksafgiftetarieven zoals nu gebruikelijk bij telefonie. Als bij telefonie een abonnee van een bepaald netwerk naar de abonnee belt van een ander netwerk, betaalt de aanbieder van het netwerk waar het telefoontje vandaan komt een tarief aan de aanbieder van het andere netwerk voor het «bezorgen» van het telefoontje bij de abonnee van dat andere netwerk. Het voorstel lijkt dan ook een pleidooi te zijn voor de introductie van afgiftetarieven voor data(bits).
Ik zie aan het ETNO voorstel op het eerste gezicht een aantal punten die mij zorgen baren. Afgiftetarieven (en de onzekerheid over hun toekomstige hoogte) kunnen voor aanbieders van diensten en toepassingen een drempel vormen om hun diensten aan te blijven bieden en nieuwe diensten te ontwikkelen. Tevens levert een verrekeningssystematiek waarin kosten via afgiftetarieven in rekening worden gebracht naar verwachting economisch minder efficiënte uitkomsten dan tarieven die direct aan eigen eindgebruikers in rekening worden gebracht. Partijen die het verkeer naar hun bestemming, de eindgebruiker, willen zenden worden immers geconfronteerd met het feit dat ze geen alternatief hebben om bij de eindgebruiker te komen: zij moeten tot overeenstemming zien te komen met de aanbieder van het netwerk waaraan de eindgebruiker is aangesloten. De aanbieder van het netwerk heeft hier feitelijk een monopoliepositie. Ook hier past de vergelijking met telefonie waar de aanbieder van een bepaald netwerk de enige is die ervoor kan zorgen dat telefoongesprekken die komen van een ander netwerk bij zijn abonnees terecht kunnen komen. Vandaar dat deze tarieven bij telefonie door de OPTA worden gereguleerd. Ik zie dan ook een risico in het voorstel om een dergelijk verrekeningsmodel via ITU regels aan iedereen op te leggen.
Hoe is Nederland precies vertegenwoordigd in ITU-verband (International Telecommunication Union)? Wat zijn de Nederlandse mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de besluitvorming?
Het ministerie van EL&I neemt namens Nederland als lid van de ITU deel aan de Verdragsconferentie tot herziening van de «International Telecoms Regulations». Mijn ministerie zal het voorstel van ETNO binnen de EU verder bespreken om te bezien of een gezamenlijke kritische Europese inbreng mogelijk is.
Bent u bereid krachtig afstand te nemen van deze voorstellen en de netneutraliteit te verdedigen?
Op basis van mijn huidig beeld wat het voorstel van ETNO inhoudt, neem ik daar krachtig afstand van.
Standaardisatie van software rond het Omgevingsloket |
|
Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de presentatie1 van de gemeente Delft op de recente Wabowijzer Expertisedag, waarin werd voorgerekend dat één landelijke database voor alle gegevens rond handhaving van milieu- en ruimtelijke ordeningswetgeving (in het verlengde van vergunningverlening) een besparing van een factor 10 aan ICT-kosten kan opleveren ten opzichte van de huidige situatie, waarbij alle betrokken partijen na het afhandelen van een vergunningtraject (provincies, gemeenten, waterschappen, brandweer, Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD's) hun eigen weg gaan bij het opslaan en ontsluiten van relevante handhavingsinformatie?
Ja, ik heb kennis genomen van de presentatie van de gemeente Delft ten aanzien van het creëren van een centrale database van de vergunningdossiers en neem dit voorstel serieus mee bij de doorontwikkeling van het Omgevingsloket online.
Onderschrijft u dat zo'n «back-end» voor het Omgevingsloket Online ook een grote verbetering kan opleveren voor de toegankelijkheid/transparantie van data, voor kwaliteitsborging, «benchmarking» en wetenschappelijk onderzoek?
Een dergelijk centrale database van vergunningdossiers kan de toegankelijkheid van de dossiers verbeteren. Naast een centrale database zal ik alternatieven onderzoeken, aansluitend bij de mogelijkheden van de medeoverheden en efficiënt in termen van beheer en onderhoud. Een aantal gemeenten heeft zelf al een goede toegankelijkheid georganiseerd voor de eigen vergunningdossiers.
Onderschrijft u dat dit concept ook zeer behulpzaam kan zijn in het kader van de invoering van Regionale Uitvoeringsdiensten en de problematiek bij bestuurlijke reorganisatie (zoals gemeentelijke herindelingen) sterk kan vereenvoudigen?
In het kader van de vereenvoudiging en verbetering van het omgevingsrecht ben ik samen met de medeoverheden een project gestart om te bepalen welke (aanpassingen van) landelijke digitale voorzieningen de uitvoering van het omgevingsrecht kunnen vereenvoudigen en verbeteren voor burgers, bedrijven en overheden. De doorontwikkeling van het Omgevingsloket online is hiervan een voorbeeld. Het resultaat is een gezamenlijke digitale agenda voor het omgevingsrecht.
Bent u bereid om het «Web-based» concept zoals voorgesteld door de gemeente Delft nader te onderzoeken en de Kamer ultimo 2012 te berichten over uw conclusies?
Ja, ik neem deze optie mee in de doorontwikkeling van het Omgevingsloket online en de gezamenlijke digitale agenda voor het omgevingsrecht en kan de Kamer daarover begin 2013 berichten.
Wordt in het kader van kwaliteitsverbetering van vergunning- en handhavingsinformatie overwogen om een wettelijke basisregistratie voor relevante gegevens te definiëren? Zo nee, bent u bereid om in overleg met betrokken partijen uit handhavingsland te onderzoeken of zo'n aanpak meerwaarde biedt?
Indien uit de trajecten van de doorontwikkeling van het Omgevingsloket online en de digitale agenda omgevingsrecht blijkt dat het stelsel van basisregistraties moet worden aangevuld om te komen tot een succesvolle uitvoering van het omgevingsrecht, zal dat te zijner tijd bezien moeten worden.
Het onvoldoende versleuteld opslaan van wachtwoorden |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht Wachtwoorden miljoenen LinkedIn-gebruikers op straat ?1
Ja.
Hoe beoordeelt u een dergelijke inbraak? Hoe ver reikt in uw ogen de verantwoordelijkheid van LinkedIn voor het veilig opslaan van wachtwoorden en het versleutelen daarvan?
LinkedIn is primair zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van haar dienstverlening. In de privacyverklaring op haar website geeft LinkedIn aan de ontvangen gegevens «in overeenstemming met industriële normen en technologie» te beveiligen, zonder verder te specificeren welke normen dit zijn.
Mede gezien de vraagstelling over de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven, verwacht ik dat mijn opvolger in het volgende kabinet nader op deze problematiek zal ingaan als onderdeel van de uitvoering van de motie Gesthuizen/Verhoeven. In deze motie is verzocht om een visie op de privacy, veiligheid en bescherming van burgers op internet2.
Bent u, gezien de dominante positie die LinkedIn heeft in haar sociale media niche zonder enige concurrentie en daarmee dus zonder enig alternatief voor de gebruiker, bereid LinkedIn aan te spreken op deze inbraak en afspraken met LinkedIn te maken over het veilig opslaan van de wachtwoorden van in ieder geval de Nederlandse gebruikers?
Wat de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid betreft in verband met beveiligingslekken, verwijs ik naar de brief die ondergetekende en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 13 juni 2012 over deze affaire aan de voorzitter van de Tweede Kamer hebben gezonden. In deze brief wordt aangegeven dat, indien zich een beveiligingslek bij een bedrijf voordoet, deze zelf verantwoordelijk is voor de te verstrekken voorlichting en herstelactiviteiten. Dat geldt ook voor de daarmee gemoeide kosten. De overheid zal die verantwoordelijkheid niet overnemen.
In dit specifieke geval is, door de media-aandacht en het onderzoek dat de Amerikaanse overheid heeft gestart naar deze kwestie, LinkedIn afdoende gewezen op haar verantwoordelijkheden en heeft zij aangekondigd maatregelen te treffen. Een onderhoud met het bedrijf biedt in deze geen toegevoegde waarde meer.
Overigens draagt de overheid in algemene zin bij aan het vergroten van het bewustzijn bij zowel burgers als bedrijven van het veilige gebruik van internet via onder meer voorlichtingscampagnes. Via ECP, een publiek-privaat platform voor de informatiesamenleving, worden al enige jaren activiteiten ontplooid die ook ingaan op het veilig gebruik van wachtwoorden. Dit programma wordt door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gefinancierd. Zo is in 2010 de campagne «Wissel je wachtwoord» gevoerd. Mede naar aanleiding van deze gebeurtenis zal een al in voorbereiding zijnde voorlichtingscampagne worden geactualiseerd. Gestart wordt met het ontwikkelen van een herhaling van de wachtwoordencampagne uit 2010. Verder zullen ECP en het Nationaal Cyber Security Centrum dit jaar de campagne «Secure November» uitvoeren, dat zich richt op het vergroten van de awareness in het veilig gebruik van internet.
GOVCERT.NL, nu onderdeel van het NCSC, heeft in 2011 factsheets uitgegeven met een overzicht van de risico’s verbonden aan deelname aan sociale netwerken, de maatregelen die gebruikers kunnen treffen, wat de gevolgen kunnen zijn en het handelingsperspectief is wanneer persoonlijke gegevens (zoals gebruikersnaam en wachtwoord) onderdeel zijn van een datalek en op internet gepubliceerd worden.
Zijn er wettelijke regels voor het veilig opslaan van wachtwoorden? Is het anders mogelijk om met enkele grote partijen een overleg te voeren hoe dit soort situaties in de toekomst voorkomen kunnen worden?
Er zijn in Nederland geen wettelijke regels die specifiek over het opslaan en beveiligen van wachtwoorden gaan. Maar er is wel wettelijk de verplichting om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of vormen van misbruik. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geeft aan:
«De verantwoordelijke legt passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of enige vorm van onrechtmatige verwerking. Deze maatregelen garanderen, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, een passend beveiligingsniveau gelet op de risico’s die de verwerking en de aard van te beschermen gegevens met zich meebrengen». Omdat LinkedIn een in Amerika gevestigd bedrijf is, daar zijn feitelijke werkzaamheden verricht en daar ook gegevens van gebruikers verwerkt, is het aannemelijk dat deze bepaling in dit specifieke geval niet van toepassing is.
Een vergelijkbare verplichting geldt voor aanbieders van openbare telecommunicatiediensten en -netwerken als gevolg van artikel 11.2 in samenhang met 11.3 Telecommunicatiewet. Overigens is LinkedIn niet aan te merken als een in deze artikelen bedoelde aanbieder.
Om deze redenen is deze kwestie voldoende aanleiding om in de eerder genoemde uitvoering van de motie Gesthuizen/Verhoeven hier op terug te komen.
Tenslotte kan ik melden dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie wetgeving in voorbereiding heeft voor een meldplicht voor datalekken. Dat wetsvoorstel zal nog voor het zomerreces aan de ministerraad worden aangeboden, en zal uw Kamer na dat reces bereiken.
De teksttelefoondienst AnnieS |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
|
|
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het vragenuur op 15 mei jongstleden over de teksttelefoondienst van AnnieS: «Ik zal er alles aan doen om te bekijken hoe wij als overheid eraan kunnen bijdragen om de bestaande voorziening op peil te houden?»
Welke stappen zijn er door u sinds 15 mei jongstleden ondernomen zodat doven en slechthorenden weer teksttelefonie tot hun beschikking hebben?
Hoe wordt ervoor gezorgd dat verdere introductie van nieuwe beeldtelefonie in Nederland niet stil komt te liggen?
Online privacy |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelt dat het niet in het belang is van de opsporing om inzicht te verschaffen in de mate waarin sociale media door de opsporingsautoriteiten gevolgd worden?1
Ja.
Is het waar dat informatie over het aftappen van telefoonverkeer door opsporingsdiensten wel openbaar wordt gemaakt? Bent u van mening dat het vrijgeven van deze informatie het risico met zich mee brengt dat personen hun gedrag daarop gaan afstemmen?
De jaarlijkse tapstatistieken maken deel uit van het departementaal jaarverslag. De cijfers over het jaar 2011 heeft uw Kamer onlangs ontvangen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 240 VI, nr. 1). Deze statistieken omvatten zowel telefoontaps als IP-taps, alsook het aantal vorderingen van verkeers- en identificerende gegevens. Het risico dat personen hun gedrag afstemmen op basis van deze informatie acht ik aanvaardbaar, maar dit risico neemt toe naarmate de cijfers verder uitgeplitst worden.
Bent u van mening dat voor het aftappen van telefoons en sociale media door opsporingsautoriteiten dezelfde juridische en democratische controlemechanismen moeten gelden?
De inlichtingenplicht van bewindspersonen tegenover de Staten-Generaal, zoals vastgelegd in artikel 68 van de Grondwet, is een uitermate belangrijk staatsrechtelijk beginsel. Het parlement kan zijn controletaak niet goed uitvoeren indien het niet over de daarvoor noodzakelijke informatie beschikt. Zoals de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitvoerig uiteen heeft gezet in een brief over de reikwijdte van artikel 68 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 28 362, nr. 2) stelt dit artikel evenwel ook een grens aan de inlichtingenplicht, namelijk bij gevallen waarin het verstrekken van de gevraagde informatie in strijd is met het belang van de staat. Hiervan is naar mijn oordeel in dit geval sprake.
Zou u alsnog inzicht willen geven in de mate waarin sociale media door de opsporingsautoriteiten gevolgd wordt? Zo nee, zou u deze weigering dan willen toelichten in het licht van artikel 68 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat een Mexicaanse telecomgigant een bod doet op 28% van de aandelen in KPN |
|
Ed Groot (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Mexicaanse telecomgigant doet bod op bijna kwart KPN»?1
Ja.
Wat vindt u van het bod van América Móvil op 28% van de aandelen van KPN? Bent u van mening dat dit bod een stap is naar een vijandige overname van het bedrijf?
Het is niet aan de minister van Financiën om een oordeel te geven over een bod van een onderneming op de aandelen van een andere onderneming. Ook de intenties van América Móvil zijn mij niet bekend.
De Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van KPN zelf hebben het bod als ongevraagd gekwalificeerd en raden hun aandeelhouders aan er niet op in te gaan2
Het Kabinet volgt dit proces vanwege de diverse belangen voor Nederland. Die betreffen de continuïteit van de dienstverlening en de belangen van Nederlandse werknemers, consumenten en aandeelhouders. De Nederlandse telecommunicatiemarkt is concurrerend en KPN is en blijft op deze markt een belangrijke speler. KPN is gehouden aan wettelijke verplichtingen over bijvoorbeeld de betaalbare universele dienstverlening en aan de vergunningen die lopen. Een eventuele transactie (van aandelen) verandert niets aan deze verplichtingen. De Nederlandse toezichthouders OPTA en NMa blijven toezien op een juiste werking van de telecommarkt.
Bent u van mening dat het bezit van 28% van de aandelen, in het geval van KPN maar ook meer algemeen, de facto een controlerend aandeel is, gezien het veelal versplinterde bezit van publiek verhandelde aandelen en de opkomst bij de aandeelhoudersvergadering?
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter uitvoering van richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod is toegelicht dat het verplichte bod strekt tot bescherming van minderheidsaandeelhouders tegen machtsmisbruik door een aandeelhouder die overwegende zeggenschap over de vennootschap heeft verworven.3
Destijds is voor een drempelwaarde van 30 procent van de stemrechten gekozen, omdat bij een groot aantal vennootschappen in de statuten was opgenomen dat bepaalde besluiten (bijvoorbeeld over statutenwijziging) slechts genomen konden worden met een meerderheid van ten minste tweederde van de stemmen, al dan niet gekoppeld aan een quorumeis. Indien een partij over 30 procent van de stemmen beschikt, is er in veel gevallen derhalve net geen blokkerende minderheid. Die blokkerende minderheid is er dan pas wanneer een partij over ten minste een derde van de stemmen beschikt. Verder bleek dat een aantal belangrijke EU-lidstaten, zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, de drempelwaarde eveneens bij 30 procent heeft gelegd.4
Of het bezit van 28 procent van de stemrechten de facto een controlerend aandeel is, is dus afhankelijk van de inrichting van de statuten: daar kunnen geen algemene uitspraken over gedaan worden. Wanneer vennootschappen (inmiddels) hun statuten hebben gewijzigd en wellicht minder bescherming bieden aan minderheidsaandeelhouders, dan is dat een keuze van de vennootschap zelf geweest. Het is in dat geval niet aan de wetgever om die keuze weer deels terug te draaien door nu voor een andere drempelwaarde te kiezen; de inrichting van een vennootschap is immers aan de (organen van de) vennootschap zelf.
Verder is in de hierboven genoemde landen de drempelwaarde nog steeds 30 procent en heeft Frankrijk de drempelwaarde per 1 januari 2011 juist verlaagd naar 30 procent. Mij zijn bovendien geen signalen uit de markt bekend waaruit blijkt dat de grens van 30 procent niet langer voldoet.
Gezien bovenstaande zie ik momenteel geen reden om de drempelwaarde voor het verplichte bod te wijzigen.
Bent u van mening dat de drempelwaarde van ten minste 30% voor het doen van een verplicht bod op alle aandelen dient om de andere aandeelhouders te beschermen tegen een controlerende aandeelhouder die een dominante stempel op het bedrijf drukt? Zo nee, waarvoor dient deze drempelwaarde van 30% naar uw mening dan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat u als minister van Financiën bij algemene maatregel van bestuur en binnen het kader van de Europese overnamerichtlijn de drempelwaarde kan vaststellen voor het doen van een verplicht bod?
Het vaststellen van de drempelwaarde is volgens artikel 5, derde lid, van de hiervoor genoemde richtlijn een bevoegdheid van de lidstaten. In de Nederlandse nationale rechtsorde is deze drempelwaarde neergelegd in de in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) opgenomen definitie van het begrip «overwegende zeggenschap». In de Wft ontbreekt een wettelijke grondslag om de drempelwaarde van 30 procent bij (of krachtens) algemene maatregel van bestuur te wijzigen. Een zodanige wijziging kan derhalve uitsluitend via een wetswijziging worden gerealiseerd.
Bent u bereid van deze bevoegdheid gebruik te maken en de drempelwaarde voor een verplicht bod lager vast te stellen dan de huidige 30% van de totale aandelen, zodat partijen met een de facto controlerend aandeel ook de financiële inspanning moeten leveren die bij deze zeggenschap hoort? Zo ja, naar welk niveau bent u voornemens deze drempelwaarde te verlagen en waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Vrij internet bij de ambassades in landen waar internetcensuur geldt |
|
Jhim van Bemmel (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Vallen Nederlandse ambassades en consulaten in landen waar internetcensuur wordt toegepast (o.a. China, Iran, Wit-Rusland, Saudi-Arabië), onder die censuur of hebben deze Nederlandse vertegenwoordigingen volledig open toegang tot internet?1
Nederlandse ambassades en consulaten hebben toegang tot vrij internet via het interne netwerk van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Om veiligheids-redenen worden op dit netwerk alleen beveiligde computers van het ministerie aangesloten.
Deelt u de mening dat het op voornoemde manier openstellen van de Nederlandse Wifi-netwerken op ambassades een kleine bijdrage kan leveren aan de vrijheid van mensen in landen waar internet door de overheid wordt gecensureerd? Zo neen, waarom niet?
Ik ben bereid te onderzoeken wat mogelijk is. Daarbij zullen de veiligheid van het ambassadepersoneel, de beschikbare capaciteit en de daadwerkelijke behoefte ervan worden meegewogen.
Het openstellen van wifi-netwerken op ambassades is helaas geen mogelijkheid, omdat de beveiliging van het interne netwerk van Buitenlandse Zaken geen verbindingen met wifi-netwerken toelaat.
Bent u bereid dit idee te bespreken met uw collegae in internationale samenwerkingsverbanden, zodat in de ambassadewijken van de gecensureerde landen een netwerk van vrij internet kan ontstaan? Zo neen, waarom niet?
Ik zal in EU-verband aan de orde stellen of in landen met internetcensuur kan worden samengewerkt om mensenrechtenverdedigers gebruik te laten maken van ongecensureerde internetverbindingen.
Het Bel-me-niet-Register |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de resultaten van de enquête die TROS Radar heeft gehouden over het Bel-me-niet Register, waaruit onder meer blijkt dat 83% van de mensen die ingeschreven staan bij het register het vervelend vindt gebeld te worden door bedrijven waar zij (ex-)klant van zijn?1
Is het binnen de nu geldende Europese richtlijnen mogelijk om wettelijk vast te leggen dat de nu geldende uitzondering, dat mensen die in het Bel-me-niet Register staan geregistreerd nog wel kunnen worden gebeld door een bedrijf waar zij klant van zijn, vervalt?
Voor telemarketing via de telefoon richting warme contacten (mensen die klant bij het bedrijf zijn of zijn geweest) hebben we in Nederland een systeem waarbij klanten ad hoc aan kunnen geven dat zij niet (meer) benaderd willen worden. Een klant moet de mogelijkheid geboden worden om zich te verzetten tegen het gebruik van het telefoonnummer. Dit is het zogenoemde «recht van verzet». OPTA ziet erop toe dat de mogelijkheid gebruik te maken van dat recht bij elk gesprek geboden wordt. Dit systeem zorgt er voor dat klanten die op het contact geen prijs stellen, slechts maximaal één keer door een specifiek bedrijf gebeld kunnen worden.
Het huidige systeem maakt het daardoor mogelijk dat tandartsen en garagebedrijven zonder raadpleging van het Bel-me-niet register en de daarbij behorende kosten, klanten telefonisch op de hoogte kunnen brengen dat het tijd is voor de reguliere controle c.q. keuring.
Mijn inschatting is dat het laten vervallen van de uitzondering voor warme contacten of het opnemen van een aparte categorie in het Bel-me-niet register niet aan de proportionaliteitseis voldoet. Onder de huidige richtlijnen mag een Lidstaat weliswaar strengere eisen stellen dan de richtlijn, maar deze moeten op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie non-discriminatoir, subsidiair en proportioneel zijn, indien deze regelgeving de (interne) markt kan beïnvloeden. Bij deze proportionaliteitstoets worden de gerechtvaardigde belangen van de consument afgewogen tegen de gerechtvaardigde belangen van het bedrijfsleven. Bij e-mail en faxmarketing, die streng gereguleerd zijn, wordt, op grond van de Europese regels een uitzondering gemaakt voor klanten. Deze mogen door de bedrijven worden benaderd en dat recht kan niet generiek en bij voorbaat worden ingeperkt. De Europese regelgever erkent daarmee het belang dat een bedrijf, vereniging of charitatieve instelling heeft om zijn huidige «klanten» te bereiken.
Dat belang raakt ernstig in de knel op het moment dat de uitzondering voor bellen naar warme contacten vervalt of een generieke uitsluiting in het bel-me-niet-register wordt ingevoerd, en gaat daarmee verder dan noodzakelijk. Naar mijn mening biedt het huidige systeem voor telefonische direct marketing richting klanten, indien telkens het recht van verzet wordt geboden, een evenwichtige waarborg van de belangen van het bedrijfsleven en de consument.
Wel wil ik verbeteringen aanbrengen in het huidige beleid. Ten eerste, zoals aangegeven in mijn brief van 16 april jl. over de evaluatie van het Bel-me-niet register, zal ik in samenspraak met de beheerder van het register bezien op welke wijze consumenten nog beter geïnformeerd kunnen worden over het recht van verzet en andere aspecten van het register teneinde de nog bestaande irritatie verder te verminderen. Ten tweede, uit de evaluatie blijkt ook dat klanten het zelden een probleem vinden om gebeld te worden door hun huidige aanbieder of contractspartij. Irritatie ontstaat vooral als klanten worden gebeld door een aanbieder of contractspartij, waarbij men al lang geen contract meer heeft. Ik zal dan ook bezien of er mogelijkheden bestaan om een termijn te verbinden aan het benaderen van warme contacten die inmiddels geen klant meer zijn bij het bedrijf.
Indien dit niet mogelijk is, is het dan wel mogelijk om het recht op verzet op te nemen in het Bel-me-niet Register door middel van een aparte categorie in het register voor mensen die ook niet willen worden gebeld door bedrijven waar zij klant van zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Valt het doen van marktonderzoek onder de definitie van «ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden» van artikel 11.7 lid 5 van de Telecommunicatiewet? Kunt u dit toelichten? Indien dit niet het geval is; is het mogelijk marktonderzoek onder dezelfde regels te laten vallen als die gelden voor de doeleinden zoals bedoeld in dit artikel? Bent u bereid het MOA-onderzoekfilter2 met het Bel-me-niet Register te integreren, bijvoorbeeld als extra optie?
Telefonische informatievergaring ten behoeve van markt- en verkiezingsonderzoek valt niet onder de definitie van «ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden» (kamerstuk 30 661 nr. 8, 2007–2008, paragraaf 2.5). Het dient hierbij logischerwijs daadwerkelijk om markt- of verkiezingsonderzoek te gaan; indien men onder het mom van marktonderzoek producten of diensten aan de man probeert te brengen, dient men zich onder meer te houden aan de regels inzake het Bel-me-niet register. Ook hier ziet de OPTA op toe.
Het MOA Onderzoekfilter is een vorm van zelfregulering. Mede vanuit het oogpunt van voorkomen van onnodige lasten voor het bedrijfsleven, geniet zelfregulering, mits voldoende effectief, mijn voorkeur boven wettelijke maatregelen. Ik ben daarom geen voorstander van het integreren van het Onderzoekfilter in het register.
De veiling van GSM-frequenties en de mogelijke interferentie met GSM-rail |
|
Arie Slob (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht van Agentschap Telecom d.d. 4 april 2012 «Publicatie Vergunningen frequentieveiling» waaronder ook de vergunningen voor de nieuw te veilen frequenties vallen?1
Ja.
Kunt u aangeven of er in het huidige gebruik van publieke mobiele netwerken sprake is van interferentie van publieke mobiele netwerken met GSM-Rail frequenties die gebruikt worden voor onder meer een veilige afhandeling van het treinverkeer en de reisinformatie op stations?
Ja, er is op enkele plaatsen in het land sprake geweest van interferentie tussen het gebruik van publieke netwerken voor mobiele communicatie en GSM-R(ail)-apparatuur die gebruikt wordt voor onder meer een veilige afhandeling van het treinverkeer en de reisinformatie op stations.
Hoe vaak heeft in 2011 het treinverkeer hinder ondervonden van interferentie tussen publieke mobiele netwerken en GSM-R? Hoeveel vertragingsminuten heeft interferentie in 2011 veroorzaakt? Bent u hierover door betrokkenen geïnformeerd?
Afgezien van een beperkt aantal specifieke gevallen is de operationele impact voor het treinverkeer in 2011 beperkt gebleven.
Het exacte aantal vertragingsminuten in 2011 als gevolg van GSM-R-interferenties is mij niet bekend omdat deze vooralsnog niet als zodanig worden geregistreerd.
Ik ben hierover door betrokkenen geïnformeerd.
Kunt u aangeven op welke wijze u deze interferentieproblemen oplost? Is die oplossing naar tevredenheid van betrokken partijen?
Er zijn verschillende, al dan niet tijdelijke, oplossingen gevonden voor deze interferentieproblemen, maar daarover is nog geen sprake van tevredenheid bij alle betrokken partijen. Hieronder licht ik een en ander nader toe.
Het Agentschap Telecom heeft op basis van storingsmeldingen in Doetinchem2 ter plaatse onderzoek uitgevoerd en advies gegeven ter verbetering van de werking van de in de treinen gebruikte apparatuur. Dit heeft geleid tot het besluit om filters in de betrokken Syntus-treinen in te bouwen. Deze inbouw is inmiddels afgerond. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft, vooruitlopend op de administratieve afhandeling van de vergunning-aanvraag, ingestemd met deze inbouw van de filters, gelet op het feit dat de spoorveiligheid op dit traject in het geding is, alsmede het feit dat het hier vooralsnog gaat om een voertuigtype dat begin december 2012 uit de dienst wordt genomen. ILT ziet dit als een tijdelijke en eenmalige oplossing, aangezien de betreffende voertuigen door de inbouw van dit type filter niet meer voldoen aan de interoperabiliteitseisen van de Europese Commissie. ILT zal dit dan ook melden aan de Europese Commissie. De storingen in Doetinchem hebben intussen geleid tot een aanpassing van de vertrekprocedures voor machinisten van Syntus. Hierdoor ontstaan vertragingen tot circa 3 minuten per trein. Nadat de vergunningverlening door ILT voor het gebruik van de filters is afgerond kan de gebruikelijke vertrekprocedure naar verwachting weer worden hervat.
Overigens is in de Schipholtunnel sprake van een andere situatie. Omdat de telecommunicatie-installaties in tunnels direct naast de hoofdspoorweginfrastructuur zijn geplaatst heeft ProRail hier door middel van vergunningverlening voorgeschreven dat publieke mobiele netwerkbeheerders hun installaties moeten aanpassen teneinde interferenties te voorkomen3. In zijn algemeenheid staat ProRail bij het uitgeven van nieuwe vergunningen niet meer toe dat publieke mobiele netwerkbeheerders in spoortunnels gebruik maken van de 900MHz-frequentieband.
Op 192 locaties is sprake van GSM-interferentie met het zogenaamde InfoPlus-systeem, dat de reisinformatieborden op stations aanstuurt. Voor al deze locaties is verdere storing voorkomen door de plaatsing van filters in de getroffen InfoPlus-reisinformatieborden. ProRail verwacht dat als de nieuwe publieke mobiele operators na de veiling door het Agentschap Telecom gebruik gaan maken van nieuwe zogenaamde breedband-technologieën, zoals bijvoorbeeld UMTS4 of LTE5, andere filters zullen moeten worden toegepast of dat overgegaan moet worden op bekabelde oplossingen.
In aanvulling op de hierboven genoemde locaties onderzoekt ProRail momenteel mogelijke GSM-interferenties op de Betuweroute nabij Gellicum bij het gebruik van het ERTMS6-treinbeveiligingssysteem, dat gebruik maakt van het GSM-R netwerk.
Momenteel onderzoek ik de juridische mogelijkheden die de Nederlandse7 en Europese regelgeving8 biedt om plaatsing van verbeterde GSM-R-treinradio-apparatuur in treinen voor te schrijven aan vervoerders en materieel-eigenaren.
Kent u de metingen van de «International Union of Railways» (UIC)2 naar en uitspraken van de «Community of European Railway and Infrastructure Companies» (CER) over interferentie tussen publieke mobiele netwerken en GSM-R, waarin wordt gewezen op de risico’s van interferentie voor onder meer de veiligheid van treinverkeer, de betrouwbaarheid van reisinformatie en alarmzuilen op perrons?
Ja.
Is het waar dat in de nieuw te veilen frequenties voor publieke mobiele netwerken geen voorwaarden worden opgenomen om een hogere mate van interferentie met GSM-R, zoals wordt voorspeld in de IUC metingen, te voorkomen? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u daar niet voor heeft gekozen?
In de vergunningsvoorwaarden voor de nieuwe 900 MHz-frequenties is een bepaling opgenomen dat de vergunninghouders «passende bescherming» moeten bieden aan systemen in aangrenzende banden. In de toelichting op deze bepaling wordt met name gedoeld op het GSM-R-netwerk. Het Agentschap Telecom zal op de naleving van deze bepaling toezien. Deze verwijzing naar passende bescherming biedt het Agentschap Telecom meer mogelijkheden voor handhavend optreden dan de huidige vergunningen, waarin geen passende bescherming wordt geëist.
ProRail vraagt om een specifieke beschermingsnorm, in aanvulling op de hierboven beschreven eis van passende bescherming. Momenteel wordt dan ook onderzocht in hoeverre generieke plafonds voor de signaalsterkte van publieke mobiele netwerkbeheerders in publiekrechtelijke regelgeving haalbaar en doelmatig zijn.
Is het waar dat vervoerders uit de spoorsector zich ernstig zorgen maken over een toename van interferentie en de kosten die dat voor hen met zich mee zal brengen? Hoe bent u omgegaan met deze zorgen?
Inderdaad maken vervoerders uit de spoorsector zich hierover zorgen. Dit blijkt onder andere uit brieven die NS , FMN10 en KNV11 op 1 mei 2012 en op 17 september 2012 hebben gestuurd naar mijn ambtsgenoot van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en naar mij.
Ook op Europese schaal wordt deze zorg gedeeld. Dit blijkt onder andere uit het volgende:
Naar aanleiding van deze zorgen in Nederland zijn de volgende extra acties in gang gezet, in aanvulling op de maatregelen die beschreven zijn in de antwoorden op vragen 4 en 6:
Hebben vervoerders of de spoorbeheerder concrete oplossingen aangedragen om interferentie tegen te gaan? Wat vindt u van die oplossingen?
Zowel vervoerders als de spoorbeheerder ProRail hebben concrete oplossingen aangedragen.
Door ProRail is voorgesteld om de maximale zendniveaus van de publieke mobiele netwerkbeheerders ter plekke van het spoor (dus niet landelijk) te beperken tot een dusdanig niveau dat toename van interferentie als gevolg van de toepassing van UMTS of LTE wordt voorkomen. Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven wordt momenteel dan ook onderzocht in hoeverre generieke plafonds voor de signaalsterkte van publieke mobiele netwerkbeheerders in publiekrechtelijke regelgeving haalbaar en doelmatig zijn.
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven zijn in een aantal treinen filters ingebouwd, maar beschouwt ILT dit niet als een structurele en toekomstvaste oplossing, en onderzoek ik momenteel de juridische mogelijkheden die de Nederlandse7 en Europese regelgeving8 biedt om plaatsing van verbeterde GSM-R-treinradio-apparatuur in treinen voor te schrijven aan vervoerders en materieel-eigenaren.
Is het waar dat de kosten voor het aanbrengen van filters in treinen volledig voor rekening van de vervoerders zal komen? Kunt u een indicatie van die kosten geven en aangeven waarom de vervoerders zelf moeten opdraaien voor die kosten? Klopt het dat met deze filters het back-up systeem van de machinist (gebaseerd op normale mobiele frequenties) wordt verstoord? Zijn er verder nog kosten gemoeid met het voorkomen van interferentie? Zo ja, kunt u deze toelichten en aangeven voor wiens rekening deze komen?
Zoals in de antwoorden op vragen 4 en 8 aangegeven is nog niet duidelijk of het aanbrengen van filters in treinen een structurele en toekomstvaste oplossing is en daarmee ook nog niet voor wiens rekening de eventuele kosten hiervan zullen komen.
Momenteel wordt onderzocht welke beschermingsmaatregelen mogelijk en wenselijk zijn. Onderdeel hiervan is het in kaart brengen van de kostenindicaties.
In zijn algemeenheid kan geen antwoord gegeven worden op de vraag of aan te brengen filters het back-up systeem van de machinist verstoren. Dit is afhankelijk van keuzes ten aanzien van de apparatuur-configuratie, van het type filter en bijvoorbeeld het in-/uitschakelbaar maken daarvan.
Zijn er, los van interferentie, locaties waar sprake is van onvoldoende dekking of signaalsterkte van GSM-R? Zo ja, hoeveel hinder ondervindt het treinverkeer hiervan en welke maatregelen neemt ProRail om deze problemen op te lossen?
Vervoerders hebben mij geïnformeerd dat er enkele andere locaties zijn geweest met onvoldoende dekking of signaalsterkte van GSM-R, bijvoorbeeld als gevolg van hogere bebouwing in de buurt van het spoor. Dergelijke incidenten zijn gemeld bij ProRail. Als oplossing hiervoor zijn bijvoorbeeld extra antennes bijgeplaatst of bestaande antennes verplaatst.
Welke mogelijkheden zijn er om de vergunningsvoorwaarden van de frequentieveiling zodanig aan te passen dat een stijging van interferentie met GSM-R kan worden voorkomen? Kunt u de Kamer toezeggen alsnog en uiterlijk 15 april 2012 voldoende rekening te houden met GSM-R in de vergunningvoorwaarden van de nieuwe frequenties?
Momenteel wordt nader onderzocht in hoeverre generieke plafonds voor de signaalsterkte van publieke mobiele netwerkbeheerders in publiekrechtelijke regelgeving tussen de publieke mobiele netwerkbeheerders en ProRail haalbaar en doelmatig zijn. Mijn ambtsgenoot van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en ik zullen erop toezien dat, daar waar nodig, deze afspraken dan zullen worden gemaakt.
Op 18 april 2012 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de start van de aanvraagprocedure voor potentiële deelnemers aan de veiling vanaf 16 april 2012 geen onomkeerbare stap is met betrekking tot het oplossen van de mogelijke interferentieproblemen18.
Bent u bereid geen onomkeerbare stappen te zetten, zodat dit probleem alsnog kan worden opgelost, voordat de nieuwe frequenties in gebruik worden genomen dan wel tot dat de Kamer in een debat met u tot een besluit heeft kunnen komen?
Zoals in het antwoord op vraag 11 aangegeven was de start van de aanvraagprocedure voor potentiële deelnemers aan de veiling vanaf 16 april 2012 geen onomkeerbare stap met betrekking tot het oplossen van de mogelijke interferentieproblemen. Ook daarna zijn geen onomkeerbare stappen gezet. De veiling van de nieuwe vergunningen start op 31 oktober 2012.
Deelt u de mening dat op geen enkele wijze de veiligheid van het treinverkeer negatief beïnvloed mag worden en dat de veiligheid op het spoor belangrijker is dan een maximale opbrengst van een frequentieveiling? Hoe gaat u de veiligheid van treinreizigers en omwonenden met de nieuwe frequenties waarborgen?
De veiligheid op en rondom het spoor is van groot maatschappelijk en economisch belang en mag niet negatief beïnvloed worden. Daarbij hebben alle betrokken partijen (de overheid, de vergunninghouders voor mobiele communicatie, ProRail , vervoerders en materieel-eigenaren) hun eigen verantwoordelijkheid. Een vergelijking met de opbrengst van de veiling is niet aan de orde.
Voor wat betreft het tweede deel van deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op vragen 6, 7, 8, 10 en 11.
Bent u bereid deze vragen vóór 16 april te beantwoorden, aangezien op die datum de veiling van de nieuwe frequenties start?
Zoals in de antwoorden op vragen 11 en 12 aangegeven was de start van de aanvraagprocedure voor potentiële deelnemers aan de veiling vanaf 16 april 2012 geen onomkeerbare stap met betrekking tot het oplossen van de mogelijke interferentieproblemen. Ook daarna zijn geen onomkeerbare stappen gezet. De veiling van de nieuwe vergunningen start op 31 oktober 2012.
Onveilige software in pacemakers |
|
Wassila Hachchi (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de publicatie over onveilige software in pacemakers?1
Ja.
Bent u bekend met het gebruik van Supervisory Control and Data Acquisition (SCADA) in medische technologie zoals pacemakers en insulinepompen in Nederland?
Ja.
Hoeveel human SCADA-apparaten zijn er geïmplanteerd in patiënten in Nederlandse ziekenhuizen en klinieken? Wat zijn de gezondheidsrisico’s hiervan?
Er is geen centrale registratie van medische technologie met SCADA (Supervisory Control And Data Acquisition). In Nederland is dan ook niet bekend hoeveel medische hulpmiddelen – waaronder implantaten – gebruik maken van een dergelijk systeem. In mijn brief aan de Kamer d.d. 27 maart 2012, heb ik u geïnformeerd over het voornemen van een centrale registratie in Europa van implantaten en mogelijke complicaties. (Kamerstuk 32 805, nr. 7)
Bij navraag geeft Medtronic – één van de in de publicaties genoemde bedrijven – aan dat Medtronic tot op heden wereldwijd van patiënten of zorgverleners nog nooit meldingen heeft ontvangen over ongewenste draadloze manipulaties van insulinepompen en pacemakers.
Welke veiligheidseisen worden er gesteld aan de toepassing van human SCADA? Hoe beoordeelt u deze?
Voor medische hulpmiddelen die software in zich hebben of die medische software
op zichzelf zijn, moet de software worden gevalideerd volgens de actuele stand van kennis en wetenschap rekening houdend met de beginselen van ontwikkelings- en levenscyclus, risico beheer, validatie en verificatie (Annex I MDD, 12.1 a).
De noodzaak om alert te zijn en in te spelen op veiligheidskwesties is aldus impliciet deel van de verplichting van de fabrikant van een medisch hulpmiddel.
Moet er melding worden gemaakt van human SCADA-producten waarvan is aangetoond dat deze zwakheden/kwetsbaarheden in de beveiligingssoftware bevatten die tot gezondheidsrisico's voor de drager kunnen leiden? Zo ja, bij wie? Wordt deze melding openbaar gemaakt? Wordt er ook toezicht gehouden op de kwaliteit van human SCADA?
Ja, na markttoelating van een medisch hulpmiddel is het van groot belang om te vervolgen hoe het hulpmiddel functioneert in de praktijk (Post Market Surveillance). Daartoe moet de fabrikant blijven nagaan of het hulpmiddel doet wat het beoogt te doen en welke complicaties en bijwerkingen optreden bij langer gebruik en bij grotere groepen gebruikers. Zo geeft Medtronic aan dat het continu de veiligheid van haar devices blijft beoordelen.
Als er kwetsbaarheden aan het licht komen, zal Medtronic direct bekijken of additionele veiligheidsmaatregelen geïmplementeerd moeten worden, zonder de therapie van patiënten te beïnvloeden. Voor de hoogrisicoklassen medische hulpmiddelen (bijvoorbeeld implantaten) moeten afwijkende bevindingen worden gemeld aan de certificerende Aangemelde Instantie of ten algemene bij de bevoegde autoriteit in Nederland: de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).
Meldingen bij een aangemelde instantie zijn niet openbaar. De certificerende aangemelde instantie moet (blijven) nagaan of een medisch hulpmiddel waarvoor een certificaat is afgegeven nog voldoet aan de essentiële eisen.
Bent u van mening dat er op het moment voldoende wettelijke waarborgen zijn om te voorkomen dat producenten gezondheidsrisico's voor hun klanten creëren door het blijven verkopen en niet terugroepen van human SCADA-apparaten waar niet-gepubliceerde kwetsbaarheden in aanwezig zijn?
In mijn brief d.d. 27 maart 2012, heb ik mijn voornemens voor aanscherpingen binnen het huidige wettelijke regime aan u kenbaar gemaakt. (Kamerstuk 32 805, nr. 7)
Deelt u de mening dat wettelijk afgedwongen dient te worden dat human SCADA-producten pas na een nader te bepalen certificeringstraject voor hun beveiligingssoftware verkocht mogen worden op de Nederlandse markt en gebruikt mogen worden in medische toepassingen in Nederland?
Voor medische hulpmiddelen uit de hoogrisicoklassen is al sprake van een certificeringstraject door de aangemelde instanties aan de hand van de essentiële eisen uit de Europese richtlijn voor medische hulpmiddelen.
De ontwikkelingen van E-health |
|
Margreeth Smilde (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de woorden van de voorzitter van KPMG Gezondheidszorg in Brussel over de ontwikkelingen van E-health?1
Ja.
Deelt u de mening van de heer Bos, die constateert dat in Nederland de versnippering van het zorglandschap een grootschalige ontwikkeling van E-Health in de weg staat en dat dat onverantwoordelijk is? Zo ja, wat gaat u eraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het beeld dat e-health toepassingen nog onvoldoende op grote schaal worden ingezet in onze gezondheidszorg. Er zijn veel goede initiatieven aan te wijzen, maar die beperken zich vaak nog tot een kleine, regionale schaal. Om te komen tot zorgbrede implementatie van goed e-health toepassingen is er inderdaad behoefte aan gezamenlijke inspanning van verschillende partijen. Hiertoe ben ik dan ook in gesprek met een initiatief van zorgverzekeraars, zorgprofessionals en zorggebruikers die samen aan een e-health agenda werken. Ik zal de kamer voor het zomerreces van dit jaar informeren over dit initiatief en over de activiteiten van de overheid om hieraan bij te dragen.
Wat is uw reactie op een opmerking op datzelfde congres, dat er een opmerkelijke kloof bestaat tussen de goede digitale infrastructuur in Nederland en E-Health?
De digitale infrastructuur in Nederland is van een hoog niveau, ook in vergelijking met andere landen. Deze infrastructuur zegt iets over de «hardware», maar zeker ook over de digitale vaardigheden en wensen van de Nederlanders. Ik constateer dat de Nederlandse burger behoefte heeft om ook in de zorg meer gebruik te maken van de mogelijkheden die ICT biedt.
E-health kan patiënten helpen hun rol in het zorgproces te vergroten en verbeteren. Daarbij komt dat e-health een bijdrage kan leveren aan arbeidsbesparing en meer doelmatigheid in de zorg. Om verschillende redenen is het daarom van belang om de rol van e-health in onze gezondheidszorg te vergroten. Ik zie de goede digitale infrastructuur in Nederland als een kans om hieraan bij te dragen.
Deelt u de mening dat een snelle ontwikkeling van E-Health in Nederland een geweldige impuls zou kunnen geven aan laagdrempelige toegang tot de zorg, en zo invulling geeft aan het regeerakkoord, waar het gebruik van E-mental health wordt bevorderd om de zelfredzaamheid van cliënten te vergroten?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat u zou kunnen en willen doen om dat te stimuleren?
Ik vind het belangrijk dat overheid en veldpartijen gezamenlijk optrekken bij het realiseren van de ambities t.a.v. e-health. Alle partijen hebben hun eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de ontwikkeling, gebruik, inkoop en de systeeminpassing van e-health in de gezondheidszorg. Daarbij vind ik het van belang dat er wordt gehandeld vanuit het perspectief van de gebruiker van de toepassing: de patiënt en de professional. Alleen dan heeft e-health een kans een wezenlijk onderdeel van de zorg te worden.
Ik zal de Kamer informeren over de plannen van het kabinet ten aanzien van e-health. Per brief van 10 april heb ik u laten weten dat ik voor het zomerreces van dit jaar een brief over e-health naar de Kamer zal sturen.
Onlione privacy |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder vragen?1 Kunt u uitleggen op welke manier het belang van het onderzoek door verdere uitsplitsing van het totale aantal gegevensvorderingen kan worden geschaad, in bijzonder wat betreft het onderscheid naar aanbieder? Vindt u dat de publicatie door Google van het aantal gegevensvorderingen in strijd is met het belang van opsporing en vervolging?
Publicatie van deze aantallen zou inzicht geven in de mate waarin communicatie via sociale media door de opsporingsautoriteiten gevolgd wordt. Het is niet in het belang van de opsporing om dit inzicht te verschaffen, ondermeer omdat het risico bestaat dat personen hun gedrag op deze informatie gaan afstemmen. Deze bezwaren gelden ook voor het geval Google er zelf voor zou kiezen om deze gegevens bekend te maken, maar in mindere mate.
Vallen aanbieders van social media diensten, zoals Gmail, Hotmail, Twitter, Hyves en Facebook, onder het door u gebruikte begrip «internetdiensten»? Welke gegevens registreert het Urban Land Institute (ULI) in het kader van gegevensvorderingen bij social media-aanbieders op grond van artikel 126n tot en met 126ni Wetboek van Strafvordering (Sp) registreert? Zijn er daarnaast opsporings- en veiligheidsdiensten die gegevensvorderingen direct bij aanbieders van social media doen? Zo ja, kunt u aangeven welke dat zijn en per dienst aangeven welke gegevens deze diensten in het kader van gegevensvorderingen op grond van deze bepalingen registreren?
De genoemde sociale media worden gerekend tot de internetdiensten. In het kader van vorderingen gegevensverstrekking bij social media-aanbieders registreert de Unit Landelijke Interceptie (ULI) van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), evenals bij andere vorderingen tot gegevensverstrekking, de volgende gegevens: wanneer een aanvraag is verstuurd, aan welke aanbieder de aanvraag is verstuurd, en wanneer er antwoord is gegeven. Sinds de tweede helft van 2010 lopen alle vorderingen van de politie en de bijzondere opsporingsdiensten voor interceptie en de daaraan gerelateerde gegevensverstrekking via het KLPD/ULI.
Hoe vaak politie- en justitiefunctionarissen dit soort gegevens gevorderd in 2009, 2010 en 2011?
Om de in antwoord op vraag 1 vermelde redenen kan ik deze gegevens niet verstrekken.
Welke adequate voorzieningen zijn sinds de brief van het College van procureurs- generaal1 getroffen om de naleving van de notificatieplicht ex artikel 126bb Sv te garanderen? In hoeveel gevallen is deze notificatieplicht in 2009, 2010 en 2011 daadwerkelijk nageleefd, in het bijzonder in de gevallen waarbij social media diensten betrokken waren?
Sinds de brief van het College zijn de hoofden van de parketten nogmaals gewezen op het belang van naleving van de notificatieplicht. Daarnaast is ten behoeve van de parketten een werkinstructie en procesbeschrijving opgesteld waarin onder andere een beslisboom en standaardbrieven zijn opgenomen.
Naleving van de notificatieplicht in concrete gevallen wordt niet bijgehouden in een gecentraliseerd, geautomatiseerd systeem. Om deze reden kunnen de gevraagde cijfers niet worden geleverd.
De relatie tussen uitspraken van Eurocommissaris Kroes en de aandelenemissie van Ziggo |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de aandelenemissie van Ziggo flink overtekend was?1
Ja.
Is u ook opgevallen dat Ziggo volgens het prospectus de afgelopen jaren sterk stijgende winstcijfers heeft laten zien (in 2011 een EBITDA van € 834,6 miljoen, 56,5% van de omzet)? Is u tevens opgevallen dat van de omzet slechts 16,4% werd besteed aan nieuwe investeringen? Kunt u bevestigen dat dergelijke winstcijfers, zeker in verhouding tot de relatief lage benodigde investeringen, in goed concurrerende markten zelden voorkomen? Bent u het met mij eens dat deze cijfers aantonen dat consumenten al jarenlang veel te veel moeten betalen voor hun kabelabonnement?
Het is juist dat Ziggo de afgelopen jaren sterk stijgende winstcijfers heeft laten zien. Deze stijgende winstcijfers zijn enerzijds een gevolg van een toename aan inkomsten door o.a. een sterke groei van het marktaandeel op de breedbandmarkt en de verkoop van triple play pakketten en anderzijds een reductie in kosten2. De investeringen die Ziggo de afgelopen jaren heeft gedaan in een sneller netwerk lijken op dit moment voor Ziggo haar vruchten af te werpen.
Ik heb geen oordeel over de hoogte van winstcijfers en investeringsbedragen. Investeringsbeslissingen zijn nadrukkelijk aan private ondernemingen zelf. Ik wijs er overigens wel op dat de EBITDA betrekking heeft op het resultaat voor belastingen, rente en afschrijvingen en derhalve de bruto winst betreft. Een belangrijke post daarvan betreft bij Ziggo de rentelasten, die betaald moeten worden over de schulden van het bedrijf. De netto winst ligt daardoor veel lager.
Uit deze cijfers haal ik niet dat consumenten te veel betaald hebben voor hun kabelabonnement. Consumenten zijn vrij om diensten van andere aanbieders af te nemen indien ze de tarieven van kabelabonnementen te hoog vinden. Uit de groei van Ziggo in marktaandeel op de breedbandmarkt en triple play pakketten, leid ik af dat er een voor consumenten concurrerend aanbod in de markt staat. Meer specifiek voor de televisiemarkt heeft OPTA eind vorig jaar geconcludeerd dat regulering van de televisiemarkt op dit moment niet nodig is omdat de markt steeds concurrerender wordt.
Is u tevens opgevallen dat de leden van de Raad van Bestuur van Ziggo en de president-commissaris rijkelijk beloond zijn met aandelen, bijvoorbeeld de bestuursvoorzitter voor € 13,3 miljoen en de voorzitter van de raad van Commissarissen (RvC) voor € 15,8 miljoen? Wat vindt u van dergelijke astronomische beloningen? Hebt u de indruk dat de prestatie van beide heren in verhouding staat tot deze beloning en dat er nog enige relatie is met het langetermijnbelang van eigenaren, werknemers en klanten? Of past hierop wat u betreft de kwalificatie «exorbitante zelfverrijking»?
Ik ben het met de vragensteller eens dat beloningen van deze omvang zeer hoog zijn. De afwegingen voor het toekennen van een beloning moeten echter binnen de onderneming zelf worden gemaakt. Hierbij is het door de aandeelhoudersvergadering vastgestelde beloningsbeleid leidend en moet verder rekening gehouden worden met de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Het is de verantwoordelijkheid van de raad van commissarissen om de uitvoering van het beloningsbeleid af te stemmen op de geleverde prestaties van bestuurders, en daarbij aandacht te besteden aan het langetermijnbelang van de onderneming en al haar stakeholders en de beloningsverhoudingen binnen de onderneming.
Kent u het bericht dat Eurocommissaris Kroes in een besloten bijeenkomst met daarbij aanwezig onder anderen de bestuursvoorzitter van Ziggo zou hebben laten weten alles op alles te zullen zetten om de door de Tweede Kamer aangenomen amendementen over de openstelling van de kabel te blokkeren?2 Klopt het dat mevrouw Kroes na genoemd bericht geen mededeling heeft laten uitgaan dat zij verkeerd zou zijn begrepen? Zijn haar woorden derhalve juist weergegeven? Zo nee, bent u bereid na te gaan wat zij precies gezegd heeft?
Ja, ik ben bekend met dat bericht.
Als onderdeel van het jaarlijkse Europese kabelcongres heeft op 8 maart jongstleden in Brussel een bijeenkomst plaatsgevonden tussen een aantal kabel-ceo’s en Eurocommissaris Kroes. Tijdens deze reguliere jaarlijkse bijeenkomst is over een aantal onderwerpen gesproken, zoals de Digitale Agenda, de uitrol van glasvezelnetwerken en ook de kabelamendementen.
Na dit gesprek heeft de brancheorganisatie Cable Europe, zonder voorafgaande toestemming van mevrouw Kroes, een persverklaring uitgegeven, waarin ten onrechte bepaalde standpunten over de kabelamendementen aan mevrouw Kroes werden toegeschreven. De woordvoerder van mevrouw Kroes heeft echter gecommuniceerd dat zij nooit de opmerking heeft gemaakt die Cable Europe aan haar heeft toegeschreven. Kort daarna heeft Cable Europe het persbericht ingetrokken. Tenslotte kan ik melden dat mevrouw Kroes mij persoonlijk heeft bevestigd dat zij in de betreffende bijeenkomst slechts heeft gerefereerd aan het algemene Commissiebeleid om actief inbreuken op EU-regels te vervolgen, maar dat ze daarbij niet is ingegaan en ook geen enkele positie heeft ingenomen op de conformiteit van specifieke amendementen op de Nederlandse Telecommunicatiewet met EU-recht.
Deelt u de mening dat de uitspraken van Eurocommissaris Kroes in elk geval gezien kunnen worden als een duidelijk signaal over de opstelling van de Eurocommissaris ten opzichte van de door de Tweede Kamer aanvaarde amendementen over de openstelling van de kabel?
Neen, antwoorden op deze vragen zijn niet aan de orde. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4. Afgaande op de persoonlijke verzekering van Eurocommissaris Kroes dat zij geen positie heeft ingenomen op de Nederlandse amendementen over de openstelling van de kabel, zie ik geen reden haar nader aan te spreken over bovenstaande kwesties.
Bent u het ermee eens dat dit signaal mogelijk invloed kan hebben gehad op de introductiekoers van Ziggo, aangezien de winstgevendheid van Ziggo mede zo groot is door het gebrek aan concurrentie?
Zie antwoord vraag 5.
Is het opmerkelijk en onverstandig dat de Eurocommissaris uitspraken heeft gedaan die van directe invloed kunnen zijn op de inschrijving voor de emissie van het aandeel Ziggo, dat dit gebeurde op vrijwel hetzelfde moment als het prospectus van Ziggo openbaar werd gemaakt, en dat ook nog in een besloten bijeenkomst in aanwezigheid van de bestuursvoorzitter van Ziggo die persoonlijk een miljoenenbelang had bij deze emissie?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u dat de Eurocommissaris zich had moeten realiseren dat uitspraken over haar houding ten opzichte van de Nederlandse wetgeving in wording, relevante informatie was voor potentiële investeerders? Kunt u bij haar nagaan of zij zich dat heeft gerealiseerd en waarom zij daar desondanks uitspraken over heeft gedaan?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de Europese Commissie te vragen onderzoek te doen naar de vraag welke uitspraken de Eurocommissaris exact gedaan heeft, hoe die uitspraken tot stand zijn gekomen, hoe ze openbaar zijn geworden, welk belang daarmee gediend werd en of de Eurocommissaris op de hoogte was van dat belang en van het openbaar maken van haar uitspraken, of zij toen zij haar uitspraken deed op de hoogte was van de aanstaande beursgang van Ziggo en de publicatie van het prospectus op 9 maart, en naar de mogelijke invloed die haar uitspraken hebben gehad op de emissie van het aandeel Ziggo?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de Eurocommissaris aan te spreken op haar houding ten opzichte van de Nederlandse wetgeving in wording en haar te wijzen op de grote winsten die Ziggo (en UPC) kunnen maken in Nederland door het gebrek aan concurrentie op de kabel en haar eraan te herinneren dat zij in haar functie geacht wordt het op te nemen voor eerlijke marktwerking en de positie van consumenten?
Zie antwoord vraag 5.
De problemen bij KPN bij de ingebruikname van het BAPI-certificaat |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u het artikel «KPN onderschat vervanging Diginotar-certificaten» gelezen?1
Ja.
Bent u bekend met de hier in geschetste problematiek bij de invoering van het BAPI-certificaat?2
Meteen na het Diginotar-incident begin september 2011 is in samenspraak met alle betrokken partijen gestart met een plan voor de migratie van BAPI-certificaten. Voor het migratietraject is de Belastingdienst een samenwerking met KPN aangegaan (zie ook het antwoord op vraag 6. De certificaten worden direct bij KPN aangeschaft door fiscaal dienstverleners en individuele ondernemers. Vanaf einde december konden certificaathouders zich als abonnee bij KPN melden. Tot nu toe hebben ruim 13 000 abonneehouders zich gemeld; in totaal gaat het om maximaal 16 000 overstappers. Er zijn 2 500 certificaten aangevraagd, waarvan er inmiddels ruim 2 000 zijn uitgegeven; deze moeten vervolgens door de gebruikers in hun software worden geïnstalleerd. De softwarepakketten die in gebruik zijn bij fiscale dienstverleners en individuele ondernemers moeten zijn aangepast om de installatie van nieuwe certificaten aan te kunnen. 98% van de softwarepakketten is daarvoor nu gereed.
KPN heeft aanvankelijk opstartperikelen gekend. Intussen is de productie opgeschaald en is de communicatie geïntensiveerd. De veiligheid is echter nimmer in het geding geweest. Er is geen enkele indicatie dat het aanvraag- en uitgifteproces van deze certificaten op enige manier onveilig is.
Geplande einddatum voor de omwisseloperatie is 1 juni 2012. Ik ben voortdurend in overleg met de sector over de voortgang van de operatie. Begin april zal opnieuw overleg plaatsvinden. Als nodig zou zijn om de einddatum van 1 juni enigszins op te schuiven, dan ben ik daartoe bereid. Dat betekent dat het gebruik van de oude Diginotar-certificaten nog met dezelfde periode wordt verlengd. De na het incident getroffen beheersmaatregelen zorgen weliswaar voor voldoende veiligheid, maar het is van belang tot een afsluiting te komen.
Er is dus geen reden om aan te nemen dat fiscale dienstverleners en bedrijven om reden van een certificatenprobleem niet aan hun aangifteverplichting zouden kunnen voldoen. Mocht zich dat desondanks voordoen, dan heb ik reeds eerder toegezegd coulance te betrachten. Fiscale dienstverleners en VNO-NCW hebben aangegeven met deze coulanceregeling te kunnen instemmen.
Voor de leden van de VVD-fractie staat, zoals eerder ook aangegeven, de veiligheid van de aangiften voor burgers en ondernemers centraal, is deze veiligheid gewaarborgd, ondanks de problemen bij de invoering van het nieuwe BAPI-certificaat van KPN?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het van cruciaal belang is dat ondernemers veilig kunnen communiceren met de Belastingdienst en geen vertraging oplopen bij het indienen van hun aangiften door invoering van het nieuwe BAPI-certificaat? Zo ja, binnen welke termijn verwacht u dat de problemen zijn opgelost?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het heel vervelend is als ondernemers bij hun maandelijkse aangifte onnodig vertraging oplopen en zo zelfs buiten hun schuld te laat zijn met het doen van aangifte? Zo ja, wat denkt u hier aan te gaan doen gezien het grote aantal klachten hierover? Hoe kunnen deze mensen nu aangifte doen, als het BAPI-certificaat de enige mogelijkheid is en kennelijk nog niet naar behoren functioneert?
Zie antwoord vraag 2.
Is er bij de keuze om KPN het beveiligingscertificaat te laten ontwikkelen gebruik gemaakt van aanbesteding? Is er ondanks de spoed waarmee deze keuze gemaakt moest worden ook gekeken naar andere kandidaten? Waarom is de keuze op KPN gevallen?
Door de Belastingdienst is meteen na het DigiNotar-incident een verkenning gedaan naar solide en betrouwbare partijen die op korte termijn de certificaatdienstverlening aan fiscaal dienstverleners en ondernemers ten behoeve van het aanleveren van aangiften via BAPI zouden kunnen overnemen van DigiNotar. Uitgangspunt daarbij was dat met het oog op een spoedige migratie de BAPI-architectuur zoveel mogelijk ongewijzigd moest blijven. Als gerede partij kwam KPN/Getronics naar voren. Deze partij bleek ook bereid om de dienstverlening van DigiNotar over te nemen.
Van belang is te benadrukken dat KPN de vervangende BAPI-certificaten direct aan fiscale dienstverleners en ondernemers levert, net zoals DigiNotar placht te doen. Er is geen opdrachtgever-opdrachtnemer relatie tussen de Belastingdienst en KPN. Derhalve is ook geen sprake van een aanbestedingsplichtige opdracht.
Wel heeft de Belastingdienst op zich genomen om het proces van vervanging van de BAPI-certificaten bij fiscale dienstverleners en ondernemers maximaal te faciliteren. Dat betekende het beschikbaar stellen van BAPI-specificaties, het onderhouden van de contacten met en het communiceren naar fiscale dienstverleners, ondernemers(organisaties) en softwareleveranciers. Daarnaast heeft de Belastingdienst bij KPN bedongen dat de BAPI-certificaten tegen dezelfde prijs worden geleverd als de oude DigiNotar certificaten, teneinde nadeel bij marktpartijen als gevolg van het DigiNotar-incident te voorkomen of in elk geval zoveel mogelijk te beperken.
Wordt er overwogen om meerdere fabrikanten van beveiligingscertificaten in te schakelen, naast KPN, om zo de risico’s te spreiden en een optimale dienstverlening mogelijk te maken?
Op 21 maart jl. heeft op het Ministerie van Financiën een bijeenkomst plaatsgevonden met (software)leveranciers die producten leveren op het gebied van autorisatie en authenticatie, daaronder begrepen (beveiligings)certificaten. In deze bijeenkomst is de toekomstvisie van de Belastingdienst op het gehele terrein van autorisatie en authenticatie uiteengezet en is aangegeven hoe de Belastingdienst zich de migratie voorstelt van huidige situatie naar gewenste eindsituatie. Een onderdeel daarvan is het BAPI-kanaal. Tijdens deze bijeenkomst bleken de leveranciers geïnteresseerd in de visie en in verdere participatie in de toekomst. Twee leveranciers gaven te kennen met de Belastingdienst te willen overleggen over het ook gaan leveren van BAPI-certificaten. Met hen is overleg geweest. Het is nu aan deze leveranciers om te bepalen of ze de certificaten daadwerkelijk willen gaan aanbieden. Als het tot een aanbod komt, zal dit geen betekenis meer hebben voor de huidige migratie-operatie. Het in samenwerking tussen de aanbieders en de Belastingdienst komen tot een aanbod vergt in ieder geval twee tot drie maanden voorbereidingstijd. Daarbij komt dan nog de doorlooptijd die nodig is om de softwarepakketten in de markt er geschikt voor te maken – voor zover de softwareleveranciers hier markt voor zien. Zoals gezegd is afronding van de migratie-operatie op dit moment gepland per 1 juni a.s. (eventueel kan deze datum nog iets opschuiven; zie het antwoord op de vragen 2 tot en met 5).
Zoals uit het voorgaande blijkt, is er geen sprake van exclusiviteit voor KPN en sta ik open voor elke aanbieder die aan de gestelde kwaliteitscriteria voldoet. Het is evenwel aan de markt zelf om met een aanbod te komen.
Het bericht RUG blokkeert bittorrent op PowNed |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) zonder rechterlijke tussenkomst gedeeltes van het internet blokkeert?1
Deelt u de mening dat het Centrum voor Informatie Technologie (CIT) «een aanbieder van internettoegangdiensten» zoals bedoeld in de Telecomwet is, aangezien het studenten tegen betaling toegang geeft tot het internet en daarmee vergelijkbaar is met een internetprovider?
Deelt u de mening dat hiermee de suggestie dat het CIT «andere verantwoordelijkheden» heeft omdat het «geen internetprovider» is, niet terecht is?
Deelt u de mening dat het CIT als aanbieder van internettoegangdiensten aan studenten niet zou moeten overgaan tot het blokkeren van protocollen of websites?
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat nota bene een universiteit de keuze maakt welke websitesgebruikers wel en niet kunnen bezoeken of van welke protocollen gebruik gemaakt wordt?
Deelt u de mening dat blokkades van websites of protocollen enkel en alleen plaats zouden moeten hebben met tussenkomst van de rechter?
Bent u bekend met incidenten waarbij studenten van de RUG afgesloten worden van het internet op verzoek van auteursrechthebbendenorganisaties na een melding dat er auteursrechterlijk beschermd materiaal is gedownload?
Ik ben niet bekend met concrete incidenten waarbij studenten door de RUG zijn afgesloten van het internet na een verzoek van organisaties van auteursrechthebbenden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een externe organisatie kan verzoeken om een gebruiker van het internet af te sluiten? Is een dergelijke one-strike-you’re-out-methodiek een wenselijke methode?
Het kabinet staat een beleid voor dat gebruikers beschermt tegen het lichtvaardig afsluiten van internettoegang. In het voorgestelde artikel 7.6a van de Telecommunicatiewet, eveneens onderdeel van het wetsvoorstel Wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen (EK 2010–2011, 32 549, A), is bepaald dat aanbieders van internettoegangsdiensten alleen in de in dat artikel limitatief opgesomde gevallen de levering van internettoegang mogen beëindigen of opschorten. Waar het gaat om een tekortkoming van een abonnee mag een aanbieder van internettoegang onder het voorgestelde artikel 7.6a een abonnee uitsluitend om de volgende redenen (tijdelijk) van internettoegang afsluiten: het niet nakomen van een betalingsverplichting, faillissement en bedrog (zoals bijvoorbeeld het opgeven van een valse identiteit of een vals adres).
Het opslaan van adresbestanden door Twitter |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Twitter geeft toe: ze slaan je adresboek op»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat vergelijkbaar met Facebook, ook Twitter via een applicatie hele adresboeken met namen, telefoonnummers en e-mailadressen van gebruikers uploadt naar de eigen server en deze informatie daar tot zelfs 18 maanden lang opslaat?
Ik heb de berichten hierover gelezen, maar kan de juistheid hiervan niet op grond van eigen informatie bevestigen.
Deelt u de mening dat dit een privacyschending is van zowel de gebruiker als van diens contacten?
Het oordeel of er in casu sprake is van een schending van de Wet bescherming persoonsgegevens, en het eventueel inzetten van handhavende maatregelen, is niet aan mij, maar aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP). Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder en doet geen mededelingen over lopende of voorgenomen onderzoeken.
Overtreedt Twitter naar uw mening de Wet bescherming persoonsgegevens omdat aan gebruikers niet «ondubbelzinnige toestemming» wordt gevraagd voor de opslag van hele adresbestanden op hun server? Indien nee, acht u deze handelswijze wenselijk?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de opslag van adresbestanden zich naar uw mening tot artikel 5, derde lid van de e-privacy richtlijn (2002/58/EG) waarin is bepaald dat het opslaan van cookies alleen is toegestaan op voorwaarde dat informatie wordt verschaft aan de gebruiker over het doel van verwerking en daarbij de mogelijkheid wordt geboden om een dergelijke verwerking te weigeren?
Artikel 5, derde lid van de e-privacy richtlijn is geïmplementeerd in artikel 4.1 van het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen. Op de naleving van dit artikel ziet de OPTA toe. Of voldaan is aan de voorwaarden van deze bepaling en het eventueel inzetten van handhavende maatregelen is ter beoordeling van de OPTA. Ook de OPTA is een onafhankelijke toezichthouder die geen mededelingen doet over lopende of voorgenomen onderzoeken. In het algemeen geldt bij een mogelijke samenloop van bevoegdheden tussen OPTA en CBP dat zij hierover zullen overleggen, conform hun samenwerkingsconvenant.
Welke stappen onderneemt u ten aanzien van telecom- en social networkaanbieders om ervoor te zorgen dat wetgeving inzake gegevensbescherming in Nederland volledig wordt nageleefd?
Zie antwoord vraag 3.
De risico's van software voor het op afstand besturen van industriële processen |
|
Gerard Schouw (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Scada-beveiliging een structureel probleem» Joost Schellevis?1
Ja.
Onderschrijft u de stelling van de schrijver dat, anders dan in het Cybersecuritybeeld Nederland 2011 wordt gesuggereerd, het niet nodig is om over uitzonderlijk geavanceerde software te beschikken om een aanval op een beheerssysteem van bijvoorbeeld een riolering te laten slagen?
Ja. Het is niet nodig om over uitzonderlijk geavanceerde software te beschikken om een aanval op een beheerssysteem van bijvoorbeeld een riolering te laten slagen. In het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) 2011 is niet anders gesuggereerd.
Het CSBNgaat enerzijds in op generieke risico's van SCADA-systemen en anderzijds op de specifieke mogelijkheid van een gerichte aanval met een variant op de Stuxnet malware om een vitaal proces te verstoren. Over dit laatste stelt het CSBN dat het ontwikkelen van een variant op Stuxnet om op soortgelijke wijze SCADA-systemen van andere vitale processen te verstoren «diepgaande kennis vereist van het aan te vallen proces».
Welke veiligheidseisen worden er gesteld aan Scada-systemen, zowel bij de overheid als in de commerciële sector? Hoe wordt hier toezicht op gehouden? Indien er toezicht gehouden wordt, wat is dan het beeld dat toezichthouders hebben van de veiligheid van de systemen?
Organisaties binnen de overheid en de commerciële sector zijn zelf verantwoordelijk voor hun SCADA-systemen.
Het NCSC adviseert de overheid en de commerciële sector over veiligheid van SCADA-systemen. Zo heeft het NCSC een checklist2 «security on-line SCADA-systemen» ontwikkeld . Deze adviezen zijn gezonden aan vitale organisaties bij de overheid en in de commerciële sector.
Toezicht op de veiligheid van SCADA-systemen ligt bij sectorale toezichthouders, die vallen onder de relevante vakdepartementen. Naast algemene wet- en regelgeving bestaat er op het sectorale niveau relevante wet- en regelgeving met daarbij voor de diverse sectoren van toepassing zijnde verplichtingen. Deze wet- en regelgeving laat zich veelal kenmerken door de specifieke focus op de sector.
Onderschrijft u de waarschuwing voor het gevaar van USB-sticks? Kunnen in cruciale industriële infrastructuren, zoals de kerncentrale van Borssele, datadragers van buitenaf, zoals usb sticks, vrij ingevoerd worden? Bestaan hier beveiligingsprotocollen voor?
Ik onderschrijf de waarschuwing voor het gevaar van USB-sticks. Het NCSC/Govcert.nl heeft in adviezen over informatiebeveiliging gewezen op de risico’s die zijn verbonden aan het gebruik van USB-sticks.
(Vitale) organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het uitvoeren van de adviezen van het NCSC, het opstellen van beveiligingsprotocollen en de naleving daarvan. Het valt nooit helemaal uit te sluiten dat datadragers van buitenaf worden ingevoerd. Met betrekking tot het door u aangehaalde voorbeeld van de kerncentrale Borssele merk ik op dat de beveiliging van de centrale in algemene zin een hoge prioriteit kent. Zo heeft in het najaar 2011 een stresstest safety door de vergunninghouder van de kerncentrale Borssele plaatsgevonden. Hierin is ondermeer onderzocht of, en zo ja op welke wijze, cyberaanvallen op onder meer sturingssystemen van de kerncentrale uitgevoerd kunnen worden. Geconcludeerd is dat de systemen in de kerncentrale goed uitgerust is om dit soort aanvallen te kunnen weerstaan.
Hoe beoordeelt u de veiligheidsrisico’s van Scada-systemen die rechtstreeks op het internet zijn aangesloten?
Het aansluiten van Industriële Controle Systemen(ICS) zoals SCADA op het internet vergroot de veiligheidsrisico’s. Voor alle systemen die een koppeling hebben met het internet geldt dan ook, dat hierbij uiterste zorgvuldigheid betracht dient te worden. De beveiliging van dergelijke systemen is een verantwoordelijkheid van ieder betrokken bedrijf of organisatie. Zoals gezegd zal het NCSC intensief samenwerken met de vitale sectoren om de kennis over SCADA-systemen en de beveiliging daarvan op een hoger niveau te brengen.
Is er op Europees niveau aandacht voor de veiligheidsrisico’s van Scada-systemen? Zo ja, welke activiteiten worden er op dit gebied ontplooid? Zo nee, bent u bereid hier aandacht voor te vragen?
Ook op Europees niveau is er aandacht voor de veiligheidsrisico’s van procesbesturingsystemenen en lopen er al diverse activiteiten.