Het artikel 'In 2021 vonden er bijna 12.000 pushbacks plaats aan Europese buitengrens' |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de voortdurende trend van pushbacks van migranten aan de Europese buitengrenzen, waarbij 12.000 migranten dit jaar illegaal de EU zijn uitgezet?
Het kabinet is bekend met aanhoudende berichten over pushbacks aan de Europese buitengrenzen, waaronder in een aantal grensgebieden in de Balkan-regio. Het kabinet is tevens bekend met berichten over mishandeling van migranten in Europese grensgebieden, inclusief in de Balkan-regio.
Bent u op de hoogte van het feit dat dit jaar meer dan 6.000 migranten op de Balkan illegaal uit de EU zijn gezet, waarbij zij slachtoffer waren van fysieke mishandeling, intimidatie, afpersing, vernietiging van eigendom en diefstal?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat deze pushbacks van migranten een uitholling van het internationaal recht betekenen, aangezien eenieder recht heeft om asiel aan te vragen in de EU, terwijl dit recht hen ontzegd is door hen uit te zetten voordat zij asiel konden aanvragen?
Het kabinet deelt de zorgen van uw Kamer ten aanzien van de berichtgeving over pushbacks en heeft uw Kamer hier meermaals over geïnformeerd.1 Lidstaten van de Europese Unie zijn zelf primair verantwoordelijk voor de uitvoering van grenstoezicht. Voor lidstaten met buitengrenzen is dit niet altijd eenvoudig. Het kabinet heeft dan ook begrip voor de moeilijke situatie waarin deze lidstaten zich bevinden. Voor het kabinet staat echter buiten kijf dat bij grensbeheer van zowel onze eigen grenzen, als de gemeenschappelijke Europese buitengrenzen internationaal en Europees recht gerespecteerd dient te worden, waaronder nadrukkelijk respect voor het principe van non-refoulement. Dit is ook van belang omdat we als waardengemeenschap binnen de EU zorg moeten dragen voor het respecteren van de rechtsstaat en het Unierecht in het algemeen.
Nederland brengt zorgen omtrent pushbacks over, zowel bilateraal, als bij de Europese Commissie. De Commissie ziet, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van Europees recht door de lidstaten. Het kabinet zal het belang van het respecteren van fundamentele rechten aan de grens blijven benadrukken.
Wat vindt u van de observatie in het NRC artikel1 dat dit jaar een nieuw dieptepunt is bereikt, waarbij martelingen van migranten binnen de EU plaatsvinden zonder dat Europese regeringsleiders zich daartegen uitspreken of actie ondernemen?
Uiteraard acht het kabinet dit bericht zeer zorgelijk. Fundamentele rechten dienen altijd en overal gerespecteerd te worden. Ook dit benadrukt het kabinet waar nodig in verschillende fora en op alle niveaus, waaronder de Europese Raad. Zo heeft Nederland tijdens de Europese Raad van 21-22 oktober jl. in lijn met motie van het lid Piri3 zorgen uitgesproken over vermeende pushbacks en benadrukt dat het handelen aan de grens altijd in lijn dient te zijn met Europees en internationaal recht. Ook heeft Nederland dit onderwerp zowel tijdens de JBZ-raad als tijdens diverse bilaterale gesprekken opgebracht het afgelopen jaar.
Bent u bereid zich in Europees verband in te zetten om deze illegale pushbacks te bestrijden en veroordelen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals eerder vermeld kaart het kabinet de problematiek op diverse momenten aan, en zal dit blijven doen.
Bent u bereid zich in bilateraal verband in te zetten om pushbacks te bestrijden bij andere Europese lidstaten waar deze het meeste plaatsvinden, zoals Polen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals uw Kamer bekend is, benadrukt Nederland ook in bilaterale contacten het belang van naleven van Europees en internationaal recht in grensgebieden. Nederland heeft met verschillende lidstaten op zowel politiek als (hoog)ambtelijk niveau gesproken over de verplichting fundamentele rechten te respecteren en het belang van transparantie aan de grens onderstreept.
Hoe beziet u de noodzaak voor een tijdelijke, urgente set maatregelen op dit moment, nu de druk op de grens door diplomatieke druk en samenwerking met derde landen juist lijkt af te nemen?
Het kabinet volgt de situatie aan de grenzen met Belarus nauwlettend en acht daarbij het oordeel van de Europese Commissie ten aanzien van de beoordeling van de situatie van groot belang. Het kabinet is van mening dat de Commissie kan worden gevolgd in haar beoordeling van de situatie en dat deze optreden vanuit de EU rechtvaardigt.
Het klopt dat vanwege diplomatieke druk en samenwerking met derde landen er minder vluchten naar Minsk plaatsvinden vanuit diverse derde landen en ook de pogingen tot oversteken van de grens gedaald zijn. Het kabinet ziet deze inspanningen complementair aan het voorstel betreffende de noodmaatregelen op basis van art. 78(3). Het aantal pogingen om de EU-grens over te steken in Polen, Litouwen en Letland is onder meer door deze acties gedaald. Echter, in de periode 20 december 2021 – 9 januari 2022 zijn er nog 1.897 pogingen om de grens irregulier over te steken verhinderd door de betrokken lidstaten. Er is zodoende nog steeds sprake van een verhoogde instroom, wanneer dit wordt afgezet tegen de instroom in voorgaande jaren.
De instroom is in relatief korte periode sterk gestegen, zeker wanneer dit wordt afgezet tegen de tijd die nodig is om nationale asielsystemen te versterken en uit te breiden. De regeling ziet tevens op assistentie bij de afhandeling van de asielverzoeken van de migranten die de afgelopen maanden binnenkwamen en is dus ook de eerste maanden na de piek in de instroom van nut. Ook weegt in die beoordeling mee dat de regeling expliciet bepaalt dat Letland, Litouwen en Polen de artikelen die de mateiële effecten op de procedure beschrijven (de artikelen 2, 3, 4 en 5) niet langer mogen toepassen dan strikt noodzakelijk is om de door Belarus veroorzaakte noodsituatie aan te pakken, en in geen geval langer dan de in artikel 10 vastgestelde termijn van zes maanden.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraak van de Europese Commissie (EC) dat deze maatregelen er moeten komen omdat er sprake is van een ongekende [«unprecedented»] situatie, terwijl er aan andere Europese buitengrenzen meer migranten en vluchtelingen wachten – en bovendien al veel langer?
De afgelopen jaren zijn er amper pogingen geweest om de Unie irregulier in te reizen via Belarus. In de zomer van 2021 namen deze aantallen echter onverwacht enorm toe, door toedoen van het Belarussisch regime dat poogde de EU onder druk te zetten. Hierdoor ontstond een nieuwe migratieroute die nog altijd druk legt op de asielcapaciteit van lidstaten die niet ingericht zijn op een dergelijke instroom. In dit licht stelt de Commissie dan ook in het voorstel dat sinds de zomer van 2021 er sprake is van «an unprecedented increase in irregular border crossings from Belarus». Het kabinet onderschrijft deze analyse.
Is er volgens u nu sprake van een crisissituatie aan de grens met Belarus, zoals bedoeld in artikel 78, lid 3, VWEU?1 Welke onderbouwing is daarvoor? Kunt u zo gedetailleerd mogelijk uitleggen in hoeverre artikel 78, lid 3, VWEU waaraan de EC refereert voldoende juridische basis heeft voor zulke verregaande maatregelen?
In het BNC-fiche is het kabinet ingegaan op de bevoegdheid die de Commissie en Raad hebben op basis van artikel 78, lid 3, VWEU en aangegeven deze bepaling van toepassing te achten op de huidige situatie. Daarbij is gewezen op de rechtspraak van het Hof van Justitie2, die de Commissie ook aanhaalt in het voorstel. Daarin heeft het Hof geoordeeld dat het begrip voorlopige maatregelen in de zin van artikel 78, lid 3, VWEU ruim genoeg moet worden opgevat om de instellingen van de Unie de mogelijkheid te bieden, alle voorlopige maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om doeltreffend en snel te reageren op een «noodsituatie ten gevolge van een plotselinge toestroom van onderdanen van derde landen». Volgens het Hof moet deze noodsituatie worden begrepen in de zin van het vereiste van een voldoende nauwe band tussen de betrokken noodsituatie en de plotselinge toestroom van onderdanen van derde landen. Om deze band vast te stellen, kan bijvoorbeeld gekeken worden naar de aanzienlijke druk op het asielstelsel in de betreffende landen en de toestroom van migranten in een bepaalde periode.3 Daaraan is hier voldaan, zoals volgt uit het voorstel. Zo heeft de Commissie gemotiveerd dat Letland, Litouwen en Polen sinds de zomer van 2021 te maken hebben met een plotselinge toestroom van derdelanders die illegaal hun grenzen overschrijden, waar dat daarvoor niet het geval was (zie bijvoorbeeld overwegingen 2, 4 en 15). De asielstelsels van deze landen waren daar dan ook niet op ingesteld.
Kunt u aangeven waarom het kabinet deze keer wel meedoet aan noodmaatregelen zonder uitzicht op een structurele oplossing, terwijl in het verleden meermaals werd aangegeven dat «Nederland pleit voor structurele oplossingen» en werd volgehouden dat «…zonder perspectief op een [structurele] oplossing zal Nederland niet meer deelnemen aan ad hoc maatregelen»?2
De belangrijkste onderdelen van de noodmaatregelen vormen geen uitzondering op het acquis, maar een explicitering van uitzonderingsclausules die in het bestaande acquis of de voorstellen daartoe van de Europese Commissie van september 2020 zijn verwoord of sluiten aan bij de ideeën van het kabinet over de voorstellen van de Commissie. Dat geldt bijvoorbeeld voor de mogelijkheid bepaalde onderdelen van de terugkeerrichtlijn buiten toepassing te laten in zaken waarbij de grens illegaal is overschreden (een bepaling die Nederland ook heeft geïmplementeerd), voor de mogelijkheden tijdelijk een minimaler pakket aan opvangmaatregelen te hanteren en ook voor de mogelijkheid om de grensprocedure, inclusief de beroepsfase, een periode van 16 weken te laten duren. Dit sluit aan bij de gesprekken die daarover tussen Raad en Commissie worden gevoerd. Tot slot sluit de uitbreiding van de grensprocedure (tot in beginsel alle asielaanvragen, ongeacht de nationaliteit, die worden ingediend aan de grens) aan bij de beoordeling van het kabinet van de voorstellen van de Europese Commissie die in het BNC-fiche is verwoord. Dit is ook de werkwijze die Nederland tot 2015 hanteerde.
Overigens heeft de Europese Commissie op 14 december 2021 een voorstel gepubliceerd voor een verordening waarin situaties van instrumentalisering van migratie en asiel worden geadresseerd. Met dat voorstel wil de Commissie, in aanvulling op de voorstellen voor het migratiepact van 23 september 2020, het kader vastleggen om ook in de toekomst snel het hoofd te kunnen bieden aan instrumentalisering van migranten. Hiermee komt de Commissie tegemoet aan de algemene Nederlandse wens voor structurele oplossingen. Het kabinet zal het voorstel voor de verordening beoordelen en uw Kamer binnen de gebruikelijke termijnen informeren, middels een BNC-fiche.
Welke verwachtingen heeft u van de doeltreffendheid van de voorgestelde maatregelen, nu Polen al heeft aangegeven hier eigenlijk niet op zitten te wachten? Wordt zo geen tijd en energie verspild aan een voorstel dat geen oplossing biedt, terwijl ook gewerkt kan worden aan structurele oplossingen?
Het kabinet is het in zijn algemeenheid niet eens met de visie dat tijd en energie wordt verspild aan onderhandelingen over voorstellen wanneer de lidstaten verschillende standpunten hebben. Het kabinet verwijst verder naar het antwoord op vraag 4.
In hoeverre wordt de tijdelijkheid van het voorstel (zes maanden) geborgd als de EC in haar voorstel al schrijft dat de maatregelen blijven gelden voor mensen uit derde landen die na die zes maanden nog niet zijn teruggekeerd? Welke (juridische) consequenties heeft dit?
Zoals reeds benoemd in antwoord op vraag 4 zijn de maatregelen voor wat betreft het terugkeerproces niet nieuw, maar een explicitering van een mogelijkheid om de terugkeerrichtlijn buiten toepassing te laten in zaken waarin de grens illegaal is overschreden. Dat dit kan voortduren, is dus niet een effect van de regeling, maar een mogelijkheid die deze lidstaten hoe dan ook hebben.
Hoe gaat u de EC houden aan de tijdelijkheid van deze noodmaatregelen? Kan de Kamer erop rekenen dat een eventuele verlenging van deze maatregelen, of de inzet van deze maatregelen op andere plaatsen, door het kabinet zal worden afgewezen?
Het besluit zal na de inwerkingtreding in geen geval langer dan zes maanden van toepassing zijn. Zoals in het fiche is verwoord, zal de Commissie voor het verstrijken van die termijn de situatie regelmatig opnieuw beoordelen en kan zij de Raad voorstellen de toepassing van de in het voorstel vervatte maatregelen te verlengen of in te trekken. De Raad dient daarover te besluiten. Het kabinet acht adequate monitoring van deze maatregelen van groot belang en zal elk voorstel van de Raad op zijn merites beoordelen en uw Kamer daarover informeren.
Hoe duidt u in dit verband het feit dat Oostenrijk nu ook «hybride aanvallen» aanvoert als reden om detentie aan de grens verder uit te breiden?3
Het kabinet doet geen uitspraken over de Oostenrijkse positie in besloten EU-vergaderingen.
In algemene zin kan over het Nederlands standpunt het volgende worden toegelicht. In het BNC-fiche naar aanleiding van het voorstel voor de nieuwe Procedureverordening is reeds gemeld dat de grensprocedure uitgebreid zou moeten worden en van toepassing dient te zijn op alle gevallen, ook in situaties wanneer er geen sprake is van hybride aanvallen. Dit kan de efficiëntie van grensprocedures bevorderen, en kan de integriteit van de grensbewaking versterken. Afhankelijk van de geografische mogelijkheden, kan detentie noodzakelijk zijn om ongeautoriseerde toegang tot de EU te voorkomen. Dat is ook onderdeel van de voorstellen van de Commissie, en overigens ook onderdeel van het staande acquis, dat ook de mogelijkheid van een grensprocedure bevat.
Kunt u aangeven in welke mate de tijdelijke noodmaatregelen zijn overgenomen, dan wel als basis zijn gebruikt voor de herziening van de Schengen Grenscode, specifiek het voorstel voor een verordening ter adressering van de instrumentalisering van migratie en asiel?4
Over het voorstel voor een Raadsbesluit betreffende voorlopige noodmaatregelen ten behoeve van Letland, Litouwen en Polen is nog niet door de Raad beslist. Deze is ook niet als basis gebruikt voor het voorstel tot herziening van de Schengengrenscode. Wel zijn in het voorstel voor herziening van de Schengengrenscode bepalingen opgenomen die raken aan instrumentalisering van migratie en de buitengrenzen. Het voorstel voor een verordening ter adressering van de instrumentalisering van migratie en asiel (COM 2021 890) dat tegelijkertijd met het voorstel tot herziening van de Schengengrenscode is gepresenteerd is inderdaad gebaseerd op het voorstel voor noodmaatregelen voor Letland, Litouwen en Polen. Zie tevens het antwoord op vraag 4.
Uw Kamer wordt over de kabinetsinzet ten opzichte van beide voorstellen geïnformeerd middels het BNC-traject.
In hoeverre blijven de terugkeerrichtlijnen en de maximumtermijn voor detentie voor minderjarigen onder deze noodmaatregelen van kracht? Bent u bereid u ervoor in te zetten dat de richtlijnen voor minderjarigen onder deze noodmaatregelen onveranderd blijven? Zo nee, waarom niet?
Voor minderjarigen die onder de terugkeerrichtlijn vallen geldt onverkort dat zij slechts in laatste instantie, en voor een zo kort mogelijke periode in bewaring worden gesteld (zie artikel 17, lid 1, van de terugkeerrichtlijn). De behandeling van minderjarigen die buiten het toepassingsgebied van de terugkeerrichtlijn vallen mag niet ongunstiger zijn dan deze bepaling voorschrijft (zie artikel 4, lid 4, onder a van de terugkeerrichtlijn). Zoals aangegeven sluiten de maatregelen van dit voorstel aan bij het staande acquis, in de zin dat uitdrukkelijk wordt gewezen op de mogelijkheden die reeds bestaan om de terugkeerrichtlijn buiten toepassing te laten in deze lidstaten, met uitzondering van een aantal bepalingen. De voorstellen brengen geen verandering in de richtlijnen voor minderjarigen, nu ambtshalve bekend is dat Polen, Litouwen en Letland al van deze mogelijkheid gebruikmaken.
Kunt u aangeven in hoeverre de beoogde registratiepunten voor het vragen van asiel op Pools, Litouws of Lets grondgebied zijn gevestigd? Hoe wordt omgegaan met asielzoekers die buiten deze registratiepunten om EU-grondgebied hebben weten te bereiken? Bent u bereid te zorgen dat zij niet worden gedwongen om terug te keren naar het grondgebied van Belarus om vandaaruit zich te melden bij deze punten?
De aanmeldpunten bevinden zich op het grondgebied van de lidstaten. Het is krachtens artikel 5 van de Schengengrenscode niet toegestaan de grens anders dan via een aanmeldpunt, oftewel een grensdoorlaatpost te overschrijden. De voorstellen brengen daar geen wijziging in aan, en er zal in lijn moeten worden gehandeld met het EVRM en de jurisprudentie van het EHRM, waaraan ook deze lidstaten zijn gebonden.
Hoe verhoudt deze inzet van de EC zich tot de rol die de EC heeft ten aanzien van Polen, waar pushbacks en andere misstanden in het grensgebied maar door lijken te gaan?5 Waarom leidt deze houding van Polen tot het afzwakken van het asielrecht, in plaats van een duidelijker optreden tegen Polen?
Zoals in het BNC-Fiche benoemd, presenteerde de Europese Commissie het voorstel naar aanleiding van de conclusies van de Europese Raad van 21-22 oktober waarin zij werd opgeroepen om alle nodige wijzigingen van het EU rechtskader voor te stellen om een onmiddellijk en gepast antwoord te bieden op de situatie aan de grens met Belarus, conform het EU-recht en internationale verplichtingen inclusief de grondrechten. De Commissie geeft in het voorstel aan dat deze maatregelen de betrokken lidstaten in staat dienen te stellen snelle en ordelijke processen op te zetten om de situatie te beheersen, met volledige inachtneming van fundamentele rechten en internationale verplichtingen, met inbegrip van het beginsel van non-refoulement. Het voorstel is gericht op het beter om kunnen gaan met de situatie van een plotselinge verhoogde instroom door instrumentalisatie van migratie door Belarus.
De afgelopen maanden is door de Commissie in de richting van Polen overigens veelvuldig gewezen op het belang van het naleven van het EU-acquis en transparantie over de situatie aan de grens. Commissaris Johansson is doorlopend in nauw contact met de betrokken lidstaten en heeft onderstreept dat het naleven van Europees en internationaal recht essentieel is en er geen sprake mag zijn van pushbacks. Ook heeft zij terecht in debat met het Europees Parlement benoemd dat bij het beschermen van de gemeenschappelijke EU-buitengrens, ook de EU-waarden en het EU-acquis dienen te worden beschermd.
Wat is de stand van zaken van het overleg van de EC met Polen, Letland en Litouwen over het intrekken van nationale wetgeving die pushbacks in strijd met het Unierecht trachten te legaliseren? Gelden deze nationale wetten nog steeds? Zo ja, bent u bereid om deze EU-lidstaten hierop aan te spreken en zo nodig aan bijstand de voorwaarde te verbinden dat deze wetten moeten worden ingetrokken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om bij de EC aan te dringen op het starten van inbreukprocedures indien deze landen blijven weigeren om hun nationale wettten die pushbacks legaliseren in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Het toetsen van nationale wetgeving van EU-lidstaten aan het EU-recht is toebedeeld aan de Europese Commissie als hoedster van de verdragen en uiteindelijk aan het EU Hof van Justitie. Zoals in antwoord op vraag 12 aangegeven is Commissaris Johansson doorlopend in nauw contact met de betrokken lidstaten en heeft zij onderstreept dat het naleven van Europees en internationaal recht essentieel is, er geen sprake mag zijn van pushbacks en transparantie van het grootste belang is. Dit heeft er vooralsnog niet toe geleid dat wetgeving is aangepast.
Grensbeheer dient te allen tijde plaats te vinden conform internationaal en Europees recht, met respect voor mensenrechten, het recht op aanvragen van asiel en met inachtneming van het principe van non-refoulement. Daar dringt het kabinet bij de betreffende lidstaten reeds met regelmaat op aan, zowel in EU-verband als in bilateraal gesprekken. Zo heeft de voormalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de afgelopen maanden diverse gesprekken gevoerd met haar Poolse, Litouwse en Letse collega’s. Tegelijkertijd is de situatie aan de grenzen met Belarus buitengewoon complex, en hecht het kabinet belang aan de eveneens in het internationale recht erkende verantwoordelijkheid en in Europese regels neergelegde verplichting van Europese lidstaten om de grenzen te beschermen. Ook dat draagt Nederland uit in bilateraal en EU-verband.
Bovenstaande lijn zal Nederland tevens uitdragen tijdens de Conferentie over Europees grensbeheer in Litouwen, waar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 21 januari aan zal deelnemen. Uw Kamer wordt hierover in de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad van 2-3 februari nader geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoe u zich richting de EC gaat inzetten om te zorgen dat de humanitaire waarborgen en waarborgen uit de opvang- en terugkeerrichtlijnen en het recht op asiel worden nageleefd, met name gezien de gebrekkige track record van Polen op dit vlak? Kan ervan uit worden gegaan dat Nederland deze voorstellen niet meer steunt als deze waarborgen niet worden nageleefd?
De Commissie is, als hoedster van de verdragen, verantwoordelijk voor het toezien op de naleving van EU-recht. Het kabinet onderschrijft het belang van waarborging van het recht op asiel, en zal bij de behandeling van het voorstel het belang van zorgvuldige monitoring benadrukken.
Het kabinet wijst erop dat de humanitaire ondergrenzen niet onderhandelbaar zijn, en heeft het belang van humanitaire toegang tot het grensgebied benadrukt in internationale gremia en bilaterale besprekingen, zoals de voormalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid recent gedaan heeft tijdens de JBZ-Raad van 9-10 december jl.
Kunt u bovenstaande vragen individueel te beantwoorden?
Ja.
Kunt u bovenstaande vragen (gezien het spoedeisende karakter van de behandeling) uiterlijk binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord. In Raadsverband is op dit moment nog geen besluitvorming over het voorstel inzake deze noodmaatregelen voorzien. Indien dit wel het geval is wordt uw Kamer daarover zoals gebruikelijk geïnformeerd.
Het vernietigen van interne correspondentie door de Europese commissie |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel: «Brussel vernietigt op grote schaal interne correspondentie»?1
Ja.
Klopt de aantijging die gedaan wordt in het artikel, namelijk dat de Europese Commissie op grote schaal correspondentie verwijdert waardoor onder meer notulen van besloten vergaderingen en interne documenten verdwijnen?
Het is niet aan het kabinet om te treden in de vraag of de Europese Commissie in strijd heeft gehandeld met eigen EU-regels. Als er twijfels bestaan of de Europese Commissie de verzoeken tot toegang correct heeft afgehandeld kan een verzoeker zich richten tot de EU Ombudsman of het Gerecht (onderdeel EU Hof van Justitie). Daarnaast heeft ook het Europees Parlement (EP) een rol. Het EP controleert de Europese Commissie en EP-leden kunnen de Europese Commissie hierover vragen stellen, zoals bijvoorbeeld de gestelde vragen door de Europarlementariër in ’t Veld (Renew).2
Klopt het dat de Europese Commissie hiermee in strijd handelt met de eigen EU-regels, zoals bijvoorbeeld opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie uit 2001? Kunt u de passages tonen waarmee in strijd wordt gehandeld?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er nog andere regels waarmee in strijd gehandeld wordt die van toepassing zijn op de archiveringsmethodiek van de Europese Commissie of de manier waarop correspondentie intern en extern bewaard dient te worden?
De Eurowob-verordening is de algemene wetgeving waarin alle regels vastgelegd zijn wat betreft toegang tot documenten van de drie EU-instellingen. In Commissiebesluit (2020) 4482 heeft de Europese Commissie vervolgens specifieker uitgewerkt wat de interne regels zijn omtrent het beheren en archiveren van documenten en hoe deze rekening houden met de uitgangspunten van de Eurowob-verordening. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 2 en 3, is het niet aan het kabinet om te treden in de vraag of de Europese Commissie hiermee in strijd heeft gehandeld.
De Europese Commissie stelt in een reactie dat zij met haar archiveringsbeleid aansluit op internationale kwaliteitsstandaarden, deelt u dat de Europese Commissie aan internationale kwaliteitsstandaarden voldoet? Kunt u deze standaarden definiëren?
Binnen de Europese Commissie is het Directoraat-Generaal Informatica (DIGIT) verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de technologische infrastructuur om documenten te archiveren en beheren.3 Het Secretariaat-Generaal is ervoor verantwoordelijk om te zorgen dat de implementatieregels worden toegepast,4 en elke Directeur-Generaal is ervoor verantwoordelijk dat binnen ieder Directoraat-Generaal de benodigde organisatie, administratieve en fysieke structuur en de juiste capaciteit aanwezig zijn om het archiveringsbeleid van de Europese Commissie uit te voeren.5 Elk Directoraat-Generaal heeft een document management officer aangesteld om ervoor te zorgen dat de implementatieregels correct en uniform worden toegepast binnen de Directoraten-Generaal.6 Ook worden trainingen aangeboden om personeel te ondersteunen bij het archiveren.7 De Europese Commissie heeft hiervoor ook interne richtlijnen opgesteld waaraan medewerkers zich dienen te houden.8
De Europese Commissie zorgt ervoor dat de interne werkwijze conform het eigen archiveringsbeleid is en doet zo nodig onderzoek. Dergelijk onderzoek kan ook weer een aanleiding zijn voor de Europese Commissie om kritisch te kijken naar de eigen werkprocessen en de ondersteunende ICT-systemen.
Geldt dergelijke mate van slechte archivering ook voor andere Europese instituties (namelijk de Raad voor de Europese Unie, het Europees Parlement, de Europese Centrale Bank en het Hof van Justitie)?
Iedere EU-instelling draagt zelfstandig zorg voor de interne werkwijze als het gaat om het archiveren van documenten.
Kunt u aangeven welke afdeling bij de Europese Commissie verantwoordelijk is voor archiveren? En welke Eurocommissaris hiervoor verantwoordelijk is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om en gaat u deze verantwoordelijke Eurocommissaris om opheldering vragen?
Zoals aangeven in de antwoorden op vragen 2 en 3 kan een verzoeker, als er twijfels bestaan of de Europese Commissie de verzoeken tot toegang correct heeft afgehandeld, zich richten tot de EU Ombudsman of het Gerecht. Daarnaast heeft ook het EP een rol, omdat het EP de Europese Commissie controleert en EP-leden de Europese Commissie vragen kunnen stellen.
Overigens dringt het kabinet meer in algemene zin aan op transparantie en het afleggen van rekenschap vanuit de EU-instellingen, waaronder de Europese Commissie. Goede informatievoorziening draagt hieraan bij. Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de Nederlandse inzet om het transparantiebeleid van de EU te moderniseren. Zo initieerde Nederland gezamenlijk met 9 andere lidstaten het non-paper «Increasing transparency and accountability of the EU»,9 en initieerde onder andere Nederland met Duitsland en Denemarken de transparency pledgewaarin betrokkenen vanuit het EP, de Raad en de Commissie toezegden om zich in te zetten voor meer transparantie in de EU.10
Kunt u aangeven of en op welke Wob-verzoeken sinds 2001 de Europese Commissie geen antwoord heeft kunnen geven vanwege het niet archiveren van correspondentie?
De Europese Commissie legt jaarlijks verantwoording af in een rapport over de toepassing van de Eurowob-verordening.11 Uw Kamer ontving een appreciatie van het kabinet over dat rapport van de Europese Commissie.12 In de annex van het rapport uit 2020 van de Europese Commissie staan gedetailleerde statistieken over het aantal verzoeken dat de Europese Commissie heeft ontvangen en de antwoorden van de Europese Commissie op die verzoeken (waaronder het aantal keren dat de Europese Commissie als antwoord heeft gegeven dat er geen documenten waren).13
Kunt u aangeven of navraag doen over correspondentie welke door de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging is gedaan bij de Europese Commissie waarop niet geleverd kon worden? Klopt het dat e-mails en andere documenten alleen gearchiveerd worden als ambtenaren in Brussel een apart vinkje zetten voor registratie? Geldt dat ook voor Nederlandse vertegenwoordigers bij de Permanente Vertegenwoordiging en voor Nederlandse inhoudelijke specialisten welke werken in de werkgroepen van de Europese Commissie?
Het kabinet heeft geen zicht op verdere details van het informatiesysteem dat de Europese Commissie intern gebruikt voor de archivering van correspondentie. Nederlandse vertegenwoordigers bij de Permanente Vertegenwoordiging werken met eigen informatiesystemen.
Klopt het dat deze werkwijze ertoe leidt dat publieke controle op gevoelige en omstreden belastingafspraken tussen EU-landen onmogelijk wordt zoals in het artikel wordt gesteld? En welke gevolgen heeft dit voor die belastingafspraken?
Specifiek met betrekking tot de transparantie van de groep Gedragscode, die ziet op de evaluatie van belastingmaatregelen die mogelijk onder de Gedragscode vallen, pleit het kabinet waar mogelijk voor verbetering van transparantie van deze groep. Hierover heeft het kabinet uw kamer ook recentelijk geïnformeerd via de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 6 en 7 december 2021.14 Zo pleit het kabinet in de groep Gedragscode voor verdergaande transparantie en bepleit daarbij dat er meer documenten, zoals zogenaamde steering en follow-up notes, en verslagen op hoofdlijnen, moeten worden vrijgegeven. Nederland zal de komende periode zich onverkort blijven inzetten voor de verdere uitwerking van de te nemen maatregelen om de transparantie van de groep Gedragscode te verbeteren.
Lidstaten mailen regelmatig met Brussel om hun omstreden belastingregimes te verdedigen, is dergelijke correspondentie nog wel op te vragen bij de betreffende lidstaten? Kunt u aangeven of een Europees Wob-verzoek ook betrekking heeft op deze communicatie welke wordt opgeslagen in de archieven van lidstaten? En is deze communicatie dus via de weg van lidstaten te achterhalen?
Onder de Eurowob-verordening kan alleen een verzoek tot toegang tot documenten ingediend worden voor documenten in het bezit van een van de drie instellingen. Voor zowel een Wob- als een Eurowob-verzoek geldt dat alle documenten getoetst worden. Vrijgave van documenten kan geweigerd worden op basis van een aantal bij wet geregelde uitzonderingsgronden.
De door de lidstaten zelf gearchiveerde correspondentie tussen lidstaten en EU-instellingen, valt niet onder het toepassingsgebied van de Eurowob-verordening.15
Wanneer lidstaten zelf correspondentie met EU-instellingen hebben gearchiveerd, kan toegang tot die documenten opgevraagd worden via een daartoe bestemde nationale procedure. Iedere lidstaat is zelf verantwoordelijk voor de inrichting van deze nationale procedures. In Nederland bestaat de mogelijkheid om een verzoek in te dienen op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Heeft de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging of dienstdoende ministerie de Nederlandse communicatie met de Europese Commissie over belastingregimes opgeslagen?
Communicatie van de Permanente Vertegenwoordiging en dienstdoende ministeries met de Europese Commissie wordt opgeslagen conform de regels die daarvoor zijn vastgelegd in de Archiefwet, het Archiefbesluit en in de Archiefregeling.16 Documenten van de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging en de dienstdoende ministeries vallen onder de Wob.
Kunt u duiden wat deze gang van zaken betekent voor de democratische legitimiteit van de Europese Unie? Ziet u dit praktische deficit als een appèl op u als nestor regeringsleider om dit te agenderen binnen het Europese ambtelijk apparaat?
Het kabinet onderschrijft de werking van de Eurowob-verordening als instrument tot toegang tot documenten. Binnen de Raad spant Nederland zich in om de EU- besluitvormingsprocedures inzichtelijker en toegankelijker te maken. Bijvoorbeeld door in te blijven zetten op de herziening van de limité-richtsnoeren van de Raad, zodat de limité-markering van Raadsdocumenten eerder wordt opgeheven.
De juiste toepassing van de Eurowob-verordening maakt het mogelijk dat volksvertegenwoordigers en media hun controlerende taak naar behoren kunnen uitvoeren. Zo was het onderzoek van NRC gebaseerd op zo’n 2500 documenten die publiek toegankelijk waren of die zijn verkregen op basis van een verzoek tot toegang onder de Eurowob-verordening.
Als er twijfels bestaan of de Europese Commissie de verzoeken tot toegang correct heeft afgehandeld kan een verzoeker zich richten tot de EU Ombudsman of het Gerecht. Daarnaast heeft ook het EP een rol, omdat het EP de Europese Commissie controleert en EP-leden de Europese Commissie vragen over kunnen stellen. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn er bijvoorbeeld door de Europarlementariër in ’t Veld (Renew) vragen gesteld aan de Europese Commissie.17
In algemene zin geldt dat transparantie over het besluitvormingsproces van de instellingen bijdraagt aan het vertrouwen van de burgers in deze instellingen.
Kunt u duiden wat dit bericht doet met het vertrouwen dat mensen hebben in de Europese instellingen en het Europese besluitvormingsproces?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u aangeven wat dit doet met de controlerende taak van volksvertegenwoordigers en media over het besluitvormingsproces binnen de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u aangeven welke opvolging deze constatering wat u betreft heeft?
Nederland dringt bij alle EU-instellingen, met inbegrip van de Raad, aan op transparantie van de EU-instellingen en het afleggen van rekenschap. Goede informatievoorziening draagt hieraan bij. Met betrekking tot de transparantie van de groep Gedragscode pleit het kabinet waar mogelijk voor de verbetering van transparantie van deze groep. Hierover heeft het kabinet uw kamer ook recentelijk geïnformeerd via de Geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 6 en 7 december 2021.18 Zo pleit het kabinet in de groep Gedragscode voor verdergaande transparantie en bepleit daarbij dat er meer documenten, zoals zogenaamde steering en follow-up notes, en verslagen op hoofdlijnen, moeten worden vrijgegeven. Nederland zal de komende periode zich onverkort blijven inzetten voor de verdere uitwerking van de te nemen maatregelen om de transparantie van de groep Gedragscode te verbeteren.
Kunt een officiële brief sturen namens de Nederlandse regering naar de Europese Commissie waarin u aangeeft dat de archivering van de Europese Commissie op orde moet zijn en dat een Europees Wob-verzoek moet leiden tot openheid van zaken, met het verzoek de huidige methodiek aan te passen? Kunt u de Kamer over dergelijke brief die u gaat sturen informeren?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u dit tevens aankaarten in de Raad via de Minister in de daarvoor verantwoordelijke Raadsvergadering met het verzoek van de lidstaten dat de Europese Commissie zijn archiveringssysteem op orde brengt?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over EU-informatievoorziening op 9 december?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het strafproces tegen een Nederlander voor zijn hulp aan vluchtelingen op Lesbos |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht1 dat een 73-jarige Nederlander aanstaande donderdag voor de Griekse strafrechter terecht staat omdat hij vijf jaar geleden mensen heeft gered van de verdrinkingsdood en vanwege zijn humanitaire hulpverlening aan vluchtelingen op Lesbos? Zo ja, wat vindt u van dit bericht en wat vindt u van deze aanklacht? Deelt u de mening dat hier eerder sprake is van lovenswaardige menslievendheid dan van strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Het bericht is mij bekend. Hoewel ik met het kabinet de plicht om mensenlevens in nood op zee te redden onderschrijf, kan ik geen verder oordeel geven over deze zaak omdat mij niet alle details bekend zijn. Bovendien past het mij niet om een individuele zaak die onder een rechter is te becommentariëren. In algemene zin kan ik wel aangeven het spanningsveld te herkennen tussen humanitair handelen en het mogelijk begaan van strafbare feiten. Ook in Nederland kan daar sprake van zijn, zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, deze controversiële strafprocedure namens Nederland onder de aandacht van de Griekse autoriteiten is gebracht?
Deze strafprocedure is niet door Nederland onder de aandacht van de Griekse autoriteiten gebracht. Nederland kan en wil zich niet in de rechtsgang van een ander land mengen, net zoals Nederland verwacht dat andere landen dat niet doen in onze rechtsgang.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, de verdachte consulaire bijstand heeft ontvangen? Wat heeft u bijvoorbeeld ondernomen om in dit geval het recht op een eerlijk strafproces te operationaliseren?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in het kader van consulaire bijstand in contact met betrokkene, maar er is op dit moment geen concrete aanleiding om te veronderstellen dat het strafproces in deze EU-lidstaat voor de onafhankelijke rechter niet correct zal verlopen. Aan betrokkene is een lijst gegeven van advocaten die hem juridisch kunnen vertegenwoordigen. Nederland kan en wil zich niet in de rechtsgang van een ander land mengen en verleent geen juridische bijstand.2
Klopt het dat wat de verdachte ten laste wordt gelegd naar Europees recht helemaal niet strafbaar mag worden gesteld, aangezien richtlijn 2002/90 alleen de strafbaarstelling regelt van hulp aan mensen zonder verblijfsdocumenten wanneer sprake is van financieel gewin? Klopt het bovendien dat de Europese Commissie in haar richtsnoeren van september 2020 heeft bepaald dat het faciliteren van illegale binnenkomst niet strafbaar mag worden gesteld als er sprake is van internationale verplichtingen of humanitaire hulp? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de Griekse autoriteiten via Europese kanalen aan te spreken op deze gang van zaken om, voor zover dat mogelijk is, deze strafzaak en in elk geval daadwerkelijke strafoplegging te voorkomen?
Richtlijn 2002/90/EG verplicht de lidstaten passende sancties te nemen tegen het verlenen van hulp bij illegale immigratie.3 Deze verplichting geldt niet enkel ten aanzien van personen die uit winstbejag derdelanders opzettelijk behulpzaam zijn, maar ook ten aanzien van eenieder die een derdelander opzettelijk helpt om de EU in strijd met het recht binnen te komen of er door te reizen (zie artikel 1, lid 1, onder a, en b).
Op 23 september 2020 heeft de Commissie richtsnoeren uitgebracht over o.a. de uitleg van artikel 1 van Richtlijn 2020/90/EG.4 In deze richtsnoeren stelt de Commissie dat wettelijk voorgeschreven humanitaire bijstand niet strafbaar mag worden gesteld en dat per geval moet worden beoordeeld of een handeling valt onder het begrip humanitaire bijstand. Dit onderschrijft het kabinet, zoals zij ook uiteen heeft gezet in het BNC-fiche over deze richtsnoeren.5
Het kabinet is het echter niet eens met de uitleg van de Commissie dat met name de strafbaarstelling van met inachtneming van het toepasselijke rechtskader door ngo’s of andere niet-overheidsactoren uitgevoerde opsporings- en reddingsoperaties op zee (SAR acties) een inbreuk op het internationaal recht vormt en derhalve niet is toegestaan op grond van het EU-recht. Behulpzaamheid bij illegale immigratie kan bestaan uit het verschaffen van een middel, zoals het organiseren en realiseren van transport.
Het kabinet onderstreept dat het tegengaan van het verlies van levens op de Middellandse Zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden te allen tijde de uitgangspunten blijven. Daarbij is het echter wel zaak dat de activiteiten van schepen met ideële doelstellingen, die al dan niet op basis van humanitaire gronden in de SAR zones van derde landen stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, niet bijdragen aan het in stand houden van de criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten.6
In dit kader acht het kabinet voorts van belang dat deze aanbeveling juridisch niet bindend is en lidstaten dus niet gebonden zijn aan deze uitleg van de Commissie (zie artikel 288 VWEU).
Bent u bereid om deze vragen zo snel mogelijk, liefst vóór aanvang van de bedoelde strafzitting, te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Deze vragen zijn op 16 november ingezonden. Op 18 november stond een eerste zitting van het proces gepland van de rechtbank van Mytilini. De rechtbank heeft de zaak naar het Strafhof van Beroep van Mytilini verwezen omdat het van mening was dat het niet bevoegd was om over de zaak te oordelen. Het is nog niet bekend wanneer het Strafhof de zaak zal behandelen.
Het bericht dat de Poolse Izabela is overleden omdat zij geen abortus mocht ondergaan |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht: «Thanks to the abortion law, there’s nothing they can do,» wrote woman before death in Polish hospital?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht?
Het kabinet maakt zich zorgen over de toenemende regressieve druk op deze vrouwenrechten, ook binnen de EU. Een voorbeeld hiervan is de uitspraak van het Pools Constitutioneel Tribunaal van 22 oktober 2020 waarmee toegang tot legale en veilige abortus in Polen verder werd ingeperkt. Vrouwen in Polen komen in aanmerking voor een abortus als de moeder in levensgevaar is of als de zwangerschap het resultaat is van verkrachting of incest. In deze specifieke zaak is het onduidelijk of het tragische overlijden het rechtstreekse gevolg is van de abortuswetgeving of het gevolg was van een medische fout.
Vrouwenrechten en gendergelijkheid zijn Europese kernwaarden die tevens verankerd zijn in Artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waaraan alle lidstaten zich derhalve hebben gecommitteerd. In de EU zet het kabinet zich dan ook in voor het beschermen en bevorderen van de genoemde kernwaarden. Tevens heeft de Europese Raad sinds 2015 in meerdere conclusies het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten erkend. Gezondheidszorg is een competentie van de lidstaten, maar binnen de EU kaders draagt Nederland het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief veilige en legale abortus, actief uit.
Deelt u de mening dat het tragisch is dat er binnen onze Unie, in deze tijd, nog vrouwen het recht op een veilige abortus ontzegd wordt, met de dood als gevolg? Deelt u de mening dat het overlijden van deze vrouw een rechtstreeks gevolg is van de onmenselijke Poolse abortuswetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u zich hierover uitgesproken tegen uw Poolse evenknie? Zo nee, waarom nog niet? Bent u van plan om dit alsnog te doen? Zo ja, hoe reageerde de Poolse overheid hierop? Bent u bereid om tegenover uw Poolse evenknie en de Poolse Minister van Volksgezondheid de Poolse abortuswet te veroordelen?
In Europees en bilateraal verband vraagt Nederland met regelmaat aandacht voor Europese kernwaarden zoals vrouwenrechten, gendergelijkheid en SRGR. Daarbij bepleit Nederland het belang van toegang tot veilige en legale abortus als onderdeel van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Bij de introductie van de aangescherpte abortuswetgeving in Polen in oktober 2020 heeft Nederland zijn zorgen gedeeld. In politieke contacten met Poolse ambtsgenoten spreekt het kabinet waar opportuun over vrouwenrechten en SRGR, en dit zal het kabinet blijven doen. Ook worden hoogambtelijke ontmoetingen, zoals het recente bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Polen, en reguliere diplomatieke contacten aangegrepen om zorgen te delen.
Klopt het dat Polen financiering naar het maatschappelijk middenveld heeft gekort? Klopt het dat maatschappelijke organisaties in Polen die zich inzetten voor het beschermen van vrouwenrechten geen geld meer krijgen van de Poolse regering?
De Poolse regering bepaalt welke maatschappelijke organisaties worden gefinancierd op basis van zogenoemde calls for proposals. Het zwaartepunt van de financiering is in de afgelopen jaren verschoven naar organisaties die een conservatief gedachtengoed koesteren. Dit betekent niet dat organisaties die zich inzetten voor vrouwenrechten geen geld meer krijgen.
Wat doet Nederland om de positie van vrouwen in Polen te verbeteren? Steunt Nederland maatschappelijke organisaties in Polen die zich inzet voor vrouwenrechten? Steunt Nederland organisaties die vrouwen helpt bij het veilig beëindigen van een zwangerschap?
Vrouwenrechten, gendergelijkheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten zijn belangrijke prioriteiten van Nederland. In Europa en wereldwijd zet het kabinet zich actief in voor de bevordering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief legale en veilige abortus, in lijn met internationale afspraken en Nederlandse wetgeving en beleid. Nederland speelt hierin een voortrekkers rol en trekt daarbij nauw op met gelijkgezinde landen.
Het Mensenrechtenfonds wordt ingezet om organisaties die zich inzetten voor de rechten van vrouwen en meisjes en gendergelijkheid te ondersteunen. Ook financiert Nederland middels een ongeoormerkte bijdrage de International Planned Parenthood Federation (IPPF), die zich wereldwijd inzet voor SRGR. In Polen organiseert IPPF een netwerk van o.a. abortusactivisten en mensenrechtenorganisaties om de situatie van vrouwen in Polen te verbeteren en de effecten van de aanscherping van de abortuswetgeving aan te kaarten bij bijvoorbeeld parlementariërs, Europese instanties en de media.
Beschikt de ambassade over middelen om zwangere vrouwen in Polen te ondersteunen bij een abortus? Wat doet de ambassade nu om vrouwen die een zwangerschap wensen te beëindigen in te ondersteunen?
Het bevorderen van gelijke rechten voor vrouwen en meisjes is een van de thematische prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid in het buitenland. Om deze beleidsprioriteit te ondersteunen worden via het Mensenrechtenfonds mensenrechtenorganisaties in derde landen, waaronder Polen, gefinancierd. Aan de motie van het lid Sjoerdsma, over inzet van het Mensenrechtenfonds voor gelijke rechten voor LHBTI en vrouwen en andere kwetsbare groepen in de periode 2022–2027 in Europa, zal uitvoering gegeven worden door blijvende inzet van het Mensenrechtenfonds in Europese landen, waaronder EU lidstaten inclusief Polen, waar zorgen zijn over de positie van vrouwen, LHBTI en andere kwetsbare groepen. In verscheidene EU lidstaten worden reeds projecten gesteund die zien op vrouwenrechten, SRGR, en gelijke rechten voor LHBTI. De komende jaren zal deze inzet waar mogelijk geïntensiveerd worden, inclusief op het terrein van informatievoorziening over en advocacy voor toegang tot veilige abortus. Over dit onderwerp is ook met u gesproken tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken op 18 november 2021. Daarbij moet worden vermeld dat het fonds niet ter ondersteuning van individuen of abortusdiensten kan worden ingezet, enkel ter ondersteuning van organisaties. Gezondheidszorg is een competentie van de lidstaten, maar binnen de EU kaders blijft Nederland het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief veilige en legale abortus, actief uitdragen.
Bent u bereid om hiervoor geld vrij te maken uit het mensenrechtenfonds?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat Poolse vrouwen die zich op Nederlands grondgebied bevinden wél recht zouden hebben op een abortus? Ongeacht of ze hier ingezetene zijn? Zou de Nederlandse ambassade in Polen dus vrouwen kunnen ondersteunen, indien zij hulp nodig hebben bij het beëindigen van een zwangerschap? Ziet u hier mogelijkheid toe?
Vrouwen uit het buitenland, waaronder Poolse vrouwen, kunnen in Nederland een behandeling in een abortuskliniek ondergaan. Dit is echter geen recht en de Nederlandse staat biedt deze individuele vrouwen geen financiële ondersteuning. Wel maakt Nederland zich sterk voor het bereikbaar en toegankelijk houden van abortushulpverlening. Elk jaar maken ruim 3000 vrouwen, niet woonachtig in Nederland, hiervan gebruik. In 2019 betrof het 266 vrouwen uit Polen. Het is mogelijk dat dit aantal hoger is geworden als gevolg van de nieuwe Poolse wetgeving die eerder dit jaar van kracht werd. De Nederlandse Zorgautoriteit heeft maximumtarieven vastgesteld voor abortusbehandelingen voor vrouwen die niet op grond van de Wet langdurige zorg verzekerd zijn. Afhankelijk van het soort behandeling gaat het om ca. 435 – 1.185 euro. De klinieken kunnen hier flexibel mee omgaan, en een lager tarief vragen als een vrouw het maximumtarief niet kan betalen. Van deze mogelijkheid maken de klinieken in praktijk ook gebruik. Hier is geen rol weggelegd voor de Nederlandse ambassade in Polen, behalve het verstrekken van informatie indien gewenst.
De benoeming van het Nederlandse lid van de Europese Rekenkamer |
|
Olaf Ephraim (FVD), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het ontslag van de heer Brenninkmeijer als lid van de Europese Rekenkamer?1
Ja.
Kunt u nader uiteenzetten waarom de heer Brenninkmeijer voor afloop van zijn zesjarige termijn ontslag heeft genomen?
De heer Brenninkmeijer heeft op 3 juni 2021 in een brief aan de voorzitter van de Europese Raad zijn ontslag aangeboden per 1 januari 2022 wegens het bereiken van de leeftijd van 70 jaar. Hij is evenwel bereid aan te blijven tot zijn opvolger begint.
Wat zijn de criteria op basis waarvan het nieuwe Nederlandse lid van de Europese Rekenkamer zal worden benoemd?
De criteria waaraan alle leden van de Europese Rekenkamer (ERK) bij hun benoeming moeten voldoen zijn vastgelegd in artikel 286, lid 1 tot 4 van het Verdrag Betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU):
[...]
Deelt u de mening dat de Europese Rekenkamer een belangrijke democratische institutie is, zoals vermeld in de aangenomen motie-Sneller/Den Boer?2 Zo nee, waarom niet?
De Europese Rekenkamer is een belangrijke instelling van de Europese Unie. Benoeming van leden van de ERK vindt plaats door de Raad van de Europese Unie, op basis van een voordracht van de betrokken lidstaat, na raadpleging van het Europees parlement. In de procedure is aldus de betrokkenheid van democratisch gekozen volksvertegenwoordiging bij de benoeming van de leden van de ERK gewaarborgd.
Hoe bent u van plan het benoemingsproces in lijn te brengen met deze motie, die uitspreekt dat de Kamer hier een sterkere rol in dient te hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van plan de benoemingsprocedure in lijn te brengen met de praktijk zoals in Oostenrijk, waarbij een parlementaire commissie – de «Hauptausschuss» – inspraak heeft en akkoord moet geven op de voorstellen van de regering?3
In het verleden heeft de benoeming van het Nederlandse lid van de Europese Rekenkamer plaatsgevonden door middel van een voordracht door de Minister van Buitenlandse Zaken in samenspraak met de Minister van Financiën. In recente jaren is voor enkele internationale functies reeds gekozen voor een openbare procedure. In het licht daarvan zal ook in dit geval worden gekozen voor een openbare procedure met hulp van het zogeheten wervings- en selectieproces van de Algemene Bestuursdienst, die ook doorgaans toegepast wordt bij het werven van (top)managers bij het Rijk. Op basis van dit proces wordt een advies uitgebracht aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en Financiën, die vervolgens een kandidaat zullen voordragen aan de ministerraad. Het handelen van een kabinet in dezen is aan de normale parlementaire controle onderworpen. Voor de betrokkenheid van het Europees parlement in de procedure verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Bent u van plan om ten behoeve van deze benoemingsprocedure lessen te trekken uit de ervaringen uit Ierland waarbij het huidige lid van de Europese Rekenkamer is gekozen na een competitieve en deels openbare procedure?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het bij gewichtige benoemingen, zoals benoemingen voor de Europese Rekenkamer, belangrijk is om de Tweede Kamer te horen? Zo ja, op welke manier gaat u dat vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier worden andere relevante partijen, zoals de Algemene Rekenkamer, betrokken bij de benoeming van het nieuwe lid van de Europese Rekenkamer?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u toezeggen dat de Kamer actief wordt betrokken bij de benoeming van een nieuw lid, gezien het feit dat u zelf al aangaf dat er een wezenlijk verschil zit tussen een benoeming en herbenoeming? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 6.
Het gedrag van de voorzitter van de Europese Commissie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Klimaatbeschermer» Von der Leyen pakt privéjet voor vlucht van 50 kilometer»1?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat klimaatfanaten, die burgers en ondernemers opzadelen met peperduur beleid, zelf voor ieder wissewasje een privéjet pakken?
Tijdens een persbriefing van de Europese Commissie van 4 november 2021 heeft de woordvoerder van de voorzitter van de Europese Commissie gereageerd op de overwegingen om voor deze specifieke vlucht te kiezen, waarnaar ik u verwijs. De woordvoerder gaf onder andere aan dat er in het kader van het goedkeuren van de Europese herstelplannen, veel lidstaten in korte tijd bezocht moesten worden. Dat gegeven heeft veel invloed gehad op het reisschema. Deze vlucht was onderdeel van een trip waarin 5 lidstaten in 2 dagen werden bezocht. Tevens gaf de woordvoerder aan dat de Commissie niet lichtzinnig omgaat met het nemen van chartervluchten2.
Verder geldt dat Commissarissen gebruik kunnen maken van een chartervlucht, als er geen commercieel alternatief voorhanden is dat in de agenda past of vanwege veiligheidsredenen. Overigens zijn alle overzichten van de dienstreizen van de Europese Commissie te vinden op de pagina van de betreffende Commissaris onder het kopje transparantie via de website van de Europese Commissie.3
Gelooft u in het credo «practice what you preach»? Zo ja, heeft u de bereidheid om Ursula von der Leyen als voorzitter van de Europese Commissie aan te spreken op haar handelen? Kunt u dit toelichten?
Eurocommissarissen leggen verantwoording af in het kader van de daarvoor opgestelde gedragscodes.4 Het is niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over de specifieke afwegingen in deze casus.
Voor Nederlandse bewindspersonen geldt overigens dat er altijd een afweging gemaakt wordt waarbij de kosten, efficiënte en het belang van de reis mee worden gewogen.
Deelt u de mening dat Von der Leyen na al haar klimaatgedram op het Europese vasteland alleen nog per trein moet reizen en al die «vervuilende» privéjets aan de grond moet laten staan? Zo ja, wilt u die boodschap namens het Nederlandse kabinet aan mevrouw Van der Leyen overbrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat een ‘Internationale gezant Bosnië waarschuwt voor hervatting oorlog’ |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het meest recente rapport van de Hoge Vertegenwoordiger van de internationale gemeenschap voor Bosnië en Herzegovina, Christian Schmidt, over de huidige, dreigende ontwikkelingen in dit land?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Milorad Dodik, lid van het presidium van Bosnië en Herzegovina, dreigt met een afscheiding van Republika Srpska en terugtrekking uit de nationale instituties zoals de belastingdienst, de politie en het leger?
Het kabinet is op de hoogte van de aankondigingen van de heer Dodik dat de Republika Srpska zich zal terugtrekken uit staatsinstellingen zoals de belastingdienst, de politie en het leger. Ook is het kabinet op de hoogte van de door de heer Dodik in het verleden geuite dreigingen over een afscheiding van de Republika Srpska. Voor zover het kabinet bekend, heeft de heer Dodik in de huidige situatie nog niet concreet gedreigd met een feitelijke afscheiding.
Bent u het ermee eens dat een dergelijke afscheiding onwenselijk, onrechtmatig en ongrondwettelijk is?
Het kabinet is van mening dat dergelijke eenzijdige besluiten buitengewoon onwenselijk en bovendien ongrondwettelijk zijn. Het kabinet steunt de veroordeling door de EU van de politieke blokkade van Bosnische staatsinstellingen door het leiderschap van de Republika Srpska.
Bent u het ermee eens dat als Dodik hiermee doorgaat de spanningen in het land hoog kunnen oplopen met als gevolg een nieuw gewapend conflict?
Het kabinet heeft tot nu toe geen aanwijzingen dat Bosnisch-Servische leiders, of andere partijen in het land, aansturen op een gewapend conflict. Desalniettemin dragen de uitspraken en acties van Dodik bij aan toenemende spanningen, ondermijnen ze de politieke eenheid van Bosnië-Herzegovina en verhogen ze de risico’s op incidenten. Het kabinet hecht, zeker in deze tijd, aan de positie van de Hoge Vertegenwoordiger in Bosnië-Herzegovina en aan de EUFOR missie die toezien op de stabiliteit in het land.
Bent u het ermee eens dat de internationale gemeenschap, zo ook Nederland, zich met klem moet uitspreken tegen de plannen en dreigementen van Dodik?
Op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 november 2021 riep België namens de Benelux op tot een duidelijke stellingname van de EU tegen revisionistische en polariserende retoriek, en tegen acties die de soevereiniteit en territoriale integriteit van Bosnië-Herzegovina ondermijnen. De Peace Implementation Council (PIC) steering board heeft de Bosnisch-Servische blokkade van staatsinstellingen scherp veroordeeld en steun aan de Hoge Vertegenwoordiger Schmidt herbevestigd. Het kabinet steunt deze verklaringen. Rusland heeft zich aan de verklaring van de PIC steering board onttrokken. Dat is een gemiste kans.
Bent u het ermee eens dat de internationale gemeenschap, zo ook Nederland, achter de Hoge Vertegenwoordiger moet staan en deze dient te steunen in zijn beleid?
Ja.
Bent u het ermee eens dat de internationale gemeenschap, zo ook Nederland, de ernst van de situatie moet erkennen en het advies van Schmidt moet opvolgen om de Eufor-missie in Bosnië en Herzegovina te versterken?
De EUFOR-missie levert volgens het kabinet een belangrijke bijdrage aan de stabiliteit van Bosnië-Herzegovina. Het behouden van het huidige robuuste mandaat is daarbij van belang. Het kabinet is blij dat het mandaat van de EUFOR-missie op 3 november 2021 in de VN Veiligheidsraad opnieuw is verlengd. Volgens de Raadsconclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van oktober 2021 was de EUFOR-missie de afgelopen periode volledig operationeel. Het kabinet vindt het cruciaal dat dit zo blijft.
Bent u het ermee eens dat de internationale gemeenschap, zo ook Nederland, er alles aan moet doen om een nieuw conflict te voorkomen zonder de territoriale integriteit van Bosnië en Herzegovina aan te tasten?
Het kabinet deelt dit standpunt, maar heeft tot nu toe geen aanwijzingen dat de Bosnisch-Servische leiders, of andere partijen in het land, aansturen op een gewapend conflict. Desalniettemin dragen de uitspraken en acties van de heer Dodik bij aan toenemende spanningen, ondermijnen ze de politieke eenheid van Bosnië-Herzegovina en verhogen ze de risico’s op incidenten. De territoriale integriteit, soevereiniteit en eenheid van Bosnië-Herzegovina staan wat betreft het kabinet voorop, en dit is tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 15 november jl in een Benelux interventie verwoord. Het is belangrijk om een gezamenlijke inzet van de EU en internationale partners ten aanzien van Bosnië-Herzegovina te behouden en met één stem te spreken.
Bent u bekend met de oproep die de vorige Hoge Vertegenwoordiger voor Bosnië en Herzegovina, Valentin Inzko, op 17 mei dit jaar deed aan de leiders van de EU om sancties op te leggen aan Dodik en andere vertegenwoordigers van Republika Srpska?
Een dergelijke oproep is mij niet bekend.
Bent u bereid het verzoek van Inzko op te volgen en te kijken welke sancties aan Dodik opgelegd kunnen worden en deze ook daadwerkelijk uit te voeren, danwel de EU op te roepen deze sancties aan Dodik op te leggen?
Het kabinet deelt de zorgen van de Hoge Vertegenwoordiger over de situatie in Bosnië-Herzegovina en spreekt in EU-verband over de-escalatie van de situatie. Op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 november 2021 riep België namens de Benelux op tot een duidelijke stellingname van de EU tegen revisionistische en polariserende retoriek en tegen acties die de soevereiniteit en territoriale integriteit van Bosnië-Herzegovina ondermijnen. De EU heeft daarbij verschillende instrumenten tot haar beschikking. Vanwege door het Bosnisch-Servisch leiderschap aangekondigde ongrondwettelijke maatregelen, zal het kabinet in EU verband aandringen op gerichte maatregelen, waaronder sancties, teneinde druk uit te oefenen op het Bosnisch-Servisch leiderschap om af te zien van de aangekondigde stappen.
Bent u van mening dat Nederland, gezien zijn verleden in Srebrenica, een morele plicht heeft om voorop te lopen om een ernstig conflict in Bosnië en Herzegovina te voorkomen?
De verschrikkingen van de oorlogen op de Balkan in de jaren 90 vormen voor Nederland en de internationale gemeenschap een belangrijke reden om scherp oog te houden voor de stabiliteit in de regio, en Bosnië-Herzegovina in het bijzonder. Gezien de zorgwekkende ontwikkelingen in Bosnië-Herzegovina is een internationale presentie in het land, in het bijzonder de EUFOR missie en de Hoge Vertegenwoordiger Schmidt, van groot belang. Nederland is en blijft hiervan een groot pleitbezorger.
Rechtszekerheid na de Brexit |
|
Kees van der Staaij (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Klopt het dat bij internationale juridische contractuele geschillen1 met een Britse wederpartij tot aan de Brexit voor Nederlandse (rechts)personen met name de Europese verordeningen Brussel I-bis (of: EEX I-Vo) en Rome I-Vo (gezamenlijk) een sluitend antwoord boden op de drie formele hobbels van (i) de bevoegdheid van de rechter, (ii) het toepasselijk recht en (iii) de erkenning en tenuitvoerlegging van het vonnis?
Ja dit klopt.
In hoeverre zijn het oude EEX-verdrag en het Verdrag van Rome nog van toepassing op internationale juridische contractuele geschillen met een Britse wederpartij – mede gelet op het feit dat de EEX I-Vo en Rome I-Vo deze beoogden te vervangen – ook in het licht van de brief van de regering van het Verenigd Koninkrijk van 29 januari 2021 dat dit niet het geval is?
Het oude EEX-verdrag en het Verdrag van Rome zijn hierop niet van toepassing. De Nederlandse rechter blijft ook na de Brexit wel de verordening Rome I toepassen op een contractueel geschil met een Britse wederpartij voor het bepalen van het toepasselijk recht op de overeenkomst. De Britse rechter past daarop zijn eigen nationale regels voor bepaling van toepasselijk recht toe.
Beaamt u dat een bilateraal verdrag uit 1967 (Trb. 167, 197), zowel binnen het domein van het arbeidsrecht als daarbuiten, onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de derde «hobbel» van erkenning en tenuitvoerlegging van een vonnis wanneer de Britse wederpartij weigert zich te onderwerpen aan de rechtsmacht van de Nederlandse rechter?
Het bilaterale verdrag uit 1967 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk betreffende de wederkerige erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke zaken is voor het Europese deel van Nederland vervangen door het Verdrag van Brussel (het EEX-verdrag), voor de onderwerpen waar het Verdrag van Brussel op ziet. Deze vervanging, die geregeld wordt door artikel 24 van het Verdrag inzake de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot het Verdrag van Brussel, betekent dat het bilaterale verdrag uit 1967 sinds 1 januari 1987 niet meer van kracht is in de relatie Europees Nederland-Verenigd Koninkrijk.
Deelt u de conclusie dat hiermee sinds het einde van de overgangsperiode van de Brexit (1 januari 2021) een vacuüm bestaat bij (arbeids)rechtelijke geschillen tussen een Nederlandse partij en een Britse wederpartij omdat de EU-verordeningen waarop contracten gebaseerd waren niet langer leidend zijn voor de oplossing van die geschillen, met name voor wat betreft de tenuitvoerlegging?
Het wegvallen van de Europese verordeningen voor contractuele geschillen door de Brexit betekent dat partijen hiervoor terugvallen op eventuele multilaterale verdragen zoals de verdragen van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht over dit onderwerp of op nationale regels van rechtsmacht, toepasselijk recht en erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen. Het Haags Forumkeuzeverdrag van 2005 regelt de exclusieve bevoegdheid van de door partijen gekozen rechter en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen van die rechter in een ander verdragsland. Zowel Nederland (via de EU) als het Verenigd Koninkrijk zijn partij bij dit verdrag. Dit verdrag is echter niet van toepassing op arbeidsrechtelijke geschillen.
Het Executieverdrag van de Haagse Conferentie van 2019 (Judgments Convention) regelt de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen van een rechter van een ander land. Dit verdrag sluit beslissingen in arbeidsrechtelijke geschillen niet uit. Maar dit verdrag treedt pas in werking als meer landen daarbij partij worden. De EU heeft een ratificatiebesluit in voorbereiding. Het VK is hierbij vooralsnog geen partij. Dit betekent dat voorlopig moet worden teruggevallen op de nationale regels van Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Voor Nederland komt dit neer op de regels van artikel 1–12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor bevoegdheid van de Nederlandse rechter en artikel 431 Rv voor het verkrijgen van een executoriale titel voor een buitenlands toewijzend vonnis (door het instellen van een vordering tot veroordeling buitenlandse partij overeenkomstig het buitenlandse vonnis).
Erkent u dat dit de rechtsbescherming voor Nederlandse en andere EU-burgers ingewikkeld maakt, en hiermee de kans groter is dat er vonnissen gewezen worden die – uiteindelijk – niet ten uitvoer gelegd (kunnen) worden in het Verenigd Koninkrijk?
De rechtsbescherming is na de Brexit voor contractuele geschillen ingewikkelder maar dit wil niet zeggen dat Nederlandse vonnissen minder kans maken op erkenning en tenuitvoerlegging in het VK. Of dit zo is, hangt af van de Britse regels voor erkenning en tenuitvoerlegging van Nederlandse vonnissen.
Beaamt u dat een rechtzoekende hiermee reëel risico loopt op een vonnis waar je in de praktijk niets mee kunt, en zo ja, wat betekent dat voor zijn of haar rechtspositie?
Dit hangt af van de Britse regels voor erkenning en tenuitvoerlegging van Nederlandse vonnissen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Beaamt u dat een passende oplossing zou zijn om het Verenigd Koninkrijk te laten toetreden tot het Verdrag van Lugano, waar bijvoorbeeld ook Zwitserland en Denemarken partij bij zijn?
Zoals eerder aan uw kamer gemeld door de Minister van Buitenlandse Zaken beargumenteert de Commissie in haar mededeling over toetreding van het VK tot Lugano dat, gelet op de aard van het Verdrag van Lugano en het bestaande kader van justitiële samenwerking met derde landen, EU-instemming met de toetreding van het VK tot het Verdrag niet wenselijk is. De Commissie ziet het Verdrag van Lugano als een flankerende maatregel voor de economische betrekkingen van de EU met landen die onderdeel uitmaken van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA). In dat verband wijst de Commissie erop dat alle huidige partijen bij het Verdrag ten minste gedeeltelijk deel uit maken van de interne markt en op regelgevingsgebied zeer nauw met de EU zijn geïntegreerd. De Handels en Samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen EU en VK bevat daarentegen geen fundamentele vrijheden en beleidsmaatregelen van de interne markt. Volgens de Commissie zijn daarom de multilaterale Haagse verdragen, namelijk het Haags forumkeuzeverdrag van 2005 en het Executieverdrag van de Haagse Conferentie betreffende erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen uit 2019, het passende kader voor justitiële samenwerking met het VK op het gebied van burgerlijke en handelszaken.
Het kabinet heeft er in EU verband op gewezen dat toetreding van VK tot Lugano burgers en bedrijven de meeste rechtszekerheid zou bieden bij grensoverschrijdende geschillen. Gezien de intensieve juridische dienstverlening en goederenhandel tussen de EU en het VK en tussen Nederland en het VK in het bijzonder zou deelname aan de interne markt wat het kabinet betreft daarom niet leidend moeten zijn in de beoordeling. Tegelijkertijd begrijpt het kabinet dat er redenen kunnen zijn om een dergelijk verzoek af te wijzen.
Waarom heeft de Europese Commissie het toetreden van het Verenigd Koninkrijk tot dit verdrag verhinderd?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u in EU-verband, waaronder bij de Europese Commissie, aandringen op toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot het Verdrag van Lugano, en zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet op dit moment geen mogelijkheden om de Commissie ertoe te bewegen een voorstel voor een EU-positie te doen. De realiteit is dat de Europese Commissie geen voorstel voor een EU-positie heeft gedaan en derhalve inmiddels aan de depositaris van het Verdrag van Lugano heeft laten weten dat de EU (nu) geen besluit tot aanvaarding van het VK als partij bij dit verdrag kan nemen. Hoewel de Raad de Commissie met gewone meerderheid kan uitnodigen om alsnog met een voorstel voor een Raadsbesluit te komen, zou de Raad een negatief voorstel voor een Raadsbesluit alleen met unanimiteit kunnen wijzigen. Voor het kabinet is hierbij van belang dat de EU niet afwijzend reageert op het verzoek van het VK. Uit een bespreking van de Commissiemededeling in Raadsverband blijkt dat veel lidstaten in meer of mindere mate het oordeel van het kabinet delen, maar dat er geen consensus kon worden gevonden. Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat op een later moment nader kan worden gesproken over het verzoek van het VK, met aandacht voor alle relevante overwegingen.
Welke (andere) maatregelen wilt u nemen om de rechtspositie voor Nederlanders en Nederlandse bedrijven bij juridische geschillen met een Britse wederpartij te versterken en rechtszekerheid te garanderen?
Nederland en het VK hebben een intensief handels- en rechtsverkeer, ook na de Brexit. De Netherlands Commercial Court (NCC), waar partijen in het Engels kunnen procederen als zij hiervoor kiezen, is een van de Nederlandse maatregelen die het voeren van een procedure over een complex contractueel geschil vergemakkelijken. Verder bereidt de Staatscommissie voor internationaal privaatrecht op mijn verzoek een advies voor over de aanpassing van artikel 431 Rv. De vraag is of het WODC-rapport over artikel 431 Rv aanleiding is om een volwaardige regeling in te voeren voor de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen uit landen waarmee Nederland geen executieverdrag heeft. Ik verwacht dat de Staatscommissie haar advies in het voorjaar van 2022 afrondt. Ten slotte zet Nederland zich in om in de EU zo snel mogelijk tot een besluit te komen om partij te worden bij het Executieverdrag van de Haagse Conferentie van 2019. Als ook het VK hier partij bij wordt, zorgt dit voor een belangrijke verbetering van de rechtszekerheid voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in contractuele geschillen tussen Nederland en het VK.
Ontwikkelingen omtrent de Brexit met specifiek het Noord-Ierland protocol |
|
Roelien Kamminga (VVD), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zijn Europese concessies voldoende voor de Britten?»1
Ja.
Klopt het dat er nog geen overeenstemming is tussen de Europese Commissie en het Verenigd Koninkrijk over de implementatie van het Noord-Ierland protocol?
De Europese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK) zijn het Protocol Ierland/Noord-Ierland (hierna: Protocol), als onderdeel van het Terugtrekkingsakkoord, overeengekomen als wederzijds acceptabele oplossing, die de Belfast-/Goedevrijdagakkoorden respecteert, de integriteit van de interne markt van de EU beschermt en een harde grens op het Ierse eiland voorkomt. De EU en het VK zijn beide gebonden aan de internationaalrechtelijke verplichtingen uit het Terugtrekkingsakkoord. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, komt het VK de afspraken in het Protocol niet in zijn totaliteit na2. De Europese Commissie en het VK zijn sinds de inwerkingtreding van het Terugtrekkingsakkoord continu in gesprek met als doel om gemaakte afspraken in het Protocol nader uit te werken binnen de afgesproken kaders. Sinds het aflopen van de overgangsperiode per 1 januari 2021 spreken het VK en de Europese Commissie over volledige implementatie van de afspraken in het Protocol, om praktische oplossingen te vinden voor problemen zoals opgebracht door het VK en de Noord-Ierse belanghebbenden. Op het moment van schrijven lopen deze gesprekken. Volledige implementatie van het Protocol blijft voor Nederland, net als voor de Europese Commissie, het einddoel.
Kunt u aangeven wat het precieze voorstel vanuit de Europese Commissie is waar in dit artikel naar wordt gerefereerd?
De Europese Commissie heeft op 13 oktober jl. een viertal non-papers gepubliceerd met oplossingsrichtingen op de terreinen douane, sanitaire en fytosanitaire goederen (SPS), medicijnen en betrokkenheid van Noord-Ierse belanghebbenden bij de governance van het Protocol. Deze voorstellen moeten worden gezien als reactie op de problemen met de implementatie van het Protocol, zoals opgebracht door het VK en de Noord-Ierse belanghebbenden tijdens gesprekken op verschillende niveaus. De non-papers bieden oplossingsrichtingen, nader uit te werken in gesprekken tussen de Europese Commissie en het VK, waarbij onder strikte voorwaarden, zoals functionerende grenscontroleposten en toegang van EU functionarissen tot de relevante databases, minder controles en formaliteiten nodig zijn bij de implementatie van het Protocol. Ten eerste stelt de Europese Commissie voor om certificeringsprocedures te kunnen versimpelen en fysieke checks te kunnen verminderen voor een afgebakende groep sanitaire en fytosanitaire (SPS) goederen bij export vanuit Groot-Brittannië (GB) naar eindgebruikers in Noord-Ierland (NI). Ten tweede gaat het om een nader uit te werken uitbreiding van het concept goods not at risk3, waardoor bedrijven voor bepaalde goederen aan minder douaneformaliteiten zouden hoeven te voldoen bij export vanuit GB naar eindgebruikers in NI. Ten derde zou de Europese Commissie met een wetsvoorstel kunnen komen dat het mogelijk moet maken dat wettelijke controles op medicijnen mogen worden uitgevoerd in GB in plaats van in NI/EU, aangevuld met een dialoog tussen experts om dubbele productielijnen voor medicijnen bestemd voor de NI-markt te voorkomen. Dit moet de beschikbaarheid van medicijnen in NI waarborgen. Ten vierde zouden Noord-Ierse belanghebbenden zoals het maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven en het Noord-Ierse parlement een grotere rol kunnen krijgen in de governance van het Protocol.
Deze non-papers identificeren enkel mogelijke oplossingsrichtingenen behoeven daarmee nadere uitwerking. De komende periode zal de Europese Commissie de gesprekken met het VK op alle niveaus voortzetten om te proberen tot gezamenlijke oplossingen te komen. Dit doet de Europese Commissie in nauwe samenspraak met de Raad.
Klopt het dat de Europese Commissie onder meer aanbiedt dat het aantal controles en benodigde papierwerk voor transporten van Groot-Brittannië naar Noord-Ierland sterk te reduceren? En kunt u aangeven of hiermee geen toename van fraude en import van ongewenst producten zal toenemen?
Het nader uitwerken van de oplossingsrichtingen, zoals hierboven beschreven m.b.t. sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS) en douane, zou moeten leiden tot een vermindering van fysieke controles en versimpeling van benodigde formaliteiten voor een afgebakende groep goederen die vanuit Groot-Brittannië naar eindgebruikers in Noord-Ierland (NI) wordt getransporteerd. Tegelijkertijd moet de integriteit van de interne markt van de EU beschermd worden en daarvoor moet het VK aan bepaalde voorwaarden voldoen. De Europese Commissie bespreekt met het VK, als integraal onderdeel van het uitwerken van de oplossingsrichtingen, drie categorieën mitigerende maatregelen om de integriteit van de interne markt van de EU te waarborgen en zo een toename van fraude en import van ongewenste goederen te voorkomen. Allereerst worden enkel oplossingsrichtingen voorgesteld voor een afgebakende groep goederen die een zogenaamde eindgebruiker kent in NI, en vanuit NI niet verder wordt verplaatst naar de interne markt van de EU buiten NI, bijvoorbeeld goederen bestemd voor verkoop in supermarkten in NI. De Europese Commissie en het VK zullen nog nader uitwerken hoe gegarandeerd kan worden dat deze goederen niet op de interne markt buiten NI terecht kunnen komen, maar gedacht wordt aan specifieke labelling, het autoriseren van bepaalde bedrijven die voor de oplossingsrichtingen in aanmerking komen en specifieke procedures zodat deze goederenstroom eenvoudig geïdentificeerd kan worden. Ten tweede zullen de Europese Commissie en het VK nog nader werken aan een reactiemechanisme dat geactiveerd kan worden indien er problemen met een bepaald goed worden geconstateerd. Ten derde stelt de Europese Commissie voorwaarden aan het nader uitwerken en implementeren van voornoemde oplossingsrichtingen, zoals functionerende grenscontroleposten, toegang van EU-functionarissen tot de relevante databases om handelsstromen te kunnen monitoren en het naleven van EU-regelgeving m.b.t. technische vereisten voor productie van bepaalde goederen. De oplossingsrichtingen zijn bedoeld om de huidige implementatie van het Protocol te verbeteren, waarbij volledige implementatie het einddoel blijft.
Welke risico’s ziet u voor integriteit van de interne markt door verminderde checks zoals binnenkomst van producten die niet aan de Europese standaarden voldoen, of van smokkelen?
Zie antwoord vraag 4.
Waar zit volgens u het belangrijkste knelpunt in de onderhandelingen en hoe weegt u dat?
De komende periode zal de Europese Commissie intensief de gesprekken met het VK op alle niveaus voortzetten om te proberen tot gezamenlijke oplossingen te komen op basis van voornoemde oplossingsrichtingen. Het VK heeft in aanloop naar en tijdens deze gesprekken meermaals verwezen naar diens toekomstvisie op het Protocol, zoals gepresenteerd in het zogenaamde Command Paper van 21 juli jl.4 Hierin stelt het VK een groot aantal aanpassingen van het Protocol voor met als doel 1) minder controles op goederen tussen Groot-Brittannië en Noord-Ierland (NI), 2) mogelijkheid tot uiteenlopende standaarden voor goederen op de NI-markt, 3) een beperktere rol voor EU-instellingen bij de implementatie van het Protocol, met name voor het Europees Hof van Justitie. De voorstellen van het VK vergen aanpassing van de juridische kaders van het Protocol. De oplossingsrichtingen zoals geïdentificeerd door de Europese Commissie gaan uit van het maximaal benutten van de mogelijkheden die het Protocol biedt. De Europese Commissie sluit heronderhandeling van het Protocol uit. De inzet van de Europese Commissie is gericht op het met praktische oplossingen verhelpen van de problemen zoals opgebracht door het VK en de Noord-Ierse belanghebbenden. Het kabinet steunt deze aanpak. Voornoemde maakt duidelijk dat, om tot een oplossing te komen, alle partijen zich maximaal zullen moeten inspannen.
Wat zijn de potentiele effecten voor de relatie met het Verenigd Koninkrijk en Nederlandse bedrijven en instellingen die handel drijven met het Verenigd Koninkrijk?
Gelet op de brede belangen die Nederland in de relatie met het VK heeft, zowel vanuit EU als bilateraal en zowel beleidsmatig als economisch, steunt het kabinet de aanpak van de Europese Commissie om tot gemeenschappelijke oplossingen met het VK te komen. Een duurzame oplossing en wederzijds vertrouwen kan bijdragen aan intensivering van handel tussen Nederland en het VK. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de geïdentificeerde oplossingsrichtingen m.b.t. sanitaire en fytosanitaire goederen (SPS) en douane enkel van toepassing zijn op een afgebakende groep goederen die vanuit Groot-Brittannië naar Noord-Ierland (NI) wordt getransporteerd en een zogenaamde eindgebruiker in NI kent. In hoeverre deze oplossingsrichtingen van toepassing zijn en effect hebben op het Nederlandse bedrijfsleven valt nader te bezien. Gezien de inkadering van de oplossingsrichtingen is het niet de verwachting dat deze significante effecten voor de handel met het VK voor het Nederlands bedrijfsleven met zich mee dragen.
Hoe ziet u de weg voorwaarts om uit deze ogenschijnlijke patstelling te komen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe weegt u de uitspraak van de Britse Brexit-Minister David Frost dat het Noord-Ierland protocol niet werkt?
De uitspraak van Minister Frost is in lijn met de toekomstvisie van het VK op het Protocol, zoals uiteengezet in het Command Paper van 21 juli jl.5 Het VK stelt hierin dat het Protocol moet worden aangepast om het functioneren ervan te verbeteren. Ik ben bekend met het standpunt van het VK. Het kabinet neemt de praktische problemen die Noord-Ierse belanghebbenden ervaren serieus en steunt de aanpak van de Europese Commissie om tot gemeenschappelijke oplossingen met het VK te komen. Vicevoorzitter van de Europese Commissie Šefčovič onderstreepte bij de publicatie van voornoemde voorstellen dat zijn bezoek aan Noord-Ierland en Ierland op 9 en 10 september jl. de noodzaak heeft laten zien om met alle betrokken partijen te zoeken naar dergelijke oplossingen, binnen de kaders van het Protocol.
Kunt u aangeven wat het eventueel inroepen van artikel 16 van het protocol door het Verenigd Koninkrijk precies voor consequenties zou hebben?
Artikel 16 van het Protocol biedt de EU en het VK de mogelijkheid om, wanneer de toepassing van het Protocol leidt tot ernstige economische, maatschappelijke of milieuproblemen of leidt tot verlegging van handelsverkeer, unilateraal passende vrijwaringsmaatregelen te nemen. Dergelijke vrijwaringsmaatregelen moeten qua reikwijdte en duur beperkt zijn tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de situatie te verhelpen, en de werking van het Protocol zo min mogelijk verstoren. Mocht het VK onverhoopt vrijwaringsmaatregelen nemen die het evenwicht tussen de rechten en plichten uit hoofde van het Protocol verstoort, dan kan de Unie evenredige evenwichtsherstellende maatregelen nemen zolang die strikt noodzakelijk zijn.
Indien het VK op basis van artikel 16 vrijwaringsmaatregelen wil gaan instellen, dient het de EU, zoals opgenomen in annex 7 van het Terugtrekkingsakkoord6, hiervan onverwijld kennis te geven via het Gemengd Comité en daarbij alle daarvoor relevante informatie te overleggen. Vervolgens dient met het oog op het vinden van een oplossing overleg plaats te vinden tussen de EU en het VK in het Gemengd Comité. In principe kunnen de voorgenomen vrijwaringmaatregelen pas worden ingevoerd nadat een maand is verstreken sinds de kennisgeving ervan, tenzij het overleg tussen de EU en het VK eerder is afgesloten of wanneer uitzonderlijke omstandigheden onmiddellijke maatregelen vereisen die slechts beperkt mogen zijn tot het oplossen van het geconstateerde probleem.
De precieze consequenties van dergelijke vrijwaringsmaatregelen zijn momenteel niet in te schatten, aangezien onbekend is hoe het VK hier invulling aan zou geven in het onverhoopte geval dat het VK zich op dit artikel beroept. De Europese Commissie stelt dat momenteel niet aan de voorwaarden voor het inroepen van artikel 16 kan zijn voldaan, zoals het VK beweert, aangezien de gevolgen toe te schrijven moeten zijn aan de toepassingvan het Protocol. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld7, komt het VK de afspraken in het Protocol niet in zijn totaliteit na.
Het Protocol is door de EU en het VK overeengekomen als oplossing om zowel de Belfast-/Goedevrijdagakkoorden als de integriteit van de interne markt van de EU te beschermen en een harde grens op het Ierse eiland te voorkomen. Het inroepen van artikel 16 zal per definitie de balans tussen deze doelen verstoren. Voor het kabinet staat voorop dat dit voorkomen moet worden.
Kunt u nader ingaan op hoe de risico’s uit bovenstaande vraag Nederland kunnen raken?
De precieze consequenties wanneer het VK zich onverhoopt zou beroepen op artikel 16 zijn momenteel niet in te schatten, aangezien onbekend is hoe het VK hier invulling aan zou geven. Hiermee zijn dus ook de risico’s voor Nederland niet op voorhand duidelijk. Gelet op de doelen van het Protocol, namelijk het voorkomen van een grens op het Ierse eiland, het beschermen van de Belfast-/Goedevrijdagakkoorden en het garanderen van de integriteit van de interne markt van de EU, is het voor alle partijen van groot belang om deze precaire balans niet te verstoren en de risico’s tot een minimum te beperken. De Europese Commissie houdt de Raad goed op de hoogte van de ontwikkelingen zodat de EU zich adequaat kan voorbereiden op elk mogelijk scenario.
Kunt u aangeven hoe het staat met de inbreukprocedure welke de Europese Unie vorig jaar is gestart?
Bij de beantwoording van deze vraag wordt onderscheid gemaakt tussen twee inbreukprocedures, namelijk de inbreukprocedure van vorig jaar (2020) en de inbreukprocedure van dit jaar (2021), allebei in reactie op de gebrekkige implementatie van het Protocol door het VK.
In september 2020 publiceerde de Britse regering een wetsvoorstel, de Internal Market Bill, dat de Britse regering de mogelijkheid zou geven om op permanente basis af te wijken van de afspraken uit het Protocol. Dit zou in strijd zijn met het Protocol en het Terugtrekkingsakkoord. De Europese Commissie is in reactie hierop op 1 oktober 2020 een inbreukprocedure gestart. Op 8 december 2020 bereikten de Europese Commissie en het VK een akkoord over deze kwestie en heeft het VK de omstreden passages uit de Internal Market Bill geschrapt. Het was daarom voor de Europese Commissie niet noodzakelijk om de gestarte inbreukprocedure voort te zetten.
In maart 2021 is de Europese Commissie een nieuwe inbreukprocedure tegen het VK gestart, ditmaal in reactie op de aankondiging van het VK om de toepassing van het Protocol voor wat betreft het vrij verkeer van goederen en het reizen met gezelschapsdieren eenzijdig uit te stellen. Door dit besluit is volgens de Europese Commissie sprake van niet-nakoming van de bepalingen van het Protocol en van de verplichting om overeenkomstig het Terugtrekkingsakkoord te goeder trouw te handelen. Middels een aanmaningsbrief (letter of formal notice) heeft de Europese Commissie het VK opgeroepen spoedig maatregelen te treffen om de afspraken uit het Protocol na te leven. Op 14 mei jl. heeft het VK gereageerd op deze brief. Zoals reeds aan uw Kamer gemeld8 hebben sindsdien intensieve gesprekken plaatsgevonden op zowel politiek als ambtelijk niveau, met als doel om tot nadere afspraken te komen over de implementatie. De Europese Commissie heeft tot nu toe geen verdere stappen gezet in deze inbreukprocedure (reasoned opinion), al behoudt zij zich het recht voor om dit in de toekomst alsnog te doen indien een gezamenlijke oplossing uitblijft.
Kunt u garanderen, zoals de Europese Commissie overigens ook al heeft gedaan, dat het Hof van Justitie van de Europese Unie altijd blijft gelden als toezichthouder op de regels van de interne markt ook wanneer het protocol wordt aangepast? En wanneer daar toch aan getornd zou worden, hoe wordt dat dan besloten aan de zijde van de Europese Unie?
Het Europees Hof van Justitie is en blijft bevoegd uitspraak te doen over de interpretatie van EU-regelgeving, waaronder EU-regelgeving met betrekking tot de interne markt van de EU. Indien een gezamenlijke uitkomst van voornoemde gesprekken zou uitblijven, zal de Europese Commissie in nauwe samenspraak met de Raad volgende stappen bezien.
Het bericht ‘Polen ligt met volle kracht op ramkoers met Europa’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Polen ligt met volle kracht op ramkoers met Europa»? Wat is uw reactie op het bericht?1
Ja.
Ziet u in het oordeel van het Constitutionele Hof een bevestiging dat in Polen de minimumvoorwaarden voor een onafhankelijke rechtspraak zoals voorgeschreven door het Hof van Justitie van de Europese Unie niet meer gelden? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zijn de juridische gevolgen van deze uitspraak?
Het Tribunaal publiceerde tot op heden enkel het zogeheten dictum (de conclusie) van de beslissing. De summiere motivering in het dictum geeft aanleiding te veronderstellen dat de implicaties van de uitspraak voor de EU-rechtsorde en de Europese samenwerking verreikend kunnen zijn, aangezien voorrang van het Unierecht en de fundamentele uitgangspunten daarvan zoals het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid door deze uitspraak worden geraakt. Dat kan grote (praktische) consequenties hebben voor de EU-samenwerking in den brede.
Het tegengaan van de ondermijning van de rechtsstaat vergt een proactieve rol met name van de Commissie als hoedster van de verdragen, maar ook van de lidstaten. Tijdens de Europese Raad van 21-22 oktober jl. heeft Nederland in lijn met de motie-Sjoerdsma2 en motie-Ploumen3 geïntervenieerd en steun uitgesproken voor de aankondiging van de Commissie om proactief gebruik te maken van alle instrumenten die haar ter beschikking staan om het functioneren van de Unie te beschermen.4
Waarom wordt er ondanks het belang dat Nederland hecht aan de Europese rechtsstaat in de discussies in de Raad zo weinig voortgang geboekt op de artikel 7-procedures tegen Polen en Hongarije? Wat doet u hieraan en welke extra stappen gaat u op dit vlak zetten na het oordeel van het Constitutionele Hof?
Naar verwachting zal de Raad Algemene Zaken in december de artikel 7-procedures weer bespreken. Dit biedt tevens de mogelijkheid de uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal aan te kaarten en de politieke druk op Polen op te voeren. Daarbij dient bedacht te worden dat ten aanzien van concrete vervolgstappen in de Artikel 7(1)-procedure een vier-vijfde meerderheid van de Raad is vereist. Dat geldt voor zowel het doen van aanbevelingen aan Polen, als ook de constatering dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de Uniewaarden.
Binnen het huidige krachtenveld is het behalen van een vier-vijfde meerderheid voor het vaststellen van substantiële aanbevelingen helaas niet realistisch. Het kabinet zal dit krachtenveld proactief in de gaten blijven houden, zich inzetten om de groep gelijkgezinde lidstaten uit te breiden en zich zodoende blijven inzetten op serieuze, substantiële vervolgstappen in de procedure. Daarnaast blijft Nederland zich samen met gelijkgezinde lidstaten inzetten voor regelmatige en betekenisvolle agendering van de artikel 7-procedures in de Raad Algemene Zaken zolang de zorgen omtrent de rechtsstaat in Polen en Hongarije voortduren.
Hoe, wanneer en op welk niveau oefent u bilateraal druk uit op Polen om deze stap en andere stappen in strijd met de rechtsstaat te veroordelen en ongedaan te maken? Welke opties overweegt u om de druk te verhogen?
Nederland heeft zich uitgesproken tegen de uitspraak van het Pools Constitutioneel Tribunaal, tot op het hoogste niveau. De discussie hierover wordt primair binnen de EU gevoerd. De Europese Commissie vervult een cruciale rol bij de bescherming van de rechtsstaat in de EU als onafhankelijk hoedster van de Verdragen, en heeft verscheidene instrumenten tot haar beschikking om op te treden wanneer fundamentele waarden van de Unie worden geschonden. Nederland heeft in de Raad Algemene Zaken van 19 oktober jl. en in de Europese Raad van 21 en 22 oktober jl. de Commissie opgeroepen dit instrumentarium ten volle in te zetten. Nederland zet zich actief in op het verbreden van de coalitie van EU-lidstaten die zich hardmaken voor de rechtsstaat in de lidstaten van de EU. Aangezien het hier geen primair bilateraal geschil tussen Nederland en Polen betreft maar een Europese kwestie, voert Nederland dit gesprek dan ook in EU-verband. Uiteraard spreekt Nederland ook over deze zorgen in de reguliere bilaterale contacten met Polen.
Wat gaat u doen om academici die worden vervolgd zoals Wodj Sadurski, of rechters die uit hun functie worden gezet, te ondersteunen? Op welke termijn bent u bereid zich voor hen in te spannen?
Nederland kent een lange traditie van bilaterale steun voor de democratische rechtsstaat in Polen, onder andere via steun aan het maatschappelijk middenveld, waaronder rechtersorganisaties en academia, en discussie met de Poolse autoriteiten. Zo staat Nederland in nauw contact met rechtersorganisaties Themis en Iustitia, waarvan de leden het hardst getroffen worden door disciplinaire maatregelen. Betrokken rechters geven aan de inzet van Nederland als grote steun te ervaren. Ook financiert Nederland projecten van Poolse organisaties die zien op de versterking van de rechtsstaat en bescherming van andere Uniewaarden in Polen.
Oefent Nederland druk uit op de Europese Commissie om maatregelen te treffen tegen Polen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn?
Tijdens haar toespraak in het Europees parlement op 19 oktober jl. heeft de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, benadrukt dat de Commissie zeer bezorgd is over de in Polen ontstane situatie, en dat de Commissie over diverse opties beschikt om hiertegen op te treden: via een inbreukprocedure, de Artikel 7 VEU procedure, de MFK-rechtsstaatverordening en andere instrumenten die tot haar beschikking staan ter bescherming van de Uniebegroting. Nederland deelt de door de Commissie geuite zorgen, en steunt de Commissie in haar taak als hoedster van de EU-Verdragen. Nederland zal de Commissie blijven oproepen om een inbreukprocedure tegen Polen te starten, en om, conform de motie Sjoerdsma c.s. (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1728) de beoordeling van het Poolse herstelplan uit te stellen en nu niet aan de Raad voor te leggen, om de richtsnoeren over de MFK-rechtsstaatverordening z.s.m. vast te stellen, en om – met de instrumenten die de Commissie reeds tot haar beschikking heeft om de EU-begroting te beschermen – financiële druk uit te oefenen op Polen.
Wat vindt u dat het gevolg van dit oordeel moet zijn voor de Poolse toegang tot het coronaherstelfonds en de EU-begroting? Bent u bereid om naar aanleiding van dit oordeel bij de Europese Commissie ervoor te pleiten dat het rechtsstaatmechanisme wordt geactiveerd? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, wat gaat u doen als de Europese Commissie niet bereid is dit te doen?
Tijdens haar toespraak in het Europees parlement op 19 oktober jl. heeft de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, aangegeven dat Polen voor een positieve beoordeling van het herstelplan opvolging dient te geven aan de landspecifieke aanbevelingen op het terrein van de rechterlijke onafhankelijkheid. Tijdens de Europese Raad van 21–22 oktober jl. heeft de Nederland de Commissie hierin samen met gelijkgezinde lidstaten gesteund, en de Commissie opgeroepen om in de huidige omstandigheden geen uitvoeringsbesluit van de Raad voor te stellen.
Mocht de Commissie overgaan tot de publicatie van een voorstel voor een uitvoeringsbesluit over het Poolse herstelplan zal Nederland deze beoordelen, en uw Kamer een kabinetsappreciatie sturen. Voor de kabinetsappreciatie is de vraag leidend of de Commissie de criteria uit de RRF-verordening goed heeft getoetst. Zoals aangegeven in de Kamerbrieven over de uitvoeringsbesluiten die tot nu toe zijn voorgesteld 5 concentreert de kabinetsappreciatie zich daarbij op de Commissiebeoordeling van de aansluiting van het plan op de landspecifieke aanbevelingen, van de formulering van de mijlpalen en doelen, en van de maatregelen die de lidstaat treft om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. Nederland zal bij de appreciatie van het uitvoeringsbesluit over het Poolse herstelplan ook aandacht besteden aan de voorwaarde uit de RRF-verordening dat lidstaten toelichten hoe de maatregelen in het plan zullen bijdragen aan gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid over een uitvoeringsbesluit en heeft hier op grond van de RRF-verordening in de regel een maand de tijd voor vanaf het moment waarop de Commissie een voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad heeft gedaan.
De Minister-President heeft in de Europese Raad van 21 en 22 oktober benoemd dat voorbereidingen voor het opleggen van maatregelen onder de MFK-rechtsstaatverordening zo snel mogelijk getroffen moeten worden, zodat zodra het Europese Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan over de rechtmatigheid van deze verordening deze geactiveerd kan worden.
Aan welke innovatieve ideeën om de rechtsstaat in Europa te beschermen werkt het kabinet? Kunt u hier een overzicht van geven?
Naast het al langer bestaande instrumentarium dat toeziet op de rechtsstaat (waaronder de inbreukprocedure en de artikel 7-procedure), is er de afgelopen jaren ook een aantal nieuwe instrumenten bijgekomen. In 2020 is het rechtsstaatmechanisme geïntroduceerd, waarvoor Nederland sterk heeft gepleit, bestaande uit het jaarlijkse rechtstaatrapport en de jaarlijkse rechtsstatelijkheidsdialoog, aangevuld met een aparte bespreking van landenhoofdstukken uit het rapport. De aankondiging van Commissievoorzitter Von der Leyen dat de Commissie vanaf 2022 concrete aanbevelingen zal toevoegen aan de landenhoofdstukken is een stap die Nederland toejuicht omdat het de discussie concreter maakt en de opvolging van constateringen in het rapport faciliteert. Een ander nieuw instrument waar onder andere Nederland zich hard voor heeft ingezet, is de MFK-rechtsstaatverordening. Met deze verordening is voor het eerst een directe koppeling gelegd tussen de ontvangst van EU-middelen uit het MFK en het Herstelinstrument en de eerbiediging van de rechtsstaat.
Om effectief te kunnen optreden tegen de ondermijning van de rechtsstaat is het van belang dat al deze instrumenten ten volle en in de juiste onderlinge samenhang worden benut. Dit vergt een proactieve rol van de Commissie als hoedster van de verdragen, maar ook van het Europees parlement als bondgenoot in deze, de lidstaten en andere stakeholders. De Nederlandse inzet is er op gericht om samen met gelijkgezinde lidstaten de Commissie aan te sporen het instrumentarium, zowel preventief als handhavend, zo volledig mogelijk in te zetten en haar te steunen in de procedures die daarop volgen. Daarnaast blijft het voeren van politiek dialoog van belang om landen aan te spreken op ontwikkelingen die de rechtsstaat binnen de Unie ondermijnen.
Ook draagt Nederland bij aan het werk van de Raad van Europa dat toeziet op het beschermen van de rechtsstaat in Europa waarbij Nederland bijvoorbeeld intervenieert in relevante zaken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Daarbij moedigt Nederland gelijkgezinde landen aan hetzelfde te doen, om de impact te vergroten. Nederland blijft daarnaast via de ambassades in Europese landen waar zorgen zijn over de rechtsstaat nieuwe projecten van maatschappelijke organisaties identificeren, die aansluiten bij de Nederlandse beleidsinzet om de rechtsstaat in deze landen te versterken. Bij dit alles blijft Nederland actief optreden met gelijkgezinde landen en zet Nederland erop in dit netwerk van gelijkgezinde landen uit te breiden, waaronder in het kader van de Conferentie over de Toekomst van Europa.
Hoe wilt u voorkomen dat de Poolse en Hongaarse omgang met de rechtsstaat invloed gaat hebben op de strenge criteria op het gebied van de rechtsstaat die voor kandidaat-lidstaten voor Europese toetreding gelden?
Het ligt niet in de lijn der verwachting dat de toetredingscriteria op het gebied van de rechtsstaat voor de kandidaat-lidstaten naar aanleiding van de rechtstatelijke ontwikkelingen in Polen en Hongarije zullen worden aangepast. De achteruitgang in een aantal lidstaten heeft het belang van het handhaven van strenge criteria alleen maar onderstreept. Wel is het zo dat de ondermijning van de Europese rechtsorde het moeilijker maakt voor de EU om de Europese kernwaarde aangaande de rechtsstaat geloofwaardig uit te dragen naar derde landen, inclusief de kandidaat-lidstaten. Het is ook daarom van belang om aan te tonen dat de Europese Unie in staat is de interne rechtsstaatsproblematiek effectief aan te pakken en dat acties als de recente uitspraak van het Poolse Constitutionele Hof niet zonder consequenties blijven.
Het bericht 'Hof Polen: Pools recht weegt zwaarder dan Europees Recht' |
|
Agnes Mulder (CDA), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van het Poolse Constitutionele Hof dat het Pools recht zwaarder weegt dan het Europees recht?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het Poolse hof? Kunt u daarbij tevens ingaan op de algehele ontwikkelingen van de Poolse rechtsstaat en de zorgen die daarbij reeds bestaan?
Het Tribunaal publiceerde tot op heden enkel het zogeheten dictum (de conclusie) van de beslissing. De summiere motivering in het dictum geeft aanleiding te veronderstellen dat de implicaties van de uitspraak voor de EU-rechtsorde en de Europese samenwerking verreikend kunnen zijn, aangezien voorrang van het Unierecht en de fundamentele uitgangspunten daarvan zoals het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid door deze uitspraak worden geraakt. Dat kan grote (praktische) consequenties hebben voor de EU-samenwerking in den brede.
Het tegengaan van de ondermijning van de rechtsstaat vergt een proactieve rol met name van de Commissie als hoedster van de verdragen, maar ook van de lidstaten. Tijdens de Europese Raad van 21-22 oktober jl. heeft Nederland in lijn met de motie-Sjoerdsma2 en de motie-Ploumen3 geïntervenieerd en steun uitgesproken voor de aankondiging van de Commissie om proactief gebruik te maken van alle instrumenten die haar ter beschikking staan om het functioneren van de Unie te beschermen.4
Kunt u hierbij een chronologie voegen van de Poolse stappen die in strijd zijn met de Europese uitgangspunten rondom de rechtsstaat?
Het Hof heeft zich reeds meerdere malen uitgesproken over de rechtsstaat in Polen en geoordeeld dat de hervormingen van de rechterlijke macht in strijd zijn met het EU-recht.
Zo oordeelde het Hof op 24 juni 2019 in de zaak C-619/18 dat de Poolse wet gericht op de verlaging van de pensioensleeftijd van de rechters van het Pools Hooggerechtshof in strijd was met het principe dat rechters niet uit hun functie kunnen worden ontheven en daarmee ook met het beginsel van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Op 5 november 2019 stelde het Hof in zaak C-192/18 nogmaals een schending van de beginselen van onafzetbaarheid en onafhankelijkheid van rechters vast, dit keer naar aanleiding van een verlaging van de pensioenleeftijd van rechters bij de Poolse gewone rechterlijke instanties. Op 15 juli 2021 oordeelde het Hof dat het Poolse tuchtregime voor rechters, met betrokkenheid van de Tuchtkamer van het Poolse Hooggerechtshof, onverenigbaar is met het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid.
In de zaak over de zogenoemde Poolse «muilkorfwet» (C-204/21) zijn op 14 juli 2021 alle door de Commissie gevraagde voorlopige maatregelen toegewezen die onder meer zien op de opschorting met onmiddellijke ingang van de werkzaamheden van de tuchtkamer van het Hooggerechtshof in zaken die verband houden met de functie-uitoefening en rechtspositie van rechters. In deze zaak heeft het Hof op verzoek van de Commissie aan Polen op 27 oktober 2021 een dwangsom van 1 miljoen euro per dag opgelegd bij het niet naleven van deze voorlopige maatregelen. NL intervenieert in deze zaak aan de zijde van de CIE samen met gelijkgezinde lidstaten. De einduitspraak kan in de loop van volgend jaar worden verwacht.
Ook door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is uitspraak gedaan over de Poolse rechtsstaat. Op 21 mei 2021 heeft het EHRM geoordeeld dat het Poolse Constitutionele Tribunaal een gerecht is dat niet bij wet is ingesteld.
De recente uitspraak van het Pools Constitutioneel Tribunaal over de verhouding tussen Europees en nationaal recht wordt door de Commissie nog nader geanalyseerd. Na analyse zal de Commissie besluiten of ze voldoende grond ziet een inbreukprocedure te starten.
Kunt u aangeven wat deze uitspraak betekent voor de door de Europese Unie gestarte artikel 7 procedure tegen Polen?
Naar verwachting zal de Raad Algemene Zaken in december de artikel 7-procedures weer bespreken. Dit biedt tevens de mogelijkheid de uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal aan te kaarten en de politieke druk op Polen op te voeren. Daarbij dient bedacht te worden dat ten aanzien van concrete vervolgstappen in de Artikel 7(1)-procedure een vier-vijfde meerderheid van de Raad is vereist. Dat geldt voor zowel het doen van aanbevelingen aan Polen, als ook de constatering dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de Uniewaarden.
Binnen het huidige krachtenveld is het behalen van een vier-vijfde meerderheid voor het vaststellen van substantiële aanbevelingen helaas niet realistisch. Het kabinet zal dit krachtenveld proactief in de gaten blijven houden, zich inzetten om de groep gelijkgezinde lidstaten uit te breiden en zich zodoende blijven inzetten op serieuze, substantiële vervolgstappen in de procedure. Daarnaast blijft Nederland zich samen met gelijkgezinde lidstaten inzetten voor regelmatige en betekenisvolle agendering van de artikel 7-procedures in de Raad Algemene Zaken zolang de zorgen omtrent de rechtsstaat in Polen en Hongarije voortduren.
Deelt u de zorgen van Eurocommissaris Didier Reynders over deze uitspraak, en welke risico’s ziet u voor de Europese Unie en Nederland?
Het kabinet deelt de zorgen van Eurocommissaris Reynders over de uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal. Toegang tot een onafhankelijke rechter en voorrang van EU-recht boven nationale wetgeving behoren tot de fundamenten van Europese samenwerking. De verwachting is dat deze uitspraak de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen nog verder aantast. De Europese interne markt, de justitiële samenwerking, maar ook zaken als klimaatsamenwerking zijn allemaal afhankelijk van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in alle 27 lidstaten.
Het is positief dat naast Eurocommissaris Reynders ook de voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, zich heeft uitgesproken over de uitspraak. Zij heeft onder andere aangegeven dat de Commissie zeer bezorgd is over de in Polen ontstane situatie, en zal kunnen ingrijpen via een inbreukprocedure, de Artikel 7 VEU-procedure, de MFK-rechtsstaatverordening en andere instrumenten die tot haar beschikking staan ter bescherming van de Uniebegroting.
Kunt u aangeven wat het speelveld is in de Europese Unie, en hoe de verschillende landen hebben gereageerd op deze ontwikkeling in Polen?
Een groot aantal lidstaten heeft zijn zorgen uitgesproken over de recente uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal. De uitspraak kwam zowel bij de Raad van Algemene Zaken van 19 oktober jl. als bij de Europese Raad van 21 en 22 oktober jl. uitvoerig aan de orde. Voor meer informatie over het krachtenveld wordt verwezen naar de respectievelijke verslagen die aan beide Kamers zijn verzonden5.
Kunt u aangeven welke consequenties de uitspraak van het Poolse hof heeft voor het functioneren van de Nederlandse rechtsstaat?
Met de beantwoording van deze vraag wordt tevens ingegaan op de vraag van de heer Amhaouch, gesteld tijdens het debat van 12 oktober jl. voorafgaande aan de Europese Raad.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, publiceerde het Tribunaal tot op heden enkel het zogeheten dictum (de conclusie) van de beslissing. De summiere motivering in het dictum geeft aanleiding te veronderstellen dat de implicaties van de uitspraak voor de EU-rechtsorde en de Europese samenwerking verreikend kunnen zijn, aangezien voorrang van het Unierecht en de fundamentele uitgangspunten daarvan zoals het beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid door deze uitspraak worden geraakt. Dat kan grote (praktische) consequenties hebben voor de EU-samenwerking in den brede.
Het tegengaan van de ondermijning van de rechtsstaat vergt een proactieve rol met name van de Commissie als hoedster van de verdragen, maar ook van de lidstaten. Tijdens de Europese Raad van 21–22 oktober jl. heeft Nederland in lijn met de motie-Sjoerdsma6 en de motie-Ploumen7 geïntervenieerd en steun uitgesproken voor de aankondiging van de Commissie om proactief gebruik te maken van alle instrumenten die haar ter beschikking staan om het functioneren van de Unie te beschermen.8
Hoe weegt u de effecten van de uitspraak op het uitgangspunt dat uitspraken van het Europees Hof in Luxemburg voorrang hebben op nationale rechtspraak?
De uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal doet afbreuk aan het beginsel van voorrang van EU-recht. Dit is problematisch, aangezien het beginsel van voorrang een van de fundamenten vormt van de Europese samenwerking. Dit beginsel verzekert immers dat het Unierecht uniform wordt toegepast en nageleefd in de lidstaten. Hoe groot de effecten van de uitspraak op de doorwerking van het Unierecht in de praktijk zullen zijn, moet nog blijken.
Welke instrumenten heeft de Europese Commissie om in te grijpen?
Beide Kamers ontvangen op korte termijn per brief een overzicht van het beschikbare instrumentarium voor de bescherming van de rechtsstaat. In deze brief zal zowel het preventieve als het handhavende instrumentarium worden toegelicht, inclusief de beschikbare financiële instrumenten.
Wordt er bijvoorbeeld ingezet op het starten van een juridische procedure zoals een inbreukprocedure of het inhouden van financiële middelen? Zo nee, waarom niet? En zo ja, wat is de Nederlandse inzet in deze?
De voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, heeft in het Europees parlement op 19 oktober jl. aangegeven dat de Commissie zeer bezorgd is over de in Polen ontstane situatie en zal kunnen ingrijpen via een inbreukprocedure, de artikel 7-procedure, de MFK-rechtsstaatverordening en andere instrumenten die tot haar beschikking staan ter bescherming van de Uniebegroting.
Nederland deelt de door de Commissie geuite zorgen en steunt de Commissie in haar taak als hoedster van de EU-Verdragen. Nederland zal de Commissie blijven oproepen om een inbreukprocedure tegen Polen te starten en om conform de motie Sjoerdsma c.s. (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1728) de beoordeling van het Poolse herstelplan uit te stellen en nu niet aan de Raad voor te leggen, om de richtsnoeren over de MFK-rechtsstaatverordening z.s.m. vast te stellen en om – met de instrumenten die de Commissie reeds tot haar beschikking heeft om de EU-begroting te beschermen – financiële druk uit te oefenen op Polen.
Kunt u aangeven wat de betekenis is van deze uitspraak voor de beoordeling van de Poolse plannen voor middelen uit het Recovery and Resilliance Facility (RRF)? En welke mogelijkheden zijn er om deze middelen tegen te houden?
Polen diende zijn herstelplan in op 3 mei jl. Op grond van de RRF-Verordening heeft de Commissie in de regel twee maanden de tijd om een herstelplan te beoordelen aan de hand van de eisen uit de RRF-verordening en een voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad te publiceren. Het uitvoeringsbesluit over het herstelplan van Polen is nog niet gepubliceerd.
Eén van de eisen uit de RRF-verordening aan een herstelplan is dat alle of een significant deel van de landspecifieke aanbevelingen die deze landen in 2019 en 2020 hebben ontvangen in voldoende mate worden geadresseerd. Deze landspecifieke aanbevelingen hebben voor Polen o.a. betrekking op de arbeidsmarkt en het pensioensysteem en op rechterlijke onafhankelijkheid.
Tijdens haar toespraak in het Europees parlement op 19 oktober jl. heeft de voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, aangegeven dat Polen voor een positieve beoordeling van het herstelplan opvolging dient te geven aan de landspecifieke aanbevelingen op het terrein van de rechterlijke onafhankelijkheid. Tijdens de Europese Raad van 21–22 oktober jl. heeft de Nederland de Commissie hierin samen met gelijkgezinde lidstaten gesteund en de Commissie opgeroepen om in de huidige omstandigheden geen uitvoeringsbesluit van de Raad voor te stellen.
Na de publicatie van een uitvoeringsbesluit over het Poolse herstelplan zal Nederland deze beoordelen en uw Kamer een kabinetsappreciatie sturen. Voor de kabinetsappreciatie is de vraag leidend of de Commissie de criteria uit de RRF-verordening goed heeft getoetst. Zoals aangegeven in de Kamerbrieven over de uitvoeringsbesluiten die tot nu toe zijn voorgesteld 9 concentreert de kabinetsappreciatie zich daarbij op de Commissiebeoordeling van de aansluiting van het plan op de landspecifieke aanbevelingen, van de formulering van de mijlpalen en doelen, en van de maatregelen die de lidstaat treft om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. Nederland zal bij de appreciatie van het uitvoeringsbesluit over het Poolse herstelplan ook aandacht besteden aan de voorwaarde uit de RRF-verordening dat lidstaten toelichten hoe de maatregelen in het plan zullen bijdragen aan gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid over een uitvoeringsbesluit en heeft hier op grond van de RRF-verordening in de regel een maand de tijd voor vanaf het moment waarop de Commissie een voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad heeft gedaan.
Kunt u aangeven welke eisen er aan de Poolse rechtsstaat zijn gesteld in de landenspecifieke aanbevelingen voor Polen in de afgelopen twee jaar? Kunt u ook aangeven welke verbeteringen van de rechtsstaat Polen heeft opgenomen in het hervormingsplan voor het RRF? En kunt u aangeven hoe de recente uitspraak van het Poolse hof zich hiertoe verhoudt?
Landspecifieke aanbevelingen hebben o.a. betrekking op de arbeidsmarkt en het pensioensysteem en in Polen ook op de rechterlijke onafhankelijkheid. Deze aanbevelingen zijn terug te vinden op de website van de Commissie10. De landspecifieke aanbeveling voor Polen in het kader van de rechtsstaat luidt als volgt: «Het investeringsklimaat versterken, met name door de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te waarborgen. Zorgen voor doeltreffende openbare raadplegingen en betrokkenheid van de sociale partners bij de beleidsvorming.» De recente ontwikkeling in Polen hebben de zorgen omtrent de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht alleen maar doen toenemen. Deze ontwikkeling heeft de Commissie er toe gebracht om zoals ook door Nederland bepleit, duidelijk stelling te nemen dat de goedkeuring van het plan ervan afhangt of Polen wel in voldoende mate tegemoet komt aan deze landspecifieke aanbeveling.
Welke mogelijkheden zijn er onder Richtlijn 2021/1060 van 24 juni 20212 over behoorlijk bestuur en controle over de uitgaven van EU-fondsen om betalingen stop te zetten, in het licht van de uitspraak van het Poolse Hof?
De Common Provisions Regulation bevat aanknopingspunten om in specifieke gevallen, waarin het gaat om programma’s die onder deze verordening vallen (voornamelijk cohesieprogramma’s) en een duidelijk verband te leggen is met discriminatie, rechtsstaat en/of fraude, over te gaan tot schorsing van betaling of het aanbrengen van een financiële correctie. De kans op succes is echter zeer afhankelijk van de specifieke omstandigheden en ook van de nadere regels van de met de Common Provisions Regulation samenhangende verordeningen.
De Commissie blijft op zoek naar mogelijkheden om Polen via de band van onder andere dit instrument aan te pakken. Nederland zal druk blijven uitoefenen op de Commissie om onder meer de eventuele mogelijkheden die de Common Provisions Regulation biedt volledig te benutten.
Kunt u aangeven welke acties Nederland bilateraal onderneemt richting Polen inzake deze uitspraak, en bent u bereid opheldering te vragen bij de Poolse ambassadeur in Nederland?
Nederland heeft zich uitgesproken tegen de uitspraak van het Poolse Constitutionele Tribunaal tot op het hoogste niveau. De discussie hierover wordt primair binnen de EU gevoerd. Aangezien het hier geen primair bilateraal geschil tussen Nederland en Polen betreft maar een Europese kwestie, voert Nederland dit gesprek dan ook in EU-verband. Uiteraard spreekt Nederland ook over deze zorgen in de reguliere bilaterale contacten met Polen.
Wat betekent de uitspraak van het Poolse Hof voor de rechtszekerheid van Nederlandse staatsburgers en ondernemers in Polen, of voor Nederlandse bedrijven die zakendoen met Polen?
Het is op het moment van schrijven nog niet goed te overzien hoe verstrekkend de gevolgen van de uitspraak van het Pools Constitutioneel Tribunaal zullen zijn voor Nederlandse staatsburgers, ondernemers en bedrijven in Polen. Wel is zeker dat het niet meer vanzelfsprekend zal zijn dat Nederlandse staatsburgers, ondernemers en bedrijven die te maken krijgen met het Poolse rechtssysteem kunnen rekenen op onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak die hen doeltreffende bescherming van hun EU-rechten kan bieden indien nodig.
Is de Minister-President bereid om de Poolse rechtsstaat en de uitspraak van het Poolse hof, te agenderen voor de aanstaande Europese Raad?
Ja. Zie voor het verloop van de bespreking het verslag van de Europese Raad van 21 en 22 oktober 2021 dat op 29 oktober jl. aan uw Kamer is verzonden.
Waarom geeft u geen antwoord op mijn eerdere vraag hoeveel gesprekken de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie in 2019–2021 heeft gevoerd met belanghebbenden inzake IMVO-wetgeving, opgesplitst naar bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft frequent contact met stakeholders zoals bedrijven en maatschappelijke organisaties over diverse onderwerpen, waaronder IMVO. Sinds de aankondiging van Eurocommissaris Reynders in april 2020 om een wetgevend initiatief op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur te zullen ontwikkelen, waar gepaste zorgvuldigheid onderdeel van uitmaakt, is de aandacht voor IMVO-wetgeving onder stakeholders toegenomen.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op de motie van Dijk (Kamerstuk 35 663, nr. 19) en in reactie op uw eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3857) is de Permanente Vertegenwoordiging beschikbaar voor contacten met belanghebbenden zoals maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en het bedrijfsleven over IMVO, wanneer zij daartoe het initiatief nemen. De Permanente Vertegenwoordiging wordt tevens door het departement in Den Haag geïnformeerd over inhoud van gesprekken die stakeholders in Den Haag voeren met de verschillende ministeries. Zo wordt de Permanente Vertegenwoordiging bijvoorbeeld op de hoogte gehouden van de opbrengst van stakeholderconsultaties die zijn georganiseerd in het kader van de evaluatie, vernieuwing en uitwerking van het IMVO-beleid. Informatie over deze stakeholderconsultaties is overigens ook toegankelijk gemaakt via www.rijksoverheid.nl.2
Sinds 2019 hebben zich in ieder geval één individueel bedrijf en één coalitie van bedrijven gemeld bij de Permanente Vertegenwoordiging met het verzoek om specifiek over IMVO-wetgeving, gerelateerd aan het aangekondigde Commissievoorstel van Eurocommissaris Reynders, te spreken. Beide spraken zich overigens uit vóór IMVO-wetgeving. Ook is over dit onderwerp gesproken met ten minste één coalitie van maatschappelijke organisaties. Daarnaast is het mogelijk dat het onderwerp IMVO-wetgeving zijdelings ter sprake wordt gebracht in gesprekken over andere onderwerpen. In hoeveel gesprekken dit het geval is geweest, is niet na te gaan.
Ook besteedt de Permanente Vertegenwoordiging zelf aandacht aan het onderwerp IMVO, zoals tijdens een evenement in het kader van International Chocolate Day, op 13 september jl., dat in samenwerking met de Nederlandse ambassade in België werd georganiseerd. Hier waren belanghebbenden uit zowel de publieke als private sector aanwezig.
Het is verder ondoenlijk om het aantal gesprekken over IMVO, of andere gerelateerde onderwerpen, te kwantificeren per belanghebbende.
Kunt u concrete aantallen noemen, in lijn met mijn motie (Kamerstuk 35 663, nr. 19), om de gesprekken met de publieke en private lobby meer in balans te brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u tevens het aantal gesprekken benoemen van de DG’s van Buitenlandse Zaken en de Minister zelf die over IMVO-wetgeving zijn gevoerd, uitgesplitst naar maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven, alsmede het aantal afwijzingen tussen 2019 en 2021?
Uitgangspunt van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is dat contact wordt onderhouden met alle stakeholders en dat een verzoek om contact in principe op geëigend niveau wordt ingewilligd. Op basis van dit uitgangspunt vond en vindt frequent contact plaats met belanghebbenden uit het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld over diverse onderwerpen, ook in de periode 2019–2021. Vaak waren gesprekken specifiek aan IMVO gewijd, geregeld waren ook andere onderwerpen geagendeerd of kwam IMVO zijdelings aan de orde. Hierdoor is het lastig om het aantal gesprekken waar IMVO-wetgeving aan de orde is geweest exact te kwantificeren. Wel kan ik hieronder een beeld geven van de aard en frequentie van de bedoelde contacten.
Zoals eerder aangegeven in reactie op de schriftelijke vragen van het lid Van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3857) zijn in het project «IMVO-maatregelen in perspectief» zes bijeenkomsten georganiseerd waarbij het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld gezamenlijk aansloten in de periode november 2019 tot en met oktober 2020. Vier van de zes bijeenkomsten vonden plaats in het bijzijn van of onder de leiding van de directeur-generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Een overzicht van de bijeenkomsten, inclusief gespreksverslagen, die plaats hebben gevonden in het kader van de vernieuwing van het IMVO-beleid is te vinden op de webpagina.3
Van november 2020 tot op heden zijn bij de uitwerking van de nieuwe IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) op werkniveau stakeholderbijeenkomsten georganiseerd en gesprekken gevoerd. Bij de bijeenkomsten over een nieuwe vorm van sectorale samenwerking en de bouwstenen voor IMVO-wetgeving waren belanghebbenden uit het bedrijfsleven alsmede maatschappelijk middenveld in gelijke mate aanwezig. Voor de bouwstenen is tevens een consultatie met juridische experts uitgevoerd. Daarnaast vindt op werkniveau jaarlijks een aantal bijeenkomsten plaats binnen de Structurele Multi-stakeholderdialoog over IMVO, die gezamenlijk wordt gedragen door MVO Platform, VNO-NCW/MKB Nederland en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De dialoog heeft als doel om de kwaliteit en implementatie van het IMVO-beleid te verbeteren. Buiten de formele consultaties en dialogen om hebben met name maatschappelijke organisaties zich gemeld om hun standpunten over IMVO-wetgeving naar voren te brengen.
Zoals eerder aangegeven in reactie op de schriftelijke vragen van het lid Van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3857) heeft mijn voorganger in de periode tussen 2019 en 2021 het IMVO-beleid en het belang van IMVO bij bedrijven zelf onder de aandacht gebracht, bijvoorbeeld tijdens bedrijfsbezoeken en handelsmissies, als ook in gesprekken met werkgeversorganisaties en verschillende sectoren. Bij het ondertekenen van de convenanten in de periode 2019–2021 sprak mijn voorganger met vertegenwoordigers van onder meer bedrijven, ngo’s en vakbonden.
Op 15 september jl. maakte ik in afzonderlijke bijeenkomsten kennis met MVO Platform en VNO-NCW/MKB Nederland als koepelorganisaties van respectievelijk het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven. IMVO-wetgeving was bij deze bijeenkomsten een belangrijk gespreksonderwerp. Bovendien heb ik eind september contact gehad met SER-voorzitter Mariëtte Hamer, voorzitter van VNO-NCW Ingrid Thijssen en FNV-voorzitter Tuur Elzinga. Daarnaast heb ik, evenals mijn ambtsvoorganger, frequent contact met het Nederlandse bedrijfsleven. Hierbij staat steevast IMVO geagendeerd. Voorbeelden van zulke ontmoetingen zijn mijn kennismakingsgesprekken met Heineken, Friesland Campina, Rabobank, Shell, Unilever en MVO Nederland in september en oktober jl. In de komende periode zal ik ook andere bedrijven spreken. Uiteraard zal ik ook met hen spreken over IMVO en IMVO-wetgeving.4
Wilt u met mij voorkomen dat WOB-verzoeken moeten worden ingediend om een concreet antwoord te krijgen op deze vragen?
Met bovenstaande uiteenzetting heb ik een zo concreet mogelijk beeld geschetst van de aard en frequentie van contacten met stakeholders op het gebied van IMVO.
Deelt u de mening dat VNO-NCW zich richting de Europese Commissie, bijvoorbeeld in de consultatie in februari van dit jaar, expliciet niet uitspreekt als voorstander van MVO-wetgeving? Waarom ziet het kabinet dit niet als «concrete aanwijzing voor een andere opstelling van VNO-NCW in Europa»?2
VNO-NCW heeft zich in de SER-adviezen «Samen naar duurzame ketenimpact» en «Effectieve Europese gepaste zorgvuldigheidswetgeving voor duurzame ketens» (Kamerstuk 26 485, nr. 376) uitgesproken voor Europese IMVO wetgeving. Deze adviezen staan aan de basis van de bouwstenen voor IMVO-wetgeving die op 5 november jl. zijn gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 26 485, nr. 377). VNO-NCW heeft deze visie herhaald tijdens een rondetafelgesprek over IMVO, georganiseerd door uw Kamer op 29 september jl.
VNO-NCW heeft zich in de publieke consultatie6 van het aanstaande initiatief op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur (sustainable corporate governance) positief uitgelaten over IMVO-wetgeving. VNO-NCW stelde in de consultatie dat introductie van een wettelijk EU-kader instrumenteel kan zijn, op voorwaarde dat het nauwkeurig is opgesteld en geen onwerkbare of disproportionele verantwoordelijkheden voor bedrijven, met name het MKB, met zich meeneemt.
Vindt u het aanvaardbaar dat het kabinet zonder stemming in het parlement kan besluiten een aangenomen wet niet uit te voeren? Kan het aan de Kamer verzenden van een beleidsnota de democratische aanname van een wet ongedaan maken of meerjarig uitstel daarvan legitimeren?3
Ik maak graag van deze gelegenheid gebruik om de indruk weg te nemen dat het kabinet de Wet Zorgplicht Kinderarbeid (WZK) niet uitvoert. In oktober 2020 heeft het kabinet nieuw IMVO-beleid gepresenteerd. Het kernelement van het nieuwe beleid is brede IMVO-wetgeving, die bij voorkeur op EU-niveau wordt ingevoerd. De inzet van het kabinet is om de WZK op te laten gaan in brede IMVO-wetgeving op EU-niveau, die zich in tegenstelling tot de WZK niet beperkt tot één risico maar alle thema’s van de OESO-richtlijnen beslaat. Mijn voorganger heeft hierover met uw Kamer uitvoerig van gedachten gewisseld, onder meer tijdens het notaoverleg op 8 december 2020.
In de begeleidende brief bij de IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) heeft het kabinet aangegeven tevens door te zullen gaan met de uitwerking van de openstaande vraagstukken van de WZK. Deze openstaande vraagstukken overlappen een op een met de bouwstenen die nodig zijn voor de inrichting van brede IMVO-wetgeving. Deze bouwstenen zijn op 5 november jl. gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk26 485, nr. 337). Daarnaast heeft mijn voorganger laten onderzoeken welke regeldruk voortvloeit uit zowel de WZK als uit brede IMVO-wetgeving (Kamerstuk 26 485, nr. 373). Dit onderzoek is immers ook nodig voor de uitwerking van de openstaande vraagstukken van de WZK. De uitkomst van dit onderzoek is betrokken bij het opstellen van de bouwstenen.
Als brede IMVO-wetgeving op EU-niveau gerealiseerd wordt zoals beoogd, zal de WZK, zoals gezegd, daarin opgaan. Mocht een uitvoerbaar en effectief Europees voorstel niet tijdig van de grond komen, dan kunnen de bouwstenen gebruikt worden voor de invoering van nationale dwingende maatregelen. Mijn voorganger heeft tijdens het WGO Jaarverslag en Slotwet BuHa-OS 2020 aangegeven dat een nieuw kabinet het voortouw bij deze beslissing moet nemen.
Waarom heeft u de Eerste Kamer – conform uw toezegging – niet geïnformeerd over uw besluit om de Wet Zorgplicht Kinderarbeid op de lange baan te schuiven?
De Wet Zorgplicht Kinderarbeid is niet op de lange baan geschoven. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor het jaar 2021 is de Eerste Kamer geïnformeerd over het nieuwe IMVO-beleid.
Mijn voorganger heeft daarnaast het tijdpad van de Europese en nationale wetgevingsvoorstellen op het terrein van IMVO met de Eerste Kamer gedeeld middels de geannoteerde agenda voor de RBZ Handel van 20 mei jl.
De bouwstenen voor IMVO-wetgeving zijn op 5 november jl. ook gedeeld met de Eerste Kamer.
Het Paper ‘Common views on the future of the Stability and Growth Pact’ |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de geannoteerde agenda van de Eurogroep en informele Ecofinraad van 10 en 11 september (kamerstuk 21 501-07, nr. 1774) die naar de Tweede Kamer is gestuurd waarin u aangeeft dat er gesproken zal worden over het begrotingsbeleid in de EU?
Ja.
Waarom stond in deze agenda niet vermeld dat Nederland samen met gelijkgestemde lidstaten een position paper over de herziening van het Stabiliteit- en Groeipact (SGP) heeft opgesteld in aanloop naar de informele Ecofinraad op 10 en 11 september?
Op het moment van het verzenden van de geannoteerde agenda was het niet duidelijk of er een position paper tot stand zou komen en of Nederland mee zou tekenen.
Waarom zat deze position paper niet bij de stukken en is deze pas nét na het Commissiedebat op 8 september over de Ecofinraad op 10 en 11 september naar de Tweede Kamer gestuurd?
Het besluit dat Nederland het position paper zou ondertekenen is genomen na het Commissiedebat op 8 september, omdat toen pas duidelijk werd welke andere lidstaten mee zouden tekenen. Het verzamelen van voldoende mede-ondertekenaars vormt een belangrijke afweging bij een besluit om een position paper van gelijkgezinde lidstaten te ondertekenen. Het doel van een dergelijk paper is immers om eensgezindheid uit te stralen. Het position paper is daarom na het Commissiedebat op 8 september naar de Tweede Kamer gestuurd.
Wanneer heeft u overeenstemming bereikt over het position paper met de betrokken lidstaten?
Ambtelijke afstemming over de inhoud van het paper werd bereikt in de ochtend van woensdag 8 september. Op dat moment stond echter nog niet vast of Nederland mee zou tekenen, omdat dit afhankelijk was van de vraag of voldoende andere Ministers van lidstaten die hadden meegewerkt aan de totstandkoming van het paper zouden meetekenen. In de loop van woensdagmiddag 8 september werd dit duidelijk. In de ochtend van donderdag 9 september werd de definitieve groep landen bekend.
In het position paper geeft het kabinet aan dat het wenselijk is dat de regels van het Stabiliteit- en Groeipact (SGP) versimpeld worden en dat aanpassingen van het SGP moeten bijdragen aan een consistente, transparante en betere toepassing van de regels. Welke concrete versimpelingen en aanpassingen overweegt u in dit kader en zijn volgens u bespreekbaar?
In mijn brief van 14 december 2020 met een brede bespiegeling inzake het SGP heb ik enkele concrete elementen benoemd in de huidige regels die naar mijn inzicht voor verbetering vatbaar zijn.1 Inperking van de vele vormen van flexibiliteit en van de discretionaire ruimte van de Commissie en de Raad kan zorgen voor meer eenvoud, transparantie en consistentie, en dus ook bijdragen aan een betere handhaafbaarheid. Een daarvan is het afschaffen van het gebruik van de structurele begrotingsinspanning als argument om een lidstaat niet in een buitensporigtekortprocedure te plaatsen bij onvoldoende schuldafbouw. Een andere is het afschaffen van de significantiemarge in de preventieve arm. Deze zorgt ervoor dat lidstaten mogen afwijken van hun vereiste structurele begrotingsinspanning wanneer er geen sprake is van een significante afwijking. Afwijkingen worden op deze manier jaar in jaar uit getolereerd en stapelen zich op, waardoor lidstaten steeds verder van de afgesproken begrotingsnormen afdrijven. Nederland staat open voor andere, soortgelijke wijzigingen. Bij deze aanpassingen zal een zekere mate van flexibiliteit wel behouden moeten blijven.
In het position paper onderstreept het kabinet het belang van gezonde, houdbare overheidsfinanciën en van het terugdringen van te hoge overheidsschulden. Hoe vindt u dat dit -in tegenstelling tot wat in het verleden is gebleken- bereikt dan wel afgedwongen moet worden?
Zoals toegelicht in de brief van 14 december 2020 kan een betere handhaving worden bereikt door een verbetering van de regels zelf. Doordat de regels complex zijn en veel ruimte bieden voor flexibiliteit en beoordeling, ontstaat de mogelijkheid tot politieke druk om ze soepel toe te passen. Inperking van de vele vormen van flexibiliteit en van de discretionaire ruimte van de Commissie en de Raad kan zorgen voor meer eenvoud, transparantie en consistentie, en draagt zo bij aan een betere handhaafbaarheid.
In deze brief van 14 december 2020 heb ik ook uiteengezet hoe een betere handhaving mogelijk kan worden bereikt door de besluitvormingsprocedures aan te passen. De Commissie heeft momenteel meerdere rollen. Ze publiceert ramingen, voert analyses uit om te bezien of begrotingen in lijn zijn met de regels en initieert procedurele stappen. Het zou wellicht beter zijn om de analyse en beoordeling van de naleving van de regels te scheiden van het nemen van eventuele vervolgstappen, om de checks and balances binnen het SGP te waarborgen.
Klopt het dat de Europese Commissie aanstuurt op een versoepeling van de regels van het SGP per 2023, door bepaalde uitgavencategorieën niet mee te tellen en dat dit besluitvorming begin 2022 vereist?1
Het idee om groene investeringen uit te zonderen van de begrotingsregels was onderdeel van een discussiepaper dat denktank Bruegel had voorbereid voor de informele Ecofinraad op 10 en 11 september. Het is op dit moment niet bekend of de Commissie het overweegt als serieuze optie voor een eventuele herziening van het SGP.
Acht u versoepeling opportuun in het licht van het terugdringen van te hoge overheidsschulden in bepaalde lidstaten?
Zoals aangegeven in de Staat van de Unie 20213 moet voor het kabinet houdbare overheidsfinanciën het hoofddoel van het SGP blijven, teneinde duurzame economische groei en stabiliteit te waarborgen. De snel stijgende publieke schuld als gevolg van de COVID-19-crisis onderstreept het belang hiervan. Bovendien is het belangrijk dat de handhaving van de regels wordt verbeterd.
Kunt u toezeggen dat u de Kamer niet alleen onmiddellijk op de hoogte stelt als Nederland «concrete stappen onderneemt», zoals u in Kamerstuk 21 501-07, nr. 1734 aangeeft, maar ook als u voornemens bent concrete stappen te ondernemen waarbij tevens voldoende ruimte wordt gelaten om over deze concrete stappen met de Kamer in debat te gaan?
De positie die wordt ingenomen in het position paper is in lijn met de uitgangspunten zoals o.a. verwoord in de brief van 14 december 2020 en de Staat van de Europese Unie 2021 van 2 april jl. en zoals door mij meerdere malen is gewisseld met de Tweede Kamer. Ik heb daarbij ook aangegeven dat Nederland de samenwerking met andere lidstaten zou zoeken.
Voor het kabinet blijven houdbare overheidsfinanciën het hoofddoel van het SGP, teneinde duurzame economische groei en stabiliteit te waarborgen. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen van het lid Snels over het Stabiliteits- en Groeipact van 1 juli jl. vormt het uitdragen van deze uitgangspunten volgens het demissionaire kabinet geen nieuwe inkleuring van de Nederlandse inzet.4
Het vooraf in de openbaarheid met het parlement delen van een document waarover nog gesprekken gaande zijn tussen betrokken lidstaten zou het vertrouwen van die lidstaten kunnen schaden en leek mij gelet op de inhoud ervan ook niet nodig. Mocht het kabinet voornemens zijn om in het Europese debat een lijn te kiezen die afwijkt van de bestaande Nederlandse inzet, dan zal ik de Tweede Kamer vanzelfsprekend voorafgaand hierover informeren, zodat er gelegenheid is om daarover van gedachten te wisselen.
Is het kabinet van mening dat een zo groot mogelijke participatie van burgers belangrijk is om een representatief beeld te krijgen over de visie van Nederlandse burgers ten aanzien van de Europese Unie?1 Hoe voorziet het kabinet dat er nieuwe mogelijkheden en platformen gecreëerd worden in Nederland om Europese uitdagingen en prioriteiten te bespreken met Europese burgers van alle lagen van de bevolking, zoals beschreven in de Verklaring over de Conferentie over de Toekomst van Europa van maart 2021?2
Het kabinet acht het van belang dat de uitkomsten van de burgerconsultaties een goede weergave bieden van de wensen en verwachtingen die in de Nederlandse samenleving leven, en dat iedereen zijn mening heeft kunnen geven. Om dit te borgen zijn de consultaties georganiseerd volgens de uitgangspunten van representativiteit en inclusiviteit, en wordt een zo groot mogelijke deelname nagestreefd.
Ten aanzien van de tweede vraag neemt het kabinet, als onderdeel van de Conferentie, het initiatief om de dialoog met inwoners van Nederland te organiseren. Het is voor alle Nederlanders mogelijk om hier aan deel te nemen, en de wensen en verwachtingen ten aanzien van de Europese Unie kenbaar te maken. Daarnaast zal het Sociaal- en Cultureel Planbureau op verzoek van het kabinet een notitie aanleveren, als aanvulling op het rapport uit 2018, over wat Nederlanders willen van de EU. In het onderzoek wordt de representativiteit van de respondenten gewaarborgd. Ook staat het individuen en organisaties vrij om zelf activiteiten te organiseren in het kader van de Conferentie, en/of direct inbreng te leveren in de Conferentie. Dit is mogelijk via het hiervoor ingerichte meertalig digitaal platform van de Conferentie.3
Welke criteria heeft het kabinet gebruikt om de externe organisatie te selecteren die verantwoordelijk is van zowel de vormgeving, uitvoering en communicatie van de Conferentie over de Toekomst van Europa in Nederland?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft binnen een bestaande raamovereenkomst een offerteaanvraag uitgezet om representatieve en inclusieve burgerdialogen vorm te geven en uit te voeren, en daarnaast een communicatiecampagne vorm te geven. Daarbij werd extra aandacht gevraagd voor het bereiken van minder goed bereikbare doelgroepen en het betrekken van jongeren. Expertise van een gedegen methodologische aanpak om bovenstaande te kunnen garanderen, evenals ervaring van het bureau met het organiseren van dergelijke burgerdialogen en het bereiken van minder goed bereikbare doelgroepen en jongeren, wogen zwaar mee in de beoordeling. Daarnaast zijn overwegingen zoals creativiteit, budget, flexibiliteit en de snelheid van uitvoering meegenomen.
Is het kabinet van mening dat een groep van 3600 burgers, geselecteerd uit een al bestaand landelijk panel, een representatieve afspiegeling is van de visie van de Nederlandse samenleving op Europa? Wie bepaalt, en op basis van welke voorwaarden, de representativiteit van de 3600 mensen die voor de eerste fase worden gevraagd om mee te denken? Erkent het kabinet dat de inzet van de Conferentie over de Toekomst van Europa toegankelijk moet zijn voor alle Nederlandse en Europese burgers en hoe zet het kabinet zich in om dit te verwezenlijken?
Het kabinet acht het van belang dat de uitkomsten van de burgerconsultaties een goede weergave bieden van de wensen en verwachtingen die in de Nederlandse samenleving leven, en dat iedereen die wil zijn mening heeft kunnen geven. Representativiteit was daarom een van de belangrijke uitgangspunten bij de vormgeving van de burgerdialogen. De inzet van het onderzoekspanel is één van de onderdelen om de representativiteit te borgen. In de eerste fase van de Nederlandse burgerdialoog wordt een uitvoerige enquête uitgezet onder een landelijk panel. De respondenten in dit panel zijn representatief ten aanzien van locatie (indeling middels COROP-regio’s4), leeftijd, opleidingsniveau, geslacht, beroep (werkzaamheden dagelijks leven), politieke voorkeur, afkomst. Daarnaast wordt door middel van een aantal controlevragen bepaald of er onder- of oververtegenwoordiging is van subgroepen.
Het kabinet acht het van belang dat de Conferentie en de burgerdialogen toegankelijk zijn voor iedereen. Dit maakt het kabinet mogelijk door, naast het panelonderzoek, iedereen de mogelijkheid te geven om mee te doen aan de enquête via de website KijkopEuropa.nl, en de Swipe-tool. In aanvulling op deze online tools worden ook via online themadialogen, waarvoor mensen zich kunnen aanmelden via de website, en fysieke dialogen op plekken in Nederland extra inspanningen gepleegd om mensen te bereiken. Daarnaast zal het Sociaal- en Cultureel Planbureau op verzoek van het kabinet een notitie aanleveren, als aanvulling op het rapport uit 2018, over wat Nederlanders willen van de EU. In het onderzoek wordt de representativiteit van de respondenten gewaarborgd. Ook is het voor alle inwoners van de EU mogelijk om direct inbreng te leveren aan de Conferentie via het meertalig digitale platform, mee te doen aan evenementen die op het platform zijn aangekondigd, of zelf evenementen te organiseren.
In het kader van de communicatie naar de burgers over de Conferentie over de Toekomst van Europa: hoe zet het kabinet zich in om de online tool onder de aandacht van burgers te brengen om een zo groot mogelijke groep burgers te bereiken?
De organisatie van de nationale burgerdialoog kent een integrale aanpak. Het inzetten van de online instrumenten is een onderdeel daarvan. In aanvulling daarop worden jongeren en moeilijker bereikbare doelgroepen – als onderdeel van de burgerdialogen – proactief fysiek opgezocht, waar alleen online bereik ontoereikend kan zijn.
Om iedereen de kans te geven mee te doen aan de nationale burgerdialoog en bewust te maken van die kans om mee te doen, is een communicatiecampagne gestart. Die richt zich vooral op het gebruik van de online tools en het aanmelden voor de online themadialogen. Dit wordt onder de aandacht gebracht op sociale media en via de website Kijkopeuropa.nl. Dit gebeurt onder meer via een betaalde campagne op sociale media, maar ook door inzet van de kanalen van het Ministerie Buitenlandse Zaken. Ter ondersteuning zijn communicatiemiddelen ontwikkeld ter promotie van de nationale burgerdialogen en gedeeld met relevante partners, waaronder alle andere departementen.
Ook via andere wegen vraagt het kabinet aandacht voor de Conferentie en burgerdialogen. Zo hebben alle departementen stakeholders (zoals belangenverenigingen, kennis- en onderwijsinstellingen, decentrale overheden) via een brief geïnformeerd, uitgenodigd om deel te nemen, en verzocht de informatie in hun netwerk te verspreiden. Daarnaast zullen bewindspersonen aandacht vragen voor de Conferentie en de burgerdialogen door middel van publieke optredens.
Gezien het feit dat er op Europees niveau burgerpanels worden georganiseerd door de Europese Commissie, hoe verhoudt de nationale strategie van het kabinet zich tot deze conferentie? Hoe zet het kabinet zich in om de Europese panels bij Nederlandse burgers in Nederland onder de aandacht te brengen? Worden soortgelijke vragen voorgelegd? Gaan deze vragen over Europese samenwerking en de toekomst van de EU? Hebben deze slechts betrekking op vragen relaterend aan nationale vraagstukken? Hoe vindt de coördinatie van de bevindingen op Europees niveau plaats?
De Europese burgerpanels, waarvan de eerste plaatsvonden van 17 tot 19 september 2021 in Straatsburg, worden georganiseerd door de Commissie. Die heeft de organisatie belegd bij een derde partij. Deze partij is verantwoordelijk voor de representatieve en inclusieve samenstelling van het panel. Hiervoor zijn 800 burgers willekeurig geselecteerd en telefonisch benaderd, indachtig de vijf parameters: nationaliteit, herkomst, stedelijk of landelijk gebied, gender, sociaaleconomische achtergrond en leeftijd. Er zijn in totaal 4 burgerpanels, die ieder 3 keer bijeenkomen. Ieder panel behandelt een cluster aan thema’s. Dit zijn:5 Een sterkere economie, sociale rechtvaardigheid en werkgelegenheid / onderwijs, cultuur, jeugdzaken en sport / digitale transformatie;6 Europese democratie/waarden en rechten, rechtsstaat, veiligheid;7 Klimaatverandering en milieu/gezondheid;8 De EU in de wereld / migratie. De uitkomsten van de Europese burgerpanels worden gepresenteerd en besproken in de plenaire vergaderingen van de Conferentie, waar onder anderen afgevaardigden van de Europese burgerpanels bij aanwezig zijn.
In overweging nemende dat de Conferentie als doel heeft om te reflecteren op de grootste uitdagingen van de Europese Unie en de inrichting en rol van de Europese Unie met als doel om een sterker, weerbaarder Europa te bouwen (zie ook de Gezamenlijke Verklaring van maart 2021) en Europese solidariteit te versterken: aan welke criteria moet de Conferentie volgens het kabinet voldoen effectief en representatief te zijn ten aanzien van het doel van de Conferentie? Welke criteria heeft het kabinet opgesteld om implementatie van de bevindingen van de Conferentie over de Toekomst van Europa, zowel op Europees niveau als nationaal niveau te garanderen? Waaraan moet de implementatie volgens het kabinet voldoen om effectief te zijn?
Het kabinet ziet de Conferentie als kans om de burger te betrekken bij de EU, en te bevragen over de wensen en verwachtingen ten aanzien van de EU. Dat vereist dat het een inclusief proces is, waarbij een diversiteit aan meningen wordt gehoord. Daarbij hecht het kabinet aan een transparante en gestructureerde werkwijze, die volgbaar is voor het publiek. Alle relevante documenten moeten digitaal beschikbaar en eenvoudig vindbaar zijn. In lijn met de kamerbrief over de kabinetsinzet in de Conferentie9, spant het kabinet zich hier voor in.
Bij de organisatie van de nationale burgerconsultaties zijn representativiteit en inclusiviteit belangrijke uitgangspunten (zie ook het antwoord op vraag10. Het kabinet zal de uitkomsten van de nationale burgerconsultaties overbrengen in de Conferentie, en er zorg voor dragen dat deze worden meegenomen in het eindverslag van de Conferentie. Hoe daar opvolging aan zal worden gegeven is afhankelijk van de inhoud van de uitkomsten. Het gezamenlijk voorzitterschap, bestaande uit de voorzitters van het Europese Parlement, de Europese Commissie en de Raad11, heeft aangegeven te zullen kijken hoe zij, elk binnen hun eigen bevoegdheden, actie kunnen ondernemen op basis van de resultaten van de Conferentie.
Gezien het feit dat het kabinet aangeeft in haar brief in te zetten op acht themadialogen, welke thema’s worden hierbij betrokken? Gaat het kabinet uit van de thema’s zoals deze voorgesteld zijn door de Gezamenlijk Declaratie van maart 2021, zijnde: klimaatverandering en milieu; gezondheid; een sterkere economie, sociale rechtvaardigheid en werkgelegenheid; de EU in de wereld; waarden en rechten, rechtsstaat; migratie en veiligheid; digitale transformatie; Europese democratie, inclusief het hervormen van de democratische basisprincipes van Europa en het versterken van democratische processen in de EU; onderwijs, cultuur, jeugdzaken en sport?
De burgerdialogen worden georganiseerd volgens de thema’s die vastgesteld zijn voor de Conferentie in de gezamenlijke verklaring.12 In de themadialogen zullen de thema’s geclusterd worden behandeld, in lijn met de bespreking van thema’s in de Europese burgerpanels en de plenaire vergadering waar dit inhoudelijke inbreng voor is (zie de thema’s genoemd in het antwoord op vraag13.
Hoe verklaart het kabinet dat ze diversiteit en inclusiviteit als belangrijkste thema’s aanmerkt bij de op maat gemaakte gesprekken met jongeren? Hoe voorkomt het kabinet dat deze gesprekken beperkt zullen worden door deze thema’s? Hoe zal het kabinet garanderen dat er in deze gesprekken ruimte blijft voor bovengenoemde thema’s (vraag zeven), inclusief hervormingen van de EU, zijnde de democratische basisprincipes van Europa en het versterken van democratische processen in de EU?
Diversiteit en inclusiviteit gelden als uitgangspunten bij de vormgeving van de dialogen met jongeren. Deze dialogen zijn niet beperkt tot enkele thema’s: alle 9 thema’s van de Conferentie komen aan bod tijdens de dialogen. Daarnaast is het mogelijk voor jongeren om andere onderwerpen aan te dragen. Dat geldt overigens ook voor de online themadialogen en de dialogen op locatie met moeilijk bereikbare groepen.
Hoe is de coördinatie en samenwerking tussen het kabinet, het Interprovinciaal Overleg en de gemeenten ten aanzien van de organisatie van de Conferentie over de Toekomst van Europa gestructureerd, specifiek met betrekking tot het bevorderen van een zo groot mogelijke deelname voor burgers en het maatschappelijk middenveld aan deze dialoog? Hoe ondersteunt het kabinet gemeenten en provincies in het organiseren en communiceren van de Conferentie naar de burgers?
Het kabinet heeft, mede naar aanleiding van het Commissiedebat over de Conferentie van 12 mei 2021, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geïnformeerd over de Conferentie en de nationale burgerdialogen, aangespoord om deel te nemen en de informatie te delen binnen de decentrale overheden. Initiatieven vanuit de decentrale overheden worden verwelkomd en kunnen worden aangekondigd op het meertalig digitale platform.
Hoe zal het kabinet, nadat alle nationale dialogen hebben plaatsgevonden, omgaan met de bevindingen? Wat is het tijdspad voor de presentatie van de uitkomst van de dialogen zowel naar de Kamer als de Conferentie in het algemeen? Op welke termijn kan de Kamer een overzicht van het tijdspad inzien, specifiek met de verwerking van alle inbreng voor het einde van de Conferentie op 9 mei 2022?
De uitkomsten van de nationale burgerconsultaties zullen worden gepresenteerd in verschillende (tussen)verslagen. Deze verslagen worden gepubliceerd voorafgaand de plenaire vergaderingen van de Conferentie, voor de thema’s die geagendeerd staan voor die plenaire vergadering. Dat betekent dat het eerste (tussen)verslag begin oktober gepubliceerd zal worden, gevolgd door opvolgende tussenverslagen begin december en begin januari 2022. De notitie van het Sociaal- en Cultureel Planbureau zal ook met uw Kamer gedeeld worden in aanloop naar de plenaire vergadering van oktober. Het kabinet zal de (tussen)verslagen aanbieden aan de Conferentie, en de uitkomsten inbrengen in de verschillende plenaire vergaderingen van de Conferentie. Het is van belang dat de wensen en verwachtingen van de Nederlandse bevolking gehoord worden in de Conferentie, en meegenomen worden in het eindverslag van de Conferentie. Dit wordt verwacht voorjaar 2022, gedurende het Franse voorzitterschap van de Raad. Er is, voor zover het kabinet bekend, nog geen specifieke datum gemarkeerd als eind van de Conferentie.
Nederlandse deelname aan Important Projects of Common European Interest (IPCEI) |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Kunt u zich de aangenomen motie-Amhaouch c.s. over het momentum voor IPCEI niet voorbij laten gaan (Kamerstuk 32 637, nr. 459) herinneren?
Ja. In reactie daarop is er door de Staatssecretaris voor Economische Zaken en Klimaat op 9 juli jl. een brief naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 637, nr. 470).
Deelt u de mening dat voor Nederlandse bedrijven en instellingen, zoals in de halfgeleiderindustrie en automotive sector, deelname aan IPCEI van groot maatschappelijk en economisch belang is, mede in het licht van de wereldwijze tekorten aan grondstoffen en materialen die er ook in ons eigen land toe leiden dat productie komt stil te liggen, bedrijven en regio’s economische schade oplopen en werkgelegenheid op het spel staat?
Ja, ik deel de mening dat deelname aan een IPCEI van groot maatschappelijk en economisch belang is.
Wat is de stand van zaken van IPCEI Micro-elektronica 2 en IPCEI Cloud Infrastructuur en Services, waarvan deelname door Nederland verder zou worden verkend (Kamerstuk 32 637, nr. 470)? Hoeveel reacties zijn ontvangen, hoeveel bedrijven hebben gereageerd? Welke projectideeën zijn geselecteerd en welke partijen zijn betrokken?
Zoals vermeld in bovengenoemde Kamerbrief (Kamerstuk 32 637, nr. 470) zijn voor de IPCEI Micro-elektronica 2 (ME2) 14 projectvoorstellen binnengekomen op de interessepeiling die door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is uitgezet. Hiervan heeft de meerderheid van de bedrijven meegedaan aan de Europese Matchmaking die afgelopen zomer heeft plaatsgevonden. De projecten uit de interessepeiling betreffen uiteenlopende onderwerpen. Het gaat onder meer om machinebouw en meet- en testapparatuur.
Voor de IPCEI Cloudinfrastructuur en services (CIS) zijn er bij de interessepeiling 15 projectvoorstellen ingediend, die betrekking hebben op alle onderdelen van de waardeketen. De meerderheid van de bedrijven en kennisinstellingen die een voorstel hebben ingediend, heeft deelgenomen aan een voorbereidingsevenement van het Europese matchmakingproces. Op basis van alle ontvangen informatie is vervolgens een zogenoemde preselectie gemaakt van vier voorstellen die voldoen aan de IPCEI CIS-voorwaarden en kansrijk genoeg zijn om mee te doen aan het Europese matchmakingproces. Dit proces start in oktober en duurt circa acht weken.
Na een zorgvuldige nationale beoordeling, ter voorbereiding op de stringente controle van de Europese Commissie (DG Mededinging), zal worden besloten welke projecten (bedrijven) deel uit gaan maken van de Nederlandse (pre)notificatieprocessen. Dit betekent dat op dit moment geen sprake is van projecten die al definitief geselecteerd zijn.
Hebt u inmiddels meer duidelijkheid over de invulling van deze IPCEI’s, de Nederlandse deelname en financiële bijdrage? Wanneer wordt hier door het kabinet over besloten?
Het kabinet heeft op Prinsjesdag bekend gemaakt dat het 230 miljoen euro voor de IPCEI ME2 en 70 miljoen euro voor de IPCEI CIS heeft gereserveerd. Mede door dit financiële commitment blijft Nederland nauw betrokken bij de verdere invulling van deze IPCEI’s en kunnen Nederlandse partijen daaraan deelnemen. Binnenkort zal voor de bedrijven die tijdens de interessepeiling hun interesse kenbaar hebben gemaakt en hebben deelgenomen aan de Europese matchmaking, bekend gemaakt worden hoe de verdere besluitvorming over de Nederlandse bijdrage aan deze IPCEI’s er uit gaat zien. De precieze timing daarvan hangt in belangrijke mate af van het verloop van de Europese besprekingen. Pas als later in het proces de beoordeling door DG Mededinging heeft plaatsgevonden, zal duidelijk zijn welke projecten formeel onderdeel uit kunnen maken van de IPCEI’s. Dan kan Nederland besluiten voor welke projecten er een potentiële financiële bijdrage komt.
Overweegt het kabinet ook nog aan andere IPCEI’s dan de hiervoor genoemde deel te nemen? Waarom wel/niet?
Alle lidstaten hebben de mogelijkheid om gezamenlijke voorstellen in te dienen om IPCEI-initiatieven te starten. Het is aan het nieuwe kabinet om op een case-by-case basis te beoordelen of het nadrukkelijk nut en noodzaak ziet in nieuwe IPCEI-initiatieven.
Kunt u een overzicht geven van welke EU-lidstaten in welke IPCEI’s participeren en voor welke bedragen?
Veel lidstaten hebben interesse getoond in deelname aan één of meerdere van de drie actief in ontwikkeling zijnde IPCEI’s: Micro-Elektronica 2, Cloud Infrastructuur en Services en Waterstof. Omdat de vorming van de IPCEI een langlopend proces is inclusief een stringente toetsing door de Europese Commissie aan de hand van de in de IPCEI Mededeling uit 20141 gestelde criteria, is op dit moment geen definitief antwoord te geven op welke EU-lidstaten participeren voor welke bedragen. Wel hebben in december 2020 22 EU-lidstaten en Noorwegen gezamenlijk een manifest getekend waarin deze lidstaten, waaronder Nederland, zich eraan committeren een IPCEI Waterstof te lanceren2. Daarnaast is op 7 december 2020 een gezamenlijke verklaring uitgebracht inzake processoren en halfgeleidertechnologieën, waarin 22 EU-lidstaten, inclusief Nederland, overeenkomen samen te werken om Europa's waardeketen voor elektronica en ingebedde systemen te versterken.3
Ook voor de IPCEI Cloudinfrastructuur en services is een manifest getekend. Op 15 oktober 2020 hebben de 27 lidstaten de gezamenlijke verklaring4 voor een Europees initiatief voor de oprichting van een cloud-federatie ondertekend. Het IPCEI CIS-project beoogt aan dit doel bij te dragen door gezamenlijk een nieuwe generatie cloud-oplossingen in de EU te ontwikkelen en daarmee de Europese waardeketen te versterken. Op dit moment zijn naast Nederland ook Duitsland, Frankrijk, Spanje, Luxemburg, België, Italië, Hongarije, Polen, Slovenië, Oostenrijk en Letland betrokken bij deze uitwerking.
Kunt verzekeren dat Nederland het momentum voor IPCEI niet voorbij laat gaan en de spreekwoordelijke boot niet gaat missen?
Ja, dit is het uitgangspunt. Om deze reden doet Nederland actief mee in de processen om de IPCEI’s Micro-Elektronica 2 (ME2), Cloud Infrastructuur en Systemen (CIS) en Waterstof te vormen. Daartoe heeft het kabinet 300 miljoen euro voor de IPCEI’s ME2 en CIS en 35 miljoen euro voor de IPCEI Waterstof in de begroting voor 2022 opgenomen.
Deelt u de mening dat naast het Nationaal Groeifonds en Invest-NL ook IPCEI van wezenlijk belang is om in Europees verband te investeren in en te werken aan het toekomstige verdienvermogen van Nederland evenals het herstellen van de afhankelijkheid/balans van strategische materialen en/of producten voor onze maatschappelijke uitdagingen?
Ja, naast het Nationaal Groeifonds en Invest-NL biedt het IPCEI-instrument de mogelijkheid om gezamenlijk met andere lidstaten Europese investeringen grootschalig in beyond state of the art innovatie te investeren, waarbij deze anders niet of onvoldoende tot stand zouden komen. Het IPCEI-instrument kan hiermee een belangrijke bijdrage leveren aan het oplossen van grootschalige maatschappelijke uitdagingen, aan het Nederlandse en Europese toekomstig verdienvermogen en, in het verlengde daarvan, aan economische onafhankelijkheid op strategische gebieden.
Wilt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Portugal, België en Luxemburg ontvangen eerste geld EU-herstelfonds' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Portugal, België en Luxemburg ontvangen eerste geld EU-herstelfonds»?1
Ja.
Wanneer – naar verwachting – zullen in navolging van Portugal, België en Luxemburg andere lidstaten middelen uit de Recovery and Resilience Facility (RRF) ontvangen? Welke lidstaten zijn dat?
Op het moment van schrijven hebben, naast Portugal, België en Luxemburg, ook Italië, Spanje, Litouwen en Griekenland voorfinanciering ontvangen. Andere lidstaten met een goedgekeurd herstelplan, op dit moment Oostenrijk, Frankrijk, Duitsland, Kroatië, Cyprus, Slovenië, Denemarken, Letland en Slowakije, zullen waarschijnlijk op korte termijn ook hun bedrag aan voorfinanciering kunnen ontvangen.
Klopt het nog steeds dat sinds de inwerkingtreding van de RRF-verordening 24 lidstaten een nationaal herstelplan (RRP) in het kader van de RRF hebben ingediend en drie lidstaten, namelijk Bulgarije, Malta en Nederland, dat tot dusver niet gedaan hebben (waarbij de herstelplannen van Bulgarije en Malta al wel ver gevorderd zouden zijn)?
Malta heeft 13 juli haar herstelplan (RRP, Recovery and Resilience Plan) ingediend bij de Europese Commissie. Dit brengt het totaal aantal ingediende herstelplannen op 25. Bulgarije en Nederland hebben tot op heden geen RRP ingediend.
Hoe verlopen de voorbereidingen voor het Nederlandse herstelplan? Wat is er tot dusver gedaan? Welke projectvoorstellen zijn geïnventariseerd? Ligt er al een conceptherstelplan waarover een volgend kabinet vlot en goed geïnformeerd kan besluiten?
Op 7 juli jl. heeft de Minister van Financiën de Eerste Kamer geïnformeerd over de voorbereidingen voor het opstellen van het nationale Recovery and Resilience Plan (RRP; Kamerstuk CXLII nr. E).2 Hierin staat dat het kabinet van mening is dat een stevig en ambitieus RRP nodig is. De formatie biedt traditioneel veel ruimte om tot aanvullende hervormingen te komen, die een plek kunnen krijgen binnen een RRP. Het is bovendien wenselijk dat een plan ten volle wordt onderschreven door een volgend kabinet, dat uitvoering zal geven aan het plan. Daarom is ervoor gekozen om het nieuwe kabinet een besluit te laten nemen over de invulling van het plan.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 27 november 2020 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1626)3 heeft het kabinet besloten een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van een Nederlands herstelplan uit te laten voeren om de formatie voor te bereiden en het indienen van het plan niet te vertragen. Deze verkenning is nu onderdeel van de formatie.
In de verkenning wordt rekening gehouden met de criteria waaraan een herstelplan moet voldoen. Zo moet een plan een bijdrage leveren aan zes pijlers4: bijdragen aan de doeltreffende aanpak van alle of een significant deel van de uitdagingen uit de landspecifieke aanbevelingen van 2019 en 2020; voor ten minste 37% besteed worden aan het klimaat en voor 20% aan digitalisering; maatregelen bevatten die na 1 februari 2020 van start zijn gegaan; en maatregelen bevatten die structureel effect sorteren.
Op de terreinen van onder andere zorg, arbeidsmarkt, onderwijs, klimaat en groene transitie, digitale transitie, pensioenen, woningmarkt en het tegengaan van belastingplanning en witwassen is geïnventariseerd welke investeringen een plan van hervormingen zouden kunnen ondersteunen. Voor de hervormingen is het wachten op de keuzes van een volgend kabinet.
De verkenning staat niet gelijk aan een conceptplan, omdat het aan de formatie is om te bepalen met welke maatregelen zij dit plan wil vullen. Voor de hervormingen is het wachten op de keuzes van een volgend kabinet. Aan de investeringskant kan het nieuwe kabinet kiezen uit diverse maatregelen die kwalificeren volgens de verordening. Daarbij kan het nieuwe kabinet kiezen voor investeringen waartoe al besloten is sinds februari 2020 of voor aanvullende investeringen waartoe wordt besloten in de formatie (of een combinatie van beide).
Is de aangenomen motie-Inge van Dijk over het concept-RRP consulteren met stakeholders reeds in uitvoering? Indien ja, hoe? Indien niet, wanneer wel?2
Nadat het nieuwe kabinet heeft besloten over de invulling van het RRP, wordt een conceptplan opgesteld. Met het opstellen van het conceptplan volgen stakeholderconsultaties om de inhoud en draagvlak van het plan te versterken en uitvoering te geven aan de motie-Inge van Dijk. Dit proces zal tijdens het formuleren van een conceptplan vorm krijgen. Na de stakeholderconsultaties zal het conceptplan gedeeld worden met het parlement voordat het definitief ingediend kan worden bij de Europese Commissie. Hiermee wordt invulling gegeven aan de verplichting vanuit de RRF-verordening.
Hoe zijn – eerdergenoemde motie buiten beschouwing gelaten – decentrale overheden, waaronder gemeenten en provincies, tot dusver in het RRF-proces meegenomen? Zijn zij bijv. betrokken geweest bij de ambtelijke verkenning naar kansrijke maatregelen? Indien ja, op welke manier(en) en op welk(e) moment(en)?
De verkenning van kansrijke maatregelen voor het RRP heeft in overleg plaatsgevonden. De beleidsverantwoordelijke departementen hebben bekeken welke input en eventuele voorstellen van stakeholders zij mee wilden nemen in de ambtelijke verkenning, rekening houdende met de RRF-criteria. Sociale partners in de Stichting van de Arbeid en de Vereniging van Nederlandse Gemeentes (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) zijn op zowel ambtelijk als politiek niveau geïnformeerd over het verdere proces rondom de inventarisatie van voorstellen.
Deelt u de mening dat stakeholders als decentrale overheden in een zo vroeg mogelijk stadium bij een proces als de RRF betrokken moeten zijn, omdat veel investeringen uit en in de regio moeten komen? Waarom wel/niet?
Het kabinet erkent het belang van betrokkenheid van decentrale overheden om de inhoud en het draagvlak van het plan te versterken. Tijdens de verkenning naar kansrijke maatregelen hebben de beleidsverantwoordelijke departementen contact gehad met stakeholders over individuele maatregelen met gevolgen voor de desbetreffende stakeholders. Indien de formatie besluit tot opname van maatregelen in een RRP die bijvoorbeeld neerslaan in regio’s, kan zij per maatregel bepalen welke relevante stakeholders zij wenst te betrekken. Het is dan ook aan het volgende kabinet om te bepalen hoe zij de consultatie met stakeholders wenst vorm te geven.
Wat betekent een langer durende kabinetsformatie voor de totstandkoming en indiening van een Nederlands herstelplan? Hanteert het demissionaire kabinet hiervoor een uiterste deadline? Indien ja, welke?
Er bestaan meerdere indieningsmomenten voor een RRP. Met inachtneming van de doorlooptijd en de beslistermijn van de Europese Commissie en Raad, dient Nederland uiterlijk rond de zomer van 2022 een plan in te dienen om geen geld mis te lopen. Er is dus nog tijd voor het opstellen en indienen van een plan.
Op grond van de RRF-verordening gold in eerste instantie een deadline van 30 april 2021. Deze deadline gold echter «as a rule». In de praktijk betekent dit dat een lidstaat ook na 30 april 2021 een herstelplan kan indienen, waarbij de lidstaat aanspraak blijft maken op zijn totale allocatie. Wel moet de Europese Commissie op grond van de RRF-verordening 70% van de middelen vóór eind 2022 gecommitteerd hebben aan de lidstaten, op basis van een goedgekeurd plan. De overige 30% van de middelen moet voor eind 2023 worden gecommitteerd.
In hoeverre loopt Nederland het risico zijn recht op 13% voorfinanciering te verliezen naarmate het indienen van een herstelplan langer op zich laat wachten?
Volgens artikel 13 van de RRF-verordening kan een lidstaat uiterlijk 31 december 2021 voorfinanciering ontvangen voor een goedgekeurd herstel- en veerkrachtplan. Dit is een bedrag van maximaal 13% van de financiële bijdrage en, waar van toepassing, van maximaal 13% van de leningen aan de betrokken lidstaat. Voor zover mogelijk vindt dit plaats binnen twee maanden na de goedkeuring van de juridische verbintenissen door de Commissie. Wanneer Nederland geen voorfinanciering aanvraagt, maakt het nog steeds aanspraak op de totale toegeschreven allocatie van de RRF-middelen.
Aangezien de indiening van het RRP wordt overgelaten aan het volgende kabinet en Nederland streeft naar de indiening van een stevig en ambitieus plan dat zorgvuldig wordt geconsulteerd met stakeholders, waaronder de regio’s, en de doorlooptijd en de beslistermijn van de Europese Commissie en Raad minstens drie maanden in beslag nemen, zal Nederland de deadline van 31 december 2021 naar verwachting niet halen en daarom ook geen gebruik maken van de mogelijkheid van 13% voorfinanciering. Voor Nederland is deze voorfinanciering echter niet noodzakelijk voor de succesvolle implementatie van het RRP. Nederland kan immers wanneer dit nodig zou zijn relatief makkelijk voorfinanciering op de kapitaalmarkt ophalen.
Hoezeer verwacht u dat Nederland economisch op achterstand raakt als gevolg van een verslechterende concurrentiepositie, nu andere landen hun RRF-middelen al ontvangen en deze meteen kunnen investeren in (bepaalde sectoren van) hun economie?
Geenszins, de Nederlandse concurrentiepositie is om verschillende redenen zeer sterk en is niet afhankelijk van uit de RRF uitgekeerde middelen. Nederland prijkt al jaren in de top-10 van de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum; de laatste jaren zelfs in de top-5.
Nederland heeft wel, ook naar aanleiding van eerdere aandacht vanuit uw Kamer op dit punt, aandacht voor de gevolgen van de RRF op het gelijk speelveld op de interne markt. Conform motie-Palland c.s. (Kamerstuk 21 501-30, nr. 510)6 zal uw Kamer een brief ontvangen wanneer alle plannen zijn ingediend en de implementatie van start is gegaan. Deze brief zal inzicht geven in de projecten en sectoren waaraan andere lidstaten hun RRF-middelen besteden.
Binnen de RRF-verordening zijn criteria opgenomen die een verstoring van het gelijk speelveld in Europa moeten beperken al dan niet voorkomen. Zo moeten alle uitgaven die lidstaten zullen doen met RRF-middelen voldoen aan de Europese staatsteun- en aanbestedingskaders. Hiernaast heeft een investeringsimpuls in andere lidstaten niet alleen positieve effecten op de lidstaat in kwestie, ook andere lidstaten profiteren hiervan. Innovatieve Nederlandse sectoren kunnen inspelen op de hogere investeringsbehoefte, profiteren van kennis-spill-overs en kunnen middels Europese samenwerking oplossingen vinden op maatschappelijke uitdagingen waarmee Europa samen sterker uit de crisis komt.
Bent u bereid de motie-Palland c.s., die de regering verzoekt om bij te houden aan welke projecten en sectoren andere lidstaten hun RRF-gelden besteden, in het bijzonder sectoren die voor Nederland van strategisch belang zijn, zoals de topsectoren en de vitale infrastructuur, en de Kamer hierover jaarlijks te informeren, breed uit te voeren door behalve bij te houden aan welke projecten en sectoren andere lidstaten hun RRF-gelden besteden óók een concurrentieanalyse te maken van wat al deze herstelplannen betekenen voor de Nederlandse economie en het Nederlandse bedrijfsleven?3
Wanneer alle plannen zijn goedgekeurd en de implementatie van start is gegaan, zal uw Kamer een brief ontvangen die inzicht geeft in de projecten en sectoren waaraan andere lidstaten hun RRF-gelden besteden, conform de motie-Palland c.s. Als er uit deze analyse volgt dat er significante effecten te verwachten zijn voor de Nederlandse concurrentiekracht zullen deze worden benoemd in de nog te ontvangen brief.
De stijgende inflatie en de ECB |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de stijgende kans op inflatie en de waarschuwing hiervoor van de voorzitter van de Duitse centrale bank?1 Wat is uw mening daarover?
Ja, ik heb kennisgenomen van de uitspraken van de heer Weidmann. In haar basispad voorziet de ECB momenteel dat de inflatie in de eurozone in 2022 en 2023 met respectievelijk 1,5% en 1,4% onder haar inflatiedoel zal liggen van 2% op de middellange termijn. Het basispad voor de inflatieontwikkeling is wel omgeven met onzekerheid. Zo geeft het CPB in de juniraming ook aan dat de onzekerheidsmarge in de inflatieraming is toegenomen. Daarbij merkt het CPB op dat het lastig is om conclusies te trekken over de al dan niet tijdelijkheid van de recente inflatiestijging. Het is verder aan de ECB om in onafhankelijkheid te bepalen welke monetaire beleidsmaatregelen nodig zijn om haar mandaat van prijsstabiliteit te bewerkstelligen.
Deelt u de analyse dat de inflatie snel kan stijgen door de hogere prijzen van grondstoffen en energie?
De inflatie in de eurozone zoals gemeten in de jaar-op-jaar groei van de geharmoniseerde prijsindex is in juli uitgekomen op 2,2%. De inflatie stijgt hiermee naar het hoogste niveau sinds oktober 2018. Een belangrijk deel van de stijging in inflatie is gedreven door een toename van de grondstofprijzen, met name olie. De grondstofprijzen daalden na aanvang van de coronacrisis sterk maar liggen inmiddels op een hoger niveau dan voor de crisis. Zo wordt ca. 1,3 procentpunt van de inflatie van 2,2% in juli bepaald door de energieprijzen.2 De verdere ontwikkeling van grondstoffen- en energieprijzen is onzeker. Als prijzen van grondstoffen en energie ook de komende periode verder stijgen zal het opwaartse effect op de inflatie langer aanhouden. Als de olieprijzen zich rond het huidig niveau stabiliseren, zal de opwaartse bijdrage van energieprijzen in de loop van volgend jaar wegebben. In de meest recente ECB-raming valt de inflatie terug tot respectievelijk 1,5% en 1,4% in 2022 en 2023.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Duitse centrale bank de heer Weidmann dat de Europese Centrale Bank niet langer steun moet verlenen voor het aangaan van schulden? Kunt u een nadere toelichting geven?
De primaire doelstelling van de ECB is het handhaven van prijsstabiliteit. Het is aan de ECB om in onafhankelijkheid te bepalen welke monetaire beleidsmaatregelen noodzakelijk zijn om dit doel te bereiken en hoe lang deze monetaire beleidsmaatregelen in stand moeten blijven. Uiteraard dient de ECB zich hierbij te houden aan de bepalingen van de EU-verdragen zoals het verbod op monetaire financiering. Gezien de onafhankelijke rol van de ECB is het niet aan mij om mij uit te spreken over de gewenste duur van de monetaire beleidsmaatregelen.
Bent u het ook eens met voorzitter Weidmann dat het noodprogramma van de ECB voor de aankoop van obligaties, bekend als pandemic emergency purchase programme (PEPP), moet stoppen zodra de coronacrisis voorbij is? Wanneer wordt dat volgens u bereikt?
De ECB heeft aangegeven dat het PEPP-programma tijdelijk van aard is en is gericht op het tegengaan van risico’s voor de monetaire transmissie en de inflatievooruitzichten als gevolg van de COVID-19-crisis. De netto-aankopen van activa onder het PEPP-programma zullen ten minste duren tot eind maart 2022 of tot het moment dat de Raad van Bestuur van de ECB acht dat crisisfase van de coronapandemie voorbij is3. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is het gezien de onafhankelijke rol van de ECB niet aan mij om uitspraken te doen over de gewenste duur van monetaire beleidsmaatregelen.
Meent u dat de centrale bank er is om de solvabiliteit van staten veilig te stellen? Deelt u de mening dat het er sterk op lijkt dat dit nu aan de orde is?
De primaire doelstelling van de ECB is handhaven van prijsstabiliteit. Het is aan de ECB om te bepalen welke instrumenten worden ingezet om haar mandaat te vervullen. Uiteraard dient de ECB daarbij te handelen binnen de kaders van de EU-verdragen. Zo mogen de monetaire beleidsinstrumenten, conform artikel 123 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, niet worden ingezet om overheden te financieren (verbod op monetaire financiering). Het is geen doelstelling van de ECB om de solvabiliteit van lidstaten veilig te stellen. Het is aan het Hof van Justitie van de Europese Unie om te oordelen of de ECB binnen de kaders van de EU-verdragen opereert. Zo heeft het Hof eerder – in december 2018 – geoordeeld dat het Public Sector Purchase Programme (PSPP), een van de aankoopprogramma’s van de ECB, in lijn is met de EU-verdragen.
Bent u blij met de huidige strategie van het ECB? Past die bij de huidige economische conjunctuur in Nederland en de Europese Unie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ECB heeft de monetairbeleidsstrategie op 8 juli jl. herzien. De strategie zet uiteen hoe de ECB het mandaat van prijsstabiliteit probeert te bewerkstelligen. De strategie verschaft een langetermijnkader waarbinnen de ECB het monetair beleid vaststelt. Binnen dit kader wordt de stand van het monetair beleid aangepast aan conjuncturele ontwikkelingen zoals de inflatie.
Aangezien de strategie de invulling betreft van het onafhankelijke mandaat van de ECB, is het verder niet aan mij om mij inhoudelijk uit te laten over de strategie.
Heeft u ook het idee dat huizen in Nederland onbetaalbaar worden mede vanwege het opkoop- en rentebeleid van de ECB?
De ECB stelt de beleidsrente in de eurozone vast en stuurt mede op de langere rente door opkoopprogramma’s. De beleidsrentes worden echter niet in een isolement bepaald. De lage rente komt ook door structurele veranderingen in de economie, zoals de daling van de potentiële groei onder invloed van de productiviteitsvertraging en de vergrijzing.4
In mijn brieven over de effecten van kwantitatieve verruiming door de ECB en de lage rente, en over de lage rente en de Nederlandse economie, ben ik eerder al ingegaan op de effecten van de lage rente op de woningmarkt.5 De huidige lage rente is een van de factoren die van invloed is op de huizenprijsontwikkeling. Op de koopmarkt leidt een lagere hypotheekrente immers tot lagere rentelasten en een grotere leencapaciteit van huishoudens. Daarnaast spelen ook andere factoren een rol, zoals de beperkte mate waarin het aanbod op prijsstijgingen reageert. Mogelijk leidt COVID-19 daarnaast tot extra behoefte aan woonruimte vanwege het vaker thuiswerken. COVID-19 heeft ook bijgedragen aan additionele huishoudbesparingen, wat verdere prijsdruk kan genereren indien deze besparingen worden aangewend voor de aankoop van woningen.
Inhuldiging van Raisi als president van Iran |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u de oproep om geen vertegenwoordiger van de Europese Unie (EU) af te vaardigen naar de inhuldiging op 5 augustus van massamoordenaar Raisi als president van Iran?1
Ja.
Wilt u kenbaar maken dat de EU zijn gezicht niet moet laten zien bij dat evenement? Zo nee, waarom niet?
De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Dienst voor Extern Optreden (HV) Josep Borrell heeft besloten zich te laten vertegenwoordigen bij de inauguratie van de Iraanse president Ebrahim Raisi op 5 augustus a.s. Zijn plaatsvervangend Secretaris-General Enrique Mora, die de nucleaire onderhandelingen namens de EU met Iran leidt, is op verzoek van de HV afgereisd naar Teheran. De HV heeft hiervoor geen toestemming nodig van EU-lidstaten en heeft hier ook niet om gevraagd.
De EU is met name vertegenwoordigd bij deze inauguratie vanwege de bemiddelende rol die de EU speelt bij het onderhandelingsproces tussen Iran en de vijf permanente leden van de VN-Veiligheidsraad plus Duitsland om een weg terug te vinden naar volledige implementatie van het nucleaire akkoord met Iran, het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA). Een dergelijke bemiddelende rol betekent dat intensief contact met de Iraanse overheid noodzakelijk is. Het overkoepelende doel van het voorkomen dat Iran een kernwapen ontwikkelt, is en blijft van groot belang voor de Europese en Nederlandse veiligheid.
Wilt u er voor zorgen dat de Nederlandse regering in het geheel niet vertegenwoordigd zal zijn bij de inhuldiging van die onderdrukker? Zo nee, waarom niet?
Net als alle in Iran vertegenwoordigde EU-landen zal Nederland bij de inauguratie van de Iraanse president vertegenwoordigd worden door de ambassadeur.
Het onderzoek van het Europees Parlement naar Frontex |
|
Corinne Ellemeet (GL), Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Welke conclusies trekt u uit de bevindingen van rapporteur Tineke Strik dat Frontex op de hoogte was van misstanden als pushbacks, maar daar geen actie op ondernam?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van het rapport dat door de Frontex Scrutiny Working Group (FSWG) van het Europees Parlement op 15 juli jl. is gepresenteerd. Dit is één van de onderzoeken naar het functioneren van Frontex en de betrokkenheid van Frontex bij de vermeende pushbacks.
De FSWG heeft geen sluitend bewijs gevonden van schending van de grondrechten door Frontex, maar concludeert tegelijkertijd dat Frontex onvoldoende opvolging heeft gegeven aan de signalen, aanbevelingen en observaties, waaronder van de grondrechtenfunctionaris, over eventuele misstanden aan de Europese buitengrenzen. Dat is zorgelijk.
Vooropgesteld, Frontex doet belangrijk werk aan de Europese buitengrenzen. Het is van groot belang dat Frontex doeltreffend irreguliere immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit aan de Europese buitengrenzen bestrijdt. Daarbij dient het vanzelfsprekend te zijn dat Frontex en de lidstaten de Europese en internationale wet- en regelgeving naleven bij de uitvoering van het grensbeheer. Het is van groot belang om tekortkomingen bij de uitvoering van het mandaat van Frontex effectief en voortvarend op te pakken. Frontex, de Europese Commissie en/of de lidstaten moeten daarnaast adequate en tijdige opvolging geven aan signalen en observaties over misstanden aan de buitengrenzen. Het kabinet trekt als voornaamste conclusie uit het FSWG-rapport dat de bestaande rapportage-, klachten- en monitoringsmechanismen onvoldoende hebben gewerkt. Dit blijkt ook uit de reeds verschenen rapporten van het Europees Parlement, de werkgroep van de Frontex Management Board (FRaLO) en de Europese Ombudsman. In de verschillende rapporten worden aanbevelingen gedaan met als doel bovengenoemde mechanismen en de opvolging ervan aan te passen en te verbeteren. Door het agentschap zijn inmiddels al eerste stappen gezet om de aanbevelingen op te volgen. Daarnaast loopt er momenteel nog een onderzoek door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) inzake Frontex.
De uitkomsten van alle verschillende onderzoeken en van het speciale verslag van de Europese Rekenkamer moeten in totaliteit worden bezien door betrokken en verantwoordelijke partijen, zoals Frontex, de Management Board, de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Op basis hiervan kunnen verdere stappen worden gezet voor het verbeteren van het functioneren van Frontex.
Hoe beoordeelt u de rol van directeur Leggeri?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de verschillende aanbevelingen die zijn gericht aan de uitvoerend directeur van Frontex. De uitvoerend directeur van Frontex heeft de verantwoordelijkheid om de aanbevelingen die in het rapport van de FSWG en in andere rapporten worden gegeven, op te volgen en de nodige veranderingen in de organisatie aan te brengen. Bovendien kunnen de aanbevelingen in het rapport van het Europees Parlement aan verschillende actoren, zoals de uitvoerend directeur van Frontex, de Frontex Management Board, de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad, niet los van elkaar worden gezien en opgevolgd. Deze actoren hebben tezamen een verantwoordelijkheid voor het goed functioneren van het agentschap. Het kabinet is daarom van mening dat in de relevante gremia, zoals de Frontex Management Board en in de Raad, de aanbevelingen en de opvolging ervan dienen te worden besproken. Het kabinet acht het van belang het nog lopende onderzoek van OLAF daarbij te betrekken.
Vindt u het nodig dat er naar de bevindingen van dit onderzoek opnieuw onderzoek wordt gedaan of kunt u op grond van dit onderzoek aangeven wat er nu aan deze situatie gedaan moet worden? Indien dat laatste, wat moet er volgens u nu gebeuren?
Het kabinet vindt niet dat er opnieuw onderzoek moet worden gedaan naar de bevindingen van dit onderzoek. Bovendien zijn nog niet alle lopende onderzoeken gereed: het onderzoek door OLAF moet nog afgerond worden. Het is van belang dat Frontex, de Management Board, de Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement de uitkomsten van de verschillende onderzoeken in totaliteit bezien en bepalen hoe er opvolging kan worden gegeven aan de aanbevelingen van alle onderzoeken en welke eventuele aanvullende maatregelen moeten worden genomen.
Wat moet er gedaan worden om zeker te stellen dat Frontex volgens vastgelegde Europese waarden en normen handelt? Gebeurt dit nu voldoende? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Aan Frontex, de Europese Commissie maar ook aan de lidstaten (zoals de Management Board van Frontex) worden in het rapport van de FSWG aanbevelingen gedaan. Ook ziet het Europees Parlement een grotere rol voor zichzelf weggelegd. De FSWG acht het van belang dat deze instellingen hun rol versterken ten aanzien van het agentschap om zeker te stellen dat Frontex volgens de geldende wet- en regelgeving opereert en verantwoording aflegt. Het kabinet deelt de mening van de FSWG dat de Management Board de strategische sturing dient te versterken, mede gezien de verantwoordelijkheid die de Management Board heeft om strategische beslissingen te nemen ten aanzien van het agentschap en toezicht te houden op het agentschap. Hierover worden reeds discussies gevoerd in de Management Board. Daarnaast dient de Raad volgens het kabinet de uitkomsten van de verschillende onderzoeken naar Frontex en de verdere ontwikkelingen over het functioneren van het agentschap te bespreken en waar nodig op te volgen. De verwachting van het kabinet is dat de komende maanden in alle relevante gremia hierover verder van gedachten wordt gewisseld.
Bent u bereid de verslagen van de Nederlandse inbreng in de overleggen van het management board van Frontex van de afgelopen twee jaar met de Kamer te delen? Binnen welke termijn kan de Kamer die ontvangen?
De officiële verslagen van de Frontex Management Board bevatten de weergave van de Nederlandse inbreng in de overleggen van de Management Board. Deze verslagen worden beheerd door Frontex. De inhoud van deze verslagen is vertrouwelijk en bevat uitingen van alle lidstaten, Frontex en de Europese Commissie.
Wel kan het kabinet in algemene zin toelichten wat de Nederlandse inbreng is geweest in de Management Board van de afgelopen jaren. De Nederlandse inbreng in de overleggen is proactief en richt zich op het constructief meedenken over hoe de Europese grens- en kustwacht nog beter kan opereren om ervoor te zorgen dat de ondersteuning van Frontex aan de lidstaten goed functioneert en van meerwaarde is voor de lidstaten. Het kabinet heeft daarin een focus gelegd op onderwerpen zoals terugkeer, het permanente korps, informatie-uitwisseling in operationele gebieden en grondrechten. Voorbeelden hiervan zijn dat Nederland in de Management Board, samen met enkele andere lidstaten, proactief mee heeft gedacht over het opzetten van een operationeel concept voor het permanente korps en in het afgelopen jaar heeft Nederland een belangrijke bijdrage geleverd aan de discussie in de Management Board over de incidenten en het rapport van de werkgroep FRaLO. De Nederlandse inbreng over het finale rapport van de werkgroep FRaLO was dat Nederland de aanbevelingen van de werkgroep kon steunen, maar tegelijkertijd vragen stelde over de opvolging van de openstaande incidenten, waarbij Nederland heeft benadrukt dat adequate opvolging noodzakelijk is. Nederland heeft tevens gepleit voor verlenging van de werkgroep FRaLO, in de bestaande of een nieuwe vorm. Zoals het rapport van het Europees Parlement al aangaf, heeft een meerderheid van de Management Board ervoor gekozen om deze werkgroep niet te verlengen, vanwege de overlap met onder andere de grondrechtenfunctionaris en de Executive Board2. Naar aanleiding van deze beslissing, bespreekt de Management Board hoe de rol van de Executive Board en de Management Board kan worden versterkt. Nederland heeft tot dusver ten behoeve van deze discussie aangegeven dat de capaciteit van de Executive Board moet worden versterkt, dat de overlap tussen verschillende werkgroepen binnen het agentschap, de Management Board en de toekomstige plaatsvervangend uitvoerend directeuren moet worden voorkomen, de verschillende verantwoordelijkheden duidelijk moeten worden gemaakt en de interactie tussen de Raad en de Management Board moet worden versterkt. Het kabinet vindt dat de uitkomsten en aanbevelingen van de verschillende onderzoeken tevens in deze vervolgdiscussie moeten worden meegenomen. Het kabinet zal zich daarvoor blijven inzetten.