Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake de ongeldigheid van het openbaar UBO-register |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) inzake de ongeldigheid van het openbaar UBO-register (ultimate beneficial owner)?1
Ja.
Bent u het eens met het Hof dat toegang van het grote publiek tot de uiteindelijk begunstigden een grove inbreuk vormt op de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en dus een ernstige inmenging betekent op eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens? Indien wel, waarom? Indien niet, waarom niet?
Het is niet aan mij een waardeoordeel te geven over een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Ik stel vast dat de verplichting voor lidstaten om UBO-informatie voor een breder publiek toegankelijk te maken, vervalt. Op dit moment wordt een analyse gedaan naar de specifieke gevolgen die de uitspraak voor de Nederlandse wetgeving heeft. Zodra deze analyse is afgerond, wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Bent u het tevens eens met het feit dat – gelet op het arrest van het Hof – het UBO-register zoals dat thans in Nederland bestaat niet langer houdbaar is? Indien niet, waarom niet?
Op 22 november jl. is naar aanleiding van de uitspraak van het Hof besloten om het UBO-register direct te sluiten voor informatieverstrekkingen. Dit betekent dat per die datum tijdelijk geen informatieverstrekkingen uit het register meer verzorgd worden.
Op dit moment wordt een juridische analyse over de uitspraak uitgevoerd door de Ministeries van Financiën, Justitie en Veiligheid en Economische Zaken en Klimaat. Uit een eerste bestudering van de uitspraak van het Hof lijkt er een onderscheid gemaakt te kunnen worden tussen (i) bevoegde autoriteiten zoals opsporingsdiensten, (ii) Wwft-instellingen en (iii) het brede publiek. Voor een goede werking van het register is het van belang dat de eerste twee categorieën toegang hebben tot informatie uit het register. Voor bevoegde autoriteiten zien we voldoende grondslag om de informatielevering spoedig te herstellen. Deze autoriteiten worden daarom zo snel mogelijk opnieuw aangesloten op het register. Voor Wwft-instellingen ligt dit complexer en wordt nauwkeurig naar gekeken. Wat betreft de derde categorie is het Hof helder. Toegang voor het brede publiek wordt beperkt tot personen of organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen. Nader onderzocht moet worden wat deze term precies behelst.
Zodra de juridische analyse helder is en duidelijk is welke maatregelen genomen zullen worden, zal ik uw Kamer hierover direct informeren. Hierbij zal ik tevens ingaan of wetswijzigingen noodzakelijk zijn.
Bovenstaande laat onverlet dat het register zelf in stand blijft. Ook blijft de verplichting voor juridische entiteiten bestaan om hun uiteindelijk belanghebbenden in het register te registreren.
Op welke wijze bent u voornemens het arrest van het Hof te implementeren?
Zie antwoord vraag 3.
Per welke datum zal het UBO-register niet meer voor het grote publiek toegankelijk zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel euro heeft de – volgens het Hof – onrechtmatige exercitie ons land gekost?
De zaak van het Hof heeft geen invloed op het bestaan van het register zelf, maar ziet op de toegang tot de gegevens in het register. In Nederland worden de kosten voor het beheer van het register gedekt door vergoedingen voor raadplegingen. Omdat een deel van die raadplegingen gedaan werd door het brede publiek, kan de uitspraak ook financiële gevolgen hebben, namelijk minder dekking voor het beheer van het register. De omvang hiervan is op dit moment niet goed te duiden.
De podcast uitzending ‘Kim Lane Scheppele on Viktor Orbán’s Hungary’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Ruben Brekelmans (VVD), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de podcast uitzending «Kim Lane Scheppele on Viktor Orbán’s Hungary»?1
Ja.
Vindt u dat Hongarije op dit moment een democratische rechtsstaat is? Voldoet het aan alle basisvoorwaarden genoemd in artikel 2 van de Grondwet van de Europese Unie (EU)? En kunt u zowel voor een positief als een negatief antwoord op bovenstaande vraag toelichten hoe u tot die conclusie komt?
Nee, op dit moment niet. Zelfs de Hongaarse premier Orbán zegt dat Hongarije een «illiberal democracy» is. Freedom House, dat een jaarlijkse beoordeling geeft van hoe democratisch landen zijn, geeft Hongarije als enige EU-lidstaat het oordeel «partly free». Ook de Commissie wijst in haar jaarlijkse rechtsstaatsrapport op de ernstige rechtsstaatsproblematiek in Hongarije. Hongarije schendt fundamentele waarden genoemd onder artikel 2 van het EU Verdrag. Daarom is het van belang dat de Commissie alle beschikbare EU-instrumenten inzet om de problemen met de democratische rechtsstaat in Hongarije aan te pakken.
Deelt u de mening dat de ontwikkelingen ten aanzien van het verval van de Hongaarse rechtsstaat gevaarlijk zijn voor het functioneren van de EU? Zo ja, in welke opzicht(en)?
Respect voor de rechtsstaat in de Europese lidstaten is een fundamenteel uitgangspunt voor het functioneren van de Europese Unie, omdat het een randvoorwaarde is voor doeltreffende en uniforme toepassing van het EU-recht en voor het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten. Dit geldt voor alle terreinen van Europese samenwerking; van strafrechtelijke samenwerking en klimaat tot de interne markt. Een Nederlandse ondernemer actief in Hongarije moet er bijvoorbeeld op kunnen vertrouwen bij een betalingsgeschil terecht te kunnen bij een onafhankelijke rechter in Hongarije. Zo zijn er tal van voorbeelden die laten zien hoe de rechtsstaatsproblematiek in een lidstaat de Europese samenwerking kan ondermijnen. Het is daarom noodzakelijk dat alle EU-lidstaten in lijn met principes van de EU handelen en gemaakte afspraken nakomen. Het kabinet blijft zich hier onverminderd voor inzetten.
Hoeveel Russische diplomaten zijn er de afgelopen vier jaar door Hongarije uitgewezen en hoeveel Russische diplomaten zijn er de afgelopen vier jaar door andere EU-lidstaten uitgewezen?
Sinds 2018 heeft Hongarije geen uitzettingen van Russische diplomaten bekend gemaakt. In andere Europese landen zijn het afgelopen jaar in totaal ongeveer 400 Russische diplomaten uitgewezen.
Klopt het dat het aantal geaccrediteerde Russische diplomaten de afgelopen jaren in Hongarije is toegenomen? Zijn er andere EU-lidstaten waar dat ook het geval is?2
Ja. Het kabinet is niet bekend met het precieze aantal Russische diplomaten in verschillende EU-hoofdsteden en houdt daar ook geen tellingen van bij.
In welke EU-lidstaten is de International Investment Bank (IIB) actief?
Van de EU-lidstaten zijn Bulgarije, Roemenië, Slowakije, Tsjechië en Hongarije lid van de IIB, waarbij al deze landen behalve Hongarije hun terugtrekking hebben aangekondigd.
Verwacht u dat de Europese activiteiten van de IIB zich vooral in Hongarije zullen concentreren nadat Roemenië, Slowakije, Bulgarije en Tsjechië hun voorgenomen terugtrekking uit de bank hebben afgerond?
Hoe de toekomst van de IIB, na terugtrekking van Roemenië, Slowakije, Bulgarije en Tsjechië, eruit ziet is onbekend. Mocht de IIB blijven voortbestaan, kan verwacht worden dat de Europese activiteiten zich in Hongarije zullen concentreren, als enig overgebleven Europees lid.
Klopt het dat de IIB een instrument is voor de Russische staat om invloed in het buitenland te krijgen, en nauw verbonden is met de Russische inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gezien onder meer dat de bankpresident Nikolay Kosov voormalig KGB-chef in Boedapest was?
Het kabinet stelt vast dat de IIB banden onderhoudt met de Russische staat, bijvoorbeeld via de Russische leden in de Raad van Bestuur, de Raad van Directeuren en de Managementraad van de IIB. Het is niet aan het kabinet om te speculeren over banden met Russische inlichtingendiensten.
Hoeveel Russische medewerkers van de IIB hebben in Boedapest diplomatieke status?
Het Hongaarse Ministerie van Buitenlandse Zaken en Handel heeft een publiek overzicht van diplomatieke accreditaties. Volgens dit Hongaarse overzicht is de plaatsvervangend voorzitter van de IIB geaccrediteerd. Hij heeft de Russische nationaliteit.
Waarom staat de IIB niet op de sanctielijsten van de EU?
Voor het plaatsen van personen of entiteiten op een sanctielijst moet worden voldaan aan de daarvoor geldende listingscriteria, EU-eenheid en de doelstellingen van de sancties. Het gaat hierbij in het geval van Oekraïne bijvoorbeeld om een bijdrage van de persoon of entiteit aan de ondermijning van de soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne of materiële of financiële steun aan of profijt van Russische besluitvormers die verantwoordelijk zijn voor de destabilisatie van Oekraïne. Wat betreft dit sanctieregime is het Kabinet voorstander van aanvullende sanctiemaatregelen, is hierover voortdurend in gesprek in EU-kader en levert hieraan een actieve bijdrage. Voor een eventuele listing dient juridisch onderbouwd te worden hoe de IIB hierbij betrokken is. Voor entiteiten is het effect een tegoedenbevriezing. In dit geval zou dit een impact hebben op verschillende EU lidstaten die lid zijn van de IIB.
Hoeveel Oekraïense vluchtelingen vangt Hongarije op? Hoeveel bij mensen thuis en hoeveel bij de overheid? Hoe verhoudt dit aantal zich tot de bevolkingsomvang met de andere EU-lidstaten die grenzen aan Oekraïne, plus de drie Baltische Staten?
Op 21 november 2022 waren ca. 1.8 miljoen Oekraïners via Hongarije de EU binnen gereisd. Het is niet bekend hoeveel van hen in Hongarije zijn gebleven, aangezien verplaatsingen binnen het Schengengebied niet geregistreerd worden. Op 21 november jl. had Hongarije 32.662 tijdelijke beschermingsstatussen aan Oekraïners toegekend. Daarnaast kent Oekraïne een relatief grote Hongaarse minderheid (ca. 150.000), waarvan veel mensen naast de Oekraïense ook over de Hongaarse nationaliteit beschikken. Het niet bekend hoeveel mensen uit deze groep zich momenteel in Hongarije bevinden. Op 21 november jl. werden 1.656 personen in opvangcentra opgevangen. Het is niet bekend hoeveel Oekraïners bij mensen thuis worden opgevangen of in hun eigen levensonderhoud voorzien. Ook voor de buurlanden is het moeilijk exacte cijfers te geven, omdat ook daar niet bekend is hoeveel Oekraïners zijn doorgereisd of teruggekeerd, of welke niet geregistreerd zijn omdat ze geen tijdelijke beschermingsstatus of asiel hebben aangevraagd. Polen ving eind november ongeveer 1.3 miljoen geregistreerde vluchtelingen op. Slowakije vangt momenteel nog circa 70.000 Oekraïners op met tijdelijke beschermingsstatus. In Roemenië worden op dit moment rond de 94.000 Oekraïners opgevangen. Ook de Baltische staten hebben een groot aantal vluchtelingen uit Oekraïne opgevangen, waarvan momenteel rond de 150.000 nog in deze landen verblijven.
Hoe ondersteunt Hongarije Oekraïense vluchtelingen en hoe verhoudt dat zich tot de geboden ondersteuning in de hierboven genoemde landen?
Hongarije biedt, samen met ngo’s en UNHCR, o.a. opvang, onderwijs, zorg, voedsel en financiële ondersteuning. Ook de andere landen bieden de steun in samenwerking met NGO’s en de UNHCR. Polen, Roemenië, Slowakije en de Baltische staten bieden opvang, financiële ondersteuning, toegang tot sociale voorzieningen waaronder zorg, onderwijs en sociale ondersteuning, inclusief aandacht voor inzet op de arbeidsmarkt.
Wat vindt u ervan dat Hongarije per 15 september Oekraïense vluchtelingen niet meer gratis op alle binnenlandse treinen (inclusief de verbindingen binnen de stad Boedapest) laat reizen, maar hoofdzakelijk op de verbindingen die vanaf de Hongaarse grens met Oekraïne en Roemenië via Boedapest doorvoeren naar de grens met Oostenrijk en Slowakije?3
Het is aan de afzonderlijke lidstaten om de opvang van vluchtelingen en daarbij behorende voorzieningen in het eigen land vorm te geven.
Hoe verhoudt zich bovenstaande maatregel tot de geest van de tijdelijke beschermingsrichtlijn, waarbij het idee is dat alle lidstaten zich inspannen om Oekraïners zo goed mogelijk te helpen bij verblijf op hun eigen grondgebied?
Het is aan de afzonderlijke lidstaten om de opvang van vluchtelingen en daarbij behorende voorzieningen in het eigen land vorm te geven.
Vindt u dat een krachtige en eensgezinde Europese aanpak van Rusland en steun aan Oekraïne nodig is als respons op de Russische aanval op Oekraïne?
Jazeker.
Hoe beoordeelt u de Hongaarse rol bij deze aanpak?
Hongarije heeft de invasie veroordeeld en zich tot nu toe achter alle EU-sanctiepakketten tegen Rusland geschaard, maar laat tegelijkertijd ook zien in de praktijk niet altijd in de geest van het EU beleid ten aanzien van Rusland te handelen. Het belang van EU eenheid ten aanzien van Oekraïne en Rusland en stevig beleid waar alle EU lidstaten zich vervolgens in letter en geest aan houden, wordt door Nederland, vele andere lidstaten en de Commissie blijvend onderstreept.
Legt de Hongaarse regering een relatie tussen uitbetaling van EU-subsidies en haar steun aan verlenging of aanscherping van sancties tegen Rusland? Zo ja, op welke manier?
De Hongaarse regering ontkent dat er een relatie is tussen uitbetaling van EU-subsidies en de Hongaarse steun voor sancties tegen Rusland.
Heeft de nauwe band tussen de Hongaarse- en de Russische regering gevolgen voor de samenwerking met Hongarije binnen de NAVO en het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB) van de EU, waaronder de uitwisseling van (al dan niet geclassificeerde) informatie met Hongarije? Hoe schat u de veiligheidsaspecten in van de rechtsstatelijke problemen in Hongarije?
Binnen NAVO en EU-verband zijn er goede afspraken over veiligheidssamenwerking, waaronder over het uitwisselen van informatie. Dat levert ons veel op. Uiteraard bestaan er altijd risico’s bij een dergelijke samenwerking, waarbij niet gegarandeerd kan worden dat uitgewisselde informatie binnen de EU en/of NAVO niet met derden gedeeld wordt.
Hoe beoordeelt u in algemene zin de rol van Hongarije in het buitenlands- en veiligheidsbeleid van de EU?
Hongarije maakt als EU-lidstaat onderdeel uit van het GBVB en heeft daarin net als alle lidstaten vetorecht op onderwerpen waar unanimiteitsbesluitvorming geldt. Hongarije heeft niet altijd dezelfde positie als andere lidstaten en laat dit vaak ook publiekelijk weten. Soms leidt dit tot het blokkeren van besluitvorming, maar in veel gevallen ook niet. Hoewel dit de beeldvorming over EU-eenheid in dergelijke gevallen geen goed doet, heeft de Hongaarse positie een effectief GBVB de afgelopen jaren in algemene zin niet in de weg gestaan, bijvoorbeeld door sancties binnen het mensenrechtensanctieregime aan te nemen, evenals de maatregelen naar aanleiding van de Russische agressie tegen Oekraïne sinds 24 februari.
Bent u van mening dat alle EU-lidstaten lid zouden moeten zijn van European Public Prosecutor’s Office (EPPO)?
Het kabinet beschouwt het Europees Openbaar Ministerie (EOM) als een belangrijk instrument om de EU-begroting te beschermen tegen corruptie en fraude en is er voorstander van dat alle EU-lidstaten zich aansluiten bij het EOM. Het kabinet blijft lidstaten, inclusief Hongarije, in lijn met moties Sjoerdsma (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2312 en Kamerstuk 21 501-02, nr. 2543) dan ook aansporen om deel te nemen aan het EOM. Het betreft echter een instrument van versterkte samenwerking, de keuze tot deelname is aan de lidstaten zelf.
Indien ja op vraag 20, hoe kan Nederland zich inzetten om dit te bewerkstelligen?
Nederland roept lidstaten die nog niet zijn aangesloten bij het EOM in bilaterale contacten op zich aan te sluiten.
Hoe heeft Nederland zich ingezet sinds 2012 (sinds de start van Viktor Orbán zijn premierschap van Hongarije) om het verval van de Hongaarse democratie tegen te gaan? Hoe zet Nederland zich nu in aangaande dit onderwerp?
Nederland heeft zorgen over de rechtsstaat in Hongarije consequent aangekaart, zowel in bilateraal als multilateraal verband. Nederland heeft de Commissie consequent opgeroepen het volledig beschikbare EU-instrumentarium in te zetten om de problemen in Hongarije en de schendingen van de EU-verdragen door Hongarije aan te pakken. Ook blijft Nederland het maatschappelijk middenveld in Hongarije dat zich inzet voor versterking van de rechtsstaat en naleving van mensenrechten, zowel politiek als financieel steunen.
Welke stappen zou de EU kunnen zetten om de Hongaarse regering onder druk te zetten om het democratisch verval terug te draaien conform de normen van artikel 2 Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU)?
De EU beschikt over een breed juridisch, financieel en politiek instrumentarium om de rechtsstatelijke problematiek in de Unie te adresseren. Middels de brief van 17 november 2021 is uw Kamer een overzicht van het EU-rechtsstaatinstrumentarium toegegaan.4 Het kabinet zet zich er voor in dat deze instrumenten zo effectief en volledig mogelijk worden benut. Zo roept het kabinet de Commissie onder andere op om adequaat gebruik te maken van inbreukprocedures om de openstaande problemen inzake rechterlijke onafhankelijkheid te adresseren. Ook dringt het kabinet bij de Commissie aan om naleving af te dwingen van arresten van het EU Hof van Justitie, inclusief waar nodig het vorderen van geldelijke sanctie.
Hoe oordeelt u over het ontbreken van garanties over het herstel van een onafhankelijke rechterlijke macht in de 17 hervormingen die Hongarije bereid is door te voeren om weer volledige uitbetaling van EU-subsidies onder het reguliere Meerjarig Financieel Kader (MFK) te krijgen?
Middels de brieven van 7 oktober 2022 en 30 november 2022 is uw Kamer geïnformeerd over het voorstel voor een Uitvoeringsbesluit maatregelen tegen Hongarije op grond van de MFK-rechtsstaatsverordening. Het kabinet licht in deze brieven toe dat de problematiek rondom de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht als zodanig geen onderdeel uitmaakt van de procedure tegen Hongarije op grond van de MFK-rechtsstaatverordening. In aanvulling op het zo volledig mogelijk benutten van de MFK-rechtsstaatsverordening dringt Nederland er om die reden bij de Commissie op aan om ook andere instrumenten in te zetten om Hongarije te bewegen hervormingen door te voeren op het gebied van rechtsstatelijkheid. Zo wordt Hongarije onder meer via mijlpalen in het Hongaarse herstelplan aangezet tot het doorvoeren van hervormingen op het gebied van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht als voorwaarde om middelen uit het EU-Herstelfonds te kunnen ontvangen
Klopt het dat de Hongaarse regering wetten over onder meer hervormingen vaak pas kort voor de stemmingen publiceert? Hoe verhoudt zich dat tot adequate democratische controle en de mogelijkheid van burgers en maatschappelijke organisaties om input te leveren voor parlementaire debatten?
Dat klopt. In deze gevallen is er hierdoor onvoldoende ruimte gegeven voor de benodigde publieke consultaties.
Wat vindt u van de aanhoudende juridische status van «noodtoestand» in Hongarije?
Het is primair aan landen zelf te bepalen of er al dan niet een noodtoestand geldt en onder welke omstandigheden. Lidstaten dienen bij de vaststelling van dergelijke maatregelen echter wel te voldoen aan de vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit, tijdelijkheid en rechterlijke controle en tevens de waarden van de Unie van artikel 2 VEU, waaronder die van de democratie en de rechtsstaat, en internationale verdragsverplichtingen te respecteren. Nederland heeft, evenals de Commissie, zorgen geuit over de gevolgen van de voortdurende noodtoestand in Hongarije omdat het de regering in staat stelt per decreet te regeren en toegang tot informatie voor NGO’s en andere maatschappelijke organisaties beperkt is, met bijbehorende negatieve gevolgen voor het democratische proces.
Vindt u dat er een gerechtvaardigde grond is voor het bestaan van deze noodtoestand?
Zie antwoord vraag 26.
Welke inperkingen zijn onderdeel van deze noodtoestand?
Zie antwoord vraag 26.
Hoe verhoudt zich het langjarig voortduren van een noodtoestand (waarbij de rechtvaardiging van Corona overgaat in de oorlog met Oekraïne) met de normen die in de EU gelden voor een democratische rechtsstaat?
Zie antwoord vraag 26.
Vindt u dat EU-subsidies aan Hongarije moeten worden stopgezet indien blijkt dat een deel van EU-subsidies aan Hongarije in de zakken verdwijnt van Hongaarse oligarchen?
Middels de brieven van 7 oktober 2022 en 30 november 2022 is uw Kamer geïnformeerd over het voorstel voor een Uitvoeringsbesluit maatregelen tegen Hongarije op grond van de MFK-rechtsstaatsverordening.
Indien nee op vraag 30, wanneer bent u wel van mening dat EU-subsidies aan Hongarije stopgezet dienen te worden?
Zie antwoord vraag 30.
Ziet u problemen voor de legitimiteit van het Europees Parlement, waaronder als medewetgever in EU-verband, als de Europese Parlementsverkiezingen in Hongarije niet vrij en eerlijk verlopen?
Voor de democratische legitimiteit van het Europees Parlement is het zaak dat Europese parlementsverkiezingen vrij en eerlijk verlopen in elk van de 27 EU-landen waar de Europese parlementsverkiezingen plaatsvinden. Als verkiezingen niet vrij en eerlijk verlopen in een van de lidstaten heeft dat gevolgen voor de democratische legitimiteit van de in die lidstaat te verdelen zetels van het Europees Parlement.
Indien ja op vraag 32, hoe kunnen EU-instellingen zoals het Europees Parlement zelf, de Europese Commissie of specifiek Nederland ervoor zorgen dat de Europese verkiezingen in Hongarije vrij én eerlijk verlopen?
Het Office for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR) van de OVSE heeft naar aanleiding van de parlementsverkiezingen van april jl. in Hongarije, waarbij ODIHR een volledige waarnemingsmissie uitvoerde, geconcludeerd dat de verkiezingen weliswaar vrij, maar niet eerlijk zijn verlopen. Daarbij heeft ODIHR heldere aanbevelingen gedaan, waarbij de Commissie, het Europees Parlement en ook Nederland Hongarije blijvend oproepen deze aanbevelingen te implementeren.
Kijkend naar de neergang van de Hongaarse democratie, ziet u gevaren voor of gelijkenissen met andere democratieën?
Een sterke democratie met een goed functionerende rechtsstaat is nooit een gegeven. In ieder land kan het de verkeerde kant op gaan. Binnen de EU is het zaak aan alle EU-lidstaten om continue te blijven bezien waar de democratie versterkt kan en moet worden en zorgen te adresseren. Alle lidstaten hebben zich bij toetreding gecommitteerd aan de EU fundamentele waarden en dienen deze na te leven. Waar dit niet gebeurt en er schendingen van EU-verdragen plaatsvinden, is het primair aan de Commissie, als hoedster van de Verdragen, om op te treden.
Hoe plausibel is het dat, afgezien van Polen, meer EU-lidstaten in de toekomst een dergelijk traject kunnen volgen van democratisch verval? Is de EU heden ten dage beter in staat om dergelijke trajecten vanaf het eerste moment te herkennen en te stoppen?
Zie antwoord op vraag 34. Het kabinet constateert hierbij dat het EU-instrumentarium om rechtsstatelijke problemen aan te pakken over de jaren is uitgebreid. In 2020 is de Commissie bijvoorbeeld gestart met de publicatie van het jaarlijkse rechtsstaatsrapport, waarin zij verslag doet van de rechtsstatelijke situatie in de EU als geheel en in de lidstaten afzonderlijk. Sinds 2022 omvat het jaarlijkse rechtsstaatsrapport tevens aanbevelingen per lidstaat. Het instrument draagt zo bij aan het preventief en structureel monitoren van de rechtsstaat in de Unie om zo in een vroeg stadium eventuele rechtsstatelijke problemen in de Unie te kunnen identificeren, te bespreken en gezamenlijk tot oplossingen te komen. Ook worden via mijlpalen in herstelplannen lidstaten aangezet tot het doorvoeren van hervormingen op het gebied van de rechtsstaat als voorwaarde om middelen uit het EU-Herstelfonds te kunnen ontvangen. Daar waar EU-lidstaten de rechtsstatelijke beginselen die in de EU-verdragen zijn neergelegd, schenden, is handhavend optreden geboden, bijvoorbeeld via inbreukprocedures. Ook is het in dit licht positief dat de Commissie voor het eerst over is gegaan tot de inzet van de MFK-rechtsstaatsverordening om een lidstaat te bewegen tot hervormingen.
De afgezwakte Nederlandse inzet voor de nieuwe Europese landbouwgifverordening |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat de Europese lidstaten op 25 november 2022 bij elkaar komen in een raadswerkgroep om te onderhandelen over de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, zoals u schrijft in uw Kamerbrief?1
Zoals aangegeven in mijn brief van 17 november jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 600) zal op 25 november a.s. in een raadswerkgroep worden gesproken over het voorstel voor een verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Lidstaten worden in de gelegenheid gesteld om standpunten uit te wisselen en vragen te stellen. Er wordt nog niet onderhandeld over concrete tekstvoorstellen voor aanpassing van het voorstel, zoals dat door de Europese Commissie is gepresenteerd op 22 juni jl.
Zoals ik uw Kamer heb toegezegd in het Commissiedebat gewasbescherming op 20 oktober jl., informeer ik u voorafgaand en na afloop van deze besprekingen over de voorziene bespreekpunten respectievelijk de uitkomsten. Daarmee wil ik voldoen aan het informatieverzoek van de rapporteurs (kenmerk 2022D39627).
Kunt u bevestigen dat u in het BNC-fiche over de Nederlandse inzet schreef positief te staan tegenover een verbod op het gebruik van landbouwgif in gevoelige gebieden, met als uitzondering «de glastuinbouw of andere situaties waarin verwaaiing of afspoeling vanaf het landbouwperceel naar het milieu niet kan plaatvinden»?2
In het BNC fiche (Kamerstuk 22112-3472) staat dat het Kabinet op zich positief staat tegenover de verplichting om in gevoelige gebieden en in oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken én in zones van 3 meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater. Daarbij plaatst het Kabinet enkele kanttekeningen voor het gebruik binnen de landbouw. Die kanttekeningen hebben betrekking op de vraag of er wel voldoende rekening wordt gehouden met artikel 191, lid 3 van de VWEU3, over het generieke karakter van de beoogde zones, over de uitvoerbaarheid en naleefbaarheid van die zones en of er voldoende rekening wordt gehouden met afspraken die zijn gemaakt op andere beleidsterreinen. En tenslotte dat het voorstel juist te beperkt is ten aanzien van het gebruik buiten de landbouw. Nederland kent daar bijvoorbeeld een verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. zie ook antwoord op vraag 7.
Klopt het dat u er bij de onderhandelingen op 25 november voor zal pleiten dat het verbod op landbouwgif in gevoelige gebieden enkel zou moeten gelden voor gebruikbuiten de landbouw?
Bij de besprekingen op 25 november zal, indien het onderwerp «gevoelige gebieden» aan bod komt, worden ingebracht dat Nederland voorstander is van een verbod op professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw en dat voor het professioneel gebruik in de landbouw ook beperkingen noodzakelijk kunnen zijn. Nederland zal zich dan nog niet expliciet uitspreken welke beperkingen het betreft, anders dan dat Nederland vindt dat die beperkingen gerelateerd zouden moeten zijn aan de doelen die vanuit andere beleidsopgaven, zoals de Kaderrichtlijn water en de Vogel- en Habitatrichtlijnen al gelden in die gebieden. Daarmee wordt invulling gegeven aan het beleidskader dat is verwoord in het BNC fiche.
Kunt u bevestigen dat dit onder andere betekent dat u wilt blijven toestaan dat op landbouwgrond, dat in beschermde natuurgebieden ligt, nog steeds landbouwgif kan worden gespoten?
Uit het beleidskader in het BNC fiche volgt dat volgens de Nederlandse inzet het landbouwkundig gebruik van (bepaalde) gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden mogelijk is, zolang ervoor gewaakt wordt dat milieu, water- of natuurdoelen niet in gevaar komen. Dit gebeurt in Nederland bijvoorbeeld via het wettelijk gebruiksvoorschrift waarin restricties zijn opgelegd aan toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden, zoals de grondwaterbeschermingsgebieden.
Kunt u bevestigen dat dit niet overeenkomt met het BNC-fiche en een afzwakking daarvan is? Zo ja, waarom kiest u daarvoor?
De Nederlandse inzet is in lijn met de BNC-fiche. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u bevestigen dat deze inzet bovendien een afzwakking is van de nu geldende Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden, waarin in artikel 12 wordt gesproken van een volledig verbod of minimalisatie van het gebruik van landbouwgif in gevoelige gebieden, ook binnen de landbouw? Zo ja, waarom wilt u de bestaande regels afzwakken?
Ik kan niet bevestigen dat een afzwakken van artikel 12 aan de orde is. Artikel 12 van Richtlijn 2009/128 (EU) schrijft voor dat lidstaten het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in bepaalde kwetsbare gebieden minimaliseren of verbieden, dat passende risicobeheersmaatregelen worden genomen en dat- als het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nodig is- eerst het gebruik van laag-risicomiddelen en biologische bestrijdingsmiddelen wordt overwogen. Nederland heeft die bepaling geïmplementeerd door emissiebeperkende maatregelen in het Activiteitenbesluit milieubeheer en daarnaast door verwijzing naar de beheerplannen voor Natura 2000-gebieden en KRW stroomgebiedsplannen. In het geactualiseerde nationaal actieplan duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen 2022–2025 is dat nader uiteengezet (Kamerstuk 27 858, nr. 579).
Kunt u bevestigen dat u in het BNC-fiche schreef positief te staan «tegenover de verplichting om in (...) zones van 3 meter rondom (gevoelige) gebieden en oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken»?
Ja, Nederland staat positief tegenover de verplichting om in gevoelige gebieden en in oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken én in zones van 3 meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat u bij de onderhandelingen op 25 november zal pleiten voor slechtsbeperkingen op het gebruik van landbouwgif in de drie meter-bufferzones in plaats van een verbod?
Nee, dat klopt niet. Nederland pleit ervoor dat, indien een verbod op gebruik van toepassing is in het gevoelig gebied en oppervlaktewater, dat verbod ook zal gelden voor een drie-meter bufferzone. Met betrekking tot bufferzones langs watergangen zal Nederland er wel voor pleiten dat afspraken die in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en de uitvoering van de Nitraatrichtlijn daar al over zijn gemaakt met de Europese Commissie, worden gerespecteerd.
Indien in een deel van een gevoelig gebied sprake is van landbouwkundig gebruik en andere beperkingen gelden (in Natura 2000 gebieden komt beperkt landbouw voor. Ca 5 a 7% van de Nederlandse landbouw is gelegen in Natura 2000-gebieden), zal volgens de Nederlandse inzet in de bufferzone dezelfde beperking gelden. Dat is overigens alleen aan de orde indien er geen sprake is van een watergang tussen het gevoelige gebied en aangrenzend landbouwperceel. Bij een watergang geldt immers de verbodsbepaling.
Kunt u bevestigen dat dit niet overeenkomt met het BNC-fiche en een afzwakking daarvan is? Zo ja, waarom kiest u daarvoor?
Nee, dat kan ik niet bevestigen, het is geen afzwakking ten opzichte van het BNC-fiche. Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 8.
Kunt u uitleggen wat u bedoelt met «Nederland heeft ook gewezen op flexibiliteit voor de volgordelijkheid van Integrated Pest Manegement (IPM)-maatregelen»?3
Geïntegreerde gewasbescherming (IPM) is nu beschreven als een volgordelijkheid van maatregelen die planmatig overwogen moeten worden: eerst preventie, dan monitoring, dan inzet van niet-chemische methoden en als het echt niet anders kan dan een doelgerichte inzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen. En tenslotte een evaluatie van de effectiviteit van de maatregelen.
Deze volgordelijkheid van te overwegen maatregelen zou er niet toe moeten leiden dat te allen tijde de daadwerkelijke inzet van die maatregelen in die volgordelijkheid uitgevoerd moet worden. Er dient ruimte te zijn om, na een gemotiveerde afweging van maatregelen, daarvan af te kunnen wijken indien het strikt toepassen van de volgorde ertoe leidt dat gebruik en risico’s van gewasbeschermingsmiddelen daarmee juist toenemen of dat de inzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen dan te laat komt om plagen, ziekten en onkruiden nog effectief te bestrijden en met een grote kwantitatieve of kwalitatieve opbrengstderving gepaard gaat.
Kunt u bevestigen dat de volgordelijkheid van de maatregelen juist de essentie van IPM is (eerst preventieve maatregelen en daarna pas spuiten, indien onvermijdelijk)?
Het is inderdaad de essentie dat eerst zoveel mogelijk preventieve niet-chemische maatregelen worden genomen om het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen te voorkomen. Echter, er zijn situaties denkbaar dat, ná het nemen van preventieve niet-chemische maatregelen, de inzet van chemische middelen de voorkeur geniet boven het eerst inzetten van niet-chemische middelen of- methoden. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Kunt u bevestigen dat flexibiliteit in de volgordelijkheid van IPM-maatregelen het hele effect van IPM onderuit haalt? Zo ja, waarom kiest u daarvoor?
Dat kan ik niet bevestigen. Zie het antwoord op vraag 10 en 11.
Kunt u deze vragen op een zo kort mogelijke termijn beantwoorden, het liefst vóór 25 november 2022?
Ja.
De uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over het UBO-register |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) over het ultimate beneficial owner-register (UBO)?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het Hof de ongeldigheid heeft vastgesteld van de bepaling van de anti-witwasrichtlijn, waar het UBO-register op gebaseerd is?
Het Hof stelt vast dat de Europese wetgever met de anti-witwasrichtlijn een doelstelling van algemeen belang nastreeft die zelfs een ernstige inmenging in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende grondrechten, namelijk eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens, kan rechtvaardigen, en dat de toegang van het grote publiek tot informatie over uiteindelijk begunstigden kan bijdragen tot de verwezenlijking van die doelstelling. Echter, het Hof concludeert kort gezegd dat de bepaling in de Europese anti-witwasrichtlijn, die regelt dat lidstaten moeten zorgen dat een ieder van het algemeen publiek toegang moet krijgen tot UBO-informatie, onvoldoende onderbouwd en daarmee ongeldig is.
Bent u bekend met dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de informatie over de uiteindelijk begunstigden van binnen hun grondgebied opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten in alle gevallen voor het grote publiek toegankelijk is?
Ja. Artikel 30 lid 5, sub c van de Europese anti-witwasrichtlijn schrijft voor dat informatie over uiteindelijk begunstigden in alle gevallen toegankelijk is voor elk lid van de bevolking. Het Hof vindt deze passage onvoldoende onderbouwd en verklaart het daarom ongeldig.3
Het gevolg van de uitspraak is dat de verplichting voor lidstaten om het UBO-register voor het brede publiek toegankelijk te maken, komt te vervallen. Daarmee geldt voor lidstaten enkel nog de verplichting om toegang te geven tot informatie over uiteindelijk begunstigden nog voor bevoegde autoriteiten, meldingsplichtige instellingen en alle personen of organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen. Het Hof noemt specifiek pers en maatschappelijk organisaties als voorbeeld.4
Wat is uw reactie op de uitspraak van het Hof dat toegang van het grote publiek tot informatie over de uiteindelijk begunstigden een ernstige inmenging vormt in de grondrechten op eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens, die respectievelijk zijn neergelegd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest?
Zodra de uitspraak bekend werd, is besloten om het register te sluiten voor informatieverstrekkingen. Dit geldt voor alle partijen. Ik heb uw Kamer hierover direct geïnformeerd in de Kamerbrief van 22 november jl.5
De reden hiervoor is dat ik een analyse wil doen naar de gevolgen van de uitspraak voor Nederland. Op dit moment vindt een gezamenlijke juridische analyse plaats door de Ministeries van Financiën, Justitie en Veiligheid en Economische Zaken en Klimaat. Onderzocht wordt hoe de uitspraak van het Hof nationale wetgeving raakt.
Uit een eerste bestudering van de uitspraak van het Hof komt naar voren dat de verplichting voor lidstaten om UBO-gegevens op te nemen in een centraal register (het UBO-register) volgt uit de vierde Europese anti-witwasrichtlijn (AMLD4).6 Artikel 30, vijfde lid, van deze richtlijn schrijft voor aan wie lidstaten toegang moeten geven tot informatie in het UBO-register. Onder artikel 30, vijfde lid, AMLD4 was voorgeschreven dat toegang moesten hebben bevoegde autoriteiten (onderdeel a), meldingsplichtige instellingen (onderdeel b) en personen en organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen (onderdeel c). Met de vijfde anti-witwasrichtlijn7 (AMLD5) is onderdeel c van het vijfde lid zo gewijzigd dat informatie over uiteindelijk begunstigden in alle gevallen toegankelijk diende te zijn voor elk lid van de bevolking.
De uitspraak van het Hof ziet alleen op categorie c en heeft geen betrekking op de categorieën a en b. Dat betekent dat bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige instellingen toegang dienen te behouden. In Nederland hebben we echter niet al deze drie categorieën (onderdeel a tot en met c) expliciet in onze wetgeving benoemd. We zien in ieder geval wel voldoende grondslag om de informatieverstrekking aan bevoegde autoriteiten te herstellen.
In samenwerking met de Kamer van Koophandel zullen we daarom de informatieverstrekking aan de bevoegde autoriteiten op korte termijn weer herstellen. Het gaat daarbij om specifieke autoriteiten, die zijn aangewezen in het Handelsregisterbesluit 2008 op basis van criteria genoemd in artikel 30 van de vierde anti-witwasrichtlijn.
Voor Wwft-instellingen ligt het herstellen van informatielevering complexer. Daarom wordt hier nauwkeurig naar gekeken. Gezien het klantcontactonderzoek en de terugmeldplicht is er groot belang om ook deze instellingen weer aan te sluiten. De juridische implicaties van de uitspraak zijn op dit punt echter nog onduidelijk. Ook spelen hier uitdagingen in de uitvoering omdat de aansluiting van Wwft-instellingen in het register complex is. Sommige instellingen zijn namelijk rechtstreeks aangesloten op het register, andere via private tussenpartijen.
Wat betreft de derde categorie is het Hof helder. De verplichting voor lidstaten om het register voor het brede publiek open te stellen is onvoldoende onderbouwd en daarom ongeldig. Teruggevallen wordt op personen en organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen. Op dit moment is nog onduidelijk wat dit precies behelst, en of bijvoorbeeld de taak van journalisten of wetenschappelijke onderzoekers onder dit begrip valt. Onderzocht wordt of de Handelsregisterwet aanpassing behoeft, omdat deze voorschrijft dat bepaalde UBO-informatie door een ieder kan worden ingezien.
Zodra bovenstaande analyse verder uitgewerkt is en duidelijk is welke maatregelen genomen zullen worden, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Wat is uw reactie op het genoemde arrest?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens het UBO-register (tijdelijk) buiten werking te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u nemen ten einde recht te doen aan het genoemde arrest?
Zie antwoord vraag 4.
De uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over het UBO-register |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de Antiwitwasrichtlijn waarin het Hof stelt dat de bepaling dat het grote publiek in alle gevallen toegang moet hebben tot informatie over de uiteindelijk begunstigden van vennootschappen van de lidstaten ongeldig is?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie? Erkent u dat het openbare karakter van het UBO-register (ultimate beneficial owner) een (ernstige) aantasting is van de grondrechten van burgers, niet beperkt tot wat strikt noodzakelijk is en tot slot, niet evenredig is met het nagestreefde doel? Waar zijn ondernemers nu aan toe?
Kort gezegd concludeert het Hof dat de bepaling in de Europese anti-witwasrichtlijn, die regelt dat lidstaten moeten zorgen dat een ieder van het algemeen publiek toegang moet krijgen tot UBO-informatie, onvoldoende onderbouwd en daarmee ongeldig is. De verplichting voor lidstaten om het register voor het brede publiek open te stellen vervalt daarom.
De uitspraak oordeelt over de toegang tot informatie over uiteindelijk belanghebbenden. Ik benadruk dat het niet van invloed is op de plicht voor ondernemers (juridische entiteiten) om hun uiteindelijk belanghebbenden te registreren. Deze verplichting blijft dan ook van kracht.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan het verzoek om voorbereidingen te treffen om kwetsbare elementen van het UBO-register direct buiten werking te stellen, indien de uitspraak van het Hof van Justitie is dat elementen van het UBO-register in strijd zijn met de Europese waarborgen rondom privacy, zoals beschreven in de schriftelijke vragen van de VVD van 18 februari 2022?2
Zodra de uitspraak bekend werd, is besloten om het register te sluiten voor informatieverstrekkingen. Dit geldt voor alle partijen. Ik heb uw Kamer hierover direct geïnformeerd in de Kamerbrief van 22 november jl.7 Het is van groot belang dat zorgvuldig wordt omgegaan met het opnieuw verlenen van toegang tot informatie en het aansluiten van partijen op het register. Daarom vindt op dit moment een juridische analyse plaats naar de gevolgen van de uitspraak voor Nederland.
Wanneer gaat u opvolging geven aan de aangenomen motie Heinen en Van Dijk over het onverkort opvolgen van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie?3
Zie antwoord vraag 3.
Hoe snel verwacht u de openbare gegevens van het UBO-register definitief af te laten schermen door de Kamer van Koophandel (KvK)? Wanneer kan de Tweede Kamer een (wets)wijzigingsvoorstel tegemoetzien?
Op 22 november jl. heb ik naar aanleiding van de uitspraak van het Hof besloten om het UBO-register te sluiten voor informatieverstrekkingen. Dit betekent dat per die datum tijdelijk geen informatieverstrekkingen uit het register meer verzorgd worden.
Op dit moment wordt een juridische analyse over de uitspraak gedaan door de Ministeries van Financiën, Justitie en Veiligheid en Economische Zaken en Klimaat. Uit een eerste bestudering van de uitspraak van het Hof lijkt er een onderscheid gemaakt te kunnen worden tussen (i) bevoegde autoriteiten zoals opsporingsdiensten, (ii) Wwft-instellingen en (iii) het brede publiek. Voor een goede werking van het register is het van belang dat de eerste twee categorieën toegang hebben tot informatie uit het register. Voor bevoegde autoriteiten zien we voldoende grondslag om de informatielevering spoedig te herstellen. Deze autoriteiten worden daarom zo snel mogelijk opnieuw aangesloten op het register. Voor Wwft-instellingen ligt dit complexer en wordt nauwkeurig naar gekeken. Wat betreft de derde categorie is het Hof helder. Toegang voor het brede publiek wordt beperkt tot personen of organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen. Nader onderzocht moet worden wat deze term precies behelst.
Zodra de juridische analyse helder is en duidelijk is welke maatregelen genomen zullen worden, zal ik uw Kamer hierover direct informeren. Hierbij zal ik tevens ingaan of wetswijzigingen noodzakelijk zijn.
Deelt u de mening dat de eerdere toezegging, om geen boetes of taakstraffen op te leggen en handhaving alleen risico-gebaseerd plaats te laten vinden gericht op significante risico’s voor witwassen of andere strafbare activiteiten, tot de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van kracht moet blijven tot na het voltooien van de noodzakelijke (wets)wijzigingen inzake het UBO-register?
In mijn Kamerbrief van 14 april jl. heb ik aangegeven dat enkel risicogebaseerd zal worden gehandhaafd tot de uitspraak van het Hof, en niet steekproefsgewijs.8 Deze werkwijze wordt tot nader order gehandhaafd. Dit onderdeel wordt ook betrokken bij de beoordeling of wetsaanpassing nodig is. Hierover zal ik uw Kamer in een later stadium informeren.
Weet u of boetes of taakstraffen zijn opgelegd die op basis van deze uitspraak niet opgelegd hadden mogen worden? Zo ja, worden deze ondernemers gecompenseerd?
De uitspraak van het Hof ziet op toegang tot het register. Handhaving richt zich op de registratie. Op grond van de uitspraak van het Hof kunnen er derhalve geen onterechte boetes of taakstraffen zijn opgelegd. Ten aanzien van de registratieplicht wordt overeenkomstig de motie van uw Kamer enkel risicogebaseerd gehandhaafd en dit blijft tot nader order het geval.
Waarom gaat u met de Europese Commissie in overleg om te bezien welke informatieverstrekkingen wel mogelijk zijn? Wat is uw inzet en kan u toezeggen dat u niet meer informatieverstrekkingen zal toestaan dan strikt noodzakelijk is op basis van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie?
De uitspraak van het Hof betreft de uitleg van een Europese richtlijn. Het is daarom verstandig om duiding op de richtlijn en de gevolgen van de uitspraak van het Hof te krijgen van de Europese Commissie. Deze duiding helpt ons om de gevolgen voor Nederland beter in kaart te brengen. We zullen dit daarom gebruiken voor de juridische analyse over de uitspraak die nu door de betrokken ministeries gedaan wordt.
Voor een goede werking van het register is het van belang dat relevante partijen in het kader van het anti-witwasbeleid, zoals bevoegde autoriteiten en Wwft-instellingen, toegang hebben tot informatie uit het UBO-register. Het is daarom van belang dat deze partijen zo snel mogelijk weer op het register worden aangesloten. Zoals aangegeven bij de beantwoording op vraag 5, kan de aansluiting van sommige partijen op het register complex zijn, omdat voorkomen moet worden dat informatieverstrekkingen plaatsvinden die niet noodzakelijk zijn. Vandaar dat op dit moment een analyse gemaakt wordt, onder andere ten aanzien van welke partijen wanneer kunnen worden aangesloten. In ieder geval wordt gestart met de heraansluiting van bevoegde autoriteiten op het register.
Kunt u een overzicht geven van informatieverstrekkingen op basis van het UBO-register in andere Europese landen, welke hebben plaatsgevonden na de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie? Kunt u garanderen dat Nederland de regels niet strenger implementeert dan andere landen?
Met de uitspraak van het Hof vervalt de verplichting om UBO-informatie voor eenieder toegankelijk te maken. Dit betekent niet dat lidstaten dit niet mogen doen. Er is immers sprake van minimumharmonisatie. Mij is bekend dat een aantal lidstaten kiest voor een UBO-register dat volledig openbaar blijft, ondanks de onderhavige uitspraak van het Hof. Zoals gezegd, zijn voor Nederland de definitieve gevolgen nog niet bekend, omdat ik het belangrijk vind om de uitspraak van het Hof nader, uitgebreider te analyseren. Voor nu kan ik wel aangeven dat er sinds 22 november jl. geen informatieverstrekkingen aan private partijen of particulieren hebben plaatsgevonden en dat nu is gestart met het heraansluiten van bevoegde autoriteiten op het register.
Het nieuws dat alle ambtenaren in Brussel een grote loonsverhoging krijgen |
|
Jasper van Dijk , Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat alle ambtenaren die voor de instellingen van de Europese Unie werken, dit jaar een totale loonsverhoging van 7 procent krijgen?1
De loonsverhoging komt voort uit de Verordening tot vaststelling van het ambtenarenstatuut. Daarin staat een standaardmethode voor het berekenen van salarisstijgingen voor EU-ambtenaren, die is gebaseerd op de loonontwikkeling van ambtenaren van centrale overheden in tien (referentie)lidstaten. Nederland heeft tegen deze methode gestemd bij de aanpassing van het EU-ambtenarenstatuut in 2014.
De uitkomst van de standaardmethode is voor 2022 een verhoging van 4,4% voor EU-ambtenaren. Daarnaast worden de lonen van EU-ambtenaren met 2,5% verhoogd met een uit 2020 uitgestelde verhoging. In 2020 hebben de EU-ambtenaren deze verhoging van 2,5% niet ontvangen, omdat het BBP in de gehele EU met meer dan 3% was gedaald vanwege de coronacrisis. In 2022 heeft het BBP van de gehele EU het niveau van voor de coronacrisis bereikt en daarom hebben de EU-ambtenaren alsnog recht op deze verhoging.
Het kabinet vindt dat gekeken moet worden in hoeverre deze methode duurzaam is in het geval van hoge inflatieperioden, zoals nu het geval is. Om die reden heeft Nederland met de overige leden van de Raad middels artikel 241 VWEU de Europese Commissie gevraagd dit te bestuderen en eventueel maatregelen te nemen2. De Europese Commissie heeft laten weten nu geen noodzaak te zien om maatregelen te treffen.
Vindt u het correct dat deze loonsverhoging bovenop het al riante salaris van Europarlementariërs en Eurocommissarissen zal komen?2
Zie het antwoord op vraag 1. Het kabinet heeft eerder al aangegeven bezwaren te hebben tegen de methode die is gebruikt bij de berekening van de salarissen en vindt dat tevens gekeken moet worden in hoeverre deze methode duurzaam is in het geval van hoge inflatieperioden, zoals nu het geval is.
Wat vindt u van de verklaring van de lidstaten dat budgetoverschrijdingen die voortkomen uit deze verhoging niet mogen worden vergoed uit andere niet gerelateerde potjes?
De Raad heeft zorgen geuit over de houdbaarheid van automatische salarisindexatie bij de Europese instellingen in tijden van hoge inflatie en de hoge druk die dit meebrengt op de administratieve uitgaven in 2023 en verder. Daarom heeft de Raad bij de Ecofin van 6 december4 j.l. een verklaring aangenomen waarin de Commissie wordt opgeroepen om uiterlijk 1 juni 2023 met maatregelen te komen om de houdbaarheid van de administratieve uitgaven van de EU te borgen. Deze oproep aan de Commissie houdt verband met het eerder genoemde verzoek van de Raad aan de Commissie op grond van artikel 241 VWEU om met maatregelen te komen m.b.t. de duurzaamheid van de methode voor salarisstijgingen ten tijde van hoge inflatie. Hiermee komt het kabinet tegemoet aan de motie-Van Wijngaarden5 over het versoberen van de methode voor salarisstijgingen van EU-ambtenaren. Het kabinet is van mening dat eventuele extra uitgaven binnen de daarvoor bestemde begrotingshoofdstukken moeten worden gedekt en geen beslag moeten leggen op andere begrotingshoofdstukken.
Erkent u dat ambtenaren werkzaam bij de Europese instellingen al veel voordelen kennen, zoals hoge onkostenvergoedingen en een lager belastingtarief?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het verdedigbaar dat ambtenaren, zoals Eurocommissarissen, met een jaarlijks inkomen van boven de 200.000 euro nog een loonstijging krijgen van 7 procent?
Ambtenaren werkzaam bij Europese instellingen kunnen aanspraak maken op onkostenvergoedingen en een lager belastingtarief. De loonstijging kan worden verklaard door de standaardmethode voor het berekenen van salarisstijgingen voor EU-ambtenaren. De stijging geldt voor alle EU-ambtenaren, en ook de commissarissen. Of dit verdedigbaar is, is onderdeel van de vraag naar de duurzaamheid van de methode voor berekening van salarisstijgingen waar de Raad de Commissie om heeft gevraagd. De Europese Commissie heeft laten weten nu geen noodzaak te zien om maatregelen te treffen. Zoals in de beantwoording op de vragen 1 en 3 beschreven, spoort Nederland met de Raad de Commissie andermaal aan om de vraag rondom duurzaamheid van de rekenmethode te beantwoorden en waar nodig met maatregelen te komen.
Deelt u het ongemak dat juist de 7 procent loonstijging voor de hogere inkomens een behoorlijke extra kostenpost vormt op de Europese Begroting?
In en met de Raad heeft Nederland zorgen geuit over de duurzaamheid van dergelijke loonstijgingen. Hieruit is het artikel 241-verzoek van de Raad, genoemd in het antwoord op vraag 1, aan de Commissie voortgekomen om de Commissie aan te sporen met voorstellen te komen om de druk van de administratieve uitgaven te verlichten. De Commissie heeft laten weten nu geen noodzaak te zien om maatregelen te treffen. Zoals in de beantwoording op vraag 3 beschreven, spoort Nederland met de Raad de Commissie verder aan om met maatregelen te komen.
Wat wordt uw inzet richting de Europese Commissie, die volgend jaar de mogelijkheid heeft om het personeelsreglement te herzien? Gaat u invoering van een Balkenende-norm bepleiten, een maximumsalaris voor Europese topfunctionarissen?
In lijn met de Europese Raadsconclusies over het MFK van juli 20206 is Nederland kritisch over eventuele verhogingen van de administratieve uitgaven van Europese instellingen betreffende onder andere salarissen, personeel, en gebouwen. Daarnaast heeft het kabinet – zoals opgenomen in de beantwoording op de vragen 1, 2, 5 en 6 – zorgen over de houdbaarheid van automatische salarisindexatie bij de Europese instellingen in tijden van hoge inflatie en de hoge druk die dit meebrengt op de administratieve uitgaven.
Zoals in de beantwoording op de vragen 1 en 3 is beschreven, spoort Nederland met de Raad de Commissie aan om met maatregelen te komen om de houdbaarheid van administratieve lasten te garanderen.
Bent u daarnaast bereid te pleiten voor een verlaging van de topsalarissen in Brussel, waardoor zij meer in lijn komen met de salarissen van ambtenaren in de lidstaten, zoals Nederland? Zo nee, hoe voorkomt u dat dit elk jaar tot ergernis leidt?
Zie antwoord vraag 7.
Europese belemmeringen voor het invoeren van een kwaliteitseis voor bio-ethanol |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Herinnert u zich het commissiedebat Duurzaam vervoer van 29 juni jl., waarin u aangaf de reactie van de Europese Commissie op de vraag of de richtlijn Brandstofkwaliteit de invoering van een kwaliteitseis voor ethanol verbiedt te willen afwachten, dat het een terechte vraag is waarom andere lidstaten wel een kwaliteitseis hebben ingevoerd en dat u niet voornemens was om extra belemmeringen op te werpen voor bio-ethanol?
Ja, dat herinner ik me.
Bent u bekend met het bevestigende antwoord van de Europese Commissie1 op de vraag van Europarlementariër Tom Berendsen (EVP) of het klopt dat het lidstaten vrijstaat om voor te schrijven dat enkel zuivere ethanol bijgemengd kan worden in benzine, voor zover deze ethanol voldoet aan de kwaliteitsvereisten van Richtlijn 2009/30/EG met betrekking tot brandstofkwaliteit? Is ditzelfde antwoord door de Commissie ook naar u gecommuniceerd in antwoord op uw vragen?
Het schriftelijke antwoord van Eurocommissaris de heer Timmermans namens de Europese Commissie is tweeledig en in die zin kan uit het antwoord van de Commissie niet geconcludeerd worden dat het lidstaten vrijstaat om voor te schrijven dat enkel zuivere ethanol bijgemengd kan worden in benzine, voor zover deze ethanol voldoet aan de kwaliteitsvereisten van Richtlijn 2009/30/EG met betrekking tot brandstofkwaliteit (FQD-richtlijn). De Commissie geeft in de tweede alinea van haar antwoord juist aan dat het lidstaten niet is toegestaan om gedenatureerde dan wel zuivere ethanol voor bijmenging in benzine te verbieden, indien deze ethanol voldoet aan de FQD-eisen. In termen van de FQD-richtlijn: het is lidstaten niet toegestaan om het in de handel brengen van brandstoffen te verbieden, beperken of belemmeren, indien deze brandstoffen voldoen aan de eisen van de FQD.
De Commissie nuanceert vervolgens het antwoord, door op te merken dat het lidstaten wel is toegestaan om het gebruik van één soort ethanol te stimuleren, zolang een dergelijke nationale bepaling in overeenstemming is met het EU-recht. Als voorbeeld haalt de Commissie het stimuleren van bijvoorbeeld zuivere ethanol aan, om zodoende te kunnen worden meegeteld voor het bereiken van het bijzonder nationaal streefcijfer voor vervoer in het kader van de Richtlijn hernieuwbare energie (RED). Vertaald naar het Nederlandse RED-systeem van energie voor vervoer, verankerd in titel 9.7 van de Wet milieubeheer, zou dit betekenen dat alleen het leveren van een biobrandstof met zuivere ethanol in aanmerking zou komen voor verkrijging van hernieuwbare brandstofeenheden (HBE’s). HBE’s vertegenwoordigen een marktwaarde en dus zou het leveren van een biobrandstof met zuivere ethanol een prijsvoordeel opleveren ten opzichte van leveringen van biobrandstof met gedenatureerde ethanol.
Echter, in de Nederlandse praktijk zou een keuze om biobrandstof met zuivere ethanol via het RED-systeem van energie voor vervoer te stimuleren, tegelijkertijd leiden tot strijdigheid met de hiervoor aangehaalde verbodsbepaling uit de FQD. De (gemaximeerde) jaarverplichting voor conventionele biobrandstoffen die voor HBE’s in aanmerking komen worden in Nederland feitelijk volledig gerealiseerd met tot benzine-E10 bijgemengde bio-ethanol. Tankstations zijn immers wettelijk verplicht om met hun benzinepompen ten minste voor de helft benzine-E10 aan te bieden (naast bijvoorbeeld Euro 98). Met HBE’s gestimuleerde benzine-E10, indien bijgemengd met zuivere ethanol, zal een prijsvoordeel opleveren ten opzichte van benzine-E10, bijgemengd met gedenatureerde ethanol, en deze uit de markt drukken. Kortom, het aan de ene kant stimuleren van bijmenging in benzine-E10 met zuivere ethanol in het kader van de RED door het ontvangen van HBE’s, leidt aan de andere kant tot het beperken of belemmeren van het in de handel brengen van gedenatureerde ethanol in E10-benzine, hetgeen niet is toegestaan ingevolge de FQD.
Het antwoord van Eurocommissaris de heer Timmermans namens de Commissie stemt overeen met het antwoord dat het Ministerie van IenW ambtelijk vanuit de Commissie heeft ontvangen.
Deelt u de constatering dat er geen Europese belemmeringen zijn om ook in Nederland een kwaliteitseis voor bio-ethanol in te voeren, aangezien er geen bepaling in de Richtlijn Brandstofkwaliteit (FQD) is die lidstaten verbiedt het gebruik van enkel ongedenatureerde ethanol voor te schrijven en de Renewable Energy Directive (RED) lidstaten vrijlaat bij het inzetten van de instrumenten die zij nodig achten om de doeleinden van de RED te realiseren?
Nee, die constatering deel ik niet zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 2.
Onderkent u het feit dat met het inzetten van bio-ethanol tot 95% aan broeikasgasemissies kan worden gereduceerd en dat het invoeren van een kwaliteitseis ervoor kan zorgen dat het invoeren van juist minder duurzame bio-ethanol uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten wordt voorkomen?
Dit is een mogelijk gevolg, maar uit het onderzoek van TNO blijkt dat ook andere effecten kunnen optreden, waardoor juist de gewenste ontwikkeling en inzet van geavanceerde bio-ethanol wordt belemmerd.
Bent u bereid, gezien het antwoord van de Europese Commissie dat er geen Europese wetgeving is die een kwaliteitseis voor bio-ethanol verbiedt, het feit dat andere lidstaten al gebruik maken van een dergelijke kwaliteitseis, en uw eigen voornemen om geen extra belemmeringen op te werpen voor bio-ethanol, opnieuw te bezien of er ook in Nederland een kwaliteitseis voor bio-ethanol kan worden ingevoerd en deze zo spoedig mogelijk uit te werken?
Zoals ik reeds heb toegelicht in mijn Kamerbrief2 van 24 juni 2022 ben ik niet voornemens de kwaliteitseis in te voeren.
Zoals in deze brief is aangegeven maakt de kwaliteitseis geen onderscheid op basis van CO2-reductie, maar op basis van ethanolspecificatie. Hierdoor zal voor niet-Europese ethanol meer invoerheffing moeten worden betaald. Hieronder valt ook geavanceerde ethanol van buiten de EU, dat door deze extra kosten minder aantrekkelijk wordt voor importeurs. Hoewel er momenteel slechts beperkte productiecapaciteit voor geavanceerde ethanol buiten de EU is, kunnen toekomstige ontwikkelingen snel gaan.
Bovendien laten de recente cijfers van de Nederlandse Emissieautoriteit3 zien dat het aandeel ethanol uit geavanceerde grondstoffen sterk groeit. De REDII stimuleert dit ook, doordat steeds hogere CO2-reductie-eisen worden gesteld aan nieuwe ethanolinstallaties. Daarmee zou een kwaliteitseis op bio-ethanol zelfs negatieve effecten op de uitstoot van CO2 kunnen hebben, terwijl de verplichting juist CO2-reductie als doel stelt.
De RED III biedt concretere handvatten om specifieker CO2-reductie in de keten te belonen. Ik overweeg dit bij de nationale implementatie ook door te voeren. Daarvoor zijn bij de RED II implementatie ook handvatten in onze nationale wetgeving opgenomen (de broeikasgasreductie-eenheid, BKE), met uitgestelde inwerkingtreding.4
De rapportage van de Europese Rekenkamer |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitspraken van de president van de Europese Rekenkamer tegen Politico?1
Ja.
Deelt u de zorgen over het feit dat er in toenemende mate fouten worden gevonden in de budgetten van Europese Commissie door de Europese Rekenkamer?
Ja, ik deel de zorg dat nog steeds ieder jaar teveel fouten worden gemaakt in de rechtmatigheid van de uitgaven van de EU-begroting. Dit zijn overigens niet alleen de uitgaven in direct beheer van de Europese Commissie, maar met name ook uitgaven die in gedeeld beheer met de lidstaten worden gedaan. De ERK schat het foutenpercentage bij de uitgaven over 2021 op 3,0%, dit was in 2020 2,7%. De tolerantiegrens ligt op 2,0%. Het klopt dat het foutenpercentage voor de uitgaven in de afgelopen jaren licht gestegen is. In de jaren daarvoor is het foutenpercentage gedaald. Onderstaande grafiek geeft een beeld van de ontwikkeling van het foutenpercentage sinds 2007 en de Nederlandse stemming bij de Raadsaanbevelingen aan het Europees Parlement voor decharge van de EU-begroting.
Op welke wijze is de Nederlandse regering van plan de problemen met de controle op uitgaven en het tegengaan van frauderisico’s aan te kaarten mede gelet op het feit dat Nederland nettobetaler is aan de Europese Unie (EU) en de Europese Commissie nog nooit een goedkeurende verklaring heeft ontvangen?
Op basis van het jaarverslag stelt de Raad ieder jaar Raadsaanbevelingen op voor het Europees Parlement, dat decharge verleent aan de Europese Commissie over de uitvoering van de Europese begroting. Nederland zet zich in de discussies in de Raad al jaren actief in voor kritische Raadsaanbevelingen die de conclusies en aanbevelingen van de ERK voldoende reflecteren. Het kabinet heeft daarbij in het verleden tegengestemd indien het foutenpercentage te hoog was en daarnaast ook geen verbetering zichtbaar was of de Raadsaanbevelingen volgens het kabinet niet stevig genoeg waren. Nederland heeft hierbij vaak samen opgetrokken met Zweden. Het kabinet zal zich ook dit jaar in de discussie in de Raad hard maken voor Raadsaanbevelingen die de conclusies van de ERK in voldoende mate reflecteren.
Het kabinet is van mening dat het niet uit zou moeten maken of een land nettobetaler of -ontvanger is. Voorop staat dat voorkomen moet worden dat fouten worden gemaakt met publiek geld.
Met betrekking tot het voorkomen van fraude merkt het kabinet op dat het foutenpercentage geen indicator is voor fraude, zoals ook de ERK aangeeft in het jaarverslag, maar een indicator van rechtmatigheid. De ERK meldt gevallen van fraude bij het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF). Het is vervolgens aan OLAF om te besluiten of een administratief onderzoek wordt ingesteld. OLAF werkt hierbij zo nodig samen met de autoriteiten van de lidstaten en het EOM.
Deelt u de zorgen van de Europese Rekenkamer over risico’s op leningen aan derde landen? Hoe worden deze risico’s nu zichtbaar gemaakt in de EU-begroting en voor zover van toepassing op de Rijksbegroting?
De president van de ERK heeft aangegeven dat de oorlog in Oekraïne risico’s met zich meebrengt voor de EU-begroting, als gevolg van uitgegeven leningen en het risico dat Oekraïne deze niet kan terugbetalen. Eind 2021, dus nog voor het uitbreken van de oorlog en had Oekraïne nog 4,7 miljard euro aan leningen bij de Commissie lopen, met name vanuit enkele bestaande Macro Financiële Bijstand-programma’s (MFB). Sinds het uitbreken van de oorlog heeft Oekraïne verdere steun van de Unie ontvangen, waaronder in de vorm van concessionele leningen in het kader van nieuwe MFB-programma’s.
Op de Europese begroting is een gemeenschappelijk voorzieningenfonds (GVF) opgericht waar voor garanties een voorzieningspercentage wordt bepaald. Indien leningen niet terugbetaald worden door de ontvangende partij zal het GVF de eerste verliezen dekken.
De jaarrekeningen2 van de Europese Unie bevatten informatie over de verschillende financiële instrumenten van de Unie, waaronder leningen aan derde landen en daarbij behorende garanties. In de Rijksbegroting wordt het Nederlandse aandeel van Europese garanties verantwoord op de begroting van het Ministerie van Financiën.
Deelt het kabinet de zorgen dat de Europese Rekenkamer niet alle informatie krijgt die zij nodig heeft om haar werk te kunnen doen? Op welke wijze gaat het kabinet dit probleem aan de kaak stellen bij de Europese instellingen en in de Raad?
Het kabinet is eerder in antwoord op vragen van het lid van Wijngaarden ingegaan op deze kwestie.3 Het kabinet is van mening dat alle EU-instellingen, binnen de kaders van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) art. 287 en de regels uit het Financieel Reglement, door Europese Rekenkamer gevraagde informatie beschikbaar dienen te stellen.
In dit geval betreft het een specifieke zaak tussen twee EU-instellingen, waar het kabinet geen partij is. In algemene zin zal de kabinet zich bij de besprekingen van het jaarverslag van de ERK uitspreken over transparantie en een oproep doen om de ERK van alle informatie te voorzien die zij nodig acht voor de uitvoering van haar taken.
Is het kabinet voornemens tegen het verlenen van décharge aan de Europese Commissie te stemmen en het signaal af te geven dat in een tijd van afnemend vertrouwen in de politiek de juistheid van de besteding van EU-gelden alleen maar in belang is toegenomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 stelt de Raad ieder jaar Raadsaanbevelingen op voor het Europees Parlement, dat de daadwerkelijke decharge verleent aan de Europese Commissie over de uitvoering van de Europese begroting. Het kabinet kan dus niet voor of tegen decharge stemmen, maar wel voor of tegen de aanname van Raadsaanbevelingen aan het Europees Parlement over de decharge.
In januari 2023 starten de inhoudelijke en technische besprekingen in het ambtelijke Begrotingscomité, die resulteren in aanbevelingen van de Raad aan het Europees Parlement. Nederland wil deze besprekingen eerst afwachten voor het een standpunt in neemt. De Ecofinraad beslist, waarschijnlijk in februari of maart, met gekwalificeerde meerderheid over het dechargeadvies (op basis van art. 319 VWEU).
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zal het kabinet zich inzetten voor Raadsaanbevelingen die de conclusies van de ERK voldoende reflecteren en heeft Nederland in het verleden tegengestemd indien dit niet het geval was. Indien de concept-Raadsaanbevelingen dit jaar een onvoldoende krachtig signaal geven met betrekking tot het overschrijden van de materialiteitsgrens zal het kabinet tegen aanname daarvan stemmen.
Het openen van een EU-attractie in Den Haag |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verbazing over Brusselse plannen voor «EU-attractie» in Den Haag»?1
Ja.
Kunt u dit EU-propaganda-project direct een halt toeroepen? Zo nee, waarom niet?
«Europa Experience» is een initiatief van het Europees Parlement, dat voornemens is de tentoonstelling in alle lidstaten uit te rollen. De desbetreffende lidstaat heeft daar geen rol bij, noch in de accordering of begroting, noch in de uitvoering. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Klopt het dat alleen al voor de inrichting van het pand 1,5 tot 2 miljoen euro beschikbaar is?
Navraag bij het Europees Parlement leert dat het nog niet mogelijk is concrete bedragen te bevestigen. Kosten voor aankoop of huur, alsmede voor inrichting en exploitatie van het pand zijn afhankelijk van het pand dat geïdentificeerd wordt aan de hand van een openbare oproep tot inschrijving na een eerste prospectiefase.
Welk budget is er voor de aankoop en exploitatie van het pand?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe legt u deze verspilling van belastinggeld uit aan al die Nederlanders die hun energierekening en hun boodschappen amper kunnen betalen?
Zoals bekend heeft de Raad, in algemene zin, het Europees Parlement opgeroepen terughoudendheid te betrachten in de administratieve uitgaven. Zoals eveneens bekend zet Nederland in op een prudente begroting voor alle Europese instellingen. De huidige sociaaleconomische situatie onderstreept andermaal het belang daarvan
Groeiende uitgaven van bedrijven voor de lobby in Brussel |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport van lobbywaakhond Corporate Europe Observatory, waaruit blijkt dat de 50 bedrijven met het grootste lobbybudget in 2022 nu reeds 120 miljoen euro hebben uitgegeven om beleid te beïnvloeden?1
Het rapport gaat met name in op de toename in 2022 van het totale lobbybudget van de 50 bedrijven met het hoogste lobbybudget in de EU ten opzichte van het lobbybudget in 2015. Het kabinet is van mening dat het individuele bedrijven vrij staat om te bepalen of en hoe zij invulling geven aan lobbyactiviteiten als onderdeel van de bedrijfsvoering. Het is voor het kabinet met name van belang dat interacties tussen EU-instellingen en lobbyisten plaatsvinden volgens de bestaande regels, zoals bijvoorbeeld gedragscodes en het verplichte transparantieregister.
Erkent u dat dit een exorbitante stijging is ten opzichte van de uitgaven uit 2015 (van 90 naar 120 miljoen euro, een verhoging met een derde)?2
Het is niet aan het kabinet om hier een inhoudelijk oordeel over te vellen.
Deelt u de mening dat deze toename uitwijst dat de bedrijvenlobby effectief en lonend is?
De omvang van het lobbybudget als zodanig zegt niets over de effectiviteit van de lobbyactiviteiten. De inbreng van bedrijven bij de totstandkoming van nieuwe wetgeving en beleid is slechts een onderdeel van een traject met vele betrokkenen.
Wat vindt u ervan dat met name Big Tech (Apple, Google en Meta) het lobbybudget heeft opgekrikt?
Het staat individuele bedrijven vrij om te bepalen of en hoe zij invulling geven aan lobbyen als onderdeel van hun werkzaamheden. Het is voor het kabinet met name van belang dat interacties tussen EU-instellingen en lobbyisten plaatsvinden volgens de bestaande regels, zoals gedragscodes en het verplichte transparantieregister. Het naleven van deze regels zorgt dat de verschillende belangen transparant zijn en zorgvuldig worden gewogen bij de totstandkoming van nieuw beleid.3
Erkent u dat de invloed van NGO’s veel kleiner is dan het grootbedrijf (1867 tegenover 3266 lobbybijeenkomsten)? Wat onderneemt u om dit meer in balans te brengen, conform de motie-Van Dijk (35 663, nr. 19)?
Op basis van het aantal georganiseerde lobbybijeenkomsten kan niet geconcludeerd worden dat de invloed van het grootbedrijf groter zou zijn dan de invloed van NGO’s. Het is voor het kabinet vooral van belang dat interacties tussen lobbyisten en EU-instellingen plaatsvinden volgens de bestaande regels, zoals het verplichte transparantieregister en gedragscodes.
In de motie van Dijk (35 663, nr. 19) wordt verwezen naar de gesprekken die de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de EU voert. In april jl. publiceerde de Permanente Vertegenwoordiging een gesprekkenlijst over de periode 2020–2021 naar aanleiding van een WOB-verzoek.4 Verreweg de meeste gesprekken van de Permanente Vertegenwoordiging zijn met de EU-instellingen of met vertegenwoordigers van andere lidstaten. Daarnaast staat de Permanente Vertegenwoordiging ook open voor contacten met andere belanghebbenden wanneer zij daartoe het initiatief nemen, zoals maatschappelijke organisaties, vakorganisaties, kennisinstellingen en het bedrijfsleven.
Het kabinet acht het noodzakelijk dat de Nederlandse diplomaten in Brussel met verschillende stakeholders spreken om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van belangen die relevant zijn voor besluitvorming. Dit is nadrukkelijk onderdeel van het takenpakket van de Permanente Vertegenwoordiging. Nederlandse diplomaten zijn daarbij goed in staat om de positie en achtergronden van de verschillende stakeholders op waarde te schatten en daarmee rekening te houden.
Hoe maakt u de lobby van het grootbedrijf transparanter en wat doet u om hun invloed binnen de perken te houden?
Zoals bekend wordt door Nederland een actieve agenda gevoerd om het
transparantiebeleid van de EU te moderniseren en de EU besluitvormingsprocedure inzichtelijker en toegankelijker te maken. Zo heeft het kabinet in het onderhandelingstraject rondom het verplichte transparantieregister ingezet op het transparanter maken van de interacties tussen belangenvertegenwoordigers en de Europese instellingen. Mede dankzij het verplichte transparantieregister zijn er meer data beschikbaar over en inzage in deze interacties. Dit maakt onderzoek naar de interacties mogelijk, zoals ook dit onderzoek van Corporate Europe Observatory.
De Europese Parlementsverkiezingen van 2024 naar aanleiding van het kabinetsstandpunt over het initiatiefvoorstel van het Europees Parlement over de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (Europese Kiesakte) d.d. 17 juni 2022 |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) toelichten hoeveel niet-Nederlandse EU-ingezetenen tijdens de Europese Parlementsverkiezingen (EP-verkiezingen)in 2019 stemgerechtigd waren en wat uiteindelijk de opkomst was onder deze kiezersgroep?
Anders dan bij de verkiezingen voor gemeenteraden en waterschapsbesturen dienen niet-Nederlandse EU-burgers die bij de Europees Parlementsverkiezingen (hierna: EP-verkiezing) in Nederland willen stemmen voor een Nederlandse kandidaat zich te registreren bij de gemeente waar zij als ingezetene staan ingeschreven. Deze registratie is nodig omdat Europese regelgeving burgers van Europese lidstaten de mogelijkheid geeft om bij de EP-verkiezing te stemmen voor een kandidaat uit de lidstaat van verblijf of de lidstaat van nationaliteit.
Het aantal stemgerechtigden binnen deze groep is daarmee het aantal niet-Nederlandse EU-ingezetenen dat zich heeft geregistreerd om in Nederland te kunnen stemmen voor een Nederlandse kandidaat. Voor de EP-verkiezing in 2019 waren dit 56.637 personen. Voor de EP-verkiezing in 2014 ging het om 48.169 personen.1 Nederland houdt niet bij hoeveel van deze personen daadwerkelijk zijn gaan stemmen.
Kan de Minister van BZK toelichten op welke wijze deze kiezersgroep is geïnformeerd over de registratie voor de EP-verkiezingen?
Niet-Nederlandse EU-burgers die in Nederland verblijven (ook wel mobiele EU-burgers genoemd) worden op verschillende wijzen geïnformeerd over de uitoefening van het kiesrecht in Nederland bij de gemeenteraads-, waterschaps- en EP-verkiezingen. Het kabinet doet dit onder meer door op rijksoverheid.nl relevante informatie over actief en passief kiesrecht bij deze verkiezingen beschikbaar te stellen in zowel het Nederlands als het Engels.
Gemeenten hebben daarnaast voor de registratie voor de EP-verkiezingen een wettelijke verplichting om iedere niet-Nederlandse EU-burger die zich van buiten Nederland in de gemeente vestigt het formulier toe te sturen waarmee deze persoon zich kan registreren om bij de EP-verkiezingen in Nederland te stemmen voor een Nederlandse kandidaat. De begeleidende brief bij dit zgn. Y32-formulier is vertaald in het Engels, Duits en Frans. Ook zijn gemeenten verplicht om ten minste zes weken voor de dag van de kandidaatstelling de mogelijkheid van registratie opnieuw onder de aandacht te brengen.2
In aanloop naar de afgelopen EP-verkiezingen zijn gemeenten middels verschillende nieuwsbrieven van het Ministerie van BZK gewezen op de verplichting tot het informeren van niet-Nederlandse EU-burgers. Ook het registratieformulier en de tekst voor de aanschrijfbrief (vertaald in het Engels, Duits en Frans) zijn daarbij met gemeenten gedeeld.3 In aanloop naar de EP-verkiezingen van 2024 zal ik gemeenten opnieuw wijzen op het belang van het informeren van de niet-Nederlandse EU-burgers in hun gemeente.
Zoals gebruikelijk heeft het Ministerie van BZK de afgelopen EP-verkiezing ook geëvalueerd. Daarbij zijn via een enquête vragen gesteld aan gemeenten over het informeren van de groep niet-Nederlandse EU-burgers. Uit deze enquête kwam naar voren dat 98% van de gemeenten die hebben deelgenomen aan de enquête niet-Nederlandse EU-burgers tenminste zes weken voor de dag van de kandidaatstelling actief gewezen heeft op de mogelijkheid om zich in Nederland te registreren voor de EP-verkiezingen. 62% van de gemeenten gaf aan niet-Nederlandse EU-burgers die voor die tijd buiten Nederland woonachtig waren bij vestiging in de gemeente het Y-32 formulier te hebben gestuurd.4 Dit blijft dus een belangrijk aandachtspunt in de aanloop naar de eerstvolgende Europees Parlementsverkiezingen.
In 2022 heb ik ook met uw Kamer gesproken over het voorstel van de Europese Commissie (hierna: EC) ter herziening van de richtlijn voor kiesrecht van mobiele EU-burgers bij gemeenteraadsverkiezingen (94/80/EG)5 en de verkiezingen van het Europees Parlement (93/109/EG).6 Het hoofddoel van beide wijzigingen is het verbeteren van de informatieverstrekking aan mobiele EU-burgers.
Het BNC-fiche dat is opgesteld naar aanleiding van dit voorstel van de EC geeft het standpunt van het kabinet weer.7 Kortheidshalve verwijs ik daar naar, waarbij ik er uit licht dat het kabinet veel waarde hecht aan het informeren van mobiele EU-burgers over hun actief en passief kiesrecht en dit is dan ook onderdeel van het bestaande beleid.
Het kabinet is daarbij van mening dat Nederland momenteel al voldoet aan de informatieplicht om mobiele EU-burgers tijdig en eenvoudig in ten minste twee talen te informeren over regels voor registratie. Wel zal het kabinet in aanloop naar de EP-verkiezingen van 2024 inzetten op verdere uitbreiding van de informatieverstrekking aan niet-Nederlandse EU-burgers. Zo zal het kabinet o.a. met de Kiesraad in gesprek gaan over het uitbreiden van de Engelstalige informatie op hun website, naast de informatievoorziening op rijksoverheid.nl. Het kabinet zal daarnaast gemeenten vragen om ook op hun eigen website en/of in de begeleidende brief aan kiezers informatie over de verkiezing beknopt in het Engels beschikbaar te stellen.8 Ter ondersteuning van gemeenten zal ik hiervoor teksten en andere relevante communicatiemiddelen in in elk geval het Engels beschikbaar stellen. Informatiematerialen zullen waar mogelijk ook actief worden verspreid onder organisaties die niet-Nederlandse EU-burgers vertegenwoordigen.
Kan de Minister van BZK toelichten of op basis van de opkomst een evaluatie, landelijk dan wel op gemeentelijk niveau, heeft plaatsgevonden onder deze groep? Zo ja, kan de Minister toelichten wat de belangrijkste conclusies en aanbevelingen waren van deze evaluatie? Zo nee, waarom niet?
Nederland houdt niet bij wat het opkomstpercentage is onder deze specifieke groep kiezers. Naar aanleiding van de lage opkomst bij de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen heeft het kabinet wel onderzoek laten doen naar de niet-stemmer. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van het Lokaal Kiezersonderzoek (LKO), alsmede aanvullend kwalitatief onderzoek. Binnen (Nederlandstalige) panels zijn mensen met een andere nationaliteit (zoals niet-Nederlandse EU-burgers) vaak minder goed vertegenwoordigd, wat het lastig maakt om conclusies over deze afzonderlijke groep te trekken. In het onderzoek is daarom ook een aantal experts gevraagd om extra aandacht te schenken aan mogelijke redenen voor het niet-stemmen onder bepaalde groepen. Hierbij wordt ook specifiek aandacht besteed aan niet-Nederlanders met lokaal kiesrecht. Alhoewel deze groep niet geheel overlapt met de groep niet-Nederlandse EU-burgers, biedt het onderzoek wel enkele inzichten over deze groep(en). De resultaten van het onderzoek zijn met de Kamer gedeeld.9 Ook zijn in de evaluatie van de GR-verkiezingen gemeenten, net zoals voorheen bij de EP-verkiezingen, gevraagd of zij hun communicatie gericht hebben op specifieke groepen kiezers, waaronder niet-Nederlandse EU-burgers. Deze evaluatie is op 30 september jl. aan uw Kamer verzonden.
Kan de Minister van BZK specifiek toelichten wat de regeldruk was en of de financiële compensatie voor gemeenten om deze kiezersgroep te informeren toereikend was?
Uit de in antwoord op vraag 2 genoemde enquête blijkt dat 98% van de gemeenten deze kiezersgroep actief informeert in aanloop naar de EP-verkiezingen. Ik heb niet de indruk dat de verplichtingen daartoe te belastend zijn voor gemeenten, ook gezien het belang dat moet worden toegekend aan het informeren van niet-Nederlandse EU-burgers over de uitoefening van hun kiesrecht. Het is aan de gemeenten zelf om een inschatting te maken van de middelen die zij nodig hebben voor het informeren van niet-Nederlandse EU-burgers. Gemeenten kunnen hiervoor gebruik maken van het geld dat zij ontvangen uit het Gemeentefonds.
In hoeverre is de Minister van BZK het ermee eens dat alle gemeenten dezelfde procedure zouden moeten hanteren als het gaat om de organisatie en informatievoorziening voor deze kiezersgroep en hoeveel regie kan het Ministerie van BZK nemen in dit proces?
Lokaal maatwerk staat voorop bij het informeren van de groep niet-Nederlandse EU-burgers. Gemeenten maken dus zelf een inschatting van de meest effectieve manier om in hun gemeente de groep niet-Nederlandse EU-burgers te bereiken. De gemeenten dienen hierbij wel te voldoen aan de wettelijke verplichting. In het verleden hebben Nederlandse gemeenten niet-Nederlandse EU-burgers geïnformeerd door middel van een persoonlijke brief, informatie op de gemeentelijke website, huis-aan-huisbladen, social media, advertenties in de (plaatselijke) krant.10 Het Ministerie van BZK zal het belang van deze informatieverstrekking blijven benadrukken en ondersteuning bieden aan gemeenten met kant-en-klare communicatiemiddelen in zowel het Nederlands als in elk geval het Engels.
Klopt het dat gemeenten eerder verplicht waren om niet-Nederlandse EU-ingezetenen in hun gemeenten te informeren over hoe zij gebruik kunnen maken van hun stemrecht en het daarvoor benodigde formulier naar hen op te sturen? Is dat nog steeds het geval? Zo nee, waarom is die verplichting vervallen?
Het klopt dat gemeenten verplicht zijn om niet-Nederlandse EU-burgers die in Nederland verblijven te informeren over hoe zij gebruik kunnen maken van hun stemrecht. Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 2 hebben gemeenten een wettelijke verplichting om iedere niet-Nederlandse EU-burger die zich van buiten Nederland in de gemeente vestigt het formulier toe te sturen waarmee deze persoon zich kan registreren om bij de EP-verkiezingen in Nederland te stemmen voor een Nederlandse kandidaat. Ook zijn gemeenten verplicht om ten minste zes weken voor de dag van de kandidaatstelling de mogelijkheid van registratie opnieuw onder de aandacht te brengen.11
Is de Minister van BZK het ermee eens dat het van groot belang is dat gemeenten verplicht worden gesteld niet-Nederlandse EU-ingezetenen proactief, tijdig en correct te informeren over hun Europees stemrecht?
Ik vind het van belang dat niet-Nederlandse EU-ingezetenen proactief, tijdig en correct worden geïnformeerd over hun recht om zich te registreren om in Nederland te stemmen voor een kandidaat op een Nederlandse lijst. Om deze reden is er ook een wettelijke verplichting voor gemeenten om deze groep te informeren op de wijzen zoals in antwoord op vraag 2 is weergegeven.
Kan de Minister van BZK het tijdspad voor de organisatie en voorlichting van de EP-verkiezingen 2024 voor deze specifieke kiezersgroep schetsen?
Net zoals bij voorgaande verkiezingen zal ik ruim voor de EP-verkiezingen op verschillende manieren aandacht besteden aan voorlichting. Zo zal ik in contacten met gemeenten middels verschillende nieuwsbrieven en circulaire opnieuw wijzen op de verplichting niet-Nederlandse EU-burgers te informeren. Zoals aangegeven zal ik hierbij doorgaan met de huidige inspanningen en waar mogelijk en opportuun extra aandacht besteden aan het informeren van deze specifieke doelgroep.
Kan de Minister van BZK toelichten wanneer zij een definitief besluit verwacht met betrekking tot de wijzigingen van de Europese Kiesakte en deelt de Minister de mening dat alle burgers in Nederland, en in het bijzonder niet-Nederlandse EU-ingezetenen, tijdig en correct geïnformeerd moeten worden over eventuele wijzigingen in de Europese Kiesakte en dat dit van groot belang kan zijn voor de opkomst?
Onlangs zijn in Raadsverband de eerste gesprekken gestart over het initiatiefvoorstel van het Europees Parlement aangaande de Europese Kiesakte.12Meerdere lidstaten gaven aan bezwaren te hebben ten aanzien van verschillende elementen uit het initiatiefvoorstel, waaronder de transnationale kieslijsten (EU-breed kiesdistrict), briefstemmen, regels ten aanzien van verkiezingscampagnes en de vaste verkiezingsdag. Nederland neemt conform het kabinetsstandpunt13, de aangenomen motie van het lid Strolenberg c.s.,14 en de overgenomen motie van het lid Bisschop15 aan deze discussies deel.
Het is onduidelijk wanneer een definitief besluit over dit initiatiefvoorstel verwacht kan worden binnen de Raad. Uw Kamer zal conform de vastgestelde afspraken geïnformeerd worden over het verloop van de onderhandelingen van de Europese Kiesakte.16
Ik deel met de leden Dekker-Abdulaziz en Sjoerdsma het belang van het tijdig en correct informeren van alle burgers in Nederland over eventuele wijzigingen in de Europese Kiesakte en het mogelijke belang daarvan voor de opkomst.
Voor de in antwoord op vraag 2 gememoreerde voorgestelde herzieningen van de richtlijn voor kiesrecht van mobiele EU-burgers bij gemeenteraadsverkiezingen (94/80/EG) en de verkiezingen van het Europees Parlement (93/109/EG) geldt dat er nog geen onderhandelingen in Raadsverband geweest zijn. Uw Kamer wordt conform de daarvoor geldende informatieafspraken geïnformeerd over het verloop van de onderhandelingen zodra deze starten.
Het bericht ‘Brussel duldt geen inmenging in besteding coronamiljarden’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Senna Maatoug (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Ondersteunt u de uitspraak van de Europese Commissie dat openbaarmaking van documenten over de gesprekken tussen het Nederlandse kabinet en de Europese Commissie vanaf januari 2021 – waaronder de «informele» gesprekken – het besluitvormingsproces zou ondermijnen? Graag een toelichting.1
Ik heb geen inzicht in de documenten die de Europese Commissie ten aanzien van deze gesprekken in haar bezit heeft en kan daar dus geen oordeel over vellen. Voor wat betreft de documenten over de gesprekken tussen het Nederlandse kabinet en de Europese Commissie voor deze periode die in ons bezit zijn, ben ik van mening dat openbaarmaking van deze documenten het besluitvormingsproces rondom de goedkeuring van het Nederlandse plan niet langer ondermijnt.
Voor het openbaar maken van de documenten van de gesprekken na 1 januari 2022, zal per document bezien moeten worden welke delen hiervan openbaar gemaakt kunnen worden. Bij openbaarmaking geldt dat dit zorgvuldig moet gebeuren en dat mogelijk derden om zienswijzen gevraagd zullen moeten worden.
Ondersteunt u de uitspraak dat openbaarmaking van de verslagen van de «informele» gesprekken met de Europese Commissie het beoordelingsproces – of het besluitvormingsproces – zou ondermijnen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven wat u verstaat onder «het besluitvormingsproces»? Van wanneer tot wanneer (welke fasen) loopt dit proces volgens u?
Het nationale besluitvormingsproces over het opstellen van het Nederlandse HVP is begonnen met de gesprekken over het coalitieakkoord. Voorafgaand aan dit akkoord is op 1 november 2021 de ambtelijke inventarisatie van mogelijk geschikte maatregelen voor een HVP met uw Kamer gedeeld.2 Het HVP is uiteindelijk gevormd uit een selectie van reeds bestaande maatregelen en nieuwe maatregelen uit het coalitieakkoord.
Het informele afstemmingsproces met de Europese Commissie over het uiteindelijke HVP is gestart toen de programmadirectie bij het Ministerie van Financiën begonnen is met het uitwerken van mogelijk geschikte maatregelen in het coalitieakkoord. Het moment dat het kabinet de eerste conceptversie van het HVP met uw Kamer en de Europese Commissie heeft gedeeld, was het eerste moment dat er een integraal conceptplan lag.3
De informele weging van het geheel aan maatregelen door de Europese Commissie kon pas starten nadat wij dit eerste concept deelden.4 De Commissie heeft in haar correspondentie op ambtelijk niveau voorts aangegeven dat zij individuele maatregelen alleen in samenhang met alle andere maatregelen kon beoordelen, dat de suggesties die zij ambtelijk met ons deelden van technische aard waren en niet de formele positie van de Europese Commissie inhielden. Er is ook een tweede conceptplan gedeeld met uw kamer en de Europese Commissie.5 Op basis van deze beide concepten heeft de Europese Commissie technische suggesties gegeven zodat het Nederlandse HVP zou kunnen voldoen aan de vereisten zoals vastgelegd in de verordening voor de Herstel- en Veerkracht Faciliteit.6
Het formele besluitvormingsproces over de beoordeling van het Nederlandse HVP is wat het kabinet betreft gestart na indiening van het definitief herstel- en veerkrachtplan, op 8 juli jongstleden.7 Na de indiening, is op basis van artikel 19 lid 1 van de HVF verordening de formele beoordelingsperiode van de Europese Commissie gestart. Gedurende deze periode heeft de Europese Commissie verduidelijkingsvragen gesteld. Na beantwoording en het adresseren van deze vragen, heeft de Europese Commissie op 8 september jl. het voorstel voor een Raadsuitvoeringsbesluit gepubliceerd.8 Dit uitvoeringsbesluit stond geagendeerd voor de Ecofinraad van 4 oktober jongstleden. Na goedkeuring van het Raadsuitvoeringsbesluit door de lidstaten, starten de gesprekken over de operationele regelingen en zal de financieringsovereenkomst tussen Nederland en de Europese Commissie moeten worden getekend.
Om tot de maatregelen in het HVP te komen hebben wij naast de Europese Commissie ook uw Kamer, de medeoverheden en het maatschappelijk middenveld geconsulteerd. Een beschrijving van dit proces treft u in het HVP aan.9
Valt de «intensieve dialoog tussen Commissie en kabinet» in aanloop naar de conceptstukken volgens u onder het besluitvormingsproces? Zo ja, erkent u dat de Europese Commissie en het kabinet verschillende interpretaties hebben van «het besluitvormingsproces» omtrent het coronaherstelfonds? Graag een toelichting.
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het informeel en technisch toetsen van beleidsopties en de formele indiening van het HVP door het kabinet. De formele besluitvorming over de beoordeling van het HVP volgt uit de HVF verordening, geschied op politiek niveau en bestaat o.a. uit de formele indiening van het HVP, de voorbereiding van het voorstel voor een Raadsuitvoeringsbesluit door de Europese Commissie en besluitvorming over het Raaduitvoeringsbesluit door de lidstaten van de Europese Unie tijdens de Ecofinraad.
Na goedkeuring van het Raadsuitvoeringsbesluit door de lidstaten, starten de gesprekken over de operationele regelingen en zal de financieringsovereenkomst tussen Nederland en de Europese Commissie moeten worden getekend.
Zo nee, hoe verklaart u het ogenschijnlijke verschil in interpretatie tussen het kabinet en de Europese Commissie, waarbij de Commissie uitspreekt dat het besluitvormingsproces al begint tijdens de «intensieve dialoog» tussen de Commissie en Nederland over conceptstukken?
Het is van belang een onderscheid te maken tussen het informele en technische afstemmingsproces en het formele besluitvormingsproces voor het Nederlandse HVP. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het feit dat een herstelplan aan een stevig eisenpakket moet voldoen op basis van de HVF-verordening en slechts integraal beoordeeld kan worden door de Europese Commissie. Het informeel uitwisselen van ideeën over de technische uitwerking van beleidsopties valt niet onder het formele besluitvormingsproces over het Nederlandse HVP. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u de redenering geven achter de keuzes met betrekking tot de afweging welke documenten al dan niet vrijgegeven konden worden door de Europese Commissie, volgend uit het feit dat de Europese Commissie het kabinet geconsulteerd heeft over de vraag welke documenten al dan niet openbaar gemaakt konden worden?
Ik kan niet voor de Europese Commissie spreken. Deze vraag kunt u het beste aan de Europese Commissie stellen.
Zo nee, bent u van mening dat het niet doen toekomen van deze gespreksverslagen mogelijk bijdraagt aan de (schijn van) ondoorzichtigheid van het gehele proces rondom de totstandkoming en goedkeuring van het Nederlandse coronaherstelplan? Graag een toelichting.
Nee. De totstandkoming en goedkeuring van het Nederlandse HVP heeft zich in de openbaarheid voltrokken. Voorafgaand aan de indiening van de eerste conceptversie hebben mijn ambtenaren de leden van uw Kamer een openbare technische briefing gegeven.10 Uw Kamer is gedurende het hele proces actief over alle processtappen geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld om aanwijzingen aan het kabinet te geven.11 Hier heeft uw Kamer ook gebruik van gemaakt.12
Hieruit blijkt dat ik dus in beginsel positief ten aanzien van het delen van beschikbare informatie met uw Kamer en een transparant proces sta. Vandaar dat ik ook het verzoek van het lid Dassen om te onderzoeken of de eindbegunstigden met een positieve grondhouding in beraad heb. Zoals ik verder aangaf in het antwoord op vraag 1, geldt voor de stukken over deze periode voor 1 januari 2022 die in ons bezit zijn, naar mijn mening niet langer dat het openbaren van deze documenten het besluitvormingsproces over het Nederlandse HVP zou ondermijnen. Voor de stukken uit de periode na deze datum, moet per document bezien worden welke delen hiervan openbaar gemaakt kunnen worden. Mogelijk moeten hiervoor derden om zienswijzen gevraagd worden. Zie verder ook het antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat openbaarmaking van gespreksverslagen «negatieve effecten op het economisch beleid van Nederland», zoals in het FTM-artikel wordt vermeld, (kunnen) hebben? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten waarom openbaarmaking van de documenten in het geval van Duitsland – waar openbaarmaking een feit is – geen of in relatief mindere mate negatieve effecten op het economisch beleid van het land zouden hebben, terwijl dit wel het geval zou zijn voor Nederland?
Ik kan niet voor de Europese Commissie of Duitsland spreken. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de met de Europese Commissie in het voortraject besproken hervormingsplannen, die ten grondslag liggen aan de nationale herstelplannen, tevens ter goedkeuring aan het parlement voorgelegd hadden moeten worden? Graag een toelichting.
De maatregelen voor het Nederlandse HVP zijn meerdere malen met uw Kamer gedeeld. De in het voortraject besproken ambtelijke inventarisatie (hervormingsplannen) is op 1 november 2021 met uw Kamer gedeeld, waarbij is aangegeven dat in het coalitieakkoord besloten zou worden over de wijze waarop het Nederlandse HVP zou worden opgesteld. Op 28 maart jl. heeft uw Kamer de eerste conceptversie ontvangen. Op 14 april jl. is uw Kamer over de inhoud van dat concept technische gebriefd door mijn ambtenaren. Op 10 mei jl. heeft er op verzoek van uw Kamer een plenair debat over het concept herstelplan plaatsgevonden. Vervolgens heeft uw Kamer op 24 juni jl. de tweede conceptversie ontvangen. Daarna is uw Kamer op 8 juli jl. geïnformeerd over de indiening van het definitieve Nederlandse HVP. Tenslotte is uw Kamer op 8 september jl. geïnformeerd over de inhoud van het Raadsuitvoeringsbesluit van de Europese Commissie.
Zie tevens het antwoord op vragen 3 en 7.
Hebben Nederlandse ambtenaren in de ambtelijke informele voorronde concrete beleidsvoorstellen met de Europese Commissie besproken? Zijn er daarbij door de ambtenaren voorstellen voorgedragen die uiteindelijk niet in het Nederlandse herstelplan zijn opgenomen?
Ja. Op basis van de maatregelen in het coalitieakkoord hebben er technische gesprekken met de Europese Commissie plaatsgevonden over welke maatregelen zouden kunnen voldoen aan de eisen in de verordening. De maatregelen uit het coalitieakkoord die uiteindelijk die niet in het Nederlandse HVP terecht zijn gekomen vormen nog steeds onderdeel van het coalitieakkoord en het kabinet heeft zich als zodanig gecommitteerd aan de uitwerking en uitvoering daarvan.
Op welke termijn kunt u de informatie aangaande de begunstigden van de Nederlandse coronaherstelmiljarden openbaar maken?
Zoals u weet liep er een onderzoek naar de juridische en praktische mogelijkheden van het openbaar maken van de eindbegunstigden van het Nederlandse HVP. Het voornemen is de informatie over deze begunstigden na goedkeuring van ieder betalingsverzoek door de Raad openbaar te maken. Meer informatie hierover treft u in de bijlage van de Kamerbrief «Goedkeuring raaduitvoeringsbesluit voor het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan». Deze brief is op 7 oktober 2022 aan uw Kamer verzonden.
Welke lessen trekt u, terugkijkend op het gehele proces ten aanzien van de Recovery and Resilience Facility (RRF), in het kader van transparantie en controle? Wat stelt u concreet voor – al dan niet richting de Commissie – om de zorgen rondom het gebrek aan transparantie over het proces en de controle op de doelmatigheid van de besteding van de miljarden weg te nemen, dan wel te verminderen?
Zoals u weet heeft Nederland transparantie hoog in het vaandel. Ik heb daar ook invulling aan gegeven in het nationale proces voor de totstandkoming van het Nederlandse HVP, zie daarvoor het antwoord op vraag 10.
Ook de komende periode zullen wij ons in de daar toe geëigende Europese gremia blijven inspannen om erop te blijven toezien dat de mijlpalen en doelstellingen die de lidstaten hebben geformuleerd in hun herstelplannen, ook worden behaald.
Ik sta uiteraard open voor goede suggesties van uw Kamer hoe wij dit binnen Europa verder zouden kunnen verbeteren. Voorts wil ik onderstrepen dat ik vertrouwen heb in onze nationale en Europese instanties die zich specifiek bezighouden met de controle op de doelmatigheid van de besteding van de beschikbare middelen.
Het nieuws dat Europese Commissie voorzitter Von der Leyen op eigen houtje met Pfizer onderhandeld heeft over de aanschaf van 1,8 miljard coronavaccins. |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Europese Commissie-voorzitter Von der Leyen op eigen houtje met BioNTech-Pfizer onderhandeld heeft over de aanschaf van 1,8 miljard coronavaccins?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken niet door de beugel kan?
In mijn antwoord maak ik graag onderscheid tussen een inhoudelijk en een procedureel perspectief. Inhoudelijk was het zo dat de lidstaten, de Commissie nadrukkelijk hebben gevraagd meer inzet te plegen om de beschikbaarheid van Covid-vaccins te vergroten. Daar is deze overeenkomst met BionTech/Pfizer uit voortgekomen. Deze overeenkomst is vervolgens door de lidstaten (ook door Nederland) bekrachtigd.
Hiernaast is er ook een procedureel perspectief. Artikel 287, lid 3, van het VWEU schrijft voor dat instellingen van de Unie, de Rekenkamer (ERK) op verzoek alle bescheiden en inlichtingen toezenden die nodig zijn voor de vervulling van haar taak. In het speciaal verslag van de ERK is een van de observaties dat zij geen informatie heeft ontvangen van de Europese Commissie over de voorbereidende onderhandelingen van het derde Pfizer-contract in de periode maart 2021. Het speciaal verslag is, tezamen met de reactie van de Europese Commissie, gepubliceerd. Qua opvolging van deze bevindingen is het Europees Parlement primair aan zet. Het EP heeft namelijk op grond van artikel 14 VEU een controlerende taak ten aanzien van de activiteiten van de Europese Commissie en zodoende kunnen EP-leden de Commissie daarover vragen stellen. Daarnaast heeft het Europees Parlement een speciale commissie opgericht (COVI), die onderzoek doet naar de pandemie-aanpak van de Unie.
Het is dus aan het Europees Parlement om een oordeel te vellen over het handelen van de Europese Commissie of om de (voorzitter van de) Europese Commissie ter verantwoording te roepen. Wel dringt het kabinet in algemene zin aan op transparantie en het afleggen van rekenschap vanuit de EU-instellingen, waaronder de Europese Commissie.
Hoe beoordeelt u dit gedrag en gaat u voorzitter Von der Leyen aanspreken op dit nieuws?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat de Europese Rekenkamer geen antwoord heeft gekregen op vragen voor opheldering rond deze gang van zaken? Kan dus worden verwacht dat u Von der Leyen om opheldering gaat vragen?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat Von der Leyen weigerde inzage te geven in haar tekstberichten die ze naar de topman van BioNTech-Pfizer verstuurde, en dat de Europese Ombudsman dit als wanbestuur betitelde? Bent u het eens met deze beoordeling van de Europese Ombudsman? Hoe beoordeelt u deze weigering om transparantie te verschaffen en openheid van zaken te geven?3
Ik ben bekend met het onderzoek van de Europese Ombudsman. Het kabinet steunt de belangrijke onafhankelijke rol die de Europese Ombudsman speelt en onderschrijft het belang van de verschillende onderzoeken die zij publiceert ten aanzien van de EU-instellingen. Het is van belang dat instellingen rekenschap afleggen. Ook voor dit specifieke onderzoek geldt dat het Europees Parlement een rol vervult. Het EP controleert de Europese Commissie en EP-leden kunnen de Commissie vragen stellen. In algemene zin dringt het kabinet binnen de EU aan op het belang van transparantie en het afleggen van rekenschap vanuit de EU-instellingen.
Bent u bereid om – eventueel in Europees verband – te pleiten voor een onderzoek naar de aanbesteding van deze vaccins? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft herhaaldelijk in Europees verband, onder andere tijdens de Raad Algemene Zaken van 22 en 23 juli 2021, het belang van grondig en onafhankelijk onderzoek onderstreept in lijn met de motie Leijten die het kabinet oproept tot een evaluatie van het inkoopproces, waaronder de rol van de Commissie hierin4. Het kabinet heeft het belang van een dergelijk onderzoek omarmd5. Het kabinet zal het belang van transparantie en het afleggen van rekenschap blijven onderstrepen in de posities die zij uitdraagt.
Deelt u de mening dat de rol van Von der Leyen goed onderzocht moet worden omdat er uiteindelijk in mei 2021 een megacontract met BioNTech-Pfizer is getekend waar tientallen miljarden euro’s mee gemoeid zijn?
Het kabinet is blijvend van mening dat transparantie en het afleggen van rekenschap van essentieel belang is, ook in dit geval.
Het bericht dat Voorzitter Ursula von der Leyen geen openheid geeft aan de Europese Rekenkamer. |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Von der Leyen blijft zwijgen over vaccinonderhandelingen met Pfizer»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie weigert aan alle informatieverzoeken van de Europese Rekenkamer te voldoen rond het inkoopcontract van vaccins van Pfizer/BioNTech in mei 2021?
In het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer (ERK) is een van de observaties (no. 48) dat de ERK specifiek geen informatie heeft ontvangen van de Europese Commissie over de voorbereidende onderhandelingen van het derde inkoopcontract van vaccins van Pfizer/BioNTech in mei 2021.2 Er wordt door de ERK dus niet aangegeven dat dit om alle informatieverzoeken zou gaan, maar het wordt in observatie no. 49 afgebakend tot documenten rondom de voorbereidende onderhandelingen van het inkoopcontract van vaccins van Pfizer/BioNTech in mei 2021.
Welke verplichtingen zijn er voor de Europese Commissie om mee te werken aan de onderzoeken van de Europese Rekenkamer?
In artikel 287, lid 3, van het VWEU is opgenomen dat «de controle (lees: door de Europese Rekenkamer) geschiedt aan de hand van stukken, en, zo nodig, ter plaatse bij de overige instellingen van de Unie (lees in dit geval de Europese Commissie)». Eveneens bepaalt dit artikel het volgende: «de overige instellingen van de Unie [...] zenden de Rekenkamer op verzoek alle bescheiden en inlichtingen toe die nodig zijn voor de vervulling van haar taak». In Artikel 257 van het Financieel Reglement – van toepassing op de algemene begroting van de EU – is het recht van toegang van de Rekenkamer tot informatie die de Rekenkamer nodig heeft voor de uitvoering van haar taken gedetailleerder uitgewerkt. Uit deze bepalingen volgt dat de Europese Rekenkamer uitgebreide bevoegdheden heeft tot inzage in alle documenten die zij voor de uitvoering van haar taken noodzakelijk acht.
Zijn deze verplichtingen vergelijkbaar met die van Nederlandse Ministeries en de Nederlandse Rekenkamer of zijn deze lichter dan in Nederland?
De bevoegdheden tot inzage in relevante informatie zijn voor de Algemene Rekenkamer geborgd in artikel 7, lid 18, van de Comptabiliteitswet 2016. Voor zover de Rekenkamer het nodig acht voor het uitvoeren van haar taken dienen Onze Ministers en colleges te voldoen aan de informatieverzoeken van de Rekenkamer. Afgaande op de bepalingen in het VWEU en in de Comptabiliteitswet zijn de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer vergelijkbaar met de bevoegdheden die de Europese Rekenkamer heeft ten aanzien van de Europese Commissie.
Indien deze lichter zijn, deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de Europese Commissie minder verplichtingen heeft t.o.v. de Europese Rekenkamer?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om de verplichtingen tot medewerking van de Europese Commissie aan te scherpen?
In het antwoord op vraag 4 is aangegeven dat de bevoegdheden van de Europese Rekenkamer vergelijkbaar zijn met die van de Algemene Rekenkamer in Nederland. Ik zie op dit moment geen aanleiding om deze bevoegdheden aan te scherpen.
Hoe bent u van plan zich voor een dergelijke verscherping in te zetten?
Zie antwoord op vraag 6.
Het stikstofbeleid in Nederland en andere lidstaten |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kunt u een overzicht sturen van de grenswaarden voor een vergunning (stikstofnorm) per lidstaat in de Europese Unie (of ten minste van België, Duitsland, Denemarken, Frankrijk, Ierland, Spanje en Italië) in gram stikstof per hectare per jaar?
Ik kan u geen overzicht sturen van de grenswaarden stikstof voor alle EU-lidstaten, omdat deze op dit moment niet voorhanden is. Mede als gevolg van de ruimte die lidstaten hebben om de verplichtingen volgend uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zelfstandig vorm te geven in nationale wet- en regelgeving, alsook de verschillen in onder andere juridische en ecologische omstandigheden, zijn er verschillen (ontstaan) in beleid om aan deze internationale verplichtingen te voldoen. Voor de Nederlandse situatie geldt dat deze nationale ecologische en juridische omstandigheden op dit moment geen ruimte laten om een drempelwaarde toe te staan.
Ten aanzien van de buurlanden Vlaanderen en Duitsland kan ik u het volgende laten weten. Voor Vlaanderen geldt dat zeer beperkt ruimte bestaat voor vergunningverlening. Vlaanderen hanteert op basis van een (tijdelijke) ministeriele instructie een drempelwaarde voor NOx van maximaal 1% (met een maximum van 0,3 kg N/ha/jr) van de KDW voor Natura 2000-gebieden waar deze wordt overschreden. Indien sprake is van een overschrijding van deze drempelwaarde dient een passende beoordeling plaats te vinden over de impact op de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende natuurgebied. Voor ammoniak wordt een drempelwaarde van 0,1% van de KDW gehanteerd. Voor ammoniak veroorzaakt door veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties moet altijd een passende beoordeling worden opgemaakt. Deze tijdelijke instructie zal vervangen worden door een nieuwe beoordelingssystematiek die onderdeel is van de definitieve Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Waarschijnlijk zal deze PAS begin volgend jaar worden vastgesteld door de Vlaamse regering.
In Duitsland, in de «Technische Anleitung zur Reinhaltung der Luft« (TA Luft), is voorgeschreven dat zodra er een kans is dat een vergunningsplichtige activiteit een negatief effect kan hebben op een Natura 2000-gebied, een zogenaamde «verdraagzaamheidsstudie» naar federale natuurbeschermingswetgeving verplicht is. Daarin moet worden aangetoond dat er geen negatief effect zal zijn op Natura 2000-gebieden. In de TA Luft wordt voor stikstofdeposities in natuurgebieden een grens aan de wetenschappelijke meetbaarheid van stikstofdepositie in natuur gehanteerd. Valt de verwachte toename van de stikstofdepositie als gevolg van de geplande activiteit onder die grenswaarde voor meetbaarheid, dan hoeft er geen extra procedure gevolgd te worden. Als in het betreffende natuurgebied de KDW al overschreden wordt, mag de toename niet meer dan 3% van de KDW zijn (de zogenoemde «Bagatellschwelle»). Ook bouwvoornemens die deze waarden niet overschrijden moeten aan aanvullende bouwtechnische eisen aan stallen en mestopslag voldoen, zoals luchtzuivering en luchtdichte mestopslag.
Welk rekenmodel wordt in andere lidstaten gebruikt voor het berekenen van landelijke en regionale stikstofdepositie op natuurgebieden?
Het RIVM heeft onderzoek gedaan naar het gebruik van modellen en het toepassingsbereik ervan in Duitsland, Verenigd Koninkrijk, België en Denemarken1. De aanpak verschilt per onderzocht land tussen een modelmatige grenzen en beleidsmatig gekozen waardes. In Nederland wordt met het rekenmodel OPS gerekend (met uitzondering van projectberekeningen voor wegverkeer, daarvoor wordt het rekenmodel SRM2 gehanteerd). Uit dit onderzoek blijkt dat in de onderzochte landen gebruikt wordt gemaakt van het model VLOPS (Vlaanderen), het SCAIL-model (Verenigd Koninkrijk) en OML-DEP model (Denemarken).
Worden in andere lidstaten bodems van natuurgebieden frequenter gemeten dan in Nederland?
Nee, voor zover bekend zijn er geen lidstaten die frequenter de concentratie en depositie van stikstof in de natuurgebieden meet dan Nederland.
Wordt er in andere lidstaten bij nieuwe activiteiten een rekenmodel gebruikt voor het becijferen van de stikstofdepositie op natuurgebieden? Zo ja, op wat voor «grid» wordt de depositie berekend (per hectare, per vierkante meter, per natuurgebied et cetera)?
Alle lidstaten hebben de verplichting om te voldoen aan de verplichtingen volgend uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, verschilt de implementatie per lidstaat. Dit heeft ook invloed op het gehanteerde detailniveau van berekeningen (ook wel het «grid» genoemd). Op dit moment wordt onderzocht of een internationale vergelijkingsstudie van de gehanteerde modellen van toegevoegde waarde kan zijn voor de Nederlandse systematiek.
Kunt u verklaren waarom er in Italië, waar de stikstofuitstoot vergelijkbaar is met die van Nederland, geen stikstofcrisis is?
Zoals aangegeven in vraag 1 moet elke lidstaat voldoen aan de verplichtingen volgend uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Het samenstel van (eigenschappen van) Natura 2000-gebieden, mate van uitstoot van stikstof en nationale wet- en regelgeving die daar direct of indirect op stuurt, maakt vergelijkingen zeer ingewikkeld. Voor Nederland geldt dat het is geconfronteerd met de zogenaamde PAS-uitspraak van de Raad van State vanwege de overmatige stikstofdepositie op het grootste gedeelte van de Nederlandse Natura 2000-gebieden. De uitspraak van de Raad van State en betekenis daarvoor voor beleid, wet- en regelgeving is specifiek van toepassing voor Nederland en de Nederlandse omstandigheden ten aanzien van stikstofuitstoot en de staat van de N2000-gebieden hier.
Kunt u een vertaling of uiteenzetting sturen van de Italiaanse wetgeving omtrent stikstof met bronvermeldingen erbij?
Voor zover mij bekend, komt stikstof in Italiaanse wetgeving voornamelijk voor in regelgeving met betrekking tot nitraat, water- en luchtkwaliteit. Hier wordt dan ook vaak verwezen naar Europese wetgeving, zoals de NEC- of nitraatrichtlijnen. In het «National Air Pollution Control Programme (NAPCP)» geven de lidstaten aan hoe zij de emissiereductieverplichtingen van de NEC-richtlijn willen nakomen. In de NAPCP van Italië van maart 2019 zijn regionale ammoniakreductiedoelstellingen voor 2030 voorgesteld voor onder andere de Regio’s in de Po-vlakte: Lombardije -19.7%, Piemonte -17%, Emilia Romagna -18,4% en Veneto -15,4%.2 Aanvullend geldt dat veel relevante (landbouw)regelgeving, met bijvoorbeeld betrekking tot nitraat door regionale overheden wordt vormgegeven en uitgevoerd, waaronder bijvoorbeeld regionale actieprogramma’s gericht op ammoniak, nitraat en waterkwaliteit.
Kunt u verklaren waarom andere lidstaten (zoals Italië) minder streng naar de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn kijken dan Nederland?
Alle lidstaten, waaronder Italië, hebben de plicht om de implementatie van richtlijnen op terreinen als natuur, klimaat en water eigenstandig vorm te geven om zo aan de internationale verplichtingen te voldoen. De monitoring in hoeverre wordt voldaan aan de invulling van deze verplichtingen is aan de nationale instanties van de lidstaten en de Europese Commissie. Ook wil ik benadrukken dat de wijze waarop andere lidstaten invulling geven aan hun internationale verplichtingen niets afdoen aan de verantwoordelijkheid van het Nederlandse kabinet deze na te komen.
Hoeveel dagen had AERIUS dit jaar storing?
Het eerst half jaar van 2022 zijn onderdelen van AERIUS vijf keer kortstondig niet beschikbaar geweest vanwege een storing. In alle gevallen is de oorzaak snel achterhaald en waren alle functionaliteiten na ongeveer een uur beschikbaar.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Gegeven de aard van de vragen, en omdat ik hecht aan een gedegen beantwoording, heeft beantwoording van deze vragen niet binnen drie weken plaatsgevonden.
De laatste ontwikkeling op de energiemarkt |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de grote zorgen die leven in de energiemarkt over mogelijke tekorten de komende winters? Hoe apprecieert u deze zorgen? Hoort u deze zorgen ook terug in de Nederlandse energiemarkt?1
Ik ben bekend met de zorgen die leven in de energiemarkt en neem deze serieus. In mijn Kamerbrieven van onder meer 20 juni, 21 juli en 9 september (Kamerstuk 29 023, nrs. 312, 337 en 21501-33-501, nr. 951) heb ik uiteengezet welke analyses zijn en worden gemaakt ten aanzien van de actuele stand van de gasleveringszekerheid en de komende winter. Het kabinet heeft ook maatregelen genomen om de gasleveringszekerheid te borgen. Er wordt stevig ingezet op energiebesparing en verduurzaming. Daarnaast wordt ook het aanbod van energiebronnen gediversifieerd, onder meer doordat nog voor de winter de importcapaciteit van vloeibaar gas (LNG) is verdubbeld. Ten slotte is het gelukt de gasopslagen voor de winter volledig te vullen en heeft het kabinet onlangs bekend gemaakt hoe de opslagen voor komende winter te gaan vullen (Kamerstuk 29023, nr. 35216).
Hoe beziet u het risico op ieder-voor-zich-beleid waarbij Europese lidstaten geen gas of elektriciteit exporteren naar elkaar bij een strenge winter? Heeft u signalen dat lidstaten hier over nadenken?
Op grond van het Werkingsverdrag van de EU, de Verordening gasleveringszekerheid en de Verordening risicoparaatheid in de elektriciteitssector geldt dat de leveringszekerheid van gas en elektriciteit een EU-aangelegenheid is, met solidariteit als belangrijk uitgangspunt, waardoor het grensoverschrijdend transport niet mag worden beperkt. Voortbouwend op deze regelingen is, voor wat betreft gas, tijdens de Energieraad op 26 juli jl. een akkoord bereikt dat ook door Nederland is gesteund, over de Verordening over gecoördineerde gasbesparingsmaatregelen. Hierover is uw Kamer onder meer geïnformeerd op 25 juli (Kamerstuk 29 023, nr. 338), 16 augustus (Kamerstuk 21501–33, nr. 950) en op 30 augustus jl. Vanuit de EU, met de Europese Commissie in een centrale en ook toezichthoudende rol, vindt voortdurend overleg plaats over de uitvoering en toepassing van de genoemde verordeningen. Nederland is hier nauw bij betrokken. Ook tijdens de Europese Energieraden die de tweede helft van het jaar hebben plaatsgevonden heeft energieleveringszekerheid en de samenwerking ter zake tussen lidstaten, hoog op de agenda gestaan. Tijdens de ingelaste energieraad van 30 september jl. is een noodpakket aan maatregelen aangenomen dat ziet op de beteugeling van de hoge energieprijzen. In oktober heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan over maatregelen die gezamenlijk optreden van de lidstaten betreft inzake inkoop van gas op de wereldmarkt. Op de Energieraad van 19 december jl. is hierover een definitief akkoord bereikt. Uw Kamer ontvangt hierover separaat verslag.
Hoe gaat u zich Europees inspannen om een dergelijk ieder-voor-zich-beleid te voorkomen? Brengt u dit op bij uw Europese collega’s bij de eerstvolgende extra Energieraad?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in gesprek met Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk over de mogelijkheid dat zij een dergelijk ieder-voor-zich-beleid voeren komende winter? Zo nee, kunt u dat zo snel mogelijk doen gezien de interconnecties tussen de Nederlandse energiemarkt en die van Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk?
Ja, met beide landen wordt regelmatig overleg gevoerd, zowel wat betreft de elektriciteits- als de gas-interconnecties.
Hoe staat het daarnaast met de uitvoering van stresstesten voor onze energiemarkt deze winters? Houdt u hierbij rekening met alle mogelijk scenario’s? Wanneer kan de Kamer deze scenario’s en resultaten van de stresstesten verwachten?
Over de scenario’s betreffende het wegvallen van de gastoevoer heb ik uw Kamer geïnformeerd in de brief over Voortgang Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) en gasleveringszekerheid (Kamerstuk 29 023 nr. 342). Uiteraard blijf ik de situatie monitoren met Gasunie Transport Services (GTS). Wat betreft de elektriciteitsmarkt gebeurt de seizoen-monitoring vooral op EU-niveau door ENTSO-E (samenwerking van de landelijk elektriciteitsnetbeheerders) met de Summer- en Winteroutlook. Via de EU Electricity Coordination Group (EU ECG) worden maandelijks de voorlopige inzichten gedeeld met de Europese Commissie, lidstaten en toezichthouders. De openbare publicatie van de Winter Outlook voor elektriciteit door ENTSO-E heeft op 1 december plaatsgevonden2. Ook zal Nederland in 2023 de samenwerking met buurlanden tijdens elektriciteitscrises oefenen. Dit zal o.a. gebeuren in een crisisoefening die Nederland als onderdeel van het voorzitterschap van het Pentalateraal Energieforum zal organiseren.
Zijn er Nederlandse energieleveranciers met liquiditeitsproblemen door de enorm hoge inkoopprijzen (en gerelateerde margin calls) die ze nu moeten betalen voor zowel stroom als gas? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de liquiditeitspositie van leveranciers die alleen handelen en niet zelf produceren? Kunt u de monitoring van de liquiditeitsposities van de Nederlandse energieleveranciers intensiveren?
In Nederland lijken grote en middelgrote energieleveranciers nog niet in acute liquiditeitsproblemen te komen door de hoge energieprijzen en meer specifiek de hoge kosten voor zekerheid (margin-verplichtingen), die ze nu moeten voldoen voor het afdekken voor risico’s op de elektriciteits- en gasmarkt. De toegenomen margin-verplichtingen op de termijnmarkten voor energie reflecteren de toegenomen onrust en risico’s op de markt.
Zoals aangekondigd in mijn brief van 20 september 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 347) wordt het toetsingskader voor de vergunningverlening en het toezicht op energieleveranciers aangescherpt. De daartoe aangekondigde Beleidsregels zijn inmiddels vastgesteld door ACM en mijzelf. Op 3 oktober jl. zijn de Beleidsregels gepubliceerd; deze regels zijn van kracht met ingang van 4 oktober 2022.3
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, maar in ieder geval voorafgaand het aankomende commissiedebat Gasmarkt en leveringszekerheid?
De beantwoording is abusievelijk te laat afgerond, waarvoor mijn welgemeende excuses.
Het bericht dat Hongarije toestemming geeft voor het bouwen van twee Russische kerncentrales |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Hongarije toestemming geeft voor de bouw van twee Russische kerncentrales in het land door het Russische bedrijf Rosatom?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het feit dat de oorlog in Oekraïne Hongarije er niet toe heeft bewogen om af te zien van de bouw van deze nieuwe kerncentrales? Wat zegt dit volgens u over de banden tussen premier Orbán en president Poetin?
Gezien de Russische militaire agressie in Oekraïne en het hierop volgende EU-beleid om tegen Rusland op te treden, komt het Hongaarse besluit duidelijk niet overeen met de geest van dit EU-beleid. Dit Hongaarse besluit straalt daarmee negatief af op de EU-eenheid in deze oorlog. Hongarije schendt met het besluit over de bouw van twee reactoren geen EU-regelgeving. Overeenkomstig de beginselen van het Europees energiebeleid is de keuze voor de eigen energiemix aan de lidstaten.
Wat betekent dit volgens u voor de eenheid die Europa uitstraalt in dit conflict?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met het feit dat de bouw van deze kerncentrales, die voor 80% gefinancierd worden met Russisch geld, lijnrecht ingaat tegen de rationale achter de Europese sanctiepakketten tegen Rusland die juist willen voorkomen dat de Russische staatskas gevuld wordt door handel met Europese landen, ondanks dat de Russische kernenergie niet valt onder de huidige Europese sanctiepakketten?
Ja.
Bent u bereid om dit onderwerp nog formeel of informeel te adresseren tijdens het aanstaande informele Raad Buitenlandse Zaken op 30–31 augustus 2022 en de Hongaarse Minister van Buitenlandse Zaken hier op aan te spreken?
Het kabinet kaart het belang van EU-eenheid, de noodzaak druk op Rusland op te voeren en het belang van het zo snel mogelijk afbouwen van energieafhankelijkheid van Rusland continu aan in relevante bijeenkomsten in multilateraal en bilateraal verband, waaronder in de Raad Buitenlandse Zaken, en zal dit blijven doen.
Kunt u aangeven waarom het nucleaire agentschap Rosatom, een van Ruslands grootste staatsbedrijven dat een zeer groot belang heeft in Europa, na zeven sanctierondes nog steeds niet toegevoegd is aan de sanctielijst van de Europese Unie?
Nederland is binnen de EU voortdurend in gesprek over het toevoegen van entiteiten aan de EU-sanctielijsten. Het kabinet kijkt hierbij naar de brede mogelijkheden die er onder het sanctieregime bestaan, waaronder het nemen van beperkende maatregelen tegen entiteiten die materieel of financieel bijdragen aan acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, entiteiten die materiële of financiële steun verlenen aan of profijt trekken van de regering van de Russische Federatie en entiteiten die betrokken zijn bij economische sectoren die een aanzienlijke bron van inkomsten vormen voor de regering van de Russische Federatie. Voor het plaatsen van entiteiten op de EU-sanctielijsten dient te worden voldaan aan de desbetreffende listingscriteria, uitgangspunten van EU-eenheid en doelstellingen van de sancties.
Bent u bereid om binnen de Europese onderhandelingen over een achtste sanctiepakket er serieus voor te pleiten om Rosatom toe te voegen aan de lijst met gesanctioneerde bedrijven?
Het kabinet is voorstander van aanvullende sanctiemaatregelen, maar doet geen uitlatingen over specifieke listingsvoorstellen. De reden is dat dit mogelijk de effectiviteit van dergelijke maatregelen ondermijnt gelet op onder andere het verrassingseffect.
Het artikel ‘nieuwe uitkoopregeling op de tocht’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nieuwe uitkoopregeling op de tocht»?1
Ja.
Herkent u de in het artikel genoemde waarschuwing dat de nieuwe uitkoopregeling die stoppende boeren ruimhartiger dient te vergoeden, niet door dreigt te gaan?
Ja.
Zo ja, kunt u concreet aangeven op basis van welke concrete wet- en regelgeving deze regeling «een vorm van ongeoorloofde staatssteun» zou zijn, zo nee, waarom niet?
De Europese richtsnoeren2 bepalen of en zo ja, onder welke voorwaarden er sprake kan zijn van geoorloofde staatssteun. Voor het vrijwillig beëindigingen van veehouderijbedrijven – het sluiten van productiecapaciteit – kennen de richtsnoeren een specifiek steunkader.
Het kader bevat een vereiste dat de begunstigde van de steun een wettelijk bindende toezegging moet doen om dezelfde activiteit niet opnieuw op een andere plaats te beginnen, het zogenoemd doorstartverbod. Een ondernemer die vrijwillig gebruik maakt van een stoppersregeling kan dus niet elders opnieuw met dezelfde activiteit starten. De Europese Commissie (EC) heeft eerder bij de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen strikt aan deze eis vastgehouden.
In mei heb ik een eerste informeel overleg gevoerd met de EC over de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de MGA-2. In dit overleg heeft de commissie opnieuw op deze eis gewezen.
Deelt u de mening dat – gelet op het belang van de vrijwilligheid van de regelingen – ook het stoppersverbod voor agrariërs uit de regeling moet worden gehaald en zo ja, hoe gaat u de Europese Commissie daarvan overtuigen?
Inzet van het kabinet is om zoveel als mogelijk is in te zetten op vrijwilligheid bij beëindiging. Een maatregel waarmee de overheid een vergoeding verstrekt aan een ondernemer die vrijwillig de productie op zijn bedrijf of op een locatie van zijn bedrijf definitief beëindigt, dient te voldoen aan de voorwaarden die volgen uit de Richtsnoeren, zo ook het zogenoemde doorstartverbod.
Zien de bezwaren van de Europese Commissie op de nieuwe uitkoopregeling enkel toe op het voornemen om het stoppersvebod uit de regelingen te schrappen, of ook op andere onderdelen van de regeling?
De Europese Commissie heeft in het informele overleg van mei verduidelijkt aan welke voorwaarden een vrijwillige beëindigingsregeling op grond van de Richtsnoeren moet voldoen. Het zogenoemde doorstartverbod is een van de voorwaarden.
Indien dit laatste het geval is, op welke onderdelen zien de bezwaren van de Europese Commissie nog meer toe?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Welke verschillende opkoopregelingen bent u voornemens in te stellen aanvullend op de bestaande regelingen en kunt u per regeling aangeven:
Op dit moment werk ik naast de MGA-2 aan de Lbv en ben ik met provincies in gesprek over de uitvoering van mogelijke provinciale versnellingsmaatregelen in verband met de Provinciale Uitvraag stikstofaanpak en de legalisatieopgave van de PAS-melders.
Het is mijn voornemen om de Lbv zo snel mogelijk bij de Europese Commissie te notificeren en open te stellen.
Ten aanzien van de MGA-2 vindt nog overleg plaats met provincies over de vormgeving van deze maatregel en de positionering ten opzichte van de Lbv. Zodra over deze regeling meer duidelijkheid is, wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
Wat is ten aanzien van de reeds opgengestelde/bestaande regelingen de meest actuele stand van zaken op het gebied van deelname/intekening? Kunt u dit, indien van toepassing, uitsplitsen per provincie?
Op dit moment loopt er één regeling, de eerste tranche van de Maatregel gerichte aankoop (MGA-1). In verband met een toenemende belangstelling bij veehouders voor deelname is onlangs aan provincie Limburg aanvullend budget beschikbaar gesteld wat door andere provincies niet werd benut en is de einddatum van de regeling verschoven naar 30 november 2022. Daarmee krijgen provincies extra tijd om koopovereenkomsten waarover gesprekken nog lopen te kunnen afronden en eventuele nieuwe kansrijke koopovereenkomsten te kunnen afsluiten. De stand van zaken per 15 september is dat er 26 koopovereenkomsten zijn getekend in de provincies Groningen (1), Gelderland (7), Friesland (1), Drenthe (4), Overijssel (6) en Noord-Brabant (7). Met enkele tientallen veehouders worden nog gesprekken gevoerd, met name in de provincie Limburg. Ik zal na 1 december een definitieve balans opmaken en uw Kamer daarover zo spoedig mogelijk berichten.
Welke stappen heeft u reeds ondernomen en bent u voornemens te zetten richting de Europese Commissie om zo spoedig mogelijk toestemming te krijgen voor het openstellen van vrijwillige opkoopregelingen?
Mijn inzet is erop gericht de stoppersregelingen zo snel mogelijk door de Europese Commissie goedgekeurd te krijgen. Ik heb daarom informeel overleg gevoerd met de Europese Commissie over de Lbv en de MGA-2. Na de noodzakelijke aanpassingen zal ik zo spoedig mogelijk starten met de prenotificatie en vervolgens de formele notificatie van de Lbv.
Deelt u de mening dat het wel heel absurd is, dat het kabinet aan de ene kant bereid is om fors te investeren in het halen van de afgesproken Europese doelen op het terrein van bodem, water, lucht, natuur en stikstof, maar dat de Europese Commissie aan de andere kant die aanpak in de weg staat met bureaucratische bezwaren en bent u bereid deze tegenstrijdigheid bij de Commissie onder de aandacht te brengen?
We zijn als lidstaat gehouden aan de Europese wet- en regelgeving. Binnen deze kaders zet ik mij voortdurend in om maximale ruimte en flexibiliteit te krijgen en deze ook te gebruiken om de beleidsdoelen zo doelmatig en doeltreffend mogelijk te realiseren.
Bent u het eens dat vrijwillige opkoopregelingen, naast onder meer innovatie en extensivering, ruimte moeten bieden voor een toekomstbestendige agrarische sector met toekomstperspectief en bent u het eens dat gedwongen uitkoop of zelfs onteigening de beweging naar verdere verduurzaming van de landbouw alleen maar zal vertragen, zal leiden tot weerstand en daarmee afbreuk doet aan draagvlak? Zo ja, op welke wijzer gaat u de Europese Commissie hiervan overtuigen? Zo nee, waarom niet?
Van gedwongen uitkoop of onteigening is bij de Lbv en MGA geen sprake. Beëindiging van veehouderijlocaties draagt bij aan een reductie van stikstofdepositie en daarmee aan herstel van de natuur, maar ook aan verduurzaming van de landbouw in de breedte. Naast beëindiging van productiecapaciteit behoren ook bedrijfsverplaatsing, een andere manier van boeren of innovatie tot de gebiedsafhankelijke oplossingen.
Het bericht 'Albanië wil ‘gouden paspoorten’ gaan verkopen, een doorn in het oog van de EU' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Albanië wil «gouden paspoorten» gaan verkopen, een doorn in het oog van de EU»?1
Ja
Deelt u de mening van de Europese Commissie uit het voortgangsrapport over de toetreding van Albanië dat een dergelijke goudenpaspoortregeling een risico is voor de Albanese veiligheid, belastingontduiking, corruptie en criminaliteit?
De Europese Commissie heeft in de voortgangsrapportage voor Albanië in 2021 aangegeven dat dergelijke paspoortregelingen om buitenlandse investeringen aan te trekken verhoogde risico’s meebrengen op het gebied van veiligheid, witwaspraktijken, belastingontwijking, corruptie, terrorismefinanciering en ondermijnende georganiseerde misdaad en vermeden dienen te worden. Het kabinet deelt deze inschatting. De Europese Commissie staat hierover in het kader van het Stabilisatie en Associatie Akkoord (SAA) met Albanië in contact.2
Heeft u zicht op de mogelijke effecten van de goudenpaspoortregeling op de toetredingsonderhandelingen van Albanië, welke in juli 2022 zijn geopend?
De toetredingsonderhandelingen met Albanië zijn op 19 juli begonnen. De eerste fase betreft een grondige screening van de huidige wetgeving van de kandidaat-lidstaat. Deze screening wordt uitgevoerd door de Europese Commissie. Op basis van deze initiële screening beginnen de gefaseerde onderhandelingen met Albanië die zich richten op de invoering en implementatie van de essentie van het zogeheten acquis (het geheel van EU-wetgeving en -rechtspraak). Het is aannemelijk dat in de onderhandelingen over hoofdstuk 23 van het acquis, betreffende Justitie en Fundamentele Rechten, door de Commissie gekeken zal worden in hoeverre de Albanese wetgeving met betrekking tot paspoortregelingen in lijn is met Europese standaarden, maar het kabinet kan hier nog niet op vooruitlopen.
Heeft u zicht op hoeveel paspoorten er jaarlijks verstrekt worden via dergelijke regelingen binnen de Europese lidstaten?
Het kabinet heeft geen zicht op hoeveel paspoorten via dergelijke regelingen verstrekt worden binnen EU-lidstaten. De regelingen verschillen daarnaast tussen lidstaten onderling. Voor EU-lidstaten geldt dat zij gehouden zijn aan de Unierechtelijke afspraken. De Commissie is in 2020 inbreukprocedures gestart tegen Cyprus en Malta, omdat de Commissie het verlenen van het EU-burgerschap in ruil voor een vastgestelde investering (Burgerschapsregelingen voor investeerders) zonder aantoonbare link met het land niet in overeenstemming met het Verdrag betreffende de Europese Unie acht. De juridische procedures tegen Malta lopen nog. Ook tegen Cyprus lopen nog juridische procedures, maar het paspoortprogramma is intussen volledig beëindigd.
Beschikt u over informatie hoeveel van dit soort paspoorten bijvoorbeeld verstrekt worden aan Russische oligarchen die op deze manier sancties kunnen ontwijken?
Het kabinet is niet bekend met het aantal paspoorten dat aan Russische oligarchen wordt uitgereikt. Wel zet het kabinet zich sinds jaar en dag in EU-verband in om paal en perk te stellen aan dergelijke paspoortregelingen. Nederland en de EU roepen daarnaast kandidaat-lidstaten, potentiële kandidaat-lidstaten, EFTA-landen, en EEA-landen op om zich aan te sluiten bij de sanctiemaatregelen tegen Rusland. Nederland en de EU spreken derde landen er op aan om EU-sancties niet te ondermijnen en om sanctieontwijking door Rusland te voorkomen. EU-lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de toegang tot of transit door hun grondgebied te ontzeggen aan gesanctioneerde personen.
Wat is het standpunt van het kabinet op dit moment, ook in het licht van de oproep van het Europees parlement om dergelijke paspoorten te verbieden en landen die uit eigen beweging gestopt zijn met dergelijke regelingen?
Het kabinet is het eens met de Europese Commissie dat wetgeving en regelingen die het mogelijk maken dit soort paspoorten uit te geven, vermeden dienen te worden. Dit draagt het kabinet waar opportuun ook bilateraal uit. Evenwel bepaalt elke staat zelf, op basis van zijn eigen wetgeving, wie zijn onderdanen zijn. Het is aan elke staat om vast te stellen of aan zijn nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan. Deze nationale wetgeving wordt door andere staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met internationaal recht. Voor EU-lidstaten geldt bovendien dat zij hierbij gehouden zijn aan de Unierechtelijke afspraken op dit gebied.
Deelt u de mening dat het stoppen met dergelijke goudenpaspoortregelingen voorwaarde zou moeten zijn voor de toetreding van Albanië?
Gedurende de toetredingsonderhandelingen met een kandidaat-lidstaat wordt het hele acquis behandeld en spitsen de onderhandelingen zich toe op de invoering en implementatie van alle wetgeving uit het acquis. Het is noodzakelijk dat een kandidaat-lidstaat aan alle voorwaarden uit het acquis voldoet voordat er sprake kan zijn van toetreding tot de EU. Daarnaast is met de aanname van de nieuwe uitbreidingsmethodologie grotere nadruk op hervormingen van de rechtsstaat, het openbaar bestuur en de economie komen te liggen3. Het kabinet blijft de voortgang in het toetredingsproces nauwlettend monitoren en zal hier bij geen of onvoldoende voortgang conclusies aan verbinden zoals deze in het toetredingskader voorhanden zijn, conform uw motie Kamminga/Amhaouch4.
Is het kabinet bereid deze goudenpaspoortregelingen te adresseren in de verschillende Europese raden?
Ik heb de kwestie geadresseerd tijdens mijn bezoek aan Albanië op 7 september 2022. Wanneer opportuun zal het kabinet daarnaast de gouden paspoortenregelingen ook in discussies in Brussel aan de orde stellen.
Het bericht dat de Europese Commissie bereid is derogaties toe te staan van milieuvereisten uit het GLB |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat de hoofdreden van de Europese Commissie om derogaties te verlenen voor een aantal van de goede landbouw- en milieucondities (GLMC) is om de voedselzekerheid te beschermen?1
Ja, dat klopt.
Kunt u verduidelijken of Nederland gebruik gaat maken van deze mogelijkheid tot derogatieverlening, ondanks dat het volgens u «niet substantieel zal bijdragen aan een verhoging van de voedselproductie, omdat in ons land weinig landbouwareaal braak ligt»2 en u eerder heeft gesteld dat in Nederland of Europa op dit moment geen sprake is van dreigende voedselschaarste en vergroening juist belangrijker is dan ooit om de voedselveiligheid op de langere termijn veilig te stellen?3
Ik heb besloten als Nederland gebruik te maken van deze mogelijkheid tot derogatieverlening uit hoofde van het waarborgen van een gelijk speelveld binnen de EU, temeer omdat vrijwel alle lidstaten voor de derogatie hebben gestemd. Alleen Duitsland heeft zich van stemming onthouden. Daarnaast speelt mee dat uit de tweede praktijkproef over de eco-regeling en meerdere voorlichtingsbijeenkomsten over het nieuwe GLB is gebleken, dat het voor akkerbouwers lastig zal zijn om in het begin van de nieuwe GLB-periode te kunnen voldoen aan GLMC 8a (4% niet-productief bouwland). De ambities voor de GLB-doelen, bezien over de gehele GLB-periode, blijven overigens onveranderd.
Welke landen verwacht u dat er wel en niet gebruik zullen maken van de mogelijkheid tot derogaties? Kunt u hierbij tevens een inschatting maken per land wat de afwegingen hiervoor zijn?
Zoals ik bij antwoord 2 heb aangegeven, hebben alle lidstaten, op Duitsland na, voor de derogatieverlening gestemd. Duitsland heeft zich onthouden van stemming, omdat zij ten aanzien van GLMC 8a (niet-productief land) ook vrijstelling wilde hebben voor het kunnen gebruiken van de geoogste producten voor biobrandststof en veevoeder. De onthouding van Duitsland hoeft dus niet per definitie te betekenen dat Duitsland de derogaties niet zal gaan toepassen.
Aangezien nagenoeg alle lidstaten dus voor de derogatieverlening hebben gestemd, mag verwacht worden dat zij er ook gebruik van zullen maken. Bij de stemming hoeven lidstaten geen overwegingen te geven, tenzij lidstaten tegen zouden hebben gestemd of, zoals in het geval van Duitsland, een lidstaat zich onthoudt.
Kunt u toelichten wat het standpunt van Nederland was bij het ter sprake komen van het wel of niet toestaan van deze derogaties en wat hierbij het politieke krachtveld was?
In de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli jl. hebben veel lidstaten om duidelijkheid gevraagd over van een mogelijke derogatieverlening. Nederland heeft in die politieke context aangegeven de ambities van de groenblauwe architectuur van het nieuwe GLB belangrijk te vinden, maar tegelijkertijd ook serieus te willen kijken of het opportuun is om uiteindelijk hiervan gebruik te maken.
In hoeverre kan Nederland met deze derogaties een daadwerkelijke bijdrage leveren aan extra voedselzekerheid als gevolg van bijvoorbeeld het wegvallen van Oekraïense graan voor menselijke consumptie wanneer er in Nederland vooral graan voor dierlijke consumptie wordt geteeld? Hoe zit dit voor andere gewassen die schaars zijn als gevolg van de oorlog in Oekraïne?
Zoals ik in mijn brief van 8 augustus de Tweede Kamer over het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli 2022 heb aangegeven (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1456), zal de derogatieverlening in het geval van Nederland niet substantieel bijdragen aan een verhoging van de voedselproductie. Desalniettemin heb ik gemeend om de derogatie ook in Nederland toe te passen om reden van het waarborgen van een gelijk speelveld in de EU en boeren meer tijd te geven om te kunnen voldoen aan met name GLMC 8a. Gebleken is dat voor akkerbouwers het moeilijk is om aan deze verplichting te kunnen voldoen bij het begin van het nieuwe GLB, mede omdat de invulling van een bouwplan in 2023 al in 2022 door agrariërs behoort te worden vastgesteld. Deze derogatie kan daardoor bijdragen aan een verantwoorde implementatie van het toekomstig GLB.
Kunt u nader uiteenzetten wat de verwachte milieueffecten zijn van het toestaan van deze derogaties op klimaat, water, bodem en stikstof? Is hiervoor een nieuwe milieueffectrapportage (m.e.r.) toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer deze milieueffect analyse?
De voorwaarden GLMC 7 (gewasrotatie) en GLMC 8a (niet-productief land) hebben vooral betrekking op de bodemgesteldheid i.c. -vruchtbaarheid respectievelijk de biodiversiteit. De derogaties betekenen dat slechts in het eerste jaar van de nieuwe GLB-periode niet aan deze voorwaarden hoeft te worden voldaan. De ambities voor de GLB-doelen blijven echter overeind, aangezien de Commissie de voorwaarde stelt dat de derogatie, over de gehele GLB-periode bezien, niet mag leiden tot een afname van de ambitie op de groenblauwe architectuur. In 2024 worden er voor de akkerbouw bovendien meer activiteiten in de eco-regeling mogelijk. Om die reden heb ik geen nieuwe milieueffectrapportage opgesteld.
Hoe beziet u de risico’s van het mogelijk toestaan van deze derogaties in relatie tot de opgave om de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn te behalen? In hoeverre doet dit afbreuk aan de voorgestelde maatregelen uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en het daarbij behorende addendum?
De verplichtingen uit het 7de Actieprogramma Nitraatrichtlijn blijven onverminderd bestaan. De derogatie ziet alleen op verplichtingen uit het nieuwe GLB.
Hoe beziet u de risico’s van het mogelijke toestaan van deze derogaties in relatie tot de opgave om de Kaderrichtlijn Water (KRW)-doelstellingen in 2027 te halen? In hoeverre is er risico op verdere verslechtering van de waterkwaliteit die volgens de KRW niet toegestaan is? Zou gezien de recente achteruitgang van de waterkwaliteit als gevolg van de droogte in de afgelopen jaren en de enorme opgave om de KRW-doelstellingen te behalen niet prudent omgesprongen moeten worden met derogaties die het risico met zich meebrengen op verdere verslechtering van de waterkwaliteit of die doelbereik complexer maken?
De GLB-voorwaarden waarop de derogaties zien, hebben betrekking op bodemgesteldheid (GLMC 7) en biodiversiteit (GLMC 8a). De uit de regeling voortvloeiende beheerseisen 1 (bevloeien en lozen van afvalstoffen) en 2 (nitraat) alsmede GLMC 4 (bufferstroken) zien toe op de waterkwaliteit. Deze voorwaarden blijven onveranderd.
Op welke manier zijn alle ministeries betrokken bij dit derogatie-vraagstuk en de implementatie daarvan in relatie tot de impact daarop op het tijdspad richting het behalen van de KRW-doelen en de natuurdoelen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 heb aangegeven, blijven de voorwaarden, die effect hebben op de waterkwaliteit, ongewijzigd van kracht. Afstemming met andere ministeries is daarom niet nodig geweest.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, en in elk geval voor het definitieve besluit over het al dan niet verlenen van de derogaties?
De definitieve melding om gebruik te maken van de derogatieverlening is uiterlijk 26 augustus a.s.