Het verzoeken van Europese steun om ontslagen medewerkers van Zalco weer aan het werk te helpen |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bereid per omgaande een aanvraag in te dienen bij de Europese Commissie voor steun uit het Europese Globaliseringsfonds waardoor de ontslagen medewerkers van Zalco inclusief de toeleveringsbedrijven en de provincie Zeeland geholpen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid een aanvraag in te dienen bij de Europese Commissie voor steun uit het Europese Globaliseringsfonds. Voorwaarde is uiteraard dat een aanvraag aan de voorwaarden voldoet. Momenteel wordt door de provincie Zeeland en het bedrijf Zalco hard gewerkt aan het opstellen van de concept-aanvraag plus de vereiste onderbouwing, die de basis vormt voor de formele aanvraag door Nederland. Dit gebeurt in nauwe en constructieve samenwerking met medewerkers van mijn ministerie, waarbij alles erop is gericht de aanvraag tijdig ingediend te krijgen.
Kunt u deze vragen per omgaande beantwoorden, aangezien de aanvraag door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uiterlijk 30 december 2011 door de Europese Commissie ontvangen moet zijn?
Zie antwoord vraag 1.
De uitbreiding van EU-sancties tegen de Islamitische Republiek Iran |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Hoe corresponderen de «council conclusions on Iran» van 1 december jl.1 met de door u «omarmde» motie Kortenoeven van 10 november jl.2, waarin wordt opgeroepen het voortouw te nemen om met Europese en Amerikaanse bondgenoten doeltreffende en vooral snelle sancties te treffen? In welk opzicht heeft u het voortouw genomen en welk resultaat heeft dat gehad?
De Nederlandse regering heeft sinds het verschijnen van het IAEA-rapport op 8 november jl. in de EU een voortrekkersrol ingenomen m.b.t. het uitbreiden van sancties richting Iran. Op initiatief van Nederland worden er nu stevige additionele sancties uitgewerkt op het gebied van onder andere financiën, de energiesector en transport. Tevens werden er tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken op 1 december jl. 180 Iraanse personen/entiteiten toegevoegd aan de EU-sanctielijst.
Deelt u de opvatting dat de alleingang van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, waar het gaat om het concreet treffen respectievelijk voorstellen van sancties tegen het Iraanse bankwezen, aantoont dat de EU op het Iran-dossier niet in staat is tot adequate en snelle collectieve actie? Zo nee waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat verzoenen met uw toezeggingen aan de Tweede Kamer?
Nee. De EU is eensgezind in haar standpunt dat er stevige additionele sancties tegen Iran dienen te worden afgekondigd. Het besluit van de Raad van Buitenlandse Zaken dd 1 december om 180 Iraanse personen/entititeiten nog in 2011 aan de sanctielijst toe te voegen is een goed begin. Momenteel wordt er gewerkt aan de uitwerking van een nader stevig sanctiepakket.
Hoe beoordeelt u het door het Verenigd Koninkrijk treffen van sancties tegen het Iraanse bankwezen, waaronder de Iraanse Centrale Bank3, en bent u thans bereid de Britse politiek ter zake te volgen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering heeft tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken gepleit voor EU-sancties tegen de Iraanse Centrale Bank. Het is zaak dat deze sancties doeltreffend zijn, het regime in het hart raken en de bevolking daar waar mogelijk ontzien. Met oog op de effectiviteit van de sancties, geeft Nederland er de voorkeur aan in EU-verband op te trekken.
Deelt u de opvatting dat, gezien de aanval op de Britse ambassade in Teheran, de daarop volgende Nederlandse diplomatieke maatregelen en de nieuwe Iraanse dreigementen, nu wel een oproep moet worden gedaan aan Nederlandse paspoorthouders in Iran om dat land zo spoedig mogelijk te verlaten4?
Nee, er zijn momenteel geen aanwijzingen voor een hoger veiligheidsrisico voor Nederlandse paspoorthouders. Het huidige reisadvies raadt niet-essentiële reizen naar Iran af. Bipatriden wordt in het geheel afgeraden naar Iran te reizen. Dit reisadvies is in lijn met adviezen van de andere EU-lidstaten (inclusief Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en Italië).
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan uw toezeggingen met betrekking tot de aangehouden motie Kortenoeven5, waarin wordt gevraagd de landingsrechten van Iran Air en Iran Air Cargo in te trekken?
Het is verboden Iraanse vrachtvluchten toegang tot luchthavens in de EU te verlenen, tenzij het gemengde vluchten (deels passagiers, deels vracht) betreft. Verdere maatregelen tegen de transportsector worden overwogen in de lopende besprekingen over additionele sancties. De maatregelen worden zo vormgegeven, dat zij de Iraanse bevolking ontzien.
Welke in Iran geregistreerde vliegtuigen staan vermeld op de door u in het algemeen overleg van 30 november jl. genoemde, op 22 november jl. geactualiseerde lijst met vliegtuigen die niet tot het Europese luchtruim mogen worden toegelaten?
In Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1197/2011 van de Europese Commissie van 21 november 2011 is de volledige vloot van Iran Air opgenomen, behalve 14 luchtvaartuigen van het type A-300, 8 luchtvaartuigen van het type A-310 en 1 luchtvaartuig B-737.
Bent u bereid, vanwege de gewenste duidelijkheid, deze vragen ieder afzonderlijk en nog voor dinsdag 6 december 11.00 uur te beantwoorden?
Ja.
Een oproep van 11 EU ministers van Buitenlandse Zaken |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «The EU and Turkey: steering a safer path through the storms», dat 1 december 2011 werd gepubliceerd door 11 EU-ministers van Buitenlandse Zaken?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Het gestelde sluit voor een belangrijk deel aan bij de visie van het kabinet op de ontwikkelingen in Turkije (zie kabinetsappreciatie van de «voortgangsrapportage EU-uitbreiding 2011–12» van 28 oktober 2011, kamerstuk 22 112 nr. EQ).
In de analyse van de 11 ministers was – naar het oordeel van het kabinet – meer aandacht voor de noodzaak van de verdere verbetering van de grondrechten op zijn plaats geweest. Voorts had het niet misstaan indien in de brief explicieter was benadrukt dat het politieke hervormingsproces in Turkije gelijke pas moet houden met de toename van individuele vrijheden. Nederland had de brief in zijn huidige vorm, indien daartoe uitgenodigd, daarom ook niet ondertekend.
Bent u, al dan niet via ambtelijke contacten, gevraagd om het artikel mede te ondertekenen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het kabinet, al dan niet via ambtelijke contacten, gevraagd of een bewindspersoon het artikel kon ondertekenen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u, in het geval dat een verzoek inderdaad is gedaan, aangeven waarom u niet heeft meegetekend?
Zie antwoord vraag 1.
Staan er passages in de brief die u niet in lijn vindt met het staande kabinetsbeleid? Zo ja, welke? Zo nee, waarom heeft u dan niet meegetekend?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de stelling dat het toetredingsproces voordelen heeft geboden aan zowel Turkije als de EU?
Tussen de EU en Turkije bestaat sinds 1963 een associatieakkoord. In 1999 kreeg Turkije de status van kandidaat-lidstaat. In 2005 openden Turkije en de EU toetredingsonderhandelingen. Het Europese perspectief dat sinds 1963 is geboden is een belangrijke motor geweest voor politieke, economische en sociale hervormingen in Turkije. In de brief wordt terecht gesteld dat het toetredingsproces voor zowel Turkije als de EU van wezenlijk strategisch en economisch belang is.
Verwelkomt u, net als uw 11 ambtsgenoten, de verhoogde participatie van Turkije in discussies over het buitenlandbeleid van de EU?
Turkije is een belangrijke NAVO-bondgenoot en speelt een positieve en aanjagende rol in de Arabische transitie. De dialoog tussen de EU en kandidaat-lidstaat Turkije is intensief en dient intensief te blijven.
Bent u, net als uw ambtstgenoten, warm pleitbezorger van de «renewed positive agenda» van commissaris Füle voor de EU-Turkije relatie?
De Raad Algemene Zaken heeft op 5 december in conclusies kennis genomen van de voorstellen van de Commissie voor een «positieve agenda». Deze agenda zou zich onder meer moeten richten op zaken als energie, mobiliteit, handel en de strijd tegen terrorisme. Nederland wacht de voorstellen van de Commissie voor een «positieve agenda» met belangstelling af.
Deelt u de mening dat juist met zo’n agenda de EU steviger kan inzetten op de hervormingen die nodig zijn in Turkije om de toetredingsonderhandelingen vooruit te helpen?
De toetredingsonderhandelingen met Turkije verkeren in een impasse. De beleidslijn van dit kabinet blijft onveranderd: doel van de toetredingsonderhandelingen blijft Turkse toetreding – conform het gestelde in het onderhandelingsraamwerk van oktober 2005. Het gaat hier om een proces met een open einde, waarvan de uitkomst niet op voorhand vaststaat. Nederland heeft ingestemd met het lidmaatschapsperspectief voor Turkije, mits aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan. Het kabinet komt niet terug op gedane toezeggingen. Turkije is nu aan zet.
Het verzoek van de EU om 550 miljoen euro extra middelen |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Kent u het artikel «EU wil 550 miljoen euro extra van lidstaten»?1
Ja, de Europese Commissie heeft voorgesteld om de EU-begroting voor 2011 te verhogen met € 550 miljoen aan betalingskredieten. Tijdens het algemeen overleg Raad Algemene Zaken (van 10 november jl.) heb ik aangegeven dat deze stijging voor het kabinet niet aanvaardbaar is.
Is hier inmiddels een oplossing voor? Zo ja, welke? Zo nee, wat zijn de problemen en wanneer verwacht u een oplossing?
Het bovengenoemde voorstel is besproken door de Begrotingsraad van 18 november jl. Nederland heeft zich daarbij tegen deze verhoging verzet en erop aangedrongen dat de benodigde middelen binnen de bestaande begroting gevonden worden. Gelijkgezinde lidstaten stelden zich ook zeer kritisch op. Vervolgens stelde de Europese Commissie als compromis voor om de verhoging van de EU-begroting 2011 te beperken tot € 200 miljoen. Dit was voor Nederland nog steeds niet aanvaardbaar. Nederland heeft dan ook tegen dit compromis gestemd. Een gekwalificeerde meerderheid van de Raad stemde echter in met het voorstel. Over de uitkomsten van de Begrotingsraad heeft de minister van Financiën uw Kamer op 25 november jl. een verslag gestuurd.
Hoe valt deze verstoring tussen betalingen en verplichtingen volgens u in de toekomst te voorkomen?
Het grootste deel van het door de Europese Commissie gesignaleerde tekort aan betalingskredieten betrof het Europees Sociaal Fonds en kende twee oorzaken. Enerzijds is er sprake van uitgestelde betalingen die oorspronkelijk in 2010 voorzien waren. Anderzijds verloopt de uitvoering van een aantal programma’s sneller dan verwacht waardoor er onvoldoende betalingskredieten zijn begroot om de betalingsverzoeken van lidstaten te dekken.
Het is niet ongebruikelijk dat (onvoorziene) omstandigheden tot aanpassing van de EU-begroting leiden. Het kabinet hanteert daarbij echter het standpunt dat eventuele tegenvallers binnen de afgesproken begroting opgevangen moeten worden.
Bent u op de hoogte van het bestaan van de RAL (Reste à liquider), dat wil zeggen het totaal aan uitstaande vastleggingkredieten dat nog kan en zal leiden tot betalingsverplichtingen voor de Europese Commissie?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. De RAL hangt samen met de systematiek van de EU-begroting. De EU-begroting kent vastleggingskredieten en betalingskredieten. Vastleggingskredieten geven de bovengrens aan voor de uitgaven waartoe de EU zich in de loop van de jaren kan verplichten. Betalingskredieten maken het mogelijk verplichtingen uit het lopende en eerdere jaren na te komen.
De EU-begroting kent twee typen vastleggingskredieten: gesplitste en niet-gesplitste kredieten. Niet-gesplitste kredieten moeten nog in hetzelfde begrotingsjaar tot betaling leiden. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de administratieve uitgaven van de EU kennen vooral niet-gesplitste kredieten. Gesplitste kredieten mogen gespreid over een aantal jaren tot betaling leiden. Gesplitste kredieten zijn gebruikelijk voor bijvoorbeeld de structuurfondsen, onderzoeksprogramma’s en het externe beleid van de EU. De gesplitste kredieten kunnen overigens niet oneindig open staan. Afhankelijk van het type vastleggingkrediet geldt een maximale periode (veelal maximaal 3 jaar, de «n+2 regel») waarbinnen de vastlegging tot betaling heeft moeten komen.
De RAL is het verschil tussen aangegane begrotingsverplichtingen (vastleggingen) en de betalingen die daaruit reeds zijn voortgevloeid. Een groot deel van de RAL wordt veroorzaakt doordat structuurfondsen nog niet tot betaling zijn gekomen.
Hoe is deze RAL ontstaan? Waarom is deze RAL zo omvangrijk?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw mening over het bestaan van dit «stuwmeer» aan contracten dat nog kan worden uitgeschreven? Hoe zal deze de jaarlijkse betalingsverplichtingen voor de Europese Commissie en daarmee de jaarlijkse afdracht voor Nederland beïnvloeden? Wat is uw mening hierover?
Gelet op de systematiek van de EU-begroting is de RAL geen ongewoon fenomeen. Het vloeit logisch voort uit een begroting die is opgesteld in zowel vastleggingen als betalingen. Het kabinet is wel kritisch over de grote omvang van de RAL, omdat hierdoor een ongewenste opwaartse druk kan ontstaan op de betalingsplafonds voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) van de EU voor de periode 2014–2020. Om de kabinetsinzet van een substantiële vermindering van de Nederlandse afdrachten aan de EU te realiseren, is het van belang dat de door de Europese Commissie voorgestelde uitgavenplafonds voor het nieuwe MFK worden verlaagd. Bij het vaststellen van nieuwe vastleggingenplafonds zal daarom ook rekening moeten worden gehouden met de RAL. Hiervoor zet het kabinet zich in bij de onderhandelingen over het volgende MFK, zoals ook blijkt uit de brief die de minister-president samen met zijn Britse, Duitse, Finse en Franse collega’s in december vorig jaar stuurde aan de voorzitter van de Europese Commissie (bijlage 94 047 bij Kamerstuk 21 501-20, nr. 496).
Overigens is nog niet duidelijk hoe hoog de RAL uiteindelijk zullen zijn aan het begin van de volgende periode. Gelet op de maximale periode waarbinnen vastleggingskredieten open kunnen staan, komen uiteindelijk niet alle vastleggingskredieten ook daadwerkelijk tot uitbetaling. Precieze cijfers zullen vermoedelijk pas in de loop van 2012 duidelijk worden. In maart van dit jaar heeft Nederland samen met bovengenoemde landen, aangevuld met Zweden, Denemarken, Oostenrijk en Tsjechië, het onderwerp van de RAL op hoogambtelijk niveau aangekaart bij de Commissie en verzocht om meer informatie over de precieze aard van de RAL. De Commissie is tot nog toe erg terughoudend geweest in het verstrekken van informatie. Nederland zal blijven aandringen op meer duidelijkheid over de RAL.
In hoeverre beschouwt u het bestaan van deze RAL als onderdeel van een verantwoord begrotingssysteem waarbij duidelijk zichtbaar is welke verplichtingen de Europese Unie aangaat en wanneer de rekeningen voor deze verplichtingen moeten worden betaald? Wat is uw mening over het jaarlijks verhogen van vastleggingskredieten wanneer de RAL al meer dan 200 miljard euro bedraagt?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw oplossing voor deze RAL-problematiek en op welke wijze gaat u zich inspannen om deze oplossing te verwezenlijken?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u kennisgenomen van de documentaire in de uitzending van Een Vandaag, d.d. 17 oktober jongstleden, over het feit dat een jaar nadat melding werd gemaakt van kinderarbeid bij hazelnotenpluk, nog steeds kinderen werkzaam zijn in de hazelnotenpluk in Turkije?
Ja.
Wat vindt u van de bewering van Eurocommissaris Füle dat er «geen meetbare voortgang is gemaakt als het om kinderarbeid gaat» en dat er «ook geen systeem is dat ervoor zorgt dat kinderarbeid gestopt wordt»? Deelt u de mening van Eurocommissaris Füle dat deze kwestie aan de orde gesteld dient te worden bij de toetredingsonderhandelingen tussen de EU en Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte houden?
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van de voortgangsrapportages van de Europese Commissie dringt het kabinet aan op verbetering van de grondrechten in Turkije, waaronder kinderrechten1. De Europese Commissie geeft in haar voortgangsrapport voor Turkije aan dat er nog geen meetbare voortgang is geboekt in de bestrijding van kinderarbeid, maar dat er op het gebied van seizoensgebonden arbeid in de landbouw en migrerende kinderarbeid wel gewerkt wordt aan verbetering. Op aandringen van Nederland is in de Raadsconclusies van de Raad Algemene Zaken van 7 en 8 december 2009 expliciet naar het belang van vrouwen- en kinderrechten verwezen2. Het kabinet zal hier in EU-kader aandacht voor blijven vragen, ook in de Raadsconclusies.
Deelt u onze mening dat het onacceptabel is dat kinderen onder de 16 jaar (waaronder zelfs kinderen van 9 jaar) werkzaam zijn in Turkije en dat hier sprake van een schending is van het Verdrag Inzake de Rechten van Kind, alsmede de ILO-verdragen? Zo ja, welke maatregelen wilt u daartegen ondernemen, mede gezien het feit dat bestrijding van kinderarbeid een prioriteit is in het Nederlandse mensenrechtenbeleid?
Kinderarbeid in de seizoensoogst, waarbij kinderen school missen, is niet in overeenstemming met internationale afspraken die onder meer zijn vastgelegd in verdragen van de ILO.
De kwestie van kinderarbeid bij seizoensmigratie is door de ambassade op hoogambtelijk niveau aangekaart bij het Turkse ministerie van Arbeid en bij de Turkse kinderbescherming. De Turkse autoriteiten zijn zich terdege bewust van het probleem, zoals ook blijkt uit het actieplan dat is ontwikkeld (zie gecombineerd antwoord vraag 4 en 5).
De ambassade in Ankara ondersteunt vanuit het Mensenrechtenfonds onderzoek naar seizoensgebonden landbouwwerkzaamheden door Turkse kinderen in de leeftijd van 6–14 jaar. De studie wordt uitgevoerd door de Turkse NGO Development Workshop (DW). DW heeft in de eerste helft van het project onderzoek gedaan naar seizoen- en kinderarbeid in de hazelnootindustrie in Ordu (Noordwest-Turkije), suikerbietindustrie in Yozgat (Centraal-Turkije) en katoenindustrie in Sanliurfa (Zuidoost-Turkije). DW zal naar verwachting in juni 2012 een eindrapportage presenteren.
Bent u van mening dat de huidige vormen van naleving en controle in de hazelnootpluk, maar ook in de cacaosector, onvoldoende zijn? Welke actie is sinds oktober 2010 ondernomen?1 Hoe is het mogelijk dat een jaar na constatering van kinderarbeid bij hazelnotenpluk nog steeds geen controle is op kinderarbeid? Bent u van mening dat de betrokken bedrijven die hazelnoten inkopen tekortschieten in hun verantwoordelijkheid?
Zoals eerder geschetst in de antwoorden op Kamervragen over deze kwestie, liggen verschillende sociaaleconomische factoren ten grondslag aan kinderarbeid verbonden aan seizoensarbeid bij de oogst van diverse gewassen, waaronder hazelnoten. Dit probleem kan alleen effectief worden opgelost door lange termijn betrokkenheid van alle belanghebbenden. De oplossing ligt primair in handen van de Turkse overheid, indirect op het vlak van werkgelegenheid en arbeidsmarkt en direct ten aanzien van het toezien op kinderarbeid en scholing.
De hazelnootverwerkende industrie georganiseerd in de Nederlandse brancheorganisatie FNLI (Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie), de Europese brancheorganisatie CAOBISCO (Association of chocolate, biscuit and confectionery industries of the European Union) en andere brancheorganisaties hebben de kwestie gezamenlijk opgepakt in samenwerking met de Turkse overheid en hierover bericht op de website4. FNLI en CAOBISCO hebben mij laten weten open te staan voor feedback, vragen en dialoog over het onderwerp. Voor informatie over de inspanningen van FNLI en CAOBISCO verwijs ik dan ook allereerst naar deze organisaties.
De FNLI geeft aan dat de actieve medewerking van de Turkse overheid cruciaal is om de situatie in Turkije daadwerkelijk te verbeteren. De FNLI heeft via haar contacten het dossier dan ook actief onder de aandacht van de Turkse autoriteiten gebracht. Inmiddels heeft de Turkse overheid een specifiek actieplan ontwikkeld om de kwestie van kinderarbeid bij de hazelnootoogst te adresseren: «The Action Plan Activities for keeping children away from the nut farms in the provinces where nuts are grown in 2011». Elementen van dit plan zijn bijvoorbeeld de bouw van scholen, en leraren actief betrekken om onderwijs mogelijk te maken voor de kinderen van de seizoensmigranten. Ook is er specifiek aandacht voor toezicht door de Turkse Onderwijsinspectie op de naleving van de Turkse leerplicht middels een digitaal registratiesysteem van aanwezigheid van leerplichtige kinderen. Zowel de FNLI als CAOBISCO geven aan het genoemde actieplan van de Turkse overheid te ondersteunen, evenals het beleid van de Turkse overheid gericht op verbeteren van arbeidsomstandigheden bij seizoensarbeiders. Ook dringen zij bij de Turkse overheid aan op een onafhankelijke en betrouwbare monitoring om de voortgang te meten. Specifieke informatie over genoemde zaken is beschikbaar op de internetsite van CAOBISCO5.
Daarnaast heeft CAOBISCO richtlijnen opgesteld op gebied van ketenverantwoordelijkheid: «Responsible Sourcing Guidelines». Deze richtlijnen stimuleren en ondersteunen bedrijven bij zaken als verifiëren van concrete stappen die toeleveranciers nemen, verkrijgen van producten geproduceerd volgens lokale wetgeving en internationale standaarden, en bij het oplossen van conflicten. De «Responsible Sourcing Guidelines» zijn eveneens beschikbaar op de website van CAOBISCO.
Op basis van bovenstaande maak ik op dat bedrijven het nodige doen om hun verantwoordelijkheid te nemen in deze kwestie. Ik zal de sector aanmoedigen om dit te blijven doen en de sector ondersteunen indien gewenst.
Wat betreft de cacaosector verwijs ik naar de antwoorden op recente Kamervragen over dit onderwerp6.
Welke verbeteracties zijn afgesproken en uitgevoerd om kinderen van werk naar school te leiden, in overleg met de brancheverenigingen en hun leden? Kunt u dit verbeterplan naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben alle betrokken bedrijven inmiddels een standaardclausule ingevoegd in contracten met leveranciers, die er zorg voor draagt dat hazelnoten die geleverd worden, zijn verkregen conform alle lokale en andere toepasbare wet- en regelgeving en in lijn met relevante internationale richtlijnen zijn? Zo nee, bent u bereid hier alsnog op aan te dringen? Bent u bovendien bereid om aan te dringen op actieve controle op naleving van deze standaardclausule?
Zoals ook aangegeven in eerdere antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp heeft de FNLI het onderwerp kinderarbeid bij al haar leden urgent en actief onder de aandacht gebracht. Zij moedigt haar leden aan om in contracten met leveranciers een standaardclausule in te voegen die er zorg voor draagt dat hazelnoten die geleverd worden, zijn verkregen conform alle lokale en andere toepasbare wet- en regelgeving en in lijn met relevante internationale richtlijnen. De FNLI dringt er bij de leden op aan om de kwestie kinderarbeid grondig te onderzoeken en gepaste acties te ondernemen. De eerder genoemde «Responsible Sourcing Guidelines», die recent zijn gepubliceerd, bieden hier een extra instrument. Deze bevatten aanbevelingen met betrekking tot clausules in contracten en naleving.
Is de ketenanalyse van de Federatie Nederlandse levensmiddelen industrie (FNLI) op brancheniveau inmiddels uitgevoerd? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?
De FNLI liet weten dat de ketenanalyse bijna gereed is. Hiervoor verwijs ik naar de FNLI.
Is het door u aangekondigde onderzoek van de Ankara University over dit onderwerp inmiddels afgerond? Zo ja, kunt u dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen?
Het onderzoek van de universiteit van Ankara richt zich niet zozeer op kinderarbeid als wel op de leefomstandigheden van kinderen van seizoenarbeiders in de leeftijd van 0 tot 6 jaar. De conclusie van het onderzoek luidt dat deze kinderen veelal in een sociaaleconomisch en pedagogisch onwenselijke situatie opgroeien. Hierdoor worden de kinderen op een ontwikkelingsachterstand gezet, waardoor het voor deze kinderen zeer moeilijk is op te klimmen op de sociaaleconomische ladder. De onderzoeksresultaten zijn beschikbaar via internet7.
Wat is de uitkomst van het aangekondigde jaarlijkse SZW-overleg tussen Turkije en Nederland met betrekking tot dit onderwerp?
Het jaarlijkse overleg tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en het Turkse Ministerie van Arbeid en Sociale Zekerheid richt zich op de onderhandelingen over de door Nederland voorgestelde veranderingen in de export van kinderbijslag en zorgtoeslag. SZW blijft de ontwikkelingen over kinderarbeid in de seizoenoogst volgen en zal, indien daartoe gelegenheid is, de zorg in de Nederlandse samenleving over het inzetten van kinderen in de seizoenoogst opbrengen en bepleiten dat scholen, arbeidsinspectie en bedrijven intensief betrokken worden bij de bestrijding hiervan.
Wat is de voortgang van de door u gemelde Turkse interdepartementale werkgroep over dit onderwerp? Heeft deze al tot nieuwe activiteiten geleid?
De Turkse interdepartementale werkgroep die zich bezighoudt met kinderarbeid bestaat uit een nationale stuurgroep en een adviserend comité. In de stuurgroep zitten vertegenwoordigers van ministeries, werknemers- en werkgeversorganisaties en NGO’s. De stuurgroep beslist of projecten die het International Programme on the Elimination of Child Labour (IPEC) van de International Labour Association (ILO) in Turkije wil implementeren, passen bij het Turkse beleid op kinderarbeid, en toepasbaar zijn op de Turkse situatie. Het adviserend comité bestaat uit vertegenwoordigers van ministeries, NGO’s, ILO, Unicef, universiteiten en andere organen die zich bezighouden met kinderarbeid. De taak van dit comité is om een gezamenlijke inspanning te leveren om in overleg met alle betrokkenen te werken aan het uitbannen van kinderarbeid. In het eerder genoemde achtergronddocument geeft CAOBISCO een beeld van de activiteiten van de werkgroep. De ambassade heeft niet vast kunnen stellen of, en zo ja, welke concrete resultaten de werkgroep tot nu toe heeft opgeleverd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Maatschappelijk verantwoord ondernemen op 17 november 2011?
Dit bleek helaas niet mogelijk.
Preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Verdrag van de Raad van Europa inzake preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld al sinds 11 mei 2011 ter ondertekening staat opengesteld?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat dit verdrag uniek van aard is en een internationaal, juridisch bindend en alomvattend instrument vormt om actief op te treden op het gebied van preventie, slachtofferhulp en vervolging van daders? Zo ja, waarom heeft Nederland als lidstaat van de Raad van Europa dit verdrag tot op heden nog niet ondertekend, terwijl zeventien andere landen ons reeds zijn voorgegaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft in algemene zin het belang van dit verdrag. Bij de huidige stand (november 2011) hebben zeventien lidstaten van de Raad van Europa het verdrag ondertekend. Geen lidstaat heeft het verdrag tot nog toe geratificeerd. Het verdrag treedt in werking op het moment dat tien landen, waaronder ten minste acht lidstaten van de Raad van Europa, na ondertekening het verdrag ook daadwerkelijk hebben geratificeerd.
Aanvang 2012 zal Nederland een begin maken met de voorbereiding voor de ondertekening en ratificatie van het verdrag. Daarbij zal – zoals gebruikelijk – de goedkeuringswetgeving gezamenlijk met de benodigde uitvoeringswetgeving in procedure worden gebracht. Nederland streeft ernaar dat voor de zomer van 2012 tot ondertekening van het verdrag kan worden overgaan. Het moment van ratificatie is uiteraard mede afhankelijk van de behandeling van de goedkeurings- en uitvoeringswetgeving door beide Kamers der Staten-Generaal.
Deelt u de mening dat Nederland zo spoedig mogelijk dient over te gaan tot ondertekening van het verdrag? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer verwachten dat het verdrag door Nederland zal worden ondertekend opdat de Kamer kan overgaan tot officiële bekrachtiging van dit verdrag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Gemeenteraadsverkiezingen in Bulgarije |
|
|
|
Wat is uw mening over de chaos rond het tellen van stemmen, met name in Sofia, na de gemeenteraadsverkiezingen van 23 oktober in Bulgarije?1
Ik betreur de onregelmatigheden die blijkens de waarnemingen van OVSE en Raad van Europa hebben plaatsgevonden.
Waren verkiezingswaarnemers aanwezig tijdens deze verkiezing? Zo nee, waarom niet en zo ja, wat is hun oordeel over het verloop van de gemeenteraadsverkiezingen in Bulgarije?
In de aanloop naar en tijdens de verkiezingen waren lokale (NGO’s) en internationale verkiezingswaarnemers aanwezig, vanuit onder meer OVSE en Raad van Europa. Het eindrapport van de OVSE is nog niet verschenen.
Volgens de eerste bevindingen van de OVSE en volgens de Raad van Europa is het juridische raamwerk voor democratische verkiezingen in Bulgarije op orde, maar laat de uitwerking te wensen over.
De waarnemers concluderen dat de gemeenteraadsverkiezingen «professioneel» en «kalm» zijn verlopen, hoewel in verschillende fases en op verschillende plekken onregelmatigheden zijn geconstateerd. Volgens de OVSE kunnen vergaande conclusies van waarnemers zoals over pressie op stemgerechtigden en verkoop van stemrecht op dit moment niet hard worden hard gemaakt.
Hebben de gemeenteraadsverkiezingen voldaan aan OVSE criteria en EU standaarden?
De OVSE constateert dat nog niet is voldaan aan alle aanbevelingen van OVSE/ODIHR en de Venetië-commissie van de Raad van Europa.
Wat vindt u van de kandidaatstelling voor het burgemeesterschap van Sliven door de partij GERB van de, wegens fraude met gemeenschapsgeld tot 3 jaar cel veroordeelde, heer Lechkov?
De kandidaatstelling van de heer Lechkov heeft afbreuk heeft gedaan aan het algemene belang van integriteit bij verkiezingen. De heer Lechkov is niet herkozen.
Kan de EU vertrouwen hebben in de aanpak van corruptie in Bulgarije als de grootste politieke partij, waartoe ondermeer premier Borisov behoort, kandidaten voordraagt die aantoonbaar misbruik hebben gemaakt van gemeenschapsgeld en daar ook voor zijn veroordeeld?
De aanpak van corruptie door de Bulgaarse overheid voldoet op dit moment volgens Nederland nog niet aan de standaarden. Dit wordt bevestigd door de CVM rapporten van de Europese Commissie. De EU heeft destijds in reactie op de veroordeling van Lechkov alle EU-fondsen voor de gemeente Sliven bevroren. De Bulgaarse overheid heeft in reactie op de veroordeling de fondsen voor Sliven stil gelegd.
Acht u de wijze waarop deze verkiezingen verlopen in Bulgarije een voorbeeld van de nog voortwoekerende corruptie zoals omschreven door de Europese Commissie in de voortgangsrapportage van het Coöperatie- en Verificatiemechanisme van 20 juli?
Het beeld in de rapporten van de Raad van Europa en de OVSE is gemengd. De recente verkiezingen kunnen daarom niet als «voorbeeld van de nog voortwoekerende corruptie» worden gekenmerkt.
Mogelijke belangenverstrengeling bij de EFSA |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat zeker vier van de 19 leden van de European Food Safety Authority (EFSA), die zitting hebben in het ANS panel dat onder andere adviseert over de veiligheid van aspartaam, banden hebben met de producenten die aspartaam verwerken? Hoe beoordeelt u dat, zeker gezien de weigering van EFSA om aspartaam aan een nieuw onderzoek te onderwerpen?
Mij is bekend dat er een briefwisseling over dit onderwerp heeft plaatsgevonden tussen Corporate Europe Observatory (CEO) en de European Food Safety Agency (EFSA).
Ik verwijs graag naar de recente brief van de staatssecretaris van I&M aan uw Kamer van 9 november jl. (Kamerstuk 27 428, nr. 208) voor de positie van het kabinet over de onafhankelijkheid en expertise van EFSA.
Hoe beoordeelt u het dat volgens Corporate Europe Obsorvatory elf leden van dit EFSA panel informatie hebben achtergehouden over deze achtergrond, en is dit in strijd met de afspraken die dit panel hierover heeft gemaakt? Bent u bereid nader te onderzoeken in hoeverre dit gebeurd is?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het, dat professor Rientjes, één van de panelleden van EFSA, geld ontvangt van de Zwitserse voedingsgigant Nestlé, het IOFI, een Internationale Organisatie van Kleurstoffenindustriën en de Amerikaanse kleur- en smaakstoffen Associatie FEMA?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het, dat de heer Speijers, ook één van de panelleden van EFSA, adviezen zou geven aan Pepsico en Danone?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het, dat deze beide panelleden deze informatie niet bij hun aanstelling opgegeven hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van onderzoekers naar de mogelijk schadelijke effecten van aspartaam niet gewaarborgd kan worden, indien deze onderzoekers tevens betaald worden door producenten van producten met aspartaam? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Thorhaller Halldorsson dat verbanden heeft aangetoond tussen het gebruiken van aspartaam en vroeggeboorten, en van het onderzoek van Morando Soffritti dat wijst op risico’s op long- en leverkanker door het gebruik van aspartaam?
Ja.
Deelt u de mening dat nieuwe wetenschappelijke onderzoeken die wijzen op risico’s van een veelgebruikte voedingsstof, moeten leiden tot een nieuw onderzoek van de EFSA naar de gezondheidsrisico’s van deze voedingsstof? Zo ja, deelt u de mening dat EFSA nieuw onderzoek moet doen naar de veiligheid van aspartaam en bent u bereid dit in te brengen tijdens de volgende EU-Gezondheidsraad? Zo nee, waarom niet?
In mei 2011 heeft de Europese Commissie EFSA gevraagd om de in 2020 geplande herevaluatie van de veiligheid van aspartaam te gaan uitvoeren in 2012. Deze herevaluatie hoort bij de systematisch herbeoordeling van alle voedseladditieven inde EU toegelaten vóór 20 januari 2009, zoals is vastgesteld in verordening 257/2010.
Heeft u er kennis van genomen dat de EFSA heeft gedreigd met een rechtszaak tegen de organisatie Corporate Europe Observatory, voor het plaatsen op hun website van een persiflage van het logo van de EFSA waarmee deze organisatie de belangenverstrengeling tussen de producenten en de EFSA aan de kaak wilde stellen? Hoe beoordeelt u dit? Deelt u de mening dat het belangrijk is dat non-gouvernementele organisatie (ngo)’s kunnen optreden als waakhond van de maatschappij om dit soort belangenverstrengelingen bloot te leggen? Zo ja, bent u bereid de EFSA op deze intimidatie aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Voor zover mij bekend heeft EFSA CEO aangesproken op oneigenlijk gebruik van het EFSA logo op basis van het Europese merkenrecht en juridische stappen in het vooruitzicht gesteld wanneer het oneigenlijk gebruik niet wordt beëindigd. Ik ben van mening dat NGO’s hun rol als waakhond van de maatschappij binnen de wettelijke gestelde kaders moeten vervullen. Of verdere juridische stappen nodig zijn in dit geval is niet aan mij te oordelen maar aan de betrokken partijen. Ik zie dan ook geen reden EFSA hier op aan te spreken.
Het bericht dat Griekenland 400 tanks koopt |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Grieken kopen 400 tanks in VS»?1
Ja.
Is dit bericht waar? Zo ja, deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat Griekenland 400 tanks koopt terwijl het land nagenoeg failliet is en afhankelijk is van miljarden euro's aan financiele steun onder andere van de Nederlandse belastingbetaler? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Minister van Financiën heeft aangegeven in reactie op eerdere vragen hierover van de leden Irrgang en Van Bommel (SP) (kenmerk BFB 2011–1972M) is de berichtgeving over de aanschaf van 400 tanks door Griekenland onjuist. Naar verluidt hebben de VS een aanbod gedaan om 400 gevechtstanks van het type A1A Abrams gratis te leveren. Omdat de kosten die met transport en logistiek daarvan zijn gemoeid zeer aanzienlijk zouden zijn en voor rekening van Griekenland komen, hebben de Grieken afgezien van deze transactie. Dit wordt bevestigd door het Griekse ministerie van Defensie. Ik zie derhalve geen aanleiding om Griekenland op deze kwestie aan te spreken.
Deelt u de mening dat Griekenland per direct moet afzien van de aankoop van deze 400 tanks en dit geld beter kan besteden aan het terugdringen van haar begrotingstekort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid per ommegaande Griekenland aan te spreken op deze krankzinnige plannen en bij hun weigering om van deze aankoop af te zien iedere verdere steun aan Griekenland per direct stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen voor dinsdag 11 oktober, te 11.00 uur beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er vissoorten verdwijnen, door EU-subsidies |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vissoorten verdwijnen, met dank aan EU-subsidies»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Spaanse vissersvloot volledig leeft van staatssteun en dat hierdoor een ongelijk speelveld in de visserijsector ontstaat?
Het artikel, afkomstig van een consortium van internationale onderzoeksjournalisten, beschrijft de mate waarin de Spaanse visserijsector in de periode 2000–2010 communautaire, nationale en regionale financiële steun heeft ontvangen. Een onderbouwing hiervan, de wijze waarop becijfering van deze bijdragen tot stand is gekomen, wordt echter niet door het ICIJ beschikbaar gesteld. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over de in het artikel opgevoerde financiële steun aan de Spaanse visserijsector, anders dan over de financiële middelen die in het kader van het communautaire visserijbeleid voor Spanje beschikbaar zijn.
Het betreft dan primair de Europese visserijfondsen. Voor de periode 2000–2006 bedroeg de communautaire steun in het kader van het FIOV (het Financierings Instrument voor de Ontwikkeling van de Visserij) voor de gehele EU € 4 mld, waarvan € 1,7 mld voor Spanje.
Voor de huidige periode (2007 – 2013) bedraagt het Europees Visserij Fonds (EVF) voor de gehele EU € 4,3 mld, waarvan € 1,1 mld voor Spanje. Aan nationale middelen voor de cofinanciering van het EVF heeft Spanje een bedrag van € 955 mln. gereserveerd.
Daarnaast zijn er EU-middelen beschikbaar voor het participeren van de EU-lidstaten in visserijakkoorden met derde landen. In een mededeling van de Europese Commissie deze zomer wordt becijferd dat de kosten voor de EU als geheel voor de partnerschapsakkoorden met 3e landen jaarlijks € 156 mln. bedragen. Spanje is een van de landen die – gelet op historische activiteiten – actief is in veel van de bilaterale akkoorden.
Wat betreft de toekenning van nationale of regionale steun aan de Spaanse visserij ziet de Europese Commissie erop toe dat dit geschiedt conform de regels voor staatssteun waaronder de de-minimusregel.
Deelt u de mening dat door deze vorm van staatssteun de visstand en de visserij in andere landen zwaar onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Het Gemeenschappelijk visserijbeleid, het Europese Visserijfonds en de staatssteunregels stellen de voorwaarden voor een verantwoorde exploitatie van de visbestanden als ook de manier waarop het visserijbedrijfsleven hierbij wordt gesteund. Deze voorwaarden zijn communautair vastgesteld, waarbij de Europese Commissie, in samenwerking met lidstaten afzonderlijk, toeziet op de juiste naleving hiervan door alle partijen. In de in 2009 door de Raad aangenomen controleverordening is voorzien in de mogelijkheid dat de Europese Commissie de EVF-steun kan schorsen of intrekken, indien een lidstaat de regels van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid niet naleeft.
In algemene zin gesteld deel ik uw mening dat het niet naleven van communautaire regels negatieve effecten kan hebben op de visstand en de visserij.
Bent u bereid om in Europa te pleiten voor een eerlijker speelveld in de visserijsector?
In alle onderhandelingen over het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft de naleving van de gezamenlijk overeengekomen regels voor de Nederland hoge prioriteit. Publicaties als onderhavige in dagblad Trouw onderstrepen hiervan het belang en dragen eraan bij dat ik mij in EU-verband blijf inzetten voor een «level playing field» in het gemeenschappelijk visserijbeleid.
Het bericht dat Nederland een gezamenlijk EU-standpunt Midden-Oosten blokkeert |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Nederland blokkeert gezamenlijk EU-standpunt Midden-Oosten»?1
Ja.
Is het overleg over het gezamenlijk EU-standpunt op 28 september jl. afgeproken?
Het overleg is op 26 september beëindigd, toen – na aanvang van de zitting van de Mensenrechtenraad over het desbetreffende agendapunt – bleek dat geen gemeenschappelijke EU-verklaring mogelijk was.
Is het overleg over het gezamenlijk EU-standpunt afgebroken omdat Nederland zich niet kon vinden in de tekst van de gezamenlijke verklaring? En zo nee, waarom dan wel?
Het overleg is beëindigd omdat de 27 lidstaten van de EU geen consensus konden bereiken over een gemeenschappelijke tekst.
Welke redenen zijn er voor Nederland om zich te verzetten tegen een gezamenlijke EU-verklaring?
De concepttekst van de EU-verklaring was niet evenwichtig en sloot niet aan op de inhoudelijke ontwikkelingen van het EU-overleg in New York tijdens de lopende Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN). De concepttekst stond op gespannen voet met het doel om tot hervatting van deze onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen te komen.
Deelt u de mening dat het betreurenswaardig is dat er geen gezamenlijke EU-verklaring tot stand is gekomen?
Ja.
Kunt u achtereenvolgens aangeven wat de bezwaren zijn tegen het noemen van een «tweestatenoplossing», het veroordelen van de Israëlische blokkade van de Gazastrook, het veroordelen van de recente Palestijnse terreuracties tegen Israëliërs, het zich uitspreken tegen standrechtelijke executies door Hamas in de Gazastrook en het zich uitspreken tegen geweld van Israëlische kolonisten tegen Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever in een mogelijke gezamenlijke EU-verklaring?
De tweestatenoplossing is staand Nederlands beleid. De concepttekst van de EU-verklaring was echter niet evenwichtig en sloot niet aan op de inhoudelijke ontwikkelingen van het EU-overleg in New York tijdens de lopende Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN). De concepttekst stond op gespannen voet met het doel om tot hervatting van deze onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen te komen. Zoals bekend hecht de Nederlandse regering zeer aan het bereiken van de tweestatenoplossing door middel van onderhandelingen gebaseerd op de zgn EU-parameters:
Kunt u aangeven wat de bezwaren zijn tegen het melden van de arrestatie door Israël van vreedzaam demonstrerende mensenrechtenactivisten, alsmede het noemen van vernietiging van Palestijnse huizen in Oost-Jeruzalem en op de Westoever in een mogelijke gezamenlijke EU-verklaring?
Nederland wilde deze kwesties via tekstsuggesties evenwichtiger tot uitdrukking gebracht zien. De wijze waarop de positie van mensenrechtenverdedigers in Israël en de Palestijnse Gebieden werd gepresenteerd, deed geen recht aan de mogelijkheden binnen het Israëlisch rechtsstelsel. Ook de verwoording van de onrechtmatige huizensloop op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem was onevenwichtig.
Nederland beschouwt de nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem als illegaal. Op 28 september jl. heb ik een verklaring afgegeven waarin ik het besluit om 1 100 nieuwe wooneenheden in Oost-Jeruzalem te bouwen betreur, omdat het contraproductief is voor het vredesproces. Ik heb de Israëlische regering opgeroepen dit besluit terug te draaien.
Kunt u aangeven op welke wijze u zich inspant een hervatting van de gesprekken tussen de Israël en de Palestijnen te bevorderen?
Nederland spant zich multilateraal en bilateraal in. In VN-kader streeft Nederland naar afgewogen verklaringen, waarbij ik erop toezie dat deze bijdragen aan hervatting van de onderhandelingen en niet vooruitlopen op de uitkomst van de onderhandelingen. In EU-verband steunt Nederland de inspanningen van Hoge Vertegenwoordiger Ashton in de afgelopen periode en roept haar op deze voort te zetten.
De minister-president en ik hebben in de aanloop naar de AVVN nauw contact gehouden met Israëlische en Palestijnse bewindslieden. Deze inspanningen worden gecontinueerd.
Deelt u de mening van de Amerikaanse president Barack Obama de grenzen van Israël uit 1967 als basis te gebruiken voor de grenzen van een nieuwe Palestijnse staat? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dat is immers een van de vier parameters voor de onderhandelingen, zoals hierboven in het antwoord op vraag 6 weergegeven.
Deelt u de mening dat het recht op demonstratie een onvervreemdbaar recht is? Deelt u de mening dat het recht op vrijheid van meningsuiting een onvervreemdbaar recht is? Welke acties onderneemt u om de naleving van deze mensenrechten te bevorderen?
Ja, dat zijn onvervreemdbare. De vrijheid van meningsuiting is ook een van de prioriteiten van de notitie «Verantwoordelijk voor Vrijheid». Voor de uitwerking daarvan verwijs ik u graag naar deze notitie.
De onacceptabele voorstellen van de Voorzitter van de Europese Commissie |
|
Geert Wilders (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de «State of the Union» van de Voorzitter van de Europese Commissie, de heer Barrosso?
Ja.
Deelt u de mening dat zijn speech onacceptabel is en het daglicht niet kan verdragen nu de heer Barrosso niet alleen pleit voor eurobonds en een financiële transactiebelasting, maar zelfs voorstelt om middels verdragswijziging veto-rechten van landen te schrappen?
De heer Barroso uit in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Europese Commissie zijn zorgen over de situatie in de Eurozone en doet concrete voorstellen. Dit laat onverlet dat het kabinet het niet met alle voorstellen eens is.
Bent u tegen de invoering van eurobonds en een Europese financiële transactiebelasting? Zo ja, bent u bereid dat onmiddellijk aan de Europese Commissie te laten weten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is van mening dat Eurobonds niet de problemen oplost die ten grondslag liggen aan de huidige economische crisis. We moeten het toezicht verscherpen en de begrotingsafspraken handhaven. Zoals bekend heeft Nederland daar voorstellen voor gedaan (ref. Kamerbrief visie toekomst Economische en Monetaire Unie d.d. 7 september 2011). Wat Nederland betreft kan een financiële transactiebelasting alleen op mondiaal niveau worden ingevoerd. Tot slot is het belangrijk dat er op bepaalde dossiers unanimiteit is en blijft. Nederland is er niet voor om dit op te heffen. Deze standpunten zijn bekend bij de Europese Commissie. Er zullen zich in de voorbereidingen van de Europese Raad diverse momenten voor doen om dit (opnieuw) onder de aandacht te brengen bij de Commissie.
Bent u tegen verdragswijzigingen die als doel hebben het opgeven van veto-rechten? Zo ja, bent u bereid dat onmiddellijk aan de Europese Commissie te laten weten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u deze vragen voor aanstaande dinsdag 4 oktober, 10.00 uur beantwoorden?
Ja.
De kritiek in het Europees parlement op Nederland |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Nebahat Albayrak (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kritiek in Europees parlement op Nederland»?1
Ja.
Is het waar dat u voortzetting van het globaliseringsfonds tot 2013 blokkeert? Zo ja, waarom is dat?
Nee, Nederland blokkeert de voortzetting van het globaliseringsfonds tot 2013 niet, maar staat wel kritisch ten aanzien van het voortzetten van de versoepeling van de voorwaarden voor het maken van aanspraak op het fonds. Het betreft twee bepalingen uit 2009, welke eind 2011 aflopen. Ten eerste een verruiming van de reikwijdte van het EGF met de consequenties van de financiële en economische crisis als aanvraaggrond (naast globalisering) en ten tweede een verhoogde cofinanciering van 65% (aanvankelijk 50% in verordening 1927/2006). Op 6 september 2011 heeft de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken u inzake dit voorstel van de Europese Commissie een Fiche aangeboden (TK 2010–2011, 22 112, nr. 1208).
Kunt u bevestigen dat veel Nederlandse werklozen profijt hebben (gehad) van de Europese steun door het globaliseringsfonds en dat Nederland het vaakst een beroep heeft gedaan op het fonds voor re-integratie van ontslagen werknemers?
Nederlandse bedrijven hebben via de minister van SZW 13 aanvragen ingediend. Het gaat om twee bedrijfsaanvragen en 11 aanvragen voor drie sectoren. De verschillende bedrijven en sectoren hebben in totaal € 21,1 miljoen uit het fonds aangevraagd en toegekend gekregen ten behoeve van 6 382 werknemers. Dit bedrag wordt door de bedrijven en sectoren zelf aangevuld tot € 32,5 miljoen.
Ten opzichte van andere lidstaten heeft Nederland het grootste aantal aanvragen ingediend, maar het bedrag per aanvraag is lager. Dit komt, omdat in geval van aanvragen voor sectoren, per regio (provincie) een separate aanvraag wordt ingediend. In Nederland gaat het om drie sectoren, maar die tellen voor 11 aanvragen. Wanneer gekeken wordt naar het financiële belang van de aanvragen staat Nederland zevende.
Lidstaat
Aanvragen
Lidstaat
Subsidiebedrag (€)
Nederland
13
Ierland
60 600 000
Spanje
11
Italië
49 700 000
Denemarken
6
Denemarken
41 900 000
Ierland
6
Frankrijk
39 000 000
Italië
6
Duitsland
37 200 000
Duitsland
5
Spanje
35 200 000
Litouwen
5
Nederland
21 100 000
Portugal
5
Oostenrijk
18 800 000
Oostenrijk
4
België
18 800 000
België
3
Zweden
9 800 000
Frankrijk
3
Portugal
8 500 000
Polen
3
Griekenland
2 900 000
Bulgarije
1
Litouwen
2 900 000
Tsj. Republiek
1
Slovenië
2 200 000
Finland
1
Finland
2 000 000
Griekenland
1
Polen
1 200 000
Malta
1
Bulgarije
1 100 000
Slovenië
1
Malta
700 000
Zweden
1
Tsj. Republiek
300 000
Totaal
77
Totaal
353 900 000
Bron: site Europese Commissie (http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=326&langId=en)
Kunt u aangeven hoe vaak en voor welk bedrag Nederland in totaal een beroep heeft gedaan op het globaliseringsfonds? Hoeveel Nederlandse werklozen hebben in totaal hulp ontvangen uit het fonds?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dit fonds, dat hulp kan bieden aan werknemers die hun baan verliezen door de economische crisis of door belangrijke veranderingen in de wereldwijde handel, zijn bestaansrecht heeft bewezen?
Het EGF kan hulp bieden aan werknemers die hun baan verliezen als gevolg van de globalisering en tijdelijk sinds 2009 als gevolg van de financieel-economische crisis. Nederland is vanaf het begin kritisch geweest over het EGF als middel om effecten van globalisering tegen te gaan. Lidstaten moeten prikkels behouden om economisch beleid te voeren om op globalisering te anticiperen. Ondersteuning van werknemers die hun baan (dreigen te) verliezen is primair een nationale zaak. Nederland heeft in 2009 uiteindelijk ingestemd met de verruiming van het EGF naar de financieel-economische crisis, onder voorwaarde dat dit tijdelijk zou zijn. Verlenging van deze verruiming is geen oplossing om de effecten van de financieel-economische crisis te bestrijden; het fonds is hiervoor te klein en weegt niet op tegen nationale instrumenten. De economische crisis als aanvraaggrond helpt ook landen met een structurele werkloosheid niet verder.
Ook al heeft het fonds hulp geboden om ontslagen werknemers naar een nieuwe baan te begeleiden, ben ik er niet van overtuigd dat het instrument zijn bestaansrecht heeft bewezen; het is nog te vroeg om gedegen uitspraken te kunnen doen over de resultaten. Ik pleit dan ook voor een spoedige en gedegen externe evaluatie over het gebruik en de effecten van het EGF als instrument om de effecten van globalisering en de crisis tegen te gaan.
Deelt u de mening dat dit een voorbeeld is van hoe de Europese Unie bijdraagt aan de verhoging van het welzijn in Nederland en in Europa?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat voor een land als Nederland dit fonds juist heel belangrijk is geweest? Is het voortbestaan van het fonds niet uitermate belangrijk voor Nederland, mede gezien de bezuinigingen die de regering wenst door te voeren?
Nee, Nederland is vanaf het begin kritisch geweest over de instelling van dit fonds, met name op grond van subsidiariteitsoverwegingen: ondersteuning van werknemers die hun baan (dreigen te) verliezen is primair een taak van nationale overheden. Al heeft het fonds ondersteuning geboden, de nationale maatregelen naar aanleiding van de crisis eind 2008 waren veel sneller en belangrijker.
Hoe denkt u zelf geld vrij te maken op de begroting om deze werkloze mensen te helpen met de bezuinigingsopdracht die de regering zichzelf ten doel heeft gesteld?
Als iemand werkloos is of dreigt te worden, is hij of zij in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het vinden van een nieuwe baan, zo nodig met ondersteuning van gemeente of UWV. Er is een groot aantal instrumenten waarmee werkgevers en werknemers worden geholpen om zo snel mogelijk werk of werkhervatting te bewerkstelligen. Deze dienstverlening en extra ondersteuning voor de mensen die dat nodig hebben blijven van toepassing.
Bent u bekend met het artikel «Rutte & De Jager niet de slimsten van Europa: Finland heeft bij de Grieken een onderpand bedongen in ruil voor steun»?1
Ja.
Was u tijdens de top op 21 juli 2011 op de hoogte van deze mogelijkheid van het maken dit soort bilaterale afspraken door afzonderlijke landen? Zo ja, waarom heeft u dit de Kamer niet gemeld? Zo nee, bent u van mening dat Finland zich aan de gemaakte afspraken op 21 juli 2011 houdt?
Zoals ik aangaf in de brief van 22 augustus jl. (kenmerk BFB 2011-1666M) is in de conclusies van de Eurotop van 21 juli 2011 voorzien in de mogelijkheid tot een onderpandregeling te komen, maar betekent dit niet dat er ruimte is voor een bilaterale overeenkomst tussen afzonderlijke landen. Zoals ik in deze brief aangeef is ook door de Finse en Griekse ministers van Financiën erkend dat er geen sprake is van een overeenkomst zonder de instemming van andere eurolanden. In de brief geef ik tevens aan dat Nederland herhaaldelijk heeft aangegeven dat Nederland geen ongelijke behandeling wenst te accepteren. Dat is mijns inziens de enige manier om solidariteit onder de ondersteunende landen te bewaren.
Welke mate van ruimte voor het stellen van extra eisen door afzonderlijke lidstaten is op 21 juli 2011 afgesproken? Hoe beoordeelt u deze ruimte? Hoe apprecieert u de gevolgen voor de onderlinge solidariteit van de ondersteunende landen? Indien u hiervan op de hoogte was, waarom bent u hiermee akkoord gegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is Nederland van plan meer, evenveel of minder onderpand te vragen dan Finland voor de Nederlandse leningen aan Griekenland? Indien het kabinet van plan is een andere hoeveelheid aan onderpand te vragen, op welke manier vindt het kabinet dat te rechtvaardigen? Is deze basis van rechtvaardiging gedeeld en besproken op de top van 21 juli 2011?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waardeert u de onbekendheid van de Kamer met deze mogelijkheden, in het licht van het door de minister-president als noodzakelijk betitelde vertrouwen van de Kamer in het kabinet, nu het kabinet een beroep doet op de oppositiepartijen?
Zoals ik aangaf in de brief van 22 augustus jl. (kenmerk BFB 2011-1666M) is de Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de discussies rond onderpand.
Kunt u deze vraag per ommegaande beantwoorden?
De vragen zijn snel beantwoord.
Steunverlening aan Griekenland |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Is het waar dat Finland voor zichzelf een Grieks onderpand heeft bedongen als voorwaarde voor het Griekse steunpakket?
Zo ja, was dit onderdeel van het Griekse steunpakket bij u bekend? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dat de Kamer niet meegedeeld?
Deelt u de mening dat het billijk is dat verschillende eurolanden hun standpunten inbrengen (ook met betrekking tot het al dan niet nemen van onderpand), maar dat het niet acceptabel is dat het ene land wel een onderpand krijgt, en het andere land niet? Zo nee, waarom niet?
Wat voor «verschrikkelijke gebeurtenissen» vonden er rond 1915 plaats? Vallen deze «verschrikkelijke gebeurtenissen», in uw optiek onder de categorie «genocide» zoals is gecodificeerd in het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt de term genocide niet gebruikt in uw reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken?
De regering betreurt de verschrikkelijke gebeurtenissen en de vele slachtoffers die daarbij rondom 1915 onder Armeniërs en andere bevolkingsgroepen zoals de Assyriërs zijn gevallen. Het Verdrag inzake Voorkoming en Bestraffing van Genocide is hierop niet van toepassing, omdat dit van latere datum (i.e. 1966) is en geen terugwerkende kracht heeft. Dit laat onverlet dat alle betrokken partijen, waaronder de Turkse en Armeense regeringen, de feiten laten onderzoeken. Inzage in elkaars nationale archieven en samenstelling van gemengde, onafhankelijke onderzoekscommissies kunnen de historische gebeurtenissen voor een breed publiek zichtbaar maken. Alleen zo is daadwerkelijke verzoening en dialoog mogelijk. Ik zal daartoe de contacten met mijn Turkse en Armeense counterparts blijven aanwenden.
Bent u bekend met de Kamerbreed aangenomen motie Rouvoet c.s.1 waarin de regering wordt verzocht «voortdurend en nadrukkelijk de erkenning van de Armeense genocide aan de orde te stellen» in de context van de gesprekken met Turkije inzake mogelijke toetreding tot de Europese Unie? Bent u tevens bekend met het feit dat uw voorganger deze motie beschouwde als ondersteuning van beleid? Deelt u de analyse dat u met uw laatste brief gebroken heeft met dit beleid? Zo ja, bent u bereid de Kamer op korte termijn te informeren over de beweegredenen die hieraan ten grondslag liggen?
Ja, ik ben bekend met de Motie Rouvoet. Ook ik beschouw deze motie als ondersteunend aan de regeringsinzet om de kwestie van de Armeense genocide – bilateraal en via de EU – in Turkije bespreekbaar te maken en de toenadering tussen Armenië en Turkije te bespoedigen. Er is geen breuk met mijn voorgangers. De voortdurende druk vanuit de EU en Nederland heeft er mede toe geleid dat in Turkije meer ruimte voor debat over deze kwestie mogelijk is gemaakt. De vrijheid van meningsuiting en persvrijheid dienen, conform de Kopenhagen-criteria, deze uitwisseling van standpunten te waarborgen. Hierop zal ik de Turkse regering – rechtstreeks en via de EU – blijven aanspreken. De Motie Rouvoet ondersteunt deze inspanningen zonder meer.
Kunt u onderbouwen wat het verschil is tussen enerzijds de stelling dat erkenning «geen nieuwe eis of voorwaarde» vormt in de EU-onderhandelingen met Turkije, maar dat het anderzijds «onontbeerlijk dat een kandidaat-lidstaat zijn geschiedenis verwerkt en zijn verleden onder ogen ziet»? Is het in uw optiek mogelijk dat Turkije lid wordt van de Europese Unie zonder dat zij haar betrokkenheid bij de genocide heeft erkend?
Erkenning van de Armeense kwestie vormt geen onderdeel van de politieke Kopenhagen-criteria en is als zodanig geen eis of voorwaarde in de toetredingsonderhandelingen. Vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en goed nabuurschap (in dit geval met Armenië) zijn daarentegen wel expliciete criteria. Zij bieden het Kabinet daarmee aanknopingspunten om bij de Turkse overheid aandacht voor de kwestie van de Armeense genocide te blijven vragen. Daarnaast voorzien de in 2009 met Armenië ondertekende «Zürich protocollen» in een procedure om een wederzijds onderzoek (met een gezamenlijke commissie) mogelijk te maken. Deze protocollen moeten nog door beide parlementen geratificeerd worden. Aangezien dit proces in het slop is geraakt, heb ik op 2 februari jl. mijn Turkse collega met klem opgeroepen dit proces een nieuwe impuls te geven. Hierover heb ik u reeds op 13 mei jl. geïnformeerd (DWM-251/11).
Bent u, al dan niet in overleg met de burgemeester, bereid om de mogelijkheden te verkennen om een herdenkingsmonument voor de Armeense slachtoffers van de genocide elders in Den Haag te realiseren?
Naar ik begrijp, is dit onderwerp eerder in gesprekken tussen vertegenwoordigers van de Armeens-Nederlandse gemeenschap en de gemeente Den Haag aan de orde geweest. Hierbij is ook de mogelijkheid besproken van een herdenkingsmonument voor alle slachtoffers van misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven en genocide. Besluitvorming hierover is aan de gemeente Den Haag. Voor de regering is een neutrale opstelling van Nederland als gastland van het ICC uitgangspunt.
De plannen van de gemeente Vaals om burgers zonder inkomen te weren en de reactie van de EU daarop |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU wil opheldering over plannen Vaals1» en het bericht dat Vaals EU-burgers zonder inkomen wil weren2? Zo ja, wat is uw reactie op deze berichten?
Ja, ik heb kennis genomen van deze berichten. De Europese Commissie heeft mij een brief gestuurd, waarin de Commissie aangeeft zich zorgen te maken over het voornemen van de gemeente Vaals om EU-burgers die niet kunnen voorzien in hun eigen inkomen, geen verblijfsrecht meer toe te kennen.
De situatie zoals beschreven in de door u genoemde artikelen over de gemeente Vaals is een voorbeeld van de knelpunten die ik in mijn brief van 14 april 2011 heb geschetst over het vrij verkeer werknemers uit de nieuwe EU lidstaten3. In deze brief heb ik een breed pakket aan maatregelen aangekondigd om deze tegen te gaan.
Wat vindt u van de omstandigheid dat in de gemeente Vaals een onevenredig groot deel van de bevolking een beroep doet op het sociale vangnet van de gemeente (ongeveer driehonderd mensen op een bevolking van een kleine tienduizend mensen) en dat negen procent van de nieuwe inwoners meteen een bijstandsuitkering aanvraagt? Wat vindt u verder van de omstandigheid dat het in 40% van de gevallen om burgers van lidstaten van de Europese Unie (EU) gaat, vooral om Polen en Roemenen?
Situaties zoals geschetst in uw vraag zijn onwenselijk. De Wet Werk en Bijstand (WWB) biedt een tijdelijke inkomensondersteuning in een situatie waarin dit echt noodzakelijk is. Zoals bekend is het een van de speerpunten van dit kabinet om de eigen verantwoordelijkheid van bijstandsgerechtigden en hun deelname aan de arbeidsmarkt te vergroten. Met de gemeente Vaals wordt onderzocht hoe het beroep op bijstand teruggedrongen kan worden.
Zijn er aanwijzingen dat het Nederlandse sociale stelsel een aanzuigende werking heeft op personen uit Midden- en Oost-Europese landen (MOE-landers) Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Om de migratie uit de MOE-landen nu en in de toekomst in goede banen te leiden en een beroep op het Nederlandse sociale stelsel te beperken, heb ik in mijn brief van 14 april een breed pakket van maatregelen aangekondigd.
Begrijpt u dat de gemeente Vaals zoekt naar oplossingen om deze instroom van EU-burgers die een beroep willen doen op het sociale vangnet in te perken? Wat is uw opvatting over het voornemen van Vaals om per 1 september 2011 alleen nieuwe inwoners in de gemeente in te laten schrijven, indien men kan aantonen dat men in het eigen levensonderhoud kan voorzien met een beroep op een Europees richtlijn uit 2004?
Het zoeken naar oplossingen door de gemeente Vaals om de instroom van EU-burgers in de bijstand te beperken past in het beleid dat ik in mijn brief 14 april heb uiteengezet om de regels voor verblijfsbeëindiging bij een beroep op bijstand aan te scherpen. Thans informeren de gemeenten de IND achteraf indien een vreemdeling bijstand is toegekend; de IND beoordeelt vervolgens of dit beroep op bijstand gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het verblijfsrecht. Ik bereid een wetsvoorstel voor dat regelt dat – in voorkomende gevallen – vreemdelingen (EU-burgers en vreemdelingen van buiten de EU) pas in aanmerking komen voor bijstand, nadat de rechtmatigheid van het verblijfsrecht – juist vanwege het beroep op bijstand – door de IND is vastgesteld. Totdat er duidelijkheid is over de rechtmatigheid van het verblijfsrecht wordt de aanvraag van bijstand aangehouden.
Ik ben, samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), in gesprek met de gemeente Vaals in hoeverre maatregelen die ik in de brief van 14 april heb aangekondigd nu al kunnen worden ingezet om de gesignaleerde problemen het hoofd te bieden. In het bijzonder betreft dit de regels over verblijfsbeëindiging bij een beroep op bijstand. Belangrijk hierbij is dat gemeenten bijstandsverlening aan vreemdelingen melden bij de IND, zodat de IND kan onderzoeken of de bijstandsverlening gevolgen heeft voor het verblijfsrecht. Tot dusverre heeft de IND van de gemeente Vaals circa 10 meldingen ontvangen van EU-burgers die een bijstandsuitkering genieten.
Wat vindt u van het feit dat de EU Nederland meteen om opheldering vraagt, terwijl de Belgische gemeente Plombières al langere termijn de Europese richtlijn hanteert dat nieuwe inwoners zich alleen kunnen inschrijven als ze in het eigen onderhoud kunnen voorzien?
Ik begrijp dat de gemeente Plombières in nauwe samenspraak met de Europese Commissie een inschrijvingsbeleid voert dat blijft binnen de grenzen van de richtlijn inzake het vrij verkeer van personen. In dit verband is het niet bijzonder dat de Europese Commissie ook interesse toont in de ontwikkelingen in Vaals.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat iemand die niet of nauwelijks heeft bijgedragen aan de Nederlandse economie toch recht kan krijgen op een levenslange uitkering in de vorm van bijstand? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid belemmeringen hiervoor op te heffen en zich in te spannen om het EU-verdrag hiervoor aan te passen?
Ik deel uw mening en ben bereid waar mogelijk te voorkomen dat in het genoemde geval een recht ontstaat op een levenslange uitkering in de vorm van bijstand. Een wijziging van het EU verdrag is hiervoor niet nodig. In de brief van 14 april heb ik aangegeven Europees in te zetten op aanpassing van de richtlijn inzake het vrij verkeer van personen (2004/38).
Deelt u daarnaast de opvatting dat het ongewenst is als iemand, die slechts een beperkt deel van zijn totale arbeidsverleden in Nederland gewerkt heeft, toch een werkloosheidsuitkering kan krijgen op Nederlands niveau? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid belemmeringen hiervoor op te heffen en indien nodig u in te spannen om het EU-verdrag hiervoor aan te passen?
Ja, ik deel uw mening. Zoals toegezegd in mijn brief van 14 april zal het kabinet nader onderzoeken of het wenselijk is de samentellingsbepaling uit Verordening 883/2004 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels en de daarmee verbonden berekeningssystematiek voor de hoogte van de uitkeringen in Europees verband te bespreken.
Openbaarmaking van een brief inzake natuurbeleid |
|
Henk van Gerven |
|
Bent u bereid de brief van 8 april jongstleden van het directoraat generaal Milieuzaken1 2 zo spoedig mogelijk openbaar te maken en hiervoor te pleiten bij de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
De brief van 8 april jl. is, zoals ik u bij brief van 27 mei en 30 juni jl. eerder heb aangegeven, door de diensten van de Europese Commissie verzonden in het kader van de zogenoemde EU-pilot. De EU-pilot heeft als doel om op ambtelijk niveau en op informele vertrouwelijke wijze informatie in te winnen bij de lidstaten. De brief is geen formeel onderdeel van de voorbereiding van een ingebrekestelling (de zogenoemde precontentieuze fase): het betreft enkel het inwinnen van informatie door de diensten van de Commissie. Het openbaar maken van de brief doet afbreuk aan het informele en vertrouwelijke karakter van de EU-pilot. Dit geldt eveneens voor de openbaarmaking van mijn antwoord en het doen van uitspraken over de inhoud van de brief van 8 april jl. Op mijn verzoek heeft de Europese Commissie wel toestemming gegeven de brief vertrouwelijk aan de Tweede Kamer te zenden. Dit heb ik dan ook bij brief van 30 juni jl. gedaan.
Wilt u het antwoord dat u op deze brief heeft geschreven openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er in de brief wel degelijk wordt verwezen naar een inbreukprocedure? Zo ja, waarom schrijft u niet open en eerlijk in uw brief van 27 mei jongstleden dat er over een inbreukprocedure geschreven wordt?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het voorstel van de Europese Commissie inzake EU PNR |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Bent u bekend met het voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn over het gebruik van passagiersgegevens voor het voorkomen, opsproren, onderzoeken en vervolgens van terroristische misdrijven en zware criminaliteit (EU PNR)? 1
Ja.
Kunt u de stelling uit de «explanatory memorandum» van het voorstel, dat Nederland wetgeving heeft voor het verzamelen en verwerken van PNR-gegevens en/of het gebruik van PNR-gegevens aan het testen is, verder toelichten?2 Kunt u preciseren hoe PNR-gegevens in Nederland worden verzameld, getest en/of gebruikt?
Ten aanzien van de vragen 2 en 3:
Op dit moment wordt in Nederland (beperkt) gebruik gemaakt van PNR-gegevens door de Koninklijke Marechaussee, de Douane en de AIVD. In dit verband verwijs ik naar het BNC-fiche over deze concept-richtlijn (TK 2010–2011, 22 112, nr. 1149), alsmede naar de brief van de Minister van Justitie d.d. 11 november 2008 (TK 2008–2009, 23 490 en 22 112, nr. 531), waarin is uiteengezet op welke wijze in Nederland gebruik wordt gemaakt van passagiersgegevens door de verschillende organisaties. In aanvulling hierop merk ik het volgende op.
Koninklijke Marechaussee
De Koninklijke Marechaussee maakt bij de uitvoering van de politietaak op de luchthaven Schiphol en bij de uitvoering van de bij of krachtens de Vreemdelingenwet opgedragen taken gebruik van passagiersgegevens.3
De officier van justitie vordert in individuele gevallen, voornamelijk op grond van artikel 126nd Wetboek van Strafvordering, PNR-gegevens bij luchtvaartmaatschappijen. De Koninklijke Marechaussee geeft uitvoering aan een dergelijke vordering door de gegevens op te vragen. Deze PNR-gegevens worden gebruikt in een strafrechtelijk onderzoek. Dit betreft onderzoeken waarbij sprake is van een concrete verdenking van ernstige strafbare feiten.
Verder kan de Koninklijke Marechaussee als toezichthouder in het kader van de Vreemdelingenwet en op basis van de artikelen 5:11, 5:13 en 5:16 van de Algemene wet bestuursrecht PNR-gegevens opvragen bij luchtvaartmaatschappijen. Dit laatste in verband met het leggen van claims bij luchtvaartmaatschappijen voor het vervoer van onjuist gedocumenteerde of ongedocumenteerde vreemdelingen in het kader van de sanctietoepassing. Het opvragen gebeurt ook voor deze doeleinden per individueel geval. De PNR-gegevens worden verwerkt in weigeringen en processen verbaal die worden opgemaakt per individueel geval.
Douane
De Douane maakt voor haar controletaken al enige jaren gebruik van PNR-gegevens. Het opvragen en raadplegen van PNR-gegevens is gegrond op in het Communautair Douanewetboek (Verordening (EEG) nr. 2913/92) en de Algemene douanewet (Stb. 2008, 111) aan de douaneautoriteiten toegekende bevoegdheden. Het Communautair Douanewetboek verplicht de douaneautoriteiten om hun controles te baseren op door middel van geautomatiseerde gegevensverwerkingstechnieken uitgevoerde risicoanalyses.
PNR-gegevens worden gebruikt ten behoeve van de controle op goederen die door reizigers worden vervoerd. Op deze wijze is de Douane in staat om meer gericht te controleren. Analyse en controle zijn gericht op het onderkennen van met name aan het reisgedrag gerelateerde gegevens, die aanleiding kunnen zijn tot een nader onderzoek, gericht op de mogelijke aanwezigheid bij de betrokkenen van aan beperkingen, verboden of heffingen onderworpen goederen.
Ten behoeve van de analyse van vooraf geselecteerde risicovluchten worden in het voor de douane toegankelijke deel van systemen van de luchtvaartmaatschappijen PNR-gegevens door middel van de «pull-methode» geraadpleegd. Er wordt gezocht naar ongebruikelijke (reis)patronen. Pas na een «hit» worden ter identificatie van de betreffende reiziger diens persoonsgegevens gebruikt.
AIVD
De AIVD is op grond van de WIV 2002 bevoegd passagiersgegevens te verwerken met inachtneming van de eisen die daaraan bij of krachtens de WIV 2002 zijn gesteld. Dit betekent dat de verwerking van gegevens slechts plaatsvindt in het kader van de bescherming van de nationale veiligheid en voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de wettelijke taken die aan de AIVD zijn toebedeeld. Reisgegevens vormen een essentieel onderdeel van het inzichtelijk maken en het duiden van (inter-) nationale dreiging.
Passagiersgegevens en grenstoezicht
Het aantal reizigers via de lucht neemt als gevolg van de globalisering komende jaren jaarlijks fors toe. Dit kan er zonder maatregelen toe leiden dat de wachtrijen en wachttijden oplopen. Om de doorloopsnelheid van de passagier te bevorderen en tegelijkertijd de veiligheid te verbeteren, wordt gezocht naar een efficiënter en meer risicogericht grenstoezicht. Tijdige passagiersinformatie maakt het mogelijk het overgrote deel van de reizigers, die geen risico vormen vanuit een oogpunt van veiligheid en grenstoezicht, snel de grens te laten passeren. Een kabinetsvisie ten aanzien van het gebruik van passagiersgegevens ten behoeve van het grenstoezicht is in voorbereiding en zal u naar verwachting dit najaar kunnen worden toegezonden.
Op basis van welke rechtsgrondslag worden er in Nederland PNR-gegevens verzamel, getest en of gebruikt?
Zie antwoord vraag 2.
Is deze doorgifte van PNR-gegevens getoetst door het College bescherming persoonsgegevens op conformiteit met nationale en Europese wetgeving betreffende bescherming persoonsgegevens?
Koninklijke Marechaussee:
Er is feitelijk geen sprake van doorgifte van PNR-gegevens, maar van een vordering op grond van het Wetboek van Strafvordering ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek of de Vreemdelingenwet/Algemene Wet Bestuursrecht in het kader van het vreemdelingentoezicht.
De verwerkingsgrondslag voor PNR-gegevens is te vinden in de Wet Politiegegevens (Wpg). Het College Bescherming Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de Wpg door de Koninklijke Marechaussee.
Douane:
Ja, het College bescherming persoonsgegevens heeft kennis genomen van de werkmethode van de Douane en heeft geen aanleiding gevonden om hiertegen bezwaar te maken.
AIVD:
De verwerking van gegevens – zowel persoonsgegevens als andere gegevens – door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, AIVD en MIVD, is uitputtend geregeld in de WIV 2002. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is daarop niet van toepassing; dat is in artikel 2, lid 2, sub a, van de Wbp bepaald. Dat houdt ook in dat het College bescherming persoonsgegevens geen rol heeft als toezichthouder waar het gaat om de verwerking van persoonsgegevens door of ten behoeve van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Met de inwerkingtreding van de WIV 2002 voorziet de wet echter in een afzonderlijke, onafhankelijke en gespecialiseerde toezichthouder, te weten de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Deze commissie ziet mede toe op de rechtmatige verwerking van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en brengt van haar toezichtsactiviteiten rapportages uit.
Waarom loopt u vooruit op de geplande EU-afspraken over het gebruik van PNR-gegevens?
Van vooruitlopen is geen sprake. De ontwerp EU PNR-richtlijn beoogt het Europese wettelijke kader te creëren voor het verwerken en opslaan van PNR-gegevens ten behoeve van de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit. Deze EU-richtlijn is nog niet vastgesteld. Op basis van huidige nationale wettelijke bevoegdheden (zie ook het antwoord op vraag 3) bestaat een (beperkte) mogelijkheid voor verschillende overheidsinstanties om van de PNR-gegevens van deze luchtvaartmaatschappijen gebruik te maken.
Kunt u toelichten of op dit moment luchtvaartmaatschappijen worden verplicht passagiersgegevens over te dragen aan de grensbewakingsautoriteiten? (zie bijgevoegde attachment – NL Carrier Notification Letter). Wat wordt er precies bedoeld met passagiersgegevens? Om welke gegevens en welke velden uit de PNR gaat het? Acht u dit in lijn met richtlijnen van het International Air Transportation Association (IATA)? Acht u dit in lijn met Europese regels inzake gegevensbescherming?
Koninklijke marechaussee
U verwijst in uw vraag naar de Nederlandse Carrier Notification Letter d.d.11 juli 2011. In deze brief wordt gesproken over het vorderen van passagiersgegevens. Het gaat hier echter om API-gegevens die worden opgevraagd door de Koninklijke Marechaussee en niet om PNR-gegevens. Zie voor wat betreft het gebruik van PNR-gegevens de antwoorden op de vragen 2 en 3. Ten aanzien van de API-gegevens bericht ik u als volgt.
Op grond van artikel 4, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 2.2a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kunnen luchtvaartmaatschappijen op vordering van de grenstoezichtsautoriteiten worden verplicht om passagiersgegevens te verzamelen en te verstrekken. Deze wettelijke bepaling is een implementatie van Richtlijn 2004/82/EU van 29 april 2004 betreffende de verplichting voor vervoerders om een beperkt aantal passagiersgegevens door te geven (de zogenaamde «API-richtlijn»). Volgens deze richtlijn is het voor een doeltreffende bestrijding van illegale immigratie en betere grenscontroles van essentieel belang dat alle lidstaten een regeling invoeren waarbij de verplichtingen worden vastgesteld die gelden voor luchtvervoerders die passagiers naar het grondgebied van de lidstaten vervoeren.
Sinds de implementatie van de API-richtlijn in de vreemdelingenwetgeving zijn tot op heden in Nederland nog slechts op beperkte schaal API-gegevens verstrekt en verwerkt. In 2009 is een pilot-project van start gegaan, waarbij KLM op grond van artikel 4, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 2.2a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, API-gegevens verstrekt aan de Koninklijke Marechaussee met betrekking tot de inkomende vluchten vanaf 12 bestemmingen.
De nu gevraagde API-gegevens zijn de minimale gegevens conform de Richtlijn 2004/82/EG, te weten: nummer en aard van het reisdocument, nationaliteit, volledige naam, geboortedatum, plaats van binnenkomst in de EU en gegevens over vervoermiddel alsmede tijd van vertrek en aankomst en het totaal aantal passagiers en het eerste instappunt. Het betreft een deel van de informatie die terug te vinden is op het machine-leesbare deel van het paspoort van de passagier, aangevuld met informatie over de desbetreffende vlucht.
Op basis van de ervaringen ten aanzien van de pilot met KLM is geconcludeerd dat door het tevoren ontvangen van passagiersgegevens efficiënter kan worden opgetreden door de grensautoriteiten. Daarmee kan doeltreffender worden opgetreden tegen passagiers die gesignaleerd staan of een verhoogd risico kunnen vormen, terwijl meer passagiers sneller en soepeler – zonder wachttijden of ondervragingen – de grens kunnen passeren. Op grond van deze ervaringen is besloten om vanaf 1 januari 2012 aan luchtvaartmaatschappijen die vluchten uitvoeren op 27 specifieke bestemmingen, die uit het oogpunt van illegale immigratie als risicovol worden aangemerkt, de verplichting op te leggen om API-gegevens te verstrekken. Per brief van 11 juli j.l. zijn de luchtvaartmaatschappijen hierover geïnformeerd. Zoals ook al in de brief van 11 juli 2011 is aangegeven, zal voor de wijze waarop de gegevens worden verstrekt worden aangesloten bij de «Guidelines on Advance Passenger Information», die mede zijn opgesteld door IATA.
Het gebruik van API-gegevens is conform de vereisten neergelegd in de API-richtlijn en de Europese regels inzake gegevensbescherming.
Douane:
Het volgende kan worden vermeld ten aanzien van het gebruik van de Douane. In de door de Nederlandse Douane toegepaste methodiek worden de in systemen van de luchtvaartmaatschappijen voorhanden PNR-gegevens geraadpleegd: er is geen sprake van het overdragen van passagiersgegevens. De te raadplegen PNR-gegevens betreffen alleen de door de passagier aan de luchtvaartmaatschappij verstrekte gegevens, zoals die ook zijn opgenomen in de bijlage bij de Guidelines on Passenger Name Record (PNR) van de International Civil Aviation Organization (ICAO), document 9944. IATA onderschrijft deze ICAO Guidelines, evenals de Wereld Douane Organisatie. De Europese regels inzake gegevensbescherming worden door de douane nageleefd als onderdeel van de verplichting tot geheimhouding uit het Communautair douanewetboek, waarbij kan worden verwezen naar specifieke bepalingen inzake gegevensbescherming, met name Richtlijn 95/45/EG en Verordening 45/2001.
Worden deze gegevens opgeslagen? In welke vorm, voor hoelang en wie toegang heeft tot deze gegevens?
Koninklijke Marechaussee
Voor wat betreft de API-gegevens geldt dat deze door de desbetreffende luchtvaartmaatschappij worden verstrekt aan de autoriteit die belast is met het grenstoezicht, te weten de Koninklijke Marechaussee. De Koninklijke Marechaussee verwerkt deze gegevens in het kader van de wettelijke taak ten aanzien van het grenstoezicht en het tegengaan van illegale immigratie, zoals in artikel 4 van de Vreemdelingenwet is bepaald. Deze gegevens worden, in lijn met de eisen gesteld in de API-richtlijn, door de Koninklijke Marechaussee slechts zeer tijdelijk bewaard. Op grond van artikel 2.2b van het Vreemdelingenbesluit 2000 dient de Koninklijke Marechaussee deze gegevens binnen 24 uur te vernietigen. Uitsluitend in die concrete gevallen dat de Koninklijke Marechaussee de gegevens later nog nodig heeft voor de uitoefening van haar taken mogen de gegevens langer worden bewaard.
Indien in concrete gevallen PNR-gegevens worden gevorderd door de officier van justitie dan blijven deze gegevens bewaard zolang het onderzoek duurt en/of nodig is voor de strafrechtelijke vervolging. De PNR-gegevens worden verwerkt in processenverbaal die worden opgemaakt per individueel geval. Bij het verwerken van de gegevens is de Wpg het wettelijk kader.
Douane
De geraadpleegde PNR-gegevens van de geselecteerde vluchten worden door de Douane niet opgeslagen, behoudens in die gevallen waarin een controle is ingesteld en/of wanneer een ingestelde controle tot corrigerende maatregelen heeft geleid. De gegevens worden ten behoeve van de verwerking van de analyse gedurende een korte tijd (maximaal 2 maal 24 uur) na raadpleging vastgehouden en zijn uitsluitend toegankelijk voor die Douane-medewerkers die uit hoofde van hun functie toegang moeten hebben.
AIVD
De AIVD is in het kader van zijn wettelijke taakuitvoering bevoegd (persoons)gegevens (en dus ook passagiersgegevens) te verwerken. Onder verwerken wordt ook het opslaan van gegevens begrepen. Hierbij worden de eisen die bij of krachtens de WIV 2002 zijn gesteld in acht genomen. Toegang tot deze gegevens is beperkt tot medewerkers van de AIVD die uit hoofde van hun functie toegang moeten hebben
Wat wordt bedoeld met «een vordering»? Hoe vaak is een vordering tot het doorgeven van PNR-gegevens uitgegeven? Hoe breed zijn dergelijke vorderingen geformuleerd? Bent u van mening dat met de genoemde vorderingen in feite een systematische doorgifte van PNR gegevens tot stand is gebracht?
In de brief van 11 juli jl. waarnaar u verwijst in vraag 6 en die, zoals eerder aangegeven, betrekking heeft op API-gegevens, wordt gesproken over «een vordering». Het gaat hier om het begrip «vordering», zoals dat is opgenomen in artikel 2.2a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en die een zelfde betekenis heeft als het begrip vordering in de artikelen 5:16 en 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat het niet een vrijblijvend verzoek betreft, maar een opdracht waaraan gevolg dient te worden gegeven. In artikel 184 Wetboek van Strafrecht is het opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering van een toezichthouder of opsporingsambtenaar strafbaar gesteld.
Daarnaast kennen we de «vordering» van het Openbaar Ministerie waarmee, op basis van onder meer artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering, PNR-gegevens worden gevorderd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De vordering wordt door de officier van justitie gegeven aan (in dit geval) de betrokken luchtvaartmaatschappij. De verkregen gegevens worden ter waarheidsvinding opgevraagd en aan een bepaalde zaak gekoppeld door middel van een proces verbaal.
In 2010 heeft het Openbaar Ministerie ongeveer 9500 keer gegevens gevorderd (in het kader van ca.700–800 strafrechtelijke onderzoeken). Het gaat daarbij – afhankelijk van de zaak – om boekingsgegevens en/of vluchtgegevens en/of bagagegegevens en/of passagiersgegevens. Bij toepassing van artikel 126nd Wetboek van Strafvordering kan niet gesproken worden over «systematische doorgifte van PNR-gegevens» nu het hier telkens om een vraagstelling per afzonderlijke casus is. Dit beeld wordt bevestigd als de genoemde aantallen opvragingen worden geplaatst in het totaal van de passagiers die jaarlijks via de nationale luchthaven reizen.
In het kader van de Vreemdelingenwet/Algemene wet bestuursrecht zijn ongeveer 100 keer PNR-gegevens opgevraagd. De strekking van het opvragen, zoals de Koninklijke Marechaussee dat in een individueel geval doet, is het verkrijgen van de historische gegevens over (bijvoorbeeld) een reisroute die een vliegtuig of passagier heeft gevolgd. Daarbij worden passagierslijsten opgevraagd waarop staat welke passagiers aan boord van de vlucht hebben gezeten, en de bijbehorende boekingsgegevens waarop informatie voorkomt van de personen die op een bepaalde vlucht hebben gezeten. Ook hierbij is geen sprake van systematische doorgifte van PNR-gegevens.
Vermeende fraude met Europese fondsen in Bulgarije |
|
|
|
Wat is uw oordeel over de documentaire «new mafia» waarin vermeend misbruik van Europese fondsen in de Bulgaarse stad Sliven aan de kaak wordt gesteld?1
De documentaire schetst een verontrustend beeld over mogelijk misbruik van Europese fondsen in Sliven, Bulgarije.
Op welke wijze worden Europese fondsen in Sliven aangewend, om hoeveel geld gaat het en hoe is de controle op deze fondsen georganiseerd?
Naar aanleiding van de documentaire heb ik de Europese Commissie om een reactie gevraagd. De Commissie deelt uw en mijn verontrusting en is in samenwerking met het Europese anti-fraudebureau (OLAF) een onderzoek gestart naar de vermeende misstanden. Dit onderzoek loopt en is nog niet afgerond. Ik zal dit dossier blijven volgen en uw Kamer, indien daartoe aanleiding bestaat, informeren over de uitkomsten van het onderzoek.
In algemene zin zijn de EU-lidstaten in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor preventie en detectie van fraude met Europese gelden en het nemen van maatregelen in geval van fraude. De Commissie heeft in dit verband een toezichthoudende rol op het financieel beheer door de lidstaten.
De informatievoorziening door de Bulgaarse autoriteiten en de Europese Commissie over onregelmatigheden en eventuele fraude met de besteding van Europese gelden is tot op heden zeer summier. Het Europees Parlement heeft er inmiddels op aangedrongen dat de informatievoorziening hierover verbetert. OLAF heeft aangekondigd daar actie op te ondernemen.
OLAF is voor de preventie, opsporing en vervolging van fraude echter grotendeels afhankelijk van de medewerking van lidstaten, immers strafrechtelijke vervolging en -onderzoek is een zaak van de individuele lidstaat. Zowel in het financieel beheer door lidstaten als in de melding en de vervolging van fraude door lidstaten valt nog veel te verbeteren.
OLAF heeft recent voorstellen gedaan om de opsporing en vervolging van fraude te verbeteren, bijvoorbeeld door het instellen van een Europese officier van justitie (Nederland vindt overigens dat dit een nationale bevoegdheid moet blijven), het verbeteren van de meldingen van fraude, het versnellen van het opsporingsonderzoek en een betere monitoring van de voortgang daarvan (Nederland kan dit voorstel steunen mits dit niet leidt tot onevenredige administratieve lastenverzwaring), en «naming and shaming» van lidstaten die niet goed meewerken met de bestrijding van fraude en die de nakoming van OLAF-verplichtingen niet serieus nemen (volledige steun van Nederland).
Klopt het dat een project om het rioleringssysteem in Sliven te vervangen deels door Europese fondsen wordt gefinancierd en dat dit project is stilgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de rol van de burgemeester van Sliven in de aanbesteding en uitvoering van projecten die mede gefinancierd worden door Europese fondsen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt gecontroleerd dat zakelijke belangen van burgemeester Lechkov niet verweven zijn met publieke projecten die deels gefinancierd worden uit Europese fondsen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen de Bulgaarse autoriteiten aantonen dat de bouw van hotels in Sliven niets te maken heeft met witwaspraktijken van criminele organisaties?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de Bulgaarse regering nog niet gereageerd op vragen en klachten van burgers uit Sliven over vermeende corruptie door de burgemeester van Sliven een voormalige sterspeler van het Bulgaarse nationale voetbalteam?
Zie antwoord vraag 2.