Het bericht dat de Portugese overheid de Banco Espírito Santo (BES) redt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Portugal redt bank met miljarden»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom Banco Espírito Santo juist nu steun nodig heeft?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van lid van Hijum.
Op welke wijze is er de afgelopen jaren opgetreden door de Portugese toezichthouder?
In het algemeen zijn er, volgens de Centrale Bank van Portugal, gebaseerd op het risicoprofiel van BES, in voorgaande jaren diverse kwetsbaarheden gesignaleerd die geleid hebben tot de implementatie van diverse voorzorgsmaatregelen. Meer specifiek heeft de Portugese Centrale Bank in een audit in 2013 onregelmatigheden in de rekeningen van het moederbedrijf van Espírito Santo International (ESI) geconstateerd. Aanvullend heeft de Portugese Centrale Bank BES verplicht een deel van de taken af te splitsen van de niet-financieel tak van Grupo Espírito Santo. In de loop van 2014, toen er onzekerheid ontstond over de financiële positie van BES op de kapitaalmarkten, heeft de Portugese Centrale Bank BES gevraagd om de totale blootstelling van BES op alle takken van Grupo Espírito Santo bekend te maken. Vervolgens heeft de Portugese Centrale Bank BES verzocht scenario’s op te stellen om risico’s te beperken die zouden kunnen voortvloeien uit wanbetaling van een van de takken van Grupo Espírito Santo. Ook heeft de Portugese Centrale Bank BES gevraagd om herkapitalisatieplannen te presenteren in het licht van de ECB stresstesten en het interne governance model te versterken.
Was er bij de bank sprake van fraude, witwassen en andere malversaties?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van lid van Hijum.
In welke mate dragen private partijen, waaronder aandeelhouders en obligatiehouders, bij aan de redding? Worden spaarders ontzien?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 4 van lid van Hijum.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de President van de Centrale Bank van Portugal, Carlos da Silva Costa, dat de Portugese overheidsfinanciën en belastingbetalers geen risico’s lopen bij deze transactie? Vindt u die uitspraak evenzeer moeilijk navolgbaar?2
De president van de Portugese Centrale Bank heeft aangegeven dat de operatie geen gevolgen heeft voor de tekort- en schuldpositie van de Portugese overheid, omdat de reeds uitgekeerde leningen van het EFSF, het EFSM en het IMF aan de Portugese staat al eerder zijn meegenomen in de overheidsschuld.
De Portugese Minister van Financiën heeft aangegeven dat de lening van de Portugese staat aan het Portugese resolutiefonds een maximale looptijd heeft van twee jaar. De lening zal dus voor die tijd vervangen worden door leningen van de Portugese bancaire sector aan het Portugese resolutiefonds om daarmee het aandeelhouderschap van het resolutiefonds in Novo Banco te kunnen financieren totdat Novo Banco verkocht wordt. Op termijn kan de lening terugbetaald worden door de verkoop van Novo Banco en contributies van de bancaire sector aan het Portugese resolutiefonds gedurende de tijd. Volgens de Portugese Minister van Financiën zal bij een tegenvallende opbrengst van de verkoop van Novo Banco de Portugese bancaire sector en niet de belastingbetaler opdraaien voor de kosten. Hiermee zijn de risico’s voor de Portugese belastingbetalers beperkt.
In welke mate neemt de schuldenpositie van Portugal toe door deze redding? Is de Troika betrokken bij de genomen maatregelen? Zo ja, wat is haar oordeel?
De operatie heeft geen gevolgen voor de overheidsschuld van de Portugese overheid, omdat de reeds uitgekeerde leningen van het EFSF, het EFSM en het IMF aan de Portugese staat al zijn meegenomen in de overheidsschuld.
De Trojka van IMF, ECB en Europese Commissie is in die hoedanigheid niet betrokken geweest bij de resolutie van BES. De Europese Commissie is wel betrokken geweest om te toetsen of de resolutie van BES in lijn was met de Europese staatssteunregels. Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 van lid van Hijum is aangegeven heeft de Commissie op 4 augustus jl. geoordeeld dat de resolutie in lijn is met de staatssteunregels (zie eerdere verwijzing naar de verklaring van de Commissie).
Is er sprake van besmettingsgevaar naar andere Europese banken, aangezien bekend is dat diverse investeerders, waaronder Franse banken, aandelen hebben in Banco Espírito Santo?
Zoals in de antwoorden op vragen 3 en 4 van lid Van Hijum is aangegeven, zullen de verliezen die voortvoeien uit de bad bank voor rekening zijn van de aandeelhouders en achtergestelde obligatiehouders van BES. Zo heeft de Franse bank Crédit Agricole bijvoorbeeld reeds bekend gemaakt een verlies te hebben genomen op BES. Er zijn op dit moment echter geen aanwijzingen voor besmettingsgevaar richting andere Europese banken.
Zijn er im- of expliciet risico’s voor de Nederlandste staat verbonden aan deze reddingsoperatie?
De steun uit het leningenprogramma van het EFSF, EFSM en IMF is verstrekt aan de Portugese overheid en de Portugese overheid draagt daarmee de volle verantwoordelijkheid voor de terugbetaling van de leningen. Nederland loopt hierdoor indirect risico via het EFSF, het EFSM en het IMF. De totale blootstelling van Nederland op de noodfondsen is niet veranderd door de reddingsoperatie van Banco Espírito Santo door de Portugese staat.
Het faillissement van het bedrijf Thermphos en de rol van de Nederlandse en Europese overheid daarin |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Hoe heeft Nederland gestemd tijdens de zitting waar het besluit van de Europese Commissie om geen antidumpingmaatregelen te nemen goedgekeurd moest worden? Heeft zij voor of tegen het sluiten van de antidumpingprocedure gestemd (over de import van witte fosfor)?1
Nederland heeft zich onthouden van stemming, evenals Spanje, Frankrijk en Hongarije. De overige lidstaten hebben ingestemd met het voorstel. Geen van de lidstaten heeft tegen gestemd.
Wat waren de Raadsinstructies van de Permanente Vertegenwoordiger nadat Thermphos de antidumpingklacht indiende bij de Europese Commissie?
De antidumpingzaak tegen witte fosfor uit Kazachstan is niet in de Raad besproken.
De Commissie concludeert dat het uitblijven van maatregelen als gevolg zal hebben dat Thermphos haar activiteiten zal moeten staken; op welk moment wist het kabinet dat Thermphos failliet zal gaan door het uitblijven van maatregelen?2
In de conclusie van de Commissie waarnaar wordt gerefereerd, staat:
«Worden geen maatregelen ingesteld, dan zal de productie van witte fosfor in de Unie en de productie van afgeleide producten door de bedrijfstak van de Unie zeer waarschijnlijk niet worden hervat. Anderzijds biedt de instelling van maatregelen, zoals ook sommige belanghebbenden hebben gesteld, de bedrijfstak van de Unie mogelijk onvoldoende bescherming omdat de invoer uit Kazachstan, zelfs wanneer hiervoor rechten gelden, qua prijzen concurrerender blijft dan de verkopen door de bedrijfstak van de Unie, en waarborgt de instelling van maatregelen derhalve niet dat de bedrijfstak van de Unie de huidige kwetsbare situatie doorstaat.» (ref 2013/81/EC punt 190).
Op het moment dat de Commissie dit begin 2013 concludeerde, had Thermphos Internationaal BV haar activiteiten al gestaakt, en was failliet. De Commissie stelde dat het instellen van antidumpingmaatregelen geen waarborg was voor het voortbestaan van Thermphos. De reden was dat het onderzoek van de Commissie had uitgewezen dat:
Dit betekent dat witte fosfor uit Kazachstan met het instellen van een antidumpingrecht van 10,5% nog steeds goedkoper zou zijn voor de Europese gebruikende industrie dan fosfor van Thermphos. Er was dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat de Europese gebruikende industrie over zou stappen op de (duurdere) witte fosfor van Thermphos.
Had Nederland een vertegenwoordiger in het Adviescomité voor Antidumping, dat het besluit van de Europese Commissie voorbereidde? Zo ja, wie?
Ja, Nederland had een vertegenwoordiger in het Antidumping Comité. De naam van de betreffende ambtenaar is verder niet relevant.
Hoe werd de Nederlandse vertegenwoordiger in het Adviescomité voor Antidumping aangestuurd?
Het standpunt is conform de gebruikelijke procedures met de betrokken ministeries afgestemd.
Wat waren de instructies voor de Nederlandse vertegenwoordiger in het Adviescomité voor Antidumping?
De instructies waren om zich te onthouden van stemming.
Is er bij de standpuntbepaling van Nederland in de zaak Thermphos een kosten-batenanalyse gemaakt?
Zoals gebruikelijk bij de standpuntbepaling over het al dan niet nemen van antidumpingmaatregelen is gekeken naar de prijsstelling van fosfor uit Kazachstan en de gevolgen voor de Europese producent en gebruikende industrie (zie ook vraag 3 en 17). Hierbij was sprake van een verschillend belang van de producent en de gebruikers.
Is er bij de standpuntbepaling van Nederland in de zaak Thermphos rekening gehouden met een saneringsopgave van tussen de 70 en 90 miljoen euro bij een eventueel faillissement van het bedrijf? Wist het kabinet dat de Nederlandse belastingbetaler deze rekening zal moeten betalen?
Op het moment van standpuntbepaling van Nederland in de antidumpingzaak was er nog niets bekend over de omvang van een mogelijke saneringsopgave en over wie dat zou moeten betalen.
Welk Nederlands belang is gediend bij het uitblijven van antidumpingmaatregelen en dus bij het faillissement van Thermphos?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 3 is er geen aantoonbare oorzaak-gevolg relatie tussen het uitblijven van maatregelen en het faillissement van Thermphos.
Klopt het dat Belgisch Limburg en Wallonië extra structuurfondsen zullen ontvangen om faillissementen in de regio op te vangen?3
Tijdens de ER van 7 en 8 februari 2013 is afgesproken dat België financiële middelen zou krijgen om te voorzien in het aanpassingsproces van bepaalde regio’s, het ging om 133 miljoen (66,5 miljoen voor Limburg en 66,5 miljoen voor Wallonië). Deze structuurfondsen zijn echter niet direct inzetbaar voor faillissementen.
Klopt het dat Italië (€ 25 miljoen), Spanje (€ 17 miljoen) en Frankrijk (€ 84 miljoen) extra middelen via het Flexibiliteitsinstrument zullen ontvangen?4
In verband met de definitieve uitkomst van de MFK-onderhandelingen heeft de Europese Raad in juni 2013 besloten om genoemde landen extra structuurfondsen toe te kennen. Deze middelen zijn gedeeltelijk gefinancierd door de inzet van het flexibiliteitsinstrument.
Klopt het dat Cyprus om meer structuurfondsen heeft gevraagd en dat de Commissie besloten heeft Cyprus meer structuurfondsen te geven?
De ER van 27-28 juni 2013 heeft het EP en de Raad verzocht om binnen de flexibiliteit die het MFK biedt in het kader van de jaarbegroting de mogelijkheden te onderzoeken om de moeilijke situatie in Cyprus te adresseren. Dit vloeit voort uit de afspraken die de ER in februari 2013 reeds maakte over andere programmalanden, op het moment dat Cyprus nog geen programmaland was.
Heeft het kabinet ooit overwogen om schadevergoeding voor de saneringskosten een onderdeel te maken van bovenstaande of andere budgettaire onderhandelingen?
Nee.
Deelt u de mening van de minister van Economische Zaken dat Europa medeverantwoordelijk is voor het faillissement van Thermphos?5
De Minister van Economische Zaken heeft tijdens het dertig leden debat van 2 april 2013 inzake Thermphos aangegeven dat de Europese Commissie zich mogelijk medeverantwoordelijk voelt voor de ontstane situatie. De Minister van Economische Zaken is in gesprek gegaan met de Europese Commissie over een mogelijke financiële bijdrage van de Europese Commissie aan eventuele opruimkosten en (groene) doorstart van het bedrijf.
Deelt u de mening van Elsevier dat de pogingen van de minister om in overleg te treden met de Europese Commissie inzake een schadevergoeding wegens het uitblijven van antidumpingmaatregelen en het daaropvolgende faillissement van Thermphos halfslachtig waren?6
Nee. Zoals gemeld in een brief aan de Tweede Kamer van 24 april jl. (Kamerstuk 29 826, nr. 59) heeft de Minister van Economische Zaken zich actief ingezet om een financiële bijdrage te krijgen van de Europese Commissie voor opruimkosten en een mogelijke doorstart. De Europese Commissie heeft hierop aangegeven dat er geen mogelijkheden waren voor een financiële bijdrage voor de opruimingkosten. De Europese Commissie was wel bereid om te kijken naar de mogelijkheden om een duurzame doorstart op basis van productie van «groene fosfor» te steunen. Doordat uiteindelijk geen duurzame doorstart mogelijk bleek, zijn de mogelijkheden voor steun vanuit de Europese Commissie en Europese Investeringsbank niet meer aan de orde gekomen.
Deelt u de mening van Elsevier dat de onder andere passieve houding van het Rijk bijgedragen heeft aan het faillissement, het falen van de doorstart en de vervelende nasleep in de zaak-Thermphos?7
Nee. Het Rijk heeft zich juist actief ingezet voor deze casus. Het Rijk heeft onder meer na het faillissement van Thermphos zich ingespannen om een koper te vinden voor het bedrijf. Toen deze koper niet gevonden werd, hebben Zeeland Seaports, de Provincie Zeeland en het Ministerie van Economische Zaken gezocht naar kandidaat investeerders voor de mogelijke productie van groene fosfor op de Thermphos-site te Vlissingen. Uiteindelijk bleef 1 kandidaat investeerder over. Na toetsing van het businessplan en het technisch plan door onafhankelijke experts bleek een duurzame doorstart echter niet mogelijk.
Deelt u de mening van de voormalig minister van Industrie en Handel van de Republiek Tsjechië, de heer Martin Kuba, dat het uitblijven van maatregelen een gevolg is van een gecoördineerde pan-Europese lobby en niet van een afweging van argumenten en wettelijke voorwaarden?8
De Europese Commissie heeft het antidumpingonderzoek volgens de daarvoor wettelijke eisen en procedures, zoals verwoord in de Verordening 1225/2009 uitgevoerd. Het voorstel van de Commissie om geen maatregelen te nemen voldoet aan deze eisen, inclusief het in ogenschouw nemen van dumping, schade en belang van de Unie.
Is er tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Economische Zaken afstemming geweest nadat de Kamer het kabinet had gevraagd om in overleg te treden met de Commissie inzake schadevergoeding wegens het uitblijven van antidumpingmaatregelen en het daaropvolgende faillissement van Thermphos?
Ja, er is tussen de betreffende ministeries overleg geweest.
Bent u bekend met het gerucht dat een aantal EU-lidstaten bij de begrotingsherziening van 2016 om meer structuurfondsen zal vragen om te gevolgen van economische terugval in specifieke regio’s op te vangen?
Nee, dit gerucht is ons niet bekend. Als onderdeel van het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 is opgenomen dat de Commissie in 2016 de totale toewijzingen die voor de doelstelling «investeren in groei en werkgelegenheid» in het kader van het cohesiebeleid 2017–2020 aan alle lidstaten zijn gedaan, opnieuw zal bezien en volgens gemaakte afspraken mag herberekenen. Het totale netto-effect van deze technische aanpassing mag niet meer bedragen dan 4 miljard EUR.
Het bericht dat Slowakije het homohuwelijk uitsluit |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Slowakije sluit homohuwelijk uit»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat deze stap van het Slowaakse parlement een stap terug in de tijd betekent en deelt u de teleurstelling over deze grondwetswijziging die het huwelijk voorbehoudt tussen man en vrouw?
Dat Slowakije het huwelijk definieert als exclusief tussen man en vrouw is niet nieuw; dat was reeds een bepaling in het Slowaaks burgerlijk wetboek. Dat de bepaling uit het burgerlijk wetboek nu ook is opgenomen in de grondwet, is zondermeer een teleurstelling. Hoewel er materieel niets wijzigt voelt het als een stap terug voor de gelijke rechten voor LHBT in Slowakije; zeker na een paar goede ontwikkelingen in de afgelopen jaren (zoals de organisatie van «Pride Marches»).
Deelt u de opvatting dat het uitsluiten van een huwelijk tussen twee mensen van hetzelfde geslacht in strijd is met de Europese waarden, normen, en mensenrechten en dus zeer onwenselijk is?
Zoals in het «Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie» is vastgelegd, wordt het recht te huwen gewaarborgd via nationale wetten (artikel2. Niettemin betreurt Nederland de gang van zaken in Slowakije. Nederland wijst discriminatie op elke grond af en blijft actief opkomen voor de gelijke rechten van LHBT-personen. Nederland beroept zich daarbij op artikel 21 van het EU Handvest, waarin staat dat «elke discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, verboden is».
Bent u bereid de Slowaakse regering aan te spreken op de grondwetswijziging en uw afkeuring hierover bij de Slowaakse regering kenbaar te maken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Buitenlandse Zaken zal in een aankomende ontmoeting met de Slowaakse Minister van Buitenlandse Zaken de Nederlandse zorgen uitspreken over de stigmatiserende werking van dit soort maatregelen en blijven aandringen op de bevordering van gelijke rechten voor LHBT.
Bent u bereid te onderzoeken wat de toenemende homofobie in Europese lidstaten betekent voor de erkenning van in Nederland gesloten homohuwelijken in andere lidstaten en de Tweede Kamer hierover zo snel mogelijk te informeren? Zo nee, waarom niet?
Als gezegd valt de huwelijkswetgeving in Europa onder de bevoegdheid van de lidstaten.
Bent u bereid de Tweede Kamer een overzicht te sturen waarin per Europese lidstaat kort wordt beschreven welke ontwikkelingen er plaatsvinden betreffende LHBT-rechten en het oordeel van de regering daaromtrent?2
Het bericht 'Turk veroordeeld wegens 'Allah' in twitternaam' |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Turk veroordeeld wegens «Allah» in twitternaam»1? Zo ja, klopt dit bericht?
Ja.
Deelt u de mening dat het compleet achterlijk is dat een Turkse twitteraar is veroordeeld tot vijftien maanden cel wegens het gebruik van het woord «Allah» in zijn twitternaam?
Zoals ook benadrukt in de recente kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 2014, is er in Turkije op het terrein van de rechtsstaat en mensenrechten sprake van serieuze tekortkomingen. Het kabinet benadrukte in het bijzonder de zorgen over de vrijheid van meningsuiting. Deze zaak is een voorbeeld hiervan. Het is duidelijk dat de huidige situatie in Turkije niet in lijn is met de vereiste Europese normen en maatstaven. Het doorvoeren van verdere ingrijpende hervormingen is dan ook absolute noodzaak.
Het kabinet is van mening dat toetredingsonderhandelingen de beste manier vormen om Turkije aan te sporen te hervormen naar Europese maatstaven. Doel van de toetredingsonderhandelingen blijft Turkse toetreding, conform het gestelde in het onderhandelingsraamwerk van oktober 2005. Het gaat hier om een onderhandelingsproces met een open einde. De uitkomst staat niet op voorhand vast. Het standpunt van het kabinet is en blijft, zoals uiteengezet in verschillende Kamerbrieven van opeenvolgende kabinetten, dat wanneer Turkije voldoet aan alle strenge voorwaarden, het land zal kunnen toetreden.
Deelt u de mening dat dit incident past in een slechte reeks gebeurtenissen waaruit blijkt dat Turkije geen Westers land is en daarom nooit lid zou kunnen worden van de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat het schandalig is dat Turkije jaarlijks bijna 1 miljard euro aan Europese subsidie ontvangt met als doel lidstaat van de EU te worden?
De middelen voor Turkije komen uit het Instrument voor Pre-accessie (IPA), dat landen met een toetredingsperspectief ondersteunt in de hervormingen die zij in het kader van het toetredingsproces moeten doorvoeren. Er is dus een directe link met het bevorderen van lange-termijnhervormingen, ook op het gebied van democratie en rechtsstaat. In de nieuwe IPA-verordening is, mede op Nederlands aandringen, deze koppeling met het hervormingstraject nog duidelijker geworden. Daarnaast is er de mogelijkheid IPA-steun te verhogen of korten op basis van verdienste. De Commissie is bezig haar programmering voor de periode 2014–2020 op papier te zetten. Nederland zal kritisch meekijken bij de programmering van fondsen voor Turkije en tevens de mogelijkheden die de nieuwe IPA-verordening biedt ten volle proberen te benutten. Hierbij zal Nederland nauw optrekken met andere lidstaten, aangezien besluitvorming per gekwalificeerde meerderheid geschiedt.
Wanneer gaat dit kabinet eindelijk haar veto gebruiken om de EU-toetredingsonderhandelingen met Turkije per direct te stoppen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht 'Duitsland mag EU-burgers uitkering weigeren' |
|
Enneüs Heerma (CDA), Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duitsland mag EU-burgers uitkering weigeren»?1
Ja
Welke gevolgen heeft deze uitspraak van het Europees Hof voor de opdracht van de Kamer aan u (motie Azmani/Hamer2) om ervoor te zorgen dat ook in Nederland werkzoekende burgers uit andere landen van de Europese Unie een bijstandsuitkering geweigerd kan worden?
Voor de goede orde wijs ik erop dat het hier geen uitspraak van het Europees Hof betreft, maar een conclusie van de advocaat-generaal bij dat Hof. Op dit moment is nog niet bekend wat de uitspraak van het Hof zal zijn. De onderhavige zaak heeft overigens geen betrekking op een werkzoekende, maar op een economisch niet actieve persoon.
Voor wat betreft werkzoekende burgers uit andere landen van de Europese Unie geldt in Nederland al dat zij geen recht hebben op bijstand. In dit verband verwijs ik naar mijn brieven d.d. 28 maart 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 30 545, nr. 118) en 10 juli 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 29 407, nr. 172) aan uw Kamer. Een wetsvoorstel is hiervoor dus niet nodig.
Wanneer bent u van plan met een wetsvoorstel te komen om dit mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ervaringen uit te wisselen met uw Duitse, en wellicht ook Belgische, collega om te zien hoe uitkeringstoerisme effectief bestreden kan worden?
Met een aantal EU-lidstaten, waaronder Duitsland en België, vindt regelmatig overleg plaats. Het onderwerp uitkeringstoerisme staat ook op de agenda, indien daar aanleiding toe is.
De transparantie van Raadsdocumenten |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het via Statewatch gelekte document van het Raadssecretariaat ter voorbereiding van de discussie in Coreper over de implicaties van het Access Info Europe arrest van het Europese Hof van Justitie voor de wijze van opstellen van Raadsdocumenten?1
Het document betreft de eerder aangekondigde bespreking over de uitwerking van de Hofuitspraak Access Info Europe (zie de kabinetsreactie op deze Hofuitspraak met Kamerstuk 22 112, nr. 1830) waarover ik uw Kamer, conform de toezegging tijdens het AO-informatievoorziening van 23 april jl., onlangs schriftelijk heb geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nr. 1861). Uw kamer heeft via de EU-extranet database rechtstreeks toegang tot deze zogenoemde «Limité» Raadsdocumenten.
Kunt u helderheid geven over de positie van Nederland met betrekking tot de naleving van het Access Info Europe arrest?
De Hofuitspraak is duidelijk en er wordt in de praktijk opvolging aan gegeven.
Voor de beschrijving van het verloop en de uiteindelijke uitkomst van de bespreking over de vermelding van de posities van lidstaten en de Nederlandse inzet verwijs ik graag naar mijn (Kamerstuk 22 112, nr. 1861). Optie 1 bleek niet op voldoende steun te kunnen rekenen. Wel is een compromis gevonden dat in lijn is met de Hofuitspraak en dat per saldo de transparantie ten goede komt. Er zal ter zake geen vervolgdiscussie plaatsvinden op Raadsniveau.
Deelt u de mening dat Nederland de volledige uitvoering van het Access Info Europe arrest moet steunen – optie 1 van de 3 genoemde opties in het gelekte Raadsdocument – en dat de namen van lidstaten genoemd dienen te worden bij de posities die zij innemen bij de behandeling van wetgevingsdossiers?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer zult u de Kamer informeren, zoals toegezegd tijdens het Algemeen overleg Informatievoorziening van 23 april, over 1) de discussie in Coreper over vermelding van posities van lidstaten en 2) vervolgdiscussies in de Raad daarover?
Zie antwoord vraag 2.
Zeggenschap van lidstaten bij het afsluiten van handelsverdragen |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «EU-land niet meer altijd eigen baas bij ruzie met buitenlands bedrijf»?1
Het bericht gaat in op de verordening voor de financiële aansprakelijkheid bij arbitragegeschillen. De beweringen over deze verordening berusten, zoals blijkt uit de antwoorden op de vragen 10 en 11, deels op feitelijke onjuistheden.
Voorts wordt de vraag opgeworpen of vrijhandelsakkoorden tussen de Europese Unie en derde landen, waaronder die met Canada, alleen door de Europese instellingen of ook door de lidstaten goedgekeurd moeten worden. Hierover bestaat tussen de lidstaten en de Europese Commissie nog geen overeenstemming. Tijdens de RBZ Handel van 8 mei jl. benadrukten de lidstaten dat het vrijhandelsakkoord met Canada een gemengd akkoord is en door zowel de EU als de lidstaten zouden moeten worden goedgekeurd. Ook over het vrijhandelsakkoord met Singapore, dat op 20 september 2013 geparafeerd werd door de hoofdonderhandelaars, is nog verdeeldheid tussen de lidstaten en de Europese Commissie over dit competentievraagstuk. Nederland is van mening dat brede Europese vrijhandelsakkoorden als gemengde verdragen gekwalificeerd dienen te worden en dus door de Europese Unie én alle lidstaten, geratificeerd moeten worden. Instemming van het parlement maakt deel uit van de nationale goedkeuringsprocedure.
Hoe oordeelt u over het feit dat Europees Commissaris voor Handel De Gucht wil vermijden dat nationale parlementen hun goedkeuring aan het vrijhandelsverdrag tussen Canada en de EU (CETA) moeten verlenen?
Anders dan Europees Commissaris voor Handel De Gucht, ga ik ervan uit dat conform bestaande praktijk het vrijhandelsverdrag tussen Canada en de EU een zogenaamd «gemengd akkoord» is, dat zowel door de Europese Unie als de lidstaten goedgekeurd moet worden. Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is de Europese Unie exclusief bevoegd op het beleidsterrein van de gemeenschappelijke handelspolitiek en de douane-unie. Op grond van het Verdrag van Lissabon vallen sinds 1 december 2009 ook buitenlandse directe investeringen onder de gemeenschappelijke handelspolitiek. CETA bestrijkt terreinen, die niet geheel onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen. Dit is met name het geval voor specifieke onderdelen op het gebied van diensten en investeringen. CETA heeft daardoor een gemengd karakter en zou naar de mening van het kabinet gesloten moeten worden tussen de Europese Unie en haar lidstaten enerzijds, en Canada anderzijds. Meest recentelijk zijn bijvoorbeeld ook het Economische Partnerschapsakkoord met de Caribische-regio en het vrijhandelsakkoord met Colombia/Peru door zowel de Europese Unie als de lidstaten goedgekeurd.
Klopt het, dat De Gucht heeft gezegd: «Hebben we echt 27 aanvullende ratificaties nodig als het Europees Parlement het ook kan doen?» Wat vindt u van deze opstelling van de Europese Commissie?
Commissaris De Gucht meent dat CETA onder de exclusieve competentie van de Europese Unie valt en derhalve alleen door de Europese Unie goedgekeurd hoeft te worden. Hij wijst daarbij op het risico dat 28 nationale ratificaties het proces tot inwerkingtreding ernstig kunnen vertragen. Zoals hiervoor aangegeven, is het kabinet een andere mening toegedaan.
Wat onderneemt u om ervoor te zorgen dat CETA de status van een «gemengd akkoord» behoudt, zodat het verdrag door de lidstaten geratificeerd moet worden?
Een meerderheid van de lidstaten is voorstander van een «gemengd akkoord» overeenkomstig de bestaande praktijk. Ik zet mij ervoor in dat CETA een gemengd verdrag wordt, zodat ook het Nederlands parlement de mogelijkheid krijgt met het akkoord in te stemmen. Daartoe roep ik de Europese Commissie op af te zien van een «EU-only» goedkeuring van CETA en ervoor te zorgen dat CETA als een «gemengd akkoord» door zowel de Europese Unie als haar lidstaten ondertekend en geratificeerd wordt. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 8 mei jl. heeft Nederland, samen met andere lidstaten, de Europese Commissie opgeroepen het vrijhandelsverdrag met Canada óók door de lidstaten te laten goedkeuren. Het Griekse voorzitterschap sprak na afloop van deze Raad van een «unaniem signaal».
Wat onderneemt u indien het Europese Hof De Gucht in het gelijk stelt en oordeelt dat CETA onder de exclusieve competentie van de EU valt? Hoe rijmt u een dergelijke opvatting met het feit dat een meerderheid van de lidstaten van mening is dat onderdelen van de hoofdstukken over diensten en investeringsbescherming onder de competentie van de lidstaten vallen?2
Het staat nog niet vast dat Commissaris De Gucht dit vraagstuk ook daadwerkelijk aan het Europees Hof van Justitie zal voorleggen. Met een dergelijke procedure is immers ook veel tijd gemoeid. Ik wil niet vooruitlopen op een procedure die nog niet aanhangig is gemaakt. Tenzij het Europees Hof van Justitie anders zou oordelen, pleit ik ervoor dat CETA óók door de lidstaten, en dus de nationale parlementen, goedgekeurd moet worden.
Wat zijn de gevolgen voor de ratificatie van het vrijhandelsverdrag tussen de VS en de EU (TTIP), indien CETA gekwalificeerd wordt als een exclusieve competentie van de EU?
Dat is op voorhand niet in te schatten. Dit is afhankelijk van een eventuele uitspraak van het Europees Hof van Justitie. Bovendien hangt dit af van de onderwerpen die CETA en TTIP zullen bestrijken en van de vraag in hoeverre deze akkoorden qua reikwijdte met elkaar zullen overeenkomen. Of TTIP inhoudelijk gelijk zal zijn aan CETA kan pas worden vastgesteld, op het moment dat er een akkoord over TTIP is uitonderhandeld.
Deelt u de mening dat goedkeuring van TTIP altijd aan het Nederlandse parlement moet worden voorgelegd, aangezien hiertoe een motie is aangenomen?3
Na afronding van de onderhandelingen over TTIP, zal de Raad en het Europees Parlement in moeten stemmen met het uiteindelijke akkoord. Zou TTIP een «EU-only» akkoord zijn, dan zullen de lidstaten geen partij zijn bij het akkoord en is ratificatie ervan door de lidstaten niet aan de orde. In dat geval wordt het akkoord dus niet aan het Nederlandse parlement ter goedkeuring voorgelegd. Maar als TTIP een «gemengd akkoord» betreft dan moeten ook nationale parlementen instemmen met het voorliggende verdrag. Nederland zet samen met andere lidstaten in op een gemengd akkoord, gelet op de breedte van de onderwerpen.
Wat zijn de «netelige kwesties» waarover de Canadese media berichten omtrent de afronding van de onderhandelingen over het CETA-verdrag?
Sinds 2009 wordt er met Canada onderhandeld over een vrijhandelsverdrag. Op 18 oktober 2013 jl. bereikten de EU en Canada een principe-akkoord. Sindsdien worden de laatste openstaande, met name technische, details uitonderhandeld. Dit betreft openstaande punten op het terrein van diensten en investeringsbescherming. Ik verwacht overigens dat, ondanks de verdeeldheid over de nog openstaande kwesties, de onderhandelingen met Canada binnen afzienbare tijd worden afgerond.
Wordt het hoofdstuk over investeringsbescherming in CETA ook meegenomen in het onderzoek naar investeringsbescherming in TTIP, dat u tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft toegezegd? Deelt u de mening dat dit onderzoek eerst moet worden afgerond, voordat u kunt instemmen met een dergelijk hoofdstuk?
Conform mijn toezegging naar aanleiding van de motie Van Ojik – om op korte termijn een onderzoek in te stellen naar de potentiële sociale en milieurisico’s en de gevolgen van het ISDS voor het handelsakkoord tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie – brengt het onderzoek de kansen en risico’s van investeringsbescherming (ISDS) in TTIP in kaart. Ondanks dat CETA niet wordt genoemd in deze motie, houd ik de samenhang tussen CETA, TTIP en het door mij uitgezette onderzoek nauwlettend in de gaten. Zoals ik eerder aangaf bevat ISDS in het CETA-akkoord, zoals het er nu ligt, allerlei waarborgen welke wij goed bekijken alvorens hiermee te kunnen instemmen. Ik neem daarbij ook de resultaten mee van studies die op dat moment daarnaar zijn gedaan. Het betreft bijvoorbeeld een bestaande studie van het International Institute for Sustainable Development (IISD) over ISDS in CETA. Ik zal ook de voorlopige resultaten van het ISDS-onderzoek in TTIP gebruiken, afhankelijk van wanneer CETA is afgerond. Daarnaast stel ik, zoals aangegeven in mijn brief aan de Kamer van 29 april 2014 jl., op het moment dat de definitieve tekst gereed is en aan de lidstaten wordt voorgelegd, de Kamer nog in de gelegenheid vertrouwelijk kennis te nemen van de definitieve ISDS-tekst in CETA.
Klopt het, dat op de agenda van de laatste RBZ Handel als hamerstuk een verordening stond «die regelt dat lidstaten tegen hun eigen wil in kunnen worden gedwongen om een bepaald standpunt in te nemen, als ze door een investeerder uit een niet-EU-land worden aangeklaagd»? Is dit punt inderdaad zonder enig debat als hamerstuk aangenomen?
Nee, dat klopt niet. In eerdere compromisvoorstellen was inderdaad een dergelijk bepaling in artikel 9 van de verordening voor de financiële aansprakelijkheid bij arbitragegeschillen opgenomen. Juist dankzij de inzet van Nederland en in samenwerking met een aantal andere lidstaten, is deze bepaling niet in de uiteindelijke versie opgenomen. De verordening is meerdere keren in uw Kamer aan de orde geweest tijdens Algemene Overleggen over RBZ Handel, waarbij ik duidelijk heb onderstreept het niet wenselijk te vinden dat de Europese Commissie een lidstaat dwingt een bepaald standpunt in te nemen. Er staat nu in artikel 9 dat de Europese Commissie consultaties met de betreffende lidstaat kan starten en haar visie via een niet-bindende analyse over een bepaald punt in een geschil kenbaar kan maken. Omdat deze analyse niet-bindend is opgesteld kan de Europese Commissie een lidstaat niet dwingen om een bepaald standpunt in te nemen.
Klopt het, dat «de Commissie lidstaten zelfs kan dwingen in een investeringsgeschil te schikken»? Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is om deze zaken als hamerstuk af te doen en dat op zijn minst de Tweede Kamer hierover moet kunnen spreken?
Nee, dat klopt niet. Artikel 13 van eerdergenoemde verordening schrijft een procedure voor over het (uitzonderlijke) geval waarbij de Europese Unie een geschil van een lidstaat overneemt en de Europese Commissie de zaak wenst te schikken. In eerdere compromisvoorstellen was inderdaad een dergelijk bepaling in artikel 13 op genomen. Maar deze bepaling is – mede dankzij de inzet van Nederland en in samenwerking met andere lidstaten – in de uiteindelijke versie gewijzigd. In de finale versie van artikel 13 staat nu uitdrukkelijk dat de Europese Commissie geschillen namens de lidstaten alleen mag schikken als dit voor de betreffende lidstaat geen enkele budgettaire of financiële implicatie oplevert. Zoals eerder aangeven is deze verordening meerdere keren in de Tweede Kamer besproken. Van meet af aan heb ik gesteld dat het onwenselijk zou zijn als de Europese Commissie tegen de wil van de lidstaat een geschil zou kunnen schikken waarbij de betreffende lidstaat ongewild financieel getroffen zou worden. Ik ben tevreden dat deze inzet gerealiseerd is.
Het rapport “The European Union Integrity System” van Transparency International |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Gert-Jan Segers (CU), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het rapport «The European Union Integrity System» van Transparency International over de zwakke plekken in de EU op het gebied van gebrek aan openheid en mogelijkheden tot corruptie?1
Ja.
Kunt u voor elk van de 12 aanbevelingen aangeven of u vindt dat er opvolging aan gegeven moet worden en op welke wijze?
De aanbevelingen hebben met name betrekking op openbaarheid van bestuur en de bestrijding van corruptie en belangenverstrengeling.
Het kabinet hecht aan een zo groot mogelijke transparantie ten aanzien van Europese wetgevings- en besluitvormingsprocessen. De inspanningen van het kabinet richten zich onder meer op de aanpassing van de Eurowob aan het Verdrag van Lissabon en de vergroting van de actieve openbaarheid van de besluitvorming binnen de Raad. Het kabinet is voorstander van aansluiting van de Raad bij het transparantieregister van de Commissie en Europees Parlement, om zo meer inzicht te bieden in lobbyactiviteiten bij deze instelling.
De bestrijding en preventie van corruptie en belangenverstrengeling is een zaak die alle Europese instellingen aangaat. Met de nieuwe richtlijn 883/2013 is de effectiviteit en efficiëntie van OLAF sinds eind vorig jaar versterkt. Daarnaast heeft het kabinet in Raadsverband ingebracht dat in de volgende EU anti-corruptierapportages ook de EU-instellingen moeten worden onderworpen aan een evaluatie. Bovendien steunt het kabinet een volwaardige toetreding van de EU tot de Groep Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (GRECO), met het gevolg dat de EU instellingen kunnen worden onderworpen aan periodieke evaluaties door de Raad van Europa. Deze laatste twee punten staan op de agenda van de JBZ-Raad op 5-6 juni a.s. en uw Kamer zal geïnformeerd worden over de uitkomsten.
Bent u bereid om dit rapport op de agenda van de Europese Raad te plaatsen en publiekelijk een reactie te geven op 12 aanbevelingen?
De aanbevelingen en constateringen die in het rapport van Transparency International worden gedaan dienen volgens het kabinet aan de orde te worden gesteld in de EU-instellingen die bij het wetgevingsproces betrokken zijn. Aangezien de Europese Raad noch een wetgevingstaak, noch een controlerende taak heeft, ligt bespreking van dit onderwerp binnen de Europese Raad dus niet voor de hand. Veel van de aanbevelingen die in het rapport zijn gedaan worden momenteel al in de Raad besproken. Het standpunt van het kabinet ten aanzien van de bestrijding van corruptie en openbaarheid van bestuur is reeds publiek, ook in correspondentie met uw Kamer (zie Kamerbrief «Bestrijding georganiseerde criminaliteit», TK 2012–2013, 29 911, nr. 78; Kamerbrief over de evaluatie van GRECO, TK 2012–2013, 33 400, nr. 78; Kabinetsappreciatie Hofuitspraak Access Info Europe, 22 112-1830).
Wie moet in de ogen van de Nederlandse regering de EU controleren op rechtsstatelijkheid, nu de EU de rechtsstatelijkheid van de lidstaten controleert?
Het kabinet acht het van belang dat principes van de rechtsstaat in de gehele EU op alle niveaus worden nageleefd. Hiertoe dient tussen de instellingen van de EU sprake te zijn van deling der machten, en dienen de Europese instellingen grondrechten na te leven. Het Grondrechtenagentschap (FRA) speelt hierbij als onafhankelijke leverancier van data en adviezen over mensenrechtenkwesties een belangrijke rol. Ook acht het kabinet toetreding van de EU tot het EVRM en de GRECO van groot belang. Deze versterking van extern toezicht door de Raad van Europa kan leiden tot bevordering van rechtsstatelijkheid, evenals de bestrijding en preventie van corruptie binnen de EU instellingen.
Overigens is het niet zo dat uitsluitend de EU de rechtsstatelijkheid van de lidstaten controleert, juist de lidstaten zelf hebben hierin een essentiële taak te vervullen.
Het bericht dat leden van het Europees Parlement 200 miljoen euro hebben gedeclareerd |
|
Geert Wilders (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «EP declareerde 200 miljoen aan kantoorkosten»?1
Ja.
Is het kabinet met ons van mening dat deze declaraties streng moeten worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Voor kantoorkosten krijgt een lid van het Europees Parlement een forfaitaire vergoeding, waarvoor geen declaraties hoeven worden ingediend. Een dergelijke forfaitaire regeling beoogt de administratieve lasten van het Europees Parlement te verlichten. Leden van de Tweede Kamer kennen een vergelijkbare regeling.
Is het bericht juist dat enkele Nederlandse EP-leden van de VVD geen bonnetjes overleggen of bewaren, zodat er dus niet kan worden gecontroleerd of er niet gefraudeerd wordt met deze kantoorkosten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat het kabinet ondernemen om ervoor te zorgen dat alle EP-leden worden gecontroleerd op de rechtmatigheid van uitgaven en dat EP-leden die frauderen worden gestraft?
Het kabinet hecht aan een degelijke verantwoording van publieke middelen. Leden van het Europees Parlement ontvangen hun salaris en onkostenvergoedingen uit de begroting van het Europees Parlement als onderdeel van de EU-begroting. De publieke controle op deze uitgaven is de verantwoordelijkheid van de Europese Rekenkamer. De controlesystemen van het Europees Parlement functioneren volgens de Europese Rekenkamer doeltreffend (Jaarverslag 2012).
Het bericht “Grieken belazeren de boel opnieuw….” |
|
Teun van Dijck (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Klopt het dat het primaire overschot van Griekenland «een luchtspiegeling» is en dat het noodfonds (ESM) wordt misbruikt om gaten te dichten?1
Nee, Eurostat heeft bevestigd dat voor 2013 het Griekse overheidstekort uitkomt op 12,7% BBP (incl. bankenherkapitalisatie) en de schuld op 175,1% BBP. Dit wordt, net als voor alle andere EU-landen, gedaan op basis van het Europese Stelsel van Rekeningen (ESR). Op basis van deze gegevens heeft de Trojka het primaire saldo vastgesteld. Het ESA primaire saldo is hierbij als uitgangspunt gebruikt waarbij alle eenmalige kosten of meevallers, waaronder steun aan de bankensector en overdrachten in kader van de ANFA en de SMP portefeuille vanuit de ECB, niet worden meegerekend2. Volgens de programmadefinitie komt het primaire saldo uit op 1,5 miljard euro of 0,8% BBP.
Klopt het, nadat de Grieken eerder met cijfers en statistieken sjoemelden, dat de lidstaten en Eurostat deze keer op de hoogte zijn van deze malversaties met het oog op de EP-verkiezingen?
Nee.
Klopt het dat het staatspensioenfonds geen 4,7 miljard euro in kas kan hebben, zoals econoom Varoufakis beweert? Zo ja, hoeveel heeft dit fonds dan wel in kas?
De heer Varoufakis refereert in het betreffende artikel aan het surplus in 2013 bij sociale zekerheidsfondsen. Dit surplus wordt voornamelijk veroorzaakt door rijksbijdragen van de Griekse staat aan deze fondsen, omdat in het hervormingsprogramma afspraken gemaakt zijn over het terugbrengen van betalingsachterstanden. Rijksbijdragen tussen de staat en sociale fondsen zijn saldo-neutraal: deze transfers hebben een positief effect op het saldo van het sociale fonds en een even grote negatieve invloed op de centrale overheid, en hebben dus netto geen effect op het EMU-saldo van Griekenland.
Bent u bereid om nog deze week naar Griekenland af te reizen om onze geleende miljarden terug te eisen? Zo ja, wanneer vertrekt u?
Nee.
Het bericht “Mogelijk 300 miljoen extra naar Brussel” |
|
Barry Madlener (PVV), Teun van Dijck (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Klopt het dat het kabinet rekening houdt met nog meer afdrachten aan Brussel bovenop de 8 miljard euro die voor volgend jaar staat begroot?1
Allereerst merk ik op dat de EU-afdrachten voor 2015 in de Miljoenennota 2014 staan geraamd voor 7,2 miljard euro. Naar ik aanneem is in de 8 miljard, zoals vermeld in de vraag, geen rekening gehouden met de perceptiekostenvergoeding voor de douaneheffingen van 0,7 mld euro.
Zoals ik de Kamer eerder heb gemeld, heeft een gewijzigde omvang van het bruto nationaal inkomen (BNI) uit hoofde van de CBS-revisie gevolgen voor een deel van de EU-afdrachten (zie brief d.d. 6 maart 2014 over «Nadere informatie revisie CBS»). Deze gevolgen zijn op dit moment nog niet te kwantificeren aangezien de hoogte van de afdrachten op basis van het BNI samenhangt met de relatieve ontwikkeling ten opzichte van het BNI van andere lidstaten. In het najaar worden de gereviseerde cijfers van alle lidstaten bekend. Bij Voorjaarsnota zal ik de Kamer informeren over alle mee- en tegenvallers die zich bij de EU-afdrachten in het lopende begrotingsjaar voordoen ten opzichte van de Miljoenennota 2014. In de Miljoenennota 2015 zal ik ingaan op de mutaties die zich voordoen in het begrotingsjaar 2015.
Kunt u nog eens uitleggen waarom u 8 miljard euro aan Brussel doneert, in plaats van dat geld in eigen land te besteden aan bijvoorbeeld lastenverlichting voor burgers en bedrijven of het niet afbreken van de ouderenzorg?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de stukken die het kabinet ieder jaar op Prinsjesdag naar de Kamer stuurt. Hierin geeft het kabinet een overzicht van en een toelichting op alle rijksuitgaven, inclusief de afdrachten aan de Europese Unie.
Wilt u ervoor zorgen dat Nederland zo snel mogelijk de Europese Unie verlaat, zodat we weer baas worden over ons eigen land, ons eigen geld en onze eigen grenzen, of blijft u liever slaaf van de ongekozen bureaucraten van Brussel?
Nee, noch het één, noch het ander.
Het bericht dat landbouwgeld nog steeds naar sportclubs, kerken en golfbanen gaat |
|
Alexander Pechtold (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Landbouwgeld blijft voor sportclubs», waaruit blijkt dat sportclubs en kerken de komende jaren nog steeds kans maken op Europese landbouwsubsidies?1
De kabinetsinzet in de onderhandelingen over het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is steeds geweest dat de maatregelen onder het plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3) ten dienste moesten staan van agrariërs, agrarische activiteiten en de landbouw.
Het voorstel van de Europese Commissie om in de periode 2014–2020 geen verplichte bestedingspercentages per categorie POP-maatregelen meer te hanteren heeft het kabinet altijd verwelkomd, omdat lidstaten daarmee de mogelijkheid krijgen hun plattelandsbeleid beter te richten op de werkelijke behoeften in (regio’s binnen) de lidstaat. In het totaalakkoord over het nieuwe GLB in Brussel is besloten de LEADER-aanpak3 voort te zetten met een minimale financiële inzet van 5% van het totale POP3-budget. Ook Nederland moet hieraan voldoen in het POP3.
Provincies zijn, net als in de voorgaande periode, verantwoordelijk voor de uitvoering van de LEADER-aanpak. Op verzoek van de provincies is het budget voor LEADER vastgesteld op circa 6,5% van het budget, zodat, conform de wens van uw Kamer, ook projecten voor «Duurzaam Door» daarmee ondersteund kunnen worden en stad-landrelaties gelegd kunnen worden. LEADER geeft een impuls aan lokale ontwikkeling, waar ook de agrarische sector van profiteert.
Zoals in de brief van 23 april jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 190) is aangegeven, is met de provincies afgesproken dat de POP3-middelen maximaal ten goede moeten komen aan agrariërs. Daardoor zullen in het POP3 aanzienlijk meer middelen terecht komen bij agrariërs en agrarische activiteiten (90%) dan onder het POP2 (65%). Een klein deel van het budget van POP3 komt via de LEADER-aanpak terecht buiten de agrarische sector. Ook via de maatregelen «Samenwerking», «Niet-productieve investeringen (voor water)» en «Kennisoverdracht en voorlichting aan landbouwers» kan een beperkt deel van de middelen terecht komen bij niet-agrariërs, zoals waterschappen en adviesbureaus. Verbinding en samenwerking met partijen buiten de landbouwsector is echter van groot belang voor (draagvlak voor) de landbouw, en bij kennisoverdracht en voorlichting zelfs een noodzakelijke voorwaarde. Samenwerking met waterschappen en adviesbureaus kan ook noodzakelijk zijn bij de vermindering van de emissie van nutriënten naar water. Het kabinet acht daarom ondersteuning van deze vormen van betrokkenheid van partijen buiten de sector passend en gerechtvaardigd.
Klopt het dat u kerken, sportclubs en golfbanen nergens expliciet uitsluit van landbouwsubsidies, zoals subsidieadviesbureau Subvention in het artikel claimt? Zo ja, bent u bereid deze subsidies te stoppen?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u nog steeds de volgende stelling die u poneerde op 5 maart 2013 in antwoord op eerdere vragen: «In lijn met het Regeerakkoord en het kabinetsstandpunt over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is het mijn voornemen om de toekomstige uitgaven voor het platteland enkel te richten op agrariërs en agrarisch grondgebruik»?2 Hoe gaat u zorgen voor deze zuivere besteding van landbouwsubsidies in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het een prioriteit van dit kabinet om ervoor te zorgen dat landbouwsubsidies zijn gericht op agrariërs en agrarisch grondgebruik, en dus te voorkomen dat landbouwgeld terechtkomt bij bijvoorbeeld een jachthaven in Oudewater, golfbanen in Friesland en Zeeland en een voetbalclub in Raalte, zoals in 2013 het geval was? Zo neen, waarom niet?
Deze vraag heeft betrekking op de periode van POP2, 2007–2013. In POP2 was er meer ruimte voor begunstigden buiten de landbouw. Zie ook het antwoord op vragen 1, 2 en 3.
Klopt het dat Nederland door Europese regels wordt «gedwongen» ook niet-agrarische projecten een kans te geven, zoals het ministerie van Economische Zaken volgens het artikel in een reactie op de bevindingen te kennen gaf? Wat betekent precies «een kans geven»?
Zie het antwoord op de vragen 1, 2 en 3. Aanvullend hierop geldt dat de provincies de LEADER-aanpak in de periode 2014–2020 verder zullen professionaliseren. Nut en noodzaak van de uit te voeren projecten binnen LEADER moeten vooraf beter worden aangetoond dan in de vorige programmaperiode. Alleen die gebieden met de beste ontwikkelingsstrategieën die direct inspelen op de grootste behoeften in een streek zullen de LEADER-status krijgen. Ook in de LEADER-aanpak kunnen agrariërs volop meedoen en zijn er mogelijkheden voor ondersteuning van agrarische activiteiten. Gelet op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en provincies, bepalen de provincies welke LEADER-projecten voor ondersteuning in aanmerking komen.
Bent u, naast zuivere besteding van geld in Nederland, ook bereid te pleiten voor zuivere besteding van landbouwsubsidies in de Europese Unie, of vindt u nog steeds dat er «grote verschillen [zijn] in de omstandigheden en situaties op het platteland tussen de lidstaten» en dat het daarom «op basis van subsidiariteit belangrijk [is] dat ieder daarin zijn eigen keuzes maakt», zoals u aangaf op 5 maart 2013?
Het kabinet zal zich niet verzetten als lidstaten er, binnen de kaders van de geldende Europese regelgeving, voor kiezen om maatregelen in hun POP3 op te nemen die ertoe leiden dat subsidies terecht komen bij niet-agrariërs. Het kabinet blijft er voorstander van dat lidstaten die eigen keuzevrijheid behouden.
Betekent dit laatste dat landbouwsubsidies voor sportclubs, kerken en golfbanen wat u betreft in de Europese Unie kunnen doorgaan, of zult u zich ook in de Europese Unie verzetten tegen zulke subsidies?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de grenzen wagenwijd open staan voor buitenlandse bouwers |
|
Jacques Monasch (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel in Cobouw: «Grenzen wagenwijd open voor buitenlandse bouwers»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke belemmeringen Nederlandse bouwbedrijven kunnen ervaren als zij in andere EU-landen willen gaan opereren, die omgekeerd niet gelden voor buitenlandse bouwbedrijven die in Nederland gaan opereren?
In het kader van het vrij verkeer van diensten kan een bedrijf in een andere Europese lidstaat diensten gaan verrichten. Hierbij geldt het uitgangspunt dat een ondernemer zich dient te houden aan de geldende wet- en regelgeving van de lidstaat waar deze ondernemer zijn diensten wenst uit te voeren, indien deze wet- en regelgeving noodzakelijk, evenredig en proportioneel is ter bescherming van het algemeen belang. Daarom worden Nederlandse bouwondernemers in het buitenland geconfronteerd met andere eisen ten aanzien van beroepskwalificaties, afwijkende technische standaarden, of aansprakelijkheidseisen. Het is daarom essentieel dat een grensoverschrijdende ondernemer zich goed laat informeren over de bestaande wet- en regelgeving in andere lidstaten. In sommige gevallen is het niet evident dat bepaalde eisen noodzakelijk en proportioneel zijn. Het kabinet zet zich daarom in de Europese Unie in voor vermindering van disproportionele eisen, bijvoorbeeld in de peer review onder de dienstenrichtlijn en de lopende wederzijdse evaluatie in het kader van de richtlijn erkenning beroepskwalificaties. Deze peer pressure, ook door middel van landen-specifieke aanbevelingen in het kader van het Europese Semester, dient bij te dragen aan meer kansen voor Nederlandse ondernemers in het buitenland. Dit moet er toe bijdragen dat lidstaten zich actief inspannen op het verminderen van administratieve lasten voor grensoverschrijdende ondernemers.
Het is bij grensoverschrijdende dienstverrichting wel belangrijk dat de rechten van werknemers beschermd worden. Daarover hebben de Europese lidstaten afspraken gemaakt in de Detacheringsrichtlijn. Deze richtlijn bevat een set van arbeidsvoorwaarden, waaraan een dienstverrichter zich heeft te houden wanneer hij met personeel een dienst gaat verrichten in een andere lidstaat. Dit moet ertoe leiden dat een werknemer op een aantal aspecten ongeveer hetzelfde moet worden behandeld als zijn nationale collega. Hierbij gaat het o.a. om minimumloon, verlof en maximale werktijden (op grond van de wet of een eventuele algemeen verbindend verklaarde cao). Lidstaten mogen aan buitenlandse dienstverrichters bepaalde controlevoorschriften opleggen met het doel om beter te kunnen controleren of een dienstverrichter zich houdt aan de bepalingen uit de Detacheringsrichtlijn. Elke lidstaat mag hieraan zelf invulling geven, mits dit niet leidt tot een disproportionele belemmering van het vrij verkeer van diensten. Of dit het geval is wordt, indien dit wordt voorgelegd, beoordeeld door het Europees Hof van Justitie. Lidstaten mogen hier dus op verschillende wijze mee omgaan.
De in Duitsland opgelegde controlevoorschriften aan buitenlandse dienstverrichters zijn gedeeltelijk opgenomen in artikel 9 van de onlangs in Brussel bekrachtigde Europese Handhavingsrichtlijn. Deze nieuwe richtlijn heeft tot doel de naleving van de Detacheringsrichtlijn te bevorderen. De in artikel 9 opgenomen voorschriften kunnen door alle lidstaten aan dienstverrichters worden opgelegd. Nederland beziet thans welke controlemaatregelen zij wenst over te nemen en zal hiervoor een voorstel doen bij de implementatie van de Handhavingsrichtlijn.3
Klopt het dat Nederlandse bouwbedrijven die in Duitsland opereren aan de volgende eisen moeten voldoen, die omgekeerd niet gelden voor Duitse bedrijven in Nederland:2 ieder project moet vooraf zeer secuur worden aangemeld bij de Duitse autoriteiten vanaf het eerste uur tot en met het laatste uur, waardoor eventuele uitloop van een project meteen tot problemen leidt en eventueel een hoge boete; medewerkers moeten volledig worden aangemeld inclusief BSN, met gedetailleerde persoonsgegevens waardoor tussentijdse vervanging van medewerkers bijna onmogelijk is; alle contractgegevens van het werk en de overeenkomsten met het personeel dienen vertaald in het Duits op het werk aanwezig zijn; vooraf moet gemeld worden hoeveel mensen – met naam, toenaam, geboortedatum – op het werk aanwezig zijn. Personeel toevoegen in het geval het werk niet op tijd af komt is lastig; niet aangemeld personeel levert direct een boete – tot € 20.000 euro – en stillegging van het werk op. Datzelfde geldt ook als de contractgegevens niet vertaald op orde zijn; er geldt een verplichte afstorting in het Duitse vakantie fonds van 14,7% van de loonsom; loonstroken moeten ook in het Duits aanwezig zijn, evenals een bewijs van de laatste loonbetaling; in het Duits moet worden aangetoond dat personeel is verzekerd en deze informatie moet aanwezig zijn op het werk; de hoofdaannemer is verantwoordelijk voor alle zaken op het werk, ook die van de opdrachtgever? Kunt u aangeven hoe deze administratieve eisen zich verhouden tot de eisen die Nederland stelt aan buitenlandse bouwbedrijven en tot het vrij verkeer van personen, goederen, diensten en werknemers in de EU?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten in welke mate er verschil zit in de snelheid en accuratesse waarmee de Duitse en Nederlandse inspectieorganisaties controle houden op de voorschriften omtrent arbeid op bouwplaatsen? Klopt het dat het eerder regel is dan uitzondering dat de Duitse arbeidsinspectie al op de eerste dag van een bouwproject controleert of er aan alle in vraag 3 opgesomde eisen is voldaan?
Er zijn mij thans geen gegevens bekend omtrent vergelijking van de snelheid en accuratesse van de Duitse en Nederlandse inspectiediensten.
Kunt u aangeven op welke wijze u bereid bent om de positie van MKB bedrijven op de Nederlandse en Europese bouwmarkt te verbeteren? Zou directe uitbetaling aan onderaannemers door de opdrachtgever van een bouwproject daar aan kunnen bijdragen? Graag een toelichting hierop.
Het kabinet acht een versterking van de positie van het MKB van groot belang. En marge van de Duits-Nederlandse regeringsconsultatie in Kleef in mei 2013 kwamen de Nederlandse en de Duitse Ministers van Economische Zaken overeen om gezamenlijk concrete problemen voor grensoverschrijdende ondernemers, in het bijzonder voor het MKB, op te lossen. Hierbij is voor een brede benadering gekozen, waarbij onder andere wordt ingezet op stimulering van de kennis van de Duitse taal en cultuur, verbeterde informatieverstrekking aan ondernemers, en indien noodzakelijk betere op het buurland afgestemde wet- en regelgeving.
Directe betaling van loon door de opdrachtgever aan werknemers van een onderaannemer zou kunnen bijdragen aan de verbetering van de positie van kleinere MKB-bouwbedrijven. In de onlangs aanvaarde Aanbestedingsrichtlijn wordt een lidstaat de keuze geboden om rechtstreekse betaling van een onderaannemer door een aanbestedende dienst mogelijk te maken. De Minister van Economische Zaken maakt hierover een afweging bij de implementatie van de Aanbestedingsrichtlijn.
Bent u bekend met het Belgische LIMOSA?3 Zou een vergelijkbaar Nederlands register van (buitenlandse) zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) of (buitenlandse) werknemers die in Nederland een opdracht uitvoeren in uw ogen een begaanbare weg zijn om meer grip te krijgen op de problematiek van belasting- en premieontduiking en -ontwijking, die mede debet is aan de verslechterende concurrentiepositie in Nederland van Nederlandse werknemers en Nederlandse zzp’ers in sectoren als de bouw? Graag een toelichting hierop.
Het invoeren van een Nederlands register van buitenlandse zelfstandigen zonder personeel is thans geen begaanbare weg. Een dergelijk register heeft onderdeel uitgemaakt van het eerder genoemde Belgische LIMOSA-systeem maar het Europees Hof van Justitie heeft bij arrest uitgemaakt dat een registratie voor zelfstandige ondernemers een ontoelaatbare belemmering vormt voor het vrij verkeer van diensten. Voor wat de betreft de registratie van vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers, zie het antwoord op vraag 7.
Hoe staat u tegenover een eventueel experiment met een dergelijk register voor (buitenlandse) werknemers op de bouwplaats? Kunt u dit toelichten?
Bij brief van 30 januari 20145 heb ik uw Kamer laten weten dat de mogelijkheid voor het oprichten van een dergelijk register een onderdeel is van de onlangs bekrachtigde Europese Handhavingsrichtlijn. Een registratiesysteem voor vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers (werknemers van buitenlandse dienstverrichters) kan de efficiëntie van de handhaving vergroten. Zoals ik in mijn brief heb aangegeven ben ik voornemens om over de eventuele invoering van een registratiesysteem een afweging te maken bij de implementatie van de nieuwe Handhavingsrichtlijn. Bij de uiteindelijke afweging zal ik onder meer de administratieve lasten van een dergelijke registratieplicht laten meewegen. In de bouwsector vindt inmiddels een verkenning plaats over het invoeren van een identiteitspas voor toegang van werknemers tot de bouwplaats, dit in samenwerking met het zogenoemde project identificatiesysteem ID12. Dit systeem wordt al in enkele andere Europese landen benut onder meer ter voorkoming van belasting- en premieontduiking en oneerlijke concurrentie. Ik heb uw Kamer bij brief van 10 juli 2013 over dit systeem geïnformeerd.6
De uitkomsten van de Nederlandse ‘subsidiariteitsexercitie’ |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Europese bluf van een Hollandse muis»1, waarin wordt geconcludeerd dat «de successen onder de 54 actiepunten letterlijk op de vingers van één hand te tellen» zijn?
Ja.
Klopt het dat de successen zich beperken tot minder hoge eisen voor het bijhouden van statistieken in de handel, de aanpassing van een nieuwe regeling voor betaalrekeningen, zeggenschap over het kustbeheer, minder gedetailleerde milieu-effectrapportages en flexibelere metingen van de kwaliteit van het oppervlaktewater? Zo neen, wat heeft u nog meer binnengehaald? Zo ja, wat vindt u van deze uitkomst?
Nee. Zoals aangekondigd tijdens de presentatie van de lijst, zet Nederland zich tijdens de (in veel gevallen nog lopende) onderhandelingen in om geconstateerde bezwaren aan te pakken. Dit betekent niet altijd dat de voorstellen in hun geheel van tafel gaan. Soms is het voldoende dat de reikwijdte van een richtlijn of verordening wordt beperkt, dat meer ruimte wordt gecreëerd voor nationale toepassing of dat door aanpassing van de richtlijn de bijkomende administratieve lasten worden ingeperkt. Belangrijker dan de voorlopige resultaten op deelterreinen is echter de bredere gedragsverandering waar het kabinet op inzet: een meer terughoudende opstelling van de Commissie met een focus op een aantal, mede op aangeven van de Raad, als prioritair gedefinieerde terreinen, vanuit de gedachte «Europees wat moet, nationaal wat kan».
Vindt u dat uw belofte «de tijd van een ever closer union in de EU is voorbij» is waargemaakt? Zo neen, wanneer zal dat het geval zijn?
De stelling was dat de tijd van een «ever closer union op alle beleidsterreinen» voorbij is. De brede steun onder lidstaten en instellingen voor de wens om tot een betere focus van de EU te komen bevestigt deze stelling.
Deelt u de mening dat deze uitkomsten van de «subsidiariteitsexercitie» op gespannen voet staan met de volgende, hoge verwachting wekkende aankondiging van de minister-president op 21 juni 2013: «Het gaat het kabinet om taakverdeling: is alles wat de Europese Unie op dit moment doet wel echt nodig?»
Die mening deel ik niet. De Nederlandse inzet was steeds gericht op een inclusief proces gericht op een hervorming en een gedragsverandering van binnenuit. De discussie die nu, niet in het minst dankzij de Nederlandse inspanningen, op Europees niveau gevoerd wordt richt zich exact op de vraag of alles wat de EU doet wel echt nodig is.
Hoe beoordeelt u de magere opbrengst van de exercitie in het licht van uw uitspraak in Berlijn dat een kernprobleem van Europa «overpromise and underdeliver» is? Is dit niet precies hetzelfde, namelijk verwachtingen creëren die niet kunnen worden waargemaakt?
Gezien het bovenstaande ben ik niet van mening dat sprake is van een magere opbrengst. De positieve respons van andere lidstaten op en deelname aan de discussie die mede door Nederland in gang is gezet en waarin Nederland een belangrijke rol zal blijven spelen is een belangrijk eerste resultaat. Het is zaak dat dit nu wordt omgezet in tastbare veranderingen in EU-verband.
Kunt u reageren op de stelling dat u met de lijst van 54 actiepunten «grote verwarring stichtte onder de Europese lidstaten»?
Lidstaten hebben positief gereageerd op de Nederlandse oproep tot een discussie over een betere prioriteitstelling van de Europese Unie. In contacten op ambtelijk en politiek niveau is belangstellend geïnformeerd naar de Nederlandse ideeën op dit vlak.
Vindt u dat deze exercitie, met de energie en tijd die er is ingestoken door departementen, ambtenaren en bewindslieden, is geslaagd?
Het doel is een blijvende gedragsverandering. Dit is niet iets dat van de ene op de andere dag tot stand komt. De eerste stappen in de goede richting zijn gezet. Het kabinet blijft zich actief inzetten om een betere prioriteitstelling op de Europese agenda te zetten en te houden.
De extra miljoenen voor de EU en ontwikkelingshulp |
|
Joram van Klaveren (Van Klaveren) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Flink meer kosten voor EU en ontwikkelingshulp»?1
Ja.
Klopt het dat het nettobedrag dat uitgegeven wordt aan zowel de EU als ontwikkelingshulp gaat stijgen?
De becijfering van de gevolgen van de herziene methodologie voor de berekening van macro-economische grootheden is nu nog niet bekend.
Het effect van de aanpassing van het bbp op de EU-afdrachten hangt af van de relatieve ontwikkeling van het Nederlandse bni ten opzichte van het bni van andere EU-lidstaten. Op dit moment is het precieze effect nog onduidelijk, omdat de benodigde gegevens over het bbp van andere lidstaten ontbreken. In het najaar is deze informatie beschikbaar. Het kabinet zal de Kamer in de Voorjaarsnota informeren over wijzigingen die zich dit begrotingsjaar in de EU-afdrachten voordoen ten opzichte van de Miljoenennota 2014. In de Miljoenennota 2015 zal het kabinet ingaan op mutaties die zich voordoen in het begrotingsjaar 2015. Over de mogelijke gevolgen van de aanpassing van het bnp voor de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking zal de Kamer uiterlijk bij Miljoenennota 2015 nader worden geïnformeerd.
Voor nadere informatie over de revisie van het bbp/bni wordt verwezen naar de binnenkort te verschijnen brief van de Ministers van Financiën en Economische Zaken en naar de eerdere brief van 6 maart 2014 (Nadere informatie revisie CBS).
In hoeverre is de genoemde stijging van de uitgaven een gevolg van een nieuwe Europese rekenmethode?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven om welke bedragen het gaat (zowel qua afdracht aan de EU als voor ontwikkelingshulp)?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre begrijpt u dat velen in ons land de miljarden die in de EU en ontwikkelingshulp gestoken worden liever besteed zien worden aan de broodnodige lastenverlichting in eigen land?
Dergelijke opvattingen zijn begrijpelijk, maar wij delen deze niet. Europese samenwerking en ontwikkelingssamenwerking zijn hoekstenen van het Nederlandse buitenlandbeleid. Met de uitgaven die daarmee samenhangen wil het kabinet groei, banen en veiligheid in Nederland bevorderen en duurzame economische groei in ontwikkelingslanden stimuleren. Daarnaast wil het kabinet werken aan de stabiliteit en veiligheid in de wereld en de waarborg van mensenrechten.
Het bericht over Europese sancties bij werkloosheid boven de 5% |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven wat u vindt van een zogenaamde werkloosheidsnorm?1
Ik deel de opvatting van mevrouw Jongerius dat EU-lidstaten meer kunnen doen om de werkloosheid te bestrijden. De werkloosheid is in veel EU-lidstaten zodanig hoog opgelopen dat extra aandacht voor de bestrijding ervan in EU-kader gerechtvaardigd is. Ik ben het bovendien met mevrouw Jongerius eens dat het vooral aan de lidstaten zelf is om maatregelen te nemen. Zij zijn verantwoordelijk voor hun eigen beleid voor de bestrijding van werkloosheid.
In Nederland hebben we in de afgelopen maanden met uw Kamer overeenstemming bereikt over hervormingen op de arbeidsmarkt. Daarnaast neemt het kabinet aanvullende maatregelen ter bestrijding van de werkloosheid, met name ook ten aanzien van de jeugdwerkloosheid. Ook in andere Europese lidstaten zijn dergelijke hervormingen en maatregelen noodzakelijk. In veel lidstaten zien we echter dat het tempo van hervormingen niet voldoende is.
Het kabinet zoekt daarom naar mogelijkheden om lidstaten beter aan te sporen om hervormingen door te voeren, zonder nu in de competentieverdeling te willen treden zoals deze is vastgelegd in de Europese Verdragen. Dit betekent niet dat we eenzelfde sanctiemechanisme moeten inrichten voor de bestrijding van de werkloosheid als voor de 3-procentbegrotingsnorm.
Voor manieren voor versterkte Europese coördinatie ten aanzien van hervormingen heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd in zijn visie op de toekomst van de EMU (kamerstuk 21 501-20, nr. 704). Bovendien heeft mijn collega van Financiën, Minister Dijsselbloem, bepleit om eventueel uitstel voor lidstaten van hun deadline voor het terugdringen van het buitensporig begrotingstekort binnen de regels van het stabiliteits- en groeipact ook te koppelen aan de verplichting om structurele hervormingen door te voeren voor een herstel van de economie, waaronder een verbetering van de werking van de arbeidsmarkt.
Het is dus een goed idee om lidstaten aan te spreken op de noodzaak om bestrijding van de werkloosheid als absolute prioriteit te beschouwen en te bezien hoe we dit in de EU het beste kunnen inrichten.
Wat voor eventuele sancties ziet u wanneer landen zich niet houden aan de werkloosheidsnorm?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt een eventuele werkloosheidsnorm zich tot de begrotingsnorm?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de overheid – door simpelweg meer geld uit te geven – banen kan creëren?
Algemeen gesteld ben ik van mening dat structurele werkgelegenheid wordt gecreëerd in het samenspel tussen werkgevers en werknemers – vraag en aanbod. De overheid dient hiervoor de randvoorwaarden te borgen en kan bovendien een faciliterende rol spelen. De sectorplannen die sociale partners samen overeenkomen om werkloosheid te voorkomen en te bestrijden zijn in dit verband een nuttig voorbeeld, omdat ik deze als Minister niet wil voorschrijven, maar wel ondersteunen, in de vorm van cofinanciering.
Dat betekent overigens niet dat dit kabinet zich op het standpunt stelt dat hogere collectieve uitgaven automatisch de werkloosheid zullen doen afnemen. Integendeel, dit kabinet ziet het als zijn opdracht om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Een gezonde begroting is noodzakelijk voor het herstel van het vertrouwen in de nationale economie, reden waarom dit kabinet aanstuurt op het uiteindelijk in evenwicht brengen van de begroting. Ook in Europees verband houdt het kabinet vast aan de lijn dat lidstaten de Europese begrotingsregels dienen te respecteren.
Dit alles neemt niet weg dat de EU-lidstaten voor een lastige opdracht staan: de begroting dient op orde te worden gebracht, en de werkloosheid dient te worden bestreden. Het is de opvatting van dit kabinet dat lidstaten zichzelf de beste dienst bewijzen door zowel hun overheidsfinanciën op orde te brengen als structurele hervormingen in hun arbeidsmarkt door te voeren. Tevens kunnen lidstaten proberen door middel van slim beleid oplopende werkloosheid een halt toe te roepen of de afstand tot de arbeidsmarkt voor kwetsbare groepen te verkleinen, zoals Nederland doet met bijvoorbeeld sectorplannen respectievelijk de mobiliteitsbonus. De Europese samenwerking is er onder meer op gericht ook in dit kader de best practices te identificeren en uit te wisselen. Het op structurele basis subsidiëren van banen lijkt mij inderdaad geen best practice, en zal bovendien niet bijdragen aan het realiseren van een verantwoorde begroting.
Denkt u dat door het op laten lopen van de staatsschuld de werkloosheid af zal nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel? Denkt u überhaupt dat meer schulden maken en meer geld uitgeven leidt tot afnemende werkloosheid?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre deelt u de mening dat het uitgeven van overheidsgeld aan gesubsidieerde banen marktverstorend kan werken en dit geen echte structurele banen oplevert? Kunt u daarnaast aangeven of wat u er van vindt als een land (dat niet aan de norm voldoet) bepaalde banen subsidieert, terwijl een ander land hetzelfde type banen niet subsidieert? Deelt u de mening dat dit tot oneerlijke concurrentie kan leiden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel Europese landen hebben op dit moment een werkloosheid van onder de 5%?
Volgens Eurostat had in 2013 (meest recente jaarcijfers) alleen Oostenrijk een werkloosheidspercentage lager dan 5 procent.
Kunt u aangeven in hoeverre Italië, Spanje en Griekenland sinds hun toetreding tot de EU ooit een werkloosheid onder de 5% hebben gehad?
Voor het antwoord op uw vraag maak ik gebruik van de statistieken van de OESO.
Italië trad als oprichtende partij in 1952 toe (tot de EGKS). De OESO heeft werkloosheidsstatistieken over Italië beschikbaar sinds 1956. Alleen in de jaren 1962 tot en met 1964 had het land een werkloosheid onder de 5 procent.
Griekenland trad in 1981 toe (tot de EEG) en had toen een werkloosheid van 4 procent. Sinds het jaar daarop heeft het land niet meer een werkloosheid onder de 5 procent gehad.
Spanje trad in 1986 toe (tot de EEG) en heeft sindsdien nooit een werkloosheid onder de 5 procent gehad.
Betekent een eventuele werkloosheidsnorm ook dat landen die een werkloosheid hebben onder de norm moeten gaan betalen voor landen die de norm niet halen? Zo ja, wat vindt u hier van? Zo nee, waarom niet? Wat moet er gebeuren als alle Europese landen de norm niet halen?
Ik ga niet in op eventuele gevolgen van normen die op dit moment geen deel uitmaken van het Europese beleid of van de kabinetsinzet.
Wat zouden volgens u concrete maatregelen zijn die genomen kunnen worden om de werkloosheid te bestrijden wanneer de norm wordt overtreden? Wat zijn de kosten van deze maatregelen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om de werkloosheid terug te dringen, maar dat banen gecreëerd worden door het bedrijfsleven en dat de overheid enkel de randvoorwaarden kan scheppen?
Zie het antwoord op vraag 4 t/m 6.
Het bericht dat de Europese investeringsbank geen openheid van zaken geeft |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat naar aanleiding van een verontrustend auditrapport in 2009, de Europese investeringsbank onderzoek heeft gedaan naar belastingontduiking door de Zambiaanse mijn firma Mopani, maar haar bevindingen tot op heden niet openbaar heeft gemaakt?1 Klopt deze berichtgeving en zo ja, wat is uw opvatting over deze gang van zaken?
De Europese Investeringsbank (EIB) heeft inderdaad besloten om naar aanleiding van een ontwerp audit rapport, gemaakt in opdracht van de Zambian Revenue Authority uit 2009 en nooit formeel gefinaliseerd, een onderzoek in te stellen naar vermeende belastingontduiking door de Zambiaanse firma Mopani.
Het anti-fraude beleid van de EIB bepaalt echter dat informatie en documenten verzameld en verkregen tijdens een onderzoek strikt confidentieel blijven. Dit beleid bestaat ter bescherming van zowel huidige als toekomstige onderzoeken. Publicatie zou er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat personen en instanties waarvan de EIB voor deze onderzoeken vertrouwelijke informatie krijgt, deze niet langer willen of durven te verschaffen uit angst voor publicatie. Dit beleid is in lijn met het beleid van andere internationale financiële instellingen en OLAF, het Europees bureau voor fraudebestrijding.
Hoewel ik het belang van zorgvuldige omgang met dergelijke gevoelige informatie onderschrijf, ben ik van mening dat de EIB in het kader van transparantie zou moeten bezien of de algemene uitkomst van dit fraude-onderzoek op enigerlei wijze gecommuniceerd kan worden, zonder onwenselijke schade aan de betrokkenen en de algemene functie en effectiviteit van het fraude-onderzoek.
Zijn de lidstaten, als eigenaars van de investeringsbank, op enig moment door de bank geïnformeerd over de onderzoeksbevindingen? Indien ja, wanneer is daarover tussen de bank en de lidstaten gesproken en met welke conclusie? Indien nee, waarom zijn de lidstaten tot op heden niet door de investeringsbank geïnformeerd over de onderzoeksbevindingen en is dat de normale modus operandi in de relatie tussen bank en lidstaten?
De EIB informeert de aandeelhouders via de Raad van Bewind regelmatig over onderzoeken op onder meer het gebied van fraude. Met betrekking tot het fraude-onderzoek inzake Mopani en de neergelegde klacht naar aanleiding van het niet openbaar maken van de bevindingen van de EIB inspecteur-generaal binnen dit onderzoek, werd de Raad van Bewind voor het laatst geïnformeerd in januari 2014. De resultaten van het onderzoek zijn echter niet tot op het niveau van de Raad van Bewind besproken, aangezien de lening voor afronding van de procedure werd afgelost en er daarom geen sprake meer kon zijn van het nemen van eventuele maatregelen.
Bent u op de hoogte van de beweegredenen van de Europese investeringsbank om de onderzoeksbevindingen tot op heden niet openbaar te maken? Zo ja, wat zijn de beweegredenen om vooralsnog geen openheid van zaken te geven en deelt u die afweging? Zo nee, bent u voornemens om hierover opheldering te vragen bij bankpresident Hoyer en aan te dringen op het vrijgeven van het onderzoeksrapport?
Zie het antwoord op vraag 1. Nederland zal de EIB aanmoedigen op enigerlei wijze te communiceren over de algemene uitkomst van deze casus, mede gezien het feit dat ook de start van het onderzoek publiekelijk bekendgemaakt werd.
Hoe verhouden naar uw mening deze gang van zaken en zelfs een klacht bij de Europese ombudsman zich tot het expliciete en breed gedragen commitment van de bank en de lidstaten om transparant te opereren?
De EIB heeft een veel geprezen transparantiebeleid. De EIB heeft een A+ voor haar rapportage onder het Global Reporting Initiative, heeft het International Aid Transparency Initiative (IATI) onderschreven en werkt nu met het IATI- secretariaat aan aanpassing van deze regels zodat de transparantieprincipes kunnen worden toegepast op investeringsprojecten.
Het kunnen neerleggen van een klacht bij het klachtenmechanisme van de EIB en bij de Europese Ombudsman hoort bij het accountability raamwerk van de EIB. Het feit dat deze mogelijkheden bestaan en dat de EIB deze procedures naar onze ervaring serieus behandelt, onderschrijft het commitment van de EIB ten aanzien van transparantie. Ik ben er dan ook van overtuigd dat de EIB welwillend zal bekijken of de afweging tussen transparantie en vertrouwelijkheid bij deze casus opnieuw kan worden gemaakt.
Zijn de gelden bestemd als investering in Mopani, in afwachting van de onderzoeksresultaten, nog steeds bevroren? Zo ja, hoeveel miljoenen euro’s betreft het?
De lening van 50 mln dollar aan Mopani werd afgesloten in 2005 en het project werd voltooid in 2007. Het betrof de financiering van milieutechnologie die de uitstoot van emissies vermindert. Mopani heeft deze lening inmiddels afgelost.
Het stelen van honden in Roemenië |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte van het feit dat er afgelopen week in Roemenië een Nederlandse dierenopvang met honden is leeggeroofd?1
Ja.
Is het waar dat de Roemeense autoriteiten hun burgers aanmoedigen zwerfdieren te doden en per gedode hond belonen door een bedrag van 50 euro uit te keren? Zo ja, deelt u de mening dat dit in strijd is met de Europese Overeenkomst tot bescherming van kleine huisdieren en artikel 13 van het Verdrag van Lissabon? Wat vindt u hiervan? Bent u bereid u in te zetten om dit te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzing dat hiervan sprake is. Voor zover ik heb kunnen achterhalen is in sommige Roemeense gemeenten een klein bedrag uitgeloofd (tussen de € 1,– en € 5,–) voor het aanbieden van (levende) dieren aan de gemeente teneinde de kosten voor hondenvangers uit te sparen. Hiermee zijn de gemeentes gestopt omdat dit leidde tot diefstal van honden met een eigenaar.
De gemeente Boekarest heeft in het kader van de aanbesteding van het vangen van dieren wel een keer aangegeven dat het vangen en vervoeren van dieren de gemeente ongeveer € 50,– per dier kost. Mogelijk heeft dit geleid tot dit bericht.
Kunt u aangeven of er voor het uitkeren van deze beloningen gebruik wordt gemaakt van Europees geld? Zo nee, hoe zeker bent u daarvan?
Ik heb het Roemeense beleid toegelicht in mijn antwoorden op vragen van het lid Thieme van 30 oktober 2013 (aanhangsel van de handelingen II 2013–2014, nr. 379). De Roemeense ambassadrice heeft afgelopen najaar reeds het initiatief genomen tot een gesprek en het Roemeense beleid toegelicht.
Alhoewel ik geen aanwijzingen heb dat er geld geboden wordt voor het aanbieden van gedode dieren beschouw ik het onderhavige geval als een betreurenswaardig incident. Ik zal daarom mijn zorgen over de uitvoering van de Roemeense wetgeving op lokaal niveau en marge van de Landbouw- en Visserijraad delen met mijn Roemeense collega.
Deelt u de mening dat het belonen van het doden van dieren ethisch onaanvaardbaar is en er een perverse prikkel vanuit gaat om dieren te stelen en te doden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid u uit te spreken tegen het vangen van dieren om ze vervolgens te doden? Bent u bereid bij uw Roemeense collega's aan te dringen om op te treden tegen het stelen en doden van dieren en het vervolgen van daders die de honden op wrede wijze vangen om er geld aan te verdienen? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het akkoord over de Europese bankenunie |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Is het u ontgaan dat een meerderheid van de Tweede Kamer via de motie Harbers c.s. heeft aangedrongen op een duidelijke scheiding tussen nationale fondsen om te voorkomen dat de Nederlandse banken moeten opdraaien voor falende banken in andere lidstaten?1
Nee.
Klopt het dat het «op één hoop gooien» van de nationale resolutiemiddelen na het akkoord van donderdag 20 maart 2014, nog veel sneller wordt gerealiseerd dan eerder werd gemeld aan de Kamer?2
In het triloogakkoord is overeengekomen dat het fonds in 8 jaar wordt opgebouwd. Daarbij vindt in het eerste jaar 40% risicodeling plaats, in het tweede jaar komt daar 20 procentpunt bij en de overige 40% zal gelijk verdeeld worden over de resterende 6 jaar. Zoals besproken met uw Kamer tijdens het AO van 26 maart jl. en aangegeven in het verslag van de Eurogroep en Ecofin Raad van 10 en 11 maart jl. waren vrijwel alle lidstaten voor enige versnelling van de risicodeling en opbouw van het fonds.
Heeft u met het akkoord ingestemd, en zo ja, met welk mandaat? Heeft u een parlementair voorbehoud gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de afgelopen maanden uw Kamer meermaals middels de geannoteerde agenda ten behoeve van Ecofin Raden geïnformeerd over de ontwikkelingen bij de triloogonderhandelingen tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Daarnaast heb ik met uw Kamer tijdens verschillende Algemeen Overleggen inzake de Ecofin constructieve gesprekken gevoerd over de ontwikkelingen in die onderhandelingen. Over de uitkomsten van het akkoord is vervolgens gesproken tijdens het AO van 26 maart. De Raad, inclusief Nederland, heeft vervolgens tijdens de Coreper d.d. 27 maart jl. ingestemd met de voorgestelde compromistekst die het Voorzitterschap van de Raad in de triloogonderhandelingen met het Europees Parlement en de Europese Commissie overeen is gekomen.
Klopt het dat is afgesproken dat het resolutiefonds een «serieuze leencapaciteit» krijgt? Hoe omvangrijk is deze leencapaciteit en hoe is de terugbetaling van deze leningen geregeld? Betekent dit dat het fonds een totale omvang krijgt van meer dan 55 miljard euro?
Het Europese resolutiefonds heeft inderdaad een serieuze leencapaciteit gekregen. Indien de middelen in het fonds niet toereikend zijn en de ex post bijdragen niet onmiddellijk beschikbaar of niet toereikend zijn om de uitgaven als gevolg van een beroep op het fonds te dekken, heeft het fonds de mogelijkheid om zelf te lenen. De betrokken nationale bankensector(en) staan in de transitieperiode voor de terugbetaling van de leningen aan de lat, daarna staan de banken uit alle deelnemende lidstaten aan de lat. Hoeveel het fonds kan lenen is niet met precisie te zeggen. Dit hangt o.a. af de marktomstandigheden en van de juridische verplichtingen voor lidstaten om de bijdragen van banken over te dragen aan het Europese resolutiefonds die in de SRM-verordening en het intergouvernementeel verdrag staan. Deze leenfaciliteit staat los van de doelomvang van het fonds van 1% van de gedekte deposito’s. De doelomvang is het bedrag waar te allen tijde naar wordt gestreefd om beschikbaar te hebben in het fonds, bij de start van het fonds als ook na gebruik van het fonds in geval van een resolutie.
Hoeveel moeten de Nederlandse banken betalen aan het resolutiefonds? Wanneer precies moet het fonds volledig gevuld zijn?
Afgesproken is dat in 8 jaar tijd het fonds een totale omvang van 1% van de gedekte deposito’s moet hebben bereikt. Dit zou nu neer komen op een fonds van € 55 mrd. In de SRM-verordening is opgenomen dat de Raad middels een Council implementing act op basis van een voorstel van de Europese Commissie de methodiek voor de berekening van de individuele bijdragen aan het resolutiefonds zal vaststellen. Met deze Council implementing act behoudt Nederland dus inspraak in de wijze waarop bijdragen aan het resolutiefonds tot stand komen. Besluitvorming over de Council implementing act vindt plaats in de Raad op basis van gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Als deze beslissing is genomen kan ook worden vastgesteld wat het effect op de Nederlandse bankensector is.
Hierbij is vooraf bepaald dat de individuele ex ante bijdrage van elke bank berekend wordt op basis van de verhouding tussen het bedrag van de passiva (exclusief eigen vermogen en gedekte deposito’s) van de desbetreffende bank en het totaalbedrag van de passiva (exclusief eigen vermogen en gedekte deposito's) van alle deelnemende banken. De bijdrage wordt vervolgens gecorrigeerd voor het risico van de individuele instelling aan de hand van criteria die in een eerder stadium zijn overeengekomen in de Bank Recovery and Resolution Directive (BRRD). Deze criteria zijn: (i) het risicoprofiel van de bank, inclusief het belang van de handelsactiviteiten, off-balance sheet exposures en de financieringshefboom («leverage») van de bank, (ii) de stabiliteit van de financiering van de bank, (iii) de financiële positie van de bank, (iv) de kans dat de instelling in resolutie terecht kan komen, (v) de mate waarin de bank staatssteun heeft ontvangen, (vi) de complexiteit en afwikkelbaarheid van de bank, (vii) het belang van de bank voor de stabiliteit van het financiële systeem en economie van één of meerdere lidstaten en (viii) of de instelling deelneemt aan een privaat Institutional Protection Scheme.
Wat is het effect van de resolutieheffing op de kapitaalratio’s van de Nederlandse banken en op de kredietverlening?
Het effect van de resolutieheffing op de kapitaalratio’s van de Nederlandse banken en op de kredietverlening valt thans nog niet te bepalen. Uiteraard zullen te zijner tijd, als de hoogte van de heffing wel exact bekend is, de effecten van de heffing op de kredietverlening in het kader van de cumulatieve effecten van de stapeling van maatregelen op de financiële sector gemonitord worden.
Klopt het dat een bank in nood binnen één weekend moet worden afgewikkeld en dat de lidstaten hierover niets meer te zeggen hebben? Kan Nederland de ING in een weekend «kwijtraken» zonder zelf invloed uit te kunnen oefenen op de resolutie?
Voor succesvolle en efficiënte afwikkeling van banken is het noodzakelijk dat op het moment dat de resolutieautoriteit van oordeel is dat een bank afgewikkeld dient te worden definitieve besluitvorming over de afwikkeling van de bank zo snel als mogelijk en uiterlijk binnen het tijdbestek van een weekend gerealiseerd wordt. Zou deze besluitvorming immers langer duren, dan zouden de financiële markten hoogte krijgen van de onrust en problemen bij die bank en zouden private partijen zich mogelijk terugtrekken uit de bank. Daardoor zouden de problemen bij de betreffende bank alleen maar groter worden en daarmee ook de kosten voor afwikkeling van de bank enorm doen toenemen.
Indien een Nederlandse bank in resolutie zou gaan, is de Nederlandse resolutieautoriteit betrokken. Bij resolutiebesluiten ten aanzien van individuele instellingen hebben immers altijd naast de voorzitter van de Single Resolution Board (SRB) en de vier onafhankelijke leden ook de afgevaardigden van de nationale resolutieautoriteit uit alle thuis- en gastlanden van de betreffende instelling zitting in de SRB. Op deze manier zal de Nederlandse resolutieautoriteit altijd direct betrokken blijven ingeval een Nederlandse bank in resolutie gaat.
Welke ruimte bestaat er om in bepaalde gevallen af te wijken van de bail-in interventieladder? In hoeverre kunnen naast aandeelhouders, ook (senior) bondholders en spaarders worden aangeslagen? Hoe is nationale of Europese discretie op dit punt precies geregeld?
De regels op welke wijze bail-in moet worden toegepast zijn opgenomen in de Bank Recovery and Resolution Directive (BRRD) en de SRM-verordening. De Europese resolutieautoriteit (SRB) zal deze regels op Europees niveau vanaf 2016 gaan toepassen bij banken in resolutie die onder direct toezicht van de ECB staan of grensoverschrijdend opereren. Nationale resolutieautoriteiten blijven primair verantwoordelijk voor de overige banken die onder indirect toezicht van de ECB staan. Zij zullen voor die groep banken de bail-in regels toepassen zolang er bij resolutie van deze banken geen gebruik wordt gemaakt van het Europese resolutiefonds. Indien bij resolutie van deze banken wel gebruik moet worden gemaakt van het Europese resolutiefonds dan neemt de SRB het resolutiebesluit.
Met de bail-in regels uit de BRRD en de SRM-verordening is geregeld dat aandeelhouders, junior en senior schuldeisers (voor zover niet gedekt door onderpand) en houders van tegoeden boven € 100.000 met respect voor hun senioriteit en voor zover nodig worden betrokken in een bail-in. In uitzonderlijke omstandigheden kan na 8% bail-in van de totale passiva van de bank in problemen voor een bedrag van maximaal 5% van deze passiva gebruik worden gemaakt van het door de bankensector zelf gefinancierde Europees resolutiefonds. Spaarders met tegoeden tot € 100.000 zijn uitgesloten van bail-in, waarbij zij gezegd dat het DGS zal bijdragen aan bail-in voor het bedrag dat het DGS in geval van faillissement had moeten uitkeren aan deposanten met tegoeden tot € 100.000.
In de BRRD en de SRM-verordening zijn enkele groepen uitgezonderd van bail-in. Zo zijn, zoals hierboven reeds gemeld, onder andere door het DGS gedekte deposito’s uitgezonderd van bail-in. Daarnaast worden onder andere gedekte passiva voor zover zij met voldoende onderpand zijn gedekt en bepaalde korte termijn verplichtingen uitgesloten van bail-in. Ook bepaalde verplichtingen ten aanzien van werknemers met betrekking tot hun loon, pensioenuitkeringen of andere vaste vergoedingen worden uitgezonderd. Tot slot mag in uitzonderlijke gevallen een resolutieautoriteit bepaalde passiva geheel of gedeeltelijk uitsluiten van bail-in. Dit mag bijvoorbeeld in situaties waarbij voor die passiva niet binnen een redelijke termijn in een inbreng van de particuliere sector kan worden voorzien ondanks inspanningen van de resolutieautoriteit. Ook kunnen bepaalde passiva worden uitgesloten als anders de stabiliteit en continuïteit van kritieke functies in kernbedrijfsonderdelen in gevaar komt of om besmetting op de financiële markten tegen te gaan.
Bent u bekend met het kritische rapport van de Europese Rekenkamer van 17 maart 2014 dat concludeert dat de door de lidstaten verrichte verificaties van de EU-landbouwuitgaven niet betrouwbaar zijn?1
Ja.
Klopt het dat de controle verslagen van de lidstaten slechts gedeeltelijk relevant of onvolledig en onjuist zijn? Geldt dit ook voor het controle verslag van Nederland?
Zoals u weet ben ik van mening dat de controlesystemen in de lidstaten een essentiële link zijn in de totale controleketen van Europese begrotingsfondsen en dat tekortkomingen adequaat en terstond aangepakt moeten worden (zie ook Kamerstuk 2013–2014, 24 202 nr. 49). Ik ben daarom verheugd dat de Europese Rekenkamer voor wat betreft het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid een specifiek onderzoek heeft gewijd aan dit onderwerp. De rekenkamer concludeert dat een gedeelte van de nationale controlestatistieken ofwel niet helemaal relevant zijn ofwel onvolledig en onjuist, «zodat zij ongeschikt zijn om als dusdanig te worden gebruikt in het jaarlijks activiteitenverslag en de kwijtingsprocedure». De kritiek van de Europese Rekenkamer richt zich voornamelijk op dit feit en op de Europese Commissie, omdat zonder onafhankelijke verificatie door een erkende instantie de nationale controlecijfers niet gebruikt zouden mogen worden in de jaarlijkse formele kwijtingprocedure. De Commissie gebruikt de ongevalideerde cijfers echter wel en publiceert deze zelfs in de jaarlijkse activiteitenverslagen per DG (Annual Acitivy Reports) als onderdeel van de kwijtingsprocedure. De beperkte controle van de cijfers van de lidstaten door de Commissie kan de betrouwbaarheid ervan ook niet waarborgen, aldus de Rekenkamer. Het door de Commissie in de Annual Activity Reports gehanteerde «restfoutenpercentage» per lidstaat blijkt statistisch niet deugdelijk te zijn volgens de Europese Rekenkamer. Dit komt enerzijds doordat dit percentage is gebaseerd op de ongevalideerde cijfers van lidstaten en anderzijds doordat de methodologie van de Commissie niet adequaat is, aldus de Rekenkamer. Op beide punten geeft de Europese Rekenkamer aanbevelingen. Ik ondersteun deze aanbevelingen. Ik constateer echter ook dat op basis van Europese regelgeving het tot en met 2014 niet verplicht is om de hier in het geding zijnde nationale cijfers (controlestatistieken van betaalorganen van GLB-middelen) door een onafhankelijke auditor te laten valideren. Deze omissie is inmiddels gerepareerd zodat het met ingang van 2015 wel wettelijk verplicht is om de cijfers die het betaalorgaan opstelt te laten valideren door een onafhankelijke instantie alvorens de gegevens naar de Commissie te zenden. Deze nieuwe verplichting geldt overigens voor alle EU fondsen in gedeeld beheer met de lidstaten, op grond van het nieuwe Financieel Reglement van de EU begroting. Voor landbouw is dit nader geregeld in Verordening 1306/2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). In deze verordening is bepaald dat certificerende instanties aanzienlijk meer en diepgaander controles moeten uitvoeren alvorens zij een accountantsoordeel kunnen uitbrengen over de wettigheid en rechtmatigheid van de uitgaven. Een groot deel van de kritiek van de Europese Rekenkamer is hiermee juridisch ondervangen, waarbij de implementatie van deze nieuwe regels in de komende jaren door de Europese Commissie en lidstaten zeker mijn aandacht zal houden (zie ook de beantwoording bij vraag 5 en 6).
Het verantwoordelijk betaalorgaan in Nederland besteedt veel aandacht aan een zorgvuldige rapportage van de controlestatistieken. Daarnaast worden de aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer doet in haar jaarlijks rapport bij de Nationale Verklaring ter harte genomen om de kwaliteit van de Nederlandse controlesystemen nog verder te verbeteren.
De Europese Rekenkamer heeft de controlestatistieken van Nederland in het kader van dit onderzoek overigens niet beoordeeld.
Wordt deze informatie door de Europese Commissie gebruikt om restfoutenpercentages te ramen en worden deze aan het Europees Parlement en de Raad gepresenteerd in het kader van de kwijtingsprocedure?
Zie antwoord vraag 2.
Kan hieruit geconcludeerd worden dat de Europese Commissie jarenlang onbetrouwbare informatie heeft doorgegeven aan het Parlement in het kader van de kwijtingsprocedure, waarbij het Parlement de door de Commissie gepubliceerde foutenpercentages – in haar betrouwbaarheid verklaring – als belangrijke informatiebron gebruikte? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De kwijtingverlenende instantie in de EU is het Europees Parlement, dat na advies van de Raad een besluit neemt over het verlenen van kwijting aan de Europese Commissie en op welke voorwaarden en met welke verbeterpunten zij dit wenst te doen. Ik kan en wens niet te treden in dit zelfstandige oordeel van het Europees Parlement. Wel acht ik het relevant te benadrukken dat de kwijtingsprocedure niet staat of valt met de cijfers van de Commissie. Belangrijker zijn de cijfers van de Europese Rekenkamer, meer specifiek het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer dat dient als basis tijdens de kwijtingsprocedure. De foutenpercentages van de Europese Rekenkamer komen op geheel andere wijze tot stand dan de «restfoutenpercentages» van de Europese Commissie. De Europese Rekenkamer trekt een eigen steekproef en doet onafhankelijk onderzoek op grond van internationaal erkende audit standaarden. Ook het Nederlandse kabinet baseert zijn oordeel tijdens de kwijtingsprocedure van de EU-begroting in grote mate op de cijfers van de Europese Rekenkamer en niet op de cijfers die de Europese Commissie jaarlijks produceert in de Annual Activity Reports; juist vanwege het gebrek aan onafhankelijk onderzoek naar de betrouwbaarheid van deze cijfers. De Commissie geeft zelf, in reactie op onderhavig rapport, ook aan dat zij niet volledig kon vertrouwen op de controlestatistieken van de lidstaten als enige indicator van het foutenpercentage bij de landbouwuitgaven en legt een dergelijk gebruik van deze cijfers niet aan het Europees Parlement op.
Welke maatregelen gaat Nederland nemen om de geconstateerde gebreken in het rapport van de Europese Rekenkamer aan te pakken?
De omissie in Europese wetgeving is inmiddels gerepareerd met ingang van de nieuwe MFK-periode (2014–2020). Nederland heeft zich tijdens de heronderhandelingen van de relevante verordeningen sterk gemaakt voor verbeteringen in de controleketen. Mede dankzij de inzet van Nederland zijn belangrijke verbeteringen op dit punt inderdaad gerealiseerd. Dit geldt voor alle EU fondsen (in zogenoemd «gedeeld beheer» met de lidstaten) op grond van het nieuwe Financieel Reglement van de EU begroting2. Voor landbouw is de nieuwe Verordening 1306/2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van toepassing (zie ook vraag 2). Een groot deel van de kritiek van de Europese Rekenkamer is hiermee ondervangen, althans in regelgeving. Uiteraard is een adequate implementatie en handhaving nodig in de komende jaren. De Commissie is in deze op grond van het EU-verdrag en diverse EU verordeningen belast met de handhaving van de regels en het toezicht op nationale instanties. Ik zal de Commissie aanmoedigen om eventuele tekortkomingen zo spoedig mogelijk aan te pakken en om de regels strikt te handhaven. De Commissie wordt hierin geholpen door een – ook in dit opzicht – stringenter wettelijk kader voor de nieuwe MFK-periode.
Bent u het er mee eens dat de besteding van Europees geld rechtmatig en controleerbaar moet zijn? Zo ja, bent u bereid dit rapport van de Europese Rekenkamer in de Ecofin aan de orde te stellen om aan deze praktijken een onmiddellijk einde te maken?
De besteding van EU middelen moet inderdaad rechtmatig en controleerbaar zijn. Juist om die reden is Europese regelgeving, in het bijzonder het Financieel Reglement, op dit punt aangepast. Nederland speelde daarbij een zeer actieve rol (zie ook het antwoord op vraag 5 en Kamerstukken 2012–2013 21 501-08 nr. 493 en Kamerstukken 2011–2012 32 437 nr. 14). Ik heb reeds alle lidstaten opgeroepen om de implementatie van de nieuwe regels zo spoedig en adequaat mogelijk ter hand te nemen. Dit heb ik gedaan samen met het Verenigd Koninkrijk en Zweden in een speciaal Joint Statement bij het Dechargeadvies van de Raad, in de Ecofin van februari jongstleden, dat onder andere is gezonden aan de voorzitter van het Europees Parlement.3