Het beleid van Jeugdbescherming Rijnmond inzake reisadviezen naar Israël |
|
Fleur Agema (PVV), Gidi Markuszower (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JRR) kinderen die onder toezicht staan negatief adviseert om met vakantie te gaan naar Israël vanwege de veiligheidsrisico’s die aan dit land zijn verbonden? Zo ja, waar is dit beleid op gebaseerd? Zo nee, waarom klopt dit niet?1
De Gecertificeerde Instelling (GI) beoordeelt van geval tot geval of aan een kind dat onder haar toezicht staat, toestemming kan worden verleend om naar het buitenland te reizen. Dit geldt voor elke buitenlandse bestemming. De GI betrekt daarbij alle relevante factoren. Zo kijkt de GI onder meer naar het gezin en de leeftijd van de minderjarige, wie de verantwoordelijkheid voor de minderjarige draagt tijdens de reis, waar de reis naar toe gaat en welk advies het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de bestemming geeft. Op basis hiervan reageert de GI op het verzoek van de gezaghebbende ouders. Er is daarbij geen sprake van een algemeen negatief reisadvies voor welk land dan ook.
Bij klachten over de werkwijze van een GI kunnen cliënten zich wenden tot de klachtencommissie. Cliënten kunnen hierbij gebruik maken van ondersteuning door het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg.
Geldt een dergelijk negatief reisadvies ook voor kinderen die naar Turkije op vakantie willen gaan? Zo ja, waarom wordt er onderscheid gemaakt tussen reizen naar Israël en reizen naar Turkije en/of tussen reizen naar Israël en reizen naar Marokko?2 3 Acht u dit onderscheid gerechtvaardigd en, zo ja, op welke grond(en)? Zo nee, waarom geldt een dergelijk negatief reisadvies niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het overdreven is dat JRR het reizen naar landen volledig verbiedt, terwijl het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor grote gebieden in die landen niet het reisadvies «niet reizen» geeft (dus niet die gebieden categorisch als gevaarlijk aanduidt), maar slechts de waarschuwing «let op, veiligheidsrisico’s»? Zo nee, waarom niet?
Het advies van BZ over de bestemming van de reis is slechts één van de factoren bij de afweging of de GI toestemming verleent. Indien de GI op basis van een zorgvuldige afweging tot de conclusie komt dat mede door de reis naar het buitenland de ontwikkeling van de minderjarige in het geding dreigt te komen, is de GI verplicht daarnaar te handelen en toestemming voor die reis te weigeren. Dit is onderdeel van de wettelijke taak van de GI.
Bent u bereid er voor te zorgen dat JRR niet langer toestemming voor reizen naar dergelijke gebieden weigert indien de minderjarige zal reizen onder begeleiding van een meerderjarige die de noodzakelijke oplettendheid op veiligheidsrisico’s kan opbrengen? Zo nee, waarom niet?
De GI heeft de verantwoordelijkheid voor het kind en neemt beslissingen die noodzakelijk zijn om het kind veilig te laten opgroeien. Hieronder valt ook de bevoegdheid om te besluiten of de minderjarige waarover een kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken naar het buitenland mag reizen en of dat in het kader van gezond en veilig opgroeien verantwoord is. Dit gebeurt waar mogelijk in overleg met de ouders. De GI kan echter – als zij oordeelt dat het veilig opgroeien van het kind wordt bedreigd of dat daarover twijfel bestaat – besluiten dat de minderjarige niet naar het buitenland mag afreizen. De GI heeft de benodigde kennis en expertise om deze beoordeling te maken. Ik zie geen reden om deze bevoegdheid te beperken.
De berichtgeving dat hulpgelden niet terechtkomen bij yezidi’s en christenen |
|
Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU aid not reaching Yazidi in northern Iraq, says NGO»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat gelden van de Europese Unie (EU) niet aankomen op plaats van bestemming in Noord-Irak?
Ik herken dat beeld niet. Wel is het een feit dat de veiligheidssituatie in bepaalde delen van Noord-Irak nog steeds erg fragiel is. Het herstel van basisvoorzieningen en lokale infrastructuur in deze gebieden wordt hierdoor ernstig bemoeilijkt. Zowel Nederland als de EU spannen zich in om de toegang tot hulp in deze gebieden te verbeteren.
Kunt u specificeren waar de 350 miljoen euro, welke gereserveerd is door de EU om yezidi’s te helpen, voor bedoeld is?
Via het Directoraat-Generaal European Civil Protection and Humanitarian Aid Operations (ECHO) heeft de Europese Unie in de periode 2015 t/m 2017 bijna EUR 350 miljoen bijgedragen aan de humanitaire respons in Irak. De volledige humanitaire inzet van ECHO wordt gealloceerd op basis van het humanitair imperatief en de humanitaire principes, zoals vastgelegd in het beleidskader European Consensus on Humanitarian Aid van 2007. Zodoende kan niemand geselecteerd of uitgesloten worden op basis van bijvoorbeeld etniciteit, religie, leeftijd of gender. Hier hoort ook bij dat de bestemming van EU noodhulpgeld niet wordt bepaald door politieke overwegingen maar gebaseerd is op de ernst van humanitaire noden.
De betreffende EUR 350 miljoen is derhalve niet specifiek gereserveerd voor Yezidi’s. Wel betreft het een ernstig gemarginaliseerde bevolkingsgroep, waardoor valt te verwachten dat een deel van het humanitaire budget van de EU ook Yezidi’s ten goede is gekomen, op basis van de humanitaire noden.
Hoeveel heeft Nederland bijgedragen aan deze 350 miljoen euro?
Bijdragen die onderdeel uitmaken van de EU humanitaire hulpinspanningen, worden gefinancierd vanuit de EU-begroting. Deze financiering valt binnen het huidige Meerjarig Financieel Kader (2014–2020). Op basis van de BNI-verdeelsleutel is het Nederlandse aandeel in deze bijdrage circa 4,7%.
Op welke wijze kan het Nederlandse parlement deze EU-uitgaven beter controleren?
Het kabinet hecht aan transparantie, verantwoording en controle op de gehele EU-begroting. Het kabinet heeft in dat kader ook begrip voor de wens van het parlement om meer inzicht te krijgen in de inzet en bestedingen van de Europese Commissie in derde landen. In reactie op de motie Becker/Bouali (Kamerstuk 21 501-04, nr. 209) zal het kabinet daarom een jaarlijkse brief opstellen over de toepassing van het externe financieringsinstrumentarium van de EU. Deze brief zal uw Kamer na het zomerreces toekomen. In deze brief zal ik namens het kabinet ook ingaan op de EU-inzet op het gebied van humanitaire hulp.
Hoe kan de situatie worden verbeterd, waarbij het geld uiteindelijk niet op de juiste plek terecht komt vanwege corrupte autoriteiten? Welke rol kan Nederland daarin spelen?
Nederland werkt, net als de EU, in Irak alleen via partners die beschikken over een Framework Partnership Agreement met de Europese Commissie (DG ECHO) en/of een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken goedgekeurde Checklist Organizational Capacity Analysis (COCA). Met deze instrumenten wordt vastgesteld of uitvoerende organisaties voldoen aan kwaliteitscriteria ten aanzien van doelmatige en rechtmatige besteding en verantwoording van subsidies. In aanvulling daarop worden voor alle programma’s risicoanalyses uitgevoerd, waarbij de verschillende soorten risico’s (programmatisch, context-gerelateerd) in kaart worden gebracht. In de uitvoering van programma’s wordt actief op deze risico’s gemonitord en worden mitigerende maatregelen genomen wanneer daartoe aanleiding is. Op deze wijze tracht Nederland het risico dat geld op verkeerde bestemmingen belandt, te minimaliseren. Daarnaast laat DG ECHO jaarlijks humanitaire activiteiten gefinancierd door de Europese Commissie in een aantal humanitaire crises of met betrekking tot specifieke thematische prioriteiten evalueren door onafhankelijke experts.
Kunt u de berichten bevestigen dat naast de yezidi’s ook christenen moeilijk bereikt worden met hulpmiddelen? Kunt u aangeven in hoeverre hulp christenen weet te bereiken?
Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat Christenen niet goed bereikt kunnen worden met hulp. De Funding Facility for Stabilisation (FFS) van de VN voert veel stabilisatiewerkzaamheden uit in gebieden en plaatsen waar veel Christenen wonen, zoals op de Ninewa-vlakte. Tijdens mijn bezoek aan het overwegend Christelijke dorp Karamless in Noord-Irak ben ik daarvan getuige geweest. In die gebieden zijn ook veel Christelijke hulporganisaties actief, zoals onze partners in de Dutch Relief Alliance (DRA, het consortium van Nederlandse humanitaire Ngo’s).
Kunt u aangeven welke hulp Nederland heeft verschaft aan de slachtoffers van ISIS in de afgelopen vijf jaar? Kunt u heel precies aangeven waar deze hulp terecht gekomen is?
Sinds de opmars van ISIS in Irak heeft Nederland op verschillende manieren de slachtoffers van ISIS ondersteund. Naast de Nederlandse deelname aan de anti-ISIS coalitie, die samen met de Iraakse strijdkrachten, inclusief de Peshmerga, ervoor heeft gezorgd dat ISIS geen grondgebied meer in handen heeft in Irak, heeft Nederland humanitaire hulp en steun voor stabilisatie en wederopbouw gegeven.
Nederland heeft in de jaren 2014 – 2.018 EUR 83,1 miljoen bijgedragen aan de humanitaire respons in Irak. Dit geld is besteed via de DRA en via het VN Iraq Humanitarian Pooled Fund (IHF), ter implementatie van het Irak Humanitarian Response Plan(HRP). Met een bijdrage van ruim EUR 40 miljoen aan het IHF was Nederland de op drie-na-grootste donor. Humanitaire hulp wordt aan de meest kwetsbaren gegeven op basis van een assessment van de grootste noden. Op basis hiervan is de meeste humanitaire hulp aan Irak terecht gekomen in de provincies Ninewa, Anbar, Salah al-Din, Erbil, Dohuk en Kirkuk.
Daarnaast heeft Nederland substantieel bijgedragen aan de stabilisatie en wederopbouw van door ISIS verwoeste gebieden. Via de Funding Facility for Stabilisation heeft Nederland sinds 2015 met EUR 57 miljoen (inclusief de recent aangekondigd bijdrage van EUR 20 miljoen) bijgedragen aan herstel van essentiële infrastructuur in op ISIS bevrijde gebieden. De FFS werkt in alle op ISIS heroverde gebieden, inclusief de provincies Ninewa, Anbar, Salah al-Din en Kirkuk. Nederland draagt ook bij aan psychosociale ondersteuning van Yezidi vrouwen en kinderen en andere kwetsbare groepen in Noord-Irak via Norwegian People’s Aid.
Via een recente bijdrage van EUR 5 miljoen voor UNICEF steunt Nederland de komende 2 jaar toegang tot onderwijs en psychologische ondersteuning voor kinderen in kwetsbare posities, in provincies die het hardst getroffen zijn door het conflict (Anbar, Ninewa, Kirkuk en Dohuk). Via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) draagt Nederland bij aan het versterken van sociale cohesie in Irak en het creëren van werkgelegenheid voor Iraakse jongeren. Hierbij is speciale aandacht voor teruggekeerde ontheemden en voor preventie van verdere ontheemding.
Voor een gedetailleerd overzicht van de Nederlandse activiteiten in Irak verwijs ik u graag naar het overzicht dat is meegestuurd met beantwoording van kamervragen op 23 januari jl. (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 953).
Bent u van mening dat de slachtoffers van ISIS (moslims, yezidi’s, christenen, enzovoorts) voldoende worden ondersteund?
Alle bevolkingsgroepen hebben geleden onder het bewind van ISIS. We hebben allemaal de schrijnende verhalen gehoord en hebben de beelden van de verwoesting voor ogen. Ook bij mijn recente bezoek aan Irak heb ik deze verhalen gehoord en de enorme uitdagingen voor de slachtoffers van ISIS gezien. Daarom is en blijft Nederland een belangrijke partner van Irak in het bieden van hulp voor mensen die het meest hebben geleden onder ISIS. Zoals ik tijdens mijn reis heb aangekondigd, zal Nederland EUR 20 miljoen extra bijdragen aan het FFS programma van UNDP en trekt Nederland EUR 10 miljoen uit voor humanitaire hulp aan Irak in 2018. Daarnaast wordt de psychosociale hulp uitgebreid voor slachtoffers van ISIS, ontheemden en vluchtelingen (o.m. via UNICEF). De steun voor onderwijs voor kinderen van (teruggekeerde) ontheemden wordt voortgezet, o.a. via UNICEF. Via IOM krijgen ontheemden steun voor herintegratie en om in hun eigen inkomen te voorzien, bijvoorbeeld via vakopleidingen.
Bent u van mening dat deze situatie vraagt om specifiek beleid op minderheden als christenen en yezidi’s in Irak?
In lijn met motie (Kamerstuk 27 925, nr. 623) van de leden Voordewind en Van Helvert zet Nederland zich in voor de bescherming van minderheden in Irak, waaronder Christenen en Yezidi’s.
Nederland biedt humanitaire hulp aan de meest hulpbehoevenden. Volgens het VN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA), de coördinerende VN-instelling voor humanitaire hulp, zijn de noden het hoogst in Ninewa in Noord-Irak. De focus van humanitaire activiteiten in Irak lag zodoende in deze regio in de eerste helft van 2018, waar de hulp ook genoemde minderheden ten goede moet komen mits zij behoren tot de meest hulpbehoevenden. De afweging wie hiertoe behoort wordt gemaakt door professionele organisaties die op basis van onafhankelijk en onpartijdig onderzoek de meest hulpbehoevenden identificeren. Deze afweging geschiedt op basis van noden, en niet op basis van etniciteit of religie.
Ook in de projecten die zijn beschreven in het antwoord op vraag negen heeft Nederland speciale aandacht voor kwetsbare groepen. Deze hulp komt onder andere ten goede aan Christenen en Yezidi’s.
In hoeverre zou de organisatie Caritas een partner kunnen zijn voor Nederland in de wederopbouw van Noord-Irak, aangezien zij wel hulp zouden weten te realiseren?
In principe kan iedere private (non-profit) organisatie een subsidieaanvraag indienen voor het genoemde doel. In de beoordeling van de aanvraag, die van voldoende kwaliteit moet zijn, wordt een afweging gemaakt op grond van onder andere de (beleids)relevantie van de voorgestelde interventie, de technische kwaliteit van het voorstel en de uitvoeringscapaciteit van de aanvrager.
Heeft u onlangs, tijdens uw werkbezoek aan Irak, soortgelijke geluiden over de afwezigheid van hulp vernomen?
De verwoesting in Irak is groot en er zijn grote uitdagingen om iedereen te kunnen ondersteunen, maar tijdens mijn bezoek heb ik geen soortgelijke geluiden over de afwezigheid van hulp gehoord.
Bent u op de hoogte van de situatie in de Noord-Iraakse stad Sinjar? Welke noden zijn volgens u daar het meest nodig? Zijn er ook andere hulpprogramma’s actief dan die van de EU?
Sinjar is ook voor Nederlandse vertegenwoordigers moeilijk te bereiken. Nederland beschikt daarom niet over een eigenstandige informatiepositie om de situatie ter plaatse te beoordelen. Diverse hulporganisaties, zoals UNDP, rapporteren dat de situatie ter plaatse nog altijd slecht is. Er vindt weinig terugkeer van ontheemden plaats naar Sinjar. De oorlogsschade is groot. Verschillende groepen controleren het gebied en de toegangswegen eromheen. De door hen ingerichte check points bemoeilijken soms de toegang voor hulpverleners. De veiligheidssituatie is onvoorspelbaar.
Dit neemt niet weg dat diverse hulporganisaties werkzaamheden in het gebied hebben opgepakt. Zo is het door zowel Nederland als de EU gefinancierde FFS inmiddels begonnen met 35 stabilisatieprojecten. Denk bijvoorbeeld aan herstel van scholen, mogelijk maken van medische zorg en herstel van de watervoorziening. De steun van Nederland aan de Mines Advisory Group voor het ontmijnen van bevrijde gebieden sluit hierop aan en maakt het voor ontheemden veiliger om terug te keren naar huis. De inspanningen van deze organisaties zijn onafhankelijk en neutraal en worden gekozen op basis van waar de noden het hoogst zijn.
De stad Sinjar staat zeker op de agenda, maar zoals gezegd baseert Nederland zich bij de toewijzing van humanitaire middelen op het humanitaire imperatief en de humanitaire principes, en kiest er niet voor om voorkeuren voor prioriteiten, groepen of gebieden aan deze organisaties op te leggen.
Kunt u daarbij specifiek aangeven wat de internationale gemeenschap op dit moment doet om de 3.200 al in 2014 uit Sinjar ontvoerde yezidi vrouwen en kinderen te bevrijden?2
In het meest recente rapport van UNAMI, de VN missie in Irak, wordt vermeld dat iets minder dan de helft van de sinds 2014 door ISIS ontvoerde Yezidi’s (mannen en vrouwen) zijn bevrijd of gevlucht. Er zijn 3100 Yezidi’s die zich nog in ISIS gebied bevinden of worden vermist. Bij de bevrijding van gebieden onder controle van ISIS heeft de internationale gemeenschap verschillende pogingen ondernomen om daarbij de gevangen genomen vrouwen en kinderen vrij te krijgen, met wisselend succes. Nederland en de internationale gemeenschap blijven aandacht vragen voor de situatie van de Yezidi’s, o.a. bij de VN en de Iraakse autoriteiten.
Welke rol spelen de yezidi’s volgens u in de wederopbouw van (Noord-)Irak? Welke rol wordt hen door de Iraakse autoriteiten toebedeeld?
Alle Iraakse bevolkingsgroepen zijn belangrijk voor de toekomst van het land. Dat geldt ook voor de Yezidi’s. Veiligheid, een toekomstperspectief en betrokkenheid bij het Iraaks bestuur zijn van vitaal belang. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de Iraakse regering. Nederland en de EU hebben Irak meerdere keren opgeroepen te komen tot een inclusief Irak waarin alle bevolkingsgroepen een toekomst hebben, en zal de ontwikkelingen op dat punt blijven volgen, ook in nauw overleg met Yezidi-organisaties.
Zijn er Nederlandse niet-gouvernementele organisaties actief in Noord-Irak? Zo ja, welke?
Er zijn verschillende Nederlandse organisaties actief in Noord-Irak, waaronder de partners van de DRA (Dorcas, ICCO & Kerk in Actie/ACT Alliance, Oxfam Novib, Tearfund, Terre des Hommes, World Vision en ZOA). Ook SPARK is actief in Noord-Irak en internationale afdeling van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-I) zal er binnenkort met Europese fondsen aan de slag gaan. Pax zet zich via lokale partners in voor het versterken van de dialoog tussen maatschappelijke organisaties en lokale autoriteiten in onder andere het noordwesten van Ninewa.
Hoeveel middelen heeft Nederland momenteel gereserveerd voor hulp aan Noord-Irak en specifiek voor de yezidi’s?
Het is niet mogelijk hier een exact bedrag aan te verbinden. Dit hangt samen met de wijze waarop Nederland humanitaire hulp versterkt, waarbij hulporganisaties hun inzet bepalen op basis van waar de noden het hoogst zijn.
De Nederlandse humanitaire bijdrage voor Irak loopt via twee kanalen: de DRA en het door de VN beheerde Iraq Humanitarian Pooled Fund (IHF). Voor beide bijdragen geschiedt programmering op basis van het Humanitarian Response Plan.
Via de DRA wordt in 2.018 EUR 3,78 miljoen aan het huidige Joint Response programma in Irak bijgedragen. Met dit geld wordt humanitaire hulp aan 113.600 mensen in nood gefinancierd. De Nederlandse hulporganisaties richten zich daarbij voornamelijk op activiteiten in het kader van mentale gezondheid en psychosociale zorg, alsook WASH interventies en cash-programma’s. De partners binnen de DRA zijn onder meer aanwezig in Noord-Irak, waaronder in Ninewa en Kirkuk. De Nederlandse bijdrage aan het IHF bedraagt EUR 7 miljoen in 2018; dit geld wordt door OCHA ingezet om humanitaire respons te financieren daar waar dit het hardst nodig is.
Op het gebied van stabilisatie komen zowel het door Nederland gesteunde FFS programma als ontmijningsactiviteiten van UNMAS ten goede aan de meest kwetsbare groepen, waaronder Yezidi’s. Nederland steunt daarnaast Norwegian People’s Aid voor het bieden van psychosociale hulp aan Yezidi’s en andere kwetsbare groepen in Noord-Irak. Ook de bijdragen aan UNICEF en IOM, genoemd onder het antwoord op vraag 9, komen mede ten goede aan Noord-Irak.
Hoe, wat en waar gaat u de extra middelen beschikbaar stellen voor Irak, zoals gesteld in het nota-overleg van 28 juni 2018?
Om het beleid van de nota «Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland» verder uit te werken, wordt op dit moment een landenstrategie voor Irak opgesteld. In deze strategie wordt onder meer het kader gegeven voor het uitgeven van de extra middelen voor Irak, aangekondigd in het notaoverleg van 28 juni 2018. Nederland zal in de samenwerking met Irak inzetten op vier werkvelden: veiligheid, migratie, werk en inkomen en mensenrechten. Bescherming van kwetsbare groepen en perspectief voor vrouwen en jongeren is daar expliciet onderdeel van.
Kunt u een overzicht geven van met EU-gelden gerealiseerde projecten in Noord-Irak gedurende de afgelopen vijf jaar?
De Europese Commissie rapporteert over de inzet in Irak maar maakt daarbij veelal geen regionaal onderscheid. Het is daarom niet precies aan te geven welke projecten in Noord-Irak zijn uitgevoerd. Humanitaire projecten gefinancierd door de Europese Commissie richten zich met name op opvang van ontheemden, water en sanitaire voorzieningen, protection activiteiten, gezondheidszorg inclusief psychosociale zorg en onderwijs binnen crisissituaties. In het huidige Meerjarig Financieel Kader (2014–2020) is vanuit het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI) EUR 78 miljoen beschikbaar voor Irak. De thematische focus ligt hierbij op versterking van mensenrechten en rechtsstaatontwikkeling; capaciteitsopbouw in onderwijs; en ontwikkeling van duurzame energie. Daarnaast worden er uit het Instrument voor bijdrage aan het Stabiliteit en Vrede 11 projecten in Irak uitgevoerd sinds 2014 voor EUR 33,8 miljoen. Een aantal van deze projecten wordt ook in andere landen in de regio uitgevoerd. Irak valt tevens binnen het bereik van het Regionaal Trustfonds van de EU in reactie op de Syrische crisis (Madad-fonds) waarbinnen in totaal EUR 1,4 miljard beschikbaar is, waarvan EUR 107 miljoen voor Irak. Onder het Trustfonds worden onder meer projecten uitgevoerd gericht op het versterken van livelihoods, gezondheidszorg en onderwijs, alsmede trainingen voor vluchtelingen, ontheemden en gastgemeenschappen, onder andere in Turkije, Libanon en Noord-Irak.3
Kunt u een overzicht geven van met Nederlandse gelden gerealiseerde projecten in Noord-Irak gedurende de afgelopen vijf jaar?
In de bijlage van het antwoord op vragen van de leden van Helvert en Omtzigt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 953) van 23 januari jl. vindt u een volledig overzicht van de Nederlandse inzet in Irak sinds 2011. Daarbij komt nog de recent toegekende steun voor UNICEF (EUR 5 miljoen) en IOM (EUR 3,5 miljoen), die nader is toegelicht onder vraag 8.
Kunt u bij de uitvoering van de motie-Voordewind/Kuik deze situatie en de beantwoording van deze vragen meenemen?3
Ja.
Kent u het bericht «Knesset passes «pay to slay» law»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de overwegingen en doelstellingen van de Knesset omtrent deze wet, die erop gericht is de Palestijnse Autoriteit ervan te weerhouden salarissen te betalen aan veroordeelde Palestijnse terroristen?
Zoals bekend is het kabinet bezorgd over de betalingen aan Palestijnse gevangenen in Israëlische detentie, omdat de hoogte van de betalingen toenemen met de duur van de detentie. Het kabinet is van mening dat de koppeling tussen de duur van de detentie en de hoogte van de betaling een perverse prikkel kan zijn (zie ook de antwoorden d.d. 20 april jl. op vragen gesteld door de leden Van der Staaij, Van Helvert en Becker, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel van de Handelingen 1854). Het kabinet heeft daarom begrip voor het Israëlische, Amerikaanse en Australische sentiment over de betalingen aan gevangenen.
Vanzelfsprekend besteedt het kabinet daarom, net als de rest van de EU, veel aandacht en zorg aan het voorkomen van betalingen aan Palestijnse gedetineerden met donorgeld. Er zijn gedegen waarborgen op de betalingen aan de Palestijnse Autoriteit uit bilaterale programma’s en/of uit programma’s van de EU.
In het licht van het belang van een goed functionerende Palestijnse Autoriteit (PA), acht het kabinet het echter onverstandig van Israël om de afdracht van belastinggeld aan de PA deels in te houden. Deze afdracht vloeit voort uit afspraken die Israël en de Palestinian Liberation Organisation (PLO) hierover hebben gemaakt in het Protocol on Economic Relations (Paris Protocol) uit 1994, de Oslo II akkoorden. De akkoorden bevatten momenteel geen grond voor een dergelijke unilaterale stap door één van de partijen (zie ook de antwoorden d.d. 20 april jl. op vragen gesteld door het lid Voordewind (ChristenUnie), vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel van de Handelingen 1852).
Kunnen de maatregelen van het Amerikaanse Congres en van de Australische regering tegen terrorismesalariëring rekenen op uw sympathie en/of steun?
Zie antwoord vraag 2.
Wat hebben de gesprekken in bilateraal en multilateraal verband, waarin Nederland bezwaar heeft aangetekend tegen het systeem van betalingen door de Palestijnse Autoriteit aan Palestijnse terroristen op basis van de duur van de detentie, concreet opgeleverd?
Nederland dringt consequent aan op aanpassing van het systeem. Zo heeft Minister Blok hier in mei jl. op aangedrongen bij de Palestijnse Minister van Buitenlandse Zaken, Malki, tijdens diens bezoek aan Nederland. Malki bevestigde bij die gelegenheid dat de PA het systeem wil heroverwegen. Bij het kabinet zijn nog geen concrete voorstellen voor dergelijke aanpassingen bekend. Aanpassingen van de betalingen aan gevangenen liggen gevoelig in de Palestijnse samenleving. Er is veel steun voor de Palestijnse gevangenen in de Palestijnse politiek en samenleving. Het Israëlische en Amerikaanse besluit wordt door president Abbas gezien als een drukmiddel om het vredesplan waar de Verenigde Staten aan werkt te accepteren, terwijl de PA ervan uitgaat dat dit plan onevenredig veel rekening zal houden met de Israëlische wensen en te weinig tegemoet zal komen aan de Palestijnse wensen. Vanwege deze zorgen heeft president Abbas in juli jl. gezegd dat de betalingen aan gevangenen of hun families niet gestopt zullen worden, en lijkt de politieke ruimte om aanpassingen door te voeren verkleind. Het kabinet blijft zich, samen met gelijkgezinde landen, inzetten om de druk op de Palestijnse Autoriteit op te voeren om het systeem van uitkeringen aan gevangenen te veranderen. Het kabinet is in principe niet tegen betalingen aan gevangenen zolang die transparant zijn en gebaseerd op sociaaleconomische behoefte, en niet op de duur van de detentie.
In hoeverre zijn de betalingen door de Palestijnse Autoriteit aan veroordeelde Palestijnse terroristen en hun families op dit moment inderdaad transparant en gebaseerd op sociaaleconomische behoefte?
Zie antwoord vraag 4.
Beaamt u dat het, in navolging van de Verenigde Staten en Australië, tijd is voor Nederland om de geldstromen naar de Palestijnse Autoriteit te bevriezen zolang het systeem van betalingen niet aangepast is, en ook in Europees verband soortgelijke stappen te bepleiten?
Zie antwoord vraag 2.
Het lot van Nederlandse IS-kinderen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht Koerden willen Syriëgangers graag kwijt», waarin de Koerdische vertegenwoordiger reageert op een poging van het openbaar ministerie (OM) om drie vrouwen terug te halen naar Nederland?1
Ja.
Is het juist dat er inmiddels wel rechtstreeks contact tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Koerdische autoriteiten is, nu er een aanhoudingsbevel tegen de drie vrouwelijke Syriëgangers is verstuurd?
Het kabinet zet niet actief in op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen. Zoals aangegeven in mijn brief van 26 juni jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 461) wordt in de afweging om al dan niet bijstand te verlenen naast de belangen van de kinderen, ook gekeken naar andere aspecten, zoals de veiligheid van de betrokkene, internationale diplomatieke verhoudingen en de veiligheidssituatie in de regio. In het geval van de drie Nederlandse vrouwen heeft het OM mij verzocht de internationale arrestatiebevelen, die door het OM tegen deze drie vrouwen zijn uitgevaardigd, kenbaar te maken bij de de facto (lokale) autoriteiten in Noord-Syrië, ten behoeve van uitlevering aan en berechting in Nederland. Het is niet zo dat het OM de de facto (lokale) autoriteiten in Noord-Syrië kan verzoeken de drie Nederlandse vrouwen – ten behoeve van hun berechting in Nederland – naar Nederland over te brengen.
Op mijn verzoek is op ambtelijk niveau gesproken over de situatie in de regio met de Benelux-vertegenwoordiging in Den Haag van de Democratic Federation of Northern Syria. Bij deze gelegenheid zijn de internationale arrestatiebevelen overhandigd die tegen de drie genoemde personen zijn uitgevaardigd. Dit gebeurde begin juni en heeft tot op dit moment niet tot enige reactie van de Koerdische autoriteiten geleid.
In één van de drie zaken is tevens sprake van een beschikking van de rechtbank van Rotterdam houdende een bevel tot gevangenneming ex art. 65 lid 3 Sv. In de beschikking draagt de Rechtbank het OM op om het bevel gevangenneming bij mij onder de aandacht te brengen. Dit ten einde al het nodige te doen om de strafrechtelijke internationale signalering tegen de verdachte kenbaar te maken bij de de facto (lokale) autoriteiten in Noord-Syrië.
Gaat u er van uit dat met de vrouwelijke Syriëgangers ook hun kinderen mee terug komen naar Nederland? Zo nee, waarom niet?
Uit de beschikbare informatie blijkt dat deze vrouwen minderjarige kinderen hebben. Het verzoek inzake strafvervolging geldt niet voor deze kinderen. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 2 heeft dat op dit moment niet tot enige reactie van de Koerdische autoriteiten geleid. In het geval dat vrouwen voor strafvervolging naar Nederland terugkeren ligt het in de rede dat ook de kinderen meekomen.
Bent u inmiddels bereid in navolging van de inzet om de drie vrouwelijke Syriëgangers terug te halen naar Nederland voor hun berechting, gebruik te maken van het momentum om ook de overige Nederlandse vrouwen met hun kinderen die onder erbarmelijke omstandigheden vastzitten in Koerdische kampen terug te halen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb hiervan kennis genomen. Zoals ook aangegeven in mijn brief van 26 juni jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 461) zie ik deze kinderen in de eerste plaats als slachtoffer. In het belang van de kinderen is het evident om hen terug te halen. Echter, zoals ook aangegeven in deze Kamerbrief wordt in de belangenafweging naast de belangen van de kinderen ook gekeken naar andere aspecten, zoals de veiligheid van de betrokkene, internationale diplomatieke verhoudingen en de veiligheidssituatie in de regio. Daarbij speelt dat het terughalen van kinderen niet los kan worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. Al deze overwegingen in ogenschouw nemend, leiden ertoe dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen die in Syrië en Irak verblijven. Dit laat onverlet dat er voortdurend naar de situatie wordt gekeken.
Maakt u gebruik van het aanbod van de Koerdische verantwoordelijke die heeft laten weten dat hij bereid is alle 17 vrouwen over te dragen? Zo nee, waarom niet?
In de communicatie met de vertegenwoordigers van Democratic Federation of Northern Syria is gemeld dat zij bereid zijn de Nederlandse overheid te assisteren met betrekking tot Nederlandse burgers die in de kampen vastzitten. In de overweging om op een dergelijk aanbod in te gaan, spelen verschillende aspecten een rol, waarbij gekeken wordt naar de veiligheid van de betrokkene, de internationale diplomatieke verhoudingen en de veiligheidssituatie in de regio.
Heeft u ook kennisgenomen van de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming over de signalen die hij krijgt over de gezondheid van de kinderen van de Nederlandse «Jihad-ouders» die vastzitten in Koerdische kampen?
Ja, deze signalen zijn bij mij bekend.
Hoe zou de afweging gemaakt worden als deze kinderen zich onder gelijke omstandigheden niet in Syrië maar in Nederland zouden bevinden, gelet op het feit dat u eerder heeft laten weten dat u deze in de eerste plaats ziet als slachtoffer van de door hun ouders gemaakte gevaarlijke keuzes en de belangenafweging neerkomt op het niet actief inzetten op het terughalen van deze kinderen? Welke overheidsmaatregelen zouden er dan genomen worden? Ziet u dan wel een directe opdracht voor de overheid om in het belang van het kind te handelen? Zo ja, waarom voelt u die opdracht niet in het geval van de kinderen die zich in Syrië bevinden?
Deze twee situaties laten zich niet vergelijken. In de belangenafweging in deze situatie waarin kinderen verblijven in Syrië moet er naast de belangen van de kinderen ook worden gekeken naar andere aspecten, zoals de veiligheid van de betrokkene, internationale diplomatieke verhoudingen en de veiligheidssituatie in de regio.
Probeert u via de contacten met het Internationale Rode Kruis en de Democratische Federatie van Noord-Syrië de leefomstandigheden van de kinderen te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de uitgangspunten van het Nederlands humanitair beleid worden alleen ongeoormerkte bijdragen aan het Rode Kruis gegeven. Het Rode Kruis bepaalt op basis van het humanitaire imperatief en de humanitaire principes (onpartijdigheid, neutraliteit en onafhankelijkheid) zelf waar en aan wie hulp wordt verleend. Dit is volgens de humanitaire uitgangspunten aan de meest kwetsbaren met de hoogste nood en zonder onderscheid naar o.a. afkomst, religie en nationaliteit. Om die reden zijn verzoeken aan het Internationale Rode Kruis om de leefomstandigheden aan bepaalde kampen of alleen aan Nederlanders niet mogelijk. In EU verband heb ik overleg geïnitieerd onder leiding van de EU CT-Coördinator De Kerckhove, waarbij onder andere wordt gesproken over een mogelijke rol die het Internationale Rode Kruis (ICRC) kan spelen met betrekking tot de situatie in de kampen. In gesprek met de Democratische Federatie van Noord-Syrië is specifiek gevraagd naar de situatie van de kinderen.
Heeft u ook kennisgenomen van het bericht «Beter om IS-kinderen wél terug te halen»?2 Wat is uw reactie op dit bericht?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u contact of bent u bereid contact op te nemen met andere landen over de wijze waarop zij hun eigen moeders en kinderen terughalen? Zo nee, waarom niet?
Er is doorlopend inzet vanuit Nederland om internationale samenwerking op de aanpak van terugkeerders te bevorderen. Nederland bepleit in de EU, met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten, een gezamenlijke, op elkaar afgestemde benadering. Andere lidstaten delen het belang hiervan en ook de Europese Contraterrorisme Coördinator speelt een belangrijke rol. Op hoofdlijnen komt de aanpak tussen de meest betrokken lidstaten overeen. Europese lidstaten verlenen op dit moment geen bijstand aan personen die de gebieden in Syrië en Irak willen verlaten. Lidstaten kunnen hier in individuele gevallen van afwijken om bijvoorbeeld humanitaire redenen, gebaseerd op humanitaire noden. Voor zover bij mij bekend is hier in enkele gevallen sprake van geweest.
Is het voorstelbaar dat Nederland zich samen met Duitsland gaat inspannen om de moeders en kinderen terug te halen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet niet actief in op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen uit de kampen in Syrië. Uiteraard is het belangrijk om in Europees verband gezamenlijk op te trekken en dat gebeurt ook zoveel mogelijk. Dit gebeurt onder andere in de EU-kopgroep van Ministers van meest betrokken lidstaten, waaronder Duitsland, die geregeld voorafgaand aan de JBZ-raden bijeenkomt. In deze bijeenkomsten vraag ik specifiek aandacht voor het onderwerp van kinderen in de kampen in Syrië en Irak.
Wilt u deze vragen gezien de snel verslechterende situatie van de kinderen binnen twee weken beantwoorden?
Conform uw verzoek zijn deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Indonesie: veligheidstroepen vermoordden in Papoea 100 mensen’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Indonesië: veiligheidstroepen vermoordden in Papoea 100 mensen» van Amnesty International en het rapport «Don’t bother, just let them die»: killing with impunity in Papua» dat op 2 juli 2018 is verschenen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport?
Het Amnesty International rapport gaat in op de situatie in de Indonesische provincies Papua en West-Papua. Daarbij richt het rapport zich in het bijzonder op geweld dat aldaar gepleegd zou zijn door staatsveiligheidspersoneel (politie- en legerfunctionarissen) en op het gebrek aan onafhankelijk en strafrechtelijk onderzoek naar deze incidenten.
De bevindingen van het rapport zijn ernstig. Amnesty International rapporteert dat er in de periode tussen januari 2010 en februari 2018 vijfennegentig doden zijn gevallen door dergelijk geweld. Het zwaartepunt lijkt te liggen tussen 2012 en 2015. In deze periode werden jaarlijks meer dan tien dodelijke incidenten geïdentificeerd. In de afgelopen jaren lijkt het aantal dodelijke incidenten af te nemen.
In algemene zin vindt het kabinet het belangrijk staatsveiligheidspersoneel zijn geweldsmandaat uitoefent binnen de grenzen van proportionaliteit, en dat de mogelijkheid bestaat tot gedegen en onafhankelijk onderzoek.
Heeft u contact gehad met de Indonesische overheid over het schenden van het recht op demonstratie en van andere mensenrechten door de wijze waarop politie en leger worden ingezet tegen vreedzame demonstranten?
De mensenrechtensituatie in de Indonesische provincies Papua en West-Papua kent diverse zorgpunten, waaronder geweldsincidenten tegen burgers, maar ook de vrijheid van meningsuiting en de positie van mensenrechtenverdedigers en (lokale) journalisten. De mensenrechtensituatie in Papua wordt regelmatig in diplomatieke contacten met Indonesië besproken, zo ook tijdens de politieke consultaties tussen Nederland en Indonesië in november 2017 en tijdens de EU-Indonesië mensenrechtendialoog in februari 2018.
Tijdens mijn bezoek aan Indonesië van 3 en 4 juli jl. heb ik zowel met maatschappelijke organisaties waaronder Amnesty International als met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, Retno Marsudi, gesproken over de mensenrechtensituatie in Papua en de inhoud van het Amnesty International rapport. In het gesprek met mijn Indonesische ambtsgenoot Marsudi heb ik het belang van transparant onderzoek naar de proportionaliteit van (politie-)geweld opgebracht. Minister Marsudi heeft aangegeven bekend te zijn met de inhoud van het rapport en heeft herbevestigd dat de ontwikkeling van Papua een prioriteit is voor de Indonesische regering. Daarbij staat de Indonesische regering zelf ook in contact met NGO’s, waaronder Amnesty International.
De Nederlandse ambassade in Jakarta blijft de ontwikkelingen in Papua nauwgezet volgen.
Deelt u de bevinding van Amnesty International dat het voortdurende politiegeweld en de straffeloosheid de effecten van het door Nederland gesteunde community policing programma teniet doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, steunt u de oproep van Amnesty om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar alle moorden die zijn gepleegd door veiligheidstroepen?
Nederland ondersteunt sinds 2013 het Community Policing Programme van de Internationale Organisatie van Migratie (IOM) op Papua en de Molukken. Dit programma heeft juist als doel de relatie tussen de politie en lokale bevolking op Papua en de Molukken te verbeteren. Het programma richt zich daarbij exclusief op ongewapende wijkagenten die in de lokale gemeenschap wonen en zich inzetten om diensten te verlenen aan burgers. De doelgroep van het programma zijn dus niet de gewapende agenten die volgens het Amnesty Rapport betrokken zouden zijn bij vermeende buitenrechtelijke executies.
Uw Kamer werd op 18 juni 2018 per brief geïnformeerd over de voortgang en resultaten van het community policing programma (Kamerstuk 26 049, nr. 85). In deze brief werd gemeld dat het programma diverse positieve resultaten heeft behaald. Zo heeft het programma op nationaal niveau o.a. geresulteerd in een speciaal ontworpen mensenrechtenmodule die aan het standaardcurriculum voor community policing officers in heel Indonesië is toegevoegd. Ook in de specifieke interventiegebieden zin de resultaten bemoedigend. De lokale bevolking geeft aan positievere ervaringen te hebben met de politie door community policing. Dergelijke resultaten blijven, juist ook tegen de achtergrond van de bevindingen van Amnesty International, onverminderd relevant.
Ziet u in het rapport aanleiding om de effectiviteit van het door Nederland gefinancierde community policing programma te verbeteren? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
Zoals in mijn antwoord aan de Kamer op 16 maart 2018 (Aanhangsel Handelingen II 2017/2018, nr. 1575) uiteen is gezet, loopt de huidige Nederlandse bijdrage aan het Community Policing Programma tot juli 2019. Om de effecten van het programma te bestendigen, werd het programma in 2017 verlengd met een nadruk op uitfasering van externe financiering en de verdere uitvoering van activiteiten door de gemeenschappen en politie zelf.
De resultaten van de uitfasering zijn tot dusver positief. Zo was van augustus 2017 tot april 2018 32,4% van de financiering van de activiteiten reeds afkomstig uit eigen bronnen (politie/lokaal bestuur). Het doel is om het programma uit te faseren en uiteindelijk alle community policing initiatieven zelfstandig te laten opereren. Ik zie geen aanleiding om in deze periode van uitfasering nog verdere stappen te ondernemen om de effectiviteit van het programma te verbeteren.
Bent u bereid dit rapport en de noodzaak van een onafhankelijk onderzoek bij de Indonesische regering aan te kaarten tijdens uw aanstaande bezoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u er bij uw aanstaande bezoek op aandringen dat de autoriteiten initiatieven ontplooien om de moorden in Papoea te stoppen, onder meer door de geweldsinstructies aan het leger en de politie aan te passen zodat deze stroken met de mensenrechten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen op de kortst mogelijke termijn beantwoorden met het oog op uw reis naar Indonesië?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Nederlandse projecten in bezet Palestijns gebied die door Israël zijn gesloopt |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over Nederlandse projecten in bezet Palestijns gebied die door Israël zijn gesloopt, waaruit blijkt dat Israël wederom weigert schadevergoeding te betalen vanwege de sloop van Palestijnse bezittingen terwijl niets erop wijst dat Israël in de toekomst een einde zal maken aan deze verwerpelijke praktijk?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat deze sloop in strijd is met het bezettingsrecht, aangezien het de bezettende mogendheid verboden is roerende of onroerende goederen te vernielen behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken, waar in dit geval geen sprake van lijkt te zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen, ongeacht of deze door de EU zijn gefinancierd of niet. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht onder meer verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling noodzakelijk maken. Het is aan Israël om in elk concreet geval aan te tonen dat er sprake is van een dergelijke uitzondering. De toepassing van het vergunningenstelsel door Israël roept vragen op over de rechtmatigheid.
Waarom heeft u enkel geprotesteerd tegen het optreden van Israël maar er verder geen consequenties aan verbonden?
In het onderhavige geval is onmiddellijk bij de Israëlische autoriteiten geprotesteerd tegen de sloop van de watersystemen. Hierbij heeft Nederland tevens om schadevergoeding gevraagd. Israël heeft het verzoek afgewezen, omdat het de sloop van de watervoorziening gerechtvaardigd acht vanwege het ontbreken van vergunningen en omdat de systemen in een gebied waren aangelegd dat Israël heeft bestemd als militair oefenterrein. Nederland blijft met Israël in gesprek over deze kwestie. Aangezien niet alleen door Nederland gefinancierde projecten te maken hebben met sloop- en confiscaties, maar dit ook projecten van andere Europese partners betreft, is Nederland voorstander van een gezamenlijke Europese reactie op sloop.
Bent u bereid de Israëlische ambassadeur in Den Haag te ontbieden om deze kwestie te bespreken? Zo nee, welke actie en gevolgen bent u wel bereid te verbinden aan de sloop en weigering tot betaling van schadevergoeding?
Zie antwoord vraag 3.
De mededeling dat Nederland een deel van de migranten van het schip 'Lifeline' gaat opvangen |
|
Vicky Maeijer (PVV), Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat er op 24 juni 2018, tijdens de ingelaste Europese migratiebijeenkomst, al afspraken zijn gemaakt over de opname van migranten van het schip «Lifeline»?1 Zo ja, wat voor afspraken betreft dit en wat was uw rol bij de totstandkoming hiervan? Heeft u op genoemde datum toegezegd migranten over te nemen of dit te zullen overwegen?
Nee, dat is niet het geval. Tijdens het informele werkoverleg op 24 juni jl. heeft Malta aangekondigd dat het in principe niet bereid was om het schip toe te laten, tenzij andere lidstaten bereid waren om voor deze personen verantwoordelijkheid te nemen. Hierop is door het kabinet in eerste instantie afhoudend gereageerd. Nadat de situatie in de dagen daarna verslechterde en een humanitaire noodsituatie dreigde, heeft het kabinet uiteindelijk, na het ER-debat en nadat ook andere lidstaten hadden aangegeven gehoor te geven aan deze oproep tot solidariteit, besloten als geste verantwoordelijkheid te nemen voor maximaal 20 asielzoekers uit Malta.
Voor een verdere toelichting verwijs ik u kortheidshalve naar de aanbiedingsbrief bij Geannoteerde Agenda voor de informele Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 13 juli a.s. die u is toegegaan bij brief d.d. 2 juli jl.
Waarom is dit niet door u medegedeeld tijdens het debat over de Europese Top op 26 juni 2018 en klopt het dat u tijdens dat debat juist heeft aangegeven dat bedoelde overname van migranten zeer onverstandig zou zijn?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor dinsdag 3 juli 2018 te 12.00 uur?
Ja.
Het artikel ‘Nederland medeschuldig aan olifantenslachting’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland medeschuldig aan olifantenslachting»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de huidige regelgeving omtrent ivoorhandel die beoogt handel in ivoor uit 1947 en later te voorkomen, gelet op de uitkomsten van het onderzoek waarnaar het artikel «Nederland medeschuldig aan olifantenslachting» verwijst?
Het artikel richt zich op de ivoorhandel binnen de Europese interne markt, die in internationaal verband als «nationale markt» wordt beschouwd. Er zijn al beperkende maatregelen voor de overdracht (inclusief verkoop/koop) van ivoor binnen de Europese Unie (EU):
Gezien bovenstaande maatregelen constateer ik helaas dat er, voor zover is na te gaan, in de zaken zoals beschreven in het artikel ook nu al sprake is van illegale handel in ivoor. Er zijn geen adequate bewijstukken of EU-certificaten bij oudere items en de verkoop van recent ivoor is altijd verboden.
De CITES handhavende instanties werken nationaal, Europees en mondiaal nauw samen in de aanpak tegen de illegale handel in onder meer ivoor. Zij kunnen echter niet alle aanbieders van ivoor controleren. De eigenaar dient de legaliteit aan te tonen. Daar ligt de bewijslast. Veilinghuizen en online aanbieders hebben een eigen verantwoordelijkheid in het tegengaan van illegale handel in ivoor. Naast handhaving zet Nederland daarom ook in op voorlichting om illegale handel tegen te gaan.
Volgt u de redenering dat de huidige legale handel in ivoor van vóór 1947 een stimulerende werking kan hebben op de illegale handel in ivoor van na 1947, door bijvoorbeeld lastige handhaving, het stimuleren van de vraag naar ivoor, mazen in de regelgeving en het fungeren als dekmantel?
De EU heeft op basis van een CITES-resolutie3 onderzoek gedaan naar de nationale handel in ivoor om na te gaan of de legale handel inderdaad bijdraagt aan stroperij of illegale handel en daarmee verdergaande maatregelen nodig zijn binnen de EU. Nederland heeft actief bijgedragen aan dit onderzoek en de Europese Commissie ook opgeroepen de afronding te bespoedigen. De resultaten worden geanalyseerd en worden binnenkort met de lidstaten besproken. Dit gebeurt tijdens het beheerscomité CITES dat half september plaatsvindt. Dit is dus niet in juli, dat in het artikel als besluitmoment wordt aangeduid.
Het artikel schetst een beeld dat Nederland zich zou verzetten tegen verdergaande EU-maatregelen. Dit komt niet overeen met de Nederlandse inzet. Nederland heeft in 2015 en 2016 al strengere maatregelen voor de in- en uitvoer van ivoor ingesteld: geen wederuitvoervergunningen voor te verhandelen pre-conventie ivoor en geen invoer van jachttrofeeën van onder meer de Afrikaanse olifant.
Gezien het open karakter van de interne EU-markt kunnen aanvullende maatregelen het beste op Europees niveau genomen worden. Ik zal mij hiervoor inzetten. Als dit echter geen resultaten oplevert of te lang op zich laat wachten, ben ik bereid zelf stengere nationale maatregelen te nemen om de handel van ivoor in Nederland te verbieden. Ik zal de Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren na de Europese besprekingen.
Wel wil ik erop wijzen dat ook een totaalverbod van de verkoop van ivoor binnen de EU illegale praktijken helaas nooit zal uitsluiten of kunnen voorkomen. Opsporing en handhaving en Europese en mondiale samenwerking blijven hierin essentieel. Nederland zal zich daarvoor blijven inzetten.
Wat is de Nederlandse positie ten aanzien van verdere sluiting van de ivoormarkt in de Europese Unie (EU)?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om zich in Europees verband in te zetten voor een sluiting van de ivoormarkt in de EU?
Zie antwoord vraag 3.
Oekraïense spionage gericht tegen Nederlanders die betrokken waren bij MH-17 onderzoek(en) |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat «de Nederlandse MH17-missie bespioneerd is door de Oekraïne»?1
Ja.
Over welke aanwijzingen beschikt u dat Oekraïne dergelijk spionage heeft uitgevoerd? Wanneer is die spionage begonnen en tot wanneer is die doorgegaan?
Hierover kan het kabinet in het openbaar geen uitspraken doen. In algemene zin geldt dat het gevaar van spionage reëel is. Wij verwijzen u in dat verband naar wat daarover is gezegd in het laatste jaarverslag van de AIVD en de MIVD.
Op welke manier(en) heeft dit de werkzaamheden van Nederlandse onderzoekers naar het neerschieten van vlucht MH-17 in hun werkzaamheden belemmerd? Wat betekende dit voor de samenwerking en het delen van informatie in of met het Joint Investigation Team (JIT)?
Er is vanaf het moment dat het JIT is opgericht op een zeer constructieve wijze samengewerkt met Oekraïne en de andere JIT-partners. In het kader van deze samenwerking wordt volgens de gemaakte afspraken informatie uitgewisseld die van belang kan zijn voor het strafrechtelijk onderzoek.
Is het denkbaar dat deze spionage de betrouwbaarheid van de uitkomsten van onderzoeken naar het neerschieten van vlucht MH-17 heeft aangetast?
Er zijn tot op heden geen aanwijzingen dat de gegevens in het MH17-onderzoek niet als betrouwbaar kunnen worden beschouwd.
Kan er naar het oordeel van de regering nog wel op een open wijze worden samengewerkt met Oekraïne in het JIT?
Ja, zoals gezegd is de samenwerking met Oekraïne binnen het JIT zeer constructief te noemen.
Is deze spionage door de Nederlandse regering aan de orde gesteld bij de regering van Oekraïne? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Hoe heeft de Oekraïense regering daarop gereageerd? Zo nee, waarom niet?
Nederland staat in goed en frequent contact over de MH17-zaak met de Oekraïense autoriteiten. Direct na publicatie van RTL Nieuws is dit bericht dezerzijds aan de orde gesteld. Zie verder antwoord op vraag 2.
Wilt u deze vragen uiterlijk 2 juli 2018 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De steun van de Nederlandse regering aan de rebellen in Zuid-Syrië |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u in maart 2018 aan de Kamer schreef dat u de oppositie in het Zuiden van Syrië blijft steunen met Non Lethal Assistance?1
Ja.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef dat u op dat moment alleen groepen van het Vrije Syrische Leger steunde?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat president Donald Trump al halverwege 2017 besloot om de steun aan het Vrije Syrische Leger te beëindigen?2
Ja.
Welke andere landen geven publiekelijk toe dat zij rebellen in Zuid-Syrië steunen in 2018?
Naast Nederland stelt ook de VS publiekelijk dat het de gematigde gewapende oppositie in Zuid-Syrië in 2018 heeft gesteund.
Welke andere landen steunen verder nog rebellen in Zuid-Syrië in 2018?
Naast de VS is bij het kabinet bekend dat een andere EU-lidstaat steun heeft gegeven aan de gematigde gewapende oppositie in Zuid-Syrië in 2018. Of andere landen steun verlenen aan de gematigde oppositie maken landen niet bekend omdat het programma’s betreft die hoge risico’s dragen voor betrokken partijen waaronder de uitvoerders en gesteunde groepen. Van Jordanië is bekend dat het altijd steun heeft uitgesproken, maar behalve het faciliteren van steun van derden is onbekend of, en wat, Jordanië zelf hebben bijgedragen.
Met welke landen werkt Nederland samen om de oppositie in Zuid-Syrië te steunen?
Nederland leverde in Zuid-Syrië een bijdrage aan het NLA programma dat werd uitgevoerd door een andere EU-lidstaat (referte het verslag van het Schriftelijk Overleg van 11 mei 2018 Kamerstuk 32 623, nr. 219). Uitvoering van het programma werd afgestemd met Jordanië.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Syrië en Rusland met een offensief bezig zijn in Zuid-Syrië en dat de Amerikanen aan de oppositie hebben aangeven dat zij niet op steun hoeven te rekenen?3
Ja.
Herinnert u zich dat u met de Nederlandse steun aan rebellen in Noord-Syrië stopte nadat het Vrije Syrische Leger daar massaal samenwerkte met het Turkse leger?
De kamer is per brief op 23 januari 2018 vertrouwelijk geïnformeerd over de redenen van het stopzetten van een deel van de NLA in Noord-Syrië.
Kort daarna is besloten ook de resterende delen van het NLA programma in Noord-Syrië te beëindigen (waaronder in Idlib), zoals vermeld in de kamerbrief van 14 maart jl.
Zijn de rebellen in Zuid-Syrië, die door Nederland uitgerust zijn, overgelopen, hebben zij zich overgegeven of vechten zij nog steeds?
Op dit moment is er geen indicatie dat door Nederland eerder gesteunde gematigde gewapende groepen zijn overgelopen. Een aantal van de groepen bevindt zich in gebied waar gevochten wordt, andere groepen bevinden zich in gebieden waar niet wordt gevochten.
Welke concrete resultaten heeft het steunen van rebellen in Zuid-Syrië opgeleverd?
Steun aan de gewapende oppositie via Non-Lethal Assistance (NLA) was de afgelopen jaren onderdeel van geïntegreerd Nederlands beleid op Syrië. De kamer is gedurende de loop van het programma regelmatig via kamerbrieven en -antwoorden op schriftelijke vragen geïnformeerd over het NLA-programma, de Nederlandse bijdragen en resultaten. De belangrijkste doelen van het programma waren het bieden van een alternatief voor extremistische groeperingen en te voorkomen dat de gematigde oppositie in verdrukking zou raken tussen het Assad-regime en extremistische groeperingen. Hiermee werd zorg gedragen voor enige voet aan de grond voor de oppositie ter ondersteuning van het politiek proces onder leiding van speciaal VN-gezant Staffan de Mistura. Daarnaast beoogde steun aan de gematigde gewapende oppositie gunstigere voorwaarden voor gematigd bestuur en stabilisatie-projecten in Syrië te creëren. Deze doelen zijn gedurende het NLA programma overeind gebleven. Het programma in Zuid-Syrië heeft bovendien bijgedragen aan stabiliteit van Jordanië en Israël die beiden baat hebben bij een stabiel grensgebied. Zo hebben groepen aan de grens smokkel en illegale oversteek van ISIS-strijders tegengehouden.
Is het verstandig geweest om met Nederlands belastinggeld rebellen in Zuid-Syrië uit te rusten met zaken als medicijnen en voertuigen?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u van plan de steun aan rebellen in Syrië nog steeds voort te zetten?
Eind maart 2018 waren alle leveringen in Zuid-Syrië reeds afgerond, op één levering na die is aangehouden (het gaat om een veldhospitaal). Voor het veldhospitaal wordt een passende bestemming gezocht. Met het stopzetten van het NLA programma in Noord-Syrië, zoals vermeld in de kamerbrief van 14 maart jl. (zie antwoord op vraag 8), is daarmee het gehele NLA programma in Syrië beëindigd.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht dat Nederland nepverkiezingen in Syrisch rebellengebied financierde |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kloppen de berichten over gebruik van Nederlands geld voor financiering lokale verkiezingen in Syrisch rebellengebied Oost-Ghouta?1 2
Ja.
Kunt u tot op de euro nauwkeurig aangeven met hoeveel geld Nederland lokale verkiezingen in het Syrische rebellengebied Oost-Ghouta heeft gefinancierd?
Nederland heeft via het Local Development and Small Projects Support (LDSPS) programma de verkiezingen in Oost-Ghouta met 4800,- euro ondersteund.
Heeft Nederland ook elders in Syrië lokale verkiezingen gefinancierd? Zo ja, kunt u daarvan een overzicht geven en de bedragen kenbaar maken?
Nee.
Heeft de hulporganisatie die de verkiezingen organiseerde kunnen verantwoorden waar het geld aan is uitgeven? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven? Zo nee, waarom niet?
De rapportages van LDSPS zijn openbaar volgens de principes van het International Aid Transparency Initiative (IATI). De rapportages van Nederlandse subsidieontvangers worden gepubliceerd op https://www.openaid.nl. Het rapport met het meest recente overzicht van de resultaten van LDSPS is bijgevoegd3.
Deelt u de mening dat het heimelijk financieren van (lokale) verkiezingen in een door oorlog verscheurd land, een zware vorm van politieke inmenging is? Zo nee, waarom niet?
De lokale verkiezingen die plaatsvonden in Oost-Ghouta, werden geïnitieerd en georganiseerd door de lokale bevolking. De financiële steun die door Nederland is gegeven ten behoeve van lokale raden en lokale maatschappelijke organisaties, heeft het mogelijk gemaakt dat deze verkiezingen in moeilijke omstandigheden op een transparante en democratische manier konden plaatsvinden. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over deze dubieuze praktijken en wordt slechts zeer algemeen gesproken over «capaciteitsopbouw»?
De Nederlandse steun aan LDSPS was onderdeel van de bredere Nederlandse inzet om enige vorm van stabiliteit en bestuur te ondersteunen in gebieden die niet (langer) onder controle van het Syrische regime stonden. In de brief van 23 januari jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 953) is het LDSPS-project specifiek vermeld en beschreven in het projectenoverzicht voor Syrië.
Wat dacht u te bereiken met het financieren van nepverkiezingen in een gebied waar het wemelde van de islamitische strijdgroepen waaronder Jaysh al-Islam: het leger van islam?
Het project dat LDSPS met Nederlandse steun uitvoerde beoogde de lokale leefomstandigheden in oppositiegebied te verbeteren door bij te dragen aan effectievere diensten en representatieve vertegenwoordiging. Het ondersteunen van de organisatie van lokale verkiezingen was een onderdeel van het project. Mede dankzij Nederlandse steun hebben op verschillende plaatsen in Oost-Ghouta verkiezingen kunnen plaatsvinden. De representativiteit en legitimiteit van lokale raden werd hierdoor versterkt en diende er juist toe om de invloed van extremistische groepen in te perken. Ook de steun van Frankrijk, Zwitserland en Zweden aan dit project heeft bijgedragen aan het bereiken van deze resultaten in verschillende delen van Syrië.
Kunt u uitsluiten dat het Nederlandse hulpgeld in handen is gekomen van één van de in Oost-Ghouta/Syrië actieve en onfrisse islamitische strijd- en terreurgroepen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen aanwijzingen dat de Nederlandse bijdrage aan LDSPS in verkeerde handen zou zijn gevallen. De monitoringsmechanismen van het project zijn adequaat en daarnaast beschikte Nederland in Oost-Ghouta ten tijde van de uitvoering van het project over lokale contacten in het veld die in aanvullende informatie voorzagen.
Heeft u spijt van deze absurde Nederlandse bijdrage aan lokale Syrische nepverkiezingen die niets met democratie te maken hadden, maar enkel tot legitimering dienden van lokale strijd- en terreur groepen en een allegaartje aan onfrisse figuren?
De Nederlandse bijdrage aan het LDSPS-project heeft Syriërs de kans gegeven om te participeren in lokaal bestuur en lokale verkiezingen. Dit creëerde een mogelijkheid voor Syriërs om het heft weer in eigen handen te nemen en weerstand te bieden tegen de onderdrukking van het regime en de invloed van extremistische groeperingen.
Bent u bereid alle nog lopende financiële hulp aan Syrische hulporganisaties per direct stop te zetten?
Behalve met humanitaire hulp is Nederland op dit moment niet actief in gebieden die gecontroleerd worden door het Syrische regime. Door de militaire winst van het regime is de ruimte om in Syrië activiteiten te ontplooien derhalve zeer ingeperkt. Programma’s gericht op het direct ondersteunen van gematigde oppositie, waaronder non-lethal assistance en AJACS, zijn dan ook geheel gestopt. Het kabinet zal via de VN en Dutch Relief Alliance (DRA) wel humanitaire hulp blijven geven aan Syriërs in nood. Waar mogelijk worden programma’s gericht op het verbeteren van lokale leefomstandigheden voor Syrische burgers en de ondersteuning van mensenrechtenverdedigers voortgezet.
Wilt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het steunprogramma aan de Syrische gewapende oppositie |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u aan de Kamer meedeelde dat het steunprogramma aan de Syrische gewapende oppositie doorlopend wordt gemonitord door Nederland en door de uitvoerders van de programma’s en dat een externe evaluatie heeft plaatsgevonden?1
Ja.
Wanneer heeft die externe evaluatie plaatsgevonden, wie heeft hem uitgevoerd, wat was de vraagstelling en wat waren de conclusies en aanbevelingen?
De externe evaluatie is uitgevoerd van november 2016 tot en met januari 2017. De organisatie die de evaluatie heeft uitgevoerd heeft expliciet verzocht om niet publiek bekend te worden gemaakt in verband met veiligheid van de medewerkers. Geëvalueerd is of: 1. geleverde goederen bij de juiste groepen aankwamen; 2. de groepen de juiste ondersteuning ontvingen (aansluitend bij behoeften) en; 3. het functioneren van het monitoring en evaluatiesysteem van het programma.
De goederen zijn tijdig bij de juiste groepen geleverd. De geleverde voedselpakketten, voertuigen en communicatieapparatuur werden door de groepen als noodzakelijk ondersteuning ervaren. Het rapport plaatste kanttekeningen bij de monitoring/evaluatie. Op basis daarvan is de monitoring verbeterd door meer steun via een andere uitvoerder te laten verlopen die beter zicht had op de situatie ter plekke en een beter lokaal netwerk had in Syrië.
De in de evaluatie aangekaarte aandachtspunten over monitoring/evaluatie had het kabinet in 2015 grotendeels ingecalculeerd aangezien dit programma in een hoog risico oorlogsgebied werd uitgevoerd -waar Nederland zelf geen permanente presentie heeft voor controle en evaluatie-, en waarbij ook politiek veel op het spel stond (namelijk het voortbestaan van een gematigde Syrische oppositie).
Eind januari 2018 heeft het kabinet besloten de onafhankelijke evaluatiedienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (IOB) een onderzoek te laten doen naar de monitoring van de Nederlandse programma’s in Syrië waaronder NLA. Deze doorlichting is thans gaande. De uitkomsten zal ik met de Kamer delen.
Kunt u de externe evaluatie aan de Kamer doen toekomen?
Informatie over dit project, zoals vermeld in de externe evaluatie zijn staatsgeheim. Dit in verband met de veiligheid van de betrokken partijen.
Aan hoeveel verschillende groepen is steun verschaft?
De VS heeft voor zover bekend in Syrië tenminste 70 groepen doorgelicht die in aanmerking kwamen voor steun. Van de door VS gescreende groepen heeft Nederland aan 22 groepen steun verleend. De groepen werden door Nederland geselecteerd op basis van additionele eigen screening en vastgestelde criteria. Dit betrof criteria om samenwerking met extremistische groepen uit te sluiten, om zeker te stellen dat groepen een inclusieve politieke oplossing nastreven en om te garanderen dat groepen gecommitteerd zijn aan de naleving van het humanitair oorlogsrecht.
Aanvullend werd gekeken naar de relevantie van de groepen op de grond, vertegenwoordiging in het politieke proces, en de behoeften van de groepen in relatie tot hetgeen zij van andere landen ontvingen.
Aan hoeveel groepen is de steun stopgezet omdat zij niet (langer) aan de voorwaarden voldeden? Kunt u aangeven aan welke voorwaarden zij niet langer voldeden?
De kamer is hierover per brief op 23 januari 2018 vertrouwelijk geïnformeerd.
Kunt u de overdrachtsbewijzen van goederen ter inzage leggen bij de Kamer? Zo nee, hoe kan de Kamer dan controle uitoefenen?
Informatie over dit project, waaronder de overdrachtsbewijzen, is staatsgeheim.
Nu het NLA programma is beëindigd, heeft het Kabinet de auditdienst Rijk gevraagd onderzoek te doen. Het kabinet zal de uitkomsten van het onderzoek vertrouwelijk met de Kamer delen in het najaar van 2018.
Hoeveel en wat voor een soort voertuigen zijn door Nederland aan de Syrische gewapende oppositie verschaft?
Via het NLA programma zijn 313 voertuigen geleverd sinds de start van het programma (1 mei 2015). Over details van geleverde producten doet het kabinet geen publieke uitspraken omdat de producten daarmee herleidbaar zouden kunnen zijn en de veiligheid van de betreffende groepen in gevaar zou kunnen worden gebracht.
Zijn er ooit voertuigen, die Nederland geleverd heeft, in handen gevallen van extremistische groepen? Zo ja, hoeveel?
Voor zover bekend is dit niet het geval.
Worden/zijn voertuigen die Nederland geleverd heeft aan de Syrische gewapende oppositie gebruikt door het Vrije Syrisch Leger, dat zij aan zij vecht met Turkije in Afrin en omgeving?
De gematigde gewapende oppositie heeft voertuigen in gebruik die door Nederland zijn geleverd. Uit veiligheidsoverwegingen maakt het kabinet echter geen informatie openbaar waaruit kan worden afgeleid welke groepen door Nederland werden gesteund of waar ze zich destijds of momenteel bevinden.
Welke doelen zijn bereikt met het steunprogramma aan de Syrische gewapende oppositie?
Steun aan de gewapende oppositie via Non-Lethal Assistance (NLA) was de afgelopen jaren onderdeel van geïntegreerd Nederlands beleid op Syrië. De kamer is gedurende de loop van het programma regelmatig via kamerbrieven en antwoorden op schriftelijke vragen geïnformeerd over het NLA-programma, de Nederlandse bijdragen en resultaten. De belangrijkste doelen van het programma waren het bieden van een alternatief voor extremistische groeperingen en te voorkomen dat de gematigde oppositie in verdrukking zou raken tussen het regime en extremistische groeperingen. Hiermee werd zorg gedragen voor enige voet aan de grond voor de oppositie ter ondersteuning van het politiek proces onder leiding van speciaal VN-gezant Staffan de Mistura. Daarnaast beoogde steun aan de gematigde gewapende oppositie gunstigere voorwaarden voor gematigd bestuur en stabilisatie-projecten in Syrië te creëren. Deze doelen zijn gedurende het NLA programma overeind gebleven. Het is evident dat de situatie in Syrië inmiddels zodanig is veranderd in het voordeel van het Syrische regime, dat de oppositie onvoldoende stand heeft kunnen houden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Supermarkten doen te weinig tegen uitbuiting van boeren in ontwikkelingslanden' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Supermarkten doen te weinig tegen uitbuiting van boeren in ontwikkelingslanden»?1
Ja.
Bent u van mening dat (bepaalde) supermarkten in Nederland meer kunnen doen om uitbuiting van mensen in ontwikkelingslanden die ons eten produceren tegen te gaan? Zo ja, welke rol kunt u daarbij spelen? Zo nee, waarom niet?
De bevinding van Oxfam Novib dat (bepaalde) supermarkten in Nederland zich op de vier onderzochte thema’s – transparantie, arbeidsrechten, boeren en vrouwenrechten – onvoldoende inzetten, is teleurstellend. Het kabinet is van mening dat de supermarkten een actievere rol kunnen spelen om misstanden in hun waardeketens te voorkomen en tegen te gaan en verwacht dat het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector hen hierbij zal helpen. Alle elementen die Oxfam Novib belangrijk vindt, zijn in het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector opgenomen. Binnen dit convenant zullen de partijen samenwerken aan het tegengaan van discriminatie, kinderarbeid en gedwongen arbeid. Daarnaast legt het convenant vast dat de partijen in het eerste jaar starten met gezamenlijke projecten op het gebied van klimaat en leefbaar loon. De bevindingen uit het rapport van Oxfam Novib onderstrepen daarmee het belang van het convenant.
De overheid kan bedrijven ondersteunen bij het toepassen van maatschappelijk verantwoord ondernemen, bijvoorbeeld door kennis te delen over MVO-risico’s in de lokale context en door partijen van het convenant te koppelen aan bestaande programma’s in productielanden. Zo werkt het kabinet met organisaties als Solidaridad en Initiatief Duurzame Handel in productielanden om de productiviteit en kwaliteit van gewassen te verhogen. Deze projecten worden met de private sector uitgevoerd. Het kabinet ondersteunt het dan ook van harte als de supermarkten gebruik maken van de kennis en middelen van deze organisaties om dieper in de keten hun verantwoordelijkheid te nemen.
Is het waar dat de boeren in ontwikkelingslanden nu minder verdienen dan twintig jaar geleden? Zo ja, heeft u hiervoor een verklaring? Wat is uw mening hierover?
Uit het rapport van Oxfam Novib, dat zich baseert op een studie die nog dit jaar verwacht wordt, blijkt dat een kleiner deel van de euro die de consument voor het eindproduct betaalt bij de boer terechtkomt. Dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat de boer minder verdient. Het rapport geeft geen inzicht in de ontwikkeling van de inkomens van boeren. Een leefbaar inkomen is niettemin voor veel (kleinschalige) boeren in productielanden helaas nog altijd geen realiteit. Factoren als hogere concentratie en marges aan het eind van handelsketens maken het mogelijk dat kosten kunnen worden gedrukt ten laste van de boer. De onderhandelingsmacht van boeren is veelal geringer doordat zij slechter georganiseerd zijn of minder toegerust voor effectieve belangenbehartiging. Het kabinet acht het dan ook van belang dat de stem van(kleinschalige) boeren aan het begin van de keten beter gehoord wordt en dat zij een leefbaar inkomen krijgen. Het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector start met prioriteit projecten op het gebied van leefbaar loon. Daarnaast steunt het kabinet verschillende organisaties die aandacht hebben voor het versterken van de positie van boeren in handelsketens.
Hoe relateert u de bevindingen van Oxfam Novib aan de Nederlandse uitgangspunten van duurzaam en verantwoord ondernemen?
De inhoudelijke bevindingen van Oxfam Novib ten aanzien van de vier onderzochte thema’s sluiten aan bij de Nederlandse uitgangspunten van duurzaam en verantwoord ondernemen. Het belang dat mensen, die aan het begin van de waardeketen staan een leefbaar loon hebben, is hier onderdeel van. Via de IMVO-convenanten zet de overheid in op het identificeren, voorkomen en aanpakken van risico’s, zoals arbeidsrechtenschendingen in de waardeketen, conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs). Ook zet de overheid in op transparantie over het IMVO-beleid en over de genomen maatregelen en uitkomsten om IMVO-risico’s in de waardeketen aan te pakken en te voorkomen. Hieronder vallen ook de thema’s die door Oxfam zijn onderzocht. Via het convenant zullen bedrijven met deze thema’s aan de slag gaan.
Welke verwachtingen heeft u van de convenanten-aanpak op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) om supermarkten aan te sporen hun productieketen eerlijker in te richten? Acht u dit afdoende om boeren te voorzien van een leefbaar inkomen en op welke termijn?
Met het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector wordt beoogd dat de Nederlandse voedingsmiddelenproducenten en supermarkten weten welke (mogelijke) risico’s voor mensen en milieu zich bevinden in hun waardeketen en dat deze risico’s worden voorkomen en/of aangepakt. Met het convenant gaan de supermarkten dan ook aan de slag met de aanbevelingen van Oxfam. Bedrijven krijgen met het convenant de kans te laten zien dat zij verantwoordelijkheid nemen en met plannen en maatregelen komen, die ook passen bij hun bedrijfsvoering en klanten. Zo worden er maatregelen ontworpen die haalbaar zijn in de praktijk en draagvlak hebben. Daarbij wordt er door de convenantspartijen op gelet dat de afspraken ook worden nagekomen. De afspraken zijn vrijwillig, maar niet vrijblijvend en worden geëvalueerd via jaarlijkse voortgangsrapporten en een tussentijdse evaluatie. Het doel is dat bedrijven druk uitoefenen op andere spelers in de keten om goede arbeidsomstandigheden en een leefbaar loon te garanderen voor mensen die aan het begin van de keten staan. Waar bedrijven gezamenlijk dezelfde voorwaarden voor goede arbeidsomstandigheden en een leefbaar loon aan hun toeleveranciers stellen, kan meer verandering en effect teweeg gebracht worden. Met de evaluatie van de IMVO-convenanten die eind 2019 van start gaat, zal licht geworpen worden op de vraag of dit voldoende is.
Gaat u de bevindingen van Oxfam met de Nederlandse supermarkten bespreken? Zo ja, op welke termijn en bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De bevindingen van Oxfam zullen door de partijen van het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector – waaronder de overheid – in de stuurgroep en relevante werkgroepen worden besproken. De partijen zullen ieder jaar rapporteren over het convenant, de voorzitter van het convenant zal deze rapportage delen met uw Kamer.
Op welke wijze gaat u de groep mensen die het aangaat, voornamelijk de boeren in ontwikkelingslanden, betrekken bij de verbetering van de actuele situatie waarin zij nog veel worden uitgebuit?
Het kabinet staat voor een waardig bestaan van mensen, ook aan het begin van onze handelsketens. Het kabinet steunt derhalve verschillende programma’s van partnerorganisaties Agriterra, Solidaridad, Initiatief Duurzame Handel en Rainforest Alliance (voorheen UTZ). Zij richten zich vooral op exportketens. Agriterra en Solidaridad werken ook met boeren die produceren voor lokale agroketens.
Deze organisaties hebben aandacht voor het versterken van de positie van boeren in handelsketens door ondersteuning van boerencoöperaties en het verder professionaliseren ervan. Sterke boerencoöperaties en -organisaties zorgen ervoor dat boeren gerespecteerde handelspartners worden in de keten. Zij kunnen zo betere prijzen verkrijgen voor hun producten en beter hun stem laten horen over factoren die het ondernemingsklimaat bevorderen, zoals betere dienstverlening en infrastructuur. Daarnaast richten partnerorganisaties zich onder meer op het uitbannen van kinderarbeid, bevorderen van een leefbaar loon/inkomen, verbeteren van de toegang tot financiering en het verhogen van de productiviteit en kwaliteit van gewassen.
Het kabinet verwacht dat supermarkten ook hun verantwoordelijkheid nemen en, samen met partnerorganisaties, convenantpartijen zoals FNV, CNV, IDH, ICCO, Woord en Daad en Global March, en andere belangenbehartigers, werken aan verbetering van de werkomstandigheden en inkomsten van boeren en werknemers aan het begin van de keten.
Op welke wijze speelt uws inziens de Europese handelspolitiek ten aanzien van landbouwproducten deze situatie in de hand?
Handelsakkoorden bevatten geen afspraken over het inkoopbeleid van supermarkten. Wel stimuleert de EU de export uit ontwikkelingslanden via handelspolitieke instrumenten. Voor ontwikkelingslanden geldt het Algemeen Preferentieel Stelsel, waarbij een groot aantal ontwikkelingslanden lage importtarieven wordt geboden als zij vooruitgang boeken in de naleving van internationale conventies ten aanzien van bescherming van mensenrechten, rechten van werknemers, milieu en goed bestuur. Daarnaast geldt voor de minst ontwikkelde landen het Everything But Arms-regime, waarbij alle producten (behalve wapens en munitie) tariefvrij en quotumvrij naar de EU geëxporteerd kunnen worden.
Het steunen van initiatieven die onder de ambities van het Bangladesh Akkoord duiken |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de zorgen van de Schone Kleren Campagne op het Life and Building Safety (LABS) initiatief, mede gefinancierd door het Initiatief Duurzame Handel (IDH)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het Bangladesh Akkoord voor Brand- en Gebouwveiligheid in Bangladesh een «game changing»-effect heeft gehad ten aanzien van het verduurzamen van productieketens? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat het Bangladesh Akkoord een belangrijke rol heeft gespeeld in de verbetering van brand- en gebouwveiligheid in kledingfabrieken in Bangladesh. Zo hebben meer dan 700 fabrieken 90 procent van hun verbeterpunten gerealiseerd. Bovendien kunnen aangesloten kledingmerken die zich niet aan de afspraken houden, voor het Permanente Hof van Arbitrage in Den Haag gedaagd worden. Inmiddels zijn twee schikkingen met kledingmerken binnen het Bangladesh Akkoord getroffen. Deze schikkingen stellen producenten die voor deze merken kleding maken in staat om de fabrieksveiligheid voor hun werknemers te verbeteren.
Voor een duurzame oplossing is het echter ook cruciaal dat in Bangladesh zelf voldoende capaciteit aanwezig is om fabrieksveiligheid op langere termijn te garanderen. Via de International Labour Organisation (ILO) draagt Nederland bij aan het ontwikkelen van die capaciteit bij overheid en fabrieken in Bangladesh.
Bent u van mening dat het hierboven bedoelde Bangladesh Akkoord navolging verdient? Zo ja, hoe draagt u hieraan bij? Zo nee, waarom niet?
Ja, ook in andere productielanden dan Bangladesh dient gewerkt te worden aan brand- en gebouwveiligheid van de textielfabrieken. De aanpak van het Bangladesh Akkoord met betrokkenheid van inkopende merken heeft zich bewezen. Het kabinet levert een bijdrage door bij initiatieven zoals LABS het belang van stevige afspraken en betrokkenheid van alle stakeholders, inclusief maatschappelijke organisaties en vakbonden, te benadrukken. Bovendien blijft het kabinet werken aan het versterken van zowel vakbonden in arme productielanden, als de inspectiecapaciteit van de lokale overheid.
Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen het hierboven bedoelde Bangladesh Akkoord en het LABS-initiatief?
Zowel het Bangladesh Akkoord als het LABS initiatief brengen publieke, private en maatschappelijke stakeholders uit de kledingsector bijeen om gezamenlijk te werken aan veiligere fabrieken en betere arbeidsomstandigheden voor fabrieksmedewerkers. Zowel het Bangladesh Akkoord als het LABS initiatief werken met een inspectieprogramma, trainingsprogramma’s en een vastomlijnd proces tot herstel (remediation process) met corrigerende actieplannen (Corrective Action Plans). Ook werken beide initiatieven met een klachtenmechanisme voor fabrieksmedewerkers.
Waar het LABS initiatief vanuit de kledingsector zelf is geïnitieerd, hebben internationale vakbondsorganisaties ook een grote rol gespeeld bij de totstandkoming en uitvoering van het Bangladesh Akkoord. Het Bangladesh Akkoord richt zich alleen op Bangladesh. Het LABS initiatief richt zich op landen in de regio (in eerste instantie Vietnam en India, en op termijn Pakistan en Cambodja) waar geen vergelijkbaar Akkoord bestaat en verbeteringen op het gebied van brand- en gebouwveiligheid in de kledingindustrie eveneens noodzakelijk zijn. Het Bangladesh Akkoord zorgt dat bedrijven hun afspraken nakomen via een juridisch bindende overeenkomst. Het LABS initiatief stimuleert het commitment van bedrijven op andere manieren, bijvoorbeeld door transparantie en contractuele voorwaarden voor deelname aan het programma.
Wat is uw reactie op de stelling van de Schone Kleren Campagne dat met het LABS-initiatief Nederland bijdraagt aan het verlagen van de lat en nadrukkelijk niet aanstuurt op initiatieven die minstens zo ambitieus zijn als het Bangladesh Akkoord?
Net als het Bangladesh Akkoord, heeft het LABS initiatief de ambitie om de brand- en gebouwveiligheid van kledingfabrieken te verbeteren. Het LABS initiatief werkt in de landen waar nog geen afspraken zijn gemaakt zoals het Bangladesh Akkoord. Het kabinet vindt het belangrijk dat ook in andere landen waar fabrieksveiligheid een urgent probleem is, wordt gewerkt aan verbetering. Bovendien streeft het kabinet naar een gelijk speelveld voor landen die kleding exporteren.
Ondanks een aantal verschillen tussen de initiatieven, neemt het LABS programma, mede op verzoek van het kabinet, wel maatregelen om goede uitvoering te waarborgen. Het LABS programma zal na haar officiële lancering dezelfde mate van transparantie hanteren als het Bangladesh Akkoord, om opvolging van verbeterpunten inzichtelijk te maken en na te leven. Een stuurgroep van deelnemende bedrijven zal controleren of de bedrijven zich aan hun commitment houden. Het kabinet verwacht van het Initiatief Duurzame Handel (IDH), de uitvoerder van LABS, dat het erop toeziet dat deze stuurgroep de monitoring en klachtenregeling goed uitvoert en signalen van belanghebbende partijen meeneemt in de besluitvorming.
Bent u van mening dat Nederlandse textielbedrijven er goed aan doen te participeren in het Bangladesh Akkoord? Zo ja, ziet u daarbij ook een rol voor uzelf weggelegd? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet roept partijen van het Convenant voor Duurzame Kleding en Textiel, inclusief nieuwe ondertekenaars die in Bangladesh inkopen, op het nieuwe Bangladesh Akkoord te steunen. In de jaarlijkse gesprekken met de Nederlandse kledingbedrijven over hun plan van aanpak bepleit ook het SER-secretariaat deelname aan het Akkoord.
Bent u bereid in gesprek te gaan met IDH over het toe-eigenen van de status Multistakeholder Initiative, terwijl vakbonden niet zijn aangesloten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt, ongeacht de definitie van een multistakeholder initiatief, de mening van de Schone Kleren Campagne dat vakbonden een belangrijke rol spelen in initiatieven voor fabrieksveiligheid. Uit eerdere gesprekken met IDH blijkt dat zij het belang van vakbonden ook erkennen en momenteel in gesprek zijn met lokale maatschappelijk organisaties en vakbonden om zitting te nemen in de nationale publiek-private platformen in de landen van uitvoering. Bovendien vervult de International Labour Organisation (ILO) een adviesfunctie in het initiatief.
Inhumaan optreden Franse grenspolitie jegens migrantenkinderen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Oxfam: Franse politie mishandelt migrantenkinderen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport van Oxfam? Deelt u de opvatting dat dit ontoelaatbaar is en dat dit de geloofwaardigheid van het gehele migratiebeleid van de Europese Unie (EU) schaadt?
De bevindingen uit het rapport zijn zorgelijk. Het kabinet neemt dergelijke berichtgeving serieus en is doorlopend met andere lidstaten en Europese instellingen in gesprek om de verschillende uitdagingen die het migratievraagstuk met zich meebrengt te adresseren. Het kabinet volgt, zonder aannames, zowel de implementatie als naleving van het EU-acquis kritisch, en maakt gebruik van bilaterale en multilaterale kanalen om onze zorgen, waar opportuun, over te brengen.
Het EU-acquis geeft duidelijke richtlijnen voor de omgang met migranten en personen die om internationale bescherming verzoeken. Lidstaten zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het toezien op het optreden van hun grenswachten conform het EU-acquis. De Europese Commissie ziet toe op naleving van het EU-acquis en het is aan de Commissie, als hoeder van het Verdrag, om dit te beoordelen. Indien de Commissie naar aanleiding van dit soort berichten constateert dat van naleving geen of in mindere mate sprake is, of dat zelfs sprake is van schending, mag het kabinet van haar verwachten dat zij het betrokken land hierop aanspreekt en zo nodig vervolgstappen neemt.
Gaat u hierover in gesprek met uw Franse collega(»s)? Deelt u de mening dat de gestelde misstanden door de Fransen moeten worden onderzocht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid naar aanleiding van deze situatie de bescherming van (kind)migranten op Europees niveau te agenderen?
Het kabinet is van mening dat in een Europese Unie zonder binnengrenzen moet worden gezocht naar Europese oplossingen voor de uitdagingen op het gebied van migratie. Zoals bekend staat dit ook hoog op de Europese agenda. Belangrijke onderdelen van deze oplossing zijn adequate afspraken over asielprocedures en minimumnormen voor opvang en terugkeer, die momenteel in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS) worden herzien. Dergelijke afspraken dienen in samenhang met elkaar en in overeenstemming met internationale verdragen en standaarden gemaakt te worden. Deze afspraken zijn bindend en alomvattend, en dienen het onderling vertrouwen onder Europese lidstaten verder te verstevigen.
In de voorstellen voor de asielprocedureverordening, de kwalificatieverordening en de opvangrichtlijn, als ook in de huidige regelgeving is bijzondere aandacht voor de kwetsbare positie van minderjarige kinderen. Hierin zijn kind-specifieke waarborgen vastgelegd. Zoals u weet zijn de onderhandelingen over de herziening van het GEAS nog niet afgerond.
Uiteindelijk ziet de Europese Commissie toe op naleving van het EU-acquis en het is aan de Commissie, als hoeder van het Verdrag, om dit te beoordelen.
Wat betekenen deze bevindingen voor de onlangs gemaakte Europese afspraken over de opvang van migranten en vluchtelingen?2 Deelt u de mening dat dergelijke afspraken niet vrijblijvend mogen zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u zich inzetten voor naleving?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre kunnen we aannemen dat deze situatie op zichzelf staat binnen de EU? Bent u bereid op Europees niveau een onderzoek te initiëren naar het optreden van grenspolities jegens migranten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de eerlijke verdeling van migranten binnen de EU verder te brengen? Bent u bereid de Kamer te informeren over uw inzet?
De Kamer wordt doorlopend geïnformeerd over de inzet van het kabinet met betrekking tot de onderhandelingen over de herziening van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. De verdeling van asielzoekers maakt hier onderdeel van uit. Nederland zet zich in voor een gemeenschappelijk Europees asielstelsel waarin iedere lidstaat zijn verantwoordelijkheid neemt.
Wat betekent de actuele (politieke) situatie in Italië voor de huidige Europese inzet ten behoeve van opvang in de regio?
De Italiaanse regering heeft aangegeven te willen inzetten op terugkeer, buitengrensbewaking en samenwerkingsverbanden met derde landen. De Italiaanse Minister van Binnenlandse Zaken Matteo Salvini heeft zich eerder uitgesproken voor opvangcentra van migranten buiten de EU.
In de Europese Raad van 28 juni jl. is afgesproken om meer in te zetten op samenwerking tussen de EU en derde landen. Om de kwaliteit van samenwerking met Afrika te verhogen is meer ontwikkelingsgeld nodig maar ook maatregelen tot instelling van een nieuw kader dat een forse verhoging van de particuliere investeringen van zowel Afrikanen als Europeanen mogelijk maakt. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar onderwijs, gezondheid, infrastructuur, innovatie, goed bestuur en empowerment van vrouwen.
Het kabinet blijft zich, overeenkomstig het Regeerakkoord en de integrale migratieagenda, in samenwerking met onze Europese partners inzetten voor adequate opvang in de regio.
De inning Eritrese diasporabelasting nadat de Tijdelijk Zaakgelastigde persona non grata is verklaard |
|
Joël Voordewind (CU), Sadet Karabulut , Martijn van Helvert (CDA), Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA), Han ten Broeke (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u zich herinneren dat uw voorganger de Tijdelijk Zaakgelastigde van het Eritrese ambassadekantoor in Den Haag op dinsdag 16 januari 2018 tot persona non grata heeft verklaard?
Ja.
Is sindsdien een nieuwe (Tijdelijk) Zaakgelastigde aangesteld?
Nee.
Is sindsdien de problematiek rondom de dwangmatige inning van diasporabelasting door de Eritrese overheid bij de Eritrese gemeenschap in Nederland toe- of afgenomen? Is het aantal aangiftes omtrent dergelijke praktijken toe- of afgenomen? Is het aantal zaken dat door het openbaar ministerie (OM) wordt opgepakt toe- of afgenomen? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
Zoals aangegeven in het schriftelijk overleg (Kamerstuk 22 831, nr. 131) is het voor een inschatting van de problematiek van belang dat personen uit de Eritrese gemeenschap aangifte doen als ze dwang of bedreiging ervaren bij de inning van diasporabelasting. De politie registreert en onderzoekt de meldingen en stuurt ze (in geval van een aangifte van strafbare feiten) door naar het Openbaar Ministerie (OM), die vervolgens bepaalt of vervolging wordt ingesteld.
Er zijn in dat licht geen aanwijzingen dat gevallen van (vermeende) dwangmatige inning van diasporabelasting zijn toe- of afgenomen sinds het schriftelijk overleg hierover op 27 november 2017 (zie het verslag, Kamerstuk 22 831, nr. 131). Voor nadere informatie over de procedure en registratie van aangiften zij verwezen naar het genoemde verslag.
Het kabinet onderzoekt momenteel de mogelijkheden met betrekking tot een verbod op diasporabelasting in Nederland, conform de motie van de leden Karabulut en van Ojik (Kamerstuk 22 831, nr. 133). Op dit moment wordt gezocht naar een onderzoeksinstelling die het onderzoek kan verrichten. Het kabinet wil niet op het onderzoek vooruitlopen en zal de Kamer zo spoedig mogelijk informeren als de uitkomst van het onderzoek bekend is.
Indien u niet concreet kunt aangeven in hoeverre de problematiek rondom de dwangmatige inning van diasporabelasting is toe- of afgenomen, hoe monitort u dan het effect van een dergelijk zwaar diplomatiek middel dat afgelopen januari is ingezet?
In het verlengde van het antwoord op vraag 3 is moeilijk te beoordelen of de diplomatieke maatregel effect heeft gehad op de (vermeende) dwangmatige inning van diasporabelasting als er geen of zeer beperkt aangifte plaatsvindt.
Het kabinet nam de maatregel, die in het diplomatieke verkeer inderdaad geldt als een bijzonder zwaar middel, met als doel om een stevig diplomatiek signaal af te geven aan de Eritrese autoriteiten over de (vermeende) wijze waarop de diasporabelasting wordt geïnd. Het kabinet had in aanloop naar de maatregel al meerdere pogingen ondernomen om het begrip te vergroten bij de Eritrese autoriteiten voor de grote Nederlandse politieke en maatschappelijke onrust over onder meer de (vermeende) wijze waarop de diasporabelasting wordt geïnd.
Sinds de maatregel heeft er op diplomatiek niveau een aantal gesprekken plaatsgevonden en heeft de Eritrese overheid aanvullende informatie gedeeld over de diasporabelasting en de wijze van heffing en inning. In die gesprekken heeft Eritrea het standpunt herhaald dat zij met de heffing en wijze van inning binnen de kaders van de Nederlandse wet- en regelgeving opereert en bereidheid getoond om in gesprek te blijven over de Nederlandse zorgen. Aan het Nederlandse verzoek om geen hoge regeringsfunctionaris uit Asmara af te vaardigen naar twee Eritrese bijeenkomsten in Nederland heeft Eritrea gehoor gegeven. Het kabinet zal deze dialoog met Eritrea voortzetten en zal druk blijven uitoefenen op de Eritrese ambassade in Brussel (mede-geaccrediteerd in Nederland) om de onwenselijkheid van deze diasporabelasting te benadrukken.
Kunt u zich de brief van uw voorganger van 15 december 2016 herinneren, waarin werd gesteld dat er noodzaak is tot het vergroten van de aangiftebereidheid onder Eritreeërs en dat wantrouwen en onwetendheid van Eritreeërs jegens de politie hiertoe een belangrijke belemmering vormt? Op welke wijze voorziet u Eritreeërs in Nederland van informatievoorziening om de aangiftebereidheid te vergroten? Tot welk resultaat heeft dit sinds 15 december 2016 geleid?
Ja. Er is door het Kennisplatform Integratie en Samenleving in augustus 2017 een handreiking voor gemeenten gepubliceerd met informatie over de Eritrese gemeenschap. De handreiking adviseert gemeenten om de aangiftebereidheid binnen de Eritrese gemeenschap actief te stimuleren, indien blijkt dat daar gegronde aanleiding voor is. Daarnaast heeft de Expertise Unit Sociale Stabiliteit, conform de toezegging in de brief van 15 december 2016, een netwerk opgebouwd binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland. Gemeenten worden actief in contact gebracht met dit netwerk voor advies en informatie over zaken die leven binnen de Eritrese gemeenschap.
Bent u nog steeds van mening dat het niet wenselijk is een centraal meldpunt in te stellen voor Eritreeërs om problemen rondom dwangmatige belastinginning te kunnen melden, zoals bedreiging en afpersing? Zo ja, waarom?
Het Kabinet is nog steeds van mening dat een speciaal meldpunt voor Eritreeërs niet nodig is. De Ministeries van Justitie en Veiligheid en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid achten een dergelijk meldpunt geen zinvolle of doelmatige aanvulling op de bestaande mogelijkheden. In plaats van een nieuw meldpunt in het leven te roepen zetten de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Justitie en Veiligheid in op het wijzen op de mogelijkheden rondom de gang naar de politie. Met de in vraag 5 beschreven maatregelen willen de twee ministeries bewustwording en aangiftebereid vergroten binnen de Eritrese gemeenschap.
Het bericht dat Italië weigert CETA te ratificeren |
|
Mahir Alkaya |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Italiaanse Minister voor landbouw, de heer Centinaio, van plan is het EU-Canada handelsakkoord (CETA) niet te ratificeren, omdat het onvoldoende bescherming biedt aan specialistische Italiaanse producten?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Het kabinet wacht op een nadere toelichting van Italië alvorens hier op te reageren.
Hoe kan het zijn dat er binnen de Europese Unie (EU) 221 Italiaanse specialiteiten worden beschermd, maar in het CETA-verdrag maar 41? Welke 180 Italiaanse producten zijn niet opgenomen en waarom?
Zonder handelsakkoorden worden regionale Europese specialiteiten (of geografische indicaties) niet beschermd in derde landen. CETA biedt regionale Europese specialiteiten aanvullende bescherming. De door CETA beschermde regionale Europese specialiteiten zijn opgenomen in Annex 20-A bij het akkoord. De lijsten met wederzijds te beschermen regionale specialiteiten vormen bij elk handelsakkoord een heikel punt van onderhandeling tussen de EU en het betrokken derde land. In de praktijk wordt vaak niet de volledige lijst met in de EU beschermde producten in een akkoord opgenomen. Derde landen noemen bijvoorbeeld als reden om producten niet op te nemen dat (delen van) namen te weinig specifiek zouden zijn omdat ze geen geografische herkomst dragen. Andere reden is dat er spanning bestaat tussen bestaande handelsmerken in het derde land (met een geografische component) en de regionale Europese specialiteiten.
Deelt u de mening dat als er binnen de EU wordt afgesproken dat sommige regionale specialiteiten enkel die naam mogen dragen als zij geproduceerd worden in de herkomstregio, dat ook zou moeten gelden voor de Canadese markt, omdat dit anders oneerlijke concurrentie betekent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens de EU-kwaliteitsregelgeving voor geografische bescherming moeten de te beschermen producten geproduceerd zijn in een bepaalde afgebakende regio of volgens een productie techniek die een minimale onveranderde herkomst heeft van ten minste 30 jaar. Net als veel andere landen kent Canada echter geen wettelijk systeem voor bescherming van dergelijke producten. De Europese Unie zet er daarom consequent op in om in handelsakkoorden afspraken te maken met derde landen over de erkenning van regionale specialiteiten. Het is evenwel niet noodzakelijk dat telkens alle regionale Europese specialiteiten ook in derde landen worden erkend. Een afweging in de onderhandelingen zal moeten worden gemaakt waarbij onder meer zal worden gekeken of het desbetreffende product wordt geëxporteerd naar het derde land.
Klopt het dat slechts twee2 van de veertien3 Nederlandse producten die in de EU beschermd worden ook dezelfde bescherming zullen genieten onder CETA? Kunt u de keuze hiervoor verklaren?
Gouda Holland en Edam Holland zijn opgenomen in de lijst met te beschermen benamingen in het kader van CETA. Hoewel er vanuit Nederland meer beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde regionale specialiteiten zijn geregistreerd in de EU vormen Gouda Holland en Edam Holland de belangrijkste producten waar het gaat om export naar Canada.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak van Minister Centinaio voor de verdere implementatie van het CETA-verdrag?
Het grootste deel van CETA wordt voorlopig toegepast sinds 21 september 2017. Bedrijven, consumenten en werknemers profiteren daardoor nu al van de voordelen van het akkoord. De voorlopige toepassing omvat mede de afspraken over regionale specialiteiten. Europese regionale specialiteiten worden daarmee ook in Canada beschermd. De uitspraak van Minister Centinaio heeft op dit moment geen gevolgen voor de voorlopige toepassing van CETA.
Deelt u de mening dat het hiermee wederom duidelijk wordt dat het CETA-verdrag niet in voldoende mate de Europese markt beschermt tegen oneerlijke concurrentie?
Nee. Zonder CETA worden Europese regionale specialiteiten niet beschermd in Canada. CETA zorgt juist voor een bescherming van 143 Europese regionale specialiteiten in Canada. Indien de EU en Canada dat wensen, kan de lijst van regionale specialiteiten worden uitgebreid (artikel 20.22 van de CETA-overeenkomst).
Gezamenlijke productie van S500-raketten door Turkije en Rusland |
|
Han ten Broeke (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Turkey proposes Russia «joint production of S-500 missiles»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Republiek Turkije een voorstel heeft gedaan aan de Russische Federatie om gezamenlijk S500-raketten – die onder andere ballistische raketten kunnen onderscheppen – te produceren?
Het betreft berichten in de Turkse media. Nederland noch de NAVO is over een dergelijk voornemen geïnformeerd. Het kabinet kan deze berichten daarom niet bevestigen en wil hier niet over speculeren.
Heeft de NAVO, bijvoorbeeld bij monde van de secretaris-generaal, of NAVO-bondgenoten reeds gereageerd op het Turkse voornemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het Turkse voornemen zich tot in NAVO-verband gemaakte afspraken over ontwikkeling of productie van dergelijk materieel (met niet-bondgenoten)?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat dergelijke samenwerking zowel de eenheid als de afschrikkingskracht van het NAVO-bondgenootschap zou kunnen ondermijnen?
De aanschaf van wapensystemen is een soevereine aangelegenheid. Ook in het NAVO-bondgenootschap blijft deze autonomie gewaarborgd. Er bestaat geen NAVO-regelgeving voor de aanschaf van wapensystemen voor nationale toepassing, noch heeft de NAVO de bevoegdheid om de aanschaf van wapensystemen tegen te houden. Wel wordt ernaar gestreefd de nationale wapensystemen van bondgenoten zoveel mogelijk op elkaar te laten aansluiten, onder meer met het oog op efficiency en interoperabiliteit.
Kunt u zich herinneren dat de ambtsvoorganger van de Minister van Buitenlandse Zaken op 15 november 2018 in antwoord op vragen van de Tweede Kamer over de S400-systemen liet weten dat «Nederland noch de NAVO formeel [is] geïnformeerd over een overeenkomst met Rusland»?2 Zijn de NAVO en/of Nederland inmiddels wel over de overeenkomst tussen Turkije en Rusland over de S400-systemen geïnformeerd?
Tot op heden is Nederland noch de Noord-Atlantische Raad formeel geïnformeerd over de overeenkomst. Het valt niet te zeggen of kritiek op de voorgenomen aanschaf al dan niet effect heeft gehad.
Heeft de Amerikaanse kritiek op de aanschaf van S400-systemen van de Russische Federatie door Turkije iets opgeleverd?3
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u zich herinneren dat uw ambtsvoorgangers op 28 augustus 2017 schreven dat het «nagenoeg [is] uitgesloten dat een S-400 luchtverdedigingssysteem, dat mogelijk door Turkije wordt aangeschaft, zal worden geïntegreerd met NAVO-systemen en entiteiten»?4 Kan ook (nagenoeg) worden uitgesloten dat de S400-systemen, zodra deze in Turkse handen zijn, niet worden bediend door Russisch personeel? Zo nee, is deze zorg enkel door de VS of ook door andere verdragspartijen aangekaart?
Voordat wapensystemen kunnen worden toegepast in NAVO-netwerken en systemen moeten deze aan de NAVO-eisen voldoen. Hier worden zowel technische specificaties als veiligheidsoverwegingen meegewogen, zoals het weglekken van technologie naar niet NAVO-landen. Het is daarom nagenoeg uitgesloten dat een S-400 luchtverdedigingssysteem zal worden geïntegreerd met NAVO-systemen en entiteiten.
De aanschaf van wapensystemen is een soevereine aangelegenheid. Ook binnen het NAVO-bondgenootschap blijft deze autonomie gewaarborgd. Er bestaat binnen de NAVO dan ook geen regelgeving voor de aanschaf van wapensystemen voor nationale toepassing, noch heeft de NAVO de bevoegdheid om de aanschaf van wapensystemen tegen te houden. Hetzelfde geldt voor de omgang met de wapensystemen wanneer deze in gebruik zijn genomen. Nederland doet geen uitspraken over standpunten van andere bondgenoten. Wel kan het kabinet delen dat meerdere bondgenoten hun zorgen hebben uitgesproken over de Turkse intentie om het S-400 systeem aan te schaffen. Ook Nederland heeft zorgen uitgesproken bij SG NAVO.
Het bericht dat president Erdogan de Turkse Nederlanders per brief oproept om op zijn partij te stemmen |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat president Erdogan per brief een stemoproep heeft gestuurd naar Turkse Nederlanders?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Het kabinet vindt het ongepast dat Nederlandse burgers een brief ontvangen van de Turkse president met een oproep om te gaan stemmen voor de Turkse parlements-en presidentsverkiezing. Dit zou namelijk opgevat kunnen worden als een impliciet stemadvies.
Hoe verklaart u dat dit opnieuw kan gebeuren, terwijl dit in 2017 en 2015 ook al gebeurde en de regering de Turkse ambassadeur hiervoor al in 2015 op het matje riep?
Er is sprake van een verschil in de boodschap van de brief van 2015 en de brieven van 2017 en 2018. In de brief van 2015 stond er een expliciete oproep om op President Erdogan te stemmen. Vanwege dit ongewenste stemadvies, werd de Turkse ambassadeur toen ontboden. Tijdens het referendum in 2017 werd er een brief verstuurd door de toenmalige premier van Turkije en partijleider van de Turkse AKP Yildirim met een algemene oproep om te gaan stemmen. De Turkse ambassadeur werd naar aanleiding van deze brief niet ontboden. Het verzenden van een dergelijke brief is toegestaan binnen de kaders van de Nederlandse wet. Ook in 2018 is er een soortgelijke brief verzonden, zonder expliciet stemadvies.
Op welke wijze zijn de AK-partij en de Turkse president aan de gegevens van Turkse Nederlanders gekomen? Is dit in strijd met artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Turkse politieke partijen mogen, op grond van Turks recht en tegen betaling, lijsten van Turkse kiesgerechtigden opvragen bij het Turkse kiescollege. In 2015 heeft de College Bescherming Persoonsgegevens op basis van verkregen informatie dit ook geconcludeerd.
De Wet bescherming persoonsgegevens is vervangen door de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De Autoriteit Persoonsgegevens is de onafhankelijke toezichthouder en heeft aangegeven dat de AVG alleen geldt voor instanties buiten de Europese Unie als ze goederen of diensten aanbieden aan EU-burgers of als ze hun gedrag monitoren. Volgens de Autoriteit Persoonsgegevens lijkt het geven van stemadvies daar niet onder te vallen.
Is het waar dat in de brief verkiezingsslogans staan die door de AK-partij worden gebruikt en dat Erdogan daaronder schrijft dat hij de Turken uitnodigt om deze oproep te steunen?
De brief is ondertekend door de heer Erdogan in zowel zijn rol als president van Turkije als partijleider van de Turkse AKP. In de brief komen uitspraken terug die Erdogan gebruikt in speeches tijdens o.m. AKP-bijeenkomsten, en worden de lezers uitgenodigd om die uitspraken te steunen. Echter, in de brief wordt er geen oproep gedaan om op de Turkse president Erdogan of de AKP te stemmen. De boodschap betreft een algemene oproep om te gaan stemmen. Hoewel een dergelijke brief is toegestaan acht het kabinet het ongepast dat Nederlandse burgers een dergelijk brief ontvangen.
Vindt u het wenselijk dat de president op deze manier een schijn van neutraliteit opwekt, terwijl hij Turkse Nederlanders in feite oproept op zijn partij te stemmen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het aanvaardbaar dat de Turkse president en zijn partij toegang hebben tot gegevens van Turkse Nederlanders en deze gebruiken voor verkiezingsdoeleinden? Zo nee, welke stappen gaat u zetten om dit in de toekomst te voorkomen?
Hoewel de adressen rechtmatig zijn verkregen, vindt het kabinet het ongepast dat Nederlandse burgers een dergelijke brief ontvangen, zoals aangegeven in het antwoord op vragen 4 en 5.
Het staat Turkije vrij banden te onderhouden met Turken die in het buitenland wonen, mits dit geschiedt op basis van vrijwilligheid. Een dergelijke internationaal geaccepteerde diasporapolitiek is ook in Nederland toegestaan, zolang deze past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en de participatie van Nederlanders met een Turkse achtergrond niet belemmert.
Dit betekent dat de Turkse autoriteiten zich moeten onthouden van ongewenste bemoeienis met de keuzes die Nederlandse burgers maken. Wanneer het kabinet constateert dat de Turkse diasporapolitiek de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt dan wel participatie van Nederlanders met een Turkse achtergrond belemmert, zal het kabinet niet aarzelen de Turkse autoriteiten hierop aan te spreken.
Het bericht ‘Chinese betaaldienst Alipay komt twintig Europese landen veroveren’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Chinese betaaldienst Alipay komt twintig Europese landen veroveren» uit het Financieele Dagblad van 12 juni 2018?
Ja.
Is u bekend of Nederland bij deze twintig Europese landen hoort?
Uit het openbare register betaalinstellingen1 dat wordt bijgehouden door De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt dat Alipay (UK) Limited (verder: Alipay) sinds 22 november 2017 in Nederland betaaldiensten mag aanbieden op basis van grensoverschrijdende dienstverrichting vanuit een andere EU/EER lidstaat (EU-paspoort). Volgens het register betaalinstellingen biedt Alipay haar diensten aan vanuit het Verenigd Koninkrijk.
Alipay geeft aan dat het doel van Alipay in Europa is om Chinese toeristen die Europa bezoeken de mogelijkheid te bieden om in Europa goederen en diensten te kopen. Volgens Alipay is zij op dit moment actief in 18 Europese landen, waaronder Nederland, en verwacht ze dit uit te breiden naar 20 Europese landen later dit jaar.
Wat zouden de effecten zijn van de introductie van dit grote Chinese bedrijf op de Nederlandse markt, zowel voor consumenten als voor de marktstructuur?
Alipay maakt, net als veel andere bedrijven van buiten de EU/EER, gebruik van de in Europese regelgeving geboden mogelijkheid om via een vergunning in een Europese lidstaat via grensoverschrijdende dienstverlening betaaldiensten aan te bieden in andere Europese lidstaten. Blijkens het register betaalinstellingen van DNB is het Alipay momenteel toegestaan haar diensten in Nederland aan te bieden vanuit het Verenigd Koninkrijk. Dit betekent dat Alipay beschikt over een in het Verenigd Koninkrijk afgegeven vergunning om betaaldiensten in de EU te mogen aanbieden en aan alle geharmoniseerde Europese eisen voor vergunningverlening moet voldoen.
In algemene zin betekent de introductie van nieuwe (buitenlandse) partijen op de Nederlandse betaalmarkt meer concurrentie en stimulering van het ontstaan van nieuwe, innovatieve betaaldiensten. Er zijn op dit moment geen uitspraken te doen over concrete effecten van de introductie van Alipay op de Nederlandse markt sinds 22 november 2017.
Biedt de huidige wetgeving, zowel op Europees niveau als op Nederlands niveau, voldoende waarborgen om marktvervuiling en oneerlijke concurrentie, bijvoorbeeld omdat de toezichtstandaarden op het gebied van financiële wetgeving lager zijn, tegen te gaan?
De naleving van regelgeving door betaaldienstverleners uit een andere lidstaat die in Nederland betaaldiensten (willen) verlenen wordt zowel gewaarborgd bij de vergunningverlening als in het doorlopende toezicht. Als een bedrijf dat buiten de EU is gevestigd in de EU betaaldiensten wil aanbieden, mag dat alleen als het bedrijf beschikt over een daarvoor in een EU-lidstaat afgegeven vergunning. De herziene richtlijn betaaldiensten (PSD2) eist in dat geval dat een deel van de werkzaamheden in de EU wordt verricht. Dat betekent dat het bedrijf altijd een vestiging in de EU moet hebben. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging verleent de vergunning.
Op grond van de thans geldende Nederlandse wetgeving2 kan een betaaldienstverlener met een vestiging in een andere EU-lidstaat in Nederland betaaldiensten verlenen via een agent of bijkantoor dan wel via grensoverschrijdende dienstverlening naar Nederland, als hij beschikt over een in die andere lidstaat verleende vergunning. Heeft hij die niet, dan mogen geen betaaldiensten in Nederland worden verleend.
Een betaaldienstverlener met een vestiging in een EU-lidstaat die in een andere EU-lidstaat (bijvoorbeeld Nederland) zijn diensten wil aanbieden (via een agent of bijkantoor), moet dit notificeren bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst. PSD2 stelt hieraan een aantal extra eisen.3 Zo dient het bedrijf in het kader van de notificatie een aantal gegevens te overleggen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, waaronder gegevens over welke betaaldiensten het bedrijf voornemens is te gaan verlenen. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst legt de gegevens vervolgens ter beoordeling voor aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst (in Nederland De Nederlandsche Bank (DNB)). Als DNB tot een ongunstige beoordeling komt, en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst is het eens met die beoordeling, dan gaat de autoriteit van de lidstaat van herkomst niet over tot inschrijving van de agent of het bijkantoor in het register betaalinstellingen.4 Zonder deze inschrijving kan de instelling haar diensten niet in Nederland aanbieden.
De toezichthouder in de lidstaat waar de vergunning is verleend, houdt toezicht op de betaaldienstverlener voor de diensten die in Nederland worden verleend. PSD2 regelt daarnaast dat als een in een andere lidstaat gevestigde betaaldienstverlener in Nederland betaaldiensten wil aanbieden, de toezichthouder van de lidstaat van ontvangst (in Nederland DNB) in bepaalde gevallen voorzorgsmaatregelen kan nemen als een betaaldienstverlener niet voldoet aan de eisen van PSD2.5 DNB kan in dergelijke situaties zo nodig de European Banking Authority (EBA) verzoeken om bijstand te verlenen.6 De EBA heeft daarbij de taak om harmonisatie van het toezicht op PSD2 te bevorderen.
Maakt Alipay gebruik van de bepalingen en de vrijheden die de herziene Europese richtlijn voor betaaldiensten (de zogeheten PSD2-richtlijn) aan dit soort bedrijven biedt of is zij voornemens dit te gaan doen?
Uit het register betaalinstellingen van DNB blijkt dat Alipay sinds 22 november 2017 in Nederland betaaldiensten 1 tot en met 7 uit de bijlage bij PSD1 mag aanbieden op basis van grensoverschrijdende dienstverrichting vanuit een andere EU-lidstaat (EU-paspoort). Het verlenen van de in PSD2 geïntroduceerde nieuwe betaaldiensten is momenteel in Nederland nog niet gereguleerd en vergt dus geen vergunning. Tot inwerkingtreding van de wetgeving ter implementatie van PSD2 kunnen betaaldienstverleners in Nederland de nieuwe diensten praktisch nog maar beperkt aanbieden, omdat pas na inwerkingtreding van die wetgeving het bijvoorbeeld verplicht wordt voor banken om betaaldienstverleners toegang tot een rekening te verlenen (als de rekeninghouder daarvoor toestemming geeft). Of Alipay voornemens is om in Nederland ook de nieuwe betaaldiensten aan te bieden is niet bekend.
Wat is het effect van het huidige «gat in de wetgeving» door de late implementatie van de PSD2-richtlijn op de marktintroductie van partijen zoals Alipay?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw visie op het samenspel tussen financiële instellingen en grote internetbedrijven?
Ik verwacht dat de opkomst van technologiebedrijven (zowel BigTech als startups) binnen de financiële sector grote impact zal hebben op de rol van traditionele financiële instellingen. Technologisch-innovatieve bedrijven zorgen voor innovatie en vernieuwing in de financiële sector wat kan leiden tot meer keuzemogelijkheden voor consumenten en bedrijven, alsmede tot lagere prijzen. Om competitief te blijven investeren traditionele financiële instellingen zelf ook steeds meer in technologische ontwikkelingen. Het Centraal Planbureau (CPB) schetst in haar Policy Brief «De toekomst van de Nederlandse financiële sector: FinTech en regulering»7 een aantal mogelijke toekomstscenario’s voor de financiële sector, onder meer als gevolg van de toenemende concurrentie van technologiebedrijven van buiten de traditionele financiële wereld. In één van de scenario’s concentreert financiële dienstverlening zich bij deze grote technologiebedrijven, in een ander scenario bij nationale banken. Bij de overige twee scenario’s concentreert financiële dienstverlening zich bij Fintech-bedrijven danwel Europese banken. In hoeverre één van deze scenario’s ook werkelijkheid wordt, is hoogst onzeker. Zeker is wel dat traditionele financiële instellingen strategische keuzes moeten maken om te kunnen (blijven) concurreren en/of om samen te werken met innovatieve FinTech bedrijven. Hierbij teken ik aan dat ook als een BigTech of FinTech-bedrijf bijvoorbeeld bancaire diensten wil aanbieden, dit aan dezelfde strenge eisen moet voldoen, een vergunning moet hebben en onder toezicht staat. De bescherming van consumenten en de vereiste soliditeit van ondernemingen die dergelijke diensten aanbieden staan buiten kijf.
Hoe wordt voorkomen dat we, onbedoeld, met de PSD2-richtlijn of door de introductie van dergelijke bedrijven, «Big Bank» inruilen voor «Big Tech»? Zijn de waarborgen in de PSD2-richtlijn scherp en concreet genoeg om te voorkomen dat het eigenlijke doel van de richtlijn, het stimuleren van Fintech, resulteert in vrij spel voor internetgiganten?
PSD2 biedt waarborgen voor het stimuleren van Fintech. Zo biedt PSD2, afgezien van de lidstaatopties, maximumharmonisatie. Dit betekent dat in alle EU-lidstaten dezelfde eisen gelden voor het verlenen van een vergunning voor het mogen verlenen van betaaldiensten in de EU. Big Tech bedrijven moeten – ook als deze afkomstig zijn van buiten de EU en een vestiging hebben in de EU – voldoen aan deze eisen en komen onder hetzelfde doorlopend toezicht te staan, net als andere aanbieders. Verder stelt PSD2 voor de vergunningverlening een aantal extra eisen op het gebied van beveiliging en wordt sterke cliëntauthenticatie geïntroduceerd als een belangrijke maatregel om de veiligheid in het betalingsverkeer te vergroten. Ook stelt PSD2 aanvullende eisen om de veiligheid van de gegevens van burgers te beschermen tijdens uitwisseling en verwerking, zoals de eis dat er niet meer gegevens worden verwerkt dan de gegevens die nodig zijn om de betaaldienst te kunnen verlenen. Zowel op nationaal als op Europees niveau zijn toezichthouders bovendien verplicht om met elkaar samen te werken. Ik verwijs voor de samenwerking tussen toezichthouders naar het antwoord op vraag 4. Als een partij op de Nederlandse markt actief is zonder dat deze over de juiste vergunning beschikt, kan de toezichthouder overgaan tot het nemen van handhavingsmaatregelen, waaronder het opleggen van boetes.
Daarnaast moeten ook Big Tech bedrijven zich houden aan de Europese gegevensbeschermingsregelgeving – vanaf 25 mei 2018 is dat de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) – en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Daarvoor verwijs ik naar de beantwoording van vraag 11.
Wat is de precieze rol van Alipay bij het opzetten van het Chinese «social credit system»?
Volgens het bericht zou de Chinese overheid voornemens zijn in 2020 een «sociaal kredietsysteem» in te voeren met daarin de mogelijkheid om burgers te scoren op gedrag en hier beperkingen aan te hangen. Hoe dit «sociaal kredietsystem» er uit komt te zien en welke rol bedrijven daarin gaan spelen is onbekend. Welke rol Alipay en andere bedrijven precies spelen bij het opzetten van het Chinese «sociaal kredietsysteem» is niet duidelijk. Volgens informatie van Alipay is noch Alipay noch enig ander met Ant Financial verbonden bedrijf betrokken bij de ontwikkeling van het Chinese «sociaalkredietsysteem». De ontwikkelingen ten aanzien van het «sociaal kredietsysteem» worden momenteel gevolgd.
Betekent marktintroductie van Alipay op de Europese markt ook dat elementen van dit Chinese sociale kredietsysteem geïntroduceerd zullen worden op de Europese markt? Zullen Europese klanten van Alipay bijvoorbeeld worden verplicht om te participeren in dit systeem, wanneer zij zaken doen in of handelen met China?
Op dit moment is niet duidelijk of Alipay een rol speelt bij het opzetten van het Chinese «sociaalkredietsysteem» en zo ja, welke rol precies. Volgens informatie van Alipay is noch Alipay noch enig ander met Ant Financial verbonden bedrijf betrokken bij de ontwikkeling van het Chinese «sociaalkredietsysteem».
Biedt het Europese toezicht voldoende soelaas om een dergelijk gevolg van de introductie van Alipay op de Europese markt te voorkomen? Zo nee, wat kan gedaan worden om dit te voorkomen? Deelt u de mening dat een dergelijk systeem ernstige risico’s zou kunnen opleveren voor de privacy van Europeanen?
De AVG is ook van toepassing op bedrijven die buiten de EU gevestigd zijn en persoonsgegevens verwerken van EU-burgers.8 Dit biedt belangrijke waarborgen om de privacy van Europeanen te beschermen. Naast de inhoudelijke normen die de AVG stelt op het gebied van rechtmatigheid van de verwerking, doelbinding, dataminimalisatie en het bieden van voldoende beveiliging van de verwerking, versterkt de AVG het toezicht door de verschillende nationale toezichthouder op het gebied van gegevensbescherming. Deze houden ook toezicht op bedrijven die (deels) vanuit een derde land opereren, zoals Alipay. Daarbij werken de nationale toezichthouders onderling samen. De AVG bepaalt verder dat de toezichthouder van de hoofdvestiging in principe leidend is in het toezicht.9 Wanneer een verwerker buiten de EU is gevestigd, is de hoofdvestiging in de EU de plaats waar de voornaamste verwerkingsactiviteiten in de EU plaatsvinden.10 Eventuele maatregelen, zoals boetes, kunnen in het land van vestiging geëffectueerd worden, afhankelijk van welke mogelijkheden het recht van de betreffende lidstaat daartoe biedt. De AVG voorziet in dit verband in samenwerking tussen toezichthouders.11 Is er sprake van een overtreding, bijvoorbeeld als gegevens onrechtmatig in een derde land zijn terechtgekomen, dan kan een boete worden opgelegd tot maximaal 4% van de wereldwijde jaaromzet.12 Ik verwijs verder naar de in artikel 58 AVG opgenomen bevoegdheden die elke Europese toezichthouder moet hebben.
Deelt u in bredere zin de zorg omtrent de verkoop van goederen door bedrijven als Alibaba/AliExpress en de gevolgen daarvan voor Nederlandse bedrijven wier producten aan strengere kwaliteitseisen dienen te voldoen?
Alle goederen die via internet worden gekocht door bedrijven of particulieren (e-commerce) en die in Nederland worden geïmporteerd dienen aan de EU-eisen te voldoen.
Hoe wordt voorkomen dat een gelijk speelveld verder wordt ondermijnd? Bent u van mening dat de goederen en verkoop ervan op dit moment voldoende kunnen worden gecontroleerd? Zo nee, in hoeverre acht u het wenselijk om deze problematiek in Europees verband aan te kaarten?
Door de opkomst van e-commerce komen steeds meer containers Nederland binnen, zowel via de lucht als de zee, met een groot aantal verschillende pakketten erin, besteld door evenzoveel verschillende bedrijven of particulieren. Voorheen bevatten containers meer dezelfde producten voor enkele kopers. Alle goederen die Nederland binnenkomen staan onder douanetoezicht. Dit geldt ook voor de e-commerce gerelateerde goederen. Gezien de omvang van de goederenstroom is het niet mogelijk om alle pakketjes te controleren. Daarom is het noodzakelijk dat er een selectie wordt gemaakt van de goederen die daadwerkelijk worden gecontroleerd. Deze selectie vindt plaats op basis van een risicoanalyse. De gevolgen van e-commerce zijn al enige tijd in verschillende internationale gremia opgepikt. Nederland doet bijvoorbeeld samen met de EU mee in de Internationale Douane Unie om onder andere te spreken over betere aansluiting van de douane controlesystemen. Daarnaast wordt in WTO-verband sinds dit jaar gesproken over het opstellen van gemeenschappelijke regels voor e-commerce. Ten slotte worden er in handelsakkoorden tussen de EU en derde landen ook afspraken gemaakt over e-commerce. Een voorbeeld hiervan is de binnenkort te ondertekenen EU-Japan Economic Partnership Agreement.