De rol van de Raad van Europa en het uitvoerend WADA-comité bij het opheffen van de schorsing van de Russian Anti-Doping Agency |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder gestelde Kamervragen over het opheffen van de schorsing van de Russian Anti-Doping Agency (RUSADA)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het grootscheepse dopinggebruik in de Russische sport, waarvoor RUSADA geschorst was, een van de grootste (zo niet de grootste) dopingschandalen van de afgelopen tijd is geweest?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet zo hoort te zijn dat als gevolg van procesmatige onzorgvuldigheid waardoor de vertegenwoordiger van de Raad van Europa geen mandaat had om inhoudelijk te stemmen, de schorsing van RUSADA opgeheven is zonder dat zij aan alle 31 voorwaarden heeft voldaan voor terugtreding bij het World Anti-Doping Agency (WADA)?
Ik ben van mening dat besluitvorming over belangrijke onderwerpen als deze zorgvuldig tot stand moet komen, met betrokkenheid van alle relevante partijen. In dit geval was zeer beperkte ruimte om een dialoog te voeren over de gevraagde besluitvorming. Een inhoudelijk standpunt over de vraag of RUSADA inmiddels aan alle voorwaarden voldeed, kon vanwege het ontbreken van benodigde informatie niet gevormd worden. Om die reden is vanuit Europa aangedrongen op uitstel van het besluit. Bij besluitvorming van het uitvoerend comité geldt echter een meerderheid van stemmen en is door negen van de twaalf leden ingestemd met het voorstel om de schorsing van RUSADA op te heffen.
Met welke bewoordingen heeft u uw ongenoegen over deze onzorgvuldige besluitvorming bij de Raad van Europa ingebracht?
Ik heb bij de voorzitter van CAHAMA mijn verbazing en onbegrip over de gang van zaken bij WADA kenbaar gemaakt. Ook heb ik geprobeerd zoveel mogelijk helderheid te krijgen over het advies van de Compliance Review Committee van WADA dat ten grondslag heeft gelegen aan het besluit om Rusland weer toe te laten.
Ziet u mogelijkheden om het besluitvormingsproces van zowel de Raad van Europa als van het Comité ad hoc Européen pour l’Agence mondiale antidopage (CAHAMA) aan te passen zodat er effectiever gehandeld kan worden?
Ik zie het besluitvormingsproces bij CAHAMA als een waardevolle en noodzakelijke stap om te komen tot een Europees standpunt. Voor bepaling van dat Europese standpunt en het mandaat is een discussie nodig, waarin Nederland zich actief uitspreekt.
Op voorspraak van Europese vertegenwoordigers in het Uitvoerend Comité van WADA is sinds een jaar wel sprake van een effectievere afstemming. Er is sindsdien namelijk een vooroverleg ingevoerd waarbij alle overheidsvertegenwoordigers in het Uitvoerend Comité van WADA hun standpunten op elkaar afstemmen.
Bent u het eens met de oproep van achttien antidopingbureaus om – mede naar aanleiding van de protesten tegen het opheffen van de schorsing van RUSADA – het WADA strenger te hervormen? Zo ja, op welke wijze kunt u hier invloed op uitoefenen?2
De genoemde oproep concentreert zich uitsluitend op de besluitvorming rondom RUSADA. Ik zie echter een breder probleem. Ik ben van mening dat WADA als organisatie meer volgens de principes van good governance zou moeten opereren. Dat wordt bevestigd door de manier waarop deze besluitvorming tot stand is gekomen. Ik probeer daar invloed op uit te oefenen door het onderwerp in CAHAMA aan te snijden, rechtstreeks met WADA te spreken en ook met gelijkgestemde landen te bespreken hoe we hierin samen kunnen optrekken.
Klopt het dat het WADA in december zich opnieuw buigt over de situatie in Rusland? Kan het omstreden besluit van het WADA hierin teruggedraaid worden? Zo ja, bent u bereid om zich hiervoor in te zetten?3
In december 2018 verloopt de deadline die RUSADA heeft om de samples uit het dopinglaboratorium in Moskou ter beschikking aan WADA te stellen. Als dat niet gebeurt, buigt WADA’s interne Compliance and Review Committee zich in januari daarover. Daarna zal mogelijk nieuwe besluitvorming over RUSADA worden voorbereid. Ik acht het – gelet op de uitkomst van de stemming, zie antwoord 3 – niet waarschijnlijk dat het recente besluit over het opheffen van de schorsing van RUSADA wordt teruggedraaid. Ik heb er bij WADA op aangedrongen dat in het vervolg besluitvorming op dit onderwerp een hogere mate van zorgvuldigheid vereist. Dat zal ik ook blijven doen.
Het bericht ‘Honderden militairen slapen in hotels omdat barakken Huis ter Heide te slecht zijn’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Honderden militairen slapen in hotels omdat barakken Huis ter Heide te slecht zijn»?1
Ja.
Klopt het dat militairen met als thuisbasis Huis ter Heide niet meer op hun thuisbasis kunnen overnachten, omdat barakken gesloten zijn? Om welke barakken gaat dit en zijn meer van dergelijke gevallen bekend?
Na klachten van personeel gelegerd op het Walaardt Sacré Kamp te Huis ter Heide is vastgesteld dat de legering niet voldoet aan de minimale eisen. Dit is de reden dat de Commandant van het Defensie Ondersteuningscommando met spoed maatregelen heeft genomen om het betrokken personeel elders onder te brengen.
Het Walaardt Sacré Kamp telt elf legeringsgebouwen, waarvan zes uit 1942, twee uit 1954 en drie uit 1991. De oudste gebouwen, uit 1942 en een gebouw uit 1954, zijn niet meer geschikt te maken voor legering: ze worden gesloopt en vervangen, waarvoor de plannen nog moeten worden gemaakt. Een ander gebouw uit 1954 wordt opgenomen in het project Maatregelen Brandveiligheid Legeringsgebouwen en voldoet in het eerste kwartaal van 2019 aan de eisen. De gebouwen uit 1991 voldoen aan de brandveiligheidseisen.
Naast de maatregelen voor brandveiligheid wordt het gebruik en de leefbaarheid van de legeringsgebouwen van Defensie in kaart gebracht en wordt gewerkt aan robuuste toekomstbestendige legering, die ook voldoet aan de wettelijke eisen. In een separate brief informeer ik u over de voortgang van de aanpak van de brandveiligheid van legeringsgebouwen.
Klopt het dat brandveiligheid, ongedierte en hygiëne redenen waren om de gebouwen te sluiten? Zo nee, wat dan wel? Zo ja, komt dit vaker voor en hoe duidt u het dat militairen hebben geslapen in onveilige en onhygiënische gebouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat sommige gebouwen op kamp Walaardt Sacré zo vervallen zijn dat ze vervangen moeten worden door nieuwbouw? Zo ja, hoeveel gaat de nieuwbouw kosten? Zo nee, wat zijn de kosten van de renovatie van deze gebouwen?
Door jarenlange bezuinigingen was minder budget beschikbaar voor onderhoud aan gebouwen. De toekomst van het Walaardt Sacré Kamp was ongewis, waardoor het onderhoud aan de gebouwen op die locatie zeer beperkt was. Als gevolg van de Defensienota 2018 is budget beschikbaar voor de renovatie van de jongste drie gebouwen uit 1991 en voor één gebouw uit 1954. Voor de overige zeven gebouwen worden nieuwbouwplannen gemaakt. Uitgaande van een standaardontwerp voor legering duurt oplevering ten minste twee jaar. Omdat de plannen voor de renovatie en de nieuwbouw nog niet gereed zijn, zijn de kosten voor renovatie en nieuwbouw nog niet bekend.
Klopt het dat er hotels zijn geboekt om de militairen onder te brengen? Zo ja, hoeveel heeft dit gekost en uit welke middelen wordt dit gefinancierd?
De vier goede legeringsgebouwen worden zo efficiënt mogelijk gebruikt gedurende de renovatie-activiteiten. Het overige personeel moest op zeer korte termijn elders worden gehuisvest. De afgelopen jaren is, als gevolg van bezuinigingen, kritisch gekeken naar vraag en aanbod van legering, zodat er in de verschillende regio’s geen overschot aan bedden meer is. Daarmee is geld bespaard, maar in noodsituaties als deze komt Defensie dan voor extra kosten te staan. Nadat zo’n noodmaatregel is getroffen, wordt meteen gezocht naar goedkopere alternatieven, bij voorkeur op andere militaire locaties.
Vanwege de spoed is via het rijksbrede raamcontract Hotel- en vergaderaccommodaties in de nabije omgeving gedurende bepaalde tijd hotelkamers gehuurd, maximaal voor ongeveer 200 medewerkers. Hieraan is circa € 700.000 uitgegeven. Deze kosten zijn gefinancierd uit het budget Facilitaire Dienstverlening. Vanaf 19 november zijn, door interne herschikking, alle medewerkers weer gelegerd op militaire locaties in Huis ter Heide, Amersfoort en Baarn. Dit betreft het personeel dat op de betreffende locatie tewerk is gesteld en langdurig is gelegerd. Voor bezoekers die kortstondig een kamer nodig hebben, kan het nodig zijn alsnog gebruik te maken van hotels in de regio.
In algemene zin geldt dat als Defensie onderhoud pleegt aan legeringsgebouwen, het personeel tijdelijk elders wordt gehuisvest. Hierbij hanteren we het uitgangspunt dat die huisvesting eerst gebeurt in andere Defensieaccommodaties. Slechts indien die niet beschikbaar zijn, binnen redelijke reisafstand, wordt gebruik gemaakt van alternatieven zoals hotels.
Wat zijn de totale kosten in de afgelopen 5 jaar, verdeeld per jaar, voor het onderbrengen van militairen in hotels, omdat barakken ongeschikt bleken te zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘EU zet bij grenscontrole dubieuze leugendetectie in’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU zet bij grenscontrole dubieuze leugendetectie in»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het hier het IBORDER CTRL project betreft?
Uit de berichtgeving blijkt dat het om het IBORDER CTRIL gaat.
Deelt u de mening van de Europese Commissie (EC) dat het een «success story» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het nog te voorbarig om te stellen of dit project een «succes story» is omdat het project loopt tot 31 augustus 2019.
Kunt u bevestigen dat het onder 2 genoemde project gestoeld is op een bedrag in de begroting van de EC ter hoogte van 4,5 miljoen euro? Betreft dit een eenmalige financiering of een structurele financiering? Welke voorwaarden stelt Nederland als lidstaat van de Europese Unie (EU) aan de financiering van dit project?
Ja. de Europese Commissie heeft 4,5 miljoen toegekend voor de uitvoering van dit project. Dit betreft een eenmalige financiering. Aan deze financiering zijn de algemene voorwaarden van Horizon 2020 verbonden.
Welk bedrijf is of welke bedrijven zijn gemoeid met het onder 2 genoemde project?
Bij de uitvoering zijn de volgende organisaties betrokken:
Het Griekse Instituut voor Communicatie en Computer Systemen (ICCS), de Scientific Technological Reseach for excellence in Medicine Biology (Stremble), Manchester Metropolitan universiteit, iTTi e-technology business, Everis Aerospace and Defense, Biosec group, JAS technologies, Leibzig universiteit, KEMEA center for security studies, TRAINOSE operation and management of transport.
Kunt u aangeven welke EU-lidstaten in de Europese Raad dit project ondersteunen?
Deze pilot wordt uitgevoerd aan de buitengrenzen van Hongarije, Letland en Griekenland. Nederland neemt niet deel aan de uitvoering van deze pilot en heeft ook geen interesse om deel te nemen aan dit project.
Kunt u aangeven welke EU-lidstaten participeren in de uitvoering van het project?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven welke EU-lidstaten interesse hebben deel te nemen aan het project? Bent u ook geïnteresseerd Nederland mee te laten doen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft het project voorafgaand aan de implementatie een ethische toetsing ondergaan? Welke voorwaarden zijn er verder aan de pilot verbonden en welke waarborgen zijn ingebouwd?
Heeft de High-Level Expert Group Artificial Intelligence aanbevelingen gedaan ten aanzien van de toepassing van ethische richtlijnen aangaande het project? Is het project voorafgaand aan de tenuitvoerlegging getoetst op de naleving van het EU Handvest Grondrechten?
Kunt u bevestigen dat een objectief validatieproces heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van het project? Zo ja, hoe zag dit validatieproces er uit?
Kunt u bevestigen dat het project getoetst is op slechts 34 proefpersonen? Kunt u bevestigen dat de nauwkeurigheid van het leugendetectie-systeem is vastgesteld op 76%? Zo ja, vindt u dit een voldoende basis om het project in drie EU-lidstaten van start te laten gaan, waar veel reizigers onterecht geprofileerd zullen worden? Was u van deze cijfers op de hoogte toen dit aanbod kwam in de RAZ/JBZ-raden?
Kunt u ingaan op de wetenschappelijke fundering van dit project? Kunt u daarbij expliciet ingaan op de opmerkingen van de wetenschappers die in het artikel worden aangehaald die onder andere stellen dat «dit kan leiden tot implementatie van pseudowetenschappelijke grenscontrole»? Bent u van mening dat dergelijke technologie alleen ingezet mag worden na wetenschappelijke validatie? Zo nee, waarom niet?
Kunt u motiveren waarom dit project wordt ingezet aan de buitengrens van de EU? Is het project primair bedoeld irreguliere migratie tegen te gaan of is het bedoeld criminaliteit en/of terrorisme te reduceren? Wat zijn de verwachte effecten?
Volgens de informatie van de Commissie zou een dergelijk systeem een bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van illegale immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme. Nadat reizigers een reisdocument hebben geüpload in het systeem, moeten zij via een webcam vragen beantwoorden. De beantwoording wordt vervolgens door het systeem geanalyseerd. Het systeem gaat na of betrokkene de juiste informatie heeft verstrekt voor het kunnen passeren van de Europese buitengrenzen. Het project loopt tot 31 augustus 2019 het is dan ook niet opportuun om uitspraken te doen over verwachte effecten.
Deelt u de mening dat geen sprake kan zijn van illegale immigratie totdat feitelijk is vastgesteld door migratie-autoriteiten in een van de EU-lidstaten dat hier daadwerkelijk sprake van is?
Lidstaten kunnen bij de uitvoering van de grenscontroles en aanpak van illegale immigratie gebruik maken van technologische instrumenten dat is nu ook al het geval, bijvoorbeeld gebruik van kiosken of e-gates. Conform de Europese en nationale regelgeving zal de vaststelling van illegale grensoverschrijding en het opleggen van een maatregel zal altijd door een verantwoordelijke autoriteit moeten worden genomen.
Het bericht dat er Nederland Shell aan gaswinst helpt in straatarm Mozambique |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht dat Nederland Shell aan gaswinst helpt in staatarm Mozambique?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is door de journalisten om een reactie gevraagd op het artikel «Nederland helpt Shell aan gaswinst in straatarm Mozambique». Deze reactie is onderaan het artikel te lezen. In aanvulling daarop benadrukt het kabinet dat er geen Nederlands ontwikkelingsgeld ten goede is gekomen aan Shell's activiteiten in Mozambique.
Kunt u uiteenzetten welke ontwikkelingshulp Nederland Mozambique geeft en om welke bedragen het gaat?
In de afgelopen jaren werd jaarlijks ongeveer € 30 miljoen aan gedelegeerde middelen via de Nederlandse ambassade in Mozambique ingezet (2017: € 32,4 mln.; 2016: € 29,3 mln.) op drie speerpunten: voedselzekerheid, water en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Daarnaast is ook geïnvesteerd in de dwarsdoorsnijdende thema’s, zoals vrouwenrechten en gendergelijkheid, versterking van het maatschappelijk middenveld en klimaat. Ook werd bijgedragen aan programma’s om transparantie en accountability te bevorderen en om het investeringsklimaat en de lokale private sector te verbeteren.
Kunt u uiteenzetten welke hulp Nederland geeft aan Nederlandse bedrijven die in Mozambique willen investeren, en om welke bedragen het gaat?
Economische diplomatie is een belangrijke pijler van het buitenlands beleid. Dat betekent ondersteuning van het Nederlands bedrijfsleven en programma’s om het investeringsklimaat en de lokale private sector te verbeteren.
De ondersteuning van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen is onder te verdelen in vier categorieën: het overdragen van kennis en informatie, het ter beschikking stellen van netwerken en contacten, het verstrekken van financiering en het behartigen van de belangen van Nederlandse bedrijven. Concreet gaat het dan bijvoorbeeld om het signaleren van kansen, informeren over de manier van zakendoen, het identificeren van lokale partners, (financiële) ondersteuning bij het verkennen van de markt of het wegnemen van drempels, zoals beperkende officiële procedures, bij het internationaal zakendoen.
In 2018 worden via diverse centraal beheerde programma’s een aantal Nederlandse bedrijven ondersteund bij investeringen in Mozambique. In totaal is hier ongeveer € 6,5 miljoen mee gemoeid, waarbij een aantal programma’s een meerjarige looptijd heeft. De meeste programma’s vinden plaats in de watersector en hebben, onder andere, betrekking op geïntegreerd waterbeheer, havenontwikkeling en opleidingen daarbinnen.
Hoe verhoudt de steun van Nederland aan Shell in Mozambique zich tot de klimaatdoelen van de regering «de toegang tot duurzame energie in ontwikkelingslanden vergroten», aangezien gas niet duurzaam is?
De Nederlandse economische diplomatie zet zich ook in voor het Nederlands bedrijfsleven dat actief is in de fossiele energiesector in het buitenland. Tegelijkertijd zet Nederland zich actief in om het aandeel van duurzame energie wereldwijd te vergroten. Het Kabinet heeft de ambitie om het gebruik van fossiele brandstoffen af te bouwen in lijn met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs.
Klopt het dat de internationale gasindustrie vijftig miljard dollar aan investeringen in Mozambique heeft gepland om het gas op te pompen, terwijl het bruto binnenlands product van Mozambique in 2016 slechts 12 miljard dollar was? Deelt u de mening dat deze verhouding ontzettend scheef is en de buitenproportionele macht van de gasindustrie aantoont?
De orde van grootte van genoemde bedragen is juist. Hoewel het om forse bedragen gaat betekent dit niet per se een scheve verhouding, omdat de investeringen een meerjarig karakter hebben en het bruto binnenlands product eenjarig is. De regering van Mozambique stelt zelf de voorwaarden vast voor de verlening van concessies en vergunningen die de internationale gasindustrie nodig heeft om de gasvoorraden te mogen exploreren en exploiteren. Deze concessies en vergunningen worden door middel van internationale aanbestedingen verleend.
Wat is uw reactie op het verhaal van de inwoner van het dorp Quitunde die stelt dat de medewerkers van Shell langskomen maar nauwelijks de dialoog aan gaan? Deelt u de mening dat dit voorbeeld erop lijkt dat de medewerkers slechts een checklist afwerken maar niet daadwerkelijk in gesprek gaan met de inwoners van de gebieden waar zij willen investeren? Begrijpt u de wens van transparantie van inwoners van Mozambique?
Het kabinet is niet bekend met het specifieke verhaal van de inwoner van dit dorp. Wel is het duidelijk dat er het nodige valt te verbeteren in de communicatie en coördinatie rondom ontwikkelingen in de regio waarin dit dorp ligt. De ontwikkelingen in het noorden van Mozambique, waar de gasvondsten zijn gedaan, bieden zowel kansen voor groei als risico’s dat slechts een beperkt deel van de bevolking hiervan profiteert. Om die reden is tijdens het bezoek van de Mozambikaanse president aan Nederland, in mei 2017, gesproken over inclusieve en duurzame economische ontwikkeling van de regio rondom de havenstad Palma (de plek van de gasvondsten in de provincie Cabo Delgado). Dit is ook de reden om in het Nederlands beleid voor Mozambique de provincie Cabo Delgado tot één van de geografische aandachtsgebieden te benoemen.
De Nederlandse overheid verwacht van Nederlandse bedrijven die in het buitenland investeren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven en naleven. Nederland spreekt hen hier actief op aan. Indien overtredingen van deze normen worden geconstateerd, kan dit tot gevolg hebben dat het betreffende bedrijf wordt uitgesloten van ondersteuning door de overheid. Er zijn geen aanwijzingen dat Shell in Mozambique handelt in strijd met de OESO-richtlijnen en landrechten geschonden worden.
Waarom acht u een dermate nauwe samenwerking met Shell in Mozambique gerechtvaardigd als niet gegarandeerd kan worden dat Shell geen landrechten schendt en niet gegarandeerd kan worden dat de opbrengsten ook ten goede komen van Mozambique, terwijl bekend is dat dit vaak niet het geval is en andere gas- en oliebedrijven wel landrechten schenden in Mozambique?2
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat lokale ontvangers van Nederlands ontwikkelingsgeld gevraagd wordt een goed woordje te doen voor de Nederlandse gassector bij de Mozambikaanse publieke gassector? Zo ja, op welke manier wordt dit gevraagd en deelt u de mening dat dit een volstrekt ongelijke machtsverhouding is, waardoor de lokale ontvangers moeilijk zullen kunnen weigeren?
De in het artikel genoemde samenwerking tussen het Nederlandse Vitens Evides International (VEI) en het publieke Mozambikaanse drinkwaterbedrijf FIPAG richt zich sinds 2003 op capaciteitsversterking en verbetering van de drinkwatervoorziening aan Mozambikaanse burgers. Dit partnerschap heeft inmiddels voor minstens 2,1 miljoen Mozambikanen toegang tot schoon drinkwater opgeleverd en heeft de bedrijfsvoering van het publieke nutsbedrijf FIPAG sterk verbeterd. De Wereldbank beschouwt dit als een van de succesvolste partnerschappen op het gebied van publieke drinkwatervoorziening in Afrika. Het toont aan dat – ook in Afrika – aanzienlijke performance-verbetering mogelijk is in een publiek nutsbedrijf. Binnen het departement van Buitenlandse Zaken is geopperd om deze samenwerking als voorbeeld te laten dienen voor andere sectoren. Uiteindelijk is dit idee niet in praktijk gebracht. Het is dus niet zo dat lokale ontvangers van Nederlands ontwikkelingsgeld is gevraagd een goed woordje te doen voor de Nederlandse gassector.
Komen Shell en haar toeleveranciers in principe aanmerking voor een exportkredietverzekering?
Ja, in beginsel kan elke Nederlandse exporteur in aanmerking komen voor een exportkredietverzekering. Hiervoor moeten exporteur en de onderliggende transactie wel aan de gestelde voorwaarden voldoen en wordt er een financiële, milieu en sociale due diligence uitgevoerd.
Waarom is besloten de informatie over welke steun Nederlandse bedrijven precies krijgen in ontwikkelingslanden en in de vorm van exportkredietverzekeringen niet vrij te geven? Deelt u de mening dat als dergelijke zaken met publiek geld worden betaald het volk het recht heeft op transparantie en te weten wat er precies met dat geld is gebeurd?
Ja, het kabinet acht transparantie van groot belang. Om deze reden wordt op de website van Atradius Dutch State Business altijd gepubliceerd aan welke bedrijven een exportkredietverzekering is verstrekt. De lijst met afgegeven polissen staat op: https://atradiusdutchstatebusiness.nl/nl/publicaties/afgegeven-polissen.html
Waarom is de diplomatieke lobby voor een bilateraal belastingverdrag met Mozambique voortgezet, nadat de grote fraudezaak aan het licht was gekomen? Klopt het dat het Nederlandse bedrijfsleven meerdere malen zijn belangen hierbij hebben aangekaart? Op welke manier zal een belastingverdrag Mozambique ook bevoordelen en hoe verhoudt zich dit tot de reputatie die de Nederlandse belastingverdragen hebben met betrekking tot het faciliteren van internationale belastingfraude?
Het kabinet vindt het belangrijk dat zowel (belasting)fraude als belastingontwijking wordt tegengegaan. De veronderstelling dat internationale belastingontduiking – waarbij heimelijk wordt gehandeld in strijd met wettelijke of verdragsrechtelijke bepalingen – door Nederlandse belastingverdragen wordt gefaciliteerd is onjuist. Wat betreft belastingontwijking vindt het kabinet het onwenselijk dat bijvoorbeeld brievenbusmaatschappijen op oneigenlijke wijze gebruik maken van (Nederlandse) belastingverdragen. Het kabinet heeft zich daarom gecommitteerd aan de maatregelen tegen belastingontwijking die internationaal in het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project van de G20/OESO zijn afgesproken. Deze maatregelen worden aangeboden aan landen waarmee Nederland onderhandelt en dus ook aan Mozambique. Daarnaast neemt Nederland in haar belastingverdragen bepalingen op waardoor belastingautoriteiten relevante informatie kunnen uitwisselen en bijstand bij invordering kunnen verlenen. Hiermee worden verdragspartners beter in staat gesteld om met de verkregen informatie antimisbruikbepalingen toe te passen en belastingontduiking en -ontwijking tegen te gaan.
Nederland heeft – net als andere ontwikkelde landen – een uitgebreid verdragennetwerk en onderhandelt voortdurend met andere landen over (nieuwe) belastingverdragen. Welke landen het betreft is openbaar. Het Ministerie van Financiën publiceert regelmatig een nieuwsbericht met aankondigingen van voorgenomen onderhandelingen. Belanghebbenden, waaronder het bedrijfsleven, kunnen het ministerie informeren over aspecten die bij die onderhandelingen van belang zijn. Uiteraard wordt het hierbij ook op prijs gesteld als naast het bedrijfsleven ook maatschappelijke organisaties gebruik maken van de mogelijkheid informatie te geven over aspecten die bij de lopende onderhandelingen relevant zijn.
Wat betreft de vraag op welke manier een belastingverdrag Mozambique zal bevoordelen merkt het kabinet op dat een belastingverdrag zorgt voor verbetering van de economische relatie tussen de betrokken landen en voor een versterking van de administratieve samenwerking. Belastingverdragen helpen bij het aantrekken van investeringen en stimuleren van bedrijvigheid, waarmee onder andere de werkgelegenheid kan worden bevorderd. Daarnaast helpt een belastingverdrag overheden bij de onderlinge samenwerking, bijvoorbeeld op het gebied van de uitwisseling van fiscale informatie en hulp bij invordering van belastingschulden. Dit is ook de reden dat veel landen belang hechten aan het sluiten van belastingverdragen. Het voorkomen van dubbele belasting is volgens het kabinet wel bedoeld voor economisch reële situaties. Daarom is het belangrijk dat belastingverdragen – zeker bij ontwikkelingslanden – antimisbruikbepalingen bevatten om oneigenlijk gebruik van deze verdragen te voorkomen.
Bent u bereid deze vragen voor de begrotingsbehandeling Buitenlande Handel en Ontwikkelingssamenwerking (in de week van 27–28-29 november 2018) te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het stelselmatig martelen van critici door de Palestijnse autoriteiten |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Palestijnse autoriteiten martelen stelselmatig critici»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de Palestijnen 25 jaar na «Oslo» helaas niet in staat zijn gebleken een fatsoenlijk functionerende rechtsstaat op te bouwen op de Westoever of in Gaza?
Het rapport van Human Rights Watch (HRW) stelt dat een aantal veiligheidsdiensten in de Palestijnse Gebieden, en dan primair de Internal Security van Hamas en bij de Palestijnse Autoriteit (PA) de Preventive Security, Intelligence Services, en Joint Security Committee, verantwoordelijk zijn voor arbitraire detentie, mishandelingen of zelfs marteling. Volgens HRW is dit dermate gebruikelijk, bewust en is het gebruik van marteling zo breed bekend over een periode van jaren, dat HRW het systematisch noemt. Daarom concludeert HRW dat in de 25 jaar sinds Oslo de PA en Hamas een systeem van repressie hebben gevestigd dat afwijkende meningen onderdrukt. HRW stelt echter niet dat dit de gehele justitieketen zou betreffen.
Het kabinet is zeer bezorgd over de in het HRW-rapport beschreven misstanden. Dergelijke praktijken zijn in strijd met fundamentele normen op het gebied van mensenrechten, waaraan ook de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht en horen niet thuis in een rechtsstaat. Mede daarom is het voor Nederland van belang te blijven inzetten op rechtsstaatontwikkeling in de Palestijnse Gebieden.
Was de Nederlandse regering op de hoogte van de betreurenswaardige gevangennemingen en mishandelingen van journalisten (en in toenemende mate van gewone burgers)?
Berichten over mishandelingen door Palestijnse veiligheidsdiensten en politiek gemotiveerde arrestaties, alsook over de toenemende druk op mensenrechtenverdedigers en journalisten, zijn bekend. Nederland en de EU hebben diverse malen zorgen geuit over de mensenrechtenschendingen in de Palestijnse Gebieden, bijvoorbeeld tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Israël en de Palestijnse Gebieden eerder dit jaar, alsook in de mensenrechtendialoog die de EU met de Palestijnse Autoriteit voert. Nederland heeft ook het voortouw genomen om de PA aan te spreken toen Palestijnse veiligheidsfunctionarissen – gekleed in burger – in juni dit jaar vreedzame demonstranten aanvielen. Nederland zal zich in dit kader sterk blijven maken voor accountability. Daarnaast heeft Nederland, bilateraal en met andere donoren, als actief betrokken donor in de justitiesector misstanden die de opbouw van de rechtsorde ondermijnen aan de orde gesteld bij de Palestijnse Autoriteit.
Wilt u er bij de Europese Unie (EU), de Verenigde Staten en andere betrokken overheden op aandringen dat zij financiering van betrokken instanties opschorten dan wel beëindigen?
Het rapport wordt hoog opgenomen door alle donoren, inclusief de EU en de VS. De Palestijnse Autoriteit heeft aangegeven de zorgen serieus te nemen en heeft een comité ingesteld om de aantijgingen te onderzoeken. Nederland zal dit onderzoek nauwgezet volgen, gezamenlijk met de EU en andere donoren. In gezamenlijkheid met onze internationale partners zal Nederland bezien welke gevolgen daaraan verbonden moeten worden. De organisaties die door HRW met name genoemd worden, worden overigens niet gesteund door Nederland of de EU.
Welke acties worden in VN- en EU-verband ondernomen naar aanleiding van het onderzoek van Human Rights Watch (HRW)?
Nederland en andere donoren, inclusief EU en VN-organisaties, hebben de Palestijnse Autoriteit aangesproken op de bevindingen uit het onderzoek. Nederland en de EU hebben geen contacten met Hamas. De Palestijnse Autoriteit heeft een comité ingesteld om onderzoek te doen naar de aantijgingen. Nederland en andere donoren zullen dat onderzoek en mogelijke vervolgacties nauwgezet monitoren.
Momenteel wordt in samenwerking met de Palestijnse Autoriteit een nationaal mechanisme opgericht ter voorkoming van marteling in de Palestijnse Gebieden, dat per januari 2019 operationeel moet zijn. De oprichting van dit mechanisme volgt uit de Palestijnse toetreding tot het Optioneel Protocol bij het VN Verdrag tegen Foltering in december 2017. Nederland en andere donoren, inclusief de EU en de VN, ondersteunen de oprichting van dit mechanisme, onder andere via een gezamenlijk VN-programma en steun aan de Independent Commission on Human Rights (ICHR). Nederland en andere donoren zullen erop toezien dat dit mechanisme op een onafhankelijke manier kan opereren in lijn met de daarvoor binnen de VN geldende standaarden.
Welke consequenties hebben de bevindingen in het HRW-rapport voor de Nederlandse financiële bijdragen aan de Palestijnse Autoriteit en aan lokale mensenrechtenorganisaties?
Nederland verleent geen steun aan de diensten die volgens Human Rights Watch primair betrokken zijn bij de gedocumenteerde misstanden. Wel zet Nederland in de Palestijnse Gebieden in op rechtsstaatontwikkeling en accountability via de VN en het zgn. Sawasya-programma. Zoals aangegeven door Minister Blok tijdens het notaoverleg mensenrechtenbeleid is verbeterde naleving van internationale standaarden een proces van lange adem. Via het Sawasya-programma wordt door Nederland een breed scala aan actoren gesteund, waaronder het bureau van de Procureur-Generaal, de civiele politie en het Openbaar Ministerie, die werk moeten maken van de betere naleving van standaarden waaraan de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht.
Tevens levert Nederland expertise via de EU politie- en justitiemissie EUPOL COPPS en draagt als deelnemer aan United States Security Coordinator (USSC) bij aan capaciteitsopbouw in de veiligheidssector en de coördinatie tussen de veiligheidsdiensten van de Palestijnen en de Israëliërs. In een aantal programma’s van USSC wordt aandacht besteed aan mensenrechten. Het Nederlandse contingent bij USSC, bestaande uit 5 militairen en 1 civiel expert, richt zich op ondersteuning van de leiding van de USSC-missie, advisering op het gebied van ICT projecten (zoals verbindingssystemen), infrastructurele projecten en training van Palestijnse instructeurs op het gebied van leiderschap. De Palestijnse veiligheidsinstanties die volgens HRW primair verantwoordelijk zijn voor de genoemde misstanden worden niet gesteund door USSC. Wel is er samenwerking met de National Security Forces (NSF). In het rapport wordt een aantal incidenten genoemd bij de NSF. Deze incidenten worden momenteel nader uitgezocht door USSC.
De bevindingen van het HRW-rapport onderstrepen het belang van steun aan lokale mensenrechtenorganisaties. HRW heeft voor dit rapport gebruik gemaakt van de input van lokale organisaties, zoals Al Haq, al Mezan Center for Human Rights, Defense for Children International Palestine, ICHR en Palestinian Nongovernment Organizational Network. Dit zijn organisaties die door Nederland gesteund worden. Het bestaan van dit soort lokale organisaties die zich uitspreken tegen schendingen van de mensenrechten van Palestijnse burgers, ongeacht of deze door de PA, Hamas of Israël worden begaan, is van groot belang. Deze organisaties, maar ook Human Rights Watch hebben te maken met groeiende druk in de Palestijnse gebieden en in Israël. Juist vanwege hun waardevolle inbreng blijft Nederland deze organisaties steunen en zich in bilateraal en in EU- en VN-verband inzetten tegen deze groeiende druk.
Hoe kan Nederland ook anderszins bijdragen aan beëindigen van de straffeloosheid, bijvoorbeeld via het diplomatieke spoor?
Nederland kaart zorgen over mensenrechtenschendingen enaccountability regelmatig aan in contacten met de Palestijnse Autoriteit (zie ook het antwoord op vraag 3). Recent heeft Minister-President Rutte tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in gesprek met president Abbas zorgen geuit over de krimpende ruimte van mensenrechtenverdedigers, journalisten en maatschappelijke organisaties om kritiek uit te oefenen op het Palestijnse beleid. Dit is ook door de EU-ambassadeurs aangekaart in gesprek met Minister-President Hamdallah en door de gezamenlijke donoren in de veiligheids- en justitiesector in Ramallah. Hoewel het Koninkrijk de «Staat Palestina» niet erkent en het derhalve van mening is dat de «Staat Palestina» niet in juridische zin is toegetreden tot multilaterale (mensenrechten)verdragen, heeft deze eenzijdige Palestijnse stap wel politieke betekenis. Het betekent immers dat de Palestijnse Autoriteit politiek kan worden aangesproken op de toepassing en naleving van fundamentele mensenrechtennormen, zoals het verbod op marteling, waaraan zij zich gebonden acht.
De situatie van Asia Bibi nu zij is vrijgesproken van godslastering door het Pakistaanse Hof |
|
Martijn van Helvert (CDA), Sven Koopmans (VVD), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de situatie van Asia Bibi nu zij nog niet is vrijgesproken van godslastering door het Pakistaanse Hof?
Ja. Asia Bibi is echter wel vrijgesproken van blasfemie door het Pakistaanse Hooggerechtshof. Maar er is, conform Pakistaans recht, een petitie ingediend bij het Hooggerechtshof om deze uitspraak te herzien. Deze petitie wordt conform de in Pakistan geldende procedures behandeld.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om alsnog Asia Bibi vrij te krijgen in samenwerking met andere EU-lidstaten?
Nederland heeft zich de laatste jaren bilateraal, in EU-verband en met andere gelijkgezinde landen intensief ingespannen voor deze zaak en dat zal het kabinet blijven doen. Het is belangrijk dat de uitspraak van het Hooggerechtshof wordt uitgevoerd. Het is daarom positief dat Premier Khan van Pakistan de uitspraak van het Hooggerechtshof steunt en heeft verwelkomd. Gezien de gevoelige context rondom blasfemie en buitenlandse inmenging en de veiligheidsrisico’s voor alle betrokkenen, kiezen alle gelijkgezinde landen in deze zaak op dit moment voor stille diplomatie, zeker waar dit de opvang en bescherming van Asia Bibi betreft. Aan de advocaat van Asia Bibi, alsmede zijn echtgenote en kind, heeft het kabinet een plek in het Shelter City-programma aangeboden. Het Shelter City-programma is bedoeld voor tijdelijke opvang aan mensenrechtenverdedigers om in een veilige omgeving op adem te komen.
Indien Asia Bibi alsnog vrij komt, bent u dan bereid al het nodige te doen samen met andere EU-lidstaten om eraan bij te dragen dat Asia Bibi, haar familie, de advocaat en eventueel de rechters veilig Pakistan kunnen verlaten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zo nodig bereid hen in Nederland een (tijdelijk) veilig onderkomen te bieden mogelijk via het Shelter City-programma?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om samen met andere EU-lidstaten er alles aan te doen om bij de Pakistaanse overheid er op aan te dringen bescherming te bieden aan christenen, christelijke scholen en kerken?
Tijdens bilaterale en EU-contacten met de Pakistaanse regering wordt consequent aandacht besteed aan de positie van christelijke minderheden, en andere religieuze minderheden alsmede degenen zonder religie en/of levensovertuiging.
Het kabinet zal deze inzet onverminderd voortzetten en op de Raad Buitenlandse Zaken van 19 november 2018 ook aandacht vragen voor deze kwestie.
De The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action van 20 oktober 2018 |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action, aangenomen op 20 oktober 2018 tijdens de One Young World Summit in Den Haag?1
Ja. Het jaarlijkse congres One Young World is een initiatief van de ngo One Young World (OYW), in samenwerking met de gemeente Den Haag en de ngo’s CORDAID en Kompass. Het congres is gericht op jonge professionals en heeft als doel hen te inspireren duurzame initiatieven op te zetten. De deelnemers van OYW werken langs drie sporen: 1) het creëren van een wereldwijd netwerk van jonge leiders, 2) actie en impact op mondiaal en lokaal niveau teweegbrengen, 3) het bieden van een platform aan jongeren om hun stem te laten horen. Tijdens de conferentie werden verschillende onderwerpen besproken, allen gelinkt aan het thema van dit jaar: mensenrechten. Onderdeel hiervan was het opstellen en presenteren van «The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action» met daarin een actieplan om mensenrechten te bevorderen.
Het kabinet heeft de deelname aan deze conferentie van 50 jongeren uit de focusregio’s, zoals gespecificeerd in de beleidsnota «Investeren in Perspectief» (MENA, Sahel/West Afrika en Hoorn van Afrika), gesponsord. Hun inbreng in de conferentie was gericht op het thema jeugdwerkgelegenheid. Via dit thema hebben zij beleidsprioriteiten uit de BHOS-nota zoals het recht op onderwijs en werk als sub thema geagendeerd tijdens de conferentie.
Bent u van mening dat de One Young World Summit de grote betrokkenheid van bevlogen jonge professionals bij (de verbetering van) mensenrechten laat zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Beschouwt u de The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action als een voorbeeld van de uitwerking en praktische toepassing van mensenrechten?
De bevordering van universele mensenrechten, zoals neergelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, zijn al lange tijd een belangrijke pijler van het Nederlands buitenlands beleid. Juist nu de mensenrechten wereldwijd steeds verder onder druk staan, is het creëren van een breed draagvlak essentieel (zie ook Mensenrechtenrapportage 2017).2 Dit initiatief draagt hieraan bij en laat de betrokkenheid van jongeren zien bij de implementatie van het mensenrechtenbeleid wereldwijd.
Deelt u de mening dat in het jaar waarin we 70 jaar Universele Verklaring van de Rechten van de Mensenrechten vieren, het belang om mensenrechten en de praktische uitwerking en toepassing daarvan met de toekomstige generaties te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u hierin een uitwerking van de voorbeeldfunctie die Nederland als gastland voor vele internationale organisaties vervult op het gebied van mensenrechten, en dat Nederlandse jongeren ook een belangrijke rol te vervullen hebben op mensenrechten in eigen land?2
Zeker. Het kabinet ondersteunt daarom verschillende initiatieven om de stem van jongeren te laten horen in eigen land. Voorbeelden hiervan zijn de Nationale Raad van Kinderen die advies geeft op een aantal thema’s op het terrein van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast wordt er in Nederland momenteel gewerkt aan een nieuw Actieplan Mensenrechten, gecoördineerd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarin ook nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan het jongerenperspectief.
Wat gaat u doen om in navolging van de Nederlandse inzet op het gebied van mensenrechten en inzet van Nederland in de Veiligheidsraad, deze verklaring wereldwijd (inclusief Nederland) onder de aandacht te brengen, in het bijzonder voor jongeren tussen de 18 en 35 jaar?
Het is belangrijk dat jongeren een actieve rol spelen in het uitdragen van mensenrechten. De wereldwijde inzet van One Young World en specifiek de jongerenverklaring zijn daarom mooie initiatieven. Hopelijk inspireert dit naast de deelnemers aan deze conferentie andere jongeren aandacht te vragen voor mensenrechten. Veel van de elementen in de jongerenverklaring bouwen voort op verschillende internationale afspraken waar Nederland zich reeds aan heeft gecommitteerd. De jongerenverklaring sluit daarom goed aan bij het mensenrechtenbeleid waar Nederland zich in bi- en multilateraal verband voor inzet.
Een voorbeeld van hoe het kabinet jongeren betrekt bij de implementatie van het internationale mensenrechtenbeleid is de Nacht van de VN, gesponsord door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Via lezingen, workshops en paneldiscussies over vrede, veiligheid, mensenrechten en duurzame ontwikkeling wordt tijdens de Nacht van de VN een groot aantal jongeren bereikt. Tijdens dit evenement worden ook de nieuwe VN-jongerenvertegenwoordigers gekozen. De twee jongerenvertegenwoordigers die werken aan het thema Mensenrechten & Veiligheid bezoeken jaarlijks de Algemene Vergadering van de VN in New York. Het kabinet ondersteunt deze jongerenvertegenwoordigers financieel en inhoudelijk.
Ziet u mogelijkheden om de jongeren die zich gecommitteerd hebben aan deze verklaring te ondersteunen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor de plenaire begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken op 14 en 15 november 2018 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De levering van uit Nederland afkomstige wapens en patrouilleboten aan (para)militaire entiteiten in Libië |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Gadaffi verdwenen, maar Damen bleef geliefd in Libië» en «Overheid te lief voor Damen»?1
Ja.
Kunt u uitleggen hoe de levering van dit Nederlandse materieel zich verhield met het toen geldende wapenembargo van de Verenigde Naties (VN)?
De levering was in overeenstemming met het toen geldende wapenembargo van de Verenigde Naties en het toen geldende wapenembargo van de Europese Unie. Het betrof de levering van niet-militaire, niet-vergunningplichtige schepen.
Welke wapens, wapensystemen of voertuigen die met wapens uitgerust kunnen worden zijn door Damen Shipyards aan partijen in Libië geleverd sinds het uitbreken van de volksopstand in 2011? Zijn voor deze leveringen wapenexportvergunningen afgegeven door uw ministerie? Zo ja, kunt u de toets aan het mensenrechtencriterium voor deze vergunningen toelichten met het oog op de vele mensenrechtenschendingen in Libië? Zo nee, waarom heeft uw ministerie geoordeeld dat voor deze leveringen geen wapenexportvergunningen noodzakelijk waren?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft sinds het uitbreken van de volksopstand in 2011 geen vergunningen afgegeven voor de uitvoer van militaire goederen aan Libië. Kerngegevens over de afgifte van alle uitvoervergunningen voor militaire goederen kunt u vinden op de website van de rijksoverheid.2
Bedrijven hoeven geen vergunning aan te vragen voor de uitvoer van niet-vergunningplichtige goederen. Net als andere EU-lidstaten houdt de Nederlandse overheid geen overzichten bij van de uitvoer van niet-vergunningplichtige goederen.
Kunt u bevestigen dat de door Damen Shipyards aan de Libische marine geleverde Stan Patrols rondvaren met machinegeweren die zijn gemonteerd op de daarvoor geschikte mountings op deze boten?
In 2016 ontving het Ministerie van Buitenlandse Zaken informatie dat door Damen geleverde onbewapende patrouilleschepen achteraf door Libische entiteiten van zware wapens waren voorzien op het voordek. De generieke steunen («mountings») op het voordek die door Damen waren voorzien, waren ongeschikt voor dergelijke zware wapens.
Het ministerie heeft in juli 2016 contact gehad met Damen en zorg uitgesproken over de bewapening van deze schepen. Ook heeft het ministerie met Damen afgesproken dat voor de levering van niet-vergunningplichtige patrouilleschepen aan Libië voortaan eerst contact met het ministerie moet worden opgenomen, omdat was gebleken dat Libië deze ongewapende patrouilleschepen achteraf van zware wapens heeft voorzien.
Sindsdien heeft Damen geen niet-vergunningplichtige patrouilleschepen aan Libië geleverd. Indien Damen dit wel zou overwegen, zou het ministerie Damen een ad hoc vergunningplicht opleggen.
Klopt het dat in de brochure van Damen Shipyards voor de Libische marine al machinegeweren op de boten stonden afgebeeld en dat uw ministerie hiervan op de hoogte was? Zo ja, hoe rijmt u dit met de reactie van uw ministerie in het NRC-artikel dat de mountings op de boten niet waren bedoeld voor wapens?
Voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken is het niet van belang welke brochure een Nederlands bedrijf in het commerciële traject gebruikt. Het gaat erom of de uit te voeren goederen vergunningplichtig zijn of niet. Zoals in voorafgaande antwoorden gesteld heeft het ministerie zorgvuldig bekeken of de patrouilleboten (Stan Patrol 1605) vergunningplichtig waren. Dat was en is niet het geval. De steunen («mountings») zijn generiek van aard en kunnen voor meerdere doeleinden gebruikt worden, waaronder ter ondersteuning van zoeklichten.
Klopt het dat Damen Shipyards geen exportvergunning hoefde aan te vragen voor de levering van Stan Patrols aan de Libische marine? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de Europees gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport?
Ja. De levering was in overeenstemming met het toen geldende wapenembargo van de Verenigde Naties en het toen geldende wapenembargo van de Europese Unie. Het betrof de levering van niet-militaire, niet-vergunningplichtige schepen. Het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport is niet van toepassing op niet-vergunningplichtige goederen.
Wat wordt door uw ministerie bedoeld met de in het artikel van de NRC gegeven reactie dat het er slechts om gaat met welk doel geëxporteerd materieel is ontworpen, en niet waar het in de praktijk voor wordt gebruikt? Betekent dit dat u van mening bent dat in principe alle leveringen van wapenmaterieel buiten de vergunningsplicht kunnen vallen als de leverancier maar beargumenteerd dat het einddoel van het materieel niet militair van aard is?
Op de EU Gemeenschappelijke Lijst van Militaire goederen (ML-lijst) staat beschreven welke goederen als militair worden geclassificeerd. Het gaat daarbij altijd om de aard van de goederen, dat wil zeggen met welke technische specificaties en/of met welk oogmerk de goederen zijn ontwikkeld. Het daadwerkelijke eindgebruik bepaalt inderdaad niet of een goed vergunningplichtig is. Bij het bepalen of een goed onder de ML-lijst valt, gaat het ministerie zorgvuldig te werk. Hierbij wordt onder andere informatie afkomstig van de fabrikant, de eigen technische kennis en de kennis van bondgenoten meegenomen.
In dit specifieke geval is de vraag of de steunen zich karakteriseren als «bevestigingspunten of versterkte punten voor wapens met een kaliber van 12,7 mm of meer», waarbij bevestigingspunten zijn gedefinieerd als «affuiten voor wapens of structurele verstevigingen voor de installatie van wapens» (tekst uit ML-lijst). In het Engelstalige brondocument (Wassenaar Arrangement Munitions List) is dit gedefinieerd als «mountings» or hard points for weapons having a calibre of 12,7 mm or greater» waarbij «mounts» zijn gedefinieerd als «mounts or structural strengthening for the purpose of installing weapons».
Omdat de steunen niet zijn doorberekend (ontworpen) voor bevestiging/ ondersteuning van wapens met een kaliber van 12,7 mm of meer en gebruikt worden voor andere zaken zoals het bevestigen van zoeklichten, vallen de steunen niet onder de ML-lijst. Het betreft generieke steunen.
Deze zienswijze geldt sinds jaar en dag, aangezien het ministerie uitgaat van de tekst van de ML-lijst.
Het bericht ‘Bij crisis helpt Italië banken’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bij crisis helpt Italië banken»?1
Ja
Waar heeft de Italiaanse Minister van Financiën deze uitspraak gedaan? Wat waren zijn precieze woorden?
Het artikel doelt op de uitspraken die de Italiaanse Minister van Financiën Tria heeft gedaan bij een evenement van de Italiaanse krant «il foglio» in Florence (Italië).2
De strekking van de boodschap van de Minister was dat hij het niet raar vindt als overheden interveniëren bij banken die in de problemen komen omdat banken in de problemen effecten kunnen hebben op het bredere financiële systeem.
Betekent dit dat Italië de regels van de bankenunie terzijde schuift dan wel anders interpreteert of flexibel interpreteert?
Dit is nu niet aan de orde, aangezien er op dit moment geen sprake is van hulp aan de banken door de Italiaanse overheid.
Bovendien is er op voorhand geen sprake van het terzijde schuiven, anders interpreteren of flexibel interpreteren van de regels van de bankenunie door Italië. De regels voor de bankenunie zien toe op gemeenschappelijke regels voor toezicht en resolutie, alsmede op gemeenschappelijke regels over kapitaaleisen en depositogarantiestelsels. Ook binnen de regels van de bankenunie zijn er echter mogelijkheden om als overheid orde op zaken te stellen. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij eventuele maatregelen voor de bankensector sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofde steun is. Tot slot is het aan de toezichthouders om de regels toe te passen zoals deze zijn afgesproken.
Wat betekent dit voor de bankenunie, zeker gezien het feit dat Italië al eerder flexibel is omgegaan met de regels van de bankenunie, bijvoorbeeld rond de redding van Monte dei Paschi en het bankenfonds Atalante?2 3
In antwoord op eerdere vragen is uiteengezet wat de mogelijkheden zijn voor overheden om orde op zaken te stellen bij banken. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen enerzijds liquiditeitssteun en anderzijds kapitaalsteun, waarbij ook is beschreven wat de voorwaarden hiervoor zijn en hoe deze moeten worden toegepast.5 In het geval van Banca Monte dei Paschi di Siena ging het om kapitaalsteun in de vorm van een zogeheten preventieve herkapitalisatie. Daarvoor heeft de Europese Commissie op grond van de staatssteunregels goedkeuring gegeven alsook getoetst of voldaan is aan de voorwaarden voor preventieve herkapitalisatie.6 Daarnaast zijn er ook operaties waarbij geen sprake is van formele staatssteun.7
De regels voor de bankenunie, zoals genoemd in antwoord op vraag 3, blijven onverminderd van kracht. Hetzelfde geldt voor de regels die gelden rondom staatssteun. Zo wordt in gevallen waar overheden kapitaal verschaffen, vereist dat de houders van aandelen en achtergestelde schuld eerst zelf bijdragen, bijvoorbeeld door het opvangen van verliezen. Dit wordt ook wel de «minimale bail-in tot en met junior crediteuren» genoemd.8
Wat betekent deze uitspraak voor de voornemens en de onderhandelingen over de toekomst van de bankenunie en de Europese Monetaire Unie (EMU)?
In de onderhandelingen over de toekomst van de bankenunie en de EMU verschillen de lidstaten van mening over specifieke onderwerpen. De voornoemde uitspraken veranderen echter niks aan de Nederlandse inzet op het gebied van de bankenunie en de EMU.9
Bent u het ermee eens dat dit betekent dat er niet gekozen kan worden voor een verdere vorm van risicodeling, zeker nu Italië al speelt met het idee om de regels op meerdere terreinen los te laten?
De motie van de leden Omtzigt en De Vries10 spreekt uit dat er geen sprake kan zijn van verdere risicodeling in de bankenunie zonder strenge eisen aan verdere risicoreductie. Net als uw Kamer vind ik het belangrijk dat stappen worden gezet die leiden tot verdere risicoreductie vóór verdere risicodeling plaatsvindt. Dit staat los van een interpretatie van uitspraken van politici waarmee Nederland in de Raad onderhandelt.
Bent u voornemens bij de volgende Ecofin- en eurogroepvergadering Italië voor te houden dat de regels van de bankenunie en van de Richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (BRRD) geen menukaart zijn, maar onverkort gehandhaafd dienen te worden?
Het spreekt wat mij betreft voor zich dat de Italiaanse regering aangesproken wordt op de regels van het Stabiliteits- en Groeipact en ook die van de bankenunie. Daar deins ik niet voor terug, getuige ook de laatste Eurogroep-vergadering in oktober waar ik de Italiaanse Minister zowel plenair als bilateraal op zijn begroting heb aangesproken. De regels van de bankenunie bieden een aantal opties voor overheden met daarbij strenge voorwaarden. Het is aan de toezichthouder, de resolutieautoriteit en de Europese Commissie om de regels toe te passen zoals deze zijn afgesproken (zie ook antwoord vraag 3).
Gaat u verder met de voorbereidingen van risicodeling indien Italië op de huidige koerst blijft?
De inzet van Nederland, waarbij verdere risicoreductie als voorwaarde wordt gesteld voor verdere risicodeling, is niet afhankelijk van de politieke koers van Italië.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Eurogroep/Ecofinraad van 1 november 2018 beantwoorden?
Nee.
Het akkoord met Venezuela |
|
Martijn van Helvert (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Zembla van 10 oktober 2018?1
Ja.
Wanneer zijn de voorbereidingen voor het akkoord met de Venezolaanse vice-president Tareck El Aissami gestart op het ministerie?
De onderhandelingen over het akkoord vonden plaats in januari jl. op Aruba. De delegatieleider aan Venezolaanse zijde was destijds vicepresident Wilmar Castro Soteldo. Sinds de onderhandelingen in januari zijn er voortdurend inspanningen gepleegd om ervoor te zorgen dat Venezuela definitieve goedkeuring zou geven aan het akkoord teneinde daarmee de grens weer open te krijgen mede gelet op de concrete gevolgen die de grenssluiting met zich meebracht. Ook de delegaties van de Staten uitten grote zorgen over de gevolgen van de grenssluiting tijdens het Interparlementair Koninkrijksoverleg van januari jl.
Op 29 maart sprak ik telefonisch met mijn collega Arreaza waarbij ik heb aangegeven dat als duidelijk was dat Venezuela met het in januari onderhandelde akkoord kon instemmen en dat dat ook heropening van de grens zou betekenen, ik voor een ontmoeting open zou staan. Tijdens mijn bezoek aan de Koninkrijkslanden en Colombia van 3-7 april 2018 deed zich de mogelijkheid voor een tussenstop te maken in Caracas en het akkoord te ondertekenen. Die mogelijkheid had ik ook met de premiers van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten besproken (zie ook beantwoording van de Kamervragen gesteld door het Lid Ploumen, d.d. 23 november 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 767). Op 4 april werd door een vertegenwoordiger van het Venezolaanse Ministerie van Buitenlandse zaken aangegeven dat er gewerkt werd aan een mogelijke ontmoeting waarbij vicepresident Soteldo aanwezig zou zijn. Op dat moment kon het bezoek echter nog niet worden bevestigd. Wel werd gesproken over de mogelijke aanwezigheid van vicepresident El Aissami. Mijn collega de heer Arreaza was op dat moment niet in het land.
Op 6 april werd het bezoek bevestigd en konden de voorbereidingen voor een kort bezoek worden getroffen. Op dat moment was ook duidelijk dat vicepresident El Aissami aanwezig zou zijn. Het akkoord heb ik na overleg met de Caribische landen van het Koninkrijk ondertekend. Aan Venezolaanse zijde tekende de Venezolaanse vicepresident Soteldo. De tekst van het getekende akkoord is geactualiseerd vergeleken met de tekst in januari maar inhoudelijk hetzelfde gebleven.
Wanneer werd het voornemen tot sancties tegen El Aissami vanuit de Europese Unie (EU) bekend bij het ministerie?
In het algemeen geldt dat individuele sancties die door de EU worden aangenomen het resultaat zijn van een intensief proces van vele maanden waarbij het resultaat niet van tevoren vaststaat. Op technisch niveau worden vaak vele namen ingebracht. Hierbij worden sanctielijsten van bondgenoten betrokken. De bewijsvoering vraagt om een grote mate van zorgvuldigheid. Dit gold ook voor de uitbreiding van de individuele sanctielijst voor Venezuela.
In mei werd de lijst van mogelijk te sanctioneren personen voor het eerst in de EU-verband besproken. Op 25 juni besloot de Raad definitief over de lijst van personen tegen wie individuele sancties zouden worden getroffen. De individuele maatregelen tegen de personen in het sanctieregime Venezuela betreffen een bevriezing van tegoeden en een inreisverbod. Dergelijke maatregelen staan een ontmoeting met personen die op de sanctielijst voorkomen niet in de weg.
Welke rol heeft het voornemen tot sancties tegen El Aissami gespeeld in de afweging om tot een akkoord te komen met hem?
De onderhandelingen zijn gevoerd met vicepresident Soteldo. Het akkoord was in het belang van het Koninkrijk. De samenstelling van de Venezolaanse delegatie, die kort voor de ondertekening bekend werd, heeft daar geen verandering in gebracht.
Op welke momenten is dit afwegingskader op het ministerie besproken in de beslissing om tot een akkoord te komen met El Aissami?
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Wat waren de resultaten of uitkomsten van de afzonderlijks gesprekken op het ministerie om ondanks de voorgenomen sancties toch tot een akkoord te komen met El Aissami?
Zie antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Is er bij de EU nagevraagd op wie de toekomstige sancties betrekking zouden hebben alvorens het akkoord te tekenen met El Aissami?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3. Het akkoord werd aan Venezolaanse zijde ondertekend door vicepresident Soteldo.
Is intern advies gevraagd of het akkoord met El Aissami in strijd is met de internationale mensenrechten?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Welke documenten hebben ten grondslag gelegen aan de beslissing om tot een akkoord te komen met El Aissami?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u het eens met de constatering van de EU dat El Aissami verantwoordelijk is voor martelingen en folteringen? Zo ja, is gerechtvaardigd om een grensakkoord met een buurland te sluiten met een mensenrechtenschender?
Nederland heeft ingestemd met het uitbreiden van het sanctieregime tegen o.a. vicepresident El Aissami op basis van de daarvoor aangedragen gronden. Zie ook antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Welke impact heeft het akkoord tussen u en El Aissami op de uitkomst van het congres over persoonlijke sancties tegen schenders van mensenrechten op 20 november 2018?
Zoals u bekend pleit Nederland in EU verband voor «EU global human rights sanctions regime». In dit verband werd op 20 november een hoogambtelijke bijeenkomst voor EU-lidstaten en enkele gelijkgezinde landen georganiseerd om het concept van een mensenrechtensanctieregime verder te ontwikkelen en de
steun hiervoor binnen de EU verder uit te bouwen. Dit staat geheel los van het akkoord. Zie ook antwoord op vraag 2.
Is er bij de onderhandelingen ook gesproken over het terugsturen van illegale migranten door Aruba en Curacao? Zijn er door u aan Venezuela voorwaarden verbonden, bijvoorbeeld over hoe deze mensen moeten worden behandeld?
Er is tijdens de onderhandelingen niet gesproken over het terugsturen van illegale migranten vanuit Aruba en Curaçao naar Venezuela dan wel over voorwaarden over de behandeling van deze personen. Een van de gevolgen van de grenssluiting was natuurlijk wel dat het terugsturen van illegale migranten bemoeilijkt was en dit na het openen van de grenzen weer kon worden genormaliseerd.
Is tijdens de onderhandelingen rondom 7 april van de zijde van Venezuela geëist dat de benoeming van Carlos Mata Figueroa als consul van Venezuela op Aruba door de Minister zou worden goedgekeurd? Zo nee, waarom wordt deze kwestie door El Aissami dan nadrukkelijk genoemd tijdens de persconferentie?
Tijdens de onderhandelingen is de benoeming van de heer Carlos Mata Figueroa als nieuwe consul-generaal op Aruba ter sprake gebracht door de Venezolaanse delegatie. Op dat moment heb ik aangegeven dat ik geen koppeling wilde maken tussen de ondertekening van het akkoord en andere zaken. Dit is ook niet gebeurd. Zie ook de beantwoording op de Kamervragen gesteld door de leden De Roon en De Graaf (d.d. 17 mei 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2294).
Kunt u een procesbescheid doen toekomen aan de Kamer waarin alle besluiten en relevante gegevens in volgorde worden gepresenteerd rondom de totstandkoming van het akkoord met El Aissami in combinatie met het besluit tot sancties van de EU tegen El Aissami?
In de beantwoording van deze vragen staan alle besluiten en relevante gegevens omtrent het sluiten van het akkoord en het EU-sanctieproces beschreven.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Italië en de Euro |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Italiaanse lange rente nu meer dan 3% hoger is dan de Duitse lange rente?
Ja. Op het moment van schrijven van dit antwoord ligt het verschil tussen de rente op de 10-jaarse Italiaanse en Duitse staatsobligaties boven de 3%.
Herinnert u zich dat het Italiaanse stressscenario in de Macro Economische Verkenningen 2019 ervan uitging dat de lange rente van Italië slechts 2% hoger zou zijn dan de Duitse lange rente, dat er geen bankrun zou zijn in Italie en dat er geen steun van de Europese Centrale Bank (ECB) zou zijn via het zogeheten OMT-programma voor het opkopen van staatsobligaties?
Ja (zie ook antwoord 3).
Erkent u dat dit scenario nog optimistisch is met wat er nu dreigt te gebeuren?
Het scenario in het MEV 2019 is niet per se optimistisch in vergelijking tot de huidige situatie. Het Italiaanse stress scenario in het Macro Economische Verkenningen (MEV) 2019 veronderstelt voor Italië een 2% hogere lange rente en een 10% lagere beurskoers. Dit scenario heeft zich voor Italië sinds het aantreden van de nieuwe regering voor een deel ontvouwen. Zo steeg de lange rente op Italiaanse overheidsschuld sinds mei met circa 1,7%, en daalde de Italiaanse beursindex met ruim 20%. Ook rekent het scenario op een 5% lagere beurskoers en een 2,5% lagere eurokoers in Nederland en omringende landen. Hiervan is sprake, maar daarbij spelen meer factoren een rol dan alleen de Italiaanse begrotingsplannen. Het scenario rekent echter ook met een 2% hogere lange rente en 10% lagere beurskoers in Spanje en Portugal. Daarvan is geen sprake. Het CPB merkt bij dit scenario inderdaad op dat het niet rekent met een bankrun of een beroep op steun van de ECB via het OMT-programma. Hier is momenteel ook geen sprake van.
Kunt u aangeven wat u besproken heeft in het een-op-een-gesprek met premier Conti van Italie?1
De Minister-President heeft aangegeven dat hij zeer bezorgd is over de Italiaanse begroting en dat hij de vervolgstappen van de Europese Commissie als handhaver van het Stabiliteits- en Groei Pact (SGP) volledig steunt. Ook heeft hij premier Conte er op gewezen dat de Italiaanse begroting tot een fors hoger tekort leidt dan zou mogen, en dat deze verhoging van de uitgaven naar het lijkt niet tot structurele groei zal leiden. Ten slotte heeft de Minister-President benadrukt dat het niet naleven van de Europese begrotingsregels de discussie over de verdieping van de EMU niet eenvoudiger maakt.
Bent u bekend met het feit dat de Italiaanse regering volgend jaar het plan wil doorvoeren om mensen die 62 jaar zijn en ten minste 38 jaren premie betaald hebben de mogelijkheid te geven om met staatspensioen te gaan?
Ja.
Heeft u de Italiaanse regering meegedeeld dat de AOW-leeftijd in Nederland dit jaar 66 jaar is en in 2019 naar 66 jaar en 4 maanden stijgt?
De Minister van Financiën heeft zijn Italiaanse collega tijdens de vorige Eurogroep zowel plenair, met zijn Franse collega Le Maire, als bilateraal aangesproken op het feit dat de begroting moet voldoen aan de Europese begrotingsregels zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groei Pact. Ook stelde de Raad in mei als landen-specifieke aanbeveling vast dat Italië zijn pensioenuitgaven omlaag brengt. Ook heeft de Minister-President in het gesprek met zijn collega en marge van de afgelopen Europese Raad (zie vorige vraag) nog erop gewezen dat waar Nederland hervormingen blijft doorvoeren en de Italiaanse regering juist hervormingen, zoals aangaande pensionering, terugdraait.
Bent u ervan op de hoogte dat de levensverwachting in 2017 in Italie (83,4 jaar) fors hoger was dan in Nederland (81,7 jaar)?2
Ja.
Is het mogelijk dat Italië een prepensioen invoert voor honderdduizenden Italianen en vervolgens een beroep doet op noodsteun uit Europa (via het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), via de ECB of op andere wijze)?
Italië heeft geen beroep gedaan op noodsteun uit Europa, noch via het ESM, noch via de ECB. Daarnaast bestaat er geen causaal verband tussen het invoeren van een prepensioen en noodsteun uit Europa.
Wanneer krijgen we de volledige kwantitatieve nulmeting van de risico’s in de bankenunie, zoals gevraagd in de motie-Omtzigt c.s. over risicoreductie in de bankenunie?3
In de brief van de Minister van Financiën van april jl. is uitgebreid ingegaan op risicoreductie in de Europese bankensector.4 Daarbij is gekeken naar de voortgang die is bereikt, waar we toen stonden en ook vooruitgekeken op basis van de risico's in het bankenstelsel. Specifiek is daarbij gekeken naar kapitaalratio’s, bail-in, niet-presterende leningen en de wisselwerking tussen banken en overheden. Hiermee is invulling gegeven aan het verzoek van de voornoemde motie en ook aangesloten bij het regeerakkoord en de routekaart ter voltooiing van de bankenunie. Het voornemen is om uw Kamer vóór april 2019 een nieuwe brief te sturen inzake risicoreductie in de Europese bankensector.
De ECB is onafhankelijk in de uitvoering van het monetair beleid en dit maakt geen onderdeel uit van de besluitvorming van de bankenunie. In het Kamerdebat verdieping EMU van 8 februari jl. heeft de Minister van Financiën aangegeven dat de kamerbrief over de risico’s van het ECB beleid voor de Nederlandse staat5 de invulling vormt van nulmeting inzake het monetair beleid. Daarbij is aangegeven dat deze inventarisatie van de risico’s van het ECB beleid periodiek wordt herhaald.
Kunt u aangeven hoe duur de vijfjarige credit default swaps van Italië waren aan het begin van 2018 en hoe duur deze nu zijn, en kunt u aangeven wat het risico volgens de financiële markten is dat Italië de komende vijf jaar ten minste een keer niet aan zijn financiële verplichtingen zal voldoen? Hoe werd dat risico aan het begin van 2018 nog ingeschat?
De premie op een 5-jarige CDS betrof op 1 januari 2018 117 basispunten (1,17%) en op 29 oktober 2018 221 basispunten (2,21%). Op basis van alleen de CDS-spread kan niet afgeleid worden hoe hoog het risico volgens de financiële markten is dat Italië haar verplichtingen niet nakomt, daarvoor zijn ook andere aannames nodig. Dat het risico hierop is toegenomen wordt wel bevestigd door hogere CDS-premies. Hoewel CDS een indicatie kan geven voor het risico in de markt, wordt er tegenwoordig in dit product weinig gehandeld en is daarom nog voorzichtigheid geboden bij het interpreteren van koersbewegingen van CDS-instrumenten.
Zijn de risico’s in Italië in het bankenstelsel en bij de overheid sinds februari 2018, toen over de motie is gestemd, toegenomen of afgenomen?
Sinds begin 2018 is een nieuwe Italiaanse regering aangetreden. Markten maken zich hier zorgen over, zo blijkt o.a. uit de gestegen CDS-premie en gedaalde aandelenprijzen van Italiaanse banken. Daarnaast hebben Italiaanse banken directe en indirecte blootstellingen aan de Italiaanse overheid die sinds februari 2018 zijn toegenomen. De non-performing loans nemen daarentegen af. Bepaalde risico’s zijn dus toegenomen, andere zijn iets afgenomen. Zie ook vraag 12.
Zijn de bankbalansen van de Italiaanse banken met forse hoeveelheden zogenoemde non performing loans en Italiaanse overheidsschuld voldoende om risico’s verder te delen in de bankenunie?
Uit cijfers van de Europese Bankenautoriteit valt af te leiden dat de omvang van niet-presterende leningen in Italië de afgelopen kwartalen daalt. Deze ontwikkeling hangt mede samen met economische verbeteringen alsook het afstoten van niet-presterende leningen door banken. Niet alleen de omvang van niet-presterende leningen is van belang, maar vooral de mate waarin verliezen voldoende gedekt zijn. Dit kan bijvoorbeeld door het nemen van voorzieningen alsook het afschrijven op leningen. Dit thema heeft ook in Europa aandacht in de risicoreductie-agenda. Daarnaast zet het kabinet als bekend in op een betere weging van de risico’s van staatsobligaties op bankbalansen in het prudentiële raamwerk.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Ecofin/eurogroep op 1 november 2018?
Ja.
Aanhoudend gebruik chroom 6 bij de koninklijke Luchtmacht |
|
Sadet Karabulut , Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Klopt het dat sinds 2012 High Solid Primer, een grondverf, bij de Nederlandse luchtmacht wordt gebruikt en dat deze verf een dubbele hoeveelheid chroom-6 bevat dan een eerder gebruikte verf?1 Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
In 2012 heeft de fabrikant, op grond van EU-regelgeving, de epoxy primer vervangen door een nieuw product, de zogeheten High Solids Primer (HSP), waarin minder oplosmiddelen waren toegepast. Daardoor steeg het percentage vaste bestanddelen waaronder chroom-6. Een veranderd percentage (van 16 procent in de oude situatie naar 30 procent in de huidige situatie) betekent niet dat er meer chroom-6 is toegevoegd. Er is voor deze HSP geen gecertificeerd alternatief met dezelfde corrosie werende eigenschappen. De HSP is aan te brengen met één passage met de verfspuit in plaats van twee. Daardoor is de tijdsduur van spuiten en dus het vrijkomen van verfnevel de helft korter. Als de verf wordt aangebracht volgens de instructies van de fabrikant resulteert het in een verfsysteem met ongeveer evenveel chroom-6 per vierkante meter als bij de oude primer.
Herinnert u zich uw belofte dat u «zal bezien of gezamenlijk met bondgenoten naar oplossingen kan worden gezocht»?2 Heeft u dat inmiddels gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de stand van zaken?
Structureel vindt overleg plaats met bondgenoten, zoals in de jaarlijkse F-16 Corrosion Technical Interchange Meeting, die dezelfde types luchtvaartuigen gebruiken om ervaringen en kennis uit te wisselen over diverse onderwerpen waaronder het gebruik van chroom-6. België en Noorwegen passen bij het C-130 Hercules transporttoestel alternatieve verven toe die in Nederland nog niet zijn gecertificeerd. De certificering is een nationale verantwoordelijkheid. Nederland heeft al sinds 2005 een Militaire Luchtvaart Autoriteit die daarop toeziet.
In Nederland zijn Militaire Luchtvaarteisen en toezicht daarop door de Militaire Luchtvaart Autoriteit bij wet geregeld. Deze situatie is vergelijkbaar met veel landen waaronder Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Andere landen volgen hun eigen regels voor wat betreft certificering en toezicht. De ervaringen van België en Noorwegen met hun verfsysteem op het C-130 Hercules-transportvliegtuig worden gebruikt bij de certificering van een chroomvrij verfsysteem voor de Nederlandse C-130»s. Met Noorwegen is contact over het verfsysteem van hun F-16’s. Daarnaast is Nederland volledig op de hoogte van testen met chromaatvrije verfsystemen voor de Apache en Chinook door US NAVAIR en US ARMY. Het uitgangspunt is om in de eerste plaats te voldoen aan de luchtwaardigheidseisen en daarbij chroom-6 zoveel en zo snel mogelijk uit te bannen, en tot die tijd worden maatregelen genomen om veilig te kunnen werken met chroom-6. Uit het rapport van het Coördinatiecentrum Expertise Omstandigheden en Gezondheid (CEAG) dat de Kamer in juni jl. heeft ontvangen, blijkt dit ook het geval te zijn.
Is het waar dat België geen chroom-6 meer gebruikt, zoals kan worden afgeleid uit de beraadslagingen van het Belgische parlement? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?3 Was u bekend met de Belgische positie en wat is uw oordeel hierover?
Het verfsysteem op vliegtuigen bestaat in principe uit drie lagen: hechtprimer, primer en topcoating. Als in België gesproken wordt over verf, dan wordt daar de topcoating mee bedoeld. De topcoating is voor zowel de Belgische als Nederlandse vliegtuigen chroom-6 vrij. De hechtprimer en primer – door België grondlagen genoemd – voor luchtvaartuigen bevatten wel chroom-6. Indien werkzaamheden aan deze grondlagen noodzakelijk zijn, besteedt de Belgische krijgsmacht deze werkzaamheden uit.
Is het tevens waar dat Noorwegen grondverven gebruiken zonder chroom-6?4 Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Noorwegen gebruikt, net als Nederland, voor de buitenzijde van de F-16 (voor zowel de primer als de topcoating) een chroomvrij verfsysteem. Op enkele moeilijk bereikbare plaatsen is nog chroom-6 houdende primer aanwezig. In Noorwegen wordt bij kleine reparaties van het verfsysteem de voorkeur gegeven aan het gebruik van een chroomhoudende verf. Noorwegen gebruikt voor het Hercules-transportvliegtuig C-130 al een chroomvrij verfsysteem. In Nederland kan dat niet omdat dit verfsysteem nog niet is gecertificeerd. Defensie is wel bezig met het certificeringstraject voor deze alternatieve verf bij de C-130. Op dit moment zijn er al wel drieënveertig Nederlandse F-16’s voorzien van een chroom-6-arm verfsysteem, alleen de hechtprimer op deze toestellen bevat nog chroom-6. Zes F-16’s zijn voor de aanpassing naar het chroom-6-arm verfsysteem ingepland waarbij een deel (negentien F-16’s) deze behandeling vanwege afstoting niet ondergaat. Dit als gevolg van de vervanging door de F-35. De aanpassing van het verfsysteem van de F-16 besteedt Defensie uit en wordt uitgevoerd in Portugal.
Wat weerhoudt u ervan de verf of verven die in Noorwegen en België worden gebruikt ook te gaan gebruiken? Kunt u melden wat de verhoging van de kosten in gebruik en onderhoud zal zijn als u chroom-6-vrije verf zou gaan gebruiken?
Zodra de verfsystemen die België en Noorwegen gebruiken, gecertificeerd zijn voor de Nederlandse luchtvaartuigen, worden deze ook hier gebruikt. Certificering is een nationale verantwoordelijkheid, die wij uitvoeren binnen de kaders van de Militaire Luchtvaarteisen. De bevoegdheid tot certificering berust bij de Militaire Luchtvaart Autoriteit. Wij nemen niet zonder eigen onderzoek bevindingen van andere landen over. Nederland is een van de landen die voorop loopt ten aanzien van Militaire Luchtvaarteisen. Andere landen zoals België volgen deze ontwikkeling. België heeft toestemming verleend chroomvrije verf toe te passen op een moment dat er nog geen Militaire Luchtvaart Autoriteit was ingesteld. Daarbij is geen certificeringsonderzoek gedaan dat aan onze eisen voldoet. Eventuele verhoging van de kosten speelt geen doorslaggevende rol bij een besluit tot het gebruiken van een chroomvrij verfsysteem. Ook Nederland past al diverse chroomarme verfsystemen toe zoals bij de F-16 en werkt daarbij samen met andere landen.
Is het waar dat u werkt aan een roadmap om chroom-6-vrije verf te gaan gebruiken? Wanneer voorziet dit plan in het gebruik van chroom-6 vrije verf bij Defensie?
De afgelopen jaren heeft Defensie voor de verschillende type luchtvaartuigen initiatieven ontplooid om het gebruik van chroom-6 terug te dringen. Tezamen vormen deze initiatieven een roadmap op weg naar een chroomarme en waar mogelijk chroomvrije vliegtuigvloot. We spreken van een chroomarm verfsysteem als alleen de primer en top-coating chroomvrij zijn, maar de hechtprimer nog chroom bevat. We spreken van een chroomvrij verfsysteem als ook de hechtprimer chroomvrij is waardoor alle lagen chroomvrij zijn.
De Defensie Materieel Organisatie (DMO) heeft de opdracht gekregen een concreet en uitvoerbaar plan op te stellen met betrekking tot initiatieven voor nog verdere reductie van gebruik van chroom-6 in luchtvaartsystemen en in luchtvaart gerelateerde gronduitrusting. Dit plan is uiterlijk 1 maart 2019 gereed. Parallel aan het schrijven van het plan wordt voortdurend gewerkt aan het terugdringen van chroom-6. Het terugdringen van chroom-6 op de F-16 is hiervan een voorbeeld (zie vraag 4).
Kunt u de Kamer de technische gegevens doen toekomen van het gebruik van de huidige coatings met de dubbele hoeveelheid Chroom-6? Voldoet Defensie aan de door Sociale Zaken en Werkgelegenheid gestelde grenswaarde?
Ja, het betreft de High Solids Primer (HSP). Dit is de laag onder de topcoating. De HSP is van het type 10P20–13 Epoxy Primer. De factsheet van de fabrikant is gevoegd als bijlage.
Zoals ik eerder heb gemeld in mijn brief van 4 juni jl. (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126), zijn er voor het veilig werken met chroom-6 door Defensie concrete maatregelen genomen. De luchtconcentratie die wordt gemeten buiten het masker is in de meeste gevallen beneden de wettelijke grenswaarde. Door het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (waaronder beschermingsmiddelen met onafhankelijke ademlucht) blijft de blootstelling voor het personeel onder de grenswaarde.
Wat is er gedaan met de door defensiemedewerkers en interne arbodienst geuite zorgen over de aanwezigheid van een dubbele hoeveelheid chroom-6 in de coatings?
Op 23 april 2013 is voorlichting gegeven aan de schilders over de wijze van aanbrengen van de High Solids Primer. Hierbij hebben medewerkers van de Defensie Materieel Organisatie (specialisten bedrijfsstoffen) en medewerkers van de verffabrikant uitleg gegeven. In 2014 is door de Defensie Materieel Organisatie de voorlichting herhaald. Naar aanleiding van de zorgen van de schilders is een onderzoek door het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) opgestart om vast te stellen of de HSP een verhoogd risico gaf op blootstelling. De resultaten van dit CEAG-onderzoek wezen in 2015 uit dat de blootstelling onder de wettelijke grenswaarden bleef.
Klopt het beweerde dat het personeel is geïnstrueerd om de verf dunner te spuiten om risico’s te verminderen waardoor de hoeveelheid chroom-6 ongeveer gelijk blijft? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de signalen van het defensiepersoneel dat dit niet het geval zou zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat indien er geen gecertificeerde verf gebruikt wordt, men niet mag vliegen? Is het tevens waar dat de Militaire Luchtvaart Autoriteit (MLA) dit bepaalt?5 Zo ja, betekent dit dat indien niet voldaan wordt aan de regelgeving van de MLA men per definitie en onder geen beding mag vliegen?
De MLA houdt er toezicht op dat elke ontwerpwijziging aan van toepassing zijnde luchtwaardigheidseisen voldoet. Indien dit op correcte wijze is aangetoond, wordt de ontwerpwijziging goedgekeurd – gecertificeerd – door de MLA. Indien een ontwerpwijziging nog niet is goedgekeurd, kan in principe niet worden gevlogen met vliegtuigen waarop deze ontwerpwijziging reeds is uitgevoerd. Indien dit om operationele redenen wel noodzakelijk is, kan de gebruiker een ontheffingsverzoek indienen bij de MLA. De MLA kan vervolgens namens de Minister van Defensie een ontheffing verlenen om te mogen vliegen met een niet gecertificeerde configuratie. Hieraan dient te allen tijde een gedegen risico analyse ten grondslag te liggen die door de aanvrager is gevoegd bij de ontheffingsaanvraag. Een ontheffing is altijd tijdelijk van aard.
Kunt u aangeven om wat voor soort «bureaucratie» het gaat als gesteld wordt dat «gesprekken over een alternatief zijn stilgevallen» en besloten is geen vervolgonderzoek te starten? Zo ja, betreft het hier een gebrek aan afstemming of een gebrek aan middelen of personeel?6
Het gaat om het certificeringstraject binnen de luchtvaart. Als een verfsysteem door een geaccrediteerde vliegtuigfabrikant wordt voorgeschreven, heeft de vliegtuigfabrikant alle beproevingen doorgevoerd en kan op relatief eenvoudige wijze een certificering plaatsvinden. Deze validering van de informatie van de vliegtuigfabrikant kan binnen ongeveer een maand. Als daarentegen verffabrikanten andere verfsystemen aanbevelen, zonder dat die door de vliegtuigfabrikant zijn getest en goed bevonden, moet binnen Defensie een verificatieproces plaatsvinden. Naast uitgebreide (laboratorium) testen worden, met ontheffing van de MLA, daadwerkelijke beproevingen op luchtvaarttuigen uitgevoerd. Dit is een langdurig proces (enkele jaren) omdat corrosie mogelijk pas na lange tijd optreedt. Als er voldoende vertrouwen in de nieuwe verf is, wordt door de Defensie Materieel Organisatie de benodigde formele documentatie opgesteld. Tenslotte vindt goedkeuring door de Militaire Luchtvaart Autoriteit plaats. Door combinaties van redenen zoals capaciteitsbeschikbaarheid of prioriteitsstelling kunnen certificeringsprocessen worden opgeschort. In 2017 is het vervolgonderzoek opgestart en inmiddels wordt gewerkt aan de certificering van een volledig chroomvrij verfsysteem voor de F-16.
Bent u bereid deze en eerder door ons gestelde vragen over chroom-6 voor het algemeen overleg Chroom-6 bij Defensie op 7 november 2018 te beantwoorden?7
Ja.
De Nederlandse en de Europese inzet in het kader van het VN-verdrag over mensenrechten en het bedrijfsleven |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u een terugkoppeling geven aan de Kamer over uw bijdrage aan en de resultaten van de vierde onderhandelingsronde van de Open Ended Intergovernmental Working Group (OEIGWG) over het VN-verdrag over mensenrechten en het bedrijfsleven, die van 15 tot en met 19 oktober heeft plaatsgevonden in Geneve?
Het resultaat van de vierde bijeenkomst van de open-ended intergouvernementele werkgroep (OEIGWG) is dat voorzitter Ecuador op basis van de discussies een nieuw concept zal presenteren. De Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) nam namens de EU-lidstaten deel aan de OEIGWG. Nederland droeg actief bij aan de voorbereiding, onder meer door het onderwerp te agenderen binnen de EU raadswerkgroep voor mensenrechten (COHOM). Ook werd mede op initiatief van Nederland in juni 2018 een expertbijeenkomst georganiseerd om dit onderwerp vanuit verschillende invalshoeken te bespreken tussen de lidstaten. De uitkomsten van de expertbijeenkomst zijn meegenomen in het non-paper van de EU, waaraan Nederland ook bilateraal heeft bijgedragen. De hoofdlijnen van het non-paper vormden de basis voor de EU-interventies tijdens de OEIGWG.
Kunt u daarbij specifiek ingaan op de rol die de Europese Unie (EU) heeft gespeeld tijdens de vierde onderhandelingsronde, met een toelichting omtrent wie er namens de EU deelgenomen heeft aan de onderhandelingen? Klopt het dat de EU-vertegenwoordiging niet aanwezig was op het moment dat de lidstaten de conclusies en aanbevelingen zoals voorgesteld door de voorzitter hebben besproken? Zo ja, bent u bereid de EU aan te spreken op haar verantwoordelijkheid in dit proces, rekening houdende met de opmerkingen uit uw brief van 15 oktober 2018 aan de Tweede Kamer1 en de aangenomen resolutie in het Europees parlement over het VN-verdrag?2
De EDEO nam deel namens de EU lidstaten. De EU heeft betrokkenheid getoond bij het onderwerp door aanwezigheid en inbreng tijdens de besprekingen, ondanks de discussie over het ontbreken van een mandaat voor deze vierde werkgroep. De resolutie uit 2014 waarmee het OEIGWG proces werd gestart is onduidelijk over het mandaat. De EU en andere landen hebben geopperd dat Ecuador een mandaatverlenging zou moeten verkrijgen via een nieuwe resolutie van de Mensenrechtenraad. Het gebrek aan een helder mandaat alsook inhoudelijke twijfels hebben ertoe geleid dat landen als Australië, Canada, de Verenigde Staten, Japan en Noorwegen niet meer meedoen aan de besprekingen.
De EU bracht tijdens de werkgroep in dat het uitgangspunt voor een eventueel verdrag de UN Guiding Principles on business and human rights (UNGPs) moeten zijn; het verdrag moet deze principes ondersteunen en hierop voortbouwen. Zo vindt de EU dat een eventueel verdrag net als de UNGPs op alle bedrijven van toepassing moet zijn, niet alleen op bedrijven met transnationale activiteiten zoals de zero draft tekst van het verdrag voorstelt. Ook gaf de EDEO aan dat de EU al werkt aan de versterking van mensenrechten en bedrijfsleven, zoals via de EU-verordening betreffende conflictmineralen en het Non-Financial Reporting Directive.
Mede dankzij de constructieve inzet van Nederland heeft de EU tijdens de besprekingen deze positie kunnen uitdragen. Helaas werd duidelijk dat de voorzitter Ecuador de input van de EU niet zou meenemen in de conclusies en aanbevelingen, zoals het dat in de voorgaande bijeenkomsten ook niet heeft gedaan. De EU heeft om die reden gekozen niet aanwezig te zijn op het moment dat de conclusies en aanbevelingen werden aangenomen. De EU heeft een verklaring afgegeven dat ze zich niet gebonden voelt aan de conclusies en aanbevelingen.
Is het non-paper waar u naar verwijst in uw brief van 15 oktober inmiddels afgerond?3 Zo ja, kunt u dit non-paper aan de Kamer sturen? Zo nee, hoe heeft de EU kunnen interveniëren op basis van dit non-paper?
De EDEO heeft het non-paper gecoördineerd, de lidstaten hebben hierop commentaar gegeven. De EDEO heeft aangegeven het non-paper als een intern en vertrouwelijk stuk te zien, om die reden wordt het niet bijgevoegd in deze beantwoording. De EU heeft kunnen interveniëren, omdat met consensus in de COHOM is overeengekomen dat de EU dat zou doen op basis van de hoofdlijnen van het non-paper. De EU interventies vindt u in de bijlage.3
Kunt u toelichten wie de oorspronkelijk auteur van het non-paper is?
Zie antwoord vraag 3.
Welke lidstaten hebben het non-paper ondersteund? Zijn er ook lidstaten die de inzet van het non-paper niet hebben onderschreven?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u ons informeren over de argumenten die worden aangedragen door tegenstanders van dit verdrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan het kabinet om de argumenten van tegenstanders toe te lichten.
Gezien uw opmerking dat de EU en de lidstaten de vrijwillige UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) als uitgangspunt dienen voor het bindend VN-verdrag over mensenrechten en het bedrijfsleven, kunt u toelichten op welke wijze de UNGP’s volgens u een afdwingbare status zouden kunnen krijgen in een nieuw VN-verdrag? Zijn er ook landen die niet per se de UNGP’s als uitgangspunt zien, en zo ja, welke?
De UNGPs moeten het uitgangspunt zijn voor alle ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten en bedrijfsleven, omdat ze met consensus door de VN Mensenrechtenraad zijn aangenomen. Dit geeft de UNGPs een gezaghebbend karakter. De principes geven strategische en operationele richtlijnen en zijn daarom niet een-op-een om te zetten in een afdwingbare status. Als wordt nagedacht hoe bindende maatregelen effectief zouden kunnen zijn, moeten deze strategische en operationele richtlijnen wel het uitgangspunt vormen. Er zijn landen die de UNGPs niet per se als uitgangspunt zien. Ecuador en Zuid-Afrika hebben de UNGPs niet opgenomen in zero drafttekst voor het mogelijke verdrag over mensenrechten en bedrijfsleven.
Welke Europese instelling dan wel bestuurlijke laag is verantwoordelijk voor de inzet van de EU tijdens de OEIGWG-onderhandelingen? Op basis van welk mandaat komt deze inzet tot stand en wordt zij afgestemd met de lidstaten?
Mensenrechten betreffen een gezamenlijke bevoegdheid van de EU en haar lidstaten. Tot nu toe spreekt de EDEO namens de lidstaten, omdat er geen formeel EU-mandaat is. De inzet is tot stand gekomen binnen de EU-raadswerkgroep voor mensenrechten (COHOM).
Kunt u toelichten wat u precies bedoelt met «de politieke insteek van de initiatiefnemers»?4
Met «politieke insteek» wordt bedoeld dat de initiatiefnemers de UNGPs niet hebben opgenomen als internationaal leidend kader. Hierdoor werd de focus van de verantwoordelijkheid verzwaard richting transnationaal opererende bedrijven, terwijl de UNGPs juist goed de verantwoordelijkheden benoemen van staten én alle bedrijven.
Wat is uw oordeel over de «zero draft» van het VN-verdrag over mensenrechten en het bedrijfsleven die besproken is tijdens de vierde onderhandelingsronde? Kunt uw daarbij toelichten welke juridische struikelblokken u identificeert?
Op welke wijze zouden volgens u via protocollen die toegevoegd kunnen worden aan bestaande VN-verdragen afspraken over mensenrechten en het bedrijfsleven bindend kunnen worden gemaakt?
De zero draft tekst is relatief kort; hij bevat vijftien artikelen in tien pagina’s tekst. Gezien de complexiteit van de materie betekent dit dat er veel abstracte en algemene bewoordingen worden gebruikt, waarvan de reikwijdte en de praktische uitwerkingen nog onduidelijk zijn. Ter illustratie, artikel 5 van de zero draft tekst van Ecuador gaat over rechtsmacht. In artikel 11 lid 9 en 10 wordt verder de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen genoemd. Deze bepalingen laten nog veel vragen onbeantwoord: bijvoorbeeld of gedoeld wordt op rechtsmacht op het gebied van straf- civiel, of administratief recht, hoe de bepalingen in de praktijk moeten worden geïmplementeerd en wat de verhouding is met bestaande internationale afspraken op dit gebied. Ter vergelijking, de EU Verordening 44/2011 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen gaat alleen over burgerlijke en handelszaken en beslaat 76 artikelen in zeventien pagina’s tekst en 6 bijlagen.
De zero draft tekst bevat verder diverse bepalingen die raken aan bestaande internationale afspraken, bijvoorbeeld op het gebied van handel en investeringen, wederzijdse rechtshulp en internationaal privaatrecht, zonder dat duidelijk wordt gemaakt hoe de voorgestelde verdragstekst zich tot deze bestaande afspraken verhoudt. Andere bepalingen in de zero draft raken aan onderwerpen die primair in nationaal recht geregeld worden, zoals de aansprakelijkheid van bedrijven voor schade veroorzaakt door dochters of contractuele partners en de strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven. Dit alles betekent dat een verdrag geschoeid op de leest van de zero draft tekst vergaande implicaties kan hebben voor zowel het internationaal recht als het nationaal recht. Tot slot wordt in zero draft tekst geen enkele verwijzing naar de UNGP’s gemaakt en wordt de benadering gehandhaafd om het verdrag alleen van toepassing te laten zijn op transnationale activiteiten met winstoogmerk. Dit betekent dat niet alle bedrijven eronder zouden vallen, hetgeen niet wenselijk is.
Kunt u uw antwoorden toesturen voor het algemeen overleg van 31 oktober 2018 over de Raad Buitenlandse Zaken/Handel van 9 november 2018?
Het is niet mogelijk hier in algemene zin antwoord op te geven, omdat rekening moet worden gehouden met onder meer het specifieke doel van een eventueel voorgesteld protocol, de tekst van het desbetreffende verdrag en de politieke context. Wel wil ik hier opmerken dat overheden onder bestaande VN mensenrechtenverdragen al verplicht zijn hun burgers te beschermen tegen mensenrechtenschendingen door bedrijven.
Het bericht dat twee derde van de mariniers uitstroomt als de verhuizing naar Vlissingen door gaat |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat twee derde van de mariniers uitstroomt als de verhuizing naar Vlissingen door gaat?1
Ja.
Kunt u de cijfers bevestigen dat twee derde van de mariniers vertrekt als de verhuizing doorgaat? Zo ja, waarom moet de Kamer dat via een Wob-verzoek vernemen? Zo nee, waarom niet?
De enquête van de afdeling Trends, Onderzoek en Statistiek (TOS) van Defensie betrof een breder medewerkers tevredenheidsonderzoek onder mariniers. Zulke onderzoeken worden eens in de paar jaar onder alle eenheden gehouden. De percentages in de enquête betreffen het deel van de mariniers dat overweegt het Korps Mariniers te verlaten en gaan derhalve niet over de daadwerkelijke uitstroom. In de enquête heeft op de betreffende vraag 65 procent van de ondervraagde mariniers een antwoord gegeven. Van hen geeft 68 procent aan dat zij overwegen het Korps te verlaten vanwege de voorgenomen verhuizing naar Vlissingen.
Het onderzoek ging over veel meer dan alleen de redenen voor vertrek. Ook in mijn stand van zaken brief van 11 september jl. (Kamerstuk 33 358, nr. 9) heb ik erop gewezen dat behalve de voorgenomen verhuizing er in de enquête meer redenen worden genoemd om ander werk te zoeken, waaronder arbeidsvoorwaarden en de balans tussen werk en privé. Onder de redenen voor het personeelsverloop scoort de factor salaris zelfs het hoogst. De rapportage is in te zien op de website van de rijksoverheid.2
Kunt u aangeven wat directe indirecte, nationale en internationale gevolgen zijn indien het huidige korps met tweede derde afneemt? Zo nee, waarom niet?
Afname van de sterkte van het Korps Mariniers met twee derde zou de operationele inzetbaarheid ruim onder de norm doen dalen. Als direct gevolg zou het Korps Mariniers dan nog slechts een zeer beperkte bijdrage kunnen leveren aan de nationale en internationale taakuitvoering van Defensie. Een dermate hoge uitstroom zou ook een negatief effect hebben op de eigen opleidingscapaciteit.
Een indirect gevolg is dat de oprichting van het Fleet Marine Squadron, een nieuwe eenheid binnen de marine bestaande uit vlootpersoneel en mariniers, zou moeten worden uitgesteld. Het squadron moet begin 2021 operationeel zijn. De oprichting van deze eenheid heeft tot doel de reguliere marinierseenheden te ontlasten.
Kunt u aangeven hoeveel vacatures momenteel openstaan bij het korps mariniers? Kunt u overzien of de vacatures sneller of langzamer vervuld zullen worden indien het korps naar Vlissingen zal verhuizen?
Zoals vermeld in de antwoorden op de feitelijke vragen over de P-rapportage (Kamerstuk 35 000 X, nr. 17)) is het niet bekend hoeveel vacatures er zijn omdat het gehanteerde personeelssysteem dit niet registreert. Het aantal vacante functies wordt wel geregistreerd. Een vacante functie wordt een vacature als de commandant of leidinggevende ook daadwerkelijk op zoek gaat naar personeel om deze arbeidsplaats te vullen. Voor het gehele Korps Mariniers bedraagt het aantal vacante functies op dit moment 566. Ik kan niet speculeren over de vraag of vacatures bij een verhuizing naar Vlissingen sneller of langzamer worden gevuld.
Kunt u aangeven hoe groot de economische impact is voor Vlissingen indien de verhuizing doorgaat? Welke economische gevolgen dit heeft voor de regio Doorn? Zo nee, waarom niet?
Overeenkomstig de behoeftestelling biedt de kazerne directe werkgelegenheid voor 1788 vte-en (Kamerstuk 33 358, nr. 1). Over de indirecte werkgelegenheid die met de aanwezigheid van de kazerne is gemoeid, heeft Defensie geen eigen gegevens. Ook een analyse van de economische gevolgen voor Vlissingen en Doorn is bij Defensie niet bekend. Ten tijde van de besluitvorming hebben zowel Doorn als Vlissingen bij Defensie economische informatie aangeleverd, maar deze betrof de investerings- en exploitatiekosten voor Defensie bij dan wel het renoveren van de kazerne in Doorn, dan wel het ontwikkelen van een nieuwe kazerne in Vlissingen. De vergelijking van deze aangeleverde informatie is in een bijlage Onderzoek naar volledigheid financiële onderbouwing businesscase VBHKAZ en rapport Zeeland bij de antwoorden op schriftelijke vragen van 22 juni 2012 met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 32 733, nr. 70).
Ziet u net als provincie Zeeland, en de gemeente Vlissingen, de mariniers louter als economisch verdienmodel? Zo nee, waaruit blijkt uw waardering dan wel?
Deelt u de mening dat deze cijfers bewijzen dat de mariniers de verhuizing niet zien zitten, en dat Defensie zich als goede werkgever moet gedragen en de verhuisplannen moet staken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw Kamer gemeld in de brief van 31 augustus 2012 (Kamerstuk 33 358, nr. 1) was de reden voor de verhuizing: «de Van Braam Houckgeestkazerne is toe aan een grootscheepse, tijdrovende en kostbare renovatie, maar die renovatie zal het ruimtegebrek niet oplossen; een afweging van alternatieven heeft geleid tot een keuze voor de Buitenhaven bij Vlissingen als geschikte locatie voor de mariniers».
Zoals ik reeds heb gezegd in mijn brief aan de Kamer van 11 september jl. en de antwoorden op Kamervragen van 12 oktober jl., baart de verhuisbereidheid onder mariniers ons zorgen en neem ik de signalen over de onvrede onder de mariniers zeker serieus (Kamerstuk 33 358, nr. 9 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 281). Defensie is onder leiding van procesbegeleider ltgen b.d. B.H. Hoitink, oud-Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht dan ook in gesprek met de Tijdelijke Reorganisatie Medezeggenschapscommissie Verhuizing MARKAZ over het woon- en leefklimaat op de nieuwe kazerne, overeenkomstig het advies van het College voor Geschillen Medezeggenschap Defensie.
Omdat deze gesprekken veranderingen tot gevolg kunnen hebben voor de outputspecificatie en om het overleg met de medezeggenschap niet onder druk te zetten, is de dialoog met de PPS-aanbesteding voorlopig opgeschort (Kamerstuk 33 358, nr. 10).
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Materieel?
Ja.
Het bericht dat in de nieuwe verf dubbel zo veel Chroom-6 zit |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dubbel zoveel giftig chroom-6 in nieuwe verf Defensie?1
Ja.
Begrijpt u het verschil tussen de begrippen «enkel» en «dubbel» in de context «in de nieuwe verf zit dubbel zo veel chroom-6»? Zo ja, waarom gebruikt Defensie verf waar dubbel zoveel chroom-6 in zit?
In 2012 heeft de fabrikant, op grond van EU-regelgeving, de epoxy primer vervangen door een nieuw product, de zogeheten High Solids Primer (HSP), waarin minder oplosmiddelen waren toegepast. Daardoor steeg het percentage vaste bestanddelen waaronder chroom-6. Een veranderd percentage (van 16 procent in de oude situatie naar 30 procent in de huidige situatie) betekent niet dat er meer chroom-6 is toegevoegd. Er is voor deze HSP geen gecertificeerd alternatief met dezelfde corrosiewerende eigenschappen. De HSP is aan te brengen met één passage met de verfspuit in plaats van twee. Daardoor is de tijdsduur van spuiten en dus het vrijkomen van verfnevel de helft korter. Als de verf wordt aangebracht volgens de instructies van de fabrikant, resulteert dit in een verfsysteem met ongeveer evenveel chroom-6 per vierkante meter als bij de oude primer.
Klopt de stelling van Nieuwsuur dat Defensie in België geen, en Defensie in Noorwegen nagenoeg geen, verf met Chroom-6 meer gebruiken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar is uw gebrek aan vertrouwen in het genoemde product op gebaseerd?
Nee, deze stelling klopt niet. Evenals in Nederland bevatten de meeste in België en Noorwegen op luchtvaartuigen aangebrachte verfsystemen chroom-6. Voorts wordt in België en Noorwegen, evenals in Nederland, onderzoek gedaan naar chroom-6 vrije verfsystemen.
In de Belgische luchtmacht zijn chroom-6 houdende verven niet meer opgenomen in de voorraad. Dit betekent dat chroom-6 binnen de Belgische luchtmacht zelf niet meer kan worden toegepast. Onderhoudswerkzaamheden waarbij nog wel chroom-6 houdende verf moet worden gespoten, worden door de Belgische luchtmacht uitbesteed. Nederland besteedt het spuiten van hele vliegtuigen ook uit. Alleen bij het herstellen van kleine beschadigingen (spotpainting) wordt nog chroom-6 houdende verf toegepast. In sommige gevallen bestaan deze werkzaamheden uit spuitwerk. In Noorwegen worden evenals in Nederland chroom-6 houdende verven voor spotpainting gebruikt.
Luchtvaartuigen worden geproduceerd voor een lange levensduur en er is onvoldoende aangetoond dat chroom-6-vrije verfsystemen gedurende deze levensduur dezelfde bescherming bieden als chroom-6 houdende verfsystemen. Dit gebrek aan bewijs zorgt ervoor dat chroom-6 vrije verfsystemen nog niet voor alle delen van een vliegtuigtype gecertificeerd zijn, waardoor chroom-6 de komende decennia zal blijven worden toegepast, met name op die plekken die niet of moeilijk toegankelijk zijn voor frequente inspecties. Het gaat hierbij dan met name om de binnenzijde van luchtvaartuigen zoals bijvoorbeeld brandstoftanks. Dit geldt voor zowel civiele als militaire luchtvaartuigen.
Kunt u aangeven wanneer het plan (of roadmap) van DMO verschijnt voor het gedeeltelijk vervangen van chroom-6 in luchtvaartsystemen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren heeft Defensie voor de verschillende type luchtvaartuigen initiatieven ontplooid om het gebruik van chroom-6 terug te dringen. Tezamen vormen deze initiatieven een roadmapop weg naar een chroomarme en waar mogelijk chroomvrije vliegtuigvloot. Een concreet en uitvoerbaar plan met betrekking tot initiatieven voor verdere reductie van gebruik van chroom-6 in luchtvaartsystemen en in luchtvaart gerelateerde gronduitrusting is uiterlijk 1 maart 2019 gereed, waarna besluiten over de realisatie ervan kunnen worden genomen. Parallel aan het schrijven van het plan wordt voortdurend gewerkt aan het terugdringen van chroom-6. Het terugdringen van chroom-6 op de F-16 is hiervan een voorbeeld. Inmiddels zijn bijvoorbeeld drieënveertig F-16»s voorzien van een chroomarm verfsysteem waarin de primer en top-coating zijn vervangen door chroomvrije verven.
Deelt u de mening dat Defensie laakbaar handelt door geen concrete stappen te zetten in het chroom-6-vrij werken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Defensie heeft de afgelopen jaren concrete stappen gezet in het terugdringen van het gebruik van chroom-6 houdende verf in luchtvaartsystemen. Alleen bij het Commando Luchtstrijdkrachten wordt er nog chroom-6 zelf aangebracht op de toestellen. Defensie wil chroom-6 uitbannen. Bij de NH-90, de onbemande luchtvaartsystemen en voor een deel op de PC-7 wordt aan de buitenzijde al een chroom-6-vrij verfsysteem toegepast. Ook drieënveertig F-16»s zijn al voorzien van een chroomarm verfsysteem2. Ook voor de andere type vliegtuigen zoals de PC-7 zijn er initiatieven om chroom-6 te vervangen. Dit zijn trajecten die jaren van beproeving en onderzoek vergen om uiteindelijk een verfsysteem te kunnen certificeren. De luchtwaardigheid van vliegtuigen moet worden gegarandeerd.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat het regeltjesfetisjisme en de bureaucratie binnen Defensie een veilige werkplek voor de medewerkers in de weg zitten? Zo nee, waarom niet?
Zoals door de Plaatsvervangend Commandant Luchtstrijdkrachten gesteld in de uitzending van Nieuwsuur, kan er binnen Defensie veilig worden gewerkt met chroom-6 houdende verf. Bij het reduceren van het gebruik van chroom-6 wordt niet alleen gekeken naar de personele veiligheid van het onderhoudspersoneel, maar spelen alle aspecten van veiligheid een rol. Het gebruik van een niet-gecertificeerd chroom-6 vrij verfsysteem kan tot gevolg hebben dat de luchtwaardigheid van het luchtvaartuig niet gegarandeerd kan worden. De veiligheid van de civiele en militaire luchtvaart is strikt gereguleerd op basis van lessen uit het verleden. Wanneer een chroomhoudende verf wordt vervangen door een alternatief, dan moet worden aangetoond dat het verfsysteem voldoende corrosiepreventief werkt en net zo veilig in gebruik is als de originele verf die chroom-6 bevat. Het certificeringsproces voor een alternatieve verf is een lang traject waar jaren overheen kunnen gaan. Door de nog jarenlange aanwezigheid van chroom-6 zijn blijvend investeringen in veilige voorzieningen nodig en zullen werkmethoden continue moet worden geëvalueerd en verbeterd.
Voorop staat dat defensiepersoneel veilig moet werken met chroom-6. In juni is de Kamer geïnformeerd over een rapport van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG). Uit dit rapport blijkt dat de grenswaardes nauwelijks worden overschreden. Waar dit incidenteel gebeurt, zorgen persoonlijke beschermingsmiddelen ervoor dat er veilig kan worden gewerkt. Maar we zijn er nog niet en blijven zoeken naar manieren om het gebruik van chroom-6 verder terug te dringen.
Bent u bereid deze vragen voor het debat van 7 november 2018 te beantwoorden?
Ja.
De Nederlandse instemming met een Palestijns voorzitterschap van de G77 |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Thierry Baudet (FVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederland stemt voor Palestijns voorzitterschap G77»1
Ja.
Klopt het dat Nederland in VN-verband heeft ingestemd met een Palestijns voorzitterschap van de G77?
De leden van de groepering landen genaamd G-77 (waar thans 134 landen lid van zijn) hebben bepaald dat de Palestijnse delegatie in 2019 in de VN het voorzitterschap van hun groepering zal vervullen. Voor het uitvoeren van de taken die behoren bij deze functie, was een technische resolutie nodig om de Palestijnse delegatie bij de Verenigde Naties in New York een aantal rechten toe te kennen. Deze rechten zijn in tijd en aard beperkt tot wat nodig is voor het uitoefenen van het voorzitterschap van de G77 in 2019. Nederland heeft, in gezelschap van de meerderheid van EU-leden, ingestemd met toekenning van deze specifieke rechten. Tegelijkertijd heeft het Koninkrijk zijn jarenlange consistente positie ten aanzien van de niet-erkenning van de «Staat Palestina» in een stemverklaring herbevestigd onder verwijzing naar de stemverklaring van 29 november 2012 inzake de toetreding van de «Staat Palestina» als een als «Non-Member Observer State» tot de VN. Deze stemverklaring stuur ik hierbij mee.3
Bent u ervan op de hoogte dat deze resolutie spreekt van een «Palestijnse Staat»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze tekst zich tot het feit dat Nederland de Palestijnse Staat niet formeel erkend heeft? Hoe is het mogelijk dat Nederland desalniettemin in heeft gestemd met deze resolutie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan een niet-lidstaat voorzitter worden van een dergelijk VN-orgaan? Bestaan hier precedenten van?
De G-77 vormen geen VN-orgaan, maar een coalitie en overlegkader van een aantal landen. Het is niet eerder voorgekomen dat een delegatie die door de Algemene Vergadering de status is verleend van «Non-Member Observer State» voorzitter werd van een samenwerkingsverband van leden van de Verenigde Naties. Wel zijn er andere voorbeelden van niet-leden die een voorzitterschapsrol vervullen, zoals de EU-delegatie dat doet voor de EU.
Bent u bereid voortaan tegen VN-resoluties te stemmen waarmee de suggestie gewekt wordt dat een Palestijnse staat erkend wordt?
De positie van het Koninkrijk ten aanzien van de niet-erkenning van de «Staat Palestina» is wereldwijd bekend. Het Koninkrijk zal dit, waar nodig, blijven duidelijk maken.
Het stopzetten van het Bangladesh Akkoord voor Brand- en Gebouwveiligheid in Bangladesh |
|
Mahir Alkaya , Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Door dit akkoord werden duizenden kledingfabrieken veiliger, nu gaat er een streep door»?1
Ja.
Waarop baseert u de aanname, zoals door u verwoord tijdens het Vragenuur van 16 oktober 2018, dat het Akkoord voor Brand- en Gebouwveiligheid in Bangladesh (hierna Akkoord) door zal kunnen gaan tot 2020?2
Dit heb ik niet zo verwoord. Ik heb verwezen naar een voorstel, te weten het Transitieplan, dat het Akkoord op verzoek van de overheid van Bangladesh heeft opgesteld en dat met instemming van de ILO op 18 september aan de overheid is aangeboden. Het is niet mijn aanname dat het Akkoord door zal kunnen gaan tot 2020, maar het is wel mijn wens dat het langer operationeel blijft.
Hoe verhoudt volgens u de rechterlijke uitspraak die verzoekt om het vertrek van het Akkoord op 30 november 2018 zich tot de overeenkomst/het compromis waar u tijdens het eerder genoemde Vragenuur aan refereerde? Kunt u daarbij toelichten of bij het blijven bestaan van de rechterlijke afspraak het Akkoord nog steeds doorgang kan vinden tot 2020?
De diplomatieke inspanningen zijn gericht op het aanspreken van de overheid ten behoeve van continuering van de werkzaamheden van het Akkoord. Ik verwijs naar de brief die de ambassadeurs van de EU, VS en Canada mede namens Nederland, op 23 oktober naar de overheid van Bangladesh hebben gestuurd. Onmiddellijk na de uitspraak van het Hooggerechtshof in mei 2018 hebben de ambassadeurs de overheid reeds aangeschreven, met als gevolg het uitstel met zes maanden tot 30 november. De brief van 23 oktober pleit opnieuw voor het langer operationeel houden van het Bangladesh Akkoord, zodat de activiteiten van het Akkoord ordelijk overgedragen kunnen worden aan de Remediation Coordination Cell. Dit is het brand- en bouwveiligheidsprogramma van de textielsector binnen de Arbeidsinspectie van de overheid. In de brief wordt verwezen naar het Transitie Plan van het Akkoord en wordt de overheid opgeroepen «alle noodzakelijke stappen, inclusief juridische stappen, te nemen ten einde het Akkoord te laten opereren na 30 november.»
Ik zal mij hier persoonlijk voor inzetten bij de overheid van Bangladesh, zowel voorafgaand aan als tijdens mijn reis naar Bangladesh in november. Dit signaal is reeds afgegeven aan de ambassadeur van Bangladesh in Nederland.
Klopt het dat alleen de overheid van Bangladesh de rechterlijke uitspraak, welke verzoekt om vertrek van het Akkoord, teniet kan doen? Zo ja, op welke wijze zet u zich in om de overheid daartoe te bewegen? Zo nee, op welke wijze kan deze uitspraak volgens u teniet worden gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om de overheid van Bangladesh ertoe te bewegen om het Akkoord haar werk tot 2020 af te laten maken? Welke plannen heeft u om na 2020 ervoor te zorgen dat de veiligheid in fabrieken op orde is en bent u bereid om aan te sturen op een vervolg op het Akkoord?
Zoals ook in het vorige antwoord beschreven zijn de inspanningen van het kabinet erop gericht het Akkoord langer operationeel te houden. Om ervoor te zorgen dat de veiligheid in fabrieken in de toekomst op orde blijft, is het zaak dat de overheid de inspectie op enig moment volledig kan overnemen. Nederland draagt hieraan bij met een groot programma van de ILO, gericht op versterking van de arbeidsinspectie van de overheid, inclusief inspectie van fabrieken die niet onder het Akkoord vallen. Op dit moment verkeert de overheidsinspectie nog in de opbouwfase. Het ILO programma loopt tot 2023. Een plotseling einde aan de werkzaamheden van het Akkoord kan leiden tot ongewenste overbelasting van de overheidsinspectie en kan de brand- en bouwveiligheid van de textielfabrieken in gevaar brengen.
Het Transitie Plan van het Akkoord voorziet in een geleidelijke overdracht van taken aan de overheid van Bangladesh. Na afronding van die overdracht en voltooiing van het ILO programma moet de overheid de inspectietaken op eigen kracht kunnen uitvoeren.
Deelt u de mening dat het in Bangladesh inkopend bedrijfsleven binnen de textielsector een stevig signaal moet afgeven aan Bangladesh om het Akkoord tot 2020 te behouden? Zo ja, hoe gaat u een dergelijk signaal stimuleren, zowel vanuit het Nederlandse textielconvenant als vanuit grote Europese merken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze mening. Daartoe heeft het kabinet inmiddels met de partijen van het Convenant voor duurzame Kleding en Textiel afgesproken dat ook het convenant een brief stuurt naar de overheid van Bangladesh. Desgewenst kunnen de bij het Akkoord aangesloten bedrijven ook een gezamenlijke brief sturen.
Welke mogelijkheden, naast het textielconvenant, ziet u voor de Nederlandse textielsector om haar verantwoordelijkheden te nemen in de arbeidsomstandigheden in de Bengaalse textielindustrie?
Het kabinet verwacht dat de Nederlandse textielsector, zowel binnen als buiten het textielconvenant, haar verantwoordelijkheid neemt voor risico’s in de productieketen, zoals het risico op slechte arbeidsomstandigheden, conform OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dit betekent dat Nederlandse bedrijven risico’s identificeren en aanpakken en hierover verantwoording afleggen.
Het Bangladesh Akkoord heeft bedrijven hierbij ondersteund voor het risico op brand en bouwveiligheid. Bedrijven hebben ook zelf een verantwoordelijkheid druk te zetten op het verbeterproces bij hun productiefabrieken, zeker indien onverhoopt het Akkoord vroegtijdig moet stoppen.
Wat betekent het eventuele vertrek van het Akkoord voor de vakbondsvrijheid in Bangladesh? Deelt u de zorgen omtrent het achterblijven van vakbondsvrijheid en wat doet u eraan deze te waarborgen?
Het verlengde Akkoord spant zich sinds mei 2018 ook in voor vakbondsvrijheid. Dat heeft in Bangladesh weerstand opgeroepen, omdat overheid en werkgevers dit een zaak van de ILO vinden. Een voortijdig einde van het Akkoord in Bangladesh zal naar verwachting een negatieve invloed hebben op monitoring van vakbondsvrijheid op fabrieksniveau. De aangesloten merken bij het Akkoord zullen zich dan zelf op grond van de OESO richtlijnen nog meer moeten inspannen voor de naleving van vakbondsvrijheid. Het Nederlandse textielconvenant en het partnerschap met Fair Wear Foundation ondersteunen met hulp van FNV en CNV bedrijven bij het voeren van dit gesprek over vakbondsvrijheid, niet alleen in Bangladesh, maar ook in andere productielanden.
Nederland heeft, samen met de diplomatieke gemeenschap in Bangladesh, de overheid en de werkgeversorganisaties aangesproken op de grove schendingen van vakbondsvrijheid in 2016. Nederland blijft de ontwikkelingen op de voet volgen en zal ook haar donorpositie in het ILO project benutten om vakbondsvrijheid te waarborgen.
Het bericht dat PrisonLaw breekt met Buitenlandse Zaken |
|
Martijn van Helvert (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «PrisonLaw breekt met Buitenlandse Zaken»?1
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 8 oktober 2018 (Kamerstuk 30 010, nr. 40) en mijn brief van 17 oktober 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 411) met antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Nispen.
Stichting PrisonLAW is één van drie organisaties die subsidie ontvangen op basis van het subsidiekader «Gedetineerdenbegeleiding buitenland 2017–2019» (Staatscourant 11 augustus 2016, Nr. 42301). Het huidige subsidieplafond geldt voor de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2019. Medio dit jaar heeft Stichting PrisonLAW aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken meegedeeld dat de stichting had besloten de subsidierelatie vroegtijdig per 1 juli 2019, oftewel zes maanden voor het verstrijken van de driejarige subsidieperiode, te beëindigen. Sinds het besluit van Stichting PrisonLAW zijn de stichting en het ministerie in constructief overleg over de modaliteiten van de beëindiging en de overdracht van de activiteiten naar een andere tijdelijke partij. Het ministerie herkent zich niet in het beeld dat recentelijk in onder meer de media is geschetst. Het ministerie werkt sinds 2012 op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland met Stichting PrisonLAW samen. Binnen de algemene subsidieregels en de voorwaarden van de subsidiebeschikking kunnen alle subsidieontvangers op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland, zo ook Stichting PrisonLAW, zelfstandig en onafhankelijk opereren. Voor de gesubsidieerde activiteiten op het terrein van Gedetineerdenbegeleiding buitenland 2017–2019 geldt onder meer het hogergenoemde daarvoor vastgestelde subsidiekader.
Het ministerie werkt thans aan een tijdelijke oplossing voor juridisch advies aan Nederlandse gedetineerden tot en met 31 december 2019. Medio 2019 zal het ministerie een regulier nieuw subsidiekader op het terrein van gedetineerdenbegeleiding buitenland publiceren en openstellen waarvan de meerjarige subsidieperiode start op 1 januari 2020.
Klopt het dat de organisatie PrisonLaw niet langer subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wenst te ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u het gegeven dat de organisatie PrisonLaw niet langer subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wenst te ontvangen, omdat de organisatie onvoldoende vertrouwen heeft in de relatie met het ministerie om juridische bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland onafhankelijk te kunnen verlenen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom u zich niet in het door PrisonLaw geschetste beeld herkent?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat u, sinds het verzoek van PrisonLaw van mei 2018, in oktober nog steeds overleg met PrisonLaw voert over de modaliteiten van een vroegtijdige beëindiging? Klopt het dat de subsidierelatie met PrisonLaw formeel nog tot 31 december 2018 loopt? Zo ja, wat is de inhoud van deze gesprekken en wat is uw insteek om met PrisonLaw op uit te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de directe gevolgen van het besluit van PrisonLaw om niet langer subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te ontvangen voor gedetineerden in het buitenland?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze bent u bereid de dienstverlening die door PrisonLaw wordt afgebouwd, op te vangen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u de constatering van PrisonLaw dat de consulaire bijstand van de overheid aan gedetineerden in het buitenland regelmatig tekortschiet? Kunt u in uw antwoord de bevindingen betrekken van de Algemene Rekenkamer in de Resultaten Verantwoordingsonderzoek 2017 voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin kritiek wordt geuit op het dalende aantal bezoeken aan gedetineerden en waarin knelpunten in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) worden aangegeven?3
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken herkent het beeld dat door Prisonlaw wordt geschetst niet. Met de invoering van meer maatwerk in de gedetineerdenbegeleiding in 2015 werd een onderscheid geïntroduceerd in zorglanden en niet-zorglanden. Vanaf 2015 geldt een basispakket voor gedetineerden in de niet-zorglanden en een aanvullend maatwerkpakket in de zorglanden.
Met de invoering van meer maatwerk per 2015 ging de norm voor de bezoekfrequentie voor medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in de niet-zorglanden van minimaal twee bezoeken per jaar naar één keer per detentie; in de zorglanden ging de norm van minimaal twee keer per jaar naar een indiicatieve norm van maximaal vier keer per jaar.
Onder meer door de verlaagde norm voor bezoeken in de niet-zorglanden (in deze landen bevindt zich de grote meerderheid van de Nederlandse gedetineerden) is het totaal aantal bezoeken in bijvoorbeeld 2017 lager dan in 2014. Daarnaast is er sinds 2014 sprake van een wereldwijd afnemend totaal aantal Nederlandse gedetineerden. Minder gedetineerden leiden tot minder bezoeken. Wel is het bezoekaantal aan gedetineerden in de zorglanden ongeveer constant gebleven.
Uit de ontwikkeling van het aantal bezoeken kan niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is van minder zorg voor gedetineerden. Het Ministerie van Buitenlandse zaken beoogt met name gedetineerden in zorglanden passende begeleiding te bieden. Passende begeleiding betekent niet per definitie meer bezoeken. De gedetineerdenbegeleiding bestaat uit verschillende onderdelen. Het afleggen van bezoeken is één onderdeel van het pakket aan consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland.
Het maatwerk in de gedetineerdenbegeleiding kan inhouden dat focus wordt gelegd op de andere elementen van de gedetineerdenbegeleiding dan bezoeken. Andere elementen van gedetineerdenbegeleiding zijn onder meer:
Voor de aspecten van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (Wets) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wets) in de gedetineerdenbegeleiding verwijs ik naar mijn onderstaande antwoord op vraag 19.
Welke verzoeken zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan PrisonLaw gedaan waar de organisatie vanwege de vertrouwensrelatie met de cliënt en/of de geheimhoudingsplicht niet aan kon voldoen?
Het ministerie is niet bekend met dergelijke verzoeken. Wel heeft het ministerie in voorkomend geval de vraag gesteld of publiciteit op een bepaald moment opportuun was tijdens stille diplomatie die het ministerie ten behoeve van de zaak van de gedetineerde ondernam. Ook heeft het ministerie gereageerd op in de pers gemelde feitelijke onjuistheden.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken PrisonLaw onder druk heeft gezet kritische publicitaire uitingen te rectificeren door te verwijzen naar de subsidierelatie? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe verklaart u de in het nieuwsbericht getoonde citaten uit e-mails en appberichten van ambtenaren van Buitenlandse Zaken aan PrisonLaw?
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 8 oktober 2018 (30 010, Nr 40. en mijn brief van 17 oktober 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 411) met antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Nispen.
In algemene zin behoudt het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich steeds het recht voor om te reageren op feitelijke onjuistheden in berichtgeving op beleidsterreinen van het ministerie. Aldus kan het voorkomen dat het ministerie iemand attendeert op feitelijke onjuistheden, aangeeft hoe de feiten volgens het ministerie werkelijk zijn en iemand verzoekt de berichtgeving aan te passen. Ten aanzien van het laatste benadruk ik dat het steeds gaat om een verzoek. Hetzelfde geldt voor het vragen van aandacht van en in de media. In individuele consulaire zaken werkt het ministerie grotendeels bewust achter de schermen. Zo kan het gebeuren dat het ministerie in voorkomende gevallen in overweging geeft op bepaalde momenten, in het belang van de individuele zaak en de gemeenschappelijke doelstelling daarin, bijvoorbeeld tijdens de inzet van stille diplomatie, publicitaire stilte in acht te nemen. Hierover is met PrisonLaw regelmatig gecommuniceerd. Dat overleg had nimmer de intentie en het doel de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van Stichting PrisonLAW te beperken of daar op enigerlei wijze aan af te doen. De uiteindelijke afweging en beslissing ten aanzien van de timing en de opportuniteit van publiciteit zijn steeds aan de direct betrokken partijen.
Hoe is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken met PrisonLaw gecommuniceerd na de vrijlating van Romano van der Dussen in 2016?
Over individuele zaken wordt hoofdzakelijk schriftelijk gecommuniceerd (brief en email). Aanvullend vindt soms mondeling overleg plaats (telefonisch of in persoon). Dit was ook het geval in de zaak van dhr. R.v.d.D.
Kunt u de gang van zaken rondom de verdwijning van 450 dollar verklaren die de in de Verenigde Staten gedetineerde heer Singh van zijn zus zou hebben ontvangen maar is achtergehouden door een medewerker van het consulaat? Kunt u het interne onderzoek dat hiernaar is uitgevoerd aan de Kamer doen toekomen? Op welke wijze heeft de heer Singh tegen de uitkomsten bezwaar kunnen maken?
Zoals ik uw Kamer met mijn brief van 8 oktober 2018 (Kamerstuk 30 010, nr. 40) meedeelde, is uw Kamer op een eerder moment vertrouwelijk geïnformeerd over het integriteitsonderzoek dat is uitgevoerd naar aanleiding van de klacht van de heer J.S. De klacht betrof gedragingen van personen. Vanwege de wettelijke eisen die worden gesteld aan persoonsgegevensbescherming zijn het onderzoek en de afhandeling van de klacht vertrouwelijk. Naast uw Kamer zijn dhr. J.S. en Stichting PrisonLAW als direct betrokkenen over het onderzoek geïnformeerd.
Kunt u de consulaire bijstand aan de heer Singh concretiseren? Hoe vaak is de heer Singh bezocht door medewerkers van de Nederlandse overheid, respectievelijk voor en na 2006?
Met de brief van 31 maart 2016 (Kamerstuk 30 010, nr. 27) deed mijn voorganger uw Kamer een uitvoerig chronologisch overzicht toekomen van de consulaire bijstand aan de heer J.S., waarin ook de bezoeken aan de heer J.S. in de penitentiaire inrichting staan opgenomen. Voor de andere elementen van gedetineerdenbegeleiding, naast bezoeken, verwijs ik u naar mijn bovenstaande antwoord op vraag 8. Dhr. J.S. heeft meerdere van deze elementen van gedetineerdenbegeleiding ontvangen.
Wat bedoelt u met uw antwoord op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u stelde dat consulaire bijstand «niet enkel [bestaat] uit bezoeken aan de gedetineerde, maar omvat ook andere elementen»? Welke «andere elementen» van consulaire bijstand heeft de heer Singh specifiek ontvangen?
Zie antwoord vraag 13.
Wat bedoelt u met uw antwoord op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u stelde dat «de bezoekfrequentie aan de heer J.S. in de afgelopen 33 jaar niet altijd constant is geweest»? Kunt u «niet constant» in deze concretiseren?
Beleidsherzieningen door de jaren heen hebben geleid tot aanpassingen van de norm voor het aantal bezoeken per jaar aan gedetineerden. Deze beleidswijzigingen hebben er toe geleid dat de bezoekfrequentie aan dhr. J.S. niet constant is geweest. Zo gold een periode dat gedetineerden werden bezocht al naar gelang de noodzaak of behoefte daaraan bestond. In de periode 2006–2014 gold een minimum bezoeknorm per gedetineerde van twee bezoeken per jaar. De recentste wijziging in de bezoeknorm dateert van 1 januari 2015. Voor de Verenigde Staten geldt sinds 1 januari 2015 een bezoeknorm van indicatief maximaal vier bezoeken per jaar. Hoe dit concreet uitwerkte voor dhr. J.S. en wanneer betrokkene niet is bezocht, valt af te leiden uit het chronologisch overzicht van alle bezoeken aan de heer J.S. in de penitentiaire inrichting, waaraan ik heb gerefereerd in mijn antwoord op vraag 13.
Wat is precies het gevolg van de beleidswijzigingen in consulaire bijstand geweest voor de bijstand aan de heer Singh?
Zie antwoord vraag 15.
Hoe rijmt u uw antwoord op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u stelde dat wanneer de heer Singh en PrisonLaw van mening zijn dat het dienstig kan zijn dat, wanneer nieuwe verzoeken (parole en herziening) voorliggen, deze verzoeken weer ondersteund worden door Buitenlandse Zaken, met het feit dat PrisonLaw de banden met Buitenlandse Zaken nu verbreekt? Hoeveel verzoeken tot ondersteuning heeft PrisonLaw gedaan en hoe heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken daarop gereageerd?
De subsidieverlening door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan organisaties die actief zijn op het gebied van gedetineerdenbegeleiding buitenland staat los van de mogelijkheid en bereidheid van het ministerie om in individuele gevallen op humanitaire gronden steun uit te spreken voor gratie en andere verzoeken. Het ministerie heeft onder meer de parole verzoeken van dhr. J.S. in 2015 en 2018 ondersteund.
Kunt u uw antwoord herinneren op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u schreef dat het in 2000 voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid «niet in de rede» lag om kennis te hebben van het bestaan van een vertrouwensrapport? Waarom lag dat destijds niet in de rede?
In 2000 speelde het Ministerie van Justitie en Veiligheid geen rol in de individuele gedetineerdenbegeleiding van dhr. J.S. zoals die werd uitgevoerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Kunt u uw antwoord herinneren op Kamervragen van 21 juli 2017 (2017Z10547), waarin u schreef dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken wat betreft WOTS-verzoeken een faciliterende rol vervult gelegen op het terrein van informatievoorziening aan gedetineerden, en in die hoedanigheid de heer Singh «een brochure toestuurde over de WOTS»? Acht u dat adequate en afdoende informatievoorziening aan gedetineerden in het buitenland?
In Nederland valt strafoverdracht onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Rechtsbescherming. Op grond van de Wots moet een Nederlandse gedetineerde in het buitenland zelf een verzoek indienen voor strafoverdracht. De gedetineerde moet dat doen bij de autoriteit of instantie die daarover gaat in het land van strafoplegging. De gevangenis en de advocaat van de gedetineerde kunnen daarbij helpen. Zo kunnen de gevangenis en de lokale advocaat aan de gedetineerde informatie geven over de voorwaarden van een strafoverdracht en over de vraag hoe de aanvraag in het land van strafoplegging moet worden ingediend. Als de buitenlandse autoriteiten van het land van strafoplegging geen bezwaar hebben tegen de strafoverdracht, wordt Nederland gevraagd het vonnis over te nemen. In dat geval sturen de buitenlandse autoriteiten hun verzoek naar de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen die namens de Minister van Rechtsbescherming verzoeken tot strafoverdracht behandelt.
Gelet op bovenstaande heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij de uitvoering van de Wots slechts een faciliterende rol, en dan vooral bij de informatievoorziening aan gedetineerden. Omdat het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet kan en mag treden in de beoordeling van individuele verzoeken tot strafoverdracht is het staand beleid om te volstaan met alleen het verschaffen van informatie over de Wots aan gedetineerden in de vorm van de Wots-brochure van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Met een inkleuring van de informatie naar het betreffende individuele geval zou het Ministerie van Buitenlandse Zaken het risico lopen bij de gedetineerden een onjuiste verwachting te wekken; het zijn immers andere instanties die op het verzoek beslissen.
Hoe vorderen de gesprekken tussen uw ministerie en het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de knelpunten in de WETS en de WOTS aan te pakken?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 19 behoort de uitvoering van de Wots tot het domein van mijn ambtgenoot van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Dit geldt evenzeer zo voor de Wets. Vanuit mijn eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheid voor de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland bevorder ik vanzelfsprekend een zo goed mogelijke oplossing van eventuele problematiek bij de praktische uitvoering van Wets en Wots, zoals het optimaliseren van de aanvraagprocedure voor strafoverdracht. Concreet bespreken het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Buitenlandse Zaken op welke wijze Nederlandse gedetineerden in een zo vroeg mogelijke fase kunnen worden geïnformeerd over de Wets en Wots.
Het bericht dat cyberoorlog zich ook op zee afspeelt |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat cyberoorlog zich ook op zee afspeelt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de NAVO heeft aangeven dat «recent een toename is van «inmenging» in het GPS-signaal en andere onderdelen in het elektromagnetische spectrum?» Zo nee, waarom niet?
Elektronische oorlogsvoering, waarbij signalen in het elektromagnetisch spectrum worden gebruikt om informatie te verkrijgen over wapensystemen en om signalen van tegenstanders te verstoren, wordt al sinds lange tijd toegepast. Door technologische ontwikkelingen nemen de mogelijkheden toe. De Nederlandse marine heeft te maken met «jamming» en «spoofing» van telecommunicatie en met GPS-verstoring. Hierover wordt gerapporteerd aan de MIVD of de NAVO. Over de precieze aard van deze activiteiten kan ik, net als de NAVO, geen gedetailleerde mededelingen doen, omwille van de vertrouwelijkheid en het inzicht dat dat zou geven in de capaciteiten van de krijgsmacht.
Kunt u aangeven of de Nederlandse marine te maken heeft gehad met «jamming» of «spoofing»? Zo nee, is het bekend dat andere NAVO-bond genoten hier last van hebben gehad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze gevallen met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de staat is van de cyberbeveiliging van de marine en de marineschepen? Zo nee, waarom niet?
De gehele defensieorganisatie moet zijn voorbereid op cyberdreigingen en zich hiertegen kunnen beschermen. Dit behelst onder andere het monitoren en het analyseren van dataverkeer, het onderkennen van digitale aanvallen en de reactie hierop. Defensie moet daartoe bekend zijn met de mogelijke dreigingen in het digitale domein en de kwetsbaarheden van haar eigen netwerken en systemen. Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik hierop niet specifieker ingaan.
Deelt u de mening dat alleen de NAVO, en niet de Europese Unie, ook op zee zorgt voor vrede en veiligheid? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft een belangrijke rol in het bewaren en bevorderen van vrede en veiligheid op het Europese continent. Dit geldt evenzeer op zee. Zo is de EU actief op de Middellandse Zee in het terugdringen van mensensmokkel en de uitvoering van het wapenembargo richting Libië. Ook draagt de Europese Unie bij aan het waarborgen van vrije wereldhandel middels de anti-piraterijmissie voor de kust van Somalië
Misstanden in het Europese wegtransport |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Vrachtwagens in de race naar beneden»?1
Ja.
Bestaat er een verschil in het aanvragen van chauffeursattesten in Europese landen? Klopt het dat chauffeursattesten in bepaalde Europese landen zeer eenvoudig te verkrijgen zijn? Zo ja, zijn de verzwaarde eisen voor het Nederlandse chauffeursattest in vergelijking met andere Europese landen nadelig voor Nederlandse vrachtwagenchauffeurs?
De voorwaarden voor de afgifte van een bestuurdersattest zijn nader neergelegd in artikel 5 van verordening 1072/2009 van de Europese wet- en regelgeving, waaraan alle lidstaten zich dienen te houden. In Nederland is er daarnaast een nadere bepaling opgenomen in de Wet Wegvervoer Goederen en de Wegenverkeerswet. Nederland stelt onder meer als eis dat de niet-EU-chauffeur in het bezit moet zijn van een geldig Nederlands of EU-rijbewijs C, voorzien van de code vakbekwaamheid (code 95). Ik ben niet bekend met de aanvraagprocedure in andere landen. Er is, voor zover ik heb kunnen nagaan, geen vergelijkend onderzoek gedaan naar de eisen die in de verschillende lidstaten worden gesteld aan aanvragen van attesten. Ik heb dan ook geen inzicht of bestuurdersattesten in bepaalde Europese landen eenvoudiger te verkrijgen zijn.
Als er al zwaardere eisen zouden gelden voor het verkrijgen van een bestuurdersattest in Nederland is dit niet nadelig voor de Nederlandse vrachtwagenchauffeur. Een Nederlandse chauffeur heeft namelijk geen bestuurdersattest nodig; het bestuurdersattest geldt alleen voor niet-EU-chauffeurs in dienst van een in een lidstaat gevestigde onderneming.
Is het correct dat er een «explosie» van aanvragen in Polen voor chauffeursattesten is? Klopt het dat de Poolse weginstantie (GITD) slechts twintig procent van de chauffeursattesten kan controleren? Bent u niet bevreesd dat door het gebrek aan controle er levensgevaarlijke situaties kunnen ontstaan, ook op de Nederlandse wegen, doordat niet-gekwalificeerde vrachtwagenchauffeurs op de Nederlandse wegen rijden?
Op basis van informele contacten tussen de NIWO en GITD rijst een soortgelijk beeld. Dit zal nog formeel worden bevestigd. Bij de afgifte van het bestuurdersattest dient door de bevoegde autoriteiten te worden gecontroleerd of voldaan is aan de Europese verplichtingen ten aanzien van vakbekwaamheid van beroepschauffeurs. In Nederland is die taak belegd bij de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie. Onvoldoende controle bij de afgifte draagt het risico in zich dat voor niet-gekwalificeerde chauffeurs een attest wordt verstrekt. Indien deze chauffeurs worden ingezet voor internationaal vervoer kan dit in potentie negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid opleveren. Overigens is er in Nederland geen sprake van een significante stijging van het aantal aangevraagde attesten.
Heeft u zicht op het aantal chauffeurs van buiten de Europese Unie op de Nederlandse wegen, zoals onder meer Moldaven, Wit-Russen, Oekraïners en Filipijnen? Hoeveel Nederlandse transportfirma’s hebben een dochteronderneming in Oost-Europa, waarmee zij de Nederlandse wet- en regelgeving kunnen omzeilen? Hoe beoordeelt u de zeer slechte leefomstandigheden van deze vrachtwagenchauffeurs, maar ook die vanuit Midden- en Oost-Europa, die onder contract staan van onder andere Nederlandse transportfirma’s?
Ik heb geen zicht op het aantal chauffeurs van buiten de Europese Unie dat gebruik maakt van de Nederlandse wegen. Houders van een bestuurdersattest kunnen zich net zo vrij door de Europese Unie bewegen als hun collega’s uit EU-landen. Gegevens over buitenlandse vrachtwagens in Nederland zijn wel voorhanden; deze bieden echter geen beeld van de nationaliteit van de chauffeur.
Er zijn geen CBS-cijfers over het aantal Nederlandse transportbedrijven met een dochteronderneming in het buitenland. TLN schat dat circa 100 Nederlandse transportbedrijven een vestiging in Oost-Europa hebben.
Ik ben van mening dat chauffeurs, ongeacht hun land van herkomst, onder fatsoenlijke omstandigheden moeten kunnen werken. Het uitgangspunt voor Nederland is daarbij in principe gelijk loon voor gelijk werk.
Hoe vaak heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) al opgetreden tegen de slechte leefomstandigheden? Hoe vaak vinden er controles plaats op overnachten in vrachtwagens en hoeveel boetes of waarschuwingen zijn er uitgedeeld? Vindt u het bovendien ook onwenselijk dat de Europese regels rond rij- en rusttijden en tachograaffraude massaal worden overtreden? Wat gaat u doen om de pakkans op nationaal en Europees niveau te verhogen?
Vanaf februari 2018 heeft de ILT in totaal 724 chauffeurs gecontroleerd en 165 boeterapporten opgesteld, omdat chauffeurs hun verplichte normale wekelijkse rust in de vrachtauto hebben doorgebracht.
Het overtreden van de Europese regels rond rij- en rusttijden en fraude met tachografen kan de veiligheid, gezondheid en het welzijn van chauffeurs én de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar brengen. Dit is onwenselijk en ernstig, daarom treedt de overheid hiertegen op. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) werken nauw samen bij wegcontroles (objectinspecties) en bedrijfscontroles (administratie inspecties) om eerlijk, gezond en veilig werk in de Transportsector te bevorderen. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever en de chauffeur om te voldoen aan wet- en regelgeving van de rij- en rusttijden en het juist gebruik van de rijtijdenkaart en tachograaf.
Met omringende landen wordt over zowel het boetebeleid als de handhavingspraktijk afgestemd, met als doel de hoogte van de boete en de pakkans in lijn te brengen. De handhaving van de rij- en rusttijden is een van de onderwerpen waarover Nederland regelmatig in overleg is met andere lidstaten, waaronder Duitsland en België. Dit onderwerp wordt besproken in Euro Control Route (ECR) en in de Confederation of Organisations in Road Transport Enforcement (CORTE). Nederland werkt binnen EU-verband actief mee aan regelgeving rondom de tachograaf, onder andere gericht op het verminderen van de fraudegevoeligheid ervan.
In hoeverre zijn autofabrikanten en de voedings- en retailsector, als grootverbruikers van het internationale wegvervoer, verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van vrachtwagenchauffeurs? Deelt u de mening dat deze bedrijven medeverantwoordelijk zijn op grond van de Wet ketenaansprakelijkheid en de Wet aanpak schijnconstructies voor uitbuiting en onderbetaling van vrachtwagenchauffeurs? Zo ja, in hoeverre zult u deze bedrijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid en zo nodig handhaven?
In het kader van de civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid zoals opgenomen in de Wet aanpak Schijnconstructies, zijn in beginsel alle schakels die betrokken zijn binnen een keten, aansprakelijk te stellen voor de voldoening van het loon. Per 1 januari 2017 geldt de ketenaansprakelijkheid voor loon ook voor vervoersovereenkomsten betreffende goederenvervoer over de weg. Hier wordt geregeld dat een werknemer die werkzaam is in de sector goederenvervoer over de weg niet alleen zijn directe werkgever kan aanspreken voor de voldoening van het loon, maar ook diens directe opdrachtgever en hogere schakels in de keten. Uiteindelijk kan de hoofdopdrachtgever worden aangesproken. Het gaat om een civielrechtelijke aansprakelijkheid, wat wil zeggen dat een werknemer zelf zijn loon moet opeisen. De ILT en de Inspectie SZW hebben hierin geen toezichthoudende rol. Overigens zal de goede opdrachtgever de kans op succesvolle loonvorderingen aanzienlijk kunnen verkleinen door bijvoorbeeld zelf waarborgen in te bouwen door middel van afspraken met de opdrachtnemers over de naleving van arbeidsvoorwaarden. Ook achteraf, bij geconstateerde misstanden, kan de opdrachtgever navraag doen bij de werkgever van de chauffeur, controle uitvoeren en eventueel bemiddelen. Op deze wijze zou hij niet alleen kunnen bijdragen aan betere arbeidsvoorwaarden op het gebied van beloning, maar ook op andere gebieden.
Hoe staat het met de uitvoering van de moties van Gijs van Dijk en Jasper van Dijk om gelijk loon voor gelijk werk te bewerkstelligen en oneerlijke concurrentie in Europa tussen vrachtwagenchauffeurs tegen te gaan en de transportsector ook onder de detacheringsrichtlijn (96/71/EG) te laten vallen?2 3 Ziet u ook het grote risico dat de oneerlijke concurrentie voor Nederlandse vrachtwagenchauffeurs blijft bestaan zolang er geen goede regeling is en er bovendien veel buitenlandse vrachtwagenchauffeurs in slechte arbeidsomstandigheden aan het werk moeten blijven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is volop bezig met deze problematiek: op dit moment is in Europa het Mobility Package onderwerp van bespreking. Met dit pakket wordt onder andere beoogd te verhelderen welke regels op vrachtwagenchauffeurs van toepassing zijn. Uitgangspunt voor Nederland is daarbij in principe gelijk loon voor gelijk werk, ook bij de toepassing van de Detacheringsrichtlijn op het wegtransport. Belangrijk is daarbij dat enerzijds de sociale bescherming van chauffeurs wordt bevorderd, en dat anderzijds het bedrijfsleven niet wordt geconfronteerd met onnodige administratieve lasten. Daarnaast zet Nederland in op een gelijk speelveld voor Nederlandse chauffeurs en bedrijven en is de handhaafbaarheid van de regels een belangrijk aandachtspunt.
Hoe beoordeelt u het enorme verschil in minimumloon tussen Nederlandse chauffeurs en vrachtwagenchauffeurs uit Midden- en Oost-Europa? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat zij voor 250 tot 300 euro per maand in Nederland rondrijden? Vindt u het acceptabel dat belastingvrije dagpremies, dus zonder sociaal vangnet, worden misbruikt om vrachtwagenchauffeurs uit Midden- en Oost-Europa een iets hoger inkomen te geven? Vreest u niet dat Nederlandse vrachtwagenchauffeurs hierdoor volledig uit de markt worden geprijsd? Bent u bereid om dit enorme verschil in salaris op Europees niveau aan te kaarten en op te lossen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de eenvoudigste oplossing voor de grootschalige problemen van rampzalige leefomstandigheden en de zeer slechte arbeidsvoorwaarden bestaat uit het toepassen van de nationale arbeids- en loonvoorwaarden van de plaats waar de chauffeurs werkelijk hun transportopdrachten uitvoeren? Zo nee, waarom kan een vrachtwagenchauffeur van buiten de Europese Unie dan wel in Polen onder contract staan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid deze vragen een voor een en voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat te beantwoorden?
Het streven is deze vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden, zo mogelijk voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat.