Het bericht ‘Douane laat controles risicovluchten schieten door hoge werkdruk’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Douane laat controles risicovluchten schieten door hoge werkdruk»?1
Ja
Klopt het bericht dat uit onderzoek blijkt dat douaniers op Schiphol een te hoge mate van werkdruk ervaren? Zo ja, welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag?
Het bericht klopt dat uit onderzoek blijkt dat er op Schiphol douaniers zijn die hoge werkdruk ervaren. Zoals ik in de 22e halfjaarrapportage Belastingdienst heb aangegeven, heeft de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) in februari 2018 een werkdrukenquête uitgezet bij de medewerkers van Douane Schiphol. De resultaten zijn in maart 2018 gepresenteerd. De conclusie van de FNV is dat de werkdruk bij Douane Schiphol hoger is dan gemiddeld in Nederland.
De Belastingdienst, waartoe de Douane behoort, voert periodiek tevredenheidsonderzoeken onder de medewerkers uit. In 2017 heeft een dergelijk onderzoek plaatsgevonden onder andere onder medewerkers van Douane Schiphol Passagiers en Douane Schiphol Cargo. De uitkomsten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek bij Douane Schiphol Cargo laten weliswaar op kantoorniveau geen bijzondere score zien voor zowel werkdruk als herstelbehoefte, maar wel verschil tussen de verschillende teams. De uitkomsten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek bij Douane Schiphol Passagiers zijn niet in een algemeen rapport opgenomen omdat te weinig medewerkers mee hebben gedaan aan het onderzoek.
De Douane herkent dat in de processen met roosterdiensten sprake is van een hoge gepercipieerde werkdruk. De medewerkers kunnen werkdruk(te) ervaren door de gemaakte keuzes in de handhaving, het niet kunnen uitvoeren van geplande activiteiten en onderbezetting waardoor medewerkers het gevoel kunnen hebben met minder mensen hetzelfde werk te moeten doen, en waarbij het werken in een rooster op een werkplek zoals Schiphol, waar 24 uur 7 dagen in de week gewerkt wordt, een grote impact heeft op medewerkers.
De uitkomst van het medewerkerstevredenheidsonderzoek van de Belastingdienst uit 2017 en het werkdrukonderzoek van de FNV zijn belangrijke signalen voor de Douane over de hoogte van de werkdruk zoals die wordt beleefd door medewerkers van Douane Schiphol Passagiers en Douane Schiphol Cargo.
Voordat het onderzoek van de FNV bekend werd, had de Douane al diverse maatregelen in gang gezet. Daarmee geeft de Douane ook invulling aan de aanbevelingen van de FNV. Het gaat daarbij onder andere om het opstellen van nieuwe roosters door de leiding in overleg met medewerkers en medezeggenschap, versterking van de communicatie over keuzes en wat de medewerkers bezig houdt en instroom van nieuwe medewerkers om op formatieve sterkte te komen.
Kunt u aangeven wanneer de benoemde documenten in het artikel door het Ministerie van Financiën zijn geschreven? Wanneer heeft het Wob-verzoek plaatsgevonden en wanneer zijn de gevraagde documenten verstrekt?
Het WOB verzoek is op 29 juni 2018 ontvangen en is in overleg met de indiener opgeschort op 18 juli 2018 in verband met het behandelen van het verzoek als persvraag. Op 22 augustus 2018 is het WOB-verzoek weer hervat. Het WOB-verzoek is op 24 december 2018 beantwoord. Verder verwijs ik u naar het besluit en de bijlage zoals gepubliceerd op 24 december 2018 op rijksoverheid.nl, waarbij een inventarislijst van de verstrekte documenten inclusief datum is opgenomen.
Kunt u aangeven wat er bedoeld wordt met «er geregeld onvoorziene pieken in het werkaanbod ontstaan waardoor er soms moet worden gekozen om controles niet te doen»? Welke onvoorziene pieken worden hier bedoeld, hoe vaak en wanneer hebben deze het afgelopen jaar plaatsgevonden, hoeveel controles zijn er niet uitgevoerd en hoeveel controles zijn er ten dele uitgevoerd vanwege deze onvoorziene pieken in het werkaanbod (graag een overzicht per maand van het afgelopen jaar)?
Het proces op Schiphol wordt gekarakteriseerd door een hoge mate van dynamiek; vluchten van en naar bestemmingen over de hele wereld komen aan op en vertrekken vanaf Schiphol en kennen onverwachte en onvoorspelbare wijzingen in aankomst- en vertrektijden van vliegtuigen (volatiliteit). Daardoor ontstaan pieken in het werkaanbod die vaak niet te voorzien zijn. Het komt voor dat er gekozen moet worden om (gedeeltes van) geplande controles op basis van risicoafweging op dat moment niet te doen. Bij het maken van dergelijke keuzes geldt het uitgangspunt dat de grootste risico’s de meeste handhavingsaandacht krijgen; de Douane werkt immers risicogericht. Zo wordt bijvoorbeeld een geplande controle-interventie op een vlucht uit een lager risico land niet uitgevoerd om op dat moment capaciteit vrij te spelen voor vluchten met een hoger risico waarvan de aankomsttijd is gewijzigd. Deze dagelijkse dynamiek op Schiphol staat niet in de weg dat Douane Schiphol Passagiers zijn doelstelling over 2018 heeft gerealiseerd; er zijn in totaal 15.413 vluchten gecontroleerd daar waar de planning uitging van 13.032.
Herkent u zich in het bericht dat er een capaciteitstekort is in het aantal douaniers op Schiphol? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat dit capaciteitstekort zo snel mogelijk moet worden verholpen?
Ik herken mij in het bericht; de bezetting bij Douane Schiphol Passagiers heeft in 2017 een dip gekend en bij Douane Schiphol Cargo is op teamniveau soms sprake van (forse) onder- of overbezetting. Zo hebben de teams fysiek toezicht en aangiftebehandeling te maken gehad met een forse onderbezetting. Over de jaren heen is Douane Schiphol Cargo als geheel vrijwel op sterkte.
De Douane heeft hard gewerkt om de bezetting weer op sterkte krijgen. Op dit moment is de bezetting op het niveau van regiokantoor vrijwel op sterkte. Op teamniveau komt het nog wel voor dat er sprake is van onder- of overbezetting. Uitstroom, instroom en doorstroom van personeel is een continu proces. Ook het ziekteverzuim speelt natuurlijk een rol bij de daadwerkelijke capaciteitsinzet. Om met de bezetting op sterkte te blijven stuurt de Douane voortdurend bij onder andere door werving van nieuw personeel. De werving vindt plaats in tranches voor groepsfuncties en tussentijds voor specifieke individuele functies. Ook bij de beide regiokantoren op Schiphol stromen nieuwe medewerkers in.
Sinds wanneer is duidelijk dat er een capaciteitstekort is bij de Douane en welke acties zijn het afgelopen half jaar ingezet om dit capaciteitstekort op te vangen, los van de extra benodigde capaciteit voor de op handen zijnde brexit?
Zie antwoord vraag 5.
In het artikel wordt gesproken over een vernietigend rapport van de vakbond; wanneer heeft dat onderzoek plaatsgevonden? Kunt u aangeven of u naar aanleiding van dit rapport zelf onderzoek heeft laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen? Zo ja, wanneer heeft dit onderzoek plaatsgevonden en wat waren de uitkomsten hiervan?
In februari 2018 heeft FNV Overheid een werkdrukonderzoek gehouden onder de medewerkers van Douane Schiphol Passagiers en Cargo. De resultaten daarvan zijn in maart 2018 gepresenteerd. In de periodieke medewerkerstevredenheidsonderzoeken van de Belastingdienst, waaronder de Douane valt, wordt werkdruk meegenomen. Het laatste onderzoek was in 2017.
De leiding van Douane vindt het van belang om in het kader van goed werkgeverschap te zorgen voor een verantwoorde werkdruk (niet te weinig werk maar ook niet te veel werk). Een verantwoorde werkdruk draagt bij aan het creëren van een intern veilige omgeving, waar iedere medewerker met plezier zijn of haar werk kan doen. Werkdruk en werkdrukbeleving zijn voor de leiding van de Douane dan ook belangrijke gesprekonderwerpen met de medewerkers.
Voordat het FNV-onderzoek bekend werd, hadden de beide regiokantoren al diverse maatregelen in gang gezet en daarmee wordt ook invulling gegeven aan de aanbevelingen van de FNV. Het gaat daarbij onder andere om het opstellen van nieuwe roosters door de leiding in overleg met medewerkers en medezeggenschap, versterking van de communicatie over keuzes en wat de medewerkers bezig houdt en instroom van nieuwe medewerkers om op formatieve sterkte te komen.
Kunt u in een overzicht weergeven op welke douaneafdelingen op Schiphol welke tekorten aan medewerkers zijn? Kunt u aangeven welke werkzaamheden deze afdelingen uitvoeren en of er bij de uitvoering van deze werkzaamheden taken in het geding zijn gekomen? Zo ja, welke?
Hieronder is een overzicht van formatie en bezetting voor de beide regiokantoren op Schiphol gegeven. Douane Schiphol passagiers is belast met het toezicht op de goederen in het reizigersverkeer. Douane Schiphol Cargo is belast met het toezicht op goederen in de luchtvracht.
548
545
509
520,4
494
442
487
465,9
476
456
616
634,3
493
636,3
531
502,1
532
536,4
519
546
De formatiegeeft het meerjarig te financieren personele kader dat de Douane nodig heeft om haar taken optimaal te kunnen uitvoeren. De formatie wordt periodiek aangepast. Bijvoorbeeld aanpassingen door het invoeren van andere werkwijzen (automatiseren van administratieve processen en de inzet van innovatieve controlemiddelen) en het verschuiven van taken tussen onderdelen van de Douane door herinrichting van de organisatie. Het kan voorkomen dat de bezetting op momenten tijdelijk hoger is dan de formatie omdat de feitelijke verplaatsing van de medewerkers later plaatsvindt. Zo is in de formatie 2016 de overheveling van taken van de regio’s naar een landelijk organisatieonderdeel verwerkt. De bijbehorende verschuiving van de medewerkers is in bovenstaand overzicht terug te zien in de bezetting op 1 januari 2017.
De bezetting geeft het aantal medewerkers van de Douane aan waarmee het werk in de praktijk wordt gedaan. Van onderbezetting is sprake als er minder medewerkers zijn dan de formatie. Onderbezetting betekent dat er wervingsruimte is.
Afgezien van de extra werkzaamheden voor de Brexit, is Douane Schiphol Passagiers, zoals in bovenstaand overzicht is te zien, na een dip in 2017, inmiddels vrijwel op sterkte. Douane Schiphol Cargo is over de jaren heen vrijwel op sterkte. Voor wat betreft verschillen in bezetting tussen teams wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.
Er zijn door Douane Schiphol Passagiers in 2018 in totaal 15.413 vluchten gecontroleerd daar waar de planning uitging van 13.032.
Klopt het bericht dat de 100-procentscontroles van risicovluchten niet altijd uitgevoerd worden? Zo ja, kunt u dit verklaren? Is bij het besluit om niet over te gaan tot 100-procentscontroles een veiligheidsanalyse uitgevoerd? Zo ja, wat was de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft het 100%-regime waarover gesproken wordt in het desbetreffende artikel «Douane laat controles risicovluchten schieten door hoge werkdruk» is de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) beleidsverantwoordelijk en opdrachtgever van de Douane. Doel van dit controleregime is de beheersing van het risico van de smokkel van verdovende middelen op vluchten afkomstig uit de door de Minister van JenV aangewezen herkomsten. Onder het 100%-controleregime vallen intercontinentale vluchten afkomstig uit Curaçao, Aruba, Bonaire, Sint Maarten, Suriname en Venezuela. Het gaat daarbij om 30 tot 35 vluchten per week. Over de invulling van dit controleregime is uw Kamer in het verleden meerdere malen door de Minister van JenV in vertrouwelijke brieven geïnformeerd.
De Douane heeft gedurende het jaar overleg met haar opdrachtgevers over de uit te voeren handhaving en de bijdrage daarvan aan de realisatie van de beleidsdoelstellingen. Zo ook met JenV, onder andere over het 100%-controleregime. De Douane spreekt met JenV over de nakoming van de handhavingsafspraken over 2018. Daarbij wordt door de Douane aangeven dat zij de afspraken over het toepassen van het 100%controleregime op de door JenV aangewezen vluchten is nagekomen. Ook geeft de Douane aan wat de resultaten waren, wat in de handhaving is bevonden en wat de ontwikkelingen waren. Er zijn reeds afspraken gemaakt over de handhaving in 2019. Afgesproken is bijvoorbeeld dat het 100%-controleregime gewoon door gaat in 2019; er wordt dus niet ten koste van dit controleregime geprioriteerd ten behoeve van de Brexit.
Wordt op dit moment op alle vluchten die daarvoor in aanmerking komen gegarandeerd een 100-procentscontrole uitgevoerd? Hoeveel 100-procentscontroles hebben er niet plaatsgevonden? Kunt u aangeven welke risico’s er hierbij zijn geweest voor de nationale veiligheid en de veiligheid van medewerkers?
Met JenV is afgesproken dat het 100%-controleregime in het kader van de drugsbestrijding op de door JenV aangewezen vluchten, ook in 2019 uitgevoerd zal worden. Daarbij is ook afgesproken dat er niet ten koste van het 100%-controleregime wordt geprioriteerd ten behoeve van de Brexit.
Binnen welke termijn worden de 100-procentscontroles weer volledig uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 10.
Op basis van welke informatie maakt de Douane de keuze welke controles en/of werkzaamheden wel en niet worden uitgevoerd? Hoe vaak vindt een «risicobepaling» plaats?
De Douane is verantwoordelijk voor het toezicht op goederen die de buitengrens van de EU overschrijden. De Douane handhaaft risicogericht en kan daarin keuzes maken naar thema, doelgroepen en intensiteit van het toezicht. In overleg met de opdrachtgevers van de Douane wordt risicogericht het handhavingsniveau bepaald voor de handhaving op het nakomen van fiscale en niet-fiscale verplichtingen op de goederenstroom.
De Douane werkt in de actualiteit. Dit betekent dat wanneer risico’s veranderen de Douane de handhaving en planningen daarop aanpast. Voor haar risicoanalyses maakt de Douane gebruik van informatie uit diverse bronnen, zoals de bij de Douane ingediende aangiften, openbare bronnen, en informatie van nationale en internationale handhavingspartners.
Welke gevolgen heeft de onderbezetting bij de douane voor het kunnen screenen van alle mensen die Nederland via Schiphol binnen willen komen? Welke gevolgen heeft dit voor zowel onze veiligheid als de veiligheid van de douaniers zelf? Weet de Douane wel wie er precies ons land binnenkomen? Deelt u de mening dat onze veiligheid niet in het geding mag komen en dat strenge en gedegen controles door de douane noodzakelijk zijn bij het waarborgen hiervan?
De Douane is – ook op Schiphol – verantwoordelijk voor het toezicht op goederen die de buitengrens van de EU overschrijden. De taken van de Douane liggen op het gebied van de afdracht van invoerrechten en belastingen, beschermen van de maatschappij tegen gevaarlijke en ongewenste goederen en het bevorderen van de concurrentiepositie van het bedrijfsleven. Voor wat betreft de bescherming van de maatschappij tegen gevaarlijke en ongewenste goederen, draagt de Douane bij aan de veiligheid. Het handhavingsniveau wordt in overleg met de opdrachtgevers bepaald.
Als met screening wordt bedoeld het toezicht houden op het grensoverschrijdend personenverkeer in het kader van de Vreemdelingenwet, dan heeft de Douane daarin geen taak. Op Schiphol zijn de politietaken – waaronder de uitvoering van de Vreemdelingenwetgeving (paspoortcontroles) – opgedragen aan de Koninklijke Marechaussee. De bezetting van de Douane heeft geen invloed op de veiligheidssituatie op de luchthaven.
Heeft de Douane op andere Nederlandse vliegvelden ook te maken met capaciteitstekorten, een te hoge werkdruk of andere problemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke problemen ervaren de douaneafdelingen op deze vliegvelden? Zijn er naast vliegvelden nog andere douaneafdelingen (bijvoorbeeld havens) die te kampen hebben met capaciteitsproblemen?
Ook binnen douaneregio’s die verantwoordelijk zijn voor het douanetoezicht op andere vliegvelden kan het voorkomen dat er – tijdelijk – sprake is van onder- of overbezetting op teamniveau. Daarbij merk ik op dat alleen op Schiphol vluchten aankomen die onder het 100%controleregime vallen. Landelijk was er op 31 december 2018 (exclusief Brexit) een feitelijke onderbezetting van 60 fte op een formatie van 4.645 fte. Per locatie en functie kunnen er verschillen zijn in over- en onderbezetting. Bezetting is namelijk een dynamisch geheel; er stromen mensen in, uit en door. De landelijke doelstelling van het totaal aantal te controleren vluchten in het in- en uitgaande passagiersverkeer in 2018 is gerealiseerd.
De doelstelling voor 2019 is om de totale bezetting in lijn met de formatie te krijgen. Zoals reeds aan uw Kamer is gemeld, is de verwachting dat eind 2019 alle medewerkers benodigd voor de Brexit-werkzaamheden zijn ingestroomd.
De Douane werft in tranches. In maart 2019 is een volgende wervingsronde voorzien. Er wordt zowel voor de toename van de werkzaamheden ten gevolge van de Brexit geworven als voor overige werkzaamheden, voor zover er sprake is van een onderbezetting. Tussentijds wordt er ook nog geworven voor specifieke individuele functies, zoals de functie van teamleider.
Voor wat betreft de risicogerichte inzet van de medewerkers verwijs ik u naar het antwoord op vraag 12.
Kunt u aangeven of medewerkers nog tegen andere problemen aanlopen in het kader van hun werkzaamheden, zoals bij het gebruik van ICT? Zo ja, welke?
Mij zijn op dit moment geen bijzondere aandachtspunten bekend die in de weg zouden staan aan het uitvoeren van de opgedragen werkzaamheden.
Wat is het percentage ziekteverzuim onder de douaniers op Schiphol over de afgelopen twee jaar (graag per maand weergeven)?
In onderstaande tabel staan de verzuimcijfers voor zowel Douane Schiphol Cargo als Douane Schiphol Passagiers voor de jaren 2017 en 2018 uitgesplitst per maand.
Het management besteedt continu aandacht aan de beheersing van het ziekteverzuim. Douaneregio's met een verzuim boven de 6%, waaronder de beide regiokantoren op Schiphol, hebben een plan van aanpak opgesteld.
Kunt u aangeven wanneer de vragen gesteld in het schriftelijk overleg over het rapport van de Algemene Rekenkamer over de brexit worden beantwoord?2
De vragen over het rapport van de Algemene Rekenkamer over de Brexit zijn uw Kamer op 21 januari 2019 toegezonden.
Kunt u aangeven hoe de hierboven beschreven capaciteitsproblemen in relatie staan tot de grote vraag naar inzet van de Douane bij de op handen zijnde brexit?
Zoals geantwoord bij vraag 14 wordt er geworven voor zowel de toename van de werkzaamheden ten gevolge van de Brexit als voor de overige werkzaamheden daar waar er sprake is van een onderbezetting, bijvoorbeeld als gevolg van medewerkers die met pensioen gaan of een andere baan accepteren. Daarbij is de doelstelling voor 2019 om de totale bezetting in lijn met de formatie te krijgen.
In het geval zittende douaniers solliciteren op een plaats die open is gesteld als gevolg van de Brexit, zal voor de openvallende plek (extern) weer worden geworven.
Medewerkers die zijn ingestroomd in het kader van de Brexit worden samen met ervaren krachten ingezet op de te verrichten werkzaamheden, of die nu voortvloeien uit de Brexit of niet. Dit om een evenwichtige mix van ervaren en nieuwe medewerkers de werkzaamheden te laten uitvoeren.
Uit eerdere rapportages blijkt dat u in aanloop naar de brexit 300 fte heeft aangetrokken om de extra werkzaamheden in verband met de brexit op te vangen; klopt het dat deze nieuw geworven mensen niet ingezet worden voor het huidige capaciteitsprobleem? Zo nee, kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u een overzicht geven van de nieuw geworven mensen voor de uitbreiding rond de brexit-activiteiten en nieuwe geworven mensen voor de reguliere activiteiten? Kunt u aangeven hoeveel mensen er voor beide categorieën nog geworven moeten worden voor 29 maart 2019? Zo nee, waarom niet?
In totaal werft de Douane 928 fte in het kader van de Brexit. De verwachting is dat dit aantal nodig is om de gevolgen van een Brexit no deal op te kunnen vangen. De verwachting is dat op 29 maart 2019 ruim 500 nieuwe medewerkers zijn ingestroomd waarvan ruim 300 opgeleid en inzetbaar. De verwachting is dat eind 2019 de 928 extra douaniers voor de Brexit zullen zijn ingestroomd, waarvan ca. 760 inzetbaar.
Om voor de reguliere werkzaamheden de bezetting op de formatie te krijgen is, tegelijkertijd met de vierde tranche werving Brexit, in het najaar 2018 daarvoor geworven. Het gaat daarbij om 71 groepsfuncties. De instroom op basis van deze werving vindt vanaf 1 maart 2019 plaats.
Op dit moment is de selectie in het kader van de vijfde wervingstranche gaande.
De start van de zesde tranche is voorzien op 7 maart. Het gaat daarbij om vacatures voor de toename van de werkzaamheden in het kader van de Brexit en overige werkzaamheden daar waar er sprake is van onderbezetting, bijvoorbeeld omdat medewerkers met pensioen gaan of een andere baan accepteren. Het precieze aantal van de vacatures voor Brexit- en overige werkzaamheden van deze zesde tranche moet nog worden vastgesteld.
Kunt u aangeven of de nieuw geworven mensen voor de brexit, die inmiddels de opleiding hebben voltooid, op dit moment worden ingezet voor reguliere taken? Zo ja, wat gebeurt er met de reguliere werkzaamheden en capaciteit als zij op 29 maart 2019 worden ingezet voor de extra werkzaamheden met betrekking tot de brexit?
De ruim 300 nieuwe medewerkers worden in maart daadwerkelijk inzetbaar in de werkprocessen.
Kunt u aangeven hoe u de huidige capaciteitsproblemen gaat oplossen?
Zie het antwoord op de vragen 8, 14 en 16.
Op welke manier(en) werft de Douane nieuwe medewerkers? Zit er een verschil tussen het werven van medewerkers voor de reguliere activiteiten en specifiek voor de brexit-activiteiten? Zo ja, welke verschillen? Welk opleidingstraject doorlopen nieuwe douaniers?
De Douane heeft gekozen om de werving op te delen in tranches.
Er is geen verschil in (eisen bij) werving, selectie en opleiding tussen medewerkers die in het kader van de Brexit en medewerkers die voor overige werkzaamheden worden geworven.
Een deel van de nieuwe medewerkers wordt taakgericht opgeleid. Medewerkers krijgen een algemene douanebasis aangeboden en daarna een algemeen taakgericht deel (deels in de praktijk) dat leidt tot inzetbaarheid op één of meerdere taken. Daarna volgt verdieping voor het proces waarin de medewerker tewerkgesteld wordt (vanuit het werken in de praktijk).
Hebben de capaciteitsproblemen invloed gehad op de opleiding van de nieuwe medewerkers die opgeleid worden voor de brexit activiteiten?
De Douane verwacht voldoende docenten te kunnen inzetten voor alle lopende en geplande opleidingen, onder ander doordat aan eigen medewerkers een opleiding didactische vaardigheden is gegeven. Het knelpunt dat door de ARK is benoemd is daarmee verholpen (zie TK 2018–2019, 31 934, nr. 20 Beantwoording TK vragen ARK).
Wilt u de vragen een voor een beantwoorden?
Ja, met uitzondering van vragen en 5 en 6, 10 en 11 alsmede 18 en 19, gezien de inhoudelijke samenhang tussen deze vragen.
De 17-jarige Charly T. die al meer dan 4 maanden in voorarrest in Spanje zit |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Charly (17) moet ook kerst doorbrengen in Spaanse gevangenis»?1
Ja.
Wanneer is Charly gevangen genomen en wanneer is hij voor het eerst bezocht door een vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade?
C. is op 16 augustus 2018 in Spanje gearresteerd. Een consulair medewerker van de Nederlandse ambassade in Madrid heeft C. voor het eerst bezocht op 26 september 2018. Een tweede bezoek vond plaats op 22 november 2018. In november 2018 is C. daarnaast bezocht door een vrijwilliger van Reclassering Nederland. In januari 2019 is C. wederom worden bezocht door een vrijwilliger van Reclassering Nederland. Ook heeft hij recent een bezoek ontvangen van Stichting PrisonLAW.
Klopt het dat hij voldoet aan ten minste twee voorwaarden om als kwetsbaar aangemerkt te worden, namelijk het feit dat hij minderjarig is en dat hij lang in voorarrest zit (en nog niet eens in staat van beschuldiging gesteld is)?2
Kwetsbaarheid kan zijn gelegen in diverse factoren. Leeftijd (minderjarigheid) is zo’n factor. C. verblijft in een Spaanse justitiële jeugdinstelling. Vanwege de minderjarigheid van C. is hij vaker bezocht dan gebruikelijk is op basis van het beleid inzake gedetineerdenbegeleiding bij (volwassen) Nederlandse gedetineerden in een Europees land (t.w. een keer per detentie). De duur van het voorarrest speelt hierbij geen rol.
Worden hij en zijn familie adequaat ondersteund? Zo ja, op welke wijze?
C. ontvangt consulaire bijstand in het kader van gedetineerdenbegeleiding buitenland. De gedetineerdenbegeleiding bestaat uit verschillende onderdelen; bezoeken aan C. zijn een onderdeel daarvan. In het geval van C. heeft de ambassade, naast het bezoekcontact met C. zelf, ook regelmatig contact met de lokale advocaat van C en met verschillende Spaanse autoriteiten, waaronder de jeugdinstelling waar C. verblijft en het openbaar ministerie. Verder informeert het ministerie de door C. aangewezen contactpersoon in Nederland en faciliteert de ambassade het contact tussen het Nederlandse en Spaanse openbaar ministerie over eventuele vervroegde vrijlating.
Heeft u hem en zijn familie actief gewezen op een organisatie als PrisonLaw, die gedetineerden bijstaat? Zo ja, wanneer is dat gebeurd?
Gedetineerden worden conform afspraak met PrisonLAW niet actief op mogelijke bijstand door deze organisatie gewezen. Wel wordt PrisonLAW genoemd in de voor gedetineerden bestemde brochure «Gearresteerd in Spanje». Op het moment dat PrisonLAW eind november 2018 concludeerde dat hun juridische bijstand toegevoegde waarde voor C. zou kunnen hebben, in aanvulling op de bijstand door de Spaanse advocaat, en het ministerie daarover benaderde, heeft het ministerie de contactpersoon van C. onmiddellijk in contact gebracht met PrisonLAW. Bureau Buitenland van Reclassering Nederland, een andere subsidiepartner van het ministerie, is, zoals bij het antwoord op vraag 2 genoemd, ook betrokken bij de begeleiding van C.
Is hij veilig op de locatie in Spanje waar hij als gedetineerde verblijft?
Op basis van de waarneming tijdens bezoeken aan C. in de jeugdinstelling en het contact met de directie van de jeugdinstelling is er geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake zou zijn van een onveilige situatie.
Heeft u overleg met de Spaanse autoriteiten zodat hij ofwel in voorarrest in Nederland kan zitten ofwel via een alternatieve maatregel hier het proces kan afwachten?
De Nederlandse ambassade in Madrid heeft contact met de Spaanse autoriteiten, waaronder de ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie. Ook is er contact met de Spaanse advocaat van C. De ambassade heeft de Spaanse autoriteiten gewezen op de mogelijkheid dat C. – in afwachting van een uitspraak van de rechter – op basis van Kaderbesluit 8293 buiten de jeugdinstelling kan verblijven en naar Nederland kan terugkeren. Het Nederlandse Openbaar Ministerie is bereid hieraan in het geval van C. mee te werken. De betreffende Nederlandse en Spaanse officieren van Justitie staan hierover met elkaar in contact.
Bent u bereid de vragen die in het schriftelijk overleg over gedetineerden in het buitenland (Kamerstuk 30 010, nr. 41) zijn gesteld door de CDA-fractie, een voor een en precies te beantwoorden, aangezien dat in het verslag van dit schriftelijk overleg niet gebeurd is?
Op 31 oktober 2018 ontving ik de vragen uit Schriftelijk Overleg van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over mijn brief van 8 oktober 2018 inzake het verzoek van Stichting PrisonLAW om beëindiging subsidierelatie (Kamerstuk 30 010, nr. 40). Bij brief van 29 november 2018 (Kamerstuk 30 010, nr. 41) zijn de vragen beantwoord. Onder meer omdat er dubbelingen zitten in de vragen van de verschillende fracties en op sommige vragen in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen is geantwoord, is er voor gekozen niet alle vragen separaat te herhalen. Wel is met de brief van 29 november en de eerdere brieven over hetzelfde onderwerp alle relevante en beschikbare informatie over het onderwerp verstrekt.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden (en dan bij vraag 8 ook gewoon de vragen een voor een en niet zoals in het verslag van het schriftelijk overleg is gedaan)?
Deze schriftelijke vragen zijn separaat en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Een malversatie in een Nederlands ontwikkelingsprogramma in Tanzania |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Met welk doel financierde de Nederlandse regering een infrastructuurprogramma in Tanzania?1 Waarom was het ministerie destijds van mening dat dit een (voor Nederland) zinvol project was?
De in de Kamerbrief van 21 december 2018 genoemde malversatie betreft de bouw van decentrale infrastructuur bestaande uit een groot aantal technische installaties op huishoudniveau. Het doel van dit infrastructuurprogramma was de commerciële markt voor deze installaties te ontwikkelen in vijf Afrikaanse landen, en in de eerste fase van het programma in totaal 70.000 installaties te realiseren. Het programma was een prioriteit voor het Ministerie van Buitenlandse zaken door de bijdrage die het leverde aan de beleidsprioriteiten van kabinet Balkenende IV.
Het infrastructuurprogramma werd door de Nederlandse overheid ondersteund met een subsidie aan een internationale fondsmanager (de «subsidieontvanger»). Uitvoering in de Afrikaanse landen vond plaats via nationale programma’s gecoördineerd door nationale organisaties en werd beleidsmatig aangestuurd door nationale adviesraden. In Tanzania contracteerde de subsidieontvanger als nationale coördinerende organisatie een semi-overheidsorganisatie. Werkzaamheden in het veld werden veelal uitgevoerd door ngo’s en kleine aannemers die in bepaalde regio’s van het land werkten.
Het parlement wordt in een bijlage bij het departementale jaarverslag geïnformeerd over bewezen gevallen van malversaties en de daarbij getroffen sancties. De bij deze casus betrokken organisaties staan vermeld in een bijlage bij deze antwoorden die uw Kamer vertrouwelijk wordt toegezonden.2
Welke specifieke infrastructuur had met het desbetreffende bedrag moeten worden aangelegd?
Zie antwoord vraag 1.
Welke derde partij had het project moeten uitvoeren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken pas in 2017 doorhad dat (mogelijk) sprake was van fraude? Is dit niet bijzonder laat aangezien de desbetreffende infrastructuur tussen 2009 en 2013 had moeten worden gebouwd?
De subsidieontvanger meldde de verdenking van de malversatie medio 2017, op basis van aangescherpte programma-monitoring na invoering van een robuust ICT-controlesysteem, waarin alle gerapporteerde installaties vanaf het begin van het programma werden opgenomen (zowel fase 1 als fase 2).
Dit controlesysteem is specifiek ontwikkeld voor het internationale management van fase 2 van het desbetreffende infrastructuurprogramma. In fase 1 – ten tijde van de malversatie – waren de nationale coördinerende organisaties verantwoordelijk voor conventionele verificatie en registratie van de decentrale installaties en was de in fase 2 ingevoerde controle technisch nog niet mogelijk.
De gebruikte verificatiemethode wordt intussen toegepast bij diverse andere infrastructuurprojecten.
Klopt het dat de fraude aan het licht kwam toen in de tweede fase een «geavanceerd controlesysteem» werd ingevoerd? Is dit geavanceerde controlesysteem standaard bij andere projecten? Waarom was dit geavanceerde controlesysteem in Tanzania niet bij aanvang van het project ingevoerd?
Zie antwoord vraag 4.
Is het justitieel onderzoek van de Tanzaniaanse anti-corruptieautoriteit reeds voltooid? Zo ja, wat heeft dit onderzoek opgeleverd?
Nee, het onderzoek van de Tanzaniaanse anti-corruptieautoriteit loopt nog.
Hoe groot is de kans dat het ministerie slaagt in het «verhalen van de schade»?
De internationale en Tanzaniaanse uitvoeringspartners hebben zich allen gecommitteerd aan een actieplan om alle ontbrekende installaties alsnog te realiseren of anders de subsidie terug te betalen. Hierna is de Tanzaniaanse anti-corruptie autoriteit het onderzoek gestart. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat het actieplan niet gaat slagen.
Waarom wordt ervoor gekozen om de ontvanger ertoe te bewegen de infrastructuur alsnog aan te leggen in plaats van het gehele bedrag terug te vorderen? Deelt u de mening dat dit laatste de voorkeur verdient, temeer aangezien Tanzania geen focusland is en bij monde van de president reeds heeft aangegeven niet langer geïnteresseerd te zijn in westerse ontwikkelingshulp?2
De doelstellingen van programma zijn onverminderd relevant voor de doelgroep en passen nog steeds goed in het Nederlandse OS-beleid. Ook de Tanzaniaanse overheid onderschrijft nog steeds de doelen van het project. Door de installaties alsnog te realiseren worden relevante resultaten behaald en wordt de effectiviteit van de gedane investeringen gemaximaliseerd.
Het is niet mogelijk het gehele bedrag terug te vorderen, aangezien een deel van de prestatie wel degelijk geleverd is. Op basis van beoordeling van de uitvoering van het actieplan kan vastgesteld worden welk deel van de schade verhaald dient te worden en daarmee bepaald worden welk deel van het subsidiebedrag teruggevorderd dient te worden.
Kunt u toelichten waarom de Kamer pas op 21 december 2018, de eerste dag van het kerstreces, is geïnformeerd (Kamerbrief d.d. 21 december 2018, zaaknummer 2018Z24761)? Beschikte het ministerie de afgelopen weken of maanden nog over te weinig informatie om de Kamer van deze bewezen malversatie op de hoogte te stellen? Zo ja, welke informatie ontbrak de voorgaande weken nog?
Ik heb ervoor gekozen uw Kamer te informeren over deze malversatie nadat de forensische audit was afgerond, en liefst ook het justitieel onderzoek. Toen bleek dat dat laatste nog enige tijd op zich zou laten wachten, heb ik ervoor gekozen uw Kamer te informeren op basis van de op dat moment beschikbare informatie.
Heeft het ministerie eerder malversaties in Nederlandse ontwikkelingsprogramma’s in Tanzania ontdekt? Zo ja, wanneer?
Ja, het ministerie heeft in 2013, 2014 en in 2016 malversaties in Nederlandse ontwikkelingsprogramma’s in Tanzania ontdekt. Het parlement is hierover geïnformeerd in een bijlage bij het departementale jaarverslag.
Deze jaarverslagen zijn via onderstaande hyperlinks te vinden op de website van de rijksoverheid:
Heeft het ministerie op dit moment nog projecten lopen in Tanzania? Zo ja, welke?
Nederland heeft geen bilaterale ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s via de ambassade in Tanzania. Wel zijn er centraal gefinancierde thematische programma’s die betrekking hebben op verschillende landen en ook in Tanzania kunnen worden ingezet. Dat betreft onder andere programma’s voor private-sectorontwikkeling, SRGR, klimaatfinanciering en de strategische partnerschappen met het maatschappelijk middenveld. Ook bestaan er regionale programma’s op het gebied van SRGR en veiligheid waarvan een deel terecht komt in Tanzania.
Op het gebied van private-sectorontwikkeling ondersteunt Nederland bijvoorbeeld infrastructuurprojecten. Diverse Nederlandse bedrijven zijn vanwege hun specifieke expertise betrokken bij de ontwikkeling en de uitvoering hiervan. Het betreft o.m. het moderniseren van diagnostische diensten in een groot aantal ziekenhuizen door Philips, het uitbreiden en moderniseren van de regionale luchthaven van Kilimanjaro Airport met betrokkenheid van RHDHV, BAM International en Schiphol, het aanleggen van een ziekenhuis met accent op moeder- en kindzorg op Zanzibar door Enraf Nonius, het verbeteren en uitbreiden van het rurale elektriciteitsnetwerk met betrokkenheid van Zwart Techniek en het vergroten van werkgelegenheid, landbouwkennis en voedselzekerheid met betrokkenheid van East-West Seed en WUR.
Op het gebied van klimaatfinanciering wordt bijvoorbeeld in het programma SUSTAIN samengewerkt met bedrijven om de druk op natuurlijke hulpbronnen in het zuiden van Tanzania te verminderen en wordt via de Wereldbank het investeringskader voor hernieuwbare energie verbeterd.
Klopt het dat de Europese Commissie recent de wenselijkheid van het voortzetten van ontwikkelingsprogramma’s in Tanzania is gaan onderzoeken, zij het om andere redenen?3 Zo ja, heeft dit onderzoek reeds tot een conclusie geleid?
Op 15 november kondigde de EU Hoge Vertegenwoordiger Mogherini aan dat de EU voornemens was de relatie met Tanzania tegen het licht te houden, mede in reactie op zorgwekkende politieke ontwikkelingen in het land 5. Deze strategische herziening omvat zowel de politieke betrekkingen met Tanzania als de ontwikkelingsprogramma's van de EU in Tanzania en is nog gaande. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitkomsten, maar vindt het van belang dat de structurele politieke dialoog met de Tanzaniaanse autoriteiten wordt hervat met aandacht voor alle aspecten van de brede relatie tussen de EU en Tanzania, van de bescherming van de mensenrechten en de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld tot samenwerking op het gebied van veiligheid en investeringen.
Klopt het bovendien dat de Wereldbank, net als de Europese Commissie, (een deel van de) projecten in Tanzania heeft stopgezet?4 Zo ja, kunt u een laatste stand van zaken met betrekking tot de desbetreffende projecten van de Wereldbank in Tanzania geven?
Er zijn geen lopende projecten stopgezet door de Wereldbankgroep («de Bank»), evenmin als door de Europese Commissie. Gezien de recente politieke ontwikkelingen in Tanzania heeft de Bank wel besloten de goedkeuring van twee projecten door de Raad van Bewindvoerders7 aan te houden. Nadat president Magufuli het Tanzaniaanse beleid dat zwangere meisjes niet naar school mogen had herbevestigd, heeft de Bank besloten een onderwijsproject aan te houden. Wegens amendementen van de Tanzaniaanse 2015 Statistics Act heeft de Bank tevens besloten een project ten versterking van het nationale systeem voor statistiek aan te houden.
De Bank zal de situatie in Tanzania nauwgezet blijven volgen en de projecten, eventueel in aangepaste vorm, ter goedkeuring voorleggen aan de Raad van Bewindvoerders indien de Bank het vertrouwen heeft dat er een constructieve beleidsomgeving is.
Het bericht dat de rechter de Belgische overheid heeft opgedragen kinderen uit Syrië terug te halen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Defence for Children hoopt op Nederlandse rechtszaak IS-kinderen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter in België waarin de overheid wordt opgedragen zes Belgische kinderen terug te halen uit Syrië?
Reeds een jaar geleden besliste de Belgische regering dat kinderen jonger dan 10 jaar het recht hebben om terug te keren naar België. Aan dit besluit was nog geen praktische invulling gegeven. Op woensdag 26 december besloot de rechtbank in Brussel in kort geding dat de Belgische staat alle noodzakelijke en mogelijke maatregelen moet nemen om zes kinderen (tussen 0–6 jaar) van ISIS-strijders en de twee daar aanwezige Belgische moeders in staat te stellen vanuit een opvangkamp in Noord-Syrië naar België te reizen. De uitspraak van de rechter betreft geen verplichte repatriëring, maar een inspanningsverplichting. De Belgische staat heeft 40 dagen om in beroep te gaan tegen de uitspraak van de rechter. Op 8 januari heeft het Belgische kernkabinet bevestigd dat België in beroep gaat tegen de beslissing van de kortgedingrechter. Op 11 januari heeft de Belgische Minister van Justitie Geens vervolgens bekend gemaakt dat de Belgische regering de mogelijkheden verkent om samen met internationale organisaties en het Koerdisch bestuur te bezien of de kinderen naar België zouden kunnen terugkeren. Er is volgens Geens geen draagvlak om moeders samen met hun kinderen terug te halen.
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in België en andere EU-lidstaten op de voet. Op dit moment niet gebleken dat andere EU-landen minderjarigen uit Syrië hebben teruggehaald. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Heeft deze uitspraak ook consequenties voor het Nederlandse beleid ten aanzien van het terughalen van Nederlandse kinderen die onder onveilige en slechte omstandigheden vastzitten in Syrië? Zo ja, welke?
De verlening van consulaire bijstand is een nationale bevoegdheid. In het Belgische consulaire wetboek is bepaald dat een Belgisch staatsburger recht heeft op consulaire bijstand wanneer hij in nood verkeert. In tegenstelling tot het Belgische wetboek is in Nederland consulaire bijstand niet in wetgeving verankerd. Hoewel de overheid zich problemen van Nederlanders in het buitenland aantrekt, houdt de overheid beleidsruimte om te bepalen of, en zo ja welke (vorm van) bijstand gegeven wordt. De jaarlijkse beleidsbrief «De Staat van het Consulaire» (Kamerstuk 35 000 V nr. 51) – die voor het eerst op 7 december 2018 verscheen – biedt nader inzicht in het Nederlandse beleid ten aanzien van de verlening van consulaire bijstand.
Het kabinet ziet de kinderen in deze kwestie in de eerste plaats als slachtoffer, zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 6 december jl. (Kamerstuk 29 754 nr. 483). Zoals ook is aangegeven in deze Kamerbrief wordt in de belangenafweging naast de belangen van de kinderen ook gekeken naar andere aspecten, zoals de veiligheid van de betrokkene, de veiligheidssituatie in de regio, internationale diplomatieke verhoudingen en nationale veiligheidsbelangen. Daarbij speelt dat het terughalen van kinderen niet los kan worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. Al deze overwegingen leiden ertoe dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen uit Syrië. Dit laat onverlet dat de ontwikkelingen voortdurend nauwgezet worden gevolgd.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Belgische ambtsgenoot om te bezien of samen met België, en andere bondgenoten, kan worden opgetrokken bij het begeleiden van kinderen naar consulaten en vervolgens naar huis zoals de Belgische rechter nu ook heeft opgedragen aan de Belgische staat? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet niet actief in op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen uit Syrië. Europese lidstaten kennen hun eigen juridische procedures en aanpak van terugkeerders. Nederland zet zich, binnen de kaders van de nationale bevoegdheden, voortdurend in om internationale samenwerking met betrekking tot de aanpak van terugkeerders te bevorderen, waaronder met België en andere EU-lidstaten.
Onlangs heeft de Nederlandse rechter op 23 januari 2019 bevelen gepubliceerd tot gevangenneming van een aantal verdachten in de kampen in Noordoost Syrië. Deze rechtbankbeschikkingen liggen in het verlengde van een eerdere rechterlijke beschikking op dit onderwerp. De rechtbank draagt de officier van justitie in de betreffende beschikkingen op deze bevelen onder de aandacht te brengen van de Minister van Justitie en Veiligheid en het nodige te doen om berechting in Nederland mogelijk te maken. De rechter hanteert daarbij een kader dat in wezen overeenkomt met de drie uitgangspunten van het kabinetsbeleid, te weten: de veiligheidssituatie in de regio, de internationale betrekkingen en de veiligheid van betrokkenen. Het kabinet bestudeert de uitspraak en bekijkt mede in het licht van de recente ontwikkelingen op welke wijze hieraan gevolg kan worden gegeven.
Deelt u de mening dat kinderen die slachtoffer zijn geworden van de verwerpelijke keuze van hun ouders om naar ISIS-gebied af te reizen, hulp nodig hebben, in het bijzonder de kinderen die zonder (ouderlijk) toezicht daar verblijven? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u daar toe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De voorbereiding op de brexit door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) |
|
Arne Weverling (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u een uitgebreide actualisatie geven over de voorbereiding op de brexit door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Ja. In aanvulling op het rondetafelgesprek over de verzamelwet Brexit dat 5 december jl. met de commissie Europese Zaken van uw Kamer heeft plaatsgevonden, kunt u onderstaande antwoorden als de gevraagde actualisatie beschouwen.
Kunt u aangeven of er externe partijen zijn, zoals bij de douane is gebeurd, die onderzoek hebben gedaan naar de voortgang in de voorbereiding op de brexit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze informatie met de Kamer te delen?
De NVWA heeft kennisgenomen van het Ernst & Young onderzoek dat de douane heeft laten uitvoeren. De NVWA herkent diverse gelijksoortige aandachtpunten en neemt deze mee in haar verdere voorbereiding. Daarnaast heeft de NVWA een coördinator aangesteld die nogmaals nagaat of er nog aanvullende maatregelen nodig zijn. De NVWA zag geen aanleiding om een dergelijk extern onderzoek te laten uitvoeren.
Kunt u een overzicht geven van de op 29 maart 2019 benodigde locaties om controles in het kader van de brexit uit te kunnen voeren? Kan per locatie worden aangegeven wat de stand van zaken is, zoals de huisvesting, inrichting, testdraaien, enzovoorts?
De veterinaire exportkeuringen vinden verspreid in Nederland bij slachthuizen, koel- en vrieshuizen en andere locaties, zoals boerderijen en verzamelplaatsen, plaats. Voor extra exportkeuringen van producten van dierlijke oorsprong als gevolg van de Brexit is geen uitbreiding van huisvesting nodig. Ook zijn de bestaande ICT-systemen geschikt voor de verstrekking van extra certificaten.
De veterinaire importcontroles dienen aan de Europese buitengrens plaats te vinden op inspectieposten aan de buitengrens. Inspectieposten zijn private ondernemingen. De NVWA voert daar keuringen uit, maar is niet verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering hiervan. Een inspectiepost dient erkend te zijn door de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft de garantie gegeven dat aanvragen voor een nieuwe inspectiepost die uiterlijk 15 februari 2019 zijn ingediend, op tijd afgehandeld zijn voor 29 maart 2019. Om de bestaande import van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong te kunnen continueren zijn namelijk nieuwe inspectieposten nodig. Dit speelt onder andere op de Noordoever van Rotterdam bij twee ferryterminals buiten de huidige buitengrensinspectiepostgebieden. Ook andere lidstaten bereiden aanpassingen van buitengrensinspectiepostengebieden voor.
Op de luchthavens en in de zeehavens zijn de benodigde inspectieposten voor keuringen veelal aanwezig. Bij de bestaande keurpunten lijkt er voldoende ruimte voor de te verwachten extra keuringen als gevolg van de terugtrekking. De opslagcapaciteit voor aangehouden partijen kent wel grenzen. Met het bedrijfsleven worden mogelijkheden verkend om die eventueel te verruimen.
Voor de invoer van levende dieren bestaan er nu inspectieposten op Schiphol airport en Maastricht Aachen airport. Levende dieren zouden bij een no deal scenario dus alleen direct in Nederland via het luchtverkeer geïmporteerd kunnen worden. Een andere optie kan zijn via een andere lidstaat als daar een erkende inspectiepost voor de import van levende dieren bestaat. Op dit moment bestaat er in andere lidstaten aan de gehele West-Europese kust van de Europese Unie (EU) geen erkende inspectiepost voor de import van levende dieren in een zeehaven. Over het opzetten van een importkeurpunt voor levende dieren in de zeehaven van Rotterdam vinden gesprekken plaats met mogelijk geïnteresseerde ondernemers.
Kunt u aangeven hoeveel fte personeel er op 29 maart 2019 nodig is? Hoeveel fte is hiervan geworven? Hoeveel fte is voldoende opgeleid om haar taken te kunnen uitvoeren?
Het extra aantal medewerkers dat na 29 maart daadwerkelijk nodig is, is met name bij de exportcertificering afhankelijk van de eisen die de Britse overheid stelt. De Britse overheid heeft aangegeven vooralsnog geen aanvullende importeisen te stellen op veterinaire en fytosanitaire goederen, voor zover geen plantenpaspoort is vereist. Hoe lang dat zo blijft is echter onduidelijk. Daarom bereidt de NVWA zich voor op een worst case scenario.
In een worst case scenario wordt uitgegaan van gelijk blijvende handelsstromen en fysieke keuringen van alle partijen die moeten worden voorzien van papieren certificaten met natte handtekening en stempel. In dit worst case scenario zijn 143 fte nodig, waarvan ruwweg een derde voor importcontroles en twee derde voor exportcertificering.
Van de 143 fte betreft het 100 fte aan toezichthoudende dierenartsen, waarvan 20 fte voor de import en 80 fte voor de export. De opleiding van de 20 dierenartsen voor de importcontroles is in volle gang en afgerond voor 29 maart. Daarnaast worden dierenartsen geworven en opgeleid voor de exportcertificering. De eerste tranche van 22 doorloopt momenteel de opleiding. Een tweede tranche van 36 niet-Nederlandstalige dierenartsen start met ingang van april 2019 met de taaltraining. Deze dierenartsen zijn vanaf april 2020 volledig inzetbaar, na het doorlopen van een 18 wekende durende full time opleiding Nederlands en de daarop aansluitende reguliere opleiding. De overige 22 fte aan toezichthoudende dierenartsen moet nog worden geworven. De NVWA is op dit moment ook bezig met de werving van de overige 43 fte (niet-dierenartsen).
Naast de benodigde dierenartsen en assistent-inspecteurs is ook aanvulling op diverse andere plaatsen voorzien. Zo worden bijvoorbeeld voor het fytosanitaire domein 5 fte geworven en opgeleid voor zeer specifieke inspectie- en expertisetaken en het Nationaal Referentie Centrum van de NVWA.
De NVWA werkt stelselmatig aan het verhogen van de efficiency bij de inzet van dierenartsen. In 2019 kunnen de reeds geruime tijd geleden in gang gezet maatregelen tien tot maximaal twintig fte opleveren. Deze maatregelen nemen niet weg dat de NVWA in het worst case scenario gedurende ongeveer een jaar kan kampen met een tekort van enkele tientallen dierenartsen. Mocht dit scenario zich aandienen, dan is strikte herprioritering van de totale inzet van dierenartsen noodzakelijk. Het is niet uitgesloten dat het niveau van dienstverlening aan bedrijven gedurende die periode moet worden aangepast. Dit kan onder meer betekenen dat exportcertificeringen op andere momenten zullen plaatsvinden dan door bedrijven is aangevraagd.
Kunt u aangeven hoeveel extra fte er na de brexit nog geworven gaat worden?
De werving voor 36 dierenartsen is in volle gang. Er zijn ruimschoots voldoende aanmeldingen voor de opleiding die in april start. Daarna zal de werving doorgaan totdat het benodigde aantal medewerkers is behaald.
Op welke manier zijn andere toezichthouders, zoals het Kwaliteits-Controle-Bureau, Naktuinbouw, Nederlandse Algemene Keuringsdienst, Bloembollenkeuringsdienst en het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel, betrokken bij de voorbereiding op de brexit?
In voorbereiding op de Voorjaarsnota 2018 is een eerste inventarisatie gemaakt van de per toezichthouder verwachte impact van een no deal scenario en de eventuele voorbereidingen hierop. Zij bereiden zich nu net als de NVWA voor op het onverhoopte no deal scenario. Dit gebeurt in nauw overleg met mijn departement, de NVWA en het aan hun toezicht onderworpen bedrijfsleven.
Kunt u aangeven of er een masterplanning beschikbaar is voor de voorbereiding op de brexit door de NVWA? Zo nee, bent u bereid deze alsnog op te stellen? Zo ja, bent u bereid deze met de Kamer te delen? Zijn er tussendoelen geformuleerd en voldoet de NVWA aan deze gestelde tussendoelen?
Ja, er is een interne masterplanning met tussendoelen, die steeds verder worden verfijnd, onder meer naar aanleiding van de analyses en simulaties die de komende periode worden uitgevoerd. De NVWA ligt vooralsnog op koers met haar voorbereidingen voor de terugtrekking.
Zijn er locaties waar de NVWA op dit moment nog geen controleactiviteiten uitvoert maar dat na de brexit op 29 maart 2019 wel zal moeten doen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord onder vraag 3.
Hoeveel locaties zijn dit en wat is de voortgang met betrekking tot de werkzaamheden die hiervoor verricht moeten worden?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord onder vraag 3.
Kunt u aangeven of de IT, zowel de hardware als de software, beschikbaar is, getest is, en op 29 maart 2019 voldoende operationeel kan zijn? Zo nee, waar schort het op dit moment nog aan?
De IT-systemen (hardware en software) ondergaan de komende weken een stresstest. Hiermee worden gezien de eerdere voorbereidingen geen problemen verwacht. De vulling van de systemen met eisen, dekkingen en formats vindt de komende weken eveneens plaats. Hierbij moet worden aangemerkt dat dit gebeurt op basis van een voorlopige inschatting van de eisen, dekkingen & formats die de Britse overheid na de terugtrekking mogelijk gaat vereisen.
Een punt van zorg blijft of bedrijven tijdig zorgen dat ze na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk (VK) gebruik kunnen maken van de IT-systemen voor import- en exportcontroles, in het bijzonder E-CertNL, eHerkenning en EKS. Het bedrijfsleven is op het belang hiervan via allerlei kanalen geattendeerd, zoals het Brexit-loket, de internetsite van de NVWA, via de keuringsdiensten, brancheverenigingen en tijdens stakeholderbijeenkomsten. Bedrijven die tot het laatste moment wachten met het regelen van hun aansluiting op de overheidssystemen, lopen het risico dat zij pas na de terugtrekking daadwerkelijk van deze systemen gebruik kunnen maken. Het bedrijfsleven wordt hierop de komende weken nogmaals geattendeerd.
Is de NVWA voor haar IT-systemen afhankelijk van andere partijen, lidstaten of Brussel? Zo ja, waarvan en op welke onderdelen?
Nederland moet van diverse typen zendingen melding maken aan Brussel via het systeem Traces. Dat blijft onveranderd. Het VK zal wellicht geen aansluiting op dit systeem en andere systemen meer hebben. Besluitvorming daarover is een verantwoordelijkheid van de Europese Commissie en vergt inrichting van een (tijdelijk) andere workflow.
Kunt u aangeven of er een overzicht is gemaakt van de werkzaamheden en of de werkzaamheden op schema lopen zodat op 29 maart 2019 het een en ander operationeel kan zijn?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord onder de vragen 4 en 7.
Welke risico’s ziet u ten aanzien van de voortgang?
De voorbereidingen van de NVWA voor de Brexit liggen op schema. Mochten zich zaken voordoen die een grote aanspraak maken op de capaciteit van de NVWA of een van de keuringsdiensten, bijvoorbeeld een grote dierziekteuitbraak of een fytosanitair incident, dan kan dit de voorbereidingen van de terugtrekking beïnvloeden.
Kunt u een actueel overzicht van de beschikbare middelen geven waarin is aangeven welke middelen inmiddels zijn ingezet en/of aanbesteed zijn? Kunt u hierin een onderscheid maken tussen de NVWA en overige landbouw-gerelateerde keuringsdiensten?
Ik heb voor de aanloopkosten in totaal 14,2 miljoen euro beschikbaar gesteld aan de NVWA ten behoeve van de Brexit-werkzaamheden. In 2018 is hiervan 2,5 miljoen euro ingezet. Voor de keuringsdiensten (o.a. COKZ, Naktuinbouw en KCB) is in totaal 5 miljoen euro beschikbaar voor aanloopkosten, hiervan is circa 2 miljoen euro in 2018 besteed.
Is er inmiddels voldoende afstemming over de werkvormen met bijvoorbeeld de douane en/of de Koninklijke Marechaussee? Zo nee, wanneer worden deze afspraken gemaakt?
Er is een constructieve samenwerking met de andere toezichthouders, waarin enkele bestaande afspraken indien relevant voor de Brexit, worden geactualiseerd.
De EU-missie EUCAP in Niger |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de vierde aflevering van Sahara «Terug naar Agadez»?1
De reportage laat zien hoe complex de situatie in Niger is. Dat maakt een effectieve aanpak van irreguliere migratie uiterst ingewikkeld, maar niet minder urgent. Vanwege die complexiteit is het van belang dat Niger en de ondersteunende partijen, zoals de EU en Nederland, een geïntegreerde aanpak volgen, waarin aandacht is voor economische alternatieven (in het bijzonder voor jongeren), informatiecampagnes, grensbeheer, facilitering van terugkeer, naleving van de Nigerijnse verplichtingen op het gebied van terugkeer en de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel. Het kabinet waardeert de inzet van de Nigerijnse overheid om irreguliere migratie aan te pakken en constateert een aanzienlijke afname van de irreguliere migratiestroom via Niger. Ik heb deze vraagstukken ook besproken met de autoriteiten van Niger tijdens mijn bezoek eind oktober 2018.
Hoeveel geld is er via EUCAP (European Conference on Antennas and Propagation) in totaal naar Niger gegaan? Hoeveel Nederlands geld is daarbij gemoeid? Waar was dit geld voor bedoeld?
De EU besteedde in de periode 2017–2018 in totaal 31 miljoen euro aan EUCAP Sahel Niger (EU Capacity Building Mission). Civiele EU-missies worden vanuit de EU-begroting gefinancierd. Civiele EU-missies worden vanuit de EU-begroting gefinancierd. Het Nederlandse aandeel in de EU begroting is circa 5% op grond van de BNI-sleutel (bruto nationaal inkomen). EUCAP Sahel Niger traint en adviseert de Nigerijnse veiligheidsactoren, waaronder de nationale politie, zodat zij effectiever kunnen optreden tegen grensoverschrijdende criminaliteit, terrorisme en irreguliere migratie. Ook ondersteunt de missie de Nigerijnse overheid bij de herziening van de Nigerijnse wetgeving inzake irreguliere migratie en de daarmee gepaard gaande georganiseerde misdaad. Daarnaast verzamelt en deelt de missie informatie over migratieroutes met andere internationale actoren, onder meer met EUBAM Libië2.
Om grensbeheer te versterken ondersteunt EUCAP Sahel Niger de Nigerijnse autoriteiten bij de oprichting en operationalisering van Nigerijnse mobiele grensteams. Nederland levert hieraan gezamenlijk met Duitsland, en via EUCAP Sahel Niger, een financiële bijdrage. Nederland is voornemens om vier miljoen euro bij te dragen voor een periode van drie jaar (2018–2020). Duitsland zal zes miljoen euro bijdragen. De steun voor de oprichting en de operationalisering van de mobiele grensteams wordt geleverd op verzoek van de Nigerijnse autoriteiten. In totaal zijn vier van dergelijke teams voorzien. Een eerste team is operationeel in Maradi in het zuiden van Niger met Amerikaanse financiering. Het tweede team wordt door Nederland en Duitsland gefinancierd en zal gestationeerd worden in Birni n’Konni nabij de grens met Nigeria.
Op welke manier is het geld verdeeld onder de mensensmokkelaars en wat is er gebeurd met de ingediende aanvragen voor alternatief werk?
Zoals hierboven reeds vermeld, richt de bijdrage van EUCAP Sahel Niger zich op capaciteitsversterking van de Nigerijnse veiligheidsactoren om de eigen veiligheid op legitieme wijze te kunnen waarborgen. Daarnaast heeft de EU meerdere projecten ontwikkeld om bij te dragen aan economische ontwikkeling in Niger. Het project waar in de aflevering «Terug naar Agadez» naar wordt verwezen betreft het «Plan d'Actions à Impact Economique Rapide à Agadez» (PAIERA). PAIERA werd in 2017 gelanceerd door de EU en wordt lokaal uitgevoerd door de Nigerijnse Hoge Autoriteit voor Vredesconsolidatie (HACP). Het hoofddoel van dit project is om economische alternatieven voor de nu verboden smokkelactiviteiten te ondersteunen via een «Conversion Plan». Het programma biedt een startkapitaal aan mensen die voorheen betrokken waren bij smokkelactiviteiten om daarmee voortaan eigen economische initiatieven te ontplooien.
De EU ving het project voor een «Conversion Plan» aan met een pilotfase; in deze fase ontving de HACP 2.335 subsidieverzoeken. Gemeentelijke comités bestaande uit vertegenwoordigers van de verschillende belanghebbenden hebben de initiatieven beoordeeld. Van de 2.335 aanvragen kwamen 981 in aanmerking voor financiering. Het beschikbare budget voor de pilotfase maakte het mogelijk om daarvan 287 initiatieven te financieren. Voor de overige 694 was in deze fase nog geen financiering beschikbaar. Na een evaluatie van deze proef werd in november 2018 een tweede programmafase door de EU goedgekeurd. Deze tweede fase zal ondersteuning bieden aan de 694 verzoeken die momenteel op de wachtlijst staan.
Hoe wordt erop toegezien dat dit geld eerlijk wordt verdeeld, zodat de ontvangers daarvan daadwerkelijk met hun plannen voor alternatief werk aan de slag kunnen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het juist dat van de zesduizend gegadigden, slechts iets meer dan tweehonderd Nigerezen een project toebedeeld kregen? Op welke manier wordt alsnog gerealiseerd dat de rechthebbenden financiering krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de onthulling in de uitzending dat er nog steeds mensen door Niger gesmokkeld worden en dat de politie hierbij omgekocht kan zijn? Op welke manier wordt aandacht besteed aan corruptie bij de politie?
Door de geografische ligging van Niger is het land al eeuwenlang een belangrijke spil in de migratieroutes door de Sahara. Migratie in de regio is onderdeel van de sociaaleconomische structuur en samenleving. Gezien het uitgestrekte en moeilijk toegankelijke karakter van veel delen van het land, is het lastig om de irreguliere migratiestromen geheel te stoppen. Wel kunnen irreguliere migratiestromen worden teruggedrongen en kunnen mensenhandel en mensensmokkel worden aangepakt. Dat heb ik ook aangekaart in mijn gesprekken in Niger eind oktober 2018. De internationale gemeenschap ondersteunt de Nigerijnse overheid bij deze aanpak. Corruptiebestrijding en capaciteitsversterking van centrale en decentrale Nigerijnse autoriteiten behoort tot deze internationale ondersteuning. EUCAP Sahel Niger levert een bijdrage aan de capaciteitsopbouw van de Nigerijnse veiligheidssector, waaronder de nationale politie, met aandacht voor goed bestuur. Dit draagt mede bij aan het tegengaan van corruptie.
Hoeveel mensen reisden twee jaar geleden illegaal door Niger en hoeveel zijn dat er nu?
Exacte cijfers over het aantal personen dat op irreguliere wijze naar, vanuit of via Niger reist zijn niet bekend. Daarentegen geven de schattingen van het IOM Displacement Tracking Matrix wel een beeld van de migratiebewegingen op de belangrijkste grensovergangen. Het totale aantal migranten dat geschat wordt naar, vanuit en via Niger te reizen in 2016 was 445.121. In 2018 is dat gedaald naar 219.021. Het overgrote deel van deze migratiestroom betreft reguliere economische migratie en seizoensmigratie in de regio. Vanwege het lidmaatschap van Niger van ECOWAS (Economic Community of West African States) is er sprake van vrij verkeer van personen in de regio voor burgers van de ECOWAS-lidstaten. Volgens de Nigerijnse Minister van Binnenlandse Zaken zijn er in 2016 2.653 irreguliere migranten tegengehouden en is dat aantal in 2017 gestegen naar 6.159 irreguliere migranten.
Op welke manier gaat u de in de uitzending geconstateerde misstanden herstellen?
Onderdeel van de geïntegreerde aanpak van irreguliere migratie is het investeren in grondoorzaken van armoede en instabiliteit. De EU ondersteunt daarom verschillende projecten in de regio die zich richten op de aanpak van grondoorzaken, de bestrijding van mensensmokkel, het bieden van economische alternatieven, levensreddende humanitaire hulp en vrijwillige terugkeer. In EU-verband blijft Nederland aandringen op een snelle en effectieve implementatie van deze projecten.
De EU evalueert de ontplooide programma’s en trekt daaruit lessen voor toekomstige programma’s. De Nigerijnse Hoge Autoriteit voor Vredesconsolidatie (HACP) zal met behulp van onafhankelijke consultants een eindbeoordeling uitvoeren van het in de beantwoording van vraag 3, 4 en 5 besproken vervolgproject. De HACP en de EU zullen op basis van de conclusies en aanbevelingen uit die evaluatie besluiten welke mogelijke acties ter opvolging moeten worden uitgevoerd.
De repressie tegen Nicaraguaanse NGO’s |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van de recente beslissing van de regering van Nicaragua en het Nicaraguaanse parlement om belangrijke Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO’s), waaronder de belangrijkste mensenrechten-waakhond CENIDH, te verbieden en hun bezittingen te confisqueren?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van de zorgelijke beslissing van de Nicaraguaanse overheid om de rechtspersoonlijkheid van verscheidene NGO’s in Nicaragua te ontnemen, waaronder het Centro Nicaragüense de Derechos Humanos (CENIDH). Goederen van de NGO’s in kwestie zijn in beslag genomen en sommige rekeningen zijn bevroren. Bij de confiscatie van de goederen zijn inderdaad ook computers, apparatuur en documenten van de NGO’s meegenomen. Ook het onafhankelijke nieuwsmedium Confidencial is binnengevallen door de politie, voor zover bekend zonder enige juridische basis. Deze gebeurtenissen zijn zeer zorgelijk en getuigen van verdere repressie in Nicaragua en van een onveilig klimaat voor het maatschappelijk middenveld, voor de onafhankelijke pers en voor de bevolking.
Bent u op de hoogte van politie-invallen bij NGO’s die niet verboden zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er bij die invallen documenten en computers zijn mee genomen?
Zie antwoord vraag 1.
Beschikt u over een overzicht van door de repressie getroffen organisaties en de manier waarop zij getroffen zijn? Zijn er goederen of fondsen in beslag genomen die met Nederlandse steun zijn aangeschaft om programma’s voor mensenrechten en ontwikkeling uit te voeren?
Wij zijn op de hoogte welke organisaties in Nicaragua zijn getroffen. Er zijn inderdaad – in beperkte mate – door Nederland gefinancierde goederen in beslag genomen en fondsen bevroren.
Gaat u er bij de Nicaraguaanse autoriteiten op aandringen om de confiscatie van Nederlandse en andere fondsen ongedaan te maken?
Nederland speelt sinds de start van de crisis in april jl. een actieve rol in EU-verband. Op 15 december jl. veroordeelde de EU, mede op Nederlands initiatief, in een verklaring de repressieve maatregelen van de Nicaraguaanse autoriteiten als een stap die de rechtsstaat en de bescherming van burgerrechten en mensenrechten verder ondermijnd. De EU-delegatie in Nicaragua heeft tevens een démarche uitgevoerd waarin dezelfde zorgen zijn geuit. Om de EU-boodschap kracht bij te zetten, is deze kwestie ook door Nederland aangekaart in een gesprek met de Nicaraguaanse ambassadeur. De volgende stap in EU-verband waar Nederland zich voor inzet zijn zeer kritische Raadsconclusies.
Daarnaast heeft Nederland zich aangesloten bij een verklaring van de donoren van Lifeline, een project uitgevoerd door een consortium van NGO’s waaronder Freedom House en CIVICUS gericht op het verlenen van noodhulp aan maatschappelijke organisaties in nood. Nederland zal de situatie nauwlettend blijven volgen en waar mogelijk zich, onder meer in EU-verband, blijven uitspreken tegen onderdrukking in Nicaragua.
Welke verdere stappen onderneemt u om de repressie tegen NGO’s in Nicaragua bij de autoriteiten aan de kaak te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat ook bij het mediahuis Confidencial, die onder andere via Nederlandse NGO’s gesteund wordt, de politie zonder geldig huiszoekingsbevel is binnengevallen en spullen in beslag heeft genomen? Wat is hierop uw reactie en welke gevolgen heeft dit voor de persvrijheid in Nicaragua?
Zie antwoord vragen 1, 2, 3 en 8.
Deelt u de zorgen dat de recent aangenomen wet 977 onder het mom van antiterrorisme wordt misbruikt voor politieke onderdrukking van het maatschappelijk middenveld?
Die zorgen worden gedeeld. Het maatschappelijke middenveld wordt onmiskenbaar onder druk gezet met bovengenoemde maatregelen. Voorbeelden hiervan zijn het gebruik van de wetgeving voor arrestaties en vervolging van studentenleiders en andere leiders van sociale bewegingen die kritisch zijn op de regering, journalisten en mensenrechtenverdedigers. Ook is deze wetgeving gebruikt voor de recente maatregelen tegen NGO’s, waaronder ontbinding van CENIDH en het in beslag nemen van kantoor en materiaal van Confidencial.
De artikel 7-procedure |
|
Bram van Ojik (GL), Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat andere lidstaten de start van de artikel 7-procedure traineren?1
Ja.
Deelt u onze mening dat, mede gezien de recente ontwikkelingen rondom het sluiten van de Central European University in Boedapest, het instellen van een nieuwe wet waarmee de Minister van Justitie direct rechters kan aanstellen voor overheidskwesties en protesten tegen een nieuwe «slavenwet» van Orban2, het van groot belang is dat de Raad de artikel 7-procedure uitvoert? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de mening dat de Raad verder vervolg dient te geven aan de resolutie waarmee het Europees parlement (EP) de artikel 7-procedure initieerde. De zorgen rondom de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de academische vrijheid in Hongarije maken onderdeel uit van het met redenen omklede voorstel waarmee het EP de artikel 7-procedure op 12 september jl. inleidde. De zgn. «slavenwet» maakt geen onderdeel uit van het betreffende voorstel, en is derhalve formeel geen onderwerp van de artikel 7-procedure in de Raad.
Kunt u toelichten waarom het mogelijk is dat na een besluit van het Europees parlement, waarin met tweederde meerderheid is ingestemd over het starten van een artikel 7-procedure jegens Hongarije, verschillende lidstaten dit proces traineren? Bent u van mening dat de gehele Raad de artikel 7-procedure naar aanleiding van de stemming over het rapport Sargentini moet voortzetten met een hoorzitting met Hongarije? Zo nee, waarom niet?
Na aanname van de bovengenoemde resolutie van het EP is het aan de Raad om hieraan verder vervolg te geven met als eerste stap het horen van de betrokken lidstaat. Artikel 7(1) VEU geeft hiervoor geen precieze tijdslijn of deadline. Om te komen tot een eerste hoorzitting, dient het Voorzitterschap een procedurevoorstel aan de Raad te doen, dat vervolgens op een meerderheid van de lidstaten zal moeten kunnen rekenen. Samen met andere lidstaten heeft Nederland tijdens de afgelopen Raad Algemene Zaken van 11 december jl. benadrukt dat met de voorbereidingen voor een eerste hoorzitting van de Raad met Hongarije begonnen zou moeten worden, waarbij het een optie is om de verschillende thematische onderwerpen uit de EP-resolutie over een aantal hoorzittingen te verdelen. Het kabinet kan vanwege de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen in de Raad publiekelijk geen verdere toelichting verschaffen over de positionering van de overige lidstaten ten aanzien van de artikel 7-procedure jegens Hongarije. Gezien de uitlatingen van de Hongaarse regering dat zij openstaat voor dialoog, verwacht het kabinet van Hongarije dat het bereid zal zijn op constructieve wijze aan eventuele hoorzittingen mee te werken.
Welke lidstaten blokkeren het voortzetten van de artikel 7-procedure? Welke gelijkgezinden steunen het starten van de artikel 7-procedure in de Raad? Kunt u toelichten of er meer duidelijkheid is over de precieze inrichting van de artikel 7-procedure?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer er allereerst gestart zal worden met een hoorzitting, op welke onderwerpen zal dan worden ingegaan? Wie zijn er van de zijde van Hongarije vertegenwoordigd in deze hoorzittingen? Kunt u toelichten of Hongarije vooralsnog bereid is mee te werken aan deze hoorzittingen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is wat u betreft de uiterste deadline voor het instellen van een eerste hoorzitting tussen de Raad en Hongarije? Welke consequenties heeft het uitblijven van hoorzittingen tussen de Raad en Hongarije, volgens u?
Zie antwoord vraag 3.
Is het kabinet bereid bij relevante bijeenkomsten zoals de Raad Algemene Zaken en Europese Raad in te blijven zetten op een snelle uitvoering van de artikel 7-procedure met het in ieder geval starten van hoorzittingen tussen de Raad en Hongarije? Zo ja, hoe ziet deze inzet eruit? Bent u bereid deze inspanningen, gezien het uitblijven van concreet resultaat, op te schroeven in de vorm van bijvoorbeeld een deadline voor het instellen van een eerste hoorzitting? Zo ja, gaat u dit de komende Raad Algemene Zaken bepleiten? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de komende Raad Algemene Zaken zal de artikel 7-procedure jegens Hongarije niet op de agenda staan. Nederland trekt nauw op met een aantal gelijkgezinde lidstaten, zowel in Brussel als op hoofdstedelijk niveau, om een spoedige agendering van een eerste hoorzitting met Hongarije te bepleiten. Het eenzijdig stellen van deadlines lijkt het kabinet niet de meest effectieve manier om deze inzet te verwezenlijken: een meerderheid van de lidstaten zal hoe dan ook het agenderen van een hoorzitting moeten steunen. Het kabinet vertrouwt erop dat Roemenië in deze procedure zijn rol als Voorzitter van de Raad Algemene Zaken naar behoren zal vervullen.
Is Roemenië, als tijdelijk voorzitter van de Raad van de Europese Unie, voornemens het uitvoeren van de artikel 7-procedure te agenderen? Heeft u er vertrouwen in dat, gezien de zorgelijke ontwikkelingen rondom de rechtsstaat in Roemenië3, dit goed uitgevoerd zal worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u tot slot aangeven wat u vindt van de eerste inhoudelijke reactie van Hongarije op de bevindingen van het rapport van Sargentini?
Het kabinet heeft kennis genomen van de eerste inhoudelijke reactie van de Hongaarse regering op de resolutie van het EP. Deze roept op een aantal punten verdere vragen op. Een eventuele hoorzitting biedt de gelegenheid Hongarije hierop verder te bevragen.
Kunnen deze vragen worden beantwoord vóór de deadline van de schriftelijke inbreng voor de Raad Algemene Zaken van 8 januari 2019 op 3 januari 2019?
Aangezien de artikel 7-procedure jegens Hongarije niet op de agenda staat van de komende Raad Algemene Zaken, gaan de antwoorden u heden toe gezamenlijk met de antwoorden op de vragen gesteld in het schriftelijk overleg voor de Raad Algemene Zaken van 8 januari aanstaande. De vragen zijn verder binnen de geldende termijn van drie weken beantwoord.
Het bericht dat de visa van 11 onderzoekers van CICIG door Guatemala zijn ingetrokken |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Guatemala 72 uur geeft aan de 11 hoofdonderzoekers van de internationale commissie tegen straffeloosheid in Guatemala (CICIG) om het land te verlaten?1
Het bericht dat Guatemala 72 uur heeft gegeven aan de 11 functionarissen van de internationale commissie tegen straffeloosheid in Guatemala (CICIG) om het land te verlaten is zeer zorgelijk. De reden die de Guatemalteekse regering hiervoor heeft aangegeven is dat een aantal functionarissen terrorist zou zijn, tegen wie in hun thuisland onderzoeken zouden lopen. Hiervoor is echter geen enkel bewijs gegeven.
In aanvulling op bovengenoemd bericht kwam op 8 januari jl. de aankondiging van de Guatemalteekse regering om unilateraal het akkoord met CICIG op te zeggen. De klachten van de Guatemalteekse overheid zijn dat CICIG de publieke veiligheid, bestuurbaarheid en soevereiniteit van Guatemala zouden aantasten, en dat CICIG selectief en partijdig is in haar handelen. Ook wordt de VN verweten niet in dialoog te zijn gegaan over deze klachten. Hoewel het Constitutioneel Hof de regering heeft opgedragen haar besluit inzake de stopzetting van CICIG op te schorten, heeft de regering hier geen gevolg aan gegeven. Deze ontwikkelingen dragen bij aan een verdere verslechtering van het politieke en institutionele klimaat in het land.
De internationale gemeenschap heeft het opzeggen van het CICIG-akkoord door de Guatemalteekse regering scherp veroordeeld. De SGVN heeft onmiddellijk in een verklaring aangegeven het besluit te verwerpen en het akkoord tussen de VN en Guatemala als geldig te beschouwen tot aan het einde van het mandaat in september 2019. De Nederlandse ambassadeur te Costa Rica (mede geaccrediteerd in Guatemala) heeft zich publiekelijk daarbij aangesloten, en tevens de Nederlandse zorgen geuit over het besluit en het belang van CICIG voor de rechtsstaat en de strijd tegen corruptie en straffeloosheid benadrukt. Gelet op de Nederlandse zorgen heeft Nederland de kwestie in EU-verband mede geagendeerd en op 11 januari jl. heeft de EU een verklaring uitgebracht waarin zij steun uitspreekt voor het goede werk dat CICIG heeft verricht, de SGVN steunt in zijn pleidooi dat het agentschap zijn mandaat moet volbrengen en tevens Guatemala oproept de rechtstaat te versterken en de onafhankelijkheid van het Constitutioneel Hof te respecteren. In een verklaring van de groep van grote donoren (G13) werd het belang van de grondwettelijke orde, rechtsstaat en scheiding der machten benadrukt, Nederland heeft zich bij deze verklaring gevoegd.
Waarom zijn de visa en diplomatieke onschendbaarheid ingetrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze actie van de Guatemalteekse regering een directe schending is van het akkoord tussen de regering en de VN waarmee CICIG werd opgericht, en daarmee ook in strijd is met de Grondwet, en mogelijk de veiligheid van personeel van CICIG in gevaar brengt?
Deze actie is inderdaad een schending van het akkoord tussen de regering en de VN waarmee CICIG werd opgericht. De diplomatieke immuniteit van de CICIG-medewerkers vloeit voort uit dit akkoord en slechts het hoofd van CICIG heeft het recht de diplomatieke immuniteit in te trekken. Het Constitutioneel Hof van Guatemala oordeelde in reactie op het intrekken van de visa dat alle CICIG-functionarissen het recht op toegang tot en vrijheid van beweging in Guatemala hebben als gevolg van het akkoord tussen de VN en Guatemala.
Door de eenzijdige opzegging van het akkoord met de VN door Guatemala op 8 januari jl. is het CICIG-kantoor inmiddels ontruimd en hebben alle internationale CICIG-medewerkers en ook een deel van het lokale personeel Guatemala verlaten.
Hoe kan CICIG haar uitstekende werk blijven doen als onderzoekers niet langer Guatemala in kunnen?
Wegens het opzeggen van het akkoord met de VN door de Guatemalteekse regering kan CICIG momenteel niet meer haar mandaat uitvoeren, dat nog van kracht is tot september 2019. Zie ook het antwoord op vragen 1 en 2.
De eerdere beslissing eind augustus 2018 om het mandaat van CICIG niet te verlengen, is een soeverein besluit van de Guatemalteekse overheid. In reactie op dit besluit sprak de EU op 2 september 2018 via een verklaring steun uit voor het werk van CICIG. Nederland blijft een voorstander van het werk van CICIG in de strijd tegen straffeloosheid en zou graag hervatting van CICIG, inclusief een verlenging van het huidige mandaat na september 2019, zien.
Klopt het dat de getroffen hoofdonderzoekers van CICIG een sleutelrol spelen in het onderzoek en de berechting van «high impact cases», ondermeer tegen de voormalige president en vicepresident als ook de huidige president en enkele van zijn familieleden? Bent u het ermee eens dat deze actie cruciale processen in de strijd tegen corruptie en straffeloosheid ernstig ondermijnt en daarnaast de onafhankelijkheid van de rechtstaat in Guatemala verder in gevaar brengt? Wilt u nu alvast uw steun uitspreken voor het verlengen van het mandaat van CICIG dat in september 2019 afloopt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de toenemende aanvallen van de Guatemalteekse regering op voormalig hoofdaanklaagster Thelma Aldana – die nauw samenwerkte met CICIG – inclusief beschuldigingen van corruptie en oproepen aan het Openbaar Ministerie om haar strafrechtelijk te vervolgen? Hoe waarschijnlijk acht u dat deze aanvallen eveneens tot doel hebben de strijd tegen de straffeloosheid verder te verzwakken, onder andere door haar kandidatuur en deelname aan de aanstaande verkiezingen in 2020 onmogelijk te maken? Bent u bereid deze lastercampagne en bedreigingen aan het adres van Thelma Aldana te veroordelen en ervoor te pleiten dat haar recht om aan de verkiezingen mee te doen niet geschonden wordt?
Nederland vindt vrije en eerlijke verkiezingen in Guatemala van groot belang. Alle kandidaten moeten eerlijk mee kunnen dingen om het presidentschap. Nederland steunt het Netherlands Institute for Multiparty Democracy (NIMD), dat zich inzet voor versterking van de democratie in Guatemala. Het NIMD ondersteunt alle partijen in aanloop naar de verkiezingen. Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen zal het kabinet er in EU raadskader op aandringen de situatie nauwgezet te blijven volgen, zeker in aanloop naar de verkiezingen.
Bent u bereid om het intrekken van de visa en verlies van immuniteit van de CICIG-onderzoekers onomwonden te veroordelen en er bij de Guatemalteekse regering op aan te dringen dat deze beslissing per direct wordt teruggedraaid? Zo ja, wanneer gaat u dit doen gezien de urgentie van de zaak en het feit dat elke dag telt? Zo nee, waarom niet?
Het opzeggen van het akkoord met de VN is door de EU door middel van een verklaring veroordeeld op 11 januari jl. De boodschap over het belang van het werk van CICIG en een goed functionerende rechtsstaat wordt door Nederland consistent uitgedragen in contacten met de Guatemalteekse regering, bijvoorbeeld in een gesprek met de Guatemalteekse ambassadeur op 17 januari. Zie ook het antwoord op de vragen 1 en 2.
Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat ook de Europese Unie deze actie veroordeelt en aandringt op het intrekken van dit besluit, zodat de onderzoekers in Guatemala hun werk kunnen blijven doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Een publicatie van Instituut Clingendael over het Israëlisch-Palestijns con?ict |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de publicatie «Wie wind zaait, zal storm oogsten: bezetting en de staat Israël» van Instituut Clingendael?1
Ja.
Kunt u ingaan op elk van de vier genoemde «serieuze tekortkomingen» die de publicatie herkent in het Nederlandse beleid, te weten dat 1) er geen sprake meer is van gelijke verantwoordelijkheid tussen de conflictpartijen; 2) beide «staten» hun bevolking slechts ten dele vertegenwoordigen; 3) het werken op deelonderwerpen terwijl de bredere vredesonderhandelingen op slot zitten de status quo versterkt en daarmee Nederland quasi medeplichtig maakt aan voortzetting van de bezetting en 4) Israël het internationaal recht al decennia met de voeten treedt zonder dat landen als Nederland hier enige consequentie van betekenis aan verbinden? Bent u het eens met deze bevindingen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de twee aanbevelingen (beleidsaccenten) in de publicatie, te weten het grootschalig ondersteunen van inspraak en tegenspraak in Israël en Palestina en het opzetten van een permanente internationale conferentie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet maakt zich zorgen over de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Om duurzame resultaten te behalen is het van belang dat mensenrechtenorganisaties draagvlak hebben en de ruimte behouden om hun boodschap uit te dragen. Het ondersteunen van inspraak en tegenspraak in de Palestijnse Gebieden en Israël is reeds een belangrijk onderdeel van de Nederlandse inzet op het Midden-Oosten Vredesproces en zal dat blijven. Hierbij wordt nauw opgetrokken met gelijkgezinde partners.
Het kabinet is er niet van overtuigd dat de oprichting van een apart forum voor de handhaving van mensenrechten in Israël en de Palestijnse Gebieden – zoals in de publicatie wordt aanbevolen – voldoende toegevoegde waarde heeft. Er bestaan reeds voldoende mogelijkheden binnen de bestaande mechanismen, zoals de VN Veiligheidsraad, Algemene Vergadering en Mensenrechtenraad, waar aspecten van het conflict aan de orde komen. Het kabinet is om die reden geen voorstander van het oprichten van nieuwe fora of mechanismen. Bovendien staat dit haaks op de inzet van het kabinet om disproportionele aandacht voor de mensenrechtensituatie in Israël en de Palestijnse Gebieden tegen te gaan.
Deelt u de conclusies in de publicatie dat radicaal omdenken noodzakelijk is en dat de Israëlische strategie van stapsgewijze annexatie van de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem illegaal en immoreel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Het radicale omdenken waar in de publicatie over wordt gesproken heeft betrekking op een focus op handhaving van de mensenrechten in Israël en de Palestijnse Gebieden. Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 3.
Tevens betreft het een reactie op wat Clingendael «de Israëlische strategie van stapsgewijze annexatie van de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem» noemt. Hiervoor verwijs ik u graag naar de laatste alinea van het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat Japan zich terugtrekt uit de internationale walvisvaartcommissie |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Japan trekt zich terug uit internationale walvisvaartcommissie»?1
Ja.
Deelt u onze zorgen en onbegrip over dit voorgenomen besluit?
Het kabinet betreurt het Japanse besluit om zich terug te trekken uit de Internationale Walvisvaart Commissie (IWC), omdat Japan als gewaardeerd en actief lid van de IWC een belangrijke speler is.
Tijdens het bezoek van premier Abe op 9 januari jl. is dit onderwerp aangekaart. De Nederlandse teleurstelling en zorgen zijn duidelijk overgebracht.
Daarbij is nog eens benadrukt dat Nederland voorstander is en blijft van de bescherming van walvissen en tegenstander van commerciële walvisvaart. Dit is in lijn met het EU-standpunt.
Welke consequenties heeft dit besluit voor de Nederlandse betrekkingen met Japan?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u uw zorgen over dit besluit kenbaar maken aan de regering van Japan, conform uw beleid om Japan consequent aan te spreken op haar internationale verplichtingen inzake walvisbescherming?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de ambassadeur van Japan te ontbieden om hem de Nederlandse zorgen over te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel waarde heeft het duurzaamheidshoofdstuk in het handelsakkoord met Japan, wanneer een van de partijen zich eenzijdig van haar internationale verplichtingen op het gebied van walvisbescherming kan onttrekken?
De waarde van het duurzaamheidshoofdstuk in het handelsakkoord tussen de EU en Japan zit in de mogelijkheid om elkaar aan te mogen spreken op de naleving van de internationale milieuverdragen waar de EU en Japan partij bij zijn. De partijen hebben afgesproken om jaarlijks in dialoog te treden over de uitvoering van de duurzaamheidsbepalingen. Ook ngo’s kunnen formeel meepraten over de naleving van het duurzaamheidshoofdstuk. Wanneer Japan zich onttrekt aan de internationale milieuverdragen genoemd in het duurzaamheidshoofdstuk, bijvoorbeeld op het gebied van walvisbescherming, kan dit worden aangekaart tijdens de jaarlijkse dialoog.
Welke stappen kunt u in EU-verband zetten om de druk om Japan te vergroten om het land te bewegen dit besluit te heroverwegen?
Het besluit van Japan is spijtig, omdat Japan een belangrijke speler is binnen de IWC, maar zij staan hiermee in hun recht. Japan heeft tevens aangegeven enkel nog in hun eigen Territoriale Zee en Exclusieve Economische Zone te zullen jagen, waarmee Japan geen internationale afspraken schendt.
Is het besluit van Japan voor u reden om in EU-verband te pleiten voor sancties tegen Japan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De detentie van anti-slavernij activisten in Mauritanië |
|
Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat anti-slavernij activist Biram Dah Abeid eerder dit jaar is opgepakt in Mauritanië en nog altijd opgesloten zit? Wat zijn de precieze feiten rondom zijn detentie?1
Biram Dah Abeid is eerder dit jaar gearresteerd. Hij werd op 7 augustus 2018 opgepakt, de dag van de registratie voor de parlementsverkiezingen van september waarvoor hij zich kandidaat had gesteld. De heer Abeid werd opgepakt op basis van een aanklacht van een journalist die hem beschuldigde van bedreiging. Op 13 augustus 2018 werd de heer Abeid door het gerechtshof in Nouakchott in staat van beschuldiging gesteld met een zware aanklacht voor «Aanslag op het leven en de integriteit van de persoon», «uitlokken tot aanslag op het leven» en «bedreigingen met geweld». De heer Abeid werd op 31 december 2018 door het gerechtshof vrijgesproken en in vrijheid gesteld, nadat de aanklacht van de journalist was ingetrokken.
Hoe vaak is de heer Abeid inmiddels gearresteerd? Hoe beoordeelt u dit?
Biram Dah Abeid is in het verleden verschillende malen gearresteerd en hij heeft tenminste tweemaal in detentie gezeten. Op 15 januari 2015 werd hij veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf wegens «rebellerende activiteiten», «lidmaatschap van een niet erkende organisatie» en «schending van openbaar gezag». In mei 2016 besliste het Hooggerechtshof tot zijn vrijlating. Op 7 augustus 2018 werd de heer Abeid opgepakt en in detentie gehouden tot 31 december 2018. De arrestaties van de heer Abeid, net als arrestaties van andere leden van anti-slavernij organisatie IRA (Initiative pour la résurgence du mouvement abolitioniste), hebben steeds aandacht gekregen van de EU en Nederland. Nederland en de EU hebben in de betrekkingen met Mauritanië regelmatig het belang van bevordering van mensenrechten benadrukt. Hieronder valt onder meer de bescherming van mensenrechtenverdedigers, het recht op een eerlijk proces en respect voor mensenrechten van gedetineerden. Zorgen op dit vlak hebben Nederland en de EU meermaals onder de aandacht gebracht.
Is er sprake van een eerlijk proces en hoe zijn de omstandigheden in detentie? Zijn er redenen voor zorgen hierover?
Nederland heeft de zaak met aandacht gevolgd en hierover contact onderhouden met o.a. mensenrechtenorganisaties, de EU, EU-lidstaten, de VN en met IRA – de organisatie van Biram Dah Abeid – zelf. Informatie over de exacte omstandigheden in detentie en verloop van het proces was beperkt beschikbaar. Een aantal mensenrechtenorganisaties (onder andere Amnesty International, Frontline Defenders) hebben zorgen geuit, onder andere over het langdurige voorarrest en onregelmatigheden tijdens het proces. Tijdens een gesprek met de Mauritaanse Minister van Binnenlandse zaken heeft mijn plaatsvervangend directeur-generaal Internationale Samenwerking de detentie en het proces tegen de heer Abeid aangekaart. Ook de EU heeft haar zorgen hierover uitgesproken in contacten met de Mauritaanse autoriteiten.
Kunt u ingaan op de problematiek met slavernij in Mauritanië? Hoe omvangrijk is dit probleem?
Mauritanië is het laatste land dat slavernij afschafte, in 1981. In 2007 werd slavernij per wet strafbaar gesteld. Mensenrechtenorganisaties schatten dat nog steeds zo’n 40.000 tot 60.000 inwoners slachtoffer van slavernij zijn. De Mauritaanse regering benadrukt dat slavernij bij wet verboden is en spreekt liever van «de overblijfselen van de slavernij». De Mauritaanse regering heeft zich gecommitteerd aan de uitbanning van dit probleem en de afgelopen twee jaar zijn ten minste vijf mensen veroordeeld voor slavernij-praktijken. Er is echter nog een lange weg te gaan, zoals ook organisaties als Amnesty International aangeven. Deels hieraan gerelateerde mensenrechten problemen zijn bijvoorbeeld de gebrekkige burgerregistratie, erf- en eigendomsrecht en discriminatie van etnische minderheden.
Bent u bereid in uw contacten met Mauritanië er op aan te dringen dat gestopt wordt met repressie en intimidatie van anti-slavernijactivisten en in plaats daarvan serieus werk wordt gemaakt van het tegengaan van slavernij in dit land?
In gesprekken met de Mauritaanse autoriteiten benadrukt Nederland het belang voor respect van mensenrechten, waaronder bescherming van mensenrechtenverdedigers (inclusief activisten die het vraagstuk van slavernij aan de orde stellen). In de politieke dialoog tussen de EU en Mauritanië wordt, mede ook op Nederlands verzoek, hieraan aandacht besteed. Op 6 december 2018 bracht mijn plaatsvervangend directeur-generaal Internationale Samenwerking tijdens een gesprek met de Mauritaanse Minister van Binnenlandse Zaken de detentie en het proces tegen de heer Abeid ter sprake. Daarnaast steunt Nederland lokale initiatieven die als doel hebben de bredere mensenrechten situatie te verbeteren. De afgelopen drie jaar hebben 19 Mauritaanse non-gouvernementele organisaties Nederlandse steun ontvangen. Doel is om, veelal in samenwerking met de (lokale) overheid, in te zetten op thema’s als jongerenparticipatie, de versterking van het maatschappelijk middenveld, bewustwording over democratie en mensenrechten en de bescherming van kwetsbare groepen zoals de slachtoffers van slavernij, van seksueel misbruik en gedetineerden.
Voorbereidingen om mogelijke medicijntekorten te voorkomen door een harde Brexit |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Patiënten mogen niet de dupe worden van Brexit»?1
Ja.
Klopt het dat medicijnen en farmaceutische producten de belangrijkste importproducten uit het Verenigd Koninkrijk zijn?2 Hoeveel medicijnen, in euro’s en in verschillende medicijnsoorten, werden in 2017 door Nederland geïmporteerd vanuit het Verenigd Koninkrijk?
Geneesmiddelen en farmaceutische producten zijn inderdaad belangrijke typen importproducten uit het Verenigd Koninkrijk (VK). Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) maken farmaceutische producten zo’n 7 tot 10 procent van de totale goedereninvoer uit het VK uit, zo’n € 1,6 miljard in 2017. Alleen minerale brandstoffen maken een groter deel uit van deze invoer. Naar schatting wordt meer dan de helft van deze farmaceutische import uit de VK echter niet in Nederland gebruikt maar meteen weer uitgevoerd naar andere landen. Het aantal geneesmiddelenproducten dat door Nederland uit het VK wordt geïmporteerd varieert continu. Naar schatting werden er eind vorig jaar tussen de 2.500 en 3.500 verschillende producten geïmporteerd.
Hoe wordt de continuïteit van verstrekking van medicijnen, met name de medicijnen met een korte houdbaarheid, gegarandeerd wanneer de handel in medicijnen stilvalt door een harde Brexit?
Zoals ik in mijn brief van 20 december 2018 aan uw Kamer heb gemeld (Kamerstuk 23 987, nr. 297), wordt op dit moment een uitgebreide analyse uitgevoerd door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) naar die geneesmiddelen die in de Nederlandse zorg worden gebruikt, waarbij er een afhankelijkheid bestaat van het VK. Het gaat hier met name om geneesmiddelen die na productie worden vrijgegeven voor de handel via Britse vrijgiftelaboratoria en/of waarvan de handelsvergunning nog in het VK is geregistreerd. Voor die producten geldt dat bij een eventueel no deal scenario er risico bestaat op verstoring van de leveringszekerheid vanwege onder andere fricties in het grensverkeer en/of regulatoire knelpunten omdat het VK dan een derde land is geworden.
De analyse van het CBG is erop gericht om te komen tot een lijst van kritieke geneesmiddelen met een belangrijke afhankelijkheid van het VK en/of waar geen goed alternatief voor beschikbaar is op de Nederlandse markt. De handelsvergunninghouders van die producten worden actief benaderd en gevraagd naar hun voorbereidingen op de terugtrekking van het VK uit de EU rondom de borging van de leveringszekerheid in ons land. Om de leveringszekerheid van de kritieke geneesmiddelen op de lijst te borgen, zullen verschillende stappen worden doorlopen. Allereerst kan er voor dergelijke producten door IGJ een ontheffing worden verleend op grond van artikel 3.17a van de Geneesmiddelenwet (Gw), wanneer het VK een derde land geworden is. Bij een no deal scenario kunnen deze geneesmiddelen dan gedurende een bepaalde tijd onverminderd ingevoerd worden. Ook zal gekeken worden of er elders in de EU of daarbuiten alternatieve geneesmiddelen op de markt zijn, om leveringszekerheid te garanderen wanneer er onverhoopt een verstoring van de handel en/of distributie plaatsvindt van het oorspronkelijke geneesmiddel. Mocht dat er niet zijn, dan kan in bepaalde gevallen een apothekersbereiding worden gemaakt.
Omdat het hier om verschillende soorten producten gaat, zal er per geval bekeken worden welke aanpak gewenst is. Wanneer er op deze kritieke lijst ook producten zullen voorkomen met een beperkte houdbaarheid, dan zal hierop nadere actie worden ondernomen. Daarbij heb ik handelsvergunninghouders van dergelijke geneesmiddelen ook opgeroepen om zelf maatregelen te nemen om verstoring van levering te voorkomen. Zij zijn primair verantwoordelijk voor voldoende levering.
Verandert het registratieproces van nieuwe medicijnen wanneer deze ontwikkeld zijn in het Verenigd Koninkrijk ten opzichte van de huidige situatie na een harde Brexit? Duurt de toelating hierdoor langer?
De EU wet- en regelgeving rondom de toelating van geneesmiddelen blijft in Nederland onverkort van kracht. Wat verandert is dat het VK een derde land wordt. Voor geneesmiddelen die op dit moment door een fabrikant in het VK op de EU markt worden gebracht zal gaan gelden dat zij een handelsvergunning voor hun geneesmiddelen in een van de EU27 lidstaten moeten hebben. Daarnaast geldt dat zij na de terugtrekking van het VK uit de EU onder andere de kwaliteitscontrole van deze geneesmiddelen, de zogenaamde vrijgifte en geneesmiddelenbewaking, in één van de EU27 lidstaten moeten laten plaatsvinden.
De beoordeling van nieuwe geneesmiddelen die centraal op de Europese geneesmiddelenmarkt worden toegelaten zal – net als nu – door het Europees geneesmiddelenagentschap (EMA) worden gedaan. Nationaal of decentraal toegelaten geneesmiddelen zullen door nationale geneesmiddelenagentschappen zoals het CBG in een van de EU27 lidstaten worden beoordeeld. Hierbij geldt dat de Britse geneesmiddelenautoriteiten geen onderdeel meer zal uitmaken van het EU geneesmiddelensysteem en dus geen beoordelingen meer doen voor de EU.
Wanneer fabrikanten zich goed hebben voorbereid op een no deal scenario hoeft de markttoelating niet langer te duren dan nu het geval is. Overigens zullen ook fabrikanten van buiten de EU die hun geneesmiddelen op dit moment via het VK op de Europese markt brengen, de registratie, beoordeling, kwaliteitscontrole en bewaking van een geneesmiddel naar een van de EU27 lidstaten moeten verleggen.
Is er nu reeds sprake van voorraadvorming van medicijnen in Nederland voor het geval er een harde Brexit komt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hier geen signalen over ontvangen. Wel is het zo dat handelsvergunninghouders die in het VK produceren een deel van hun handelsvoorraden verplaatsen vanuit het VK naar het Europese vasteland. Ook kan het zijn dat groothandels anticiperen op een no deal scenario door iets ruimere voorraden aan te houden dan normaal het geval is.
Op basis van bovengenoemde analyse van het CBG hoop ik te komen tot een lijst van kritieke geneesmiddelen waar mogelijk problemen mee kunnen ontstaan, bijvoorbeeld omdat er geen alternatieven zijn. Voor ieder geneesmiddel op die lijst wordt in eerste instantie contact opgenomen met de betreffende handelsvergunninghouder om zo te verkennen hoe die zich voorbereidt op een no deal scenario. Daarnaast wordt nagegaan of er alternatieve producten voorhanden zijn op de Nederlandse markt, elders in de EU of daarbuiten en/of via een apothekersbereiding. Ook kan er in zo’n situatie – onder andere in het kader van de werkgroep geneesmiddelentekorten – gesproken worden met groothandels en distributeurs om hen alert te maken op het specifieke kritieke geneesmiddel, waarmee zij dan rekening kunnen houden bij hun inkoop en handelsvoorraad. Ik verwacht dat ik met deze gerichte aanpak zicht kan krijgen op potentiële problemen met de leveringszekerheid van dergelijke producten.
Rondom het no deal scenario bestaat overigens het beeld dat geneesmiddelenfabrikanten die zich goed voorbereiden ook hun geneesmiddelenvoorraden iets verruimen in die gevallen waarbij het VK een rol speelt in de productieketen. Daarnaast zijn handelsvergunninghouders en groothandelaars van geneesmiddelen volgens de wet ook gehouden om voldoende voorraad aan te houden om te voorzien in leveringszekerheid.
Wat zijn de gevolgen voor Nederlandse verzekerden wanneer ze na een harde Brexit gebruik moeten maken van Britse stelsel van gezondheidszorg, zowel in de cure als de care?
De gevolgen voor Nederlandse verzekerden beperken zich ertoe dat zij niet meer op basis van Europese wetgeving zorg kunnen verkrijgen in het VK. Dit betekent concreet dat de vergoeding voor de zorg niet meer tussen Nederland en het VK plaatsvindt, maar dat de kosten door de betrokkene ingediend moeten worden bij de zorgverzekeraar.
Verder verwijs ik u naar de antwoorden in de Nota naar aanleiding van het Verslag Verzamelwet Brexit (Kamerstuk 35 084, nr. 9) zoals deze door de Minister van Buitenlandse Zaken aan uw Kamer toegezonden zijn.
Dienen Nederlanders die in het Verenigd Koninkrijk wonen, zich bij een harde Brexit te verzekeren onder buitenlandpolis, of vallen zij onder de Britse National Health Service (NHS)? Waar kunnen Nederlanders, die in het Verenigd Koninkrijk wonen, de voor hun relevante informatie vinden?
Zoals reeds in de eerdergenoemde Nota naar aanleiding van het Verslag Verzamelwet Brexit aangegeven zullen Nederlanders die legaal in het VK verblijven op basis van het daar geldende recht onder de NHS gaan vallen. In het geval zij een Nederlandse zorgverzekering hebben, behouden zij deze. De zorgverzekeringswet kent werelddekking.
Wat zijn de bevoegdheden voor de leden van de Kamer wanneer men zaken rond de zorgverzekeringswet wil wijzigen en de voorgestelde Brexitwet in werking is getreden?
Blijven de diploma’s van Nederlandse artsen en verpleegkundigen in het Verenigd Koninkrijk geldig in het geval van een harde Brexit? En hoe zit dat bij Britse artsen en zorgverleners die in Nederland werken?
In een no deal scenario blijven de vóór Brexitdatum afgegeven erkenningen van Britse diploma's en BIG-registraties op grond van Britse diploma's in stand.
Naar verwachting blijven de vóór Brexitdatum door het Verenigd Koninkrijk afgegeven erkenningen van Nederlandse artsen en verpleegkundigen ook na Brexitdatum geldig.
De modernisering van de ODA-definitie en de toerekening van hulp voor de Nederlandse Bovenwindse eilanden aan ODA |
|
André Bosman (VVD), Wybren van Haga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «UK can now use foreign aid budget to help richer overseas territories hit by natural disasters»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke concrete afspraken in de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zijn gemaakt? Klopt het dat onder de nieuwe regels landen die met een natuurramp te maken krijgen kunnen worden toegevoegd aan de lijst van landen die in aanmerking komen voor Official Development Assistance (ODA)?
Ontwikkelingshulp aan landen die op de DAC2-lijst voor ODA-ontvangende landen (DAC-lijst) staan, kan gerapporteerd worden als ODA. Landen die op deze DAC-lijst staan zijn lage- en middeninkomenslanden. Wanneer een land op deze DAC-lijst drie jaar achtereen de inkomensgrens van USD 12.745 BNI/per capita3 overstijgt, wordt dit land van de DAC-lijst gehaald. Dit proces heet gradueren. Landen met een BNI/pc hoger dan USD 12.745 zijn hoge-inkomenslanden. Eens in de drie jaar wordt de DAC-lijst herzien en wordt vastgesteld welke landen gradueren. De eerstvolgende herziening is in 2020.
DAC kende geen mechanisme om landen die gegradueerd zijn terug te kunnen plaatsen op de lijst. DAC heeft onlangs besloten dat wanneer een land (bijvoorbeeld als gevolg van een grote ramp) weer onder de USD 12.745 BNI/pc zakt, dit land tijdelijk teruggeplaatst kan worden op de DAC-lijst. Dit land is dan op basis van inkomensgegevens geen hoog-inkomensland meer. Een jaar nadat het eerste land is teruggeplaatst, zal deze terugplaatsing door de OESO-DAC worden geëvalueerd.
Hoe verhoudt de inhoud van dit nieuwsbericht zich tot uw recente mededeling – gedaan na het verschijnen van dit nieuwsbericht – dat de Nederlandse Bovenwindse eilanden Sint-Maarten, Saba en Sint-Eustatius niet op de lijst van de zogeheten Development Assistance Committee (DAC) staan en de Nederlandse bijdrage aan de wederopbouw derhalve niet aan ODA kan worden toegerekend?2
Saba en Sint-Eustatius zijn – als bijzondere gemeenten – onderdeel van de staat Nederland. Nederland staat niet op de DAC-lijst. Sint-Maarten is een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Sint-Maarten is een hoog-inkomensland en staat om die reden niet op de DAC-lijst. Steun aan Saba, Sint-Eustatius en Sint-Maarten kan daarmee niet als ODA worden gerapporteerd.
Kunt u zich herinneren dat uw ambtsvoorganger constateerde dat «niet alle ontwikkelingsgerelateerde doelen in de [ODA-]definitie passen» en de definitie derhalve aan modernisering toe is?3
Ja. In de Kamerbrief waaraan u refereert wordt ook uitvoerig ingegaan op de Nederlandse positie ten aanzien van de DAC-lijst. Nederland heeft binnen DAC actief bepleit deze lijst te moderniseren en de inkomensgrens voor ODA-ontvangende landen van USD 12.745 BNI/pc aanzienlijk te verlagen. Financiering van activiteiten in rijkere ontwikkelingslanden (zoals Turkije, China en Brazilië) zou niet meer per definitie als ODA mogen worden gerapporteerd. ODA kan beter geconcentreerd worden op de landen die dit het meest nodig hebben. Dit zijn lage inkomenslanden zoals Ethiopië of Mali, die een BNI/pc hebben van respectievelijk USD 740 en USD 770 (2017, Wereldbank). Binnen DAC bleek echter onvoldoende draagvlak om de inkomensgrens te verlagen.
Klopt het dat de Britse regering al langer probeert de ODA-definitie te moderniseren – bijvoorbeeld door ook (nood)hulp voor rijkere landen tot ODA te rekenen4 – maar constant onvoldoende steun kreeg voor haar moderniseringsvoorstellen?5
Het Verenigd Koninkrijk wil dat hulp aan hoge-inkomenslanden na een natuurramp kan worden toegerekend aan ODA. Dit voorstel heeft binnen DAC vrijwel geen draagvlak. Nederland is tegen dit voorstel. Het kabinet vindt dat de inkomensgrens voor ODA-ontvangende landen niet verhoogd moet worden en dat deze al aan de hoge kant is. Dit is ook in lijn met de Nederlandse positie die eerder met uw Kamer is gedeeld en waaraan u in vraag 4 refereert (Kamerstuk 32 605, nr. 137).
Klopt het tevens dat Nederland tot de criticasters van de Britse inzet behoorde? Zo ja, waarom? Hoe verhoudt die houding zich tot de eerdere oproepen tot modernisering van de ODA-definitie?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat noodhulp, zeker wanneer sprake is geweest van een natuurramp, altijd toegerekend zou moeten kunnen worden aan ODA en dat derhalve gezocht moet worden naar aanpassing van de procedures teneinde dit mogelijk te maken, bijvoorbeeld door tijdelijke plaatsing van getroffen landen op de DAC-lijst?
Die mening deel ik niet. DAC-leden worden op geen enkele manier belemmerd om hoge-inkomenslanden financieel te steunen na een natuurramp. Deze steun kan echter niet worden gerapporteerd als ODA. Noodhulp aan lage en middeninkomenslanden die op de DAC-lijst staan, kan wel als ODA worden gerapporteerd.
Bent u bereid zich binnen de DAC van de OESO in te zetten om de ODA-definitie verder te moderniseren, en u hard te maken voor een verdere versoepeling van de regels voor ODA-toerekening bij hulp na (natuur)rampen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De wapenstilstand en de VN waarnemingsmissie in Jemen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat de VN-waarnemers naar Jemen gaat sturen onder leiding van de Nederlandse generaal b.d. Patrick Cammaert?1
Ja.
Gaan er ook VN-militairen mee met het waarnemingsteam dat toezicht gaat houden op de wapenstilstand in de Jemenitische havenstad Hodeida?
De VN-Veiligheidsraad heeft de Secretaris-Generaal gevraagd om voorstellen te doen voor de invulling van deze missie. Details hierover zijn nog niet bekend.
Kunt u toezeggen dat Nederland nu, en in het vervolg van het vredesproces, geen militairen naar Jemen zal sturen om de strijdende islamitische partijen uit elkaar te houden en/of VN-waarnemers te beveiligen? Zo nee, waarom bent u dan bereid het risico te nemen dat Nederlandse militairen als speelbal gebruikt worden in de inter-islamitische oorlog tussen Saoedi-Arabië en Iran?
Dit is nu niet aan de orde aangezien er nog geen duidelijkheid bestaat over de invulling van een eventuele missie. Mocht Nederland een bijdrage overwegen dan zal uw Kamer hierover conform de reguliere procedure worden geïnformeerd.
Arrestaties tijdens mensenrechtendemonstraties in West-Papoea |
|
Sadet Karabulut , Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mass arrests during commemorations of International Human Rights Day in West Papua»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat tijdens vreedzame demonstraties voor mensenrechten in diverse steden in West-Papoea 137 demonstranten gearresteerd zijn?
Tijdens demonstraties ter gelegenheid van Internationale Mensenrechtendag zijn op 10 december 2018 in diverse steden in de Indonesische provincie Papua demonstranten aangehouden en vervolgens weer vrijgelaten. Media spreken van 132 danwel 137 personen die zijn aangehouden. De Indonesische autoriteiten hadden geen toestemming verleend voor de demonstraties van 10 december.
Deze arrestaties vonden plaats binnen een context van opgelopen spanning in de Indonesische provincies Papua en West Papua rondom de jaarlijkse viering van de «West Papuan National Day», waarop verschillende groeperingen de onafhankelijkheidsverklaring van Papua op 1 december 1961 herdenken. Op 1 en 2 december zijn op meerdere plaatsen in Indonesië meer dan 500 mensen gearresteerd (en weer vrijgelaten) die demonstreerden ter gelegenheid van die dag. Op 2 december volgde een gewelddadig incident in Papua waarbij gewapende separatisten 19 bouwvakkers en een soldaat om het leven brachten. Ook op 19 december zijn op verschillende plekken in Indonesië rond de 100 demonstranten gearresteerd en vervolgens weer vrijgelaten. De Nederlandse regering vindt de berichten over gebeurtenissen in Papua zorgwekkend.
Kunt u duiden wat de achtergrond van en de aanleiding tot deze arrestaties is geweest?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre kunnen de arrestanten rekenen op een eerlijke procesgang?
Alle opgepakte personen zijn inmiddels weer vrijgelaten. Zij zullen niet vervolgd worden.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere Kamervragen schriftelijke vragen diverse zorgpunten benoemde omtrent de situatie in de Indonesische provincies Papoea en West-Papoea, zoals geweldsincidenten tegen burgers, maar u ook de bemoedigende stappen benadrukte die zijn gezet onder president Widodo?2 In hoeverre kan daadwerkelijk gesproken worden van (verdere) vooruitgang op het gebied van mensenrechten, klassieke vrijheden, en sociaaleconomische ontwikkelingen?
Ja. Hoewel er op sociaaleconomisch gebied de afgelopen jaren de nodige stappen zijn gezet, blijven er op het gebied van de mensenrechten zorgpunten bestaan.
In hoeverre, en op welke manieren, heeft de Nederlandse bijdrage aan het Community Policing Programme dat doorloopt tot juli 2019, bijgedragen aan verbetering van de relatie tussen de politie en lokale gemeenschappen?
Uw Kamer werd op 18 juni 2018 per brief geïnformeerd over de voortgang en resultaten van het community policing programma (Kamerstuk 26 049, nr. 85). In deze brief ga ik ook in op de wijze waarop de Nederlandse steun voor het Community Policing Programme bijdraagt aan verbetering van de relatie tussen de politie en lokale gemeenschappen.
Blijft Nederland, ook in EU- en VN-verband, actief pleiten richting de Indonesische overheid voor persvrijheid en gelijke rechten voor de Papoeabevolking, en voor het stoppen en bestraffen van geweld tegen Papoea’s door onder meer leger en politie?
Zeker. Deze punten worden geregeld zowel op politiek als op hoogambtelijk niveau opgebracht in bilaterale gesprekken met de Indonesische autoriteiten. Zie ook mijn antwoord op vragen van het lid Ploumen (PvdA) over het bericht «Indonesië: veiligheidstroepen vermoordden in Papoea 100 mensen» van 18 juli 2018 (Kamerstuk ah-tk-20172018-2793). Ook binnen de EU pleit Nederland ervoor dit onderwerp op de agenda te houden in contacten met Indonesië.
Een verdubbeling van Iraanse rakettesten, waaronder raketten die Europa kunnen bereiken |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat Iran het aantal rakettesten dit jaar heeft verdubbeld?1
De berichten over Iraanse rakettesten zijn zorgelijk. Zoals ook in de beantwoording van Kamervragen over Iraanse raketbeschietingen op Syrië (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 407) staat opgenomen, beschikt Iran over raketten die binnen Missile Technology Control Regime Category 1-systemen vallen. Op basis van deze richtlijnen kan worden gesteld dat zulke Categorie 1-systemen in theorie in staat zijn om massavernietigingswapens te vervoeren.
Met het door Iran geclaimde bereik2 van 2.000 kilometer van de Iraanse ballistische raketten, zou Iran delen van Europa kunnen bereiken. Het kabinet is niet bekend met de intenties van Iran, maar het staat buiten kijf dat het ballistisch raket programma zorgen baart.
Welke van de geteste raketten zijn in beginsel in staat om massavernietigingswapens te vervoeren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen de Iraanse (ballistische) raketten inderdaad delen van Europa bereiken? Kan Nederland dit eigenstandig bevestigen?
Zie antwoord vraag 1.
Durft u te erkennen dat de maatregelen van de Europese Unie om het Iraanse ballistische raketprogramma in te perken, geen enkel effect hebben? Zo, nee waarom niet?
Zoals Uw Kamer bekend, zijn onder VN-Veiligheidsraad-resolutie 2231 (dat het Joint Comprehensive Plan of Action, oftewel JCPOA bekrachtigt) en binnen de Europese Unie reeds maatregelen van kracht om het Iraanse ballistische raketprogramma in te perken. Zo zijn er handelsrestricties, is er een wapenembargo op Iran van kracht, en gelden sancties voor 23 personen en entiteiten.
Het kabinet blijft ernstige zorgen houden ten aanzien van het Iraanse ballistische raketprogramma en kaart dit onderwerp regelmatig aan, zowel in multilateraal verband als in de bilaterale kritische dialoog met Iran. Zo heeft Nederland deze zorgen recent nog aangekaart in de open zitting van de VN-Veiligheidsraad op 12 december jl. over de implementatie van resolutie 2231 (inclusief het JCPOA). Ook heeft Nederland hier de Iraanse betrokkenheid bij de raketbeschietingen op Saudi-Arabië door de Houthi’s scherp veroordeeld.
In Europese context is Nederland samen met Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk actief op zoek naar oplossingsrichtingen. Het kabinet sluit verdere sancties op termijn daarbij niet uit.
Net als Nederland, maakt ook de Europese Unie zich zorgen over het Iraanse ballistische raketprogramma. Zo spreekt de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid deze zorgen regelmatig uit, zoals recent tijdens de EU Non-proliferatie en Ontwapeningsconferentie op 19 december jl.3. Nederland pleit er in de EU voor dat de EU doorgaat met het krachtig adresseren van de zorgen rond het ballistische raketprogramma van Iran.
Bent u nu eindelijk bereid om de Nederlandse steun voor het nucleaire akkoord met Iran in te trekken en aanvullende sancties tegen Iran te bepleiten en/of te steunen?
Nee. Zoals Uw Kamer bekend is het kabinet van mening dat het JCPOA werkt, en doet waar het voor bedoeld is: het voorkómen van een Iraans kernwapen. Het JCPOA staat los van het Iraanse raketprogramma. Het akkoord is niet gebaseerd op vertrouwen maar op rigoureuze controlemechanismen. Het meest recente rapport van het Internationaal Atoomenergie Agentschap bevestigt voor de dertiende opeenvolgende keer dat Iran zich aan alle nucleaire verplichtingen onder het akkoord houdt.
De ontwikkeling dat Zuid-Afrika in sneltreinvaart aankoerst op landonteigening |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat Zuid-Afrika «in een sneltreinvaart aankoerst op landonteigening van blanke boeren zonder enige compensatie»?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de krantenartikelen in de Daily Mailover landhervormingen en kaart waar opportuun zorgpunten bij de Zuid-Afrikaanse autoriteiten aan, zowel bilateraal als in EU-verband.
Overigens verschillen een aantal conclusies van de krantenartikelen met de politieke intenties zoals geuit door President Ramaphosa en andere African National Congress (ANC) politici. President Ramaphosa is stellig in zijn standpunt dat toegang tot land noodzakelijk is voor een brede betrokkenheid van alle bevolkingsgroepen in het economische ontwikkelingsproces in Zuid-Afrika. De President benadrukt veelvuldig dat landhervorming in Zuid-Afrika niet zal leiden tot situaties zoals in Zimbabwe en dat bijvoorbeeld succesvolle agrarische bedrijven ontzien zullen worden.
Klopt het dat de parlementaire commissie, die aangewezen was om het proces van een mogelijke grondwetswijziging te leiden in het kader van landhervorming, tot het oordeel is gekomen dat het grondwetsartikel 25 geamendeerd dient te worden, waarbij de grondwetswijziging behandeld en aangenomen dient te zijn voor het einde van de termijn van het huidige parlement?
Uit de resultaten van de parlementaire commissie die eind november werden gepresenteerd, blijkt dat de Grondwet al voorziet in landonteigening zonder compensatie maar dat er nadere richtlijnen nodig zijn om aan te geven onder welke omstandigheden dat mogelijk is. De parlementaire commissie adviseerde dan ook het parlement de Grondwet aan te passen zodat de voorwaarden en het proces voor landonteigening zonder compensatie gespecifieerd worden. De parlementaire commissie adviseert de aanpassingen voor de verkiezingen door te voeren.
Heeft het Zuid-Afrikaanse parlement bij motie een deadline gesteld aan de daarvoor ingeroepen parlementaire commissie om haar werkzaamheden uiterlijk afgerond te hebben op 31 maart 2019?
De Zuid-Afrikaanse regering streeft ernaar dat het amendement voor de verkiezingen wordt aangenomen. Het ANC heeft daartoe een motie ingediend waarin als deadline 31 maart is genoemd. De geplande datum voor de verkiezingen is mei 2019. Het is nog onzeker of de gestelde deadline gehaald zal worden en of het parlement in haar laatste sessie voor de verkiezingen dit onderwerp nog zal behandelen.
Herkent u zich in de kritiek vanuit de oppositie dat de grondwetswijziging hiermee een «fait accompli» is, waarbij er geen rekening meer gehouden wordt met bezwaren en inbrengen vanuit de samenleving?
Een eventuele grondwetswijziging en uitspraken van oppositiepartijen over deze grondwetswijziging zijn onderdeel van het politieke debat in Zuid-Afrika. De verkiezingen zijn in aantocht en mogelijk stemt pas een nieuw parlement over de grondwetswijziging. Als stemming in het parlement voor de verkiezingen plaatsvindt, dan bestaat de kans dat de grondwetswijziging wordt aangenomen. Mocht dit zo zijn, dan is de verwachting dat dit meer duidelijkheid brengt hoe het proces van landhervorming zal verlopen. Het laatste woord blijft echter aan het parlement.
De parlementaire commissie is het land in gegaan en heeft 34 hoorzittingen gehouden in 9 provincies. Hierbij bleek de meerderheid voor wijziging van de Grondwet. Verder ontving de commissie bijna 500.000 schriftelijke reacties en hoorde zij 40 organisaties/individuen in het parlement. Hiervan was de meerderheid tegen wijziging van de Grondwet, uitgaande van de redenering dat de Grondwet landonteigening zonder compensatie al toestaat.
Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere stelling dat publieke consultaties een «belangrijke bron van informatie» zijn in het proces?2 Vindt u dat het proces zorgvuldig doorlopen wordt nu de grondwetswijziging er in sneltreinvaart doorheen gedrukt dreigt te worden?
Binnen de regeringspartij de ANC, President Ramaphosa incluis, is meermaals benadrukt dat Zuid-Afrika niet een tweede Zimbabwe wil worden. President Ramaphosa en het ANC zeggen het belang van duidelijke richtlijnen voor het proces van landhervorming te erkennen. De Zuid-Afrikaanse regering wil zwarte boeren stimuleren commerciële landbouw te starten op beschikbare stukken grond en is zich bewust van het feit dat hiervoor ook ondersteuning (opleiding, financiering, etc.) nodig is.
De publieke consultatie heeft een veelheid aan reacties opgeleverd. Hoe de resultaten van de consultatie worden geïnterpreteerd is politiek gekleurd. Het ANC en de Economic Freedom Fighters (EFF) hebben de meerderheid in de commissie en zijn voor de grondwetswijziging. De oppositiepartij Democratic Alliance (DA) is tegen de grondwetswijziging in het parlement en was dus ook tegen in de commissie, maar was in de minderheid. Onafhankelijke experts, zoals onder anderen universitaire docenten en onderzoekers, geven aan dat een wijziging van de Grondwet niet nodig is.
Het kabinet is bezorgd over de onrust die is ontstaan over de binnenlandse dialoog in Zuid-Afrika over onteigening van grond. Echter, Zuid-Afrika heeft een eigen Grondwet en daarvan afgeleide wetten. Deze worden getoetst en toegepast door de rechterlijke instanties. De Zuid-Afrikaanse regering heeft daarnaast een structureel overleg ingesteld met boerenorganisaties. Op dit moment wacht het kabinet de maatregelen van de Zuid-Afrikaanse regering daarom af.
Waarom heeft u het standpunt van de Zuid-Afrikaanse president Ramaphosa, dat landonteigening zonder compensatie constitutioneel al mogelijk is, niet veroordeeld maar er slechts kennis van genomen?
Het kabinet is van mening dat grondwettelijke interpretatie en mogelijke aanpassingen daarvan in een soevereine en democratische staat gerespecteerd moeten worden. In deze benadering past dialoog over mogelijke zorgen en geen openlijke verklaringen en terechtwijzingen.
Wat vindt u van de testcase die Zuid-Afrika wil uitvoeren in de stad Ekurhuleni om daar 350 hectare grond af te pakken van de eigenaren zonder compensatie?
De huidige formulering in de Grondwet over eventuele onteigening is nooit juridisch getoetst en daarom heeft het constitutioneel hof zich er tot op heden nooit over uitgesproken. Een testcase kan, naar de mening van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten, bijdragen aan meer helderheid over de reikwijdte en interpretatie van de huidige constitutionele bepalingen ten aanzien van landhervorming.
Wat vindt u bovendien van de berichtgeving dat Namibië het voorbeeld van Zuid-Afrika gaat volgen en ook massaal tot landonteigening wil overgaan, waarbij de helft(!) van de vruchtbare landbouwgronden – 15 miljoen hectare – zal worden onteigend?3
De landconferentie van begin oktober 2018 in Namibië heeft geconstateerd dat landacquisitie door de overheid op basis van «bereidwillig verkopersbeginsel» niet heeft gewerkt. Er is daarom besloten ook te kijken naar landonteigening op basis van een rechtvaardige vergoeding. In Namibië is ongeveer 3 procent van het land in handen van niet-Namibiërs. Land dat in bezit is van buitenlanders en niet wordt gebruikt zal worden geïdentificeerd voor onteigening. Daarnaast geldt ook de regel van 1 Namibiër-1 boerderij. Namibiërs met meerdere boerderijen kunnen ook voor onteigening in aanmerking komen.
De regel is dat het onteigeningsproces (landhervorming) moet plaatsvinden op basis van rechtvaardige compensatie. Dit staat beschreven in de Grondwet. De compensatie zal worden vastgesteld door commissies van onafhankelijke evaluatoren. Het is nog niet duidelijk hoe deze commissies zullen worden samengesteld.
De overheid geeft aan dat het proces de Grondwet en gerelateerde wetgeving zal volgen en dat bovendien de voedselzekerheid niet in gevaar mag komen. De regering heeft aangekondigd dat zij daarom een ondersteuningsprogramma voor de nieuwe boeren zal ontwikkelen en uitvoeren.
Dreigt ook in Namibië onteigening zonder compensatie, met alle mogelijke gevolgen voor de voedselvoorziening en economie van dien? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich uw toezegging om in de Europese Unie (EU) voor te stellen om de landonteigeningen toe te voegen aan de onderwerpen tijdens de EU-Zuid Afrika top op 15 november?4
Ja, dit onderwerp is ter sprake gekomen. Tijdens de Europese Unie – Zuid-Afrika (EU-ZA) top is een grote diversiteit aan onderwerpen besproken. Het kabinet heeft de gelegenheid genomen uw kamer in het verslag van de raad buitenlandse zaken van 10 december te informeren over de opvolging van de toezegging, gedaan tijdens het notaoverleg Mensenrechtenbeleid op 5 november 2018, om landonteigening op de agenda te zetten van de EU-ZA-top op 15 november. Mede dankzij Nederlandse inzet is dit inderdaad aan de orde gesteld, zoals blijkt uit paragraaf 16 van de slotverklaring van de top, zie https://www.consilium.europa.eu/media/36982/eu-sa-final-statement.pdf.
Dit punt is bovendien ook aan de orde gekomen tijdens het bilaterale gesprek tussen Minister-President Rutte en President Ramaphosa en marge van de G20 in Argentinië. Daarbij benadrukte Ramaphosa dat hij zelf wil zorgdragen voor een eerlijk en juridisch verifieerbaar traject met betrekking tot landhervormingen.
Wat vindt u van het zeer magere statement dat de EU heeft afgegeven?5 Zijn de zorgen van Nederland overgebracht en geadresseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u landonteigening zonder compensatie en op basis van huidskleur in strijd met de mensenrechten? Als u deze vraag niet kunt of wilt beantwoorden, bent u dan bereid advies te vragen aan de extern volkenrechtelijk adviseur? Zo nee, waarom niet?
De Zuid-Afrikaanse Grondwet noemt een wijd scala aan mensenrechten zoals het grondwettelijk verbod op discriminatie en het aanzetten tot haat. Deze worden door de rechterlijke macht ook bewaakt. De rechterlijke macht in Zuid-Afrika heeft de afgelopen jaren aangetoond onafhankelijk en professioneel op te treden.
Het kabinet acht het niet nodig een externe volkenrechtelijke adviseur te verzoeken om zich te buigen over de ontwikkelingen in een soeverein land met een democratisch tot stand gekomen Grondwet en een bewezen onafhankelijke rechtelijke macht.
Vindt u het een goed idee als uw nieuwe mensenrechtenambassadeur een bezoek brengt aan Zuid-Afrika en daarbij de kwestie van landonteigening adresseert? Zo nee, waarom niet?
De toenmalige mensenrechtenambassadeur heeft in april 2018 een bilateraal bezoek gebracht aan Zuid-Afrika om onder anderen mogelijkheden te verkennen om op het gebied van mensenrechten internationaal samen op te trekken met Zuid-Afrika. De zorgen over landhervormingen zijn daarbij tevens besproken. Naast de recente EU – ZA-top staat voor 2019 tevens de reguliere EU mensenrechtendialoog met Zuid-Afrika gepland die de mogelijkheid biedt waar nodig ook op Europees ontwikkelingen aan de orde te blijven stellen. Gezien de vele mogelijkheden dialoog te blijven voeren en het relatief recente bezoek is een nieuw bezoek van de Nederlandse mensenrechtenambassadeur nog niet voorzien. De Nederlandse Ambassadeur in Pretoria heeft uiteraard nauw contact met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten over al deze vraagstukken.
Hoe lang wilt u blijven wachten voordat u met een standpunt komt, terwijl Zuid-Afrika in sneltreinvaart afkoerst op wijziging van de Grondwet, met alle mogelijk desastreuse gevolgen van dien? Welke mogelijkheden zijn er nog om druk uit te oefenen op Zuid-Afrika als de grondwetswijziging definitief is?
Overleg met de Zuid-Afrikaanse overheid gebeurt structureel, op verzoek en bij gelegenheid. In 2015 werd een memorandum ondertekend door de Minister van Buitenlandse Zaken Koenders en de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken Mashabane waarin Nederland en Zuid-Afrika een samenwerkingscommissie opzetten (de «Joint Commission of Cooperation» – JCC). De JCC komt iedere twee jaar bijeen op ministerieel niveau. Tijdens deze bijeenkomsten staat de structurele samenwerking tussen Nederland en Zuid-Afrika op verschillende werkterreinen centraal, waaronder economie en politiek. De ambassade heeft een uitstekend netwerk binnen de overheid, politieke partijen, NGO’s en onderzoeksinstanties en bevraagt deze regelmatig over ontwikkelingen in het landhervormingsproces.
Sommige Europese bedrijven stellen nu al hun investeringen uit in afwachting van een faire implementatie van de landhervorming. De Nederlandse ambassade in Pretoria en het consulaat-generaal in Kaapstad voeren zowel structureel als op verzoek gesprekken met Nederlandse bedrijven en investeerders.
Bent u bereid in kaart te brengen hoeveel en welke boeren met een Nederlandse nationaliteit zich in Zuid-Afrika bevinden die mogelijk getroffen kunnen worden door onteigening van hun gronden zonder compensatie? Zo nee, waarom niet?
Nederlanders en zo ook boeren met een Nederlandse nationaliteit woonachtig in Zuid-Afrika hebben geen verplichting zich als zodanig te laten registeren bij de Nederlandse ambassade.
Behalve de keuzevrijheid van eenieder om zich al dan te registreren geldt daarnaast ook de algemene verordening gegevensbescherming en privacy. Het is daardoor praktisch onmogelijk om een dergelijk onderzoek uit te voeren.
Het bericht ‘Macron laat teugels Frankrijk vieren’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Macron laat teugels Frankrijk vieren»1, waarin wordt gemeld dat als gevolg van de opstand van de «gele hesjes» president Macron het Franse tekort laat oplopen? Wat vindt u van dit bericht?
Ik heb kennis genomen van de maatregelen die de Franse president Macron recentelijk heeft aangekondigd.
Wat zijn de precieze maatregelen die Macron neemt en wat zijn de precieze kosten? Klopt het dat het zou gaan om zo’n € 10 tot 11 miljard euro?
President Macron heeft verschillende maatregelen genomen. Allereerst is de eerder aangekondigde accijnsverhoging op brandstof geannuleerd. Daarnaast worden de eindejaarsuitkeringen en overuren niet meer belast. Verder wordt het minimumloon met 90 euro per maand verhoogd en wordt de verhoging van de sociale lasten voor ouderen met een inkomen onder de € 2.000 euro bruto afgeschaft. De verhoging van het minimumloon zal niet ten laste komen van de werkgevers en wordt geïndexeerd met 1,5% per jaar. Om de gevolgen van deze maatregelen voor de begroting te drukken heeft de Franse regering ook enkele compenserende maatregelen genomen. Zo komt er een digitale belasting en zal er bezuinigd worden op de apparaatskosten. In totaal zullen de extra kosten van deze maatregelen, inclusief compenserende maatregelen, ongeveer 10 miljard euro bedragen, gelijk aan 0,4% bbp.
Wanneer worden deze voorstellen verwerkt in de Franse begroting?
Deze voorstellen zijn eind december verwerkt in de Franse begroting en vervolgens aangenomen door het Frans parlement, en ondertekend door de President.
Wat is het effect van deze voorstellen op het Franse begrotingstekort? Klopt het dat het tekort daarmee op ongeveer 3,5% van het bruto binnenlands product (bbp) zou komen en daarmee, samen met bbp in Roemenië, het hoogste zou zijn van alle lidstaten van de Europese Unie?
Met de extra kosten van 0,4% bbp zal het begrotingstekort van Frankrijk in 2019 volgens de Franse raming uitkomen op ongeveer 3,2%, uitgaande van de herfstraming van de Commissie die nog uitkwam op een tekort van 2,8%. Dit zou het op één na hoogste begrotingstekort binnen de EU zijn. Vermoedelijk pas bij de lenteraming van mei zal de Commissie aangeven hoe zij het begrotingstekort van Frankrijk in 2019 beoordelen.
Welke gevolgen had het eerder al terugdraaien van de accijnsverhoging voor de Franse begroting en het begrotingstekort?
Geschat wordt dat de impact van het terugdraaien van de accijnsverhoging zo’n 0,2% bbp is, ongeveer 5 miljard euro.
Wanneer raamt de Europese Commissie het nieuwe tekortcijfer van Frankrijk?
De eerstvolgende keer dat de Europese Commissie het begrotingstekort voor Frankrijk zal ramen is in mei 2019 met de lenteraming.
Vergt de Commissie procedureel een herzien oordeel over een begroting en het Stabiliteits- en groeipact (SGP) wanneer een begroting lopende het jaar zo drastisch herzien wordt?
Het proces rond ontwerpbegrotingen is vastgelegd in de zogenaamde two-pack verordening. Deze verordening schrijft niet voor dat er een herzien oordeel dient te worden opgesteld indien de nationale begroting die aangenomen wordt afwijkt van de ontwerpbegroting die medio oktober is ingediend.
Wat is de procedure voor het vaststellen van een buitensporig tekort wanneer een land na het vaststellen van de conceptbegrotingen een te hoog tekort heeft?
Het vaststellen van een mogelijk buitensporig tekort doet de Commissie in principe twee keer per jaar: naar aanleiding van de lenteraming en van de herfstraming. Hier is de Commissie echter niet aan gebonden. De Commissie heeft altijd het recht om een buitensporig tekort vast te stellen indien hier op basis van Commissie-cijfers aanleiding toe is. Er is geen specifieke procedure voorzien voor een situatie waarin de begroting zodanig afwijkt van de conceptbegroting dat dit consequenties heeft voor het wel of niet hebben van een buitensporig tekort.
Hoelang heeft Frankrijk nu al een begrotingstekort? Wanneer had Frankrijk voor het laatst een begrotingsoverschot?
Op basis van de gegevens uit de AMECO-database die de Commissie gebruikt voor de implementatie van het SGP, had Frankrijk in 1974 voor het laatst een (nominaal) begrotingsoverschot.
Wat zijn de gevolgen van het verhogen van het minimumloon voor de groeicijfers van Frankrijk, die ook al als te optimistisch worden ingeschat?
De impact van het verhogen van het minimumloon op de groeicijfers van Frankrijk is onbekend. Wel komt de verhoging van het minimumloon niet ten laste van de werkgever waardoor de loonkosten voor werkgevers niet direct stijgen door deze maatregel.
In hoeverre voldoet Frankrijk daarmee straks nog aan de regels uit het SGP?
Frankrijk bevindt zich sinds de zomer van dit jaar weer in de preventieve arm van het SGP na lange tijd in de correctieve arm – ofwel een buitensporigtekortprocedure – te hebben gezeten.
Daarom gelden ook de eisen van de preventieve arm die voorschrijven dat het structureel saldo met 0,6% moet verbeteren en de netto-uitgaven met maximaal 1,4% mogen toenemen. De ontwerpbegroting die Frankrijk op 15 oktober indiende heeft de Commissie beoordeeld als «at significant risk of non-compliance» met de begrotingseisen uit de preventieve arm. Indien het begrotingstekort verder verslechtert als gevolg van de aangekondigde maatregelen, zal dit risico op «non-compliance» in 2019 groter worden.
Naast de eisen van de preventieve arm gelden nog steeds de eisen uit de correctieve arm die voorschrijven dat het nominaal tekort niet boven de 3% bbp mag uitkomen. Op basis van de herfstraming zou Frankrijk hier in 2019 en 2020 aan voldoen. Of het tekort met de voorgestelde maatregelen boven de 3% zal uitkomen zal met de voorjaarsraming duidelijk worden. Commissaris Moscovici heeft overigens reeds erop gehint dat de Commissie bij de beoordeling of er sprake is van een buitensporig tekort rekening zal houden met het feit dat de overschrijding «tijdelijk en exceptioneel» is.
Wat zijn de begrotingsvoorspellingen voor de komende jaren? Bevindt Frankrijk zich op een geloofwaardig pad naar de middellangetermijndoelstelling (Medium Term Objective, MTO)?
De herfstraming van de Commissie raamt de begrotingscijfers voor EU-lidstaten twee jaar vooruit. Onderstaand staat een tabel die de belangrijkste begrotingscijfers uit de herfstraming voor Frankrijk op een rij zet. In deze cijfers zijn de recent aangekondigde maatregelen niet meegenomen.
Begrotingsindicatoren in % bbp
2017
2018
2019
2020
Nominaal begrotingstekort
– 2,7
– 2,6
– 2,8
– 1,7
Structureel begrotingstekort
– 2,4
– 2,5
– 2,3
– 2,2
Publieke schuld
98,5
98,7
98,5
97,2
Het structureel saldo verbetert in 2019, waarmee Frankrijk dichterbij haar middellangetermijndoelstelling komt, die is vastgesteld op – 0,4% BBP. Wel is deze verbetering lager dan de verbetering die is vereist op basis van de stand van de conjunctuur en de hoogte van de schuld.
Wat zijn de (mogelijke) gevolgen van de Franse plannen op de motivatie van Italië om de begroting wel weer aan de regels van het SGP te laten voldoen en op het opstarten van de buitensporigtekortprocedure voor Italië?
Iedere lidstaat dient zich te houden aan de regels van het SGP. Dit staat los van de plannen van andere lidstaten. Daarnaast dient de Commissie de begrotingsregels altijd individueel op lidstaten toe te passen.
Ik zie dan ook geen aanleiding voor een andere houding van de Commissie richting Italië of een verandering in de motivatie van de Italiaanse regering om aan de SGP regels te voldoen naar aanleiding van de aangekondigde maatregelen door de Franse regering.
Kunt u ingaan op de verdere gang van zaken rond de begroting van Italië? Kloppen de berichten in de media dat Italië verschillende compromisvoorstellen heeft gedaan om tot een lager, maar nog altijd te hoog tekort, te komen?
De Commissie heeft op 21 november een artikel 126(3) rapport gepubliceerd op basis van het niet voldoen aan de schuldreductieregel die voorschrijft dat de schuld in een bepaald tempo moet afnemen. In dat rapport heeft de Commissie geconcludeerd dat het openen van de buitensporigtekortprocedure (excessive deficit procedure – EDP) gerechtvaardigd is. Daarna heeft een voorportaal van de Ecofin (het EFC) een opinie over het rapport aangenomen waarin de analyse van de Commissie wordt onderschreven.
In de tussentijd had de Italiaanse regering besloten in dialoog met de Commissie een voorstel te doen voor het aanpassen van de ontwerpbegroting. Dit voorstel bevatte onder andere het uitstellen van de invoering van het basisinkomen en van de terugdraaiing van de eerdere pensioenhervorming. Het begrotingstekort zou daarmee volgens Italië uitkomen op 2,04%. Op basis van deze aangepaste begroting heeft de Commissie besloten geen EDP te openen op dit moment. Aangezien de aangepaste begroting nog steeds niet leidt tot een sterke daling van de publieke schuld (in lijn met het schuldenregel) en duurzame economische groei vind ik dit een gemiste kans van de Commissie.
Bent u voornemens en/of bereid om deze te hoge tekorten bij een volgende vergadering van de Eurogroep of de Ecofinraad aan de orde te stellen?
Ik heb altijd gepleit voor een strikte naleving en handhaving van het Stabiliteits- en Groei Pact zowel tijdens bilaterale gesprekken met mijn Europese collega’s als tijdens de plenaire vergadering van de Eurogroep en de Ecofinraad. Dit zal ik blijven doen.
De aanbevelingen van het VN Comité tegen Foltering voor betere bescherming van intersekse kinderen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de aanbevelingen van het VN-Comité tegen Foltering (CAT) van 7 december 2018?1
Ja.
Deelt u de mening dat het dieptreurig is dat we in Nederland deze aanbevelingen nodig hebben?
Het kabinet onderkent samen met diverse betrokken partijen in Nederland, dat er behoefte is aan meer samenwerking tussen betrokken partijen en aan meer bekendheid en kennis over het uitvoeren van operatieve ingrepen en de organisatie van zorg/begeleiding van mensen met intersekse/DSD. Daarnaast is er behoefte aan integrale zorg aan mensen met enige vorm van intersekse/DSD en hun naasten. De behoeften van betrokkenen moeten daarbij uitgangspunt zijn.
Nederland deelt de aanbevelingen van het VN-Comité over intersekse/DSD niet geheel, omdat deze erg stellig zijn en naar mijn mening niet altijd recht doen aan de inzet van de zorgprofessionals, die bijvoorbeeld werken in de 6 gespecialiseerde DSD-centra (DSD = Disorders/Differences in Seks Development).
Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 3.
Welke acties zijn er eerder ondernomen na de aanbevelingen van de European Union Agency for Fundamental Rights2, de aanbevelingen van het VN-Comité tegen Discriminatie van Vrouwen in 20163, de aanbevelingen van het VN-Comité voor Economische, Sociale en Culturele rechten in 20174, en de resolutie van de Raad van Europa5?
Naar aanleiding van signalen van genoemde VN-Comités en signalen van de Stichting Nederlandse organisatie voor seksediversiteit (NNID) heeft het kabinet besloten dat er meer duidelijkheid moest komen rond de issues rondom intersekse/DSD, onder meer over het thema zorg aan kinderen met een intersekse/DSD-conditie. Daartoe heeft VWS in nauwe samenwerking met de Ministeries van OCW en Justitie en Veiligheid, maatschappelijke organisaties waaronder belangenorganisaties, patiëntenverenigingen, onderzoekers van kennisinstituten, maar ook zorgprofessionals en vertegenwoordigers van wetenschappelijke Verenigingen van betrokken medisch specialisten, bijeengebracht in een breed interdepartementaal overleg intersekse/DSD.
In een aantal bijeenkomsten in de periode 2016–2018 zijn knelpunten gesignaleerd,besproken en in relevante thema’s gegroepeerd. Vervolgens zijn er drie werkgroepen met deskundigen geformeerd en gefaciliteerd door de drie genoemde departementen met als doel werkafspraken te maken over de te nemen acties door de verschillende bij intersekse/DSD betrokken organisaties:
In de werkgroep Medische behandelingen en Zorg is begin 2018 besproken dat het opstellen van een brede kwaliteitsstandaard intersekse/DSD naast de reeds bestaande professionele richtlijnen die al bestaan, mogelijk een oplossing zou kunnen zijn voor bepaalde knelpunten.
In de loop van 2018 hebben veldpartijen op initiatief van en onder leiding van onder meer het DSD-centrum van het Radboudumc een voorstel voor een dergelijke standaard nader uitgewerkt. De beoogde brede kwaliteitsstandaard zou volgens partijen meer aspecten van de zorg moeten omvatten dan alleen het medisch inhoudelijke, zoals informatie/voorlichting, psychologische en sociale zorg en begeleiding van alle betrokkenen inclusief ouders. Dit laat zien dat betrokken partijen het belang en de noodzaak zien om actief samen te werken om de zorg voor deze groep te verbeteren.
Ik ben met ZonMw in overleg over een opdracht om deze standaard verder uit te werken. Hierbij wordt uitdrukkelijk ook gekeken naar de positie van intersekse kinderen en noodzakelijke en niet noodzakelijke medische ingrepen. VWS en OCW leveren een financiële bijdrage aan de ontwikkeling van deze standaard.
Heeft u zicht op de huidige praktijk? Hoe vaak worden er kinderen geboren waarbij het geslacht niet meteen eenduidig is vast te stellen? Hoe vaak worden deze kinderen geopereerd? Zijn deze ingrepen medisch noodzakelijk? Of vinden medische ingrepen soms ook plaats alleen uit wens van de ouders of de behandelaar? Als dit niet in beeld is, bent u bereid om onderzoek te laten doen?
De huidige praktijk laat zien dat er in ons land 6 gespecialiseerde DSD-centra zijn, verbonden aan Universitair Medische Centra. Daar wordt regionaal gespecialiseerde zorg verleend door een multidisciplinair team met medisch specialisten, klinisch psychologen en verpleegkundigen die deskundig zijn op het gebied van seksuele ontwikkeling, hormonen en vruchtbaarheid van kinderen/jongeren en volwassenen met een vorm van DSD. De multidisciplinaire richtlijn voor diagnostiek bij DSD6 (update in 2017) laat zien dat bij vermoeden op intersekse/DSD of twijfel daaromtrent altijd overleg met, en verwijzing naar een regionaal DSD-team moet plaatsvinden.
Daarbij moet bedacht worden dat de groep pasgeborenen waarbij het geslacht niet eenduidig kan worden vastgesteld slechts een klein deel van de totale doelgroep intersekse/DSD vormt. Omdat intersekse/DSD in alle levensfasen van een mens tot uiting kan komen, maakt eerdergenoemde richtlijn ook onderscheid in richtlijnen voor de onderscheiden fasen te weten: prenataal, pasgeboren, puberteit, adolescentie en volwassenheid. Bij de totstandkoming van deze richtlijn zijn diverse beroepsgroepen betrokken zoals kinderendocrinologen, kinderurologen, laboratoriumspecialisten, klinische genetica, klinisch genetici, kinderartsen etc.
Ik beschik niet over exacte cijfers bij hoeveel pasgeborenen het geslacht niet meteen eenduidig kan worden vastgesteld, hoe vaak deze kinderen worden geopereerd en in welke gevallen het dan om een operatie zou gaan die medisch niet-noodzakelijk is. Ik heb wel begrepen dat in ons land verschillend en genuanceerd wordt gedacht door artsen, ouders en patiënten over het uitgangspunt dat medisch niet-noodzakelijke operaties bij jonge kinderen te allen tijde en in alle situaties uitgesteld zouden moeten worden totdat het betreffende kind oud genoeg is om volledig zelfstandig te beslissen, te weten tot na de zestiende verjaardag. Dat blijkt uit diverse publicaties7. Recent zijn er diverse onderzoeken gedaan en zijn er over de resultaten wetenschappelijke artikelen gepubliceerd. In 2018 is een Europese studie afgesloten, DSD-life, die als doel had om behandeling en zorg voor de verschillende aandoeningen te evalueren en te verbeteren in nauwe samenwerking met patiëntenorganisaties.
In 2014 heeft het SCP een verkennend onderzoek afgesloten naar de leefsituatie van mensen met intersekse8. In dat rapport worden diverse thema’s beschreven waaronder (de beleving van) de (medische) praktijk. Ik blijf de ontwikkelingen uiteraard nauwlettend volgen, maar zie vooralsnog geen noodzaak om verder onderzoek te doen. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 7.
Welke stappen kan het kabinet nemen om intersekse kinderen beter te beschermen? Welke rol ziet u voor uzelf om te garanderen dat een kind zelf belangrijke beslissingen kan maken, zover dat mogelijk is?
Ik vind het belangrijk dat ouders en kinderen met intersekse/DSD goed geïnformeerde en afgewogen beslissingen kunnen nemen over behandelingen. Door de ontwikkeling van de brede kwaliteitsstandaard kunnen goede afspraken worden gemaakt voor de praktijk.
In Nederland zijn kinderen onder de achttien jaar minderjarig: voor de wet zijn zij niet zelfstandig c.q. handelingsbekwaam. Zij staan onder gezag, meestal van hun ouders, anders van een voogd. In de gezondheidszorg gelden uitzonderingen op deze algemene regels. Voor een medische behandeling bij een kind vanaf twaalf jaar is behalve de toestemming van de ouders ook die van het kind zelf vereist. Vanaf zestien jaar mogen jongeren zelfstandig over hun medische behandeling beslissen zonder toestemming van hun ouders en ondanks hun minderjarigheid. Voorgaande is dus ook op personen met een intersekse/DSD conditie van toepassing.
Wat is de stand van zaken van de gesprekken tussen belangenorganisaties, patiëntenorganisaties en artsen om te komen tot een brede kwaliteitsstandaard waar naar werd verwezen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de behandeling van de Wet verduidelijking rechtspositie transgender personen en intersekse personen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om bijvoorbeeld een protocol op te stellen, en daarbij te kijken naar hoe de bescherming in Malta geregeld is, waar expliciet is vastgelegd dat tenzij een ingreep medisch noodzakelijk is (vast te stellen in overleg met de ouders en een interdisciplinair team), de medische ingreep wordt uitgesteld totdat de persoon zelf op geïnformeerde wijze toestemming kan geven?
Het opstellen van protocollen ten behoeve van de medische praktijk is in ons land aan de professionals zelf. In Nederland bestaan er de nodige professionele richtlijnen voor de verschillende intersekse/DSD-condities. Ook bestaat er een multidisciplinaire richtlijn voor diagnostiek bij DSD. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
De eerdergenoemde multidisciplinaire richtlijn, die reeds in de praktijk wordt toegepast, benadrukt de noodzaak van psychosociale begeleiding en coaching van ouders en patiënten en het grote belang van informatieverstrekking door goede open bejegening en communicatie door alle betrokken professionals. De DSD-centra werken volgens deze richtlijn. Zonder overleg met en toestemming van ouders worden geen stappen in diagnostiek of behandeling van kinderen gezet. Dat sluit aan bij de Nederlandse wetgeving. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 4, 5 en 6.