Het bericht dat EU-voorzitter Roemenië zich laat sponsoren door Coca-Cola |
|
Henk van Gerven , Lammert van Raan (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u de berichten «Foodwatch eist einde partnerschap EU-voorzitter met Coca-Cola» en «Rumoer in Brussel om sponsoring EU-voorzitter Roemenië door Coca-Cola»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland tijdens zijn voorzitterschap in 2016 sponsorgeld ontving van enkele multinationals? Kunt u toelichten wat er gedaan is met dat sponsorgeld en wat deze multinationals ervoor in de plaats ontvingen?
Nederland heeft tijdens zijn voorzitterschap sponsoring in natura mogelijk gemaakt, waarvan door bedrijven – waaronder multinationals – gebruik is gemaakt. Zo werd er bijvoorbeeld door een sponsor voor de internetverbinding op de Amsterdamse locatie van het voorzitterschap gezorgd. Voor sponsoren was een aantal «sponsorship benefits» beschikbaar, waaronder gebruik van gesponsorde producten bij vergaderingen tijdens het voorzitterschap, vermelding van het bedrijf op de website en in de logistieke app van het voorzitterschap, testimonials en het noemen van het sponsorschap in communicatie door de sponsor zelf.
Deelt u de mening dat inmenging van het grootbedrijf in Europese besluitvorming ongewenst is?
Voor een gebalanceerde, gedegen en goed geïnformeerde beslissing wordt in Europese besluitvorming informatie van alle relevante stakeholders meegenomen, waaronder het bedrijfsleven. Nederland bepleit tevens transparantie in Europese besluitvorming. In geval van het Nederlands EU-voorzitterschap stond tegenover sponsoring geen betrokkenheid bij Europese besluitvorming. Sponsorschappen zijn een manier om een EU-voorzitterschap logistiek te faciliteren.
Kunt u toelichten hoe sponsorschap door multinationals bijdraagt aan een eerlijk, transparant en democratisch Europa?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat een suikergigant als Coca-Cola drank, zitzakken, automaten en zuilen met het logo levert voor een bijeenkomst van afgelopen januari van EU-voorzitter Roemenië voor Europese ministers van Buitenlandse Zaken?2
Elke lidstaat heeft de verantwoordelijkheid en ruimte om het eigen voorzitterschap in te kleden. Dit betreft onder andere het sponsorschap. Het is een keuze van het desbetreffende voorzitterschap hoe hiermee om te gaan.
Vindt u het gepast dat voedselgiganten Europese conferenties sponsoren in een tijd waarin de Wereldgezondheidsorganisatie spreekt van een «obesitasepidemie» in Europa?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de EU wat u betreft een voorbeeldfunctie in de strijd tegen overmatige inname van vet, zout en suiker?
De Europese lidstaten zetten in op een aanpak van overmatige inname van vet, zout en suiker. De Europese Commissie initieert daartoe overleg tussen de lidstaten om ervaringen uit te wisselen en afspraken te maken over mogelijke gezamenlijke doelstellingen. Het is goed als de EU hierin een voorbeeldfunctie vervult.
Welke boodschap straalt het uit wanneer de EU zich enerzijds inzet voor gezonde voeding en zich anderzijds laat sponsoren door een bedrijf dat ongezonde producten verkoopt?
Zoals in het antwoord op de vragen 5 en 6 aangegeven is het aan het EU-voorzitterschap zelf te bepalen hoe zij de sponsoring invullen. De sponsoring van het Roemeense EU-voorzitterschap door Coca-Cola staat los van de gesprekken die in Brussel worden gevoerd tussen de Europese Commissie en de lidstaten over zaken zoals de Algemene Levensmiddelenverordening en het Europees voedselkeuzelogo.
Deelt u de mening dat zo’n partnerschap de schijn van belangenverstrengeling heeft, omdat de Europese Unie zich buigt over zaken waar Coca-Cola belang heeft de bij uitkomst, zoals de Algemene Levensmiddelen Verordening en het Europees voedselkeuzelogo?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid uw Roemeense ambtgenoot en de voorzitter van de Europese Raad aan te spreken op hun keuze voor deze hoofdsponsor?
Zoals in het antwoord op de vragen 5 en 6 aangegeven, heeft elke lidstaat een eigen verantwoordelijkheid bij de invulling van het voorzitterschap. Ik zie dan ook geen aanleiding om hier een opmerking in de richting van mijn Roemeense ambtgenoot of de voorzitter van de Europese Raad over te maken.
Bent u bereid bij een volgend Nederlands EU-voorzitterschap geen sponsordeals te sluiten met het bedrijfsleven?
In voorbereiding van het volgend Nederlands EU-voorzitterschap in 2029 zal onder andere het sponsorbeleid moeten worden overwogen, afhankelijk van de doelstellingen, mogelijkheden en middelen die op dat moment beschikbaar zijn.
Het opiniestuk van eurocommissaris Moscovici in de Financial Times |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het opiniestuk «The European Commission is political – it has no other choice», geschreven door eurocommissaris Moscovici, verantwoordelijk voor begrotingstoezicht, in de Financial Times?1 Wat is uw algemene reactie op dit opiniestuk?
Ja.
Deelt u de mening dat de taak van de Europese Commissie is om objectief toe te zien op handhaving van de afspraken en de verdragen, zoals de begrotingsregels en -afspraken?
De Europese Commissie heeft meerdere taken. Eén van de taken is inderdaad het toezien op de naleving van de afspraken en de verdragen zoals de begrotingsregels die zijn vastgelegd in het Stabiliteits- en Groei Pact (SGP).
Hoe past de opmerking dat «de politieke context» meegenomen moet worden in het beoordelen van begrotingen binnen de afgesproken begrotingsregels? Wat is precies «de politieke context»? Hoe wordt voorkomen dat de objectieve begrotingsregels hiermee volstrekt subjectief gewogen worden? Bent u van mening dat hiermee de begrotingsregels ondergraven worden?
Het meewegen van de politieke context, anders dan het gebruik van structurele hervormingsclausule, maakt geen onderdeel uit van de afgesproken begrotingsregels. Het kabinet is hier ook geen voorstander van. Het meenemen van de politieke context zou de doelstelling van de Europese begrotingsregels, gezonde overheidsfinanciën, kunnen belemmeren. Het kabinet pleit steevast voor een strikte toepassing van de begrotingsregels en hier heb ik mij ook meerdere keren hard voor gemaakt. Het SGP voorziet in een bepaalde mate en vorm van beoordelingsruimte. Het is aan de handhaver om daar zorgvuldig en in lijn met het SGP mee om te gaan.
Wat vindt u van de opmerking dat de begrotingsregels met «constrained discretion» moeten worden toegepast? Wat is «constrained discretion»?
Het SGP voorziet in een bepaalde mate en vorm van beoordelingsruimte, bijvoorbeeld in de weging van de zogeheten relevante factoren rondom het besluit om wel of niet een buitensporigtekortprocedure te openen op basis van het overtreden van de schuldregel.2 Bij het toepassen van de discretionaire bevoegdheid dient de handhaver het hoofddoel van het SGP als uitgangspunt te nemen, namelijk gezonde overheidsfinanciën. De beoordelingsruimte kan daarom alleen worden benut als dit gebeurt op een manier waarin het SGP voorziet én als het bijdraagt aan gezonde overheidsfinanciën op de middellange termijn.
Wat is precies het verschil tussen niet «bending the rules» en «flexibility»?
Zoals hiervoor opgemerkt voorziet het SGP in beoordelingsruimte. Daarnaast voorziet het SGP in diverse vormen van flexibiliteit, die ervoor moeten zorgen dat de begrotingsopgave van een lidstaat aansluit bij de economische omstandigheden en procyclisch beleid wordt voorkomen. Deze vormen van flexibiliteit zijn onder andere vastgelegd in de «Commonly agreed position on Flexibility in the Stability and Growth Pact» die is onderschreven door de Ecofinraad op 12 februari 2016.3
Wat was er precies «flexibel» en niet «bending the rules» aan hoe de Commissie Italië heeft beoordeeld met een te hoog begrotingstekort?
In de ontwerpbegroting heeft Italië één van de flexibiliteitsclausules aangevraagd, namelijk de zogeheten «unusual event clause». Italië beroept zich op de reparaties en herstelwerkzaamheden als gevolg van eerdere overstromingen en verschuivingen om een kleinere begrotingsinspanning te hoeven doen. De Europese Commissie heeft de aangevraagde flexibiliteit bijna volledig toegekend, en de vereiste verbetering van het structurele overheidssaldo met ongeveer 0,2%-punt bbp verlaagd.
Zoals ik ook eerder richting uw Kamer heb gecommuniceerd is het kabinet van mening dat Italië zich met de begroting voor 2019 niet houdt aan de regels van het SGP omdat de begroting niet leidt tot een substantiële verbetering van de gezondheid van de overheidsfinanciën.4 Echter, gezonde overheidsfinanciën is wel het uitgangspunt van het SGP. Zelfs wanneer rekening wordt gehouden met de eerdergenoemde toegekende flexibiliteit van 0,2%, verbetert het structurele overheidstekort onvoldoende ten opzichte van de opgave die volgt uit de vereiste begrotingsinspanning zoals vastgelegd in de Raadsconclusies van juli 2018 die gebaseerd zijn op het SGP.
Wat was er precies «flexibel» en niet «bending the rules» aan hoe de Commissie Frankrijk heeft beoordeeld met een te hoog begrotingstekort?
De Europese Commissie heeft Frankrijk beoordeeld op basis van de ontwerpbegroting die Frankrijk op 15 oktober indiende. Toen heeft de Europese Commissie gesteld dat de begroting «at risk of significant deviation» is met de begrotingseisen uit de preventieve arm. Op basis van de herfstraming van november 2018 zou Frankrijk in 2019 en 2020 echter een nominaal tekort hebben van onder de 3%. Daarnaast nam de overheidsschuld, anders dan in Italië, met een voldoende snel tempo af. Op basis van de herfstraming zou er dan ook geen reden zijn om voor Frankrijk weer een buitensporigtekortprocedure te openen.
In december 2018, na publicatie van de herfstraming, heeft de Franse president Macron aangekondigd om maatregelen te nemen naar aanleiding van de «gele hesjes». Om de gevolgen van deze maatregelen voor de begroting te drukken heeft de Franse regering ook enkele compenserende maatregelen genomen. Of het tekort met de aangekondigde maatregelen boven de 3% zal uitkomen zal met de voorjaarsraming duidelijk worden die in mei of juni wordt gepubliceerd door de Europese Commissie. Op basis van die raming zal de Europese Commissie besluiten om wel of geen vervolgstappen te zetten. EU-Commissaris Moscovici heeft overigens reeds erop gehint dat de Commissie bij de beoordeling of er sprake is van een buitensporig tekort rekening zal houden met het feit dat de overschrijding «tijdelijk en exceptioneel» is.
Deelt u de mening dat deze beide casussen geen «borderline calls» waren, zoals Moscovici ze beschrijft, maar evidente schendingen van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)?
Hoe verloopt het proces over de vereenvoudiging en hervorming van het SGP? Wat is het krachtenveld? Welke rol speelt de Commissie hierin en wat is haar standpunt?
De Europese Commissie zal naar verwachting dit jaar een evaluatie van het SGP uitvoeren. Op basis van die evaluatie kan de Europese Commissie ook voorstellen doen ter aanpassing van het SGP. Nederland zal hierbij inzetten op het vereenvoudigen van het SGP raamwerk, waarbij voorspelbare, uitlegbare en transparante regels het uitgangspunt vormen. Ook zal het kabinet pleiten voor een onafhankelijkere handhaving van de begrotingsregels. Het standpunt van de Europese Commissie en het krachtenveld is momenteel nog onbekend.
Deelt u de mening dat alleen met een objectieve handhaving van de afspraken en begrotingsregels de geloofwaardigheid van de euro duurzaam geborgd kan blijven?
Een duurzame toekomst voor de euro hangt van meerdere factoren af, waaronder gezonde overheidsfinanciën van Eurolanden. Dit begint bij de lidstaten zelf die de afspraken en begrotingsregels horen na te leven.
Deelt het kabinet de mening dat dit artikel van eurocommissaris Moscovici wederom bevestigt dat de handhavende taken van de Commissie afgesplitst moeten worden en ondergebracht bij een onafhankelijke handhaver?
Het kabinet is van mening dat minder flexibiliteit, een striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels, de effectiviteit van het SGP kan vergroten, zoals ook uiteengezet in de recent Staat van de Unie.6 Dit betekent dat de Europese Commissie bij het monitoren van de begrotingsregels inderdaad meer dan nu de rol van onafhankelijke scheidsrechter moet spelen.7
Het bericht ‘Recordaantal migranten: Griekenland bezwijkt opnieuw onder grote toestroom’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Recordaantal migranten: Griekenland bezwijkt opnieuw onder grote toestroom»?1
Ja
Bent u bekend met het oordeel van het Comité ter Voorkoming van Marteling van de Raad van Europa over de mensonterende omstandigheden in de officiële kampen in Griekenland? Zo ja, wat is daarop uw reactie?
Het recent gepubliceerde rapport van het Comité ter Voorkoming van Marteling van de Raad van Europa (CPT) bevat de bevindingen van dit Comité naar aanleiding van haar bezoek van 10 tot 19 april 2018. Het rapport gaat over verschillende onderwerpen, waaronder de opvang van asielzoekers en irreguliere migranten op zowel de Griekse eilanden als het vaste land.
Ten aanzien van de behandeling van asielzoekers en (uitgeprocedeerde) irreguliere migranten benadrukt het CPT onder andere de noodzaak voor een gecoördineerde EU-aanpak. Zoals vaker met uw Kamer gewisseld, steunt het kabinet deze oproep in zo verre dat deze moet bijdragen aan een structurele oplossing. Het kabinet ziet versnelling van de asiel- en terugkeerprocedures als belangrijkste duurzame oplossing voor de huidige overbevolking in de opvangfaciliteiten. Het opnieuw herplaatsen van asielzoekers draagt daar, wat het kabinet betreft, niet aan bij. Veel van de aandachtspunten die het CPT noemt, herkent het kabinet. In gesprekken met Griekse autoriteiten wordt door het kabinet doorlopend aandacht gevraagd voor de opvangomstandigheden van minderjarigen, de toegang tot adequate zorg en de algemene behandeling van asielzoekers en irreguliere migranten tijden de asiel- en terugkeerprocedures. Sinds het bezoek van het Comité aan Griekenland is er sprake van verbeteringen, zij het beperkt. Kortheidshalve verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer d.d. 4 maart 2018 waarin ik verslag doe van mijn recente bezoek aan Griekenland. Daarnaast merk ik op dat de Griekse overheid in reactie op het rapport het CPT heeft laten weten een deel van de aanbevelingen van het CPT over te nemen en met name de detentieomstandigheden in lijn te brengen met de CPT-standaarden.
Deelt u de mening dat deze mensonterende omstandigheden in kampen die zich bevinden binnen de Europese Unie niet overeenkomen met de waarden waarop de Europese Unie gebaseerd is?
De omstandigheden op Griekse eilanden worden regelmatig met uw Kamer besproken. Zoals uw Kamer bekend, dringt het kabinet bij zowel de Griekse autoriteiten als de Europese Commissie voortdurend aan op het treffen van adequate maatregelen die bijdragen aan een structurele oplossing. Genoemd bericht bevestigt dit standpunt eens te meer. Kortheidshalve verwijs ik u naar de eerder genoemde brief waarin ik verslag doe van mijn recente bezoek aan Griekenland alsmede naar mijn beantwoording van de meest recente schriftelijke vragen over dit onderwerp.2
Hoe verlopen de contacten met de Griekse Minister van migratie over de huidige situatie? Welke hulp hebben zij nodig en welke steun vragen zij?
Graag verwijs ik u naar het Algemeen Overleg met uw Kamer ter voorbereiding op de JBZ-raad van 6 en 7 december en naar genoemd verslag van mijn recente bezoek aan Griekenland.3
Wilt u overwegen nu het Europese migratiebeleid in een impasse verkeert en de capaciteit om mensen fatsoenlijk te huisvesten, te voeden, medisch te verzorgen en juridisch te verwerken in Griekenland de limiet heeft bereikt, om mensen van de Griekse eilanden te halen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat dit plaatsvinden?
Genoemde impasse betreft de onderhandelingen over het pakket wetgevingsvoorstellen dat is gedaan om het gemeenschappelijke Europese asielstelsel te hervormen. Deze impasse doen niet af aan de bestaande standaarden om asielzoekers en (uitgeprocedeerde) irreguliere migranten op te vangen of asielaanvragen af te handelen. Nederland blijft dan ook bij de Griekse autoriteiten aandringen op de noodzaak voor verbetering.
Griekenland speelt een belangrijke rol bij de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring en daarmee bij de gezamenlijke aanpak om de ongecontroleerde toestroom richting de EU beheersbaar te maken. Griekenland verdient daarbij alle mogelijke steun. Wel herhaal ik hierbij dat het van belang is dat Griekenland ook zelf verantwoordelijkheid neemt en zorgt voor snellere asielprocedures, effectieve terugkeer, humane opvang en spoedige integratie. Integratie enerzijds en terugkeer anderzijds zijn uiteindelijk de enige duurzame oplossingen om de omstandigheden op de Griekse eilanden te verbeteren. Meer transfers naar het vasteland of nieuwe inspanningen om asielzoekers vanuit Griekenland te herplaatsen, dragen daar niet aan bij. Dit heb ik ook tijdens mijn recente bezoek wederom benadrukt en ik zal dit ook in Brussel in EU-verband blijven doen. Daarnaast heb ik tijdens mijn bezoek ook enkele voorstellen gedaan om verder met Griekenland samen te werken. Deze dienen nu verder uitgewerkt te worden. Het kabinet geeft daarmee gehoor aan de brede oproep uit uw Kamer om al het mogelijke – en redelijke – te doen om te zorgen dat de omstandigheden op de Griekse eilanden verbeteren. Daarbij is tevens aandacht voor de situatie op het Griekse vaste land waar de opvang eveneens onder druk is komen te staan, mede door de vele transfers vanaf de Griekse eilanden.
Bent u bereid om gehoor te geven aan het verzoek van onder andere de ChristenUnie om de schrijnende situatie op de Griekse eilanden te verlichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘De JSF: een ongeluk in slow motion’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «De JSF: een ongeluk in slow motion»?1
Ja.
In hoeverre gaat u in de jaarrapportage project Verwerving F-35 in op de in totaal 102 «kritische» beperkingen, genoemd door de Amerikaanse toezichthouder op wapensystemen (Director Operational Test & Evaluation)?2
Het rapport van Director Operational Test & Evaluation (DOT&E) d.d. 31 januari jl. is gepubliceerd na het versturen van de negentiende jaarrapportage project Verwerving F-35 naar de Tweede Kamer op Prinsjesdag. In de negentiende jaarrapportage (Kamerstuk 26 488, nr. 443) d.d. 18 september 2018, is melding gemaakt van het jaarlijkse Government Accountability Office (GAO) rapport over het F-35 programma, getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved». Het GAO stelt dat nog niet alle technische tekortkomingen uit de System Development and Demonstration (SDD) fase zijn verholpen, en doet de aanbeveling om eerst de belangrijkste tekortkomingen te verhelpen alvorens een besluit te nemen over een Full Rate Production.
De Tweede Kamer wordt op Prinsjesdag met de jaarrapportage geïnformeerd over het project Verwerving F-35. Naar aanleiding van de technische briefing door ambtenaren van het Ministerie van Defensie en de Auditdienst Rijk (ADR) aan de vaste commissie voor Defensie (VCD) d.d. 25 april 2018, over de toekomstige informatievoorziening aan de Tweede Kamer aangaande het project Verwerving F-35, heeft de VCD vorig jaar besloten de frequentie van de voortgangsrapportages over het project naar eenmaal per jaar terug te brengen. Vooruitlopend op de nieuwe uitgangspuntennotitie heeft de VCD in 2018 te kennen gegeven de negentiende jaarrapportage in de geest van de technische briefing van 25 april 2018 te willen ontvangen (Brief inzake «Overbrengen commissiebesluiten inzake informatievoorziening F-35», d.d. 17 mei 2018). Overeenkomstig dit besluit van de VCD en in de geest van de technische briefing door Defensie en ADR is de informatievoorziening van de nieuw vormgegeven jaarrapportage aangepast. De jaarrapportage over het project Verwerving F-35 is daarom geen exacte kopie of bundeling van buitenlandse rapporten, maar een rapport met (eigen en buitenlandse) ervaringen, inzichten en conclusies die van toepassing zijn op de Nederlandse F-35A’s. Bij de opeenvolgende jaarrapportages zal de (gewijzigde) uitgangspuntennotitie voor het Groot Project Verwerving F-35, die Defensie d.d. 7 maart 2019 heeft ontvangen, richtinggevend zijn voor de informatievoorziening aangaande het project Verwerving F-35 naar de Tweede Kamer.
Kunt u aangeven in hoeverre de genoemde 102 «kritische» beperkingen op de Nederlandse JSF van toepassing zijn?
Op 31 januari 2019 heeft de Amerikaanse Director, Operational Test and Evaluation zijn jaarlijkse rapport uitgegeven: The FY2018 DOT&E Annual Report. In het rapport wordt ook ingegaan op de F-35 Joint Strike Fighter (JSF). Het rapport noemt dat van de 102 zogenaamde Category 1 deficiencies (tekortkomingen) er in juli 2018 nog dertien zijn overgebleven. Een Category 1 deficiency kan de veiligheid, beveiliging of een andere kritische behoefte in gevaar brengen. Twee additionele tekortkomingen die nadien werden geïdentificeerd, zorgden ervoor dat er uiteindelijk vijftien Category 1 deficiencies zijn vastgesteld voor aanvang van de Initial Operational Test & Evaluation (IOT&E) fase in december 2018. De vaststelling van de deficiencies is een momentopname waardoor het aantal tekortkomingen wisselt, de laatste jaren is er een trend zichtbaar waarbij het totaal aantal Category 1 deficiencies is afgenomen. Van de vijftien overgebleven Category 1 deficiencies hebben er tien betrekking op de F-35A. Van deze tien tekortkomingen zijn er twee die een uitwerking kunnen hebben op de veiligheid van de F-35A.
Voor deze twee tekortkomingen zijn reeds beheersmaatregelen getroffen om het risico terug te dringen. De genomen beheersmaatregelen brengen het gevaar voor de veiligheid van het Defensiepersoneel terug naar waarden die acceptabel zijn in de militaire luchtvaart. Een definitieve oplossing komt eind 2019 beschikbaar. Ook voor de andere acht Category 1 deficiencies zijn reeds mitigerende maatregelen geïmplementeerd. Het F-35 Joint Program Office (JPO) is bekend met de deficiencies en werkt momenteel aan oplossingen die eind 2019 gereed moeten zijn. Hiermee volgt het JPO het advies op van het DOT&E rapport.
Wat zijn de operationele gevolgen van de 102 «kritische» beperkingen voor de Nederlandse JSF’s?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat vijftien beperkingen van dien aard zijn dat ze de veiligheid van personeel in gevaar kunnen brengen? Welke acties hebt u ondernomen om hetgeen geconstateerd is door de Amerikaanse toezichthouder te adresseren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe duidt u het oordeel «onacceptabel» van de toezichthouder over een afwijking naar rechts van het boordwapen van het type JSF dat Nederland verwerft?
De geconstateerde afwijking naar rechts tijdens de testen is waargenomen bij het snelvuurkanon op verschillende Amerikaanse F-35A vliegtuigen die voor LOT10 zijn geproduceerd. Tijdens de OT&E testen is deze afwijking niet bij het Nederlandse F-35A jachtvliegtuig vastgesteld. Het JPO treft nu maatregelen op het gebied van hard- en software die voor alle F-35A worden doorgevoerd. Door het tijdige herstel van eventuele afwijkingen wordt geen effect op de operationele inzet voorzien.
Hoe duidt u de structurele problemen met ALIS? Klopt het dat handelingen die geautomatiseerd hadden moeten verlopen nu door het personeel handmatig verricht dient te worden? Wat zijn de operationele gevolgen? Klopt het dat het opstijgen hierdoor vertraagt?
Nederland maakt reeds enige jaren met eigen personeel gebruik van het Autonomic Logistics Information System (ALIS) van de F-35 en heeft daarmee de nodige ervaring opgedaan. Die ervaring zorgt ervoor dat bij Nederlands personeel voldoende kennis van en vertrouwen in het geautomatiseerde onderhoudssysteem is opgebouwd om geen parallelle administratie te hoeven bijhouden.
Dit wil niet zeggen dat het systeem perfect is. Zoals gemeld in de negentiende jaarrapportage, is het JPO continu bezig het onderhoudssysteem (ALIS) van de F-35 te verbeteren en capaciteiten toe te voegen. Dit vindt plaats aan de hand van kleinere en grotere software-updates die in de komende drie jaar worden uitgegeven. Volgens planning wordt vanaf eind 2022 een modernere systeemarchitectuur voor ALIS doorgevoerd. De geconstateerde gebreken met betrekking tot ALIS hebben thans geen effect op de operationele inzet van Nederlandse toestellen.
Kunt u de volgende uitspraak van de Amerikaanse rekenkamer duiden: «niet alle in de testen gevonden gebreken kunnen verholpen worden binnen het budget en de planning van het ontwikkelingscontract»? Welke concrete toezeggingen over het oplossen van de geconstateerde gebreken heeft u van het Pentagon?
In de negentiende jaarrapportage (Kamerstuknummer 26 488, nr. 443) is melding gemaakt van het jaarlijkse Government Accountability Office (GAO) rapport over het F-35 programma, getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved». Het GAO stelt dat nog niet alle technische tekortkomingen uit de SDD-fase zijn verholpen, en doet de aanbeveling om eerst de belangrijkste tekortkomingen te verhelpen alvorens een besluit te nemen over een Full Rate Production. Full Rate Production is de serieproductie die aanvangt nadat de ontwikkelingsfase (SDD-fase) is voltooid. Het JPO heeft ingestemd met de aanbeveling. Het Amerikaanse Ministerie van Defensie neemt uiteindelijk het besluit om over te gaan tot de FRP. De laatste drie van de 37 Nederlandse F-35A vliegtuigen vallen onder de FRP.
Kunt u schematisch uiteenzetten en inzicht verschaffen in de eventuele verschillen tussen de contractuele eisen en daadwekelijke prestaties van de JSF? Welke mogelijkheden heeft u bij discrepantie of bij het niet nakomen, dan wel voldoen aan, de contractuele eisen?
Het JPO is met Lockheed Martin Aero bezig om inzicht te verschaffen in eventuele verschillen tussen contractuele eisen en daadwerkelijke prestaties. Dit proces is nog niet afgerond. De resultaten van de thans uitgevoerde IOT&E, die eind 2019 verwacht worden, spelen daarbij eveneens een rol. Zodra er duidelijkheid is over eventuele verschillen, zal dit worden gerapporteerd in de jaarrapportage over het project Verwerving F-35.
Hoe realistisch zijn de maatregelen voor het garanderen dat de betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid van de JSF voldoen aan de programma-eisen? Klopt het dat de Amerikaanse rekenkamer dit niet realistisch acht? Neemt u de conclusies van de Amerikaanse rekenkamer mee de te verschijnen jaarrapportage?
De F-35 wordt voor betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid gemeten langs acht metrics. Volgens het jaarlijkse rapport over het F-35 programma van de Amerikaanse Government Accountability Office (GAO), getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved», vallen vier van de acht metrics onder de norm. Het JPO werkt echter continu aan de verbetering van onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid. Zo wordt het Reliability and Maintainability Improvement Program bijgewerkt om ervoor te zorgen dat de onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid worden verbeterd. Daarnaast houdt het JPO een breder scala aan parameters bij voor het monitoren van de voortgang van het programma op weg naar de belangrijkste mijlpalen. Deze parameters worden tijdens de Operationele Test- en Evaluatiefase (OT&E) geëvalueerd. Nederland is deelnemer van de OT&E fase. Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat die belangrijkste mijlpalen, te weten de initiële operationele inzetbaarheid in 2021 en volledige operationele inzetbaarheid in 2024, niet worden gehaald. Deze mijlpalen worden in belangrijke mate bepaald door het behalen van operationele doelstellingen, opgeleid personeel en het succesvol afronden van bepaalde trainingsdoelstellingen.
Zoals bij het antwoord op vraag 1 gemeld zullen in de volgende jaarrapportage de internationale ontwikkelingen worden opgenomen voor zover deze relevant zijn voor de Nederlandse F-35A, in lijn met de nieuwe uitgangspuntennotie van de VCD, die in maart 2019 door Defensie is ontvangen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van de 102 kritische beperkingen voor de instandhoudingskosten van de JSF?
Van de vijftien overgebleven Catergory 1 deficiencies hebben er tien betrekking op de F-35A. Het F-35 Joint Program Office (JPO) is bekend met de deficiencies en werkt momenteel aan oplossingen. De exacte financiële gevolgen van deze deficiencies zijn nu niet te voorzien. Zodra daar duidelijkheid over is, zal daarover worden gerapporteerd in de jaarrapportage over het project Verwerving F-35.
Heeft u zicht op de financiële consequenties van de transitie van oude naar nieuwe moderniseringsplannen (Continuous Capability Development and Delivery)? Klopt het dat tijdens een hoorzitting bij het Huis van Afgevaardigden een bedrag van 16 miljard werd genoemd voor de periode 2018 tot 2024? Klopt het dat de kosten voor partnerlanden samen 3,5 miljard is en daarnaast per toestel betaald moet worden voor de aanschaf van die modernisering?
Zoals in de jaarrapportage opgenomen, heeft Defensie vanaf het begin rekening gehouden met de stapsgewijze doorontwikkeling van de F-35A zodat het vliegtuig gedurende de gehele levensduur operationeel relevant blijft. Het moderniseren naar Block 4 is onderdeel van de ramingen zoals gemeld in de jaarrapportage.
Tijdens de hoorzitting bij het Huis van Afgevaardigden op 7 maart 2018 heeft de Project Executive Officer (PEO) van het JPO benoemd dat de moderniseringskosten tot 2024 in totaal 10,9 miljard dollar bedragen waarvan 3,7 miljard dollar door de internationale partners wordt gedragen. Deze kosten worden naar rato verdeeld over de partners in het project. Vervolgens worden de hardware kosten per vliegtuig doorberekend. Deze kosten zijn al onderdeel van de JPO-ramingen en derhalve opgenomen in de ramingen zoals in de jaarrapportage 2018 door Defensie is vermeld.
Een hongerstaking in Turkije |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de hongerstaking van parlementslid Leyla Güven, en met haar honderden anderen, in Turkije?1 Hoe kritiek is haar situatie en die van andere hongerstakers op dit moment?
Ik ben bekend met de hongerstaking van het Turkse parlementslid Güven en begrijp dat zij ten gevolge van haar hongerstaking moest worden opgenomen in het ziekenhuis. Uit navraag bij personen uit de omgeving van mevrouw Güven blijkt dat haar situatie kritiek is. Nederland beschikt niet over meer precieze informatie omtrent haar situatie of die van de andere hongerstakers.
Hoe beoordeelt u de eisen van de hongerstakers? Bent u het ermee eens dat daar navolging aan gegeven moet worden door Turkije? Dringt u hierop aan?
De hongerstakers eisen een einde aan het isolement van PKK-leider Abdullah Öcalan die in Turkije een levenslange gevangenisstraf uitzit. Het is niet aan de Nederlandse regering om een oordeel uit te spreken over de eisen van de hongerstakers.
Kunt u aangeven hoeveel politieke gevangenen op dit moment opgesloten zitten in Turkije?
Het kabinet beschikt niet over betrouwbare cijfers wat betreft het aantal politieke gevangen in Turkije. Met name sinds de couppoging van 2016 heeft een groot aantal arrestaties plaatsgevonden. In niet alle gevallen is duidelijk welke aanklacht hieraan ten grondslag ligt en in veel gevallen is nog geen definitieve uitspraak door de rechter gedaan. Het is daarom moeilijk vast te stellen in hoeveel gevallen het zou (kunnen) gaan om personen die om politieke redenen vastzitten.
Hoe spant u zich in voor vrijlating van deze politieke gevangenen?
Het kabinet maakt zich grote zorgen over de mensenrechtensituatie en rechtsstaat in Turkije. Nederland stelt deze zorgen regelmatig in duidelijke bewoordingen aan de orde. Daarbij wijst Nederland ook specifiek op de noodzaak van een eerlijke en snelle rechtsgang in lijn met internationale afspraken waaraan Turkije, onder andere als lid van de Raad van Europa, is gehouden.
Het kabinetsbeleid ten aanzien van de defensie-industrie |
|
André Bosman (VVD), Wybren van Haga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Herinnert de Minister van Defensie zich de volgende uitspraak: «We moeten in staat zijn om ons eigen grondgebied te beschermen. Daarvoor heb je ook een stabiele basis aan kennis nodig, aan technologie en aan industriële capaciteiten»?1
Ja.
Herinnert de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zixh de volgende uitspraak: «Ank en ik delen het Oranjegevoel. [...] We mikken op waar we sterk in zijn, omdat het in het belang is van de nationale veiligheid»?2
Ja.
Herinnert u zich de uitspraak van het kabinet in het begeleidend schrijven bij de Defensie Industrie Strategie dat de Nederlandse defensie-industrie moet worden «versterkt, beschermd en internationaal gepositioneerd»?3
Ja.
Herinnert u zich de oproep van de vorige Commandant der Strijdkrachten aan de Nederlandse defensie-industrie om te ondersteunen bij innovatie en het onderhoud van defensiematerieel?4
Ja.
Klopt het dat u zich, samen met de bewindspersonen van Justitie & Veiligheid en Economische Zaken & Klimaat, «flink heeft ingezet om het thema «veiligheid» toe te voegen aan het topsectorenbeleid van de overheid»?5
Ja.
Klopt het dat het doel van het topsectorenbeleid onder andere is om het innovatie- en concurrentievermogen van het Nederlandse bedrijfsleven, in het bijzonder die sectoren waarin Nederland uitblinkt, te versterken? Kan uit de in de vorige vraag geciteerde inzet worden opgemaakt dat het kabinet ook de ambitie heeft om het innovatie- en concurrentievermogen van de defensie-industrie en andere bij de veiligheid van Nederland betrokken sectoren te versterken?
Ja.
Is het kabinet, gegeven de bovengenoemde uitspraken en inspanningen, van mening dat de defensie-industrie niet alleen bijdraagt aan het verdienvermogen van en de werkgelegenheid ín Nederland, maar bovenal bijdraagt aan het veilig houden van Nederland?
Ja.
Herinnert u zich de volgende constatering van de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB), de evaluatiedienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken: «Vanaf 2015 is het vooral Nederland geweest dat vergunningsaanvragen heeft geweigerd: 7 van de 17 denials in 2015 en 11 van de 12 in 2016. Dit kan worden gezien als een indicatie van het strengere en restrictievere beleid van Nederland ten opzichte van andere EU-lidstaten»?6
Ja.
Kan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zich herinneren dat zij impliceerde geen aanwijzingen te hebben dat Nederland een restrictiever wapenexportbeleid hanteert dan de landen om ons heen, blijkens de volgende reactie: «Het lastige daarvan is dat dit altijd beweerd wordt maar dat wanneer je vervolgens vraagt om rugnummers, je die niet krijgt»?7 Is zij, gegeven de constatering van de IOB, thans van mening dat die «rugnummers» wel degelijk voorhanden zijn?
Het IOB onderzoek stelt dat de EU lidstaten bij de toepassing van de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport (EUGS) ieder hun eigen afwegingen blijven maken tussen strategische en veiligheidsaspecten, economische belangen en ethische criteria. IOB stelt dat het resultaat is dat er grote verschillen blijven bestaan in de implementatie van het EUGS en de daadwerkelijke export naar gevoelige bestemmingslanden. Nederland voerde volgens IOB in de periode 2009–2016 een verhoudingsgewijs strikt exportcontrolebeleid voor de levering van militair materieel aan Egypte, Jemen, Saoedi-Arabië en de VAE. Dat betekent echter niet dat het Nederlandse beleid in alle gevallen restrictiever is dan de landen om ons heen.
Is het kabinet van mening dat de Franse regering zich niet aan de acht criteria houdt, zoals vermeld in het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport?8
Nee. Dat er verschillen bestaan ten aanzien van de manier waarop de criteria worden geïnterpreteerd betekent niet dat een lidstaat zich niet houdt aan de afspraken binnen het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor de beoordeling van vergunningaanvragen. Zolang dat het geval is kan het voorkomen dat lidstaten de criteria verschillend toepassen. Daar zijn meerdere redenen voor. Zo putten lidstaten uit verschillende (vertrouwelijke) bronnen, waardoor zij niet altijd over dezelfde informatie beschikken ten tijde van de toetsing.
Is het kabinet van mening dat een andere regering van een EU-lidstaat zich niet aan de acht criteria houdt, zoals vermeld in het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport? Zo ja, welke regering?
Nee. Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 10.
Deelt het kabinet de analyse dat er op dit moment géén sprake is van een gelijk speelveld in de Europese defensiemarkt?
Helaas is het gelijke speelveld niet volmaakt. Er bestaan verschillen in de mate van striktheid waarmee EU-lidstaten de acht criteria toepassen. Indien deze uiteenlopende striktheid ertoe leidt dat de ene EU-lidstaat een vergunningaanvraag toekent die eerder door een andere EU-lidstaat is afgewezen, heeft dat een negatieve uitwerking op het gelijke speelveld. Het kabinet acht dit onwenselijk en streeft daarom naar harmonisatie in EU-verband, o.a. met behulp van het EU-consultatiemechanisme: als een EU-lidstaat een vergelijkbare aanvraag in behandeling heeft welke eerder door een andere lidstaat is afgewezen, moet de behandelende lidstaat de afwijzende lidstaat immers consulteren. Het kabinet grijpt dergelijke consultaties aan om afwijzingsgronden bij alle EU-partners te benadrukken. Nederland doet dit steevast uitgebreid en transparant, en benadrukt in EU-verband het belang hiervan regelmatig. Op deze wijze draagt Nederland bij aan een zorgvuldige en consequente toepassing van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Het kabinet streeft er naar dat de gezamenlijke lat omhoog wordt gebracht. Verdere harmonisatie moet niet leiden tot een minder strikte toetsing, zoals ook werd benadrukt door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens het VAO Wapenexport op 20 februari jl.
Ten slotte roept het kabinet EU-lidstaten regelmatig op om, ten aanzien van bij de oorlog in Jemen betrokken landen, een net zo restrictief wapenexportbeleid te hanteren als Nederland. De Minister-President riep daartoe op tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018 (conform de motie-Van Ojik c.s. van 17 oktober 2018, Kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). De Minister van Buitenlandse Zaken deed hetzelfde tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in november 2018 (conform motie-Sjoerdsma van 14 november 2018, Kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) en meest recentelijk tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart jl.
Deelt het kabinet de vrees dat het relatief strenge exportvergunningenbeleid, zoals geconstateerd door onder andere de IOB, flinke gevolgen kan hebben voor het concurrentievermogen van de Nederlandse defensie-industrie, zolang andere EU-lidstaten de acht wapenexportcriteria anders interpreteren en de defensie-industrie zo orders blijft verliezen aan concurrenten uit andere EU-lidstaten?
Als de uiteenlopende striktheid waarmee lidstaten de acht criteria toepassen ertoe leidt dat de ene EU-lidstaat een vergunningaanvraag toekent die eerder door een andere EU-lidstaat is afgewezen, kan dat zo zijn.
Herinnert de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zich de volgende uitspraak: «De door producent Lockheed Martin aangeboden overdracht is een mijlpaal voor defensie. Tegelijkertijd markeert dit moment een miljarden impuls voor onze economie en werkgelegenheid. Nederlandse ondernemers en kennisinstellingen van MKB tot grootbedrijf maken hightech onderdelen en systemen voor de F-35 of nemen straks het onderhoud op zich. Dit is een uitstekend voorbeeld van hoe internationale samenwerking bijdraagt aan onze eigen economie»?9
Ja.
Kan uit de in de vorige vraag geciteerde lofzang, maar ook uit andere uitspraken van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat10, worden opgemaakt dat het kabinet niet alleen de F-35, maar ook de betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven bij de ontwikkeling van groot belang vindt?
Ja.
Klopt het dat, indien bedrijven die een deel – minimaal 10 procent – van hun omzet uit defensie-gerelateerde projecten halen op basis van uitsluitingsgrond 8 van de FMO-uitsluitingslijst, zij geen gebruik kunnen maken van het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF)?11
Dat klopt. Op het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) is de FMO uitsluitingslijst van toepassing. Op basis van deze uitsluitingslijst zijn bedrijven uitgesloten van financiering door DTIF, als zij 10% of meer van hun totale omzet halen «uit de handel in of productie van wapens en/of munitie». Op dit moment beziet het kabinet echter of de handelsinzet voor de defensiesector op dit punt in het licht van de DIS kan worden aangepast op een manier die recht doet aan internationale afspraken op het terrein van financiering en geldende wapenexportrestricties.
Kunt u de Kamer een lijst doen toekomen van alle instrumenten die gebruikmaken van de zogeheten «FMO uitsluitingslijst», die deel uitmaakt van de voorwaarden van onder andere DTIF? Zijn er daarnaast andere instrumenten met betrekking tot handelsbevordering die bedrijven met defensie-gerelateerde activiteiten direct of indirect uitsluiten van toegang tot het instrumentarium?
De FMO uitsluitingslijst is van toepassing op alle internationale handelsinstrumenten van het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, zoals het DGGF (incl. DTIF), PIB, PSI, ORIO, DRIVE, D2B, FDOV, FDW (incl. Ghana Wash Window), 2g@there, OSLS&H4D, TF Water Programma’s (Partners voor Water, DSS, Water OS), Energie en Klimaat (AEF, Endev, Clean Cooking), FBK, EPRM, CT, SDGP, FVO, DHK, DHI, SIB, IDF, PDF, en DA. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Klopt het dat bedrijven die bijdragen aan de ontwikkeling of bouw van de F-35 als gevolg van de genoemde uitsluitingsgrond worden uitgesloten van bijvoorbeeld DTIF?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16, kan dit het geval zijn, als de omvang van hun bijdrage aan de ontwikkeling of bouw van de F-35 (die immers een wapen is) tot gevolg heeft dat zij 10% of meer van hun totale omzet halen «uit de handel in of productie van wapens en/of munitie».
Kunt u toelichten waarom het kabinet ervoor kiest om bedrijven die 10 procent of meer van hun omzet uit defensie-gerelateerde activiteiten halen, niet kunnen rekenen op bijvoorbeeld exportfinanciering?
Veel ontwikkelingsbanken, zoals de Wereldbank Groep (WBG) en de FMO, hechten er belang aan om te voorkomen dat de inzet van middelen die bedoeld zijn voor ontwikkelingssamenwerking (potentieel) schadelijke consequenties heeft voor mens, dier of natuur. Daarom heeft de International Finance Corporation van de WBG een uitsluitingslijst ontwikkeld die allerlei potentieel schadelijke economische activiteiten uitsluit van financiële steun. Deze uitsluitingslijst is ook overgenomen door de FMO en is sindsdien in Nederland bekend als de FMO-uitsluitingslijst.
Ook de Nederlandse overheid is de FMO-uitsluitingslijst gaan hanteren, om te voorkomen dat economische activiteiten met (potentieel) schadelijke consequenties voor mens, dier of natuur ondersteund worden door het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Om tot een coherent hulp- en handelsbeleid te komen is deze lijst vervolgens van toepassing verklaard op alle handelsinstrumenten van het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, waaronder het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF).
In het licht van de nieuwe Defensie Industrie Strategie zijn echter generieke handelsbevorderende instrumenten, zoals handelsmissies en het Partners In Business (PIB) programma, open gesteld voor ook díe bedrijven uit de defensie-gerelateerde sector, waarvan de handel in of productie van wapens of munitie meer dan 10% uitmaakt van hun primaire bedrijfsactiviteiten. Het kabinet heeft de uitvoerders van zijn generieke handelsbevorderende instrumenten opgedragen deze aanpassing door te voeren. Uiteraard zal de overheid bij het inzetten van dergelijke instrumenten ter bevordering van export door de Nederlandse defensie-industrie toetsen op IMVO-gronden en rekening houden met geldende wapenexportrestricties.
De komende tijd beziet het kabinet of ook andere aspecten van de handelsinzet voor de defensiesector (zoals het DTIF) in het licht van de DIS zouden kunnen worden aangepast op een manier die recht doet aan internationale afspraken op het terrein van financiering en geldende wapenexportrestricties.
Deelt u de analyse dat de voorwaarden van in elk geval een deel van het handelsbevorderingsinstrumentarium – het instrumentarium dat onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking valt – deelname aan het F-35-project, dat bovendien door verschillende kabinetten, waaronder dit kabinet, is aangemoedigd, in feite bestraft?
Het huidige beleid staat in de meeste situaties inderdaad geen overheidsfinanciering toe.
Kunt een preciezere inschatting geven van wanneer u terug zult komen op de aangehouden motie-Bosman c.s. terzake?12 Kunt u uw reactie op de motie per brief aan de Kamer doen toekomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19, zijn generieke handels- bevorderende instrumenten in het licht van de Defensie Industrie Strategie reeds opengesteld voor de defensiesector en beziet het kabinet tot Prinsjesdag 2019 of ook andere aspecten van de handelsinzet voor de defensiesector kunnen worden aangepast.
Bent u bereid in het, tijdens het notaoverleg over de Defensie Industrie Strategie op 18 februari 2019 toegezegde, gesprek te bespreken hoe het kabinetsbeleid ten aanzien van de defensie-industrie zodanig kan worden geharmoniseerd dat het kabinet niet langer via het ene departement de defensie-industrie aanmoedigt, om haar via het andere departement uit te sluiten en te bestraffen voor het ontplooien van defensie-gerelateerde activiteiten?
Het kabinet heeft geenszins de intentie om de defensie-industrie te bestraffen, uit te sluiten noch op enige andere wijze te benadelen. Vanwege het bijzondere karakter van de defensie-industrie en het eveneens reeds benadrukte belang van een coherent hulp- en handelsbeleid, gelden echter wel wapenexportrestricties en zijn de in het antwoord op vraag 17 genoemde internationale financieringsinstrumenten thans niet opengesteld voor de defensie-industrie.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19 en 21, staan generieke handelsbevorderende instrumenten nu open voor de defensiesector en beziet het kabinet tot Prinsjesdag 2019 of ook andere aspecten van de handelsinzet voor de defensiesector kunnen worden aangepast.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Een oppositieleider die vastzit in een Tadzjiekse gevangenis |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over een oppositieleider die vastzit in een Tadzjiekse gevangenis?1
Ja.
Kunt u (nogmaals) bevestigen dat de heer Gadojev is opgepakt door de Russische autoriteiten en nu in een Tadzjiekse gevangenis zit?
Betrokkene heeft Tadzjikistan verlaten en is teruggekeerd naar Nederland. Aan betrokkene is consulaire bijstand verleend, waar hij als houder van een Nederlands vluchtelingenpaspoort voor in aanmerking komt. Omdat Nederland geen vertegenwoordiging heeft in Tadzjikistan, is deze bijstand op Nederlands verzoek verleend door de Duitse ambassade in Doesjanbe.
Heeft Nederland naar aanleiding van dit incident contact gezocht met de Russische en/of de Tadzjiekse autoriteiten? Zo ja, wat is daar uitgekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen kan Nederland ondernemen om te achterhalen waarom de heer Gadojev is opgepakt en om hem te helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke verantwoordelijkheid heeft Nederland om de heer Gadojev te helpen en te beschermen gelet op zijn vluchtelingenstatus in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe onderzoekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken of en hoe bijstand verleend kan worden aan de heer Gadojev? Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de Tadzjiekse regering de heer Gadojev in zijn hoedanigheid als oppositieleider op de lijst van gezochte misdadigers van Interpol heeft gezet?
De constitutie van Interpol stelt duidelijk dat interventies van politieke, militaire, religieuze of racistische aard strikt verboden zijn. De Nederlandse regering onderschrijft deze bepalingen vanzelfsprekend volledig en stelt zich op het standpunt dat de regels waar alle deelnemende landen aan Interpol zich aan hebben verbonden, strikt moeten worden nageleefd. Ik kan echter niet speculeren over de toedracht in individuele casussen die op de Interpol-lijst staan. Het Interpol-secretariaat (IPSG) heeft de mogelijkheid om bij verzoeken tot signalering niet tot publicatie over te gaan, of gepubliceerde signaleringen in te trekken, als wordt vermoed dat deze om politieke redenen via de Interpol-kanalen worden verspreid. In de afgelopen jaren zijn aanvullende maatregelen genomen om de toets op naleving van de regels voor gegevensverwerking te versterken. Een volledige garantie kan echter niet worden gegeven. Daarom moeten zowel het IPSG als de Interpollanden daar alert op blijven. De Nederlandse politie neemt actief deel aan de bestuursorganen (Executive Committee en het Interpol European Committee) van Interpol. Tevens neemt het korps deel aan de in 2018 door de algemene jaarvergadering geactiveerde werkgroep voor de revisie van de Interpolregels voor gegevensverwerking. In al deze gremia wordt het vraagstuk t.a.v. het integer gebruik van Interpolsystemen, producten en diensten aan de orde gesteld. Ik verwijs voor de maatregelen om misbruik tegen te gaan verder naar de antwoorden van 4 maart 2019 van de Minister van Justitie en Veiligheid op de Kamervragen van het lid Den Boer2. Mensenrechten zijn een prioriteit voor de Nederlandse regering. Zowel in bilaterale gesprekken, als bijeenkomsten in multilateraal verband, komen mensenrechten regelmatig aan de orde.
Deelt u de mening dat Interpol niet bedoeld is om politieke tegenstanders uit de weg te ruimen?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre kunt u landen, zoals Tadzjikistan, erop aanspreken dat zij oppositieleiders of andere critici van de autoriteiten op deze lijst plaatsten?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er meer namen bekend die op de gezochte misdadigerslijst van Interpol staan die daar enkel staan omdat ze oppositieleider zijn of op een andere manier kritisch zijn op de autoriteiten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid dit met uw Europese collega’s te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat was de doelstelling van de Nederlandse subsidie voor het onderzoek van B’Tselem naar het Israëlische Hooggerechtshof?1 Klopt het dat die subsidie 176.000 euro betrof? Klopt het dat het onderzoek daarmee 4.100 euro per pagina heeft gekost? Kan de Minister specificeren waar het geld allemaal voor nodig was?
De Nederlandse bijdrage aan B’Tselem bedroeg in 2018 € 176.000. Deze bijdrage is toegekend op basis van een strategisch werkplan met verschillende activiteiten dat past binnen de doelstelling van B’Tselem om een einde te maken aan de Israëlische bezetting. Dit sluit aan bij de Nederlandse inzet voor de verwezenlijking van de twee-statenoplossing. De steun aan B’Tselem is tevens conform de motie Sjoerdsma c.s. over steun aan mensenrechtenorganisaties in Israël d.d. 14/06/2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 425). B’Tselem kon dit bedrag naar eigen inzicht gebruiken, mits de activiteiten aansloten bij het strategische werkplan en de Nederlandse beleidsdoelstellingen.
In het Nederlandse beoordelingsmemorandum (financieringsdocument) zijn de verschillende activiteiten uit het strategische werkplan overgenomen, ongeacht of deze met Nederlands geld bekostigd zouden worden. In 2018 bedroeg het totale budget van B’Tselem € 2,3 miljoen. Nederland droeg dus 7,6% van het budget bij. De rest van het geld is afkomstig van andere donoren, VN-organisaties, EU, mensrechtenfondsen, familiefondsen en private donoren.
Klopt het dat de Nederlandse regering betrokken is geweest bij het formuleren van de doelstelling van het onderzoek?
Nee. De onderzoeksdoelen zijn van tevoren door B’Tselem opgesteld, en de conclusies zijn door B’Tselem getrokken op basis van het uitgevoerde onderzoek. Nederland heeft op geen enkele manier op voorhand, of tijdens de uitvoering van het onderzoek sturing gegeven aan onderzoeksdoelen of conclusies.
Onderschrijft u de doelstelling van het rapport die erop gericht is «to «erode the status quo by challenging the principal mechanisms that maintain the occupation, and by calling for international action to end the occupation»?
De activiteiten en doelstellingen van B’Tselem, zoals geformuleerd in het strategisch werkplan, sluiten aan bij het Nederlands beleid dat gericht is op de verwezenlijking van vrede en veiligheid door het bereiken van de twee-statenoplossing, en daarmee een einde van de bezetting.
Is het kabinetsbeleid om «het beeld uit te hollen «that Israel seeks to promote of a clean and lawful occupation»», zoals in het artikel staat?
Deze formulering is afkomstig van B’Tselem. B’Tselem wil in Israël en daarbuiten de discussie aanzwengelen over de wijze waarop publieke instellingen bijdragen aan het voortduren van de bezetting en hoe dat de bezetting lijkt te legitimeren. B’Tselem heeft als doelstelling een einde te maken aan de Israëlische bezetting. Dit sluit aan bij de inzet van het kabinet voor het behoud van perspectief op, en voor de verwezenlijking van, de twee-statenoplossing.
Deelt u de mening dat het merkwaardig is om een onderzoek te financieren dat bij voorbaat kritisch staat ten opzichte van een bevriende overheid?
De conclusies van het rapport zijn gebaseerd op het onderzoek dat B’Tselem heeft gedaan en stonden niet bij voorbaat vast. Nederland streeft naar het versterken van de banden met Israël binnen de grenzen van 1967, maar staat tegelijkertijd zeer kritisch tegenover het nederzettingenbeleid van Israël. Het werk van B’Tselem dat in Israël bijdraagt aan een discussie over de bezetting en de rol van Israëlische actoren daarbij, sluit aan bij de Nederlandse inzet voor het behoud en verwezenlijking van de twee-statenoplossing.
Hoe zou u het waarderen als een bevriend land een kritisch onderzoek naar het Nederlandse beleid of naar de Nederlandse rechterlijke macht financiert? Zijn daar voorbeelden van bekend?
Het kabinet steunt de ruimte voor het maatschappelijk middenveld en het bevorderen van mensenrechten waar dan ook ter wereld, dus ook in eigen land. Het kabinet is van mening dat een democratische rechtsstaat de beste voedingsbodem is voor welvaart, stabiliteit, groei en ontwikkeling.
Asbest in Nederlandse basis in Litouwen |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Klopt het dat Defensie bekend is met klachten over asbest van Nederlandse militairen die in de kazerne in Rukla in Litouwen op missie zijn?1
Op welke wijze behandelt u de klachten? Bent u bereid een bevoegde inspectiedienst de klachten te laten onderzoeken en bent u tevens bereid om de aanbevelingen van een dergelijk onderzoek uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de antwoorden vóór het algemeen overleg Personeel van 12 maart 2019 aan de Kamer sturen?
De berichtgeving over de Qatarese vestiging van NHL Stenden |
|
Judith Tielen (VVD), Zihni Özdil (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel getiteld «Op de vestiging in Qatar krijg je zo een Nederlands diploma»?1
Ja.
Bent u bekend met de in het artikel genoemde feiten aangaande het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs, dat volgens het artikel sinds oktober 2018 loopt? Kunt u de Kamer hierover een toelichting geven?
Ja. De inspectie heeft in de zomer van 2018 aangekondigd een onderzoek te doen naar aanleiding van een in 2018 ontvangen signaal over het onderwijs dat wordt aangeboden door NHL Stenden in haar international campus Stenden Qatar. Naar verwachting wordt het onderzoek dit voorjaar afgerond. Indachtig de wettelijk vastgelegde zorgvuldigheidseisen (waaronder hoor en wederhoor) verwacht de inspectie dit onderzoek in juni te kunnen publiceren. Ik zeg u toe dit onderzoek naar uw Kamer te zullen sturen inclusief mijn reactie.
Deelt u de mening dat branche campuses een waardevol element kunnen zijn van onderwijsinternationalisering?
Het volledig verzorgen van Nederlandse opleidingen in het buitenland of het aanbieden van onderwijs in het buitenland in structurele samenwerking met een Nederlandse instelling kan de uitwisseling van studenten en docenten vergemakkelijken en biedt instellingen de mogelijkheid om internationale netwerken te versterken. Het kan de profilering van het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland een impuls geven. Daarbij vind ik het van belang dat het aanbieden van onderwijs in het buitenland een bijdrage levert aan de kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs.
Deelt u de mening dat het van belang is dat dit onderwijs van «Nederlandse kwaliteit» dient te zijn als dit door Nederlandse onderwijsinstellingen wordt aangeboden?
Ja. Ook wanneer het op basis van een structurele samenwerkingsrelatie in het buitenland aangeboden onderwijs op individuele basis vrijstellingen biedt voor een opleiding die leidt tot een Nederlands diploma. Hieraan zijn voorwaarden gesteld waar uw Kamer in 2012 over is geïnformeerd.2
Hoe garandeert u dat onderwijs in het buitenland aan Nederlandse onderwijsinstellingen van goede kwaliteit is?
Op verschillende manieren wordt gegarandeerd dat het onderwijs in het buitenland aan Nederlandse onderwijsinstellingen van goede kwaliteit is. Indien een Nederlandse instelling beoogt een buitenlandse nevenvestiging te openen van een Nederlandse opleiding, dus een situatie waarbij een Nederlandse instelling een opleiding volledig in het buitenland verzorgt, kan de Minister volgens de WHW daartoe toestemming verlenen onder de voorwaarde dat (verdragsrechtelijk) wordt geregeld dat de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) en de inspectie toegang hebben tot de desbetreffende nevenvestiging om hun taken uit te oefenen. Indien niet in de toegang van de NVAO en de inspectie tot de opleiding wordt voorzien, kan de opleiding in het buitenland niet worden verzorgd.
Wanneer het een structurele samenwerkingsrelatie betreft waarbij een deel van het onderwijs (tot maximaal 75%) in het buitenland wordt verzorgd en op basis waarvan in Nederland vrijstelling voor bepaalde vakken kan worden verkregen, geldt dat in Nederland de inspectie regulier toezicht houdt en de NVAO een reguliere opleidingsbeoordeling uitvoert bij de Nederlandse opleiding. Tijdens de accreditatieprocedure van de Nederlandse opleiding dient de NVAO in het bijzonder aandacht te schenken aan de werkwijze van de examencommissie. De examencommissie dient immers zorgvuldige besluiten te nemen met betrekking tot de eventuele vrijstellingen die worden verkregen voor het in het buitenland gevolgde onderwijs. Indien het inspectieonderzoek daar aanleiding toe geeft ga ik bezien of deze waarborgen afdoende zijn.
Bent u bekend met de manier waarop de kwaliteit van het onderwijs aan de buitenlandse vestigingen van NHL Stenden gedurende de afgelopen jaren is gecontroleerd? Kunt u de Kamer hierover berichten?
De inspectie in februari 2012 een aantal herstelafspraken gemaakt met het College van Bestuur van NHL Stenden. Naar het oordeel van de inspectie in mei 2014 is door de instelling voldoende tegemoet gekomen aan deze afspraken en is het onderzoek afgesloten.
De NVAO accrediteert de Nederlandse opleiding en heeft daarin ook aandacht voor de werkwijze van de examencommissie. De kwaliteit van het diploma wordt immers mede gegarandeerd doordat de examencommissie zorgvuldige beargumenteerde besluiten dient te nemen over elk afzonderlijk geval ten aanzien van vrijstellingen voor in het buitenland gevolgd onderwijs. De NVAO heeft de betreffende opleidingen van NHL Stenden in Nederland zoals te doen gebruikelijk in de afgelopen zes jaar beoordeeld.
Heeft u signalen ontvangen dat de kwaliteit van andere buitenlandse vestigingen van NHL Stenden en andere onderwijsinstellingen onder druk staat? Zo ja, kunt u de Kamer daarover berichten?
Er zijn geen signalen ontvangen over andere buitenlandse onderwijsactiviteiten van Nederlandse hoger onderwijsinstellingen.
Deelt u de mening dat deze affaire laat zien dat de lessen van de eerdere Yantai-affaire onvoldoende zijn getrokken?
De RUG was voornemens volledige Nederlandse opleidingen te verzorgen aan een branch campus in het Chinese Yantai. Zij zou daarvoor bij de Minister van OCW een aanvraag hebben moeten indienen, op basis waarvan beoordeeld zou worden of aan alle in de wet vastgelegde voorwaarden werd voldaan. Door het College van Bestuur van de RUG is besloten een dergelijke aanvraag niet in te dienen omdat zij onvoldoende draagvlak zag bij de Universiteitsraad voor de aanvraag.
NHL Stenden biedt in haar international campus Stenden Qatar al enkele jaren een traject aan. Bij een dergelijk traject kan een deel van het onderwijs (tot maximaal 75%) in het buitenland worden verzorgd.
Het door Stenden aangeboden traject en het indertijd door de RUG voorgenomen traject zijn dus verschillend. Voor ik inga op de casus Stenden Qatar wil ik eerst het onderzoek van de inspectie afwachten.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat het aanzien van internationalisering wordt geschaad door dit soort affaires?
In de wet heb ik een groot aantal voorwaarden opgenomen waaraan een Nederlandse instelling moet voldoen voordat ik toestemming verleen voor het verzorgen van een volledige opleiding in het buitenland. Dat betreft onder meer voorwaarden ten aanzien van kwaliteitswaarborgen, financiële en bestuurlijke stabiliteit en beheersbaarheid, maar ook voorwaarden om de veiligheid en rechten van studenten en de academische vrijheid te borgen.
Voor het verzorgen van maximaal 75% van een opleiding in het buitenland in een structurele samenwerkingsrelatie met een Nederlandse instelling zijn ook voorwaarden verbonden. De in een beleidsnotitie opgenomen voorwaarden zijn in 2012 (opnieuw) gestuurd aan alle instellingen voor hoger onderwijs.3 Uitgangspunt is dat de student in Nederland vrijstelling kan ontvangen voor het in het buitenland gevolgde onderwijs. De kwaliteit van het diploma wordt gegarandeerd doordat de examencommissie zorgvuldige beargumenteerde besluiten dient te nemen over elk afzonderlijk geval ten aanzien van deze vrijstellingen.
Het is aan de Nederlandse instelling de kwaliteit van het buitenlandse onderwijs te onderzoeken en blijvend verantwoordelijkheid te nemen voor deze kwaliteit. Indien het inspectieonderzoek daar aanleiding toe geeft zal ik zo nodig overgaan tot verheldering of aanscherping van deze regels.
Deelt u de mening dat fraude en omkoping die leiden tot een Nederlands diploma absoluut ontoelaatbaar zijn?
De waarde van het Nederlands diploma staat voor mij voorop. Als de diplomakwaliteit in het geding is, zijn maatregelen nodig. Daarom is het ook van belang dat de inspectie bij signalen die hierop wijzen, zorgvuldig onderzoek kan uitvoeren. Zoals eerder aangegeven moet blijken uit dit onderzoek of in het onderhavige geval daadwerkelijk de waarborgen voor het eindniveau en het verlenen van een diploma in het geding zijn.
Bent u bereid om buitenlandse vestigingen van Nederlandse onderwijsinstellingen per direct te sluiten, indien blijkt dat het onderwijs van onvoldoende kwaliteit is en/of als corruptie en fraude een rol blijken te spelen bij het verkrijgen van examenresultaten en diploma’s?
Zie antwoord vraag 10.
De financiering van een aanval op onafhankelijke Israëlische rechtspraak |
|
Danai van Weerdenburg (PVV), Raymond de Roon (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland financiert aanvallen op onafhankelijke Israëlische rechtspraak»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland nauw betrokken is geweest bij een rapport van het omstreden B’Tselem en deze ook heeft gefinancierd? Zo ja, hoeveel geld heeft dat exact gekost?
B’Tselem is een gerenommeerde Israëlische mensenrechtenorganisatie die steun ontvangt uit Israël en daarnaast ook internationaal door verschillende (EU) landen wordt gefinancierd. De Nederlandse bijdrage aan B’Tselem bedroeg in 2018 € 176.000. Deze bijdrage is toegekend op basis van een strategisch werkplan met verschillende activiteiten, dat past binnen de doelstelling van de organisatie om een einde te maken aan de Israëlische bezetting. Dit sluit aan bij de Nederlandse inzet voor de verwezenlijking van de twee-statenoplossing. B’Tselem kon dit bedrag naar eigen inzicht gebruiken, mits de activiteiten aansloten bij het strategische werkplan en de Nederlandse beleidsdoelstellingen.
Verantwoordelijkheid voor de opname van het onderzoek naar het Israëlische Hooggerechtshof in het strategisch werkplan, de uitvoering ervan en rapportage van de bevindingen, ligt bij B’Tselem. Er is geen sprake geweest van inhoudelijke sturing door Nederland. In 2018 bedroeg het totale budget van B’Tselem € 2,3 miljoen. Nederland droeg dus 7,6% van het budget bij. De rest van het geld is afkomstig van andere donoren, VN-organisaties, EU, mensrechtenfondsen, familiefondsen en private donoren.
Klopt het dat het doel en de conclusies uit het rapport van B’Tselem vooraf zijn vastgesteld dan wel gestuurd zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo ja, hoe is dat precies gebeurd?
Nee. De onderzoeksdoelen zijn van tevoren door B’Tselem opgesteld, en de conclusies zijn door B’Tselem getrokken op basis van het uitgevoerde onderzoek. Nederland heeft op geen enkele manier op voorhand, of tijdens de uitvoering van het onderzoek sturing gegeven aan onderzoeksdoelen of conclusies. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Worden er ook vergelijkbare onderzoeken naar Palestijnse rechtsprekende organen door Nederland gefinancierd? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nederland steunt de Independent Commission for Human Rights(ICHR), die als een ombudsman opereert door de mensenrechtensituatie in de Palestijnse gebieden te monitoren. Deze organisatie onderzoekt de mate waarin de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke organen, publieke en private instituties en detentie instellingen mensenrechten respecteren, en publiceert hierover een jaarlijks rapport voor de Palestijnse samenleving en internationale gemeenschap. Bovendien levert ICHR ook input aan de VN over de naleving van mensenrechtenstandaarden door de Palestijnse Autoriteit en Hamas.
Daarnaast ondersteunt Nederland de Palestijnse NGO «Musawa» die een kritische monitoringfunctie vervult ten aanzien van de Palestijnse justitiesector.
Heeft u ervan kennisgenomen dat in het «appraisal document» voor de toekenning van de subsidie aan B’Tselem wordt gerept over een «politiek klimaat gedomineerd door rechtse politici en sterke invloed van de nederzettingenbeweging»? Waarom worden dergelijke kwalificaties bij een beoordeling nodig geacht? Bent u van mening dat dit relevante gezichtspunten zijn voor het toekennen van subsidie? Zo ja, waarom?
Ja, dat is relevante informatie voor de beoordeling van de projectaanvraag. Het is gebruikelijk om de context te beschrijven waarin een organisatie die financiering vraagt diens beoogde activiteiten gaat uitvoeren. Dit kan namelijk van invloed zijn op de uitvoering van het project en de beoogde resultaten, aan de hand waarvan na afloop tevens de effectiviteit van de financiering wordt beoordeeld. In dit geval wordt daarom de huidige politieke context in acht genomen.
Waarom acht Nederland zich gerechtigd om zich te mengen in de interne aangelegenheden van een bevriende democratische rechtsstaat, notabene de enige democratische rechtsstaat in het Midden-Oosten?
Er is hier geen sprake van ongeoorloofde inmenging door Nederland. Het betreft een Israëlische organisatie die op basis van een feitenanalyse tot een eigen conclusie komt over de rol van een belangrijk Israëlisch instituut, het Hooggerechtshof. De Nederlandse steun aan B’Tselem sluit aan bij het Nederlandse beleid gericht op de bevordering van een onafhankelijk maatschappelijk middenveld. Lokale maatschappelijke organisaties vervullen een belangrijke rol in de bevordering van open, vrije en inclusieve samenlevingen. Ruimte voor het maatschappelijk middenveld is een essentieel onderdeel van een goed functionerende democratische rechtstaat. De steun aan B’Tselem is tevens conform de motie Sjoerdsma c.s. over steun aan mensenrechtenorganisaties in Israël d.d. 14/06/2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 425).
Het rapport analyseert juridische uitspraken met betrekking tot de sloop van Palestijnse huizen en eigendommen op de Westelijke Jordaanoever. Op grond van het internationaal recht erkennen Nederland en de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet, en beschouwen zij deze gebieden niet als een onderdeel van het Israëlisch grondgebied.
Deelt u de mening dat dergelijk politiek activisme gericht tegen Israël en het ondermijnen van de onafhankelijke rechtspraak in Israël door de Nederlandse overheid ongewenst is? Bent u van plan een einde te maken aan dergelijke praktijken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet dit niet als ondermijnen van de onafhankelijke rechtspraak. B’Tselem stelt met redenen omkleed dat het de Israëlische verplichtingen onder internationaal recht anders interpreteert dan het Israëlische Hooggerechtshof. Daarmee maakt het gebruik van de vrijheid van meningsuiting, zoals die ook in Israël geldt.
Deelt u de mening dat met deze financiering Nederland de onafhankelijke rechtspraak in een verdragsstaat ondermijnt? Zo nee, waarom niet?»
Zie antwoord vraag 7.
De controle van Nederlanders bij aankomst op Bonaire |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het, dat mensen met een Nederlands paspoort bij aankomst op Bonaire worden onderworpen aan een «grondige» controle door de Marechaussee, die uitrekent hoeveel dagen iemand op Bonaire heeft doorgebracht, teneinde te bepalen of de toegestane termijn van verblijf is overschreden?
Bij aankomst van een Europese Nederlander in Bonaire wordt inderdaad gecontroleerd of hij de maximale duur van het toegestane verblijf in de openbare lichamen heeft overschreden. Zie verder het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Deelt u de constatering dat Bonaire onderdeel is van het Koninkrijk? Klopt het, dat wettelijk gezien een dergelijke «grondige» controle alleen zou kunnen plaatsvinden als de betreffende persoon een «vreemdeling» is, dat wil zeggen iemand die niet beschikt over een Nederlands paspoort?
Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn als openbare lichamen sinds 10 oktober 2010 deel gaan uitmaken van Nederland. In het kader van de Wet toelating en uitzetting BES (WTU-BES) wordt onder vreemdeling verstaan een ieder die niet de Nederlandse nationaliteit bezit. Op grond van artikel 1a van de WTU-BES is deze wet – met uitzondering van het hoofdstuk over visa – van overeenkomstige toepassing op Europese Nederlanders.
In artikel 2t van de WTU-BES is bepaald dat een vreemdeling bij grensoverschrijding onderworpen wordt aan een grondige controle. In het vijfde lid van dit artikel is bepaald dat dit voorschrift niet van overeenkomstige toepassing is op Nederlanders; op grond van artikel 2s van de WTU-BES zijn zij enkel onderworpen zijn aan een minimale controle.
In art 4.2, derde lid, van het Besluit toelating en uitzetting BES (BTU-BES) is geregeld dat Europese Nederlanders binnen een jaar maximaal zes maanden in Caribisch Nederland mogen verblijven. Om deze regel te kunnen handhaven moet de verblijfsduur van Europese Nederlanders worden gecontroleerd. In het kader van de evaluatie is deze omissie in de WTU BES – die enerzijds een controle op verblijfsduur impliceert en anderzijds alleen een minimale controle regelt – ook herkend. Ik bereid een wijziging van de WTU-BES voor waarin wordt voorgesteld de wet op dit punt aan te passen. Daarnaast is ook een wijziging voorzien waarbij in het kader van de minimale grenscontrole de bestaande grenscontrolemiddelen aan de grenzen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden uitgebreid. Zo zal worden voorgesteld dat bij grensoverschrijding relevante databanken kunnen worden geraadpleegd, zoals het Schengeninformatiesysteem en de Interpol-databank voor gestolen en verloren reisdocumenten (Stolen and Lost Travel Documents (SLTD-database), zodat o.a. de identiteit en de nationaliteit van de persoon kunnen worden geverifieerd. Omdat de voorbereidingen van deze wijzigen in gang zijn gezet en er wel een bepaling is dat Europese Nederlanders maximaal zes maanden in Caribisch Nederland mogen verblijven zet de Koninklijke Marechaussee de huidige werkwijze vooralsnog voort zodat de voorgeschreven maximale verblijfsduur wordt gehandhaafd.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Evaluatie van de Wet toelating en uitzetting BES (2018), waarin de onderzoekers opmerken dat het volgens deze wet «niet mogelijk is om een Europese Nederlander te kunnen controleren op zijn maximale verblijfsduur» op Bonaire (p. 51)?1
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de huidige controle-praktijk niet in overeenstemming is met de wet? Deelt u de opvatting dat óf de praktijk van controle, óf de wet zou moeten worden aangepast?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Egypt: Set Independent Torture Inquiry’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Egypt: Set Independent Torture Inquiry»?1
Ja.
Heeft u informatie waaruit blijkt dat hetgeen Human Rights Watch stelt over de martelingen in Egypte op waarheid berust? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zeer bezorgd over de in het Human Rights Watch(HRW) rapport beschreven misstanden en de bevindingen van het VN-Comité tegen Foltering. Dergelijke praktijken zijn in strijd met fundamentele normen op het gebied van mensenrechten, waaraan ook Egypte zich door middel van internationale verdragen verbonden heeft.
De Egyptische context maakt het moeilijk om precieze aantallen van gedwongen verdwijningen en martelingen vast te stellen. De gerapporteerde aantallen lopen uiteen. Het kabinet acht uitgebreid en onafhankelijk onderzoek, waartoe HRW ook oproept, daarom belangrijk.
Zorgen over gedwongen verdwijningen en martelingen worden in EU-verband herhaaldelijk bij de Egyptische autoriteiten aangekaart. Zo vroeg de EU tijdens de sessies van de VN-Mensenrechtenraad van juni en september 2018 aandacht voor gedwongen verdwijningen. Ook worden zorgen over martelingen en gedwongen verdwijningen uitgesproken tijdens het EU-Egypte sub-comité democratie en mensenrechten, dat tweejaarlijks bijeenkomt.
Bent u op de hoogte van de eerdere rapporten van Human Rights Watch die concluderen dat sinds het aantreden van de regering van president Abdel Fattah al-Sisi, overheidsinstanties, waaronder de nationale veiligheidsdienst, betrokken zijn bij (systematische) verdwijningen en martelingen? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, bent u bereid contact op te nemen met Human Rights Watch over de inhoud van deze rapporten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat Egypte het enige land is dat te maken heeft met twee openbare onderzoeken door het VN-Comité tegen Foltering, dat in zijn meest recente rapport schrijft dat de feiten die het verzamelde «leidden tot de onvermijdelijke conclusie dat foltering een systematische praktijk is in Egypte»? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact opgenomen of gaat u contact opnemen met uw Europese en andere internationale collega’s over de situatie in Egypte? Zo ja, kunt u de Kamer informeren welke stappen worden overwogen? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderhoudt nauw contact met Europese collega’s over ontwikkelingen in Egypte, zowel in Brussel als in Caïro. De Nederlandse inzet richt zich in EU-verband o.a. op het uitspreken van een sterke EU-verklaring tijdens de huidige zitting van de Mensenrechtenraad, waarin zorgen worden geuit over ontwikkelingen in Egypte op het gebied van de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en vergadering, verdwijningen en de doodstraf.
Heeft u contact gehad met uw ambtsgenoten die lid zijn van de Afrikaanse Unie, waarvan Egypte in 2019 tot voorzitter is gekozen, over de situatie in Egypte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u gesproken over de weigering van de Egyptisch overheid tot het toelaten van bezoeken van de Afrikaanse Commissie voor mensenrechten en volkerenrechten (ACHPR)?
Mensenrechten zijn een vast onderdeel van de dialoog tussen de Afrikaanse Unie en de Europese Unie, waaronder tijdens de recente AU-EU Ministeriële in Brussel op 21-22 januari jl.
Deelt u de mening dat overheden verantwoordelijk zijn voor en gehouden kunnen worden aan het naleven van mensenrechten? Zo ja, heeft u inmiddels contact opgenomen met uw Egyptische ambtsgenoot om uw zorgen over te brengen. Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland spreekt de Egyptische autoriteiten voortdurend aan op de zorgelijke mensenrechtensituatie. Op politiek niveau gebeurde dat onder andere tijdens mijn gesprekken met de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken, Shoukry, in Caïro in mei 2018 en in de marges van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York in september jl. Ook spraken de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Nederlandse mensenrechtenambassadeur tijdens de Mensenrechtenraad van maart 2019 met de Egyptische onderminister voor Mensenrechten over de ontwikkelingen die Nederland zorgen baren.
Deelt u de mening dat de Egyptische overheid onafhankelijk toezicht op gevangenissen en detentiecentra en bezoeken van regionale en internationale entiteiten die onderzoek doen naar folterclaims, toe zou moeten staan, waaronder in het bijzonder de speciale VN-rapporteur voor foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht veel waarde aan de onderzoeken van de speciale VN-rapporteurs. Daarom pleit Nederland in internationaal verband consequent voor het verstrekken van een staande uitnodiging aan alle VN-mensenrechtenrapporteurs, zodat deze onderzoek kunnen doen naar vermeende misstanden. Dit geldt ook voor Egypte.
Heeft u overwogen de mogelijkheden van sancties of andere maatregelen tegen Egypte met uw Europese ambtsgenoten te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Het instellen van sancties tegen Egypte is op dit moment niet aan de orde. Nederland richt zich op open en constructief engagement met Egypte, waarin ruimte is om de zorgen die we hebben te bespreken en daarbij aan te dringen op verbetering. Dit geldt ook voor de EU, die middels het Associatieverdrag en de in 2017 vastgestelde EU-Egypte Partnerschapsprioriteiten Egypte ondersteunt. Hieraan zijn ook overlegstructuren gekoppeld om zorgpunten bespreekbaar te maken, waaronder op het gebied van democratie en mensenrechten.
Bent u bereid om de verslechterende mensenrechtensituatie in Egypte in de veertigste zitting van de Mensenrechtenraad (al dan niet met gelijkgezinde lidstaten) aan de orde te laten stellen?
Ja. De Nederlandse inzet voor de veertigste zitting van de Mensenrechtenraad richt zich op een sterke EU-verklaring, waarin ook zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte worden uitgesproken.
Kunt u deze vragen voor aanvang van de aankomende mensenrechtenraad beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Niet gemelde gebreken bij de F-35 |
|
Isabelle Diks (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «De JSF: een ongeluk in slow motion»?1
Ja.
Zijn er nog niet opgeloste defecten aan de F-35A die niet aan de Kamer zijn gemeld in de voortgangsrapportages? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid dit alsnog te doen?
De Tweede Kamer wordt op Prinsjesdag met de jaarrapportage geïnformeerd over het project Verwerving F-35. Naar aanleiding van de technische briefing door ambtenaren van het Ministerie van Defensie en de Auditdienst Rijk (ADR) aan de vaste commissie voor Defensie (VCD) d.d. 25 april 2018, over de toekomstige informatievoorziening aan de Tweede Kamer aangaande het project Verwerving F-35, heeft de VCD vorig jaar besloten de frequentie van de voortgangsrapportages over het project naar eenmaal per jaar terug te brengen. Vooruitlopend op de nieuwe uitgangspuntennotitie heeft de VCD in 2018 te kennen gegeven de negentiende jaarrapportage in de geest van de technische briefing van 25 april 2018 te willen ontvangen (Brief inzake «Overbrengen commissiebesluiten inzake informatievoorziening F-35», d.d. 17 mei 2018). Overeenkomstig dit besluit van de VCD en in de geest van de technische briefing door Defensie en ADR is de informatievoorziening van de nieuw vormgegeven jaarrapportage aangepast. De jaarrapportage over het project Verwerving F-35 is daarom geen exacte kopie of bundeling van buitenlandse rapporten, maar een rapport met (eigen en buitenlandse) ervaringen, inzichten en conclusies die van toepassing zijn op de Nederlandse F-35A’s. Bij de opeenvolgende jaarrapportages zal de (gewijzigde) uitgangspuntennotitie voor het Groot Project Verwerving F-35, die Defensie d.d. 7 maart 2019 heeft ontvangen, richtinggevend zijn voor de informatievoorziening aangaande het project Verwerving F-35 naar de Tweede Kamer.
In de negentiende jaarrapportage (Kamerstuk 26 488, nr. 443) d.d. 18 september 2018, is melding gemaakt van het jaarlijkse Government Accountability Office (GAO) rapport over het F-35 programma, getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved». In de voortgangsrapportage is de constatering benoemd dat de instandhouding van de F-35 vloot in de komende jaren verder moet verbeteren. Het GAO beveelt onder andere aan dat het JPO de maatregelen onderkent voor het garanderen dat de betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid van de F-35 toestellen aan de programma-eisen voldoen. Het JPO onderkent het risico en neemt gerichte maatregelen om, in samenwerking met de industrie, betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid verder te verbeteren.
Klopt het dat het boordwapen van de F-35A een onacceptabele afwijking naar rechts heeft, zoals door de Amerikaanse toezichthouder DOT&E is vastgesteld? Zo ja, wat betekent dit voor de operationele inzet van de F-35A in Nederland, en wanneer wordt dit defect opgelost?
De geconstateerde afwijking naar rechts tijdens de testen is waargenomen bij het snelvuurkanon op verschillende Amerikaanse F-35A vliegtuigen die voor LOT10 zijn geproduceerd. Tijdens de Operationele Test en Evaluatie (OT&E) is deze afwijkingen niet bij het Nederlandse F-35A jachtvliegtuig vastgesteld. Het JPO treft nu maatregelen op het gebied van hard- en software die voor alle F-35A worden doorgevoerd. Door het tijdige herstel van eventuele afwijkingen wordt geen effect op de operationele inzet voorzien.
Klopt het dat het geautomatiseerde onderhoudssysteem van de F-35A dusdanige gebreken vertoont dat technisch personeel parallelle administraties bijhoudt vanwege een gebrek aan vertrouwen in het systeem? Op welke termijn is voorzien dat dit systeem naar behoren functioneert? Wat betekent dit voor de operationele inzet van het toestel?
Nederland maakt reeds enige jaren met eigen personeel gebruik van het Autonomic Logistics Information System (ALIS) van de F-35 en heeft daarmee de nodige ervaring opgedaan. Die ervaring zorgt ervoor dat bij Nederlands personeel voldoende kennis van en vertrouwen in het geautomatiseerde onderhoudssysteem is opgebouwd om geen parallelle administratie te hoeven bijhouden.
Dit wil niet zeggen dat het systeem perfect is. Zoals gemeld in eerdere jaarrapportages is het JPO continu bezig het onderhoudssysteem (ALIS) van de F-35 te verbeteren en capaciteiten toe te voegen. Dit vindt plaats aan de hand van kleinere en grotere software-updates die in de komende drie jaar worden uitgegeven. Voor de langere termijn wordt gewerkt aan een modernere systeemarchitectuur voor ALIS. De geconstateerde gebreken met betrekking tot ALIS hebben vooralsnog geen effect op de operationele inzet van Nederlandse toestellen.
Klopt het dat voor slechts vier van de acht doelstellingen van de F-35 met betrekking tot betrouwbaarheid en onderhoud er zicht is op het behalen van dat doel? Worden de overige doelstellingen nog behaald voordat het toestel door Nederland wordt ingezet? Zo nee, wat betekent dit voor de operationele inzet?
De F-35 wordt voor betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid gemeten langs acht metrics. Volgens het jaarlijkse rapport over het F-35 programma van de AmerikaanseGovernment Accountability Office (GAO), getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved», vallen vier van de acht metrics onder de norm. Het JPO werkt echter continu aan de verbetering van onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid. Zo wordt het Reliability and Maintainability Improvement Program bijgewerkt om ervoor te zorgen dat de onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid worden verbeterd. Daarnaast houdt het JPO een breder scala aan parameters bij voor het monitoren van de voortgang van het programma op weg naar de belangrijkste mijlpalen. Deze parameters worden tijdens de Operationele Test- en Evaluatiefase (OT&E) geëvalueerd. Nederland is deelnemer van de OT&E fase. Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat die belangrijkste mijlpalen, te weten de initiële operationele inzetbaarheid in 2021 en volledige operationele inzetbaarheid in 2024, niet worden gehaald. Deze mijlpalen worden in belangrijke mate bepaald door het behalen van operationele doelstellingen, opgeleid personeel en het succesvol afronden van bepaalde trainingsdoelstellingen.
Klopt het dat de IT-problemen bij het opstijgen van de F-35A dusdanige vertraging opleveren dat een F-16 sneller van de grond komt? Zo ja, wanneer worden deze IT-problemen opgelost? Wat zijn de consequenties voor de operationele inzet zolang de problemen niet zijn verholpen?
Op 31 januari 2019 heeft de Amerikaanse Director, Operational Test and Evaluation zijn jaarlijkse rapport uitgegeven: The FY2018 DOT&E Annual Report. Door de complexiteit van het ALIS ondervond een Amerikaanse eenheid tijdens de deployments problemen bij de vluchtvoorbereiding. Er wordt in het DOT&E-rapport melding gemaakt van het feit dat regelmatig meer tijd nodig was dan met het legacy vliegtuig (de vliegtuigtypen voor de komst van de F-35). Er wordt daarbij geen specifieke vergelijking gemaakt met de F-16. Het JPO heeft voor ALIS een plan opgesteld waarin capaciteiten aan nieuwe versies worden toegevoegd en geconstateerde tekortkomingen worden gecorrigeerd. Volgens planning wordt vanaf eind 2022 een modernere systeemarchitectuur van ALIS doorgevoerd.
Nederland neemt nu deel aan de operationele testfase. In de operationele testfase wordt onderzocht of het F-35A wapensysteem voldoet aan de eisen die zijn gesteld aan het toestel en het ondersteunende materieel-logistieke systeem. Eind dit jaar worden de resultaten van de operationele testfase verwacht.
Klopt het dat de Amerikaanse luchtmacht de raming voor de kosten van het onderhoud van de F-35A heeft verhoogd van 4 miljoen naar 7 miljoen euro per toestel per jaar? Wat is de Nederlandse raming en wordt die raming in navolging hiervan ook verhoogd?
Nee dat is niet juist. De Amerikaanse luchtmacht heeft de ambitie om de huidige raming voor de kosten van het onderhoud van de F-35A van circa 7 miljoen USD terug te brengen naar 4 miljoen USD per toestel per jaar voor 2041.
In de negentiende jaarrapportage over het project Verwerving F-35 is een totaal geraamd bedrag voor de F-35 exploitatie vermeld van € 312 miljoen per jaar. In september 2019 wordt de Kamer op Prinsjesdag met de jaarlijkse voortgangsrapportage geïnformeerd over de nieuwe raming voor de exploitatiekosten. De raming wordt herzien op basis van nieuwe inzichten (transitie, modificaties en de dollarkoers). Omdat de organisatie en bedrijfsvoering van de Amerikaanse en Nederlandse luchtmacht verschillen, zijn de ramingen niet te vergelijken.
Waarom acht u het een adequate invulling van de informatieplicht aan de Kamer om, zoals uw ministerie in reactie op het artikel van FTM heeft laten weten, kritische kanttekeningen van de Amerikaanse toezichthouders niet te melden aan de Kamer vanwege een «keuze om te komen tot een beknoptere jaarrapportage?» Kunt u toezeggen dergelijke kritische kanttekeningen voortaan wel mee te nemen in de voortgangrapportages?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wanneer kunt u duidelijkheid leveren over alle verschillen tussen de contractuele eisen aan de F-35A en de daadwerkelijke prestaties?
Het JPO is met Lockheed Martin Aero bezig om inzicht te verschaffen in eventuele verschillen tussen contractuele eisen en daadwerkelijke prestaties. Dit proces is nog niet afgerond. De resultaten van de thans uitgevoerde IOT&E spelen daarbij eveneens een rol. Deze resultaten worden eind 2019 verwacht. Zodra er duidelijkheid is over eventuele verschillen zal dit worden gerapporteerd in de jaarrapportage over het project Verwerving F-35.
Om welke redenen kunt u nog niet aangeven hoeveel Nederland extra zal moeten betalen aan het moderniseren van de Nederlandse F-35A’s naar Block 4? Wanneer gaat u deze duidelijkheid wel verschaffen?
Zoals in de jaarrapportage opgenomen, heeft Defensie vanaf het begin rekening gehouden met de stapsgewijze doorontwikkeling van de F-35A zodat het vliegtuig gedurende de gehele levensduur operationeel relevant blijft. Het moderniseren naar Block 4 is onderdeel van de ramingen zoals gemeld in de jaarrapportage van september 2018. Zodra er een actualisatie beschikbaar is van de ramingen voor het moderniseren naar Block 4, zal daarover gerapporteerd worden in de jaarrapportage over het project Verwerving F-35.
Bent u bereid om, in het licht van de bijna verdubbelende onderhoudskosten en stijgende kosten voor de modernisering van de Nederlandse F-35A-toestellen, uw besluit te herzien om het aparte financiële kader voor de verwerving van de F-35 te laten vervallen? Zo nee, hoe voorkomt u dan dat de stijgende kosten ten laste komen van het investeringsbudget voor andere zaken binnen de krijgsmacht?
Nederland stelt de raming van het JPO elk jaar bij op basis van eigen inzichten en ervaringen en hierover wordt gerapporteerd in de jaarrapportage. Moderniseringskosten zijn opgenomen in de ramingen van de meest recente jaarrapportage van september 2018 en zullen worden geactualiseerd op basis van de gegevens van het JPO. Met name componenten als personeelskosten en inrichting van operationele eenheden zijn niet te vergelijken tussen de Amerikaanse en de Nederlandse luchtmacht. De Nederlandse raming voor instandhoudingskosten laat thans geen stijging zien. Onvoorziene stijgingen en dalingen worden binnen Defensie volgens het reguliere proces geadresseerd.
Ik ben niet voornemens het kabinetsbesluit om het aparte financiële kader te laten vervallen te heroverwegen. Dit kader voor de verwerving van de F-35A is vorig jaar komen te vervallen vanwege de realisatiefase waarin het project zich bevindt en zodat valutaschommelingen bij het project beter kunnen worden opgevangen. De dollarkoersontwikkeling blijft een risico bij dit project, omdat nog niet alle verplichtingen zijn aangegaan, dat geldt zowel voor de aanschaf van vliegtuigen als voor de exploitatie. Voor het opvangen van valutaschommelingen op de investeringen is de in 2017 gecreëerde valutareserve binnen begrotingsartikel 6 Investeringen beschikbaar.
Bent u bereid om geen stappen te zetten in het verwerven van additionele F-35A toestellen totdat volledige duidelijkheid bestaat over de gebreken van het toestel en de termijn waarop deze gebreken worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘EU waarschuwt luchtvaart voor verlies vliegrechten bij Brexit zonder deal’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «EU waarschuwt luchtvaart voor verlies vliegrechten bij Brexit zonder deal»1, EU gives airlines deadline for no-deal Brexit2 en «Kabinet wil geen bilaterale deal met VK over vervoer»?3
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat Online Travel Agencies, zoals Expedia, Google Flights en Skyscanner, nog steeds vliegtickets naar en via het Verenigd Konikrijk verkopen voor reizen na 29 maart zonder reizigers te informeren over de mogelijke gevolgen van een no-dealbrexit voor de luchtvaart?
Hoe de communicatie tussen Online Travel Agencies en hun klanten verloopt, kan ik niet beoordelen. Meer in het algemeen ben ik van mening dat aanbieders van producten en diensten hun klanten goed, zorgvuldig en volledig moeten informeren.
Kunt u bevestigen dat door de brexit het recht op vliegen in het Europese luchtruim ingetrokken wordt voor luchtvaartmaatschappijen die gevestigd zijn in het Verenigd Koninkrijk in het geval van een no-dealvertrek uit de EU en dat dit gevolgen zal hebben voor passagiers die vanuit Nederland naar en via het Verenigd Koninkrijk vliegen met deze maatschappijen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ingeval van een no-deal terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk (VK) uit de Europese Unie (EU) vervallen de rechten die niet-EU luchtvaartmaatschappijen uit het VK hebben om onder de huidige EU regelgeving vluchten van/naar/binnen de EU te mogen uitvoeren. Ik steun het voorstel van de Europese Commissie om in geval van een no-deal scenario, via een verordening EU-brede contingency maatregelen te treffen om de basic connectivity in de luchtvaart voor reizigers tussen het VK en de EU veilig te stellen. Op 19 februari j.l. is een voorlopig akkoord hierover bereikt tussen het Europees parlement en de Raad. Daarmee is een gezamenlijke Europese oplossing binnen handbereik. Indien er onverhoopt toch geen akkoord zou komen, kan worden besloten om op bilateraal niveau luchtdiensten tussen Nederland en het VK mogelijk te maken.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn voor reizigers en de luchtvaart vanuit Nederland naar en via het Verenigd Koninkrijk, wanneer er wordt teruggevallen op het bilaterale luchtvaartverdrag uit 1946? In hoeverre beperkt het bilaterale luchtvaartverdrag het vliegverkeer tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk tot «de aangewezen luchtvaartmaatschappijen», zoals uitputtend opgenomen in bijlage 1 (1–8) van het luchtvaartverdrag?
Ik steun het voorstel van de Europese Commissie om in geval van een no-deal scenario, via een verordening EU-brede contingency maatregelen te treffen om de basic connectivity in de luchtvaart voor reizigers tussen het VK en de EU veilig te stellen. Indien dat niet tot een oplossing zou leiden en wanneer teruggevallen zou moeten worden op alleen de bepalingen van het luchtvaartverdrag uit 1946, zou dit inderdaad gevolgen hebben voor het huidige niveau van luchtdiensten zoals de aangewezen luchtvaartmaatschappijen, het aantal toegestane bestemmingen, de te vliegen routes, etc. Een dergelijke situatie zou onwenselijk zijn en zou niet aansluiten bij het huidige niveau van luchtdiensten tussen het VK en Nederland. Wanneer het voorstel van de Commissie niet tot EU-brede afspraken met het VK zou leiden, kan teruggevallen worden op de bestaande bilaterale luchtvaartrelatie met het VK en kunnen nieuwe aanvullende afspraken gemaakt worden met het VK om het huidige niveau van luchtdiensten te kunnen handhaven.
Verwacht u dat, indien reizen vanuit Nederland naar of via het Verenigd Koninkrijk geschrapt of ernstig vertraagd raken als gevolg van een no-dealbrexit, EU-verordening 261/2004 inzake de vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten van toepassing is op deze situaties? Kunt u dit toelichten?
Ja, de EU-passagiersrechtenverordening blijft van toepassing op alle vluchten vanaf een EU-luchthaven naar het VK en door EU-luchtvaartmaatschappijen vanaf het VK naar een EU-luchthaven. Daarnaast heeft het VK aangekondigd dat ze EU passagiersrechten zal toepassen op vluchten door VK-luchtvaartmaatschappijen.
Kunt u toelichten welke stappen u gaat zetten om reizigers die naar of via het Verenigd Koninkrijk vliegen, te informeren en ondersteunen bij een brexit met een no deal?
Ik ga er van uit dat het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening om de basic connectivity in de luchtvaart veilig te stellen, zal leiden tot een akkoord tussen de Raad en het parlement. Wanneer dat niet het geval blijkt te zijn, streef ik er naar een oplossing te vinden waarbij het huidige niveau van luchtdiensten gehandhaafd blijft.
Deelt u de mening dat Online Travel Agencies een waarschuwing dienen af te geven bij het boeken van vluchten naar en via het Verenigd Koninkrijk na 29 maart? Zo ja, kunt u aangeven op welke termijn en op welke wijze u met deze agentschappen afspraken gaat maken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan
Een keurpunt voor levend vee voor de Brexit en de extra capaciteit bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) |
|
Jaco Geurts (CDA), Helma Lodders (VVD), Martin van Rooijen (CDA), Roelof Bisschop (SGP), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herinnert u zich dat motie-Omtzigt/Geurts (Kamerstuk 35 084, nr. 27), die de regering verzoekt in verband met de grote kans op een no-dealbrexit de leiding te nemen in een publiek-private samenwerking om tijdig een inspectiepost in te richten om levende dieren te keuren die vanuit het Verenigd Konikrijk (VK) worden geïmporteerd via Nederlandse zeehavens, is aangenomen?
Ja.
Herinnert u zich dat u al in januari 2018 een advies vroeg aan- en kreeg van KPMG over de Brexit waarin aanbeveling 4 luidde: «Begin tijdig met het vergroten van de capaciteit en het aantal inspectielocaties bij de handhavingsdiensten (...) en zorg voor een Brexit-analyse»?
Ja.
Herinnert u zich dat de indieners van deze schriftelijke vragen meerdere keren hebben aangedrongen op het inrichten van een inspectiepunt bij een Nederlandse haven, omdat er nu alleen inspectiepunten op vliegvelden zijn en er dus geen levende dieren ingevoerd kunnen worden per boot bij een harde Brexit op 29 maart 2019?
Ja.
Is het u gelukt om de bovengenoemde motie uit te voeren door de leiding te nemen en een inspectiepunt in te richten en aan te melden voor de deadline van 15 februari 2019 in Brussel? Zo nee, kunt u toelichten hoe u de motie dan wel gaat uitvoeren?
Samen met de NVWA heb ik de leiding genomen in het organiseren van de publiek-private samenwerking door het organiseren van een bijeenkomst en diverse gesprekken met de betrokken partijen.
De NVWA heeft hierna aanvragen van het bedrijfsleven voor inspectieposten voor de import van levende dieren in de Europese Unie ontvangen. Deze aanvragen zijn binnen de deadline van 15 februari 2019 naar de Europese Commissie gestuurd. Hiermee kunnen de aanvragen tijdig door de Europese Commissie in behandeling worden genomen, met het oog op stemming door de lidstaten in een Standing Committee voor 29 maart 2019. Of de inspectieposten tijdig ingericht zijn, is afhankelijk van deze stemming en of het bedrijfsleven de inspectieposten ook daadwerkelijk realiseert.
Op de precieze aantallen en locaties kan ik niet in gaan in verband met de vertrouwelijkheid van deze informatie.
Het bedrijfsleven zal de inspectieposten bouwkundig en protocollair moeten realiseren. Over de bouwkundige en protocollaire eisen en de daadwerkelijke realisatie is nauw overleg tussen de aanvragers, de NVWA en mijn ministerie.
Op welke wijze kunnen levende dieren per boot worden ingevoerd uit Groot Brittannië bij een harde brexit?
Levende dieren uit het Verenigd Koninkrijk kunnen bij een no deal Brexit per boot/ferrylijn alleen nog worden ingevoerd als in de directe nabijheid van het aankomstpunt van de desbetreffende boot/ferrylijn een inspectiepost voor de invoer van levende dieren aanwezig is. Dit is afhankelijk van de bij vraag 4 genoemde goedkeuring en realisatie. Ik zal u na de stemming zo spoedig mogelijk informeren.
Als er in de directe nabijheid van het aankomstpunt van een boot/ferrylijn geen inspectiepost gerealiseerd wordt, kunnen hier geen levende dieren ingevoerd worden uit Groot Brittannië. Niet-commercieel vervoer van gezelschapsdieren is uitgezonderd van de eis dat zij via een inspectiepost voor levende dieren ingevoerd moeten worden.
Hoeveel extra personeelsleden mocht de NVWA in dienst nemen om de gevolgen van een harde brexit op te vangen?
Zie hiervoor mijn beantwoording van de vragen van de leden Lodders en Weverling met kenmerk 2019D03129. De NVWA bereidt zich voor op het worst case scenario door extra personeel aan te trekken. In het worst case scenario zijn 143 fte nodig. 100 van deze 143 fte zijn toezichthoudende dierenartsen.
Hoeveel extra personeelsleden heeft de NVWA tot nu toe geworven om de gevolgen van een harde brexit op te vangen?
De NVWA heeft ondertussen 100 van de 143 personeelsleden geworven. Er zijn inmiddels 71 medewerkers voor export(-ondersteunende) inspecties en certificering geworven, 24 medewerkers voor import inspecties en 5 medewerkers voor overige activiteiten
Kunt u precies vertellen waar de extra personeelsleden voor een harde Brexit ingezet worden?
In een worst case scenario wordt uitgegaan van gelijkblijvende handelsstromen en fysieke keuringen van alle partijen die moeten worden voorzien van papieren certificaten met natte handtekening en stempel. In dit worst case scenario zijn 143 fte nodig.
Van de 143 fte betreft het 100 fte aan toezichthoudende dierenartsen, waarvan 20 fte voor de import en 80 fte voor de export.
Naast de benodigde dierenartsen en assistent-inspecteurs is ook aanvulling op diverse andere plaatsen voorzien. Zo worden bijvoorbeeld voor het fytosanitaire domein 5 fte geworven en opgeleid voor zeer specifieke inspectie- en expertisetaken en het Nationaal Referentie Centrum van de NVWA.
Verwacht u dat de NVWA al haar taken kan uitvoeren bij een harde brexit op 29 maart 2019?
In het worst case scenario zal de NVWA gedurende ongeveer een jaar kunnen kampen met een tekort aan dierenartsen. In dat geval is strikte herprioritering van de totale inzet van dierenartsen noodzakelijk. Het is daarom niet uitgesloten dat het niveau van dienstverlening van de NVWA aan de bedrijven gedurende die periode moet worden aangepast. Dit kan onder meer betekenen dat exportcertificeringen op andere momenten zullen plaatsvinden dan door bedrijven is aangevraagd.
Of er sprake zal zijn van het worst case scenario is afhankelijk van de eisen die de Britse overheid bij een no deal definitief gaat stellen aan de import in het Verenigd Koninkrijk.
Is de dienstverlening van de NVWA inmiddels voldoende geautomatiseerd zodat processen snel en doelmatig kunnen worden doorlopen? Zo nee, welke processen en formulieren kunnen nog niet handmatig worden verwerkt, wat zijn de gevolgen voor het bedrijfsleven en wanneer worden deze processen geautomatiseerd?
De NVWA heeft veel ervaring met dienstverleningsprocessen rond import en export en deze processen worden met de Brexit niet anders. Voor verdere beantwoording verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de leden Lodders en Weverling met kenmerk 2019D03129.
Klopt het dat de NVWA slechts vijf dagen per week bij de ferry in IJmuiden aanwezig is, terwijl die dagelijks vaart? Zo ja, wat is hiervoor de reden en wat zijn de gevolgen voor het bedrijfsleven?
De NVWA werkt momenteel niet bij de ferry in IJmuiden. Daar worden op dit moment immers geen keuringen uitgevoerd, omdat de goederenstroom vervoer binnen de Europese Unie betreft.
Na de Brexit wordt dit anders. Voor het keuren van goederen van dierlijke oorsprong kan gebruik gemaakt worden van keurlocaties in de buitengrensinspectiepost van Amsterdam. Het betreft volgens de marktdeelnemers aldaar nu een zeer beperkt aantal partijen op jaarbasis. Dit volume is van dien aard dat weekenddiensten de efficiëntie van toezicht zeer nadelig zal beïnvloeden en wordt daarom vooralsnog niet door de NVWA overwogen.
Specifiek voor gezelschapsdieren die met de ferry aankomen zijn afspraken met de douane om de benodigde controles uit te voeren.
Klopt het dat als er kleine huisdieren worden ingevoerd, deze na de Brexit aangewezen zijn op de opvang in Nijkerk voor bijvoorbeeld quarantaine voorzieningen? Zo ja, welke argumenten liggen hieraan ten grondslag?
Wanneer gezelschapsdieren worden ingevoerd in overeenstemming met de EU-wetgeving, is er geen belemmering in het verkeer van deze gezelschapsdieren. De op EU-wetgeving gebaseerde instructie maakt de NVWA kenbaar op de website.
Ik adviseer eigenaren van gezelschapsdieren dan ook met klem zich tijdig voor te bereiden op een reis met hun gezelschapsdier van of naar het Verenigd Koninkrijk.
Wanneer niet aan de wetgeving voldaan is, kan het zijn dat gezelschapsdieren in quarantaine moeten. Hiervoor is in Nederland de voorziening in Nijkerk beschikbaar.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
Uw Kamer heeft mijn antwoorden zo spoedig mogelijk ontvangen.
Het bericht ‘Italy’s recession strains EU to make the budget numbers add up’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Italy’s recession strains EU to make the budget numbers add up»1 en «Ue, la Commissione gela l'Italia: «Nel 2019 il Pil crescerà dello 0,2%». Tria: «Non è recessione»?2 Wat vindt daarvan.
Ja. De groeicijfers die neerwaarts zijn bijgesteld zullen het voor Italië nog moeilijker maken te voldoen aan de Europese begrotingsregels zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groei Pact (SGP). Hier maak ik mij zorgen over. Het is voor de stabiliteit van de Eurozone immers cruciaal dat landen hun overheidsfinanciën op orde hebben. Deze zorgen heb ik dan ook meerdere keren geuit, zowel binnen de Eurogroep als daarbuiten.3 4
Klopt het dat de economische groeicijfers van Italië voor 2019 fors naar beneden zijn bijgesteld van +1,2% naar +0,2%, terwijl de raming van de groeicijfers oorspronkelijk zelfs +1,9% was?
De reële economische groei (dat wil zeggen de economische groei geschoond voor inflatie) voor Italië in 2019 werd door de Europese Commissie in haar herfstraming5 van november 2018 nog geraamd op 1,2%, maar in de winterraming6 van februari 2019 neerwaarts bijgesteld naar 0,2%.
Wat zijn de geraamde groeicijfers die de Italiaanse overheid zelf hanteert bij het opstellen van de begroting? Hoe verhouden die cijfers zich tot die van de Europese Commissie?
In de begroting die het Italiaanse parlement in december heeft aangenomen, gaat de Italiaanse regering uit van een reële bbp groei van 1,0% in 2019. Dit is fors hoger dan de winterraming2 van februari 2019 van de Europese Commissie.
Wat zijn de gevolgen van de naar beneden bijgestelde groeicijfers voor de Italiaanse begroting, die al niet voldeed aan de EU-begrotingsregels? Wat zijn de gevolgen voor het Italiaanse begrotingstekort van de bijgestelde groeicijfers? Kunt u, indien deze cijfers nog niet beschikbaar zijn, zelf een raming maken hoeveel hoger het begrotingstekort en de EMU-schuld, ceteris paribus, komen te liggen met deze lagere groeiraming?
Een lagere economische groei leidt doorgaans tot een verslechtering van de budgettaire positie van een land door lagere belastinginkomsten en hogere uitgaven aan onder andere sociale zekerheid. Dit betekent dat het nominaal begrotingstekort verslechtert en de publieke schuld toeneemt of minder snel afneemt. Het is een risico dat dit effect ook op kan treden in Italië. Het precieze effect hangt af van de mate waarin de begroting reageert op schommelingen in de economische groei, ook wel de begrotingselasticiteit geheten, en de discretionaire maatregelen die een lidstaat neemt in reactie op een verlaging van de verwachte groei.
Nieuwe ramingen van het begrotingstekort en de publieke schuld waren echter geen onderdeel van de winterraming waarmee nieuwe cijfers nog niet beschikbaar zijn. Het is niet aan Nederland om zelf een raming te maken van de Italiaanse budgettaire situatie. Ik wacht nu de voorjaarsraming van de Europese Commissie af om te beoordelen wat het precieze effect is van de neerwaarts bijgestelde groei op de Italiaanse begrotingspositie.
Voldoet Italië met deze herziene groeiraming en dito gevolgen op het tekort en schuld aan de eisen van het Stabiliteits- en Groeipact? Wanneer wordt dit formeel weer getoetst door de Europese Commissie? Indien deze toetsing pas over geruime tijd plaatsvindt, deelt u dan de mening dat Italië weg lijkt te komen met een rammelende begroting?
De meest recente Commissieraming die ook publieke financiën cijfers bevat is de eerder genoemde herfstraming en dateert van november 2018. Hieruit bleek dat Italië in 2019 zijn hoge publieke schuldenniveau niet substantieel omlaag brengt en zijn structureel begrotingssaldo niet verbetert. Naar oordeel van het kabinet, zoals ook eerder aan uw Kamer toegelicht, houdt Italië zich daarmee niet aan de eisen van het SGP.7 Om die reden heb ikafgelopen december aangedrongen op het openen van een buitensporig tekortprocedure, waar de Europese Commissie echter vanaf heeft gezien. Het effect van de nieuwe groeicijfers op de Italiaanse begroting is nog onbekend en zal duidelijk worden met de voorjaarsraming van de Europese Commissie, die naar verwachting in mei gepubliceerd zal worden. De Europese Commissie zal dan opnieuw toetsen of Italië voldoet aan de eisen van het SGP. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat de herziene groeicijfers zullen leiden tot een verbeterde begrotingspositie.
Bent u van mening dat, wanneer een significante wijziging in de groei ertoe zou (kunnen) leiden dat een land zich niet meer aan zijn budgettaire verplichtingen houdt, de Europese Commissie per direct haar oordeel over de begroting zou moeten herzien en niet zou moeten wachten op een later toetsmoment? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de Europese Commissie haar besluitvorming rond de toepassing van het SGP dient te baseren op haar eigen, onafhankelijke en openbare ramingen. De Europese Commissie en de Raad zijn overeengekomen dat twee keer per jaar een volledige raming wordt gedaan op basis waarvan de Europese Commissie SGP-besluiten neemt. Om die reden is het gepast dat een nieuw oordeel over de begrotingen van de lidstaten weer wordt gevormd bij de voorjaarsraming.
Wat betekent dit voor het helaas eerder ingenomen standpunt van de Europese Commissie om geen buitensporig tekortprocedure te starten tegen Italië?
In mei zal de Europese Commissie op basis van haar voorjaarsraming en het Italiaanse Stabiliteitsprogramma beslissen of Italië voldoet aan de Europese begrotingsregels. Dan zal de Europese Commissie bepalen of zij alsnog een voorstel doet om een buitensporigtekortprocedure te starten.
Is de Italiaanse overheid nog altijd voornemens de pensioenen te verruimen en een «basisinkomen» in te voeren? Hoe verhouden deze voornemens zich tot de begrotingspositie van Italië?
De Italiaanse overheid is voornemens om een prepensioenregeling en een zogeheten «basisinkomen» in te voeren. Wel is de invoering van deze maatregelen uitgesteld van januari 2019 naar april van dit jaar. Dit uitstel neemt echter mijn zorgen niet weg aangezien deze twee maatregelen op de lange termijn, ceteris paribus, nog steeds leiden tot een verslechtering van de Italiaanse begrotingspositie.
In hoeverre gaan de aanpassingen in de economische groeicijfers en de gevolgen daarvan voor de begrotingen van landen, die zich toch al niet hielden aan de EU-begrotingsregels van het Stabiliteits- en Groeipact, besproken worden tijdens de Eurogroep/Ecofin op 11 en ‪12 februari 2019? Wat is daaruit gekomen?
Tijdens de Eurogroep en Ecofinraad van 11 en 12 februari jl. is de winterraming kort besproken. De winterraming bevat echter geen cijfers over de publieke financiën waardoor de begrotingsimplicaties van de bijgestelde groeicijfers nog onduidelijk zijn. Hierover is ook niet gesproken tijdens de Eurogroep en Ecofinraad. Wel heb ik tijdens eerdere vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad bij herhaling aangegeven dat lidstaten het Stabiliteits- en Groei Pact dienen na te leven en de Europese Commissie de regels strikt dient toe te passen.
Welke garanties zijn er dat de begroting van Italië is gebaseerd op correcte, controleerbare cijfers en realistische groeiprognoses? Welke onafhankelijke controles vinden er plaats op de begrotingscijfers van de verschillende eurolanden?
Het zogeheten Two-Pack verplicht lidstaten om onafhankelijke ramingen te gebruiken in de scenario’s die ten grondslag liggen aan de nationale begrotingen.8 De macro-assumpties in het geval van de aangenomen Italiaanse begroting zijn gevalideerd door de onafhankelijke Italiaanse begrotingsautoriteit (Ufficio Parlamentare di Bilancio).9 Daarnaast valideert Eurostat alle budgettaire ex-post cijfers zoals aangeleverd door nationale statistische bureaus. Afgelopen oktober is dit voor het laatst gebeurd waarbij Eurostat geen opmerkingen had bij de Italiaanse cijfers.
Wat gaat de Europese Commissie doen met de bijgestelde economische groeicijfers in relatie tot de begrotingsdiscipline en wanneer?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het recente onderzoek ‘Taxing Aviation Fuels in the EU’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Bart Snels (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het recente onderzoek «Taxing Aviation Fuels in the EU» van CE Delft?1
Ja.
Deelt u de conclusie van Transport & Environment (T&E) dat er geen sprake is van een principieel verbod op het belasten van kerosine en dat het verdrag van Chicago vooral betrekking heeft op de brandstof aan boord van een landend vliegtuig en niet op het bunkeren van nieuwe brandstof?2
De relevante (juridische) hordes voor de eventuele invoering van een kerosinebelasting voor de commerciële luchtvaart zijn de EU Richtlijn Energiebelastingen en de luchtvaartverdragen die Nederland en de EU hebben afgesloten met derde landen. Het verdrag van Chicago verbiedt inderdaad niet een belasting op het bunkeren van nieuwe brandstof. De Minister van IenW heeft dit ook zo toegelicht in het Algemeen Overleg Luchtvaart van 5 december jl.
Aanpassing van de vele luchtvaartverdragen vereist medewerking van derde landen. Gezien het internationale krachtenveld is de kans op overeenstemming over een kerosinebelasting op dit moment zeer klein. Voor wat betreft het vliegverkeer tussen bestemmingen in de EU hoeven luchtvaartverdragen met derde landen niet te worden aangepast, mits luchtvaartmaatschappijen van derde landen zijn vrijgesteld van een kerosinebelasting. Dit kan bijvoorbeeld door een bescheiden drempelwaarde in te voeren (de minimis) omdat het aantal intra-EU vluchten van luchtvaartmaatschappijen uit derde landen zeer beperkt is.
De EU Richtlijn Energiebelastingen biedt EU-lidstaten de mogelijkheid om door middel van bilaterale overeenkomsten de belastingvrijstelling op kerosine op te schorten. Ik ben echter geen voorstander van een lappendeken aan bilaterale regelingen binnen de EU. Dat doet afbreuk aan het concept van één interne markt, creëert onduidelijkheid over de in een concrete situatie tussen lidstaten geldende regels en kan het gelijke speelveld voor luchtvaartmaatschappijen verstoren. Wijziging van de EU Richtlijn Energiebelastingen zelf, zodat de commerciële luchtvaart binnen de EU niet langer is vrijgesteld van een belasting op kerosine, past wat dat betreft beter. Dit vereist echter unanimiteit bij de EU-lidstaten. Tijdens de internationale conferentie over CO2-beprijzing en vliegbelastingen die ik organiseer op 20 en 21 juni a.s. zal ook over een kerosinebelasting worden gesproken.
Binnenlandse vluchten in Nederland betreffen vooral plezierluchtvaart. Brandstof hiervan wordt al belast. Brandstof voor commerciële binnenlandse vluchten kan ook worden belast, zoals in de periode 2005–2011 daadwerkelijk is gedaan. Vanwege complicaties in de uitvoering en een geringe opbrengst is daar toen mee gestopt. Deze beslissing is destijds nader toegelicht in de memorie van toelichting bij Overige fiscale maatregelen 2012.3
Deelt u de conclusie van T&E dat het relatief eenvoudig en in elk geval niet onmogelijk is om accijns op kerosine te heffen voor binnenlandse vluchten en voor vluchten binnen de EU?
Zie antwoord vraag 2.
Welke (juridische) hordes moet Nederland nemen om een accijns op vliegtuigbrandstoffen in te kunnen voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Als op alle EU-vluchten vanuit Nederland een normale accijns zou worden geheven (€ 0,50–€ 0,75; vergelijkbaar met die op diesel of benzine), hoeveel zou dan de opbrengst bedragen, bij een gelijkblijvend aantal vluchten?
Beantwoording van deze vraag vereist diverse aannames, onder andere over het kerosineverbruik en de plaats waar wordt getankt. Het totale kerosineverbruik voor alle vluchten vanuit Nederland naar EU-landen in 2017 wordt ingeschat op circa 1 miljard liter.4 Indicatief kunnen we op basis hiervan aangeven dat, zonder rekening te houden met gedragseffecten, opbrengsten zouden variëren van € 500 miljoen bij een accijnstarief van € 0,50 per liter tot € 750 miljoen bij een accijnstarief van € 0,75.
Wat zou het effect zijn op de vraag naar vliegreizen als alle EU-landen een dergelijke accijns zouden heffen? Zou dit een verminderd aantal korte vluchten betekenen? Wat zou dit betekenen voor de emissies van CO2?
Met de Kamerbrief Fiscale vergroening van 29 juni 2018 heb ik u geïnformeerd over de in het Regeerakkoord voorgenomen belasting op luchtvaart.5 In de meegezonden onderzoeksrapporten is naar diverse varianten van een belasting gekeken. Hieruit wordt duidelijk dat de effecten van een belasting van vele factoren afhankelijk zijn. Naast de vormgeving van een belasting spelen bijvoorbeeld ook de verwachte autonome ontwikkeling van de vraag naar luchtvaart en de veronderstelde beschikbare luchthavencapaciteit een grote rol. Naast volume-effecten kunnen bovendien verschuivingen tussen segmenten optreden, zoals tussen korte en lange afstand, tussen passagiers en vracht en tussen transferpassagiers en passagiers met Nederland als herkomst of bestemming. Beantwoording van deze vraag zou nader onderzoek vereisen. Ik zal hier met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie over spreken, bijvoorbeeld tijdens de internationale conferentie over CO2-beprijzing en vliegbelastingen die ik organiseer op 20 en 21 juni a.s.
Als Nederland alleen fossiele kerosine belast en biokerosine uit niet-duurzame bronnen, maar synthetische CO2-neutrale kerosine onbelast laat, wat zou dat betekenen voor de businesscase van synthetische kerosine?
Een consortium van commerciële partijen onderzoekt momenteel de business case voor een pilotfabriek van synthetische kerosine in Nederland. Het kabinet draagt financieel bij aan dit onderzoek. Ingeschat wordt dat synthetische kerosine momenteel zo’n 4–6 keer duurder is dan fossiele brandstof. Op langere termijn (periode van 10–15 jaar) kan dit prijsverschil worden gereduceerd als gevolg van innovaties en opschaling, mogelijk tot een factor 2–3. In de huidige situatie zou een belasting op fossiele kerosine slechts een bescheiden directe bijdrage leveren aan de business case van synthetische kerosine. Indirect kan de business case verder worden bevorderd via onder andere regelgeving en stimulering vanuit de overheid.
Het ontslag van duizenden textielarbeiders in Bangladesh |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kledingfabrieken die aan H&M en Zara leveren ontslaan duizenden werkers»1?
Ja.
Klopt het dat H&M en Zara inkopen bij fabrieken die naar aanleiding van de protesten duizenden arbeiders hebben ontslagen? Welke vervolgstappen vind u dat deze inkopende bedrijven zouden moeten zetten?
Het klopt dat er arbeiders zijn ontslagen in fabrieken die leveren aan H&M. Voor Zara lijkt dat, op basis van nader onderzoek door de Schone Kleren Campagne, vooralsnog niet het geval.
Inkopende bedrijven hebben de verantwoordelijkheid onderzoek te doen naar de feiten. Indien blijkt dat werknemers ten onrechte zijn ontslagen, zou een inkopend bedrijf haar invloed moeten aanwenden om het ontslag ongedaan te maken of om compensatie voor de ontslagen werknemers te bewerkstelligen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft contact gehad met H&M over de ontslagen arbeiders. H&M heeft aangegeven dat ze een sociale dialoog tussen bonden en werkgevers faciliteert en met de partijen heeft gesproken over de situatie. Naar aanleiding van de onrust is er een overeenkomst ondertekend door de fabrieken en vertegenwoordigers van de werknemers. H&M volgt de situatie nauwgezet, om zeker te zijn dat er correcte opvolging plaatsvindt. Het ministerie blijft hierover in contact met H&M.
Weet u of iets soortgelijks zich in Bangladesh ook heeft voorgedaan bij fabrieken waar ondertekenaars van het textielconvenant inkopen? Zo ja, welke stappen worden naar aanleiding hiervan ondernomen? Zo nee, waarom weet u dat niet?
Een soortgelijke ontslagronde van textielarbeiders heeft zich niet voorgedaan in de fabrieken waar bedrijven die lid zijn van het convenant inkopen.
Wat is uw reactie op de grootschalige protesten van textielarbeiders in Bangladesh en de wijze waarop de regering daarop reageert?
Het kabinet heeft kennis genomen van de brief van de Schone Kleren Campagne, SOMO, FNV en Arisa over de harde wijze waarop door de overheid en de werkgevers zou zijn gereageerd op de protesten van textielarbeiders. Het kabinet neemt deze signalen serieus en heeft opheldering gevraagd bij de overheid. De relevante ministeries en de werkgeversorganisatie BGMEA stelden in gesprekken met de ambassade dat de politie ingreep nadat de situatie uit de hand dreigde te lopen als gevolg van geweld en vernielingen in en rondom de fabrieken. De ambassade zal dit kritisch blijven volgen, met de verschillende partijen in gesprek blijven en daarbij het belang van serieuze sociale dialoog als middel voor het oplossen van conflicten naar voren blijven brengen.
Ten aanzien van het inhoudelijke conflict, constateert het kabinet dat gedeeltelijk gehoor is gegeven aan de protesten over de invoering van de nieuwe minimumlonen. De overheid had initieel vooral het salaris in de laagste loonschaal verhoogd; de schalen erboven bleven daarbij achter. Naar aanleiding van de ontstane arbeidsonrust heeft de overheid die hogere loonschalen alsnog verder verhoogd.
De Minister van Buitenlandse Zaken van Bangladesh heeft toegezegd de Nederlandse ambassade en andere betrokken ambassades in Dhaka te informeren over ontwikkelingen en maatregelen van de overheid en BGMEA met betrekking tot het Veiligheidsakkoord (een akkoord dat is gesloten naar aanleiding van Rana Plaza) en de onrust onder de arbeiders.
Bent u in gesprek met uw ambtsgenoot in Bangladesh over de protesten van afgelopen maand? Zo ja, wat leverde dit op? Zo nee, waarom niet?
Op mijn verzoek hoop ik binnenkort de Minister van Handel van Bangladesh te spreken om de toekomst van het Bangladesh Veiligheidsakkoord en de gang van zaken rond de ontslagen textielarbeiders aan de orde te stellen.
Het bericht dat Nederland de JSF met serieuze gebreken koopt en deze informatie achterhoudt |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Klopt het dat uit rapporten van de Amerikaanse toezichthouder blijkt dat er 102 «kritische» beperkingen zijn bij de JSF die op korte termijn waarschijnlijk niet worden verholpen?1
Op 31 januari 2019 heeft de Amerikaanse Director, Operational Test and Evaluation zijn jaarlijkse rapport uitgegeven: The FY2018 DOT&E Annual Report. In het rapport wordt ook ingegaan op de F-35 Joint Strike Fighter (JSF). Het rapport noemt dat van de 102 zogenaamde Category 1 deficiencies (tekortkomingen) er in juli 2018 nog dertien zijn overgebleven. Een Category 1 deficiency kan de veiligheid, beveiliging of een andere kritische behoefte in gevaar brengen. Twee additionele tekortkomingen die nadien werden geïdentificeerd, zorgden ervoor dat er uiteindelijk vijftien Category 1 deficiencies zijn vastgesteld voor aanvang van de Initial Operational Test & Evaluation (IOT&E) fase in december 2018. De vaststelling van de deficiencies is een momentopname waardoor het aantal tekortkomingen wisselt, de laatste jaren is er een trend zichtbaar waarbij het totaal aantal Category 1 deficiencies is afgenomen. Van de vijftien overgebleven Category 1 deficiencies hebben er tien betrekking op de F-35A. Van deze tien tekortkomingen zijn er twee die een uitwerking kunnen hebben op de veiligheid van de F-35A.
Voor deze twee tekortkomingen zijn reeds beheersmaatregelen getroffen om het risico terug te dringen. De genomen beheersmaatregelen brengen het gevaar voor de veiligheid van het Defensiepersoneel terug naar waarden die acceptabel zijn in de militaire luchtvaart. Een definitieve oplossing komt eind 2019 beschikbaar. Ook voor de andere acht Category 1 deficiencies zijn reeds mitigerende maatregelen geïmplementeerd. Het F-35 Joint Program Office (JPO) is bekend met de deficiencies en werkt momenteel aan oplossingen die eind 2019 gereed moeten zijn. Hiermee volgt het JPO het advies op van het DOT&E rapport.
Klopt het dat vijftien van de 102 beperkingen van dien aard zijn dat ze de veiligheid van ons Defensiepersoneel in gevaar kunnen brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat van de acht doelstellingen, waar de JSF op het gebied van betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid aan moet voldoen, er maar vier gehaald kunnen worden?
De F-35 wordt voor betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid gemeten langs acht metrics. Volgens het jaarlijkse rapport over het F-35 programma van de AmerikaanseGovernment Accountability Office (GAO), getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved», vallen vier van de acht metrics onder de norm. Het JPO werkt echter continu aan de verbetering van onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid. Zo wordt het Reliability and Maintainability Improvement Program bijgewerkt om ervoor te zorgen dat de onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid worden verbeterd. Daarnaast houdt het JPO een breder scala aan parameters bij voor het monitoren van de voortgang van het programma op weg naar de belangrijkste mijlpalen. Deze parameters worden tijdens de Operationele Test- en Evaluatiefase (OT&E) geëvalueerd. Nederland is deelnemer van de OT&E fase. Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat die belangrijkste mijlpalen, te weten de initiële operationele inzetbaarheid in 2021 en volledige operationele inzetbaarheid in 2024, niet worden gehaald. Deze mijlpalen worden in belangrijke mate bepaald door het behalen van operationele doelstellingen, opgeleid personeel en het succesvol afronden van bepaalde trainingsdoelstellingen.
Deelt u de mening dat de reden om de Kamer niet te informeren, te weten het ministerie wilde graag een beknoptere jaarrapportage publiceren, het slechts denkbare excuus is dat men kan verzinnen om recht te breien dat deze serieuze beperkingen en conclusies van de Amerikaanse toezichthouder achterwege zijn gelaten? Zo nee, welk slechter excuus kunt u dan nog verzinnen?
De Tweede Kamer wordt op Prinsjesdag met de jaarrapportage geïnformeerd over het project Verwerving F-35. Naar aanleiding van de technische briefing door ambtenaren van het Ministerie van Defensie en de Auditdienst Rijk (ADR) aan de vaste commissie voor Defensie (VCD) d.d. 25 april 2018, over de toekomstige informatievoorziening aan de Tweede Kamer aangaande het project Verwerving F-35, heeft de VCD vorig jaar besloten de frequentie van de voortgangsrapportages over het project naar eenmaal per jaar terug te brengen. Vooruitlopend op de nieuwe uitgangspuntennotitie heeft de VCD in 2018 te kennen gegeven de negentiende jaarrapportage in de geest van de technische briefing d.d. 25 april 2018 te willen ontvangen (Brief inzake «Overbrengen commissiebesluiten inzake informatievoorziening F-35», d.d. 17 mei 2018). Overeenkomstig dit besluit van de VCD en in de geest van de technische briefing door Defensie en ADR is de informatievoorziening van de nieuw vormgegeven jaarrapportage aangepast. De jaarrapportage over het project Verwerving F-35 is daarom geen exacte kopie of bundeling van buitenlandse rapporten, maar een rapport met (eigen en buitenlandse) ervaringen, inzichten en conclusies die van toepassing zijn op de Nederlandse F-35A’s. Bij de opeenvolgende jaarrapportages zal de (gewijzigde) uitgangspuntennotitie voor het Groot Project Verwerving F-35, die Defensie op 7 maart 2019 heeft ontvangen, richtinggevend zijn voor de informatievoorziening aangaande het project Verwerving F-35 naar de Tweede Kamer.
In de negentiende jaarrapportage (Kamerstuknummer 26 488, nr. 443) d.d. 18 september 2018, is melding gemaakt van het jaarlijkse Government Accountability Office (GAO) rapport over het F-35 programma, getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved». In de voortgangsrapportage is de constatering benoemd dat de instandhouding van de F-35 vloot in de komende jaren verder moet verbeteren. Het GAO beveelt onder andere aan dat het JPO de maatregelen onderkent voor het garanderen dat de betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid van de F-35 toestellen aan de programma-eisen voldoen. Het JPO onderkent het risico en neemt gerichte maatregelen om, in samenwerking met de industrie, betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid verder te verbeteren.
Gaat u de aankoop van deze onbetaalbare ramptoestellen direct stopzetten en terugdraaien zodat Defensie toestellen kan aanschaffen die wel veilig zijn, zodat we ons Defensiepersoneel niet in gevaar brengen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is sterk gecommitteerd aan het F-35 programma. De laatste drie van de behoefte van 37 stuks worden in 2023 geleverd als onderdeel van een door F-35 JPO af te sluiten meerjarig contract. Op 1 januari 2024 zal de F-35A als vijfde generatie jachtvliegtuig alle taken van de F-16 overnemen. Bij de ingebruikname van de F-35A door de Koninklijke Luchtmacht heeft Defensie de veiligheid van haar personeel voorop staan.