Het opschorten van de hulp aan UNRWA |
|
Wybren van Haga (VVD), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Vindt u, net als de opstellers van de rapportage van de ethische commissie van de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA), dat de top van de UNRWA vervangen moet worden indien de beschuldigen blijken te kloppen?1
Eind juli heb ik besloten de algemene vrijwillige bijdrage van Nederland voor 2019 voor UNRWA (13 miljoen euro) voorlopig aan te houden, na een interne rapportage waarin ontoelaatbaar gedrag van meerdere topfunctionarissen van de organisatie werd geconstateerd.
Nederland heeft direct bij UNRWA en de Verenigde Naties benadrukt dat alle klachten over het management van UNRWA zorgvuldig en onafhankelijk moeten worden onderzocht. De bevindingen worden momenteel door een onafhankelijke inspectie van de VN gevalideerd. Het is aan de VN om opheldering te geven en toereikend op te treden.
Bent u ook van mening dat de beweringen van het rapport, namelijk dat leden van de inner circle «have engaged in misconduct, nepotism, retaliation ... and other abuses of authority, and that the management is highly dysfunctional, with a significant breakdown of the regular accountability structure» niet zonder gevolgen kunnen blijven voor de gehele UNRWA-top?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dit niet een voorwaarde voor de herstart van de financiering van UNRWA?
Zorgvuldig management en een veilige werkomgeving zijn altijd randvoorwaarden voor Nederlandse financiering. De VN moet deze randvoorwaarden borgen voor UNRWA. De hulpverlening die UNRWA biedt is voor het kabinet van essentieel belang voor de Palestijnse vluchtelingen en de stabiliteit in de regio. Niettemin kan pas worden overgegaan tot betaling als aan de reguliere randvoorwaarden wordt voldaan.
Zou het niet beter zijn de conclusies van het onderzoek af te wachten vóórdat verdere betalingen van Nederlands belastinggeld aan UNRWA kunnen plaatsvinden? Is het in het licht van deze nieuwe situatie niet beter om de conclusies van het onderzoek eerst met de Kamer te bespreken alvorens de betalingen te hervatten?
Ik wacht nu het oordeel van de onafhankelijke inspectie van de VN af. Nederland gaat niet over tot betaling van financiële bijdragen (van zowel de algemene vrijwillige bijdrage als de reguliere eindejaar bijdrage) totdat de VN toereikend heeft opgetreden. Ik kan niet op de bevindingen van de inspectie vooruitlopen. Zoals gebruikelijk neemt het kabinet een eigenstandige beslissing over betalingen als die aan UNRWA.
Waarom beweert u dat de betalingen zeker weer hervat gaan worden terwijl het vervolgonderzoek nog loopt?3
Ik heb niet gemeld dat de betalingen zeker weer hervat gaan worden. Gezien het humanitaire belang van UNRWA-activiteiten is het kabinet echter voornemens de jaarlijkse bijdrage ook de komende jaren voort te zetten. Daarbij moet uiteraard sprake zijn van de randvoorwaarden die in alle gevallen gelden voor Nederlandse financiering van organisaties.
Waarom schrijft u in de beantwoording van de Kamervragen dat er geen sprake is van financiële malversaties, terwijl het rapport juist stelt dat er in de UNRWA-top sprake is van «bypassing established procurement and financial processes and decision making», en dat de commissaris-generaal «structurally away from his duty station of Jerusalem on duty travel ... claiming DSA (Daily Subsistence Allowance) for 28–29 days per month»? Duidt dit niet juist op malversaties welke effect kunnen hebben op het uitvoeren van de kerntaken van UNRWA?4
Bij de technische briefing die de onafhankelijke inspectie van de VN begin augustus in New York heeft gegeven werd te kennen gegeven dat er geen malversaties of onregelmatigheden bij de uitvoering van de kerntaken van UNRWA bekend zijn. De rapportage van de ethische commissie betreft misstanden bij de leiding.
Als het rapport stelt, zoals Al Jazeera beweert, dat er sprake was van machtsmisbruik van de positie van de heer Krahenbuhl, omdat hij eind 2014 «expressed a particular interest» in de medewerker Mohammedi en dat «their relationship went «beyond the professional»»; deelt u dan de mening dat dit tot gevolg moet hebben dat de heer Krahenbuhl niet meer in functie kan blijven, ook gezien uw eerdere uitspraken dat u zero tolerance-beleid zou toepassen op hen die (seksueel) misbruik maken van hun positie?
Zoals bij u bekend heeft Nederland onder dit kabinet een voortrekkersrol ingenomen bij de bestrijding van seksuele intimidatie en machtsmisbruik bij multilaterale instellingen en NGO’s. Nederland hanteert daarbij een zero tolerance for inactionbeleid in geval van verdenking van niet-integer gedrag. Het kabinet kan echter in het specifieke geval van UNRWA op dit moment niet vooruit lopen op de bevindingen van het VN rapport en de daarin gestelde conclusies en te nemen maatregelen.
De Nederlandse voorbereiding op een harde Brexit |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Deelt u de mening dat de kans op een harde, chaotische Brexit (cliff edge-scenario) op 31 oktober 2019 onverminderd aanwezig is en dat de regering in de planning rekening moet blijven houden met dat scenario?
Ja. De inzet van het kabinet blijft gericht op een ordelijk vertrek van het Verenigd Koninkrijk(VK) uit de Europese Unie(EU) mét terugtrekkingsakkoord, maar de kans op een no dealscenario blijft onverminderd aanwezig. Het kabinet blijft zich inzetten om zo goed als mogelijk voorbereid te zijn op dit scenario. Ondanks de voorbereidingen zal een no dealscenario overigens onvermijdelijk gepaard gaan met verstoringen.
Herinnert u zich dat in dat scenario 928 extra douaniers nodig zouden zijn en dat er op 31 maart 2019 500 mensen geworven waren en 300 inzetbaar?1
Ja. De wervings- en inzetbaarheidsdoelstellingen voor 29 maart 2019 (ruim 500 FTE ingestroomd, waarvan ruim 300 FTE inzetbaar) zijn behaald.
Hoeveel nieuwe douaniers zijn er op 31 oktober aanstaande aangesteld en hoeveel van die douaniers zijn op dat moment inzetbaar?
Naar verwachting zijn op 31 oktober 2019 ongeveer 930 FTE ingestroomd, waarvan ongeveer 600 inzetbaar.
Welke aanbevelingen uit het EY-rapport over de douane en Brexit neemt de douane slechts gedeeltelijk of niet over?2
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (TK 2018–2019, 31 934, nr. 19), heeft de Douane alle aanbevelingen van EY overgenomen.
Herinnert u zich dat de Algemene Rekenkamer schreef: «Met de dan beperkt beschikbare capaciteit moeten keuzes in handhaving en controle worden gemaakt. Bij het afsluiten van het onderzoek was nog geen besluit genomen over de keuzeopties»?3
Ja.
Zijn de keuzes over handhaving en controle nu wel gemaakt en kan de Tweede Kamer daar inzage in krijgen?
Over deze keuzes is de Tweede Kamer geïnformeerd in de brief van het kabinet d.d. 18 januari 2019 (Kamerstuk 23 987, nr. 304) en in het verslag van een schriftelijk overleg over het rapport van de Algemene Rekenkamer d.d. 22 januari 2019 (Kamerstuk 31 934, nr. 20).
De keuzes gingen uit van een no deal Brexit op 29 maart jl, De Douane zou direct op alle ferryterminals aanwezig zijn om toe te zien op de naleving van douaneformaliteiten, zoals het doen van een aangifte. Indien hieraan niet wordt voldaan worden goederen niet vrijgegeven voor verder vervoer.
Voor wat betreft de handhaving van fiscale (o.a. invoerrechten) en niet-fiscale verplichtingen (o.a. op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu) was – in overleg met de opdrachtgevende beleidsdepartementen – ervoor gekozen om deze geleidelijk aan op te bouwen. Dit naar de mate waarin er meer douaniers instromen en naar de mate waarin beter zicht ontstaat op de risico’s in de goederenstroom tussen het VK en Nederland. De Douane is immers een risicogerichte handhavingsorganisatie die de mensen en middelen inzet daar waar risico’s het grootst zijn.
Het toezicht op de kleine vliegvelden en havens zou eveneens geleidelijk aan worden opgebouwd naar de mate waarin meer douaniers instromen. Ook zou voorrang worden gegeven aan de verwerking en afgifte van vergunningaanvragen in het kader van de terugtrekking uit het VK en de door de EU verplichte herbeoordeling van alle onder het oude Douanewetboek van de Unie afgegeven vergunningen voor 1 mei 2019, boven administratieve controles bij bedrijven.
Door de keuze om de handhaving op de goederenstroom tussen het VK en Nederland geleidelijk aan op te bouwen, zouden de gerichte handhavingsinspanningen op de andere goederenstromen ook in 2019 doorgang vinden.
Doordat de datum van een no dealBrexit is verschoven naar 31 oktober 2019, zijn de keuzes niet geëffectueerd. De keuzes zijn nu van toepassing bij een no dealBrexit op 31 oktober aanstaande. Aangezien op die datum ongeveer 600 FTE’s extra inzetbaar zijn in plaats van ruim 300 fte’s op 29 maart jl., zal het handhavingsniveau op de ingangsdatum van de Brexit hoger zijn. Aangezien ook op deze datum niet alle voor de Brexit benodigde aantal douaniers inzetbaar zijn (930 FTE), gelden bovengenoemde keuzes nog steeds, zij het dat dan meer gehandhaafd kan worden dan op 29 maart jl.
Herinnert u zich de unaniem aangenomen motie van de leden Omtzigt en Van den Berg (beiden CDA), waarin de regering wordt verzocht «in nauwe samenwerking met zorginstellingen en inkooporganisaties, leveranciers en groothandels te voorkomen dat er als gevolg van een no-deal Brexit tekorten ontstaan aan kritieke medicijnen en medische hulpmiddelen, en verzoekt de regering tevens, binnen een maand de Kamer te informeren hoe de beschikbaarheid van alle geneesmiddelen op de CBG-lijst geborgd wordt na een harde Brexit, en verzoekt de regering, in kaart te brengen waar tekorten in hulpmiddelen ontstaan, alternatieven in kaart te brengen en voorbereidingen te treffen voor het verlenen van ontheffingen voor de import van kritieke hulpmiddelen zodat deze ontheffingen wanneer nodig zo snel mogelijk verleend kunnen worden»?4
Ja.
Kunt u op elk van de drie punten van de motie precies ingaan op de stand van zaken?
Zoals gemeld in de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport (MZS) van 19 maart jl. (Kamerstuk 23 987, nr. 331) is voor alle producten op het overzicht van kritieke geneesmiddelen zoals opgesteld door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) een oplossing gevonden en/of een plan van aanpak beschikbaar voor wanneer een no deal scenario zich voordoet. De oplossingsmaatregelen en instrumenten die in voornoemde brief genoemd zijn, blijven van kracht, zoals de reeds bestaande ontheffing van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voor de invoer van specifieke geneesmiddelenproducten uit derde landen wanneer deze niet langer op de Nederlandse markt beschikbaar zijn.
Het aantal kritieke producten op dit overzicht is verder gedaald. Dit past bij het beeld dat handelsvergunninghouders in toenemende mate aan de eisen voor registratie in een EU-lidstaat voldoen. Dit geldt ook voor geneesmiddelen die centraal op EU-niveau worden toegelaten via het Europees geneesmiddelenbureau (EMA). In de aanloop naar de nieuwe deadline van 31 oktober 2019 zal de Minister van MZS samen met alle betrokken partijen de voorbereidingsmaatregelen blijven toetsen op actualiteit. Ondanks de voorbereidingen, valt er geen garantie te geven dat er geen geneesmiddelentekorten zullen ontstaan, bijvoorbeeld bij geneesmiddelen die niet op het kritieke overzicht staan. Tekorten komen ook nu voor en worden in voorkomende gevallen door betrokken partijen zo snel mogelijk opgelost. Het speciale Brexit-team met experts vanuit VWS, het CBG en de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd zal paraat staan om eventuele problemen snel het hoofd te bieden en aan te pakken.
De extra tijd die door het uitstel van de Brexit datum is verkregen, heeft bedrijven en zorginstellingen meer ruimte gegeven om zich voor te bereiden op een no dealscenario. Zoals de Minister van MZS in eerdere brieven aan uw Kamer heeft gemeld, is het voor medische hulpmiddelen en in-vitro diagnostica (IVD) niet mogelijk om precies aan te geven voor welke producten er specifieke risico’s bestaan op tekorten. Een overzicht met kritieke medische hulpmiddelen is niet goed vast te stellen vanwege de grote hoeveelheid en verscheidenheid aan producten op de markt (indicatief: het gaat hier om enkele honderdduizenden producten). Ook eenvoudige producten kunnen een onmisbare schakel vormen bij specifieke handelingen.
Zoals de Minister van MZS in zijn brief van 6 februari 2019 (Kamerstuk 23 987, nr. 311) aangaf, heeft het RIVM beter in beeld proberen te krijgen voor welk type medische hulpmiddelen en IVD’s er mogelijk leveringsproblemen kunnen ontstaan bij een no deal scenario. In haar eindrapportage van deze inventarisatie heeft het RIVM enkele handvatten aangereikt waarmee zorginstellingen gerichter in kaart kunnen brengen aan welke producten zij specifiek aandacht moeten schenken.5 Het gaat dan bijvoorbeeld om producten waar specifieke trainingen of vaardigheden voor vereist zijn, «dedicated consumables» zonder welke een bepaald medisch hulpmiddel niet meer gebruikt kan worden (zoals specifieke infuuslijnen of bepaalde IVD’s) en waarvan mogelijk ook bekend is dat deze via of vanuit het VK geleverd worden. Aan de hand van de productetiketten kan vervolgens worden nagegaan om welke Britse notified body het gaat. Ten slotte kunnen zorginstellingen daarbij ook in kaart brengen of het gaat om producten met een hoge omloopsnelheid, met een korte houdbaarheidsduur of producten waarvoor er nu al vertragingen optreden bij leveranties.
De Minister van MZS heeft in zijn brief van 19 maart 2019 uiteengezet dat er een ontheffingsprocedure is ingericht voor medische hulpmiddelen en IVD’s die op de Brexit-datum nog bij een Britse notified body geregistreerd staan en die op de Nederlandse markt worden aangeboden. Deze ontheffingsmogelijkheid is gebaseerd op artikel 8 van de Wet op de medische hulpmiddelen (Wmh) en biedt de Minister de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing voor een periode van zes maanden voor het in de handel brengen van medische hulpmiddelen of IVD’s die niet voldoen aan alle gestelde eisen uit de medische hulpmiddelen regelgeving.
Deze mogelijkheid tot ontheffing is ook na 31 oktober 2019 beschikbaar voor producten met een certificaat afgegeven door een Britse notified body. Deze ontheffing kan online worden aangevraagd bij Farmatec (CIBG). Van deze ontheffing kan alleen gebruik worden gemaakt in uitzonderlijke situaties in het belang van de volksgezondheid. Dit is het geval wanneer er bij een no deal scenario geen of onvoldoende alternatieven beschikbaar zijn van een product en er risico’s bestaan voor de continuïteit van zorg in Nederland. De fabrikant in kwestie zal wel aan de gestelde voorwaarden voor de ontheffing moeten voldoen.
Ondanks alle voorbereidingen is het van groot belang dat bedrijven en instellingen in de zorg zich blijven voorbereiden op een no deal scenario. De kans bestaat nog steeds dat verstoringen zich voordoen in de leveringsketen van geneesmiddelen of medische hulpmiddelen, bijvoorbeeld wanneer zich aan de Britse zijde van de grens met de EU opstoppingen voor zullen doen bij het vervoer van goederen. Deze effecten kunnen zich ook enige tijd na de Brexit-datum zelf voordoen. De komende weken zal de Minister van MZS onverminderd hiervoor aandacht blijven vragen, onder meer via informatiebijeenkomsten en andere kanalen.
Herinnert u zich dat u dit voorjaar aan de Kamer schreef dat «Op basis van informatieverzameling- en uitwisseling tussen EU-lidstaten bestaat het beeld dat er op dit moment naar schatting nog minstens 30% van het totaal aantal door Britse Notified Bodies (NoBo’s) afgegeven certificaten voor medische hulpmiddelen en in-vitro diagnostica in het Verenigd Koninkrijk geregistreerd staan» en dat zonder EU-certificaten deze middelen niet beschikbaar zijn in de Europese Unie?
Ja.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is en voor welke hulpmiddelen er niet tijdig EU-certificaten zullen zijn?
In de afgelopen maanden zijn vrijwel alle medische hulpmiddelen en IVD’s die bij de grootste Britse notified body BSI UK geregistreerd stonden, overgezet naar de Nederlandse notified body BSI NL. De Britse notified body UL is samenwerking aangegaan met een notified body in Polen en heeft inmiddels bijna alle certificaten overgeheveld. De Britse notified body SGS UK hevelt voor zover mogelijk certificaten over naar SGS in België. Omdat SGS België niet over de expertise beschikt om dezelfde productgroepen te beoordelen als SGS UK kunnen niet alle certificaten worden overgezet. Tenslotte zal de notified body LRQA (Lloyds) haar werkzaamheden medio september 2019 staken in de sector medische hulpmiddelen en IVD’s, waardoor alle bij deze instantie geregistreerde CE-certificaten bij een andere notified body moeten worden ondergebracht. Leveranciers van medische hulpmiddelen in Nederland en de daarbij aangesloten zorginstellingen doen er daarom goed aan om proactief contact op te nemen met fabrikanten die certificaten hadden ondergebracht bij LRQA.
Met deze ontwikkelingen is het aantal certificaten dat nog bij Britse notified bodies staat geregistreerd aanzienlijk gedaald ten opzichte van begin van dit jaar. Mochten er in deze restgroep van in het VK geregistreerde certificaten producten zitten die van belang zijn voor de Nederlandse gezondheidszorg waar ook geen alternatief voor beschikbaar is, dan kan de fabrikant een beroep doen op de hierboven genoemde ontheffingsmogelijkheid.
Kunt u aangeven op welke wijze u ervoor gaat zorgen dat er een functionerend keurpunt voor levend vee zal zijn op 31 oktober 2019, zoals meerdere keren gevraagd in moties en Kamervragen? Waar zal dat keurpunt zijn?
Over de eventuele inrichting van een inspectiepost voor levende dieren bij de ferryhavens lopen de gesprekken nog. De Minister van LNV blijft zich inspannen om samen met de NVWA en betrokken private partijen voortdurend naar geschikte (tijdelijke) locaties en oplossingen te zoeken. Voor zover dit mogelijk is binnen de Europese staatsteunkaders en de grenzen die deze stellen aan percentages en omvang van bedragen, wil LNV deze oplossingen faciliteren door onder strikte voorwaarden een subsidie te verstrekken voor de inrichting van een inspectiepost en een garantiestelling op het verlies op een eventuele grondpositie. Het blijkt voor het bedrijfsleven lastig om goede businesscases rond te krijgen, mede vanwege de geringe aantallen levende dieren die via de zeehavens ons land binnenkomen en de onzekerheid rond de beschikbaarheid van alternatieven via andere routes vanuit het VK naar de EU. Er is op dit moment een aanvraag voor een inspectiepost voor bepaalde soorten levende dieren ingediend, de NVWA is in gesprek met de indiener hierover met het oog op een complete en tijdige aanmelding van een kansrijke aanvraag bij de Europese Commissie. De locatie van een inspectiepost voor levende dieren zal in de directe nabijheid van de aankomstlocatie moeten liggen.
Wie heeft in Frankrijk keurpunten ingericht?
De informatie over de Franse inspectieposten is te vinden op deze website6. In Calais zijn bijvoorbeeld twee posten ingericht waarvan één direct bij de Eurotunnel en één direct bij de aankomstlocatie van de ferrylijn zijn gelegen. Over deze locaties is ons niet bekend hoe de (terminal)eigenaren Eurotunnel en het havenbedrijf dit exact hebben vormgegeven.
Kunt u aangeven of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voldoende is voorbereid op het cliff edge-scenario?
Ja. Zie ook de uiteenzetting hieronder in het antwoord op vraag 14.
Hoeveel extra mensen zijn aangesteld en volledig aangesteld voor de Brexit op 31 oktober aanstaande?
De NVWA bereidt zich ook onverminderd voor op een no deal Brexit op basis van de huidige volumestromen. De NVWA heeft in aanloop naar 29 maart de nodige voorbereiding op een no dealBrexit getroffen. Uw Kamer is meerdere malen geïnformeerd over onder andere de werving en het opleidingsbeleid van de benodigde extra 143 fte. Nu de uittredingssdatum is gesteld op 31 oktober, gaat de werving van de benodigde medewerkers onverminderd voort en de huidige extra gegunde tijd wordt benut om de recent aangenomen medewerkers verder op te leiden waarmee hun inzetbaarheid flexibeler wordt. Zoals eerder gemeld aan uw Kamer, zal de NVWA bij een no deal Brexit in het worst case scenario 143 fte extra nodig hebben, bij gelijkblijvende handelsstromen. 100 van deze 143 fte zijn toezichthoudende dierenartsen, waarvan 20 fte voor de import en 80 fte voor de export.
De NVWA heeft inmiddels een fors aantal medewerkers van de voorziene 143 personeelsleden geworven voor de diverse activiteiten. Van de 80 benodigde dierenartsen voor exportcertificering zijn de eerste 21 momenteel in de praktijk aan het werk. Een tweede tranche van 31 (nog niet-Nederlandstalige) dierenartsen is in april 2019 gestart met hun opleiding. Zij zijn vanaf april 2020 volledig inzetbaar, na afronding van hun taaltraining en opleiding. Recent zijn 24 fte aan toezichthoudende dierenartsen geworven welke per aanstaande 1 september met de taaltraining starten. Verder zijn 25 medewerkers voor importinspecties en 7 medewerkers voor overige activiteiten geworven. Het kabinet wijst hierbij op de krapte op de arbeidsmarkt voor Nederlandstalige dierenartsen. Daardoor heeft de NVWA al jaren moeite met het vullen van vacatures voor toezichthoudende dierenartsen. De NVWA spant zich in om op het tekort aan dierenartsen zo goed als mogelijk op te vangen: zoals de flexibele inzet van personeel, bijvoorbeeld door de tijdelijke invoering van een ander roostersysteem en het inzetten van niet-dierenartsen voor bepaalde werkzaamheden (waar toegestaan). Deze maatregelen kunnen er wel voor zorgen dat het niveau van dienstverlening tijdelijk wordt verlaagd.
Welke grote problemen zijn de laatste tijd naar boven gekomen in de Brexit-voorbereidingen en op welke wijze wordt er naar oplossingen gezocht?
De gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU op alle terreinen zijn in aanloop naar de eerste no deal deadline van 29 maart 2019 in kaart gebracht, waarna zowel op Europees als nationaal niveau passende contingency maatregelen zijn genomen of voorbereid. Sinds april zijn geen nieuwe aandachtsgebieden naar boven gekomen. Uw Kamer is steeds uitgebreid geïnformeerd over mogelijke problemen en getroffen maatregelen, zoals laatstelijk in de brief met de Kabinetsappreciatie van de Commissiemededeling Brexit van 12 juni en stand van zaken nationale voorbereidingen no deal scenario (Kamerstuk 23 987, nr. 362). Hoewel de laatste tijd geen nieuwe aandachtsgebieden zijn geconstateerd, betekent dit niet dat er zich geen verstoringen zullen voordoen. Deze blijven onvermijdelijk in een no dealscenario. Daarbij geldt bovendien dat niet alle oplossingen van de rijksoverheid kunnen komen: burgers, bedrijven en instellingen hebben een eigen verantwoordelijkheid om zich tijdig en gedegen voor te bereiden op de terugtrekking van het VK uit de EU, inclusief in geval van een no dealscenario.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht '‘Russen’ intimideren vrouwen Nederlandse F16- vliegers' |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht: ««Russen» intimideren vrouwen Nederlandse F-16-vliegers»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de strekking van de berichtgeving klopt?
Het risico van ongewenste benadering van militairen en hun naasten wordt onderkend. Uiteraard is het intimideren van familie/naasten van onze militairen onacceptabel.
Het is bekend dat de krijgsmacht in toenemende mate te maken heeft met hybride dreigingen. De MIVD schrijft hier ook over in zijn jaarverslag (Kamerstuk 29 924, nr. 184). In dit jaarverslag beschrijft de MIVD de hybride dreiging die uitgaat van Rusland, waarbij Rusland vooral politieke en economische middelen, militaire intimidatie en beïnvloedingsinstrumenten inzet om de NAVO-solidariteit en de trans-Atlantische band te ondergraven en nationale en Europese besluitvormingsprocessen te beïnvloeden.
Hoewel hybride dreiging moeilijk te attribueren is, is deze vorm van dreiging extra aanwezig/merkbaar voor militairen die zijn gestationeerd in de nabijheid van Rusland. De voortdurende hybride dreiging die militairen ervaren, is dan ook een van de redenen geweest om de Herinneringsmedaille Internationale Missies toe te kennen aan militairen die minimaal dertig dagen aaneengesloten deelgenomen hebben aan de enhanced Forward Presence in Litouwen (Kamerstuk 35 000 X, nr. 143).
Zo ja, klopt het dat deze intimidatie werd en/of nog steeds wordt uitgevoerd door Rusland?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, deelt u dan de mening dat het onacceptabel is dat de familie/naasten van onze militairen geïntimideerd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is er iets te zeggen, desnoods vertrouwelijk, over hoe vaak dit de afgelopen jaren is gebeurd en in welke mate sprake is van een toename van deze intimidatiepraktijken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het actieve beleid dat Defensie voert om militairen en hun familie/naasten te beschermen?
Het defensiepersoneel wordt door middel van veiligheidsbriefings geïnformeerd over hybride dreigingen, en de maatregelen die genomen kunnen worden om deze te mitigeren. Voor militairen maakt deze briefing onderdeel uit van de jaarlijkse toetsen militaire basisvaardigheden. Defensie adviseert haar personeel om bij onregelmatigheden of incidenten, een zogeheten «Melding Van Voorval» (MVV) op te maken.
Ook in de voorbereiding op uitzendingen worden militairen geïnformeerd over hybride dreigingen en de risico’s verbonden aan het gebruik van mobiele telefoons en sociale media. Defensie biedt tijdens uitzending een netwerk inclusief VPN aan, zodat uitgezonden militairen geen gebruik hoeven te maken van lokale netwerken of openbare WiFi-verbindingen. Familieleden worden tijdens de Thuisfront informatiedagen bij iedere missie geïnformeerd over dit onderwerp. Mochten zich incidenten voordoen dan dienen zij dit te melden aan het verantwoordelijke situatiecentrum dat 24 uur per dag bereikbaar is. Aansluitend wordt er onderzoek gedaan.
Heeft u actief contact gezocht over deze intimidatie met Rusland of diegene(n) die verantwoordelijk zijn om aan te geven dat deze intimidatiepraktijken moeten stoppen?
Het is in bredere zin niet altijd mogelijk om de herkomst van incidenten onomstotelijk vast te stellen. Waar het kan, zal Nederland attribueren, zoals dat bijvoorbeeld is gebeurd na de verstoorde spionageoperatie van de Russische militaire inlichtingendienst GRU gericht tegen de OPCW in Den Haag (Kamerstuk 33 694, nr. 22). Publieke attributie is een van de manieren om staten af te schrikken van het gebruik van hybride middelen.
Turkije dat IS-veteranen rekruteert, traint en bewapent in Afrin |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
In hoeverre klopt de informatie dat tientallen veteranen van Islamitische Staat (IS) in de Syrische regio Afrin vechten voor aan Turkije gelieerde strijdgroepen?1
In het algemeen kan worden gesteld dat de dynamiek van het strijdtoneel in Syrië ruimte biedt voor strijders om zich – doorgaans om pragmatische, financiële redenen – aan te sluiten bij strijdgroepen die voorheen hun ideologische tegenstanders waren.
Beschikt u over informatie dat IS-veteranen (waaronder IS-commandanten) samenwerken met de Turkse inlichtingendienst (MIT)?
Het kabinet beschikt niet over deze informatie.
Kunt u aangeven of op de lijst met 40 IS-veteranen ook personen staan met de Nederlandse nationaliteit?
Op de lijst staan voor zover bekend geen personen met de Nederlandse nationaliteit.
Bestaat volgens u het risico dat Turkije bij het creëren van een nieuwe «bufferzone» in Noord-Syrië opnieuw gebruik zal maken van IS-veteranen? Zo nee, waarom niet?
Turkije werkt samen met de VS aan het creëren van een veilige zone aan de Turks-Syrische grens. Volgens Turkije en de VS zullen hierbij alleen Turkse en Amerikaanse militairen worden ingezet. Hiertoe is inmiddels in de Turkse stad Şanlıurfa een begin gemaakt met het opzetten van een Turks-Amerikaans Joint Operations Center.
Heeft Nederland in het kader van het totaal mislukte programma voor non-lethal assistance (NLA) direct of indirect materiële dan wel financiële steun verleend aan één of meer van de IS-veteranen van de lijst?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over de groepen die al-dan-niet NLA-steun hebben ontvangen van Nederland. Een overzicht van de groepen die steun hebben ontvangen is de Kamer vertrouwelijk toegegaan. De gesteunde groepen boden weerstand tegen extremistische en terroristische bewegingen zoals ISIS.
Bent u nog steeds van mening dat het NLA-programma van onschatbare waarde is geweest voor de Nederlandse inlichtingenpositie? Zo ja, kunt u dan op basis van die kennelijk geweldige Nederlandse inlichtingenpositie aangeven of en in welke mate Turkije op Syrische grondgebied samenwerkt of heeft samengewerkt met (voormalige) IS-strijders?
Het NLA-programma had als doel de gematigde gewapende oppositie te ondersteunen als alternatief voor extremistische groepen en het regime en de burgers in het gebied te beschermen (zie antwoord 164, Kamerstuk 32 623, nr. 229). Informatie verkregen van de groepen was relevant voor het veiligheidsbeleid van Nederland en dat van onze bondgenoten (zoals ook gesteld in antwoord 65, Kamerstuk 32 623, nr. 229 en antwoord 17, Kamerstuk 32 623, nr. 247).
Bent u bereid om binnen de NAVO te pleiten voor een onderzoek naar de samenwerking van Turkije met IS-veteranen?
Neen, Turkije is en blijft een belangrijke partner in de strijd tegen ISIS, waaronder als lid van de anti-ISIS coalitie. Turkije heeft zelf ernstig te lijden gehad onder terrorisme van ISIS en treedt hier tegen op.
Bent u bereid uw standpunt dat Turkije lid moet blijven van de NAVO, te herzien als onomstotelijk vast komt te staan dat Turkije samenwerkt met (voormalige) IS-strijders? Zo nee, waarom niet?
Turkije is en blijft een belangrijke NAVO-partner in een moeilijke, onrustige regio. Daarmee is NAVO-lidmaatschap van Turkije in het belang van de Nederlandse en Europese veiligheid. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Wilt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De militarisering van Europa’s Afrikabeleid |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Europa’s Afrikabeleid militariseert»?1
Ja.
Herkent u zich in de constatering dat uit allerlei onderzoeken blijkt dat Europese militaire en beveiligingsbedrijven de afgelopen tien jaar een dwingende en bepalende rol hebben gespeeld in de vormgeving van de Europese migratiepolitiek? Zo nee, waarom niet?
Het beeld dat Europese militaire en beveiligingsbedrijven, onder andere via de European Organisation for Security, een dwingende en bepalende rol hebben gespeeld bij het vormgeven van het Europese migratiebeleid wordt door het kabinet niet herkend.
De EU en haar lidstaten zetten zich in om effectief, veilig en humanitair migratiebeleid te ontwikkelen. Voor Nederland is veiligheid een integraal onderdeel van het migratiebeleid, zie de Kamerbrief «integrale migratieagenda» (Kamerstuk 19 637 nr. 2375). In het kader van de beleidsvorming zijn er contacten met een veelheid aan niet-gouvernementele organisaties, nationaal en internationaal. Het merendeel van deze organisaties, zo niet allemaal, heeft tevens contacten met uw Kamer en spant zich in voor met name een humanitair beleid. Bij het opstellen van het Nederlandse migratiebeleid, inclusief de integrale aanpak, en het bepalen van het Nederlands standpunt in de EU, zijn geen private militaire of beveiligingsbedrijven betrokken.
Nederland en andere lidstaten zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van het migratiebeleid, waaronder bewaking van de buitengrenzen. In operaties van Frontex kan eventueel beroep worden gedaan op de diensten van private partijen ter ondersteuning van deze uitvoering, bijvoorbeeld door het inzetten van een vliegtuig ter ondersteuning van grenssurveillance. Deze inzet vindt altijd plaats onder de verantwoordelijkheid van de desbetreffende lidstaat.
Wat is uw reactie op de constatering dat militaire en beveiligingsbedrijven niet alleen de middelen voor grensbewaking hebben geleverd, maar ook nauw betrokken zijn bij het opstellen van het Europese beleid ten opzichte van migratie, onder andere via de European Organisation for Security (EOS), een lobbygroep voor de grootste wapenfabrikanten in Europa?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting geven van de toename van drone surveillance boven de Middellandse Zee de afgelopen jaren en de afname van de maritieme capaciteit om mensen op zee te redden? Kan gesteld worden dat drones de inzet van schepen in enige mate vervangen?
De investeringen in grensbewakingsmiddelen, waaronder Unmanned Aerial Systems (UAS), door de EU zijn toegenomen. UAS worden voornamelijk ingezet voor Intelligence, Surveillance & Reconnaissance (ISR)-taken met als doel om onder andere mensensmokkelnetwerken in kaart te brengen. In het geval van operatie EUNAVFORMED Sophia is bijvoorbeeld, als gevolg van de verminderde maritieme presentie, het belang van UAS voor de instandhouding van de informatiepositie toegenomen. Echter, door de grote verschillen in de taakstelling van UAS en schepen kan niet worden gesteld dat UAS de inzet van schepen ten behoeve van Sophia kunnen vervangen. Er is dan ook geen direct causaal verband vast te stellen tussen de toename van het gebruik van drones en de afname van de maritieme capaciteit.
Herkent u het beeld dat wapenbedrijven erin zijn geslaagd migratie als een veiligheidsprobleem voor te stellen in plaats van een mensenrechtenkwestie?
Nee, het kabinet herkent dit beeld niet. Onder verwijzing naar de Integrale Migratieagenda van 29 maart 2018 merkt het kabinet op dat mensenrechten en veiligheid beide belangrijke aspecten zijn van het migratievraagstuk en onderdeel vormen van het Nederlandse en Europese migratiebeleid. Zoals vermeld in de beantwoording van vraag 2 en 3 zijn wapenbedrijven geenszins betrokken bij de totstandkoming van het migratiebeleid.
Voorts wijst het kabinet u erop dat de term veiligheid in het Nederlandse en Europese migratiebeleid niet alleen veiligheid van grenzen en nationale veiligheid behelst, maar ook in belangrijke mate betrekking heeft op de veiligheid van vluchtelingen en andere migranten. Zo zetten Nederland en de EU zich in voor het voorkomen en tegengaan van verdrinkingen, mensensmokkel en mensenhandel. Daarnaast strekt de term veiligheid zich ook uit naar de aanpak van grondoorzaken van irreguliere migratie, waarbij tal van verschillende instrumenten worden ingezet om instabiliteit en conflict in landen van herkomst te voorkomen.
Hoe beoordeelt u de constatering dat militaire en beveiligingsbedrijven die verdienen aan de verkoop van beveiligingstechnologie ook actief zijn in de oorlogen die verantwoordelijk zijn voor veel van de vluchtelingen, waardoor de industrie profiteert van twee kanten van de tragedie? Wat vindt u hiervan?
Het ligt voor de hand dat beveiligingsbedrijven voornamelijk worden ingeschakeld in minder veilige gebieden, en dat onverantwoorde leveranties van militaire goederen een negatieve impact kunnen hebben op de veiligheid en stabiliteit in landen.
Om dit laatste te voorkomen kent Nederland een restrictief wapenexportbeleid, dat er op toe ziet dat vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen aan een zorgvuldige toetsingsprocedure worden onderworpen. Het kabinet toetst dit soort vergunningaanvragen aan de acht criteria van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt (EUGS) inzake wapenexport. Conform criterium 3 verleent het kabinet geen uitvoervergunning als het risico bestaat dat desbetreffende goederen bijdragen aan het uitlokken, verlengen of verergeren van gewapende conflicten of bestaande spanningen in het land van eindbestemming. Verder bestaat de toetsing uit een grondige analyse van onder meer de mogelijke effecten van de goederen op de mensenrechtensituatie (criterium 2) en op de regionale stabiliteit (criterium 4). Als de toetsing uitwijst dat er een duidelijk risico bestaat dat de beoogde uitvoer een negatieve uitwerking heeft op bovengenoemde onderwerpen, wordt de vergunningaanvraag geweigerd.
Nederland bepleit in verschillende fora dat andere Europese landen een even restrictief wapenexportbeleid hanteren, maar kan dit niet afdwingen omdat het afgeven van exportvergunningen voor militaire goederen een nationale bevoegdheid is.
Kunt u aangaande migratie vanuit Afrika aangeven hoeveel Nederland sinds 2015 heeft uitgegeven, al dan niet via de Europese Unie (EU), aan de in het artikel genoemde en andere (particuliere) beveiligingsbedrijven?
Zowel Nederland als de EU verstrekken geen rechtstreekse ondersteuning aan (particuliere) beveiligingsbedrijven gerelateerd aan migratie vanuit Afrika. Het komt wel voor dat bij de implementatie van migratieprogramma’s voor specifieke doeleinden gebruik wordt gemaakt van (particuliere) beveiligingsbedrijven. Daarbij gaat het om inzet ter beveiliging van het betrokken EU-personeel, voor de aanschaf van materieel en het verzorgen van trainingen.
Kunt u bevestigen dat ondanks de inzet van vele duizenden militairen in Mali de veiligheidssituatie in dat land ernstig is verslechterd? Zo nee, waarom niet?
De VN-missie in Mali (MINUSMA) is voornamelijk ingericht om, samen met de ondertekenaars van het vredesakkoord uit 2015, de vrede in Noord-Mali te bestendigen. Hier ligt dan ook het zwaartepunt van de MINUSMA-troepenmacht. In de afgelopen jaren heeft MINUSMA bijgedragen aan de afname van conflicten tussen gewapende groepen in het noorden van Mali. Ook is de stabiliteit in dat deel van het land verbeterd. Tegelijkertijd is duidelijk dat de uitvoering van het vredesakkoord in een hoger tempo moet plaatsvinden. Bovendien is in andere delen van het land, met name in Centraal-Mali, sprake van toenemende onveiligheid en instabiliteit. Gezien de veranderende veiligheidssituatie heeft MINUSMA inmiddels haar aanwezigheid uitgebreid naar het centrum van het land. De stabiliserende rol van de missie blijft essentieel om duurzame vrede en stabiliteit in Mali te bereiken.
Een uitgebreide analyse van de verslechterende veiligheidssituatie in het centrum van Mali is uw Kamer op 14 mei jl. toegegaan (Referentie 2019D18857).
Hoe belangrijk was het argument om te voorkomen dat terroristen naar Europa zouden reizen voor Nederland, zoals de premier in 2017 stelde, om deel te nemen aan de VN-missie in Mali?
In de artikel-100 brief «Nederlandse bijdrage aan MINUSMA in 2019 en veiligheidsinzet in de Sahel 2019 tot en met 2021» zijn de Nederlandse gronden voor deelname aan MINUSMA uiteengezet. Daarin beschrijft het kabinet, dat, zoals geschetst in de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS), de Defensienota, de nota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) en verschillende Kamerbrieven, het kabinet inzet op een internationale aanpak voor de veiligheid van Nederland. Deze inzet blijft zich primair richten op instabiele regio’s rondom Europa en vooral daar waar de Nederlandse veiligheid en belangen in het geding zijn.
De Sahel is zo’n instabiele regio in de nabijheid van Europa. De demografische trend (verdriedubbeling van de bevolking tot 2050) in combinatie met een gebrek aan sociaaleconomische perspectieven en klimaatvraagstukken is een katalysator voor instabiliteit. Bovendien vormt Mali een kruispunt van smokkelroutes, waarvan terroristische groeperingen, criminele organisaties en gewapende groepen gebruik maken voor de smokkel van wapens, drugs en mensen. Een gebrek aan staatsgezag en basisvoorzieningen voor de bevolking vormen een voedingsbodem voor radicalisering.
Het besluit tot Nederlandse deelname aan de VN-vredesmissie in 2013 diende verscheidene Nederlandse belangen, waarvan een de zojuist genoemde Nederlandse inzet op vrede en stabiliteit betrof. Door een bijdrage te leveren aan MINUSMA wilde Nederland bijdragen aan de bevordering van stabiliteit in Mali en aan het tegengaan van terrorisme en geweld. Instabiliteit in Mali werkt namelijk (internationaal) terrorisme in de hand en heeft niet alleen een destabiliserend effect op Mali, maar op de gehele fragiele regio aan de zuidgrens van Europa.
De Nederlandse veiligheidsinzet in de Sahel blijft er ook de komende jaren op gericht om terrorisme tegen te gaan en de grondoorzaken van instabiliteit, en de daaruit voorkomende irreguliere migratie, weg te nemen.
Welk bewijs heeft u dat de VN-missie eraan heeft bijgedragen dat terroristen niet naar Europa konden reizen? Kunt u concrete voorbeelden hiervan noemen?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat president Macron namens de EU 15 miljard Euro aanbiedt aan Iran |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat president Macron (Frankrijk) namens de Europese Unie (EU) of namens EU-landen een bedrag van 15 miljard euro aanbiedt aan het islamitische terreurbewind van Iran?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een dergelijk knotsgek aanbod is gedaan of op stapel staat? Zo ja, kunt u garanderen dat geen cent van de Nederlandse belastingbetaler direct of indirect aan dergelijke verkwisting zal worden bijgedragen?
In tegenstelling tot bovengenoemde berichtgeving heeft president Macron geen Europees geld toegezegd aan Iran. De Franse president kan zonder voorafgaande instemming sowieso geen fondsen namens Nederland en/of de EU(-Lidstaten) aanbieden; alleen namens Frankrijk. Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland – de Europese ondertekenaars van het nucleaire akkoord – trachten wel middels economische maatregelen het nucleaire akkoord overeind te houden. Nederland steunt de zogeheten E3 hierin.
Wilt u zich met hand en tand verzetten tegen iedere subsidie of lening voor Iran?
Nederland verleent momenteel geen subsidies aan de Iraanse overheid. Mocht er in de toekomst sprake zijn van voorstellen voor subsidies of leningen voor Iran zullen die op dat moment op hun merites beoordeeld worden.
Sancties tegen bedrijven die gelieerd zijn aan het militaire regime in Myanmar |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «VN wil sancties tegen bedrijven uit Myanmar, ook Shell betrokken»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de oproep van de VN-missie van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten in Myanmar om sancties in te stellen tegen bedrijven die gelieerd zijn aan het militaire regime in Myanmar? Welke rol ziet u hierin voor Nederland weggelegd?
De regering verwelkomt het werk van de VN Fact Finding Mission van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (hierna: FFM) als een essentieel element van de internationale respons op de ernstige mensenrechtenschendingen in Rakhine State.
In haar recente rapport doet de VN Fact Finding Mission een aantal aanbevelingen om de invloed van het Myanmarese leger in te perken, waaronder de oproep om gerichte sancties in te stellen tegen bedrijven die gelieerd zijn aan het Myanmarese leger. De aanbevelingen van het rapport zullen zorgvuldig worden bestudeerd en in internationaal verband worden besproken.
Nederland heeft zowel in de VN Veiligheidsraad als in EU-kader ervoor gepleit dat betrokkenen bij mensenrechtenschendingen in Myanmar ter verantwoording worden geroepen en zal dit blijven doen. Zoals in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 17 juni jl. aan uw Kamer gemeld, heeft Minister Blok de situatie in Myanmar daar opnieuw opgebracht, zorgen uitgesproken over de voortdurende mensenrechtenschendingen en opgeroepen tot gerichte sancties tegen de verantwoordelijken voor de mensenrechtenschendingen. Nederland is geen voorstander van bredere sancties, omdat deze negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gehele bevolking van Myanmar, zoals Minister Blok ook heeft aangegeven tijdens het 30 leden debat op 17 april jl. Het kabinet zal tevens in EU-kader aandacht vragen voor dit nieuwe FFM-rapport en bepleiten dat nader onderzocht wordt welke mogelijkheden er zijn voor gerichte sancties als reactie op de ernstige mensenrechtenschendingen in Myanmar, op een manier die geen schade doet aan de bredere bevolking en de democratische transitie.
Kunt u een overzicht geven van Nederlandse bedrijven die, al dan niet indirect zoals in het geval van Shell, in verband kunnen worden gebracht met bovenstaande? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven zijn niet verplicht om bij de Nederlandse overheid te melden in welk land en met welke partijen zij zakendoen. De regering houdt hier dan ook geen overzicht van bij.
Het rapport noemt tevens een groot aantal bedrijven dat onder directe controle staat van het leger van Myanmar of dat rechtstreeks zakendoet met het leger. Daaronder zijn geen Nederlandse bedrijven. Onder de bedrijven die wel worden genoemd, is een aantal bedrijven met brede vertakkingen binnen de economie van Myanmar, zowel direct als via dochterondernemingen en joint ventures. Ook hierdoor is het onmogelijk om een volledig overzicht te geven van indirecte banden die bestaan tussen Nederlandse bedrijven en de bedrijven op de FMM-lijst.
Indien signalen worden ontvangen over mogelijke betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij mensenrechtenschendingen, wordt er naar deze signalen gekeken en worden de zorgen met het bedrijf in kwestie besproken.
Kunt u toelichten of, en zo ja om welke redenen, de betrokkenheid van Shell bij Max Energy Myanmar indruist tegen de uitgangspunten van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de in het artikel opgetekende kwalificatie van Shell dat het hier om een complexe en gevoelige kwestie gaat.
Ten aanzien van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), en overigens ook de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, kan worden gesteld dat het kabinet van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij deze onderschrijven en naleven bij het uitvoeren van hun internationale activiteiten. Conform deze richtlijnen dienen bedrijven risico’s op negatieve gevolgen van hun activiteiten, producten of diensten in kaart te brengen, te voorkomen of mitigeren en rekenschap af te leggen over dit proces. Dit geldt zowel voor de eigen activiteiten, producten of diensten, als voor die in de waardeketen. Met name bedrijven die zakendoen in conflictgebieden dienen zeer waakzaam te zijn.
Shell is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop het bedrijf de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles implementeert. Dat geldt ook voor de samenwerking met Max Energy Myanmar. Deze samenwerking is in 2017 publiekelijk aangekondigd en als zodanig algemeen bekend. De relatie die in het FFM-rapport wordt gelegd tussen donaties van bedrijven in Myanmar aan het leger in de periode tijdens en direct na het geweld in Rakhine en de militaire operaties die hebben geleid tot de ernstige mensenrechtenschendingen tegen de Rohingya-bevolking is niet eerder gelegd.
Het ministerie is in contact met Shell over deze kwestie en zal mede aan de hand van het FFM-rapport Myanmarese en Nederlandse bedrijven nogmaals wijzen op het belang van voorzorgsmaatregelen om indirecte betrokkenheid bij of bijdragen aan mensenrechtenschendingen in Myanmar te voorkomen.
Welke stappen vindt u dat Shell moet ondernemen nu klip en klaar is dat Max Energy Myanmar betrokken is bij de bouw van de omstreden grensmuur?
Zie antwoord vraag 4.
Is bij de Nederlandse overheid bekend dat Shell zaken deed en doet met Max Energy Myanmar? Zo ja, was ook reeds bekend dat Max Energy Myanmar betrokken was bij de bouw van de omstreden grensmuur?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat er Nederlands geld, al dan niet in de vorm van leningen, via Shell naar Max Energy Myanmar is gegaan of gaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is geen financiële betrokkenheid van de Nederlandse overheid.
Hoe duidt u de in het artikel opgetekende kwalificatie van Shell dat het hier om een «complexe en gevoelige kwestie» gaat, maar dat deze kwalificatie ogenschijnlijk geen aanleiding voor het bedrijf is om het contract te herzien? Bent u bereid hierover met Shell in gesprek te gaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Strijdsters voor vrouwenrechten in Afghanistan die steeds verder in het nauw komen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Constant bang voor de Taliban»?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat strijdsters voor vrouwenrechten in Afghanistan steeds verder in het nauw komen? Kunt u een toelichting geven?
Ja. De positie van vrouwen in Afghanistan is sinds de val van het Talibanregime in algemene zin verbeterd. Desondanks vormen vrouwen die strijden voor vrouwenrechten, vaak het doelwit van extremistische ideologieën die burgerrechten van en vrijheden voor vrouwen willen inperken.
Heeft de Minister-President tijdens het recente bezoek aan president Trump gesproken over de vredesonderhandelingen in Afghanistan? Kunt u een toelichting geven?
Tijdens het bezoek van de Minister-President aan president Trump zijn de vredesonderhandelingen in Afghanistan niet besproken.
Bent u bereid om de zorgen over het naleven van vrouwenrechten na terugtrekking van de troepen van de Verenigde Staten en NAVO uit Afghanistan onder de aandacht te brengen van uw Amerikaanse ambtsgenoot? Kunt u een toelichting geven?
Ja. Het kabinet benadrukt in contacten met alle internationale partners, waaronder de Verenigde Staten, dat het Afghaanse vredesproces moet leiden tot een uitkomst waarbij de mensenrechten van alle burgers, inclusief vrouwen en minderheden, worden beschermd. De Amerikaanse Special Representative for Afghanistan Reconciliation Zalmay Khalilzad benadrukt expliciet de noodzaak van betrokkenheid van onder meer vrouwen en vertegenwoordigers van het maatschappelijk midden in een inclusieve intra-Afghaanse dialoog.
Op welke wijze draagt u bij aan de verbetering van vrouwenrechten in Afghanistan? Welke mogelijkheden ziet u om dit aan te scherpen?
Gendergelijkheid is een dwarsdoorsnijdend thema in de door Nederland gefinancierde programma’s in Afghanistan, om zo breed mogelijk bij te dragen aan de verbetering van vrouwenrechten in Afghanistan. Nederland steunt bijvoorbeeld de implementatie van het Nationaal Actieplan Vrouwen, Vrede en Veiligheid van Afghanistan door capaciteitsversterking van maatschappelijke organisaties en lokale besluitvormers. Met een ander programma levert Nederland een bijdrage aan het verbeteren van de toegang van vrouwen tot de rechtspraak. Ook wordt expliciet aandacht besteed aan de rol van vrouwen in de Afghaanse veiligheidssector via multilaterale fondsen zoals het Afghan National Army Trust Fund (ANA TF) en het Law and Order Trust Fund Afghanistan (LOTFA), waar Nederland meerjarige bijdragen aan levert. Ook op andere manieren brengt Nederland het belang van gendergelijkheid en de verbetering van vrouwenrechten in Afghanistan regelmatig onder de aandacht. Zo faciliteert de Nederlandse ambassade in Kaboel bijeenkomsten voor vrouwenrechtenverdedigers en wordt voortdurend het belang van een inclusief vredesproces benadrukt. De ambassade onderzoekt actief de mogelijkheden om binnen bestaande budgettaire kaders nieuwe programma’s te identificeren die bijdragen aan de verbetering van vrouwenrechten in Afghanistan.
Het hoge aantal burgerslachtoffers van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het recent verschenen onderzoek «Monitoring Explosive Violence in 2018» van de Britse niet-gouvernementele organisatie (NGO) Action on Armed Violence?1
Ja.
Bent u het eens dat het zeer zorgwekkend is dat in 2018 90% van de slachtoffers van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden burgers waren en dat burgers hiertegen moeten worden beschermd? Zo ja, bent u bereid om actie te ondernemen? Zo ja, welke stappen zult u nemen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het humanitair oorlogsrecht vereist dat bij het plannen en uitvoeren van militaire operaties alle mogelijke voorzorgsmaatregelen worden genomen om de burgerbevolking zo veel mogelijk te beschermen. In lijn met het proportionaliteitsbeginsel mag een militaire aanval geen doorgang vinden indien de te verwachten nevenschade onder burgers en burgerobjecten excessief is in verhouding tot het te verwachten militair voordeel. Fundamentele principes van het oorlogsrecht zijn ook benoemd in verscheidene wapenbeheersingsverdragen, waaronder het Clustermunitieverdrag (CCM), het Ottawaverdrag (APMBC) en het Conventionele Wapenverdrag (CCW). Nederland is partij bij al deze verdragen en streeft er naar dat alle staten hierbij partij worden. Ook spreekt Nederland landen in bilateraal verband aan op hun verplichtingen onder het oorlogsrecht wanneer zij deze niet nakomen.
De Nederlandse krijgsmacht ziet erop toe dat Nederlandse militairen bekend zijn met de bepalingen van het humanitair oorlogsrecht en deze eerbiedigen in de uitvoering van militaire operaties. Militairen worden tijdens hun opleiding daarnaast fysiek getraind op het opereren in stedelijk gebied en op het voorkomen van nevenschade in dergelijke omgevingen.
Volgens het rapport is de meerderheid van de door Action on Armed Violence vastgelegde burgerslachtoffers (10.716 burgers) omgekomen als gevolg van het gebruik van explosieve wapens door niet-statelijke actoren zoals ISIS en de Taliban. Het kabinet zet zich er (mede) daarom voor in dat dergelijke actoren niet kunnen beschikken over dergelijke wapens noch over andere militaire goederen. Deze inzet uit zich onder meer in het versterken van internationale wapenbeheersingsverdragen en -fora, waarbij het kabinet pleit voor bepalingen die het verstrekken van militaire goederen aan niet-statelijke actoren zoals terroristen ontmoedigt en verbiedt. Daarnaast ziet het strikte Nederlandse wapenexportcontrolebeleid erop toe dat uit Nederland afkomstige militaire goederen niet aan deze actoren geleverd mogen worden.
Bovengenoemde inzet t.a.v. explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden is erop gericht om het gebruik van dergelijke wapens te voorkomen. Tegelijkertijd financiert Nederland activiteiten die erop gericht zijn om explosieve oorlogsresten in stedelijke gebieden te ruimen indien blijkt dat deze wel zijn ingezet. Deze activiteiten worden uitgevoerd door partnerorganisaties in het kader van het Mine Action and Cluster Munition Programme (MACM) dat loopt van 2016–2020 en vinden plaats in zwaar getroffen gebieden zoals Libië, Jemen en Irak. Door deze activiteiten worden burgers beschermd tegen de gevaren van explosieve oorlogsresten. Nederland blijft groot voorstander van het financieren van deze meerjarige activiteiten en spoort in internationaal verband andere landen aan om dat ook te doen.
Is het u bekend dat uit vergelijkbare rapporten bleek dat ook in de afgelopen jaren (2011, 2012, 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017) 9 op de 10 slachtoffers van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden burgers waren? Kunt u toelichten wat er de afgelopen jaren op internationaal niveau is ondernomen om het aantal burgerslachtoffers van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden te laten afnemen? Kunt u toelichten waarom deze inspanningen niet hebben geleid tot een afname van het aantal burgerslachtoffers van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden?
Ja. Nederland zet zich structureel in voor de eerbiediging van het humanitair oorlogsrecht en de daarin opgenomen beginselen van proportionaliteit en voorzorg. Het gedrag van een aantal partijen – zowel statelijke als niet-statelijke actoren – toont helaas aan dat deze beginselen met wisselende standvastigheid worden nageleefd. Het kabinet acht het van belang dat beweerdelijke schendingen van het humanitair oorlogsrecht worden onderzocht en zo nodig vervolgd.
Bent u bekend met de herhaaldelijke oproep van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties aan lidstaten om het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden te vermijden? Zo ja, wat heeft Nederland gedaan om deze oproep onder de aandacht te brengen?
Ja. Nederland steunt de Ontwapeningsagenda van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties waarin de zorgen omtrent het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden uitgebreid worden aangekaart. Daarnaast heeft Nederland bij verschillende gelegenheden zijn zorgen uitgesproken over het gebruik van dergelijke wapens en andere actoren – zowel landen als niet-statelijke actoren – opgeroepen om het humanitair oorlogsrecht te eerbiedigen. Nederland deed dit o.a. tijdens de Eerste Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en de jaarlijkse bijeenkomsten van statenpartijen bij het Conventionele Wapenverdrag (CCW), het Clustermunitieverdrag (CCM) en het Ottawaverdrag (APMBC). Nederland zal deze boodschap dit jaar bij deze gelegenheden herhalen.
Zal Nederland deelnemen aan een door Oostenrijk georganiseerde conferentie over explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden op 1 en 2 oktober? Zo ja, wat wordt de inzet van Nederland tijdens deze conferentie? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Ja. Nederland zal daar, conform de bestaande inzet zoals omschreven in de beantwoording van vragen twee, drie en vier, het grote aantal burgerslachtoffers als gevolg van het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden aan de kaak stellen en andere landen oproepen om te allen tijde te handelen in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast zal Nederland andere landen oproepen om zich in te zetten voor het beschermen van burgers tegen explosieve oorlogsresten, bijvoorbeeld met behulp van ruimingsprogramma’s zoals gefinancierd door het Nederlandse Mine Action and Cluster Munition Programme.
Het bericht dat de staatssecretaris meer openheid wil bij Defensie. |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Staatssecretaris Barbara Visser wil meer openheid bij Defensie: «We moeten fouten toegeven»»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom u nu pas het belang van meer openheid inziet? Betekent dit dat de beloften tot meer openheid tot op heden loze beloften waren? Zo nee, waarom niet?
De openheid die Defensie toepast, bijvoorbeeld door het zo goed en zo veel mogelijk communiceren over voorvallen, is een essentiële voorwaarde om te kunnen leren van fouten. Dit helpt ons om veiliger te werken en om het vertrouwen in onze organisatie te verhogen. In een organisatie met 60.000 mensen is het niet uit te sluiten dat er fouten worden gemaakt, maar door ervan te leren wil Defensie de kans op dezelfde fouten in de toekomst minimaliseren.
Bent u nu wel bereid om vraag 4 van mijn schriftelijke vragen (2019Z12432) volledig te beantwoorden, zodat burgers en militairen eindelijk duidelijkheid krijgen over onder andere de wantoestanden binnen Defensie en de geldverspilling aan Europese Defensiesamenwerking? Zo nee, waarom niet?
De genoemde vragen in die vraag zijn eerder beantwoord. Ik zie geen reden om de antwoorden aan te passen.
Is de volgende stap in uw bewustwordingsproces dat u de krijgsmacht gaat inzetten voor grensbewaking, defensieslachtoffers ruimhartig gaat schadeloosstellen, de rotte appels gaat bestraffen en gaat stoppen met de afkoop van Turkse dienstplicht en diversiteitsgedram? Zo nee, waarom niet?
Over deze onderwerpen zijn in eerdere brieven reeds vragen beantwoord (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3546 en Kamerstukken 35 210 X, nr. 5, 34 919, nr. 7, 35 200 X, nr. 7, 35 000 X, nr. 142, 35 200 X, nr. 6). Ik zie geen reden om de antwoorden aan te passen.
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden, ook indien samenhang bestaat tussen de vragen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Vervangende onderzeeboten |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het hoofd van de Engelse Royal Navy alarm slaat om meer te investeren in onderzeeboottechnologie?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse werkgelegenheid en de veiligheid van defensiepersoneel zwaarwegende factoren zijn bij de aanschaf van vervangende onderzeeboten? Zo nee, waarom niet?
Defensie neemt de veiligheid en gezondheid van haar medewerkers serieus. Bij de verwerving van materieel moet Defensie voldoen aan wet- en regelgeving, inclusief vereisten op het gebied van gezondheid en veiligheid. Daartoe stelt Defensie eisen aan al het materieel, of dit nu in Nederland wordt aangeschaft of in het buitenland.
Bij de aanschaf van materieel is het uitgangspunt dat we het beste product voor de beste prijs willen verwerven, met een zo groot mogelijke betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven. In de Defensie Industrie Strategie (DIS), die de Kamer in november 2018 heeft ontvangen (Kamerstuk 31 125, nr. 92), is uiteengezet welke kennis, technologie en industriële capaciteiten Nederland in huis moet hebben voor de borging van het nationale veiligheidsbelang.
Deelt u de mening dat de Nederlandse werkgelegenheid en de veiligheid van defensiepersoneel de afgelopen decennia ernstig zijn verwaarloosd door de aanschaf van onveilig buitenlands materiaal? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals bekend zijn de Nederlandse defensie-uitgaven na het einde van de Koude Oorlog afgenomen. Dit heeft logischerwijs ook gevolgen gehad voor de Nederlandse defensie-industrie. Als gevolg van de veranderingen in de veiligheidssituatie nemen de defensie-uitgaven sinds enkele jaren weer toe. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de vervangende onderzeeboten door Saab-Damen te laten leveren, vanwege het belang van de Nederlandse werkgelegenheid en het feit dat de Nederlandse en Zweedse maritieme industrie internationaal worden geprezen vanwege hun betrouwbaarheid en effectiviteit? Zo nee, waarom niet?
De behoefte aan vervanging van de Walrus-klasse onderzeeboten is beschreven in de A-brief van 17 juni 2016. Deze brief is met de Kamer besproken tijdens het algemeen overleg van 4 juli 2017 (Kamerstukken 34 225, nrs. 13 en 22). Ten behoeve van de onderzeebootvervanging heeft Defensie informatie ontvangen van vier geselecteerde buitenlandse werven, waaronder het Zweedse Saab Kockums dat voor de bouw van onderzeeboten een partnerschap is aangegaan met Damen. Zoals gemeld in de brief van 24 april jl. (Kamerstuk 34 225, nr. 23) zal de Kamer in de B-brief worden geïnformeerd over besluiten voor het vervolg van dit vervangingsproject, waaronder de verwervingsstrategie.
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden, ook indien samenhang bestaat tussen de vragen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het ontslag van de directeur van het Braziliaanse instituut dat versnelde ontbossing van Amazone aantoonde |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat de Braziliaanse president Bolsonaro de directeur van het National Space Research Institute (INPE), dat de versnelde ontbossing van het Amazonewoud aantoonde, daadwerkelijk ontslagen heeft?1 2 Wat vindt u ervan dat de Braziliaanse regering zich op deze wijze gericht heeft tegen de wetenschappelijke boodschapper van slecht nieuws?
President Bolsonaro lijkt, blijkens persberichten, druk te hebben uitgeoefend op de directeur van de overheidsorganisatie INPE die o.a. ontbossingscijfers bijhoudt. De verantwoordelijke Minister van wetenschap, technologie, innovatie en communicatie, Marcos Pontes, heeft Ricardo Galvão ontslagen als directeur van INPE. Voor zover dit ontslag verband zou houden met de publicatie van de ontbossingscijfers, zou dit een zorgwekkende ontwikkeling zijn, temeer omdat de Braziliaanse regering nog geen antwoord heeft gevonden op de toenemende illegale ontbossing.
Vindt u dit acceptabel gedrag van een handelspartner? Zo nee, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo ja, waarom?
Zoals in antwoord 1 aangegeven, zou het zorgwekkend zijn indien het ontslag van dhr. Galvão gemotiveerd zou zijn door de publicatie van onwelgevallige ontbossingscijfers. Het Kabinet blijft het bredere thema ontbossing aankaarten bij de Braziliaanse autoriteiten.
Bent u bereid uw steun uit te spreken voor de werknemers van het INPE die de straat op zijn gegaan om tegen het ontslag van hun directeur te protesteren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrip voor de reactie van de werknemers. Nederland spreekt Brazilië reeds consequent aan op het belang de Amazone te beschermen en zal dit blijven doen. Ik zie daarom geen aanleiding steun uit te spreken voor deze specifieke demonstratie.
Bent u bereid er bij de Europese Commissie op aan te dringen dat de EU zich aan de zijde van de werknemers van het INPE schaart? Zo nee, waarom niet? Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden zonder naar eerdere antwoorden te verwijzen?
Ook de EU spreekt Brazilië consequent aan op het belang de Amazone te beschermen. Het kabinet ziet er daarom geen aanleiding toe bij de Europese Commissie aan te dringen zich achter de INPE-werknemers te scharen.
De gevolgen van een harde Brexit voor de Nederlandse werkgelegenheid |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin op basis van een rapport van de Universiteit van Leuven wordt gemeld dat een harde Brexit gepaard zal gaan met het verlies van 73.000 arbeidsplaatsen in Nederland?1
Ja.
Welke maatregelen heeft u tot nu toe genomen om negatieve gevolgen van een harde Brexit voor de Nederlandse werkgelegenheid op te vangen?
Zoals eerder met de Kamer gedeeld2, zullen de gevolgen van een no deal Brexit voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid aanzienlijk zijn. Elke vorm van Brexit is nadelig voor Nederland en dat geldt bovenal voor een no deal Brexit. Het kabinet is gelet hierop al in een zeer vroeg stadium begonnen met het treffen van voorbereidingen op verschillende Brexit-scenario’s, waaronder een no deal-scenario. Het kabinet heeft zich binnen de EU27 consequent ingezet en uitgesproken voor noodzakelijke Europese contingency-maatregelen, en heeft op nationaal niveau verschillende maatregelen genomen om de meest ingrijpende negatieve effecten van een eventuele no deal te mitigeren.3
Het kabinet heeft zich aanhoudend ingezet om belanghebbenden op te roepen zich zo goed mogelijk voor te bereiden op de verschillende Brexit-scenario’s. Er zijn diverse middelen ontwikkeld en ingezet, zoals het Brexitloket, de Brexit Impact Scan en de Brexit Vouchers, om bedrijven en instellingen te ondersteunen in hun voorbereidingen. Het UWV biedt informatie aan die specifiek op werknemers is gericht.4 De middelen voor ondernemers en de reguliere communicatiekanalen, zoals Brexitloket.nl (ondernemers) en rijksoverheid.nl/brexit (burgers), zijn ook richting de potentiële no deal datum van 31 oktober beschikbaar en worden waar nodig geactualiseerd. Het is echter ook van belang dat bedrijven, instellingen en burgers zich bewust blijven van de eigen verantwoordelijkheden om zich tijdig en zo goed mogelijk voor te bereiden; niet alle oplossingen kunnen van de overheid komen.
Overigens heeft Brexit niet uitsluitend negatieve gevolgen op de werkgelegenheid in Nederland. Zo is als gevolg van de verwachte Brexit het Europees Geneesmiddelen Agentschap (EMA) naar Amsterdam verhuisd. De vestiging van het EMA zorgt voor een belangrijke economische impuls door de 900 werknemers die daar werken en in Nederland wonen en leven. Ook de duizenden bezoeken aan het EMA van experts uit alle Europese windstreken dragen daaraan bij.5 Het EMA biedt daarnaast unieke kansen om de Life Science en Health-sector in Nederland op korte, middellange en langere termijn te versterken. Het aantrekken van nieuwe bedrijvigheid en onderzoek zal een positief gevolg voor de werkgelegenheid hebben.
Biedt het genoemde onderzoek u nieuwe inzichten met betrekking tot de gevolgen van een harde Brexit voor de Nederlandse werkgelegenheid? Zo ja, welke inzichten zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Katholieke Universiteit (KU) Leuven gaat in op de economische effecten op korte termijn, waaronder werkgelegenheidseffecten, van Brexit in de EU27 en het Verenigd Koninkrijk (VK) op sectorniveau. Het onderzoek hanteert een definitie voor no deal6 Brexit waarbij wordt teruggevallen op WTO-tarieven en maakt een kwantitatieve schatting van de hoogte van non-tarifaire handelsbarrières. Volgens het onderzoek zouden 73.200 Nederlandse banen verloren gaan bij een Brexit waarbij wordt teruggevallen op WTO-tarieven in de handel met het VK.
Voor het kabinet zijn de cijfers van het CPB (2016) en het CBS (2019, zie ook Kamerstuk 23 987, nr. 358) leidend in de analyse van werkgelegenheidseffecten van Brexit. Het CPB berekende eerder dat een Brexit waarbij wordt teruggevallen op WTO-tarieven kan leiden tot een werkgelegenheidsdaling in Nederland van ongeveer 40.000 werkenden (0,5%) op de lange termijn in 2030. Daarnaast blijkt uit de recente handelscijfers van het CBS (Kamerstuk 23 987, nr. 358) dat 234.000 banen in 2017afhankelijk waren van de handel met het VK.
Waar het CPB een werkgelegenheidsschatting doet op de lange termijn, kan het onderzoek van de KU Leuven een aanvullend inzicht bieden in de mogelijke negatieve effecten van Brexit op de werkgelegenheid op de korte termijn. Er is echter een aantal belangrijke kanttekeningen te maken bij het onderzoek. De eerste is dat het onderzoek geen rekening houdt met de diversificatie van handelsstromen, voor en na een no deal Brexit. Zo kunnen bedrijven zich voorbereiden op een no deal Brexit door bijvoorbeeld hun handelsstromen te verplaatsen naar andere landen. Ook kunnen bedrijven na een no deal Brexit besluiten om hun handelsstromen alsnog te verplaatsen. Ten tweede baseert de studie zich op data uit 2014, zodat de economische effecten, inclusief het werkgelegenheidsverlies, minder actueel zijn. Tot slot neemt het onderzoek niet alle mogelijke effecten van een no deal Brexit mee, omdat deze moeilijk te meten zijn. Een voorbeeld van zo een effect is verminderde markttoegang van Nederlandse bedrijven tot de Britse markt, doordat zij aan andere regels moeten voldoen. Om deze redenen moet het verlies aan werkgelegenheid, zoals becijferd in het onderzoek van de KU Leuven, als schatting omgeven door onzekerheid worden gelezen.
Deelt u de opvatting dat het gewenst is dat Nederland extra voorbereidende maatregelen treft om de gevolgen van Brexit voor onze economie en werkgelegenheid te verzachten, nu het Verenigd Koninkrijk zo nadrukkelijk koerst op een harde Brexit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen staan u dan voor ogen?
Deelt u de opvatting dat aanvullend beleid en maatregelen nodig zijn om gedwongen ontslagen en het omvallen van bedrijven te voorkomen, in het bijzonder de bedrijven die in belangrijke mate afhankelijk zijn van hun afzetmarkt in het Verenigd Koninkrijk, zoals transportbedrijven, de glastuinbouw en visverwerkers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk beleid en welke maatregelen?
Bent u bereid om met sociale partners in overleg te treden over het treffen van aanvullende sociale voorzieningen om faillissementen en gedwongen ontslagen zo veel mogelijk te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid het instrument deeltijd-WW in te zetten voor werknemers en bedrijven die getroffen worden door de Brexit om de schokken van de Brexit op te vangen en zo veel mogelijk werkgelegenheid te behouden? Zo nee, waarom niet?
Ziet u mogelijkheden om het beleid van de regering van het Verenigd Koninkrijk te beïnvloeden, zodat haar beleid meer dan nu wordt gestoeld op rationele afwegingen en het belang van welvaart en werkgelegenheid van de mensen in de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, welke mogelijkheden? Zo nee, waarom niet?
Hoe de regering van het VK haar beleid vormt is een binnenlandse aangelegenheid en het kabinet kan en zal zich daar niet in mengen. De Nederlandse overheid heeft wel op verschillende niveaus en bij verschillende gelegenheden gewezen op de verwachte grote economische impact van Brexit, waarbij ook benoemd is dat bij een no deal deze impact het grootst zal zijn. Zoals u welbekend betreurt maar respecteert het kabinet het besluit van het VK om de Europese Unie te verlaten, onder meer vanwege de negatieve economische gevolgen daarvan.
Onvoldoende draagvlak voor het verduurzamen van goud |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Het wil niet vlotten met eerlijk goud in Nederland»1?
Ja
Herkent u de constatering van Stichting Max Havelaar dat er onvoldoende draagvlak bestaat onder de Nederlandse industrie en goudverwerkende bedrijven om gebruik te maken van het keurmerk fairtradegoud?
Ik heb vernomen dat de Stichting Max Havelaar in juni 2019 in een statement aan de partijen bij het goudconvenant het argument van onvoldoende draagvlak heeft gebruikt als reden om te stoppen met fairtrade goud in Nederland. Ik heb tevens vernomen dat er vanuit de sector teleurstelling is geuit dat het fairtrade goud niet meer zal worden geleverd.
Heeft u eerder contact gehad met de sector en Stichting Max Havelaar over genoemd uitblijvend draagvlak? Zo ja, wat kwam er uit deze contacten? Zo nee, waarom niet?
De Stichting Max Havelaar heeft in een eerder stadium geen contact met mij opgenomen over het ontbreken van draagvlak voor fairtrade goud in Nederland. Datzelfde geldt voor de sector zelf.
Welke rol speelden c.q. spelen de partijen binnen het goudconvenant bij het werken aan draagvlak voor het keurmerk? Kunt u daarbij ook expliciet ingaan op de rol die de overheid daarbij innam c.q. inneemt?
In het convenant zijn geen afspraken gemaakt over werken aan draagvlak voor of het gebruik van het fairtrade keurmerk in het bijzonder. In plaats daarvan zijn afspraken gemaakt over het toewerken naar een verantwoorde goudketen door middel van het toepassen van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) op basis van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Als onderdeel van een verantwoorde bedrijfsvoering kan een bedrijf ervoor kiezen om fairtrade in te kopen. Een bedrijf kan echter ook zonder gebruik te maken van een fairtrade keurmerk gepaste zorgvuldigheid uitvoeren en het inkopen van producten met een duurzaamheidskeurmerk ontslaat bedrijven niet van de verantwoordelijkheid om gepaste zorgvuldigheid toe te passen.
De keuze van Stichting Max Havelaar verandert op zichzelf niets aan de inzet van de partijen om de doelstellingen van dit convenant te behalen. De Nederlandse overheid heeft de verantwoordelijkheid bedrijven te stimuleren internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Dit doet de overheid in de goudsector middels het convenant, via het European Partnership for Responsible Minerals, en met partners als Solidaridad en de Internationale Arbeidsorganisatie.
Verandert de keuze van Stichting Max Havelaar iets aan de inzet van partijen binnen genoemd convenant?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is in uw ogen het belang van betreffend keurmerk, en wat zijn de te verwachten consequenties van het verdwijnen van dit keurmerk voor de verduurzaming van goud en de rol die Nederland daarin speelt?
Het keurmerk fairtrade goud geeft de garantie dat het goud uit gecertificeerde, kleinschalige mijnen komt. Mijnwerkers in deze mijnen krijgen een premium prijs voor hun goud en worden gehouden aan strenge standaarden voor werkomstandigheden, veiligheid, gebruik van chemicaliën, arbeidsrechten en milieubescherming. Fairtrade goud inkopen is een van de manieren waarop een bedrijf verantwoorde goudproductie kan stimuleren. Een initiatief als fairtrade maakt dit mogelijk en dat juich ik toe.
Met het verdwijnen van dit keurmerk op de Nederlandse markt stopt een van de manieren waarop Nederlandse bedrijven kunnen bijdragen aan de vraag naar verantwoord geproduceerd goud. Dat betreur ik ten zeerste. Ook zonder dit keurmerk behoren en kunnen bedrijven in de goudsector evenwel gepaste zorgvuldigheid toepassen om verantwoorde productie van goud te stimuleren, zoals bedrijven bij het convenant doen. Ook wordt per 1 januari 2021 door de EU Conflictmineralenverordening het toepassen van gepaste zorgvuldigheid verplicht gesteld voor importeurs die goud op de Europese markt brengen.
Bent u bereid om u uit te spreken over de terughoudendheid van de Nederlandse goud(verwerkende)sector? Zo ja, bent u bereid dit zowel bilateraal als publiekelijk te doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd was fairtrade goud inkopen een van de manieren waarop bedrijven kunnen bijdragen aan een verantwoorde goudketen. Ondanks de constatering van Stichting Max Havelaar dat er te weinig draagvlak bestaat voor een keurmerk onder de Nederlandse industrie en goudverwerkende bedrijven, geeft de sector aan het verdwijnen van deze optie van de Nederlandse markt te betreuren. Daarom zal ik de stuurgroep van het goudconvenant vragen hierover in gesprek te gaan met Stichting Max Havelaar.
Het bericht ‘Opvangkampen op Samos een hel: dit niet eerder gezien’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Opvangkampen op Samos een hel: «dit niet eerder gezien»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er 2000 migranten in het vluchtelingenkamp op Samos verblijven, terwijl daar maar plek is voor 650 migranten en dat er daarnaast ook nog eens 2500 migranten in geïmproviseerde tentenkampen naast het officiële kamp verblijven? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Op dit moment zijn er ruim 4.000 vluchtelingen en migranten op het Griekse eiland Samos. Omdat de officiële capaciteit van de hotspot 650 personen is, is een deel van de vluchtelingen en migranten genoodzaakt in tenten in en rondom het kamp te verblijven. Zoals bekend deelt het kabinet de zorgen van uw Kamer over de situatie op de Griekse eilanden, met inbegrip van die op Samos.
Het kabinet onderstreept eens temeer de dringende noodzaak om de asielprocedures en de terugkeer te verbeteren. Dat is de sleutel tot structurele verbeteringen. Nederland dringt daar voortdurend op aan, op ambtelijk en politiek niveau, bilateraal en in EU-verband.
Griekenland dient daar zelf verantwoordelijkheid voor te nemen. In dat licht verwelkomt het kabinet de prioriteiten van de nieuwe Griekse regering op het terrein van migratie, waaronder het verbeteren van de opvang, het versnellen van asielprocedures, het versterken van grensbewaking en het opschalen van terugkeer. Het opzetten van een nieuwe hotspot op Samos – wat al door de vorige regering in gang was gezet – behoort ook tot die prioriteiten.
Nederland ondersteunt de Griekse autoriteiten bij het doorvoeren van structurele verbeteringen, bijvoorbeeld door het delen van kennis, expertise en ervaring. Minister-President Rutte heeft dit ook in zijn recente gesprek met zijn Griekse counterpart op 3 september jl. nogmaals benadrukt. Over de voortgang van deze steun wordt uw Kamer separaat geïnformeerd.
Kunt u bevestigen dat er geen elektriciteit, stromend water of WC’s aanwezig zijn in de kampen? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Op Samos is in 2016 met Europese financiële steun een riool en watertoevoernetwerk gebouwd in de hotspot. Er zijn elektriciteit, stromend water en wc’s aanwezig, maar deze voorzieningen zijn niet toereikend voor de huidige bezetting. In het geïmproviseerde tentenkamp ontbreken deze voorzieningen helaas geheel.
Hoe staat het met de medische voorzieningen op Samos? In hoeverre is er voldoende medische hulp beschikbaar?
Klopt het dat mensen die nu aankomen in de opvangkampen op Samos, pas in 2021 of zelfs in 2022 hun eerste asielintake kunnen krijgen? Zo nee, wat zijn dan de huidige wachttijden? Zo ja, deelt u de menig dat dit veel te lang is, alleen maar bijdraagt aan de al bestaande gevoelens van onzekerheid en uitzichtloosheid en dat deze wachttijden zo snel als mogelijk moeten worden teruggebracht? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hierover het gesprek met uw Europese collega’s aan te gaan en de Kamer over de uitkomsten te informeren?
Zie ook het antwoord op vraag 1
De wachttijden op Samos zijn in vergelijking tot die in andere lidstaten lang. Asielzoekers met bepaalde nationaliteiten moeten inderdaad wachten tot 2021 voor hun eerste interview. Dat is een onwenselijke situatie die het gevoel van uitzichtloosheid en onzekerheid onder asielzoekers kan versterken.
Zoals hierboven gemeld, verwelkomt het kabinet het voornemen van de nieuwe Griekse regering om prioriteit te geven aan het versnellen van asielprocedures. Op verzoek van de Griekse autoriteiten heeft Nederland informatie gedeeld over het Nederlandse juridische kader en de wijze waarop procedures zijn ingericht. In aanvulling daarop hebben de afgelopen maanden diverse bezoeken en gesprekken plaatsgevonden tussen Nederlandse en Griekse experts van de asiel-, opvang- en terugkeerdiensten.
Nederland brengt bilateraal en in EU-overleggen zeer geregeld de situatie op de Griekse eilanden onder de aandacht. Waar opportuun gebeurt dit ook in contacten met VN-organisaties. Nederland blijft dit doen, maar het is nu vooral zaak dat de nieuwe Griekse regering de aangekondigde maatregelen uitvoert. In lijn met het kabinetsbeleid staat Nederland klaar om Griekenland daarin, zonodig, additioneel te ondersteunen om te zorgen dat structurele verbeteringen worden doorgevoerd. Zoals hierboven gesteld, richt zich dit op de inzet van experts.
Hoe verklaart u de slechte omstandigheden in de vluchtelingenkampen op de Griekse eilanden, gelet op de ruime financiële middelen die de Europese Unie ter beschikking stelt? Wat doet de Europese Commissie teneinde de situatie op Samos te verbeteren?
Om de situatie in Griekenland te verbeteren hebben de Europese Unie en haar lidstaten, financiële middelen en capaciteit beschikbaar gesteld. Sinds 2015 is circa 2,1 miljard euro beschikbaar gesteld vanuit de Europese Commissie.2 Ook Nederland heeft in de periode 2015–2016 financiële steun geboden.
Een deel van deze middelen wordt onvoldoende benut. Nederland levert daarom al enige tijd een fondsenexpert aan de Griekse autoriteiten om deze bij de uitputting van middelen te ondersteunen. Ook de Europese Commissie probeert waar mogelijk de gerichte besteding van deze middelen te bevorderen. Zo wordt het nieuw te bouwen kamp op Samos gefinancierd met EU gelden. Voorts dringt de Commissie doorlopend bij de Griekse autoriteiten aan op het verbeteren van de werkprocessen tussen de verschillende Griekse organisaties die werkzaam zijn in de centra, waaronder op Samos. Daarvoor stelt de Commissie aanzienlijke financiële middelen ter beschikking, als ook operationele ondersteuning. Het is aan de Griekse autoriteiten om middelen en andere vormen van assistentie te benutten en nu de juiste stappen te zetten. De nieuwe Griekse regering heeft reeds aangekondigd hier serieus werk van te willen maken.
In hoeverre ziet u een mogelijkheid NGO’s die actief zijn op de Griekse eilanden te ondersteunen teneinde de situatie in de opvangkampen te verbeteren, zoals bepleit in de aangenomen motie van het lid Voordewind?2
Zoals meermaals met uw Kamer gewisseld, gaat het niet om een gebrek aan financiële middelen en stelt het kabinet derhalve geen extra middelen beschikbaar om ngo’s financieel te ondersteunen op de Griekse eilanden (zie ook het antwoord op vraag 6). Vanuit Europese middelen worden ook activiteiten van ngo’s gefinancierd. Een aantal voorbeelden daarvan is ook terug te vinden in de factsheets van de Europese Commissie.4
Het kabinet erkent dat hulporganisaties, waaronder ngo’s, een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van opvangomstandigheden. De Nederlandse ambassade bevordert dan ook de samenwerking van ngo’s met de Griekse autoriteiten. Dit neemt echter niet weg dat de Griekse autoriteiten zelf de verantwoordelijkheid hebben om basisvoorzieningen op orde te hebben en te zorgen voor humane opvang van asielzoekers. Uit verklaringen van de nieuwe Griekse regering blijkt ook dat dit als een van de prioriteiten is gesteld. Het kabinet staat klaar om de Griekse regering daarbij te ondersteunen.
Het door de Chinese autoriteiten oppakken van activist(en) die zich onder meer inzetten voor hiv-/aidspatiënten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Isabelle Diks (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Police From China's Hunan Detain Three NGO Workers For Subversion»?1
Ja.
Bent u bereid zich, al dan niet in internationaal verband en in samenwerking met het Joint United Nations Programme on HIV/AIDS (UNAIDS), in te spannen om de aard van de aanklacht tegen Cheng Yuan boven tafel te krijgen en na te gaan of hier sprake is van een eerlijk proces?
De Nederlandse ambassade in Peking volgt de ontwikkelingen nauwgezet en bespreekt de zaak lokaal in EU-verband. De bilaterale mensenrechtendialoog met China, zowel die van de EU als die van Nederland, biedt een platform om zorgen over de arrestaties van Cheng Yuan, Liu Yongze en Xiao Wu over te brengen aan de Chinese autoriteiten.
Kunt u inzicht geven in hoe de aanklacht op grond waarvan Cheng Yuan is opgepakt, zich verhoudt tot het werk van de non-profit organisatie (hierna, ngo) Changsha Funeng waarvoor hij werkzaam is?
Volgens berichtgeving van Radio Free Asia zijn drie medewerkers van de ngo Changsha Funeng opgepakt. Het gaat om Cheng Yuan, Liu Yongze en Xiao Wu. Zij zouden worden verdacht van ondermijning van de staatsmacht, een aanklacht die de afgelopen jaren vaker door de Chinese autoriteiten is gebruikt tegen activisten die misstanden aan de kaak probeerden te stellen. Yang Zhanqing, de medeoprichter van Changsha Funeng, geeft aan dat het kantoor in Changsha de werkzaamheden heeft moeten staken.
Wat zijn de acute consequenties voor het werk van genoemde ngo? Klopt het dat collega’s van Cheng Yuan het werk onder druk van de Chinese overheid ook neer hebben moeten leggen? Zijn zij eveneens opgepakt en zo ja, hoe luiden de aanklachten tegen hen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze casus zich in uw ogen tot het huidige Chinese voorzitterschap van de Programme Coordination Board van UNAIDS?
De huidige Chinese voorzitter van de UNAIDS Programme Coordination Board vervult het voorzitterschap op correcte wijze. Ngo’s zijn onderdeel van de UNAIDS Programma Coordination Board vanwege hun belangrijke bijdrage aan de HIV/AIDS respons. Helaas staan ngo’s in veel landen, waaronder China, ernstig onder druk. Het kabinet blijft met gelijkgezinde VN-donoren aandacht vragen voor het belang van een inclusief maatschappelijk middenveld en de waarde van de bijdrage van ngo’s aan beleidsvorming. Ook zal het kabinet erop blijven toezien dat de invloed van ngo’s in VN-organisaties als UNAIDS geborgd blijft. Zorgen over individuele gevallen, zoals de arrestatie van Cheng Yuan, Liu Yongze en Xiao Wu, worden via de bilaterale mensenrechtendialoog overgebracht of in vergaderingen van de VN-Mensenrechtenraad aan de orde gesteld.
Deelt u de mening dat het niet ophelderen van de redenen waarom Cheng Yuan en zijn collega’s worden gedwarsboomd door de Chinese overheid, de geloofwaardigheid van China in hierboven genoemde voorzittersrol ondermijnt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘All-points alert out for “most dangerous Portuguese terrorist of them all’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u dit bericht?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Welke rol speelt de Nederlandse regering en welke rol spelen Nederlandse diplomaten aangaande Angela Barreto, die de Nederlandse nationaliteit bezit?
Nederland verleent geen steun aan Nederlandse uitreizigers om Syrië te verlaten. Indien personen zich bij een diplomatieke vertegenwoordiging in de regio melden, kan er consulaire bijstand worden verleend. Verder gaat het kabinet niet in op individuele zaken.
Deelt u de mening dat Angela Barreto door haar keuze voor het IS-kalifaat haar rechten, ooit nog in Nederland te komen, heeft verspeeld?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee doet het kabinet over individuele zaken geen uitspraken. Wel geldt in het algemeen dat een Nederlandse staatsburger niet de toegang tot Nederland geweigerd kan worden.
In de regel geldt dat op grond van artikel 14 lid 4 Rijkswet op het Nederlanderschap het Nederlanderschap kan worden ingetrokken van een persoon indien uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die door de Minister van Justitie en Veiligheid is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Daarvoor moet onder meer vaststaan dat de betrokkene de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en zich buiten het Koninkrijk bevindt. De intrekking mag niet tot staatloosheid leiden.
Bent u bereid alles in het werk te stellen deze gevaarlijke terroriste voor altijd buiten Nederland te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid druk uit te oefenen op de Portugese regering, Angela Barreto nooit toe te laten tot Portugal en daarmee de Schengenzone, om zo de kans te verkleinen dat zij ooit naar Nederland komt? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft geen jurisdictie over beslissingen van andere (Schengen-) landen inzake het staatsburgerschap en de daarbij behorende rechten.
Het corruptieschandaal bij de UNRWA |
|
Danai van Weerdenburg (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ethics report accuses UNRWA leadership of abuse of power», waarin de laatste schokkende feiten rond United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) worden toegelicht?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de inhoud van het interne rapport van de ethische VN-commissie van UNRWA over ernstige integriteitsschendingen door (de top van) UNRWA, waaronder machtsmisbruik, corruptie, cliëntelisme en het onderdrukken van afwijkende meningen binnen de organisatie?
Ik wacht het oordeel van de onafhankelijke inspectie van de Verenigde Naties in New York af (United Nations Office of Internal Oversight Services- OIOS). Daaruit zal moeten blijken in hoeverre de bevindingen uit het interne rapport van de ethische commissie van UNRWA kloppen. Nederland heeft meermaals bij OIOS en bij het kantoor van de Secretaris-Generaal van de VN aangedrongen op een zorgvuldig onderzoek en op spoedige publicatie.
Hoe beoordeelt u de vermeende financiële problemen bij UNRWA, nu blijkt dat de top van UNRWA geld heeft gebruikt voor «excessieve reizen»?
Ik wacht het oordeel van OIOS af of er sprake is van excessieve reizen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te doen toekomen omtrent hoeveel Nederlands belastinggeld met de frauduleuze activiteiten van UNWRA is verspild? Bent u bereid eventuele Nederlandse bijdragen per direct te stoppen en reeds overgemaakte gelden terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van fraude, malversatie of onregelmatigheden in uitvoering van de kerntaken van UNRWA.
Herinnert u zich dat de Amerikaanse president Trump vorig jaar besloot om zijn steun voor UNRWA stop te zetten, dat U toen versneld geld overmaakte naar UNRWA en daar later zes miljoen euro extra bij deed? Bent u op de hoogte dat inmiddels ook Zwitserland de betalingen aan UNRWA heeft stopgezet? Ziet u nu, in het licht van de laatste berichten, eindelijk in dat de handelwijze van president Trump de enige juiste was en bent u bereid die te volgen? Zo nee waarom niet?
Nederland wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek van OIOS en heeft besloten de bijdrage aan UNRWA vooralsnog aan te houden totdat de VN opheldering geeft over de beschuldigingen en adequaat optreedt. Andere EU-lidstaten vragen dezelfde openheid en optreden van de VN. De meesten hebben reeds hun reguliere bijdrage overgemaakt. Verder lijken zij vooralsnog niet het Nederlandse voorbeeld te volgen om de bijdrage aan te houden, in het belang van stabiliteit in de regio. Zwitserland en België hebben besloten een additionele bijdrage voor UNRWA aan te houden, maar hebben de reguliere bijdrage reeds betaald.
Zoals eerder met uw Kamer gecommuniceerd, betreurt het kabinet de destijds eenzijdig genomen beslissing van de Verenigde Staten om de bijdrage aan UNRWA stop te zetten. De organisatie is van essentieel belang voor opvang in de regio door het verlenen van basisvoorzieningen aan ruim 5 miljoen Palestijnse vluchtelingen. Korten op het budget van UNRWA zou kunnen leiden tot verdere spanningen en instabiliteit in de regio. Het is van essentieel belang dat deze hulpverlening kan worden voortgezet, ook met steun van Nederland. Dit geldt ook voor Jordanië en Libanon, die beiden grote hoeveelheden Palestijnse vluchtelingen opvangen, ook uit Syrië. Het kabinet verwijst verder naar de antwoorden op Kamervragen met kenmerk 2018Z01121 d.d. 1 februari 2018 over dit onderwerp.
De jaarlijkse algemene vrijwillige bijdrage aan UNRWA die in de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is opgenomen bedraagt 13 miljoen euro. Dit was ook het geval voor 2018 en is in de begrotingsbehandeling besproken. Zoals gebruikelijk beoordeelt het kabinet aan het einde van het jaar binnen de bestaande afspraken over humanitaire hulp welke aanvullende Nederlandse bijdragen op basis van het humanitair imperatief wenselijk zijn.
Bij de beantwoording van de feitelijke vragen inzake HGIS-nota 2019 (BZDOC-1235421577-13) heb ik u bijgaand overzicht verstuurd van de bestedingen aan UNRWA de afgelopen 10 jaar.
21.148.283
20.108.287
21.021.394
19.142.857
15.598.089
17.502.000
19.000.000
18.503.585
19.000.000
19.000.000
Afgelopen week heeft de Secretaris-Generaal van de VN nogmaals benadrukt hoe belangrijk het werk van UNRWA is voor Palestijnse vluchtelingen. Hij riep lidstaten en partners op gecommitteerd te blijven aan de organisatie, zodat deze het belangrijke werk en de dienstverlening aan vluchtelingen kan voorzetten. Gezien het humanitaire belang van UNRWA-activiteiten is het kabinet voornemens deze jaarlijkse bijdrage ook de komende jaren voort te zetten. Het kabinet zal uw Kamer daarover op de gebruikelijke wijze informeren.
Bent u het eens dat UNRWA geen toekomstperspectief biedt, maar in plaats daarvan generaties van Palestijnse Arabieren afhankelijk maakt en houdt van donaties die – naar nu eens te meer blijkt – niet zelden in de zakken van corrupte UNRWA-medewerkers en partnerorganisaties verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid alle financiële steun van Nederland aan UNRWA onmiddellijk en definitief stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De zorgelijke situatie van Aramese christenen in zuidoost Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de inhoud van de brief van de Aramese Beweging voor Mensenrechten over de alarmerende situatie van Aramese christenen in zuidoost Turkije?1
Ja.
Wat is uw reactie op de in de brief genoemde brandstichting op drie plaatsen waar Aramese christenen wonen?
De ambassade in Ankara onderhoudt nauw contact met de Aramese gemeenschap en NGO’s die zich bezighouden met de rechten van minderheden in Turkije. Ook over deze branden is al contact geweest tussen een vertegenwoordiger van de ambassade in Ankara enerzijds en de Aramese gemeenschap en de lokale Turkse autoriteiten anderzijds. Bovendien is dit onderwerp door de ambassadeur op hoog niveau onder de aandacht gebracht van het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Uit contacten met de Turkse overheid en de Aramese gemeenschap blijkt dat sprake is van verschillende branden die kort na elkaar plaatsvonden en voor zover mogelijk door de Turkse brandweer zijn geblust. Bij de Turkse autoriteiten is aangifte gedaan van brandstichting.
Is uw indruk dat de Turkse autoriteiten minderheden in het land onvoldoende in bescherming nemen? Zo nee, waarom niet?
Het is nu aan de Turkse autoriteiten om de genoemde branden te onderzoeken. In het algemeen blijven de rechten en positie van christelijke minderheden in Turkije een zorgpunt. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een prioriteit van het Nederlandse buitenlandse mensenrechtenbeleid, waarvoor Nederland zich zowel bilateraal als via de diverse multilaterale fora blijft inzetten. Nederland zal Turkije als lidstaat van de Raad van Europa en kandidaat-lidstaat van de Europese Unie dan ook blijven aanspreken op de internationaalrechtelijke verplichtingen die het land is aangegaan ten aanzien van de bescherming van deze minderheden, zoals ook verankerd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Een positieve ontwikkeling in dit verband is de legging van de eerste steen van de eerste nieuw te bouwen Syrisch-Orthodoxe kerk in Turkije in de periode van de Republiek, op 3 augustus jl. door president Erdogan en de Syrisch-Orthodoxe aartsbisschop van Istanbul.
Bent u bereid in uw contacten met Turkije onderzoek te bepleiten naar deze brandstichtingen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassadeur heeft deze specifieke situatie reeds op hoog niveau besproken met het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierbij zijn ook de Nederlandse zorgen duidelijk voor het voetlicht gebracht.
De inzet van Defensie in het ruimtevaartdomein |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de podcast «De aanstaande ruimteoorlog» van BNR De Wereld?1
Defensie is bekend met genoemde uitzending en onderkent het strategisch belang van de ruimte.
Welke rol ziet de NAVO voor zichzelf weggelegd als het de ruimte betreft, in het bijzonder tegen de achtergrond van de eerdere berichten over het mogelijk aanmerken van het ruimtedomein als militair domein?2
De NAVO-ministers van Defensie hebben op 27 juni jl. het overkoepelende NAVO-ruimtebeleid goedgekeurd, met een aantal beleidsuitgangspunten. Het beleid onderschrijft het belang van ruimtecapaciteiten en van onderzoek naar de effecten die ontwikkelingen in de ruimte kunnen hebben op de veiligheid van het bondgenootschappelijk verdragsgebied en hoe daarop voorbereid te zijn. Het ruimtebeleid beschrijft een aantal rollen die de NAVO in de ruimte kan spelen, waaronder de ondersteuning van NAVO-operaties, missies en andere activiteiten door ruimtecapaciteiten van individuele NAVO-landen. In december praten de NAVO-staatshoofden en regeringsleiders tijdens hun bijeenkomst in Londen verder over ruimte gerelateerde thema’s, waaronder de implicaties van een eventuele erkenning van de ruimte als een operationeel NAVO-domein (naast land, lucht, zee en cyber).
Hebt u kennisgenomen van de uitspraken van de Franse president over de militarisering van de ruimte?3 Deelt u zijn analyse dat het ruimtedomein ook een militair domein is en dat een sterkere Europese, dan wel westerse, inspanning nodig is?
Er bestaat brede overeenstemming, zoals de goedkeuring van het overkoepelende ruimtebeleid van de NAVO onderstreept, over het toegenomen militair belang van het ruimtedomein. Eind dit jaar wordt in NAVO-verband, zoals hierboven uiteengezet, tijdens de NAVO-top gesproken over de eventuele erkenning van de ruimte als operationeel NAVO-domein. De uitspraken van president Macron staan dus niet op zichzelf.
Defensie onderkent het militair belang van de ruimte en ruimtecapaciteiten. In dat kader wordt geïnvesteerd in kennisopbouw bij NLR en TNO en technologieontwikkeling met voornoemde instituten en bedrijven. Daarmee is ca. 6 mln. per jaar gemoeid, alsmede middelen van de begroting van EZK. Voorbeelden in dezen zijn Space Situational Awareness (TNO) en Cube Sats (NLR). Verder is in het kader van het thema veiligheid van het missie gedreven innovatiebeleid van EZK in overleg met kennisinstellingen en industrie een missie «space» geformuleerd. Deze missie wordt onder leiding van topsector High Tech Systemen & Materialen (HTSM) nader uitgewerkt in het kader van de Kennis- en Innovatie Agenda (KIA) Veiligheid. De Defensie Industrie Strategie (DIS) verdient eveneens vermelding. Daarin worden «space» en satellieten als aandachtsgebied genoemd. Mede tegen deze achtergrond is Defensie als vakdepartement betrokken geweest bij de opstelling van de recent naar de Kamer verstuurde Nota Ruimtevaart van EZK. Ten slotte werkt Defensie in het kader van de herijking van de Defensienota aan een defensie space strategie.
Hoe belangrijk vindt u het dat binnen de NAVO niet alleen de VS, maar ook de Europese NAVO-landen in staat zijn om geloofwaardig af te schrikken in de ruimte?
Nederland heeft hierover nog geen standpunt ingenomen; het gaat om een complex onderwerp. Nederland heeft wel ingestemd met het NAVO-ruimtebeleid. Daarin wordt de ruimte gezien als integraal onderdeel van de afschrikkings- en verdedigingsstrategie van het Bondgenootschap: «space is essential to a coherent Alliance deterrence & defence posture».
Hoeveel investeert u in 2019 in (militaire) ruimtecapaciteiten? Welke andere ministeries en kennisinstellingen worden hierbij betrokken, en hoe worden zij betrokken? Welk onderzoek verrichten bijvoorbeeld het NLR en TNO in opdracht van het ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u op dit moment de Nederlandse «space situational awareness» van potentiële dreigingen?
Defensie beschikt niet over ruimtecapaciteiten ten behoeve van «space situational awareness», maar is zich bewust van potentiële dreigingen in de ruimte. Deze dreiging is reëel en actueel. Recent voorbeeld in dezen is een Russische satelliet die te dicht in de buurt kwam van twee satellieten die onder toezicht staan van het Agentschap Telecom.
Deelt u de zorgen van luitenant-kolonel Bolder over de (relatief beperkte) Nederlandse betrokkenheid bij samenwerkingsprojecten rondom het ruimtevaartdomein en het achterlopen van Nederland op het gebied van informatie via satellieten?4
Nee, die zorg delen we niet. Nederland en Noorwegen werken nauw samen bij de opbouw van defensie-specifieke kennis over het gebruik van satellieten en de lancering daarvan. Daarbij wordt een beroep gedaan op Nederlandse en Noorse kennisinstellingen (NLR, TNO en Forsvarets forskningsinstitutt (FFI)). Deze samenwerking is internationaal gezien bijzonder omdat zij berust op de uitgangspunten continuïteit en complementariteit. Vooralsnog voorziet de samenwerking in de daaraan gekoppelde kennisbehoefte van Defensie. Samenwerking met andere landen wordt niet uitgesloten, als ontwikkelingen daartoe nopen.
Klopt het dat Nederland ten aanzien van het ruimtedomein veel met Noorwegen optrekt en samenwerkt?5 Zo ja, hoe ziet deze samenwerking eruit? Wat maakt deze samenwerking zo bijzonder? Ziet u noodzaak om met meer landen bilateraal of multilateraal samen te werken teneinde meer in het ruimtedomein te bereiken?
Zie antwoord vraag 7.
Is er een Nederlandse ruimtestrategie die specifiek over het militaire domein of de defensie-inspanningen gaat? Zo nee, is het gezien het belang van het ruimtedomein en teneinde te voorkomen dat we in het ruimtedomein afhankelijk blijven van andere landen niet logisch om een strategie aan de Nederlandse inzet ten grondslag te hebben liggen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft uw ministerie een beeld van de investeringen in militaire ruimtevaart door landen als China, Rusland en India? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken welke (militaire) investeringen deze landen doen in de ruimtevaart? Kunt u deze inspanningen vergelijken met die van de VS en de EU?
China en Rusland investeren aanzienlijk in hun militaire en dual use ruimtevaartprogramma’s. Beide krijgsmachten investeren in nieuwe satellieten en in onderzoek en ontwikkeling van gerelateerde technologieën. De focus ligt op satellieten voor inlichtingenvergaring, observaties, verkenningen, ballistic missile early warning, navigatie en communicatie. De Chinese en Russische krijgsmachten maken naast de militaire satellieten ook gebruik van dual use satellieten voor bijvoorbeeld communicatie, inlichtingenvergaring en observatie. China en de Russische Federatie, en op kleinere schaal India, ontwikkelen offensive counterspace capaciteiten zoals antisatellietwapens om satellieten te kunnen verstoren, te neutraliseren of te vernietigen.
Rusland, China en de Verenigde Staten hebben de grootste militaire satellietprogramma’s van de wereld. Vooral het aantal Chinese (militaire) satellieten is de afgelopen jaren gegroeid. De schaal van de (militaire) programma’s in India is aanzienlijk kleiner. Naast investeringen in satellieten, richten China en de Rusland zich ook lanceervoertuigen om zwaardere (militaire) ruimtevaartuigen en satellieten in een omloopbaan om de aarde te kunnen brengen. China ontwikkelt daarnaast ook lanceervoertuigen om flexibeler satellieten te kunnen lanceren. China en Rusland anticiperen verder op westerse ontwikkelingen op het terrein van lange afstand wapens en sensoren in de ruimte. Beide landen ontwikkelen wapens om deze capaciteiten tijdelijk of permanent uit te kunnen schakelen.
De inspanningen van landen zijn niet eenvoudig te vergelijken. Er is sprake van een diffuse scheiding tussen civiel en militair, met projecten met een «dual use» karakter verspreid over verschillende budgetten. Recente OESO-cijfers wijzen evenwel uit dat de Verenigde Staten civiel en militair de meeste investeringen doen in het ruimtedomein, op grote afstand gevolgd door China, Rusland, Frankrijk, Japan, en Duitsland. De Verenigde Staten en de EU laten zich niet natuurlijk rechtstreeks vergelijken. De EU-lidstaten hebben hun «space»-activiteiten deels ondergebracht in het civiele European Space Agency (ESA), dat wetenschap en industrie stimuleert en omvangrijke programma’s als COPERNICUS en GALILEO onder zijn hoede heeft. Dat laat het bovengenoemde totaalbeeld ongewijzigd, met als kanttekening dat de EU-lidstaten met ESA beschikken over een substantieel, gezamenlijk «space» instrument.
Klopt het dat Defensie in 2030 over een «operationeel inzetbare ruimtecapaciteit» wil kunnen beschikken?6 Kunt u toelichten of deze doelstelling nog haalbaar is?
De Luchtmacht werkt aan de ontwikkeling van de Brik-II, de eerste Nederlandse militaire satelliet. Het betreft een experimentele missie, waarmee de Luchtmacht ervaring opdoet met het gehele traject van behoeftestelling en ontwikkeling tot het uiteindelijk opereren van een dergelijke capaciteit. In de komende maanden wordt gewerkt aan integratietesten van de verschillende «payloads» in de satelliet. Naar verwachting zullen de verschillende onderdelen van de satelliet in december worden samengevoegd. Het moment van lanceren wordt in sterke mate bepaald door de beschikbaarheid van een plaats aan boord van een draagraket. Als alles verloopt zoals gepland dan zal de Brik-II voorjaar 2020 worden gelanceerd. Verder beschikt Nederland over een «space» industrie met een omzet van ca. € 140 miljoen per jaar en met een sterke positie op het gebied van lasercommunicatie, kleine satellieten en radar- en sensortechnologie. Het nationale innovatiebeleid is er op gericht om deze technologieën verder te ontwikkelen. Tegen deze achtergrond heeft Defensie de door u aangehaalde doelstelling als stip op de horizon gezet in de recent naar de Kamer verzonden Nota Ruimtevaartbeleid 2019 van EZK.
Waar staat u met de oprichting en uitwerking van het Defensie Space Security Centre? Wanneer is dit centrum operationeel?
De Luchtmacht heeft in 2015 een Space Security Center (SSC) opgericht. Met dit SSC is een begin gemaakt met het opbouwen van capaciteit en expertise ten behoeve van het ruimtedomein. Daarnaast is gestart met het onderzoeken van de mogelijkheden, de afhankelijkheden en de kwetsbaarheden van gebruik van de ruimte binnen militaire operaties. Recent is besloten om het SSC om te vormen tot Defensie Space Security Centre (DSSC). Dat is gebeurd om het defensiebrede belang bij de ruimte te onderstrepen. Het DSSC is nog in oprichting en wordt gefinancierd binnen de begroting van de Luchtmacht. Er werken acht personen, inclusief een liaison officier bij het German Space Situational Awareness Center (GSSAC).
Herinnert u zich het bericht «Luchtmacht gaat de ruimte in»?7 Zo ja, kunt u zich de daarin uitgesproken ambitie herinneren om in het tweede kwartaal van 2019 de eerste Luchtmachtsatelliet de ruimte in te sturen? Wat is de laatste stand van zaken hieromtrent?
Zie antwoord vraag 11.