De situatie van Abed Al Attar in Gaza |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Monteur Abed uit Almere zit sinds 7 oktober vast in Gaza: «Ik ben kapot en heel bang, ik wil terug naar mijn kinderen»» en de daar beschreven situatie van Abed Al Attar?1
Ja, dit artikel en de beschreven situatie van de heer Al Attar is mij bekend. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken spant zich op alle mogelijke manieren in om alle Nederlanders, inclusief kerngezinsleden en mensen met een Nederlandse verblijfsstatus zo snel mogelijk Gaza uit te krijgen. Als onderdeel hiervan hebben we sinds oktober ook veelvuldig contact met de heer Al Attar en zijn familie, en verlenen wij hem consulaire bijstand.
Wat is uw reactie op het feit dat Abed Al Attar al 100 dagen vastzit in Gaza en dat zijn familie begin november de grens met Egypte kon passeren, terwijl hij dat niet kon?2
De schrijnende situatie en onzekerheid in Gaza waar de heer Al Attar zich in bevindt, is verschrikkelijk moeilijk zowel voor hemzelf, als voor zijn gezin en familie in Nederland.
Heeft de Nederlandse regering contact met de heer Al Attar? Zo nee, waarom niet?
Er is sinds oktober regelmatig contact met de heer Al Attar en zijn familieleden.
Kunt u aangeven welke stappen het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft ondernomen om Abed Al Attar op de juiste lijst te krijgen bij de grenspost Rafah en wat de reden is dat deze inspanningen tot nu toe niet succesvol zijn geweest?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zorgt ervoor dat de namen van de mensen met wie we in contact staan en die in aanmerking komen, bekend zijn bij de relevante autoriteiten die de lijsten opstellen van mensen die de grens over mogen, waaronder de Israëlische autoriteiten. Wij blijven daarbij ook verzoeken de heer Al Attar op deze lijst te zetten. Daarnaast onderhouden het ministerie en de Nederlandse ambassades en vertegenwoordigingen in de regio actief contact met partners in de regio. Via alle beschikbare diplomatieke kanalen, ook in EU-verband, zet het ministerie zich er voor in dat deze personen zo snel mogelijk Gaza kunnen verlaten. Ook op politiek niveau wordt aandacht gevraagd om alle Nederlanders, inclusief kerngezinsleden en mensen met een Nederlandse verblijfsstatus zo snel mogelijk Gaza uit te krijgen.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de inspanningen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om Abed Al Attar terug te laten keren naar Nederland?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is gebonden aan onder andere de AVG rondom individuele consulaire zaken en moet daarom terughoudend zijn in het geven van details over individuele zaken. In algemene zin verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op het feit dat hij, ondanks zijn Nederlands paspoort, niet wordt doorgelaten?
Het is betreurenswaardig dat de heer Al Attar en anderen niet in de gelegenheid worden gesteld om Gaza te verlaten. De definitieve grenslijst wordt opgesteld door de betrokken autoriteiten. Zoals gezegd heeft en zal Nederland zich op alle mogelijke manieren blijven inspannen tezamen met andere landen, zodat de personen met wie wij in contact staan op deze lijst komen. De inzet is dat alle Nederlanders inclusief kerngezinsleden en mensen met een verblijfsstatus in Nederland Gaza vrij kunnen verlaten.
Op welke manier is het Ministerie van Buitenlandse Zaken van plan de Israëlische autoriteiten aan te spreken op de situatie van de heer Al Attar en ervoor te zorgen dat hij alsnog kan terugkeren naar Nederland?
Via alle beschikbare diplomatieke kanalen zet het Ministerie Buitenlandse Zaken zich in om de heer Al Attar te laten terugkeren naar Nederland.
Hoeveel Nederlanders zitten er nog vast in Gaza? Welke inspanningen levert het Ministerie van Buitenlandse Zaken om de ongeveer dertig Nederlanders in Gaza te repatriëren, en hoe wordt samengewerkt met betrokken partijen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat op dit moment in contact met ongeveer 30 mensen in Gaza die in aanmerking komen om naar Nederland te worden overgebracht. Dat zijn mensen met een Nederlands paspoort, hun kerngezinsleden, mensen met een Nederlandse verblijfsstatus en mensen met een positief besluit van de IND in het kader van gezinshereniging. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich in om deze personen indien zij aangeven te willen vertrekken, te ondersteunen bij vertrek uit Gaza. Ook door bij de relevante autoriteiten – die de definitieve lijsten opstellen van mensen die de grens over mogen – aan te dringen deze mensen op de lijst te zetten om zo de oversteek van de grens naar Egypte mogelijk te maken. Als personen de grens bij Gaza kunnen oversteken ontvangen ze consulaire bijstand, opvang en wordt doorreis naar Nederland verzorgd.
Welke concrete maatregelen overweegt het Ministerie van Buitenlandse Zaken, inclusief diplomatieke stappen, om de terugkeer van Abed Al Attar naar Nederland te versnellen en ervoor te zorgen dat dergelijke gevallen in de toekomst worden voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 4.
De uitspraken van de Duitse minister van Defensie |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het interview met uw Duitse collega, de heer Pistorius, in Der Tagesspiel van 19 januari 2024?1
Ja.
Deelt u de zorgen van Minister Pistorius over de toenemende kans op een directe militaire confrontatie tussen de NAVO en Rusland?
Ja. Rusland vormt een reële dreiging voor de veiligheid van het hele Europese continent. De illegale Russische invasie van Oekraïne heeft laten zien dat Poetin er niet voor terugdeinst om een soeverein land binnen te vallen en daarbij bruut geweld te gebruiken. Ook blijft Rusland doorgaan met hybride activiteiten, militaire assertiviteit en dreigende retoriek richting NAVO-bondgenoten. Het kabinet kan niet uitsluiten dat de Russische agressie zich op zeker moment ook fysiek tegen de NAVO richt.
De NAVO is een defensief bondgenootschap. In antwoord op de toegenomen Russische dreiging hebben de bondgenoten tijdens de NAVO Toppen in Madrid in 2022 en in Vilnius in 2023 besloten om de bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging verder te versterken en daartoe minimaal 2% van het bbp aan defensie te besteden. Het is essentieel dat alle bondgenoten een bijdrage leveren aan de implementatie van de militaire plannen en maatregelen, omdat daarmee invulling wordt gegeven aan de versterking van de afschrikking en verdediging. Het doel is om de veiligheid van het verdragsgebied blijvend te garanderen en Rusland af te schrikken van agressie tegen NAVO-bondgenoten. Een sterke afschrikking is uiteindelijk de beste verdediging voor het bondgenootschap.
Gezien het feit dat Minister Pistorius in het interview aangeeft dat hij denkt aan een tijdsframe tussen de vijf en acht jaar inzake deze confrontatie, wat is het assessment van het kabinet hieromtrent? Is het kabinet dezelfde mening toegedaan?
Het kabinet deelt de zorgen van de Duitse Minister van Defensie over de dreiging die Rusland vormt en over de snelheid waarmee Rusland in staat is om zijn militaire vermogen te herstellen en te versterken. Ondanks de zware verliezen die de Oekraïense krijgsmacht nog steeds dagelijks toebrengt aan Rusland in Oekraïne, blijft het Russische militaire vermogen een grote dreiging voor heel Europa. Een Russische aanval op NAVO-bondgenoten achten de diensten op korte termijn niet waarschijnlijk. Het tijdsframe waarbinnen de Russische dreiging zich tegen het bondgenootschap kan manifesteren, is niet te voorspellen. Wel herstelt het militair-industrieel complex van de Russische Federatie sneller dan verwacht.
Zijn er ook scenario’s in voorbereiding in Nederland met betrekking tot een eventuele militaire confrontatie met Rusland, zoals die momenteel worden geschetst door bijvoorbeeld de regeringen van Duitsland, Zweden en Estland?
Gezien de verslechterde veiligheidssituatie op het Europese continent is het voor de Nederlandse veiligheid essentieel om in NAVO-verband op te treden. Collectieve zelfverdediging is een kerntaak van de NAVO. De NAVO blijft alle nodige stappen nemen om de veiligheid van het hele verdragsgebied te waarborgen. De NAVO houdt daarbij rekening met verschillende scenario’s. Deze scenario’s worden ook tijdens reguliere oefeningen en scenario-exercities door bondgenoten beoefend. De scenario’s worden voortdurend aangescherpt aan de hand van het actuele dreigingsbeeld. De geleerde lessen uit de oefeningen met deze scenario’s worden verwerkt in de crisis- en verdedigingsplannen van de NAVO en van individuele bondgenoten.
Ook Nederland zet op nationaal niveau stappen om beter voorbereid te zijn op een verdere verslechtering van de internationale veiligheidssituatie, waarbij de versterking van de krijgsmacht een grote rol speelt. De verknoping van nationale en internationale veiligheid vraagt echter om een integrale benadering, waarbij alle lagen van de overheid en de samenleving betrokken zijn. In dat kader worden samen met onder andere het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Justitie en Veiligheid, en Infrastructuur en Waterstaat ook in Nederland scenario’s bezien met het oog op planvorming. Omwille van de veiligheid wordt in het openbaar niet over de details van scenario’s gecommuniceerd.
Hoe kijkt u naar de mogelijkheid om mogelijke scenario’s te bespreken in het maatschappelijke debat, in lijn met de bovengenoemde landen?
Het kabinet communiceert actief over de bedreiging die Rusland vormt voor onze nationale en internationale veiligheid. Deze boodschap wordt door de Minister van Defensie, Commandant der Strijdkrachten, en andere functionarissen consistent verspreid tijdens publieke optredens Hierbij wordt altijd een afweging gemaakt tussen het belang van operationele veiligheid en het delen van informatie.
Welke concrete stappen bent u voornemens op tafel te leggen bij de aankomende Informele Raad Buitenlandse Zaken Defensie, naar aanleiding van de steeds duidelijker wordende signalen dat Poetin de oorlog in Oekraïne wil laten extrapoleren richting de Baltische staten, gezien zijn herhaaldelijke dreigementen richting deze landen?
De recente uitspraken van Poetin over de Baltische staten zijn zeer zorgelijk. De NAVO-bondgenoten worden al jaren geconfronteerd met hybride dreigingen vanuit Rusland, waaronder desinformatie en politieke inmenging. De NAVO en de EU houden de situatie aan de oostflank nauwlettend in de gaten. Zoals in het antwoord bij vraag 2 aangegeven, heeft de NAVO in reactie op de Russische dreiging belangrijke besluiten genomen om de afschrikking en verdediging van het bondgenootschap te versterken, die erop gericht zijn om de veiligheid van het hele NAVO-verdragsgebied blijvend te garanderen. Hiertoe is het noodzakelijk dat de productie- en leveringscapaciteit van de defensie-industrie opgeschaald wordt. Ik heb bij de RBZ Defensie opnieuw het belang van Europese samenwerking hierbij benadrukt (Kamerstuk 2024Z01816).
Vindt u ook dat de richting van de ontwikkelingen nogmaals benadrukken dat we door moeten gaan met structurele militaire steun aan Oekraïne om Russische agressie het hoofd te bieden?
Ja. Het kabinet zet de steun aan Oekraïne in 2024 onverminderd voort. Nederland is momenteel in consultaties met Oekraïne over een bilateraal veiligheidsarrangement. Bij de voortzetting van de steun werkt Nederland nauw samen met bondgenoten en partners in de NAVO, EU en daarbuiten. Nederland doet dit niet enkel in het belang van Oekraïne, maar ook in het belang van de eigen veiligheid. De consequenties van deze oorlog zijn namelijk groot voor de wereld, voor Europa, en daarmee ook voor Nederland. Naast de vrijheid, veiligheid en welvaart van Oekraïne, staan ook die van Nederland en Europa op het spel in deze oorlog, net zoals de internationale rechtsorde.
Het Open Doors rapport 2024 en het rapport “Freedom of Thought” van het humanistisch verbond |
|
Derk Boswijk (CDA), Chris Stoffer (SGP), Don Ceder (CU), Isa Kahraman (NSC) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het Open Doors rapport 20241 en het rapport «Freedom of Thought» van het humanistisch verbond2?
Ja. De Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging heeft beide rapporten op woensdag 17 januari jl. persoonlijk in ontvangst genomen tijdens een symposium georganiseerd door Open Doors en het Humanistisch Verbond.
Hoe duidt u de trends ten opzichte van vorig jaar? Is dit nog aanleiding om ergens het beleid of de diplomatieke inzet van Nederland aan te scherpen?
De ranglijst schetst een zorgelijk beeld van vervolging van mensen omwille van hun religie of levensovertuiging. Dit komt ook naar voren uit het Freedom of Thoughtrapport van het Humanistisch Verbond. Het kabinet herkent trends zoals genoemd in het Open Doors rapport, waaronder toename van religieus gemotiveerd geweld in de Sahelregio en onderdrukking van mensen vanwege hun religie of levensovertuiging in onder andere Nicaragua, China en India. Dit is overal en altijd een kwalijke zaak.
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens stipuleert dat een ieder het recht heeft op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Dit omvat ook de vrijheid om van religie of levensovertuiging te veranderen en de vrijheid om zowel in het openbaar als privé een godsdienst of levensovertuiging – alleen of met anderen – te belijden. Dit is en blijft een prioriteit voor het Nederlands mensenrechtenbeleid. Helaas zien we dat schendingen van dit universele recht vaak niet alleen staan en meestal samengaan met de schending van de andere fundamentele rechten zoals vrijheid van meningsuiting en gelijke rechten voor vrouwen en meisjes en voor lhbtiq+-personen.
Nederland vraagt, zowel publiek als achter de schermen, aandacht voor het belang van het beschermen van mensenrechten voor iedereen en heeft daarbij speciale aandacht voor religieuze en andersdenkende minderheden. Nederland doet dit via bilaterale en multilaterale kanalen, de intergouvernementele International Freedom of Religion or Belief Alliance (IRFBA), de International Contact Group on Freedom of Religion and Belief van de VS en de EU, onze ambassades in het buitenland, de mensenrechtenambassadeur en de speciaal gezant voor religie en levensovertuiging.
Kunt u aangeven welke programma’s Nederland in de verschillende genoemde landen steunt om eenheid tussen religieuze groepen te bevorderen?
Nederland ondersteunt in een vijftal landen uit de ranglijst christenvervolging 2024 programma’s specifiek gericht op de bevordering van eenheid tussen religieuze groepen. Dit zijn Ethiopië, Indonesië, Irak, Mali en Nigeria. Deze ondersteuning loopt via het JISRA-partnerschap programma (Joint Initiative for Strategic Religious Action) met consortiumleider Mensen met een Missie.
Met dit project worden via intra-, inter- en extrareligieuze programma’s de samenwerking en dialoog bevorderd binnen religieuze gemeenschappen in deze landen, evenals tussen de geloofsgemeenschappen zoals christenen en moslims. Daarbij wordt met name de rol van vrouwen en jongeren onder de aandacht gebracht. Ook wordt ingezet op dialoog met en lobby bij de overheden om gelijke rechten voor religieuze groepen te bevorderen. Zo hebben christelijke en moslimjongeren in Ethiopië gezamenlijk de beperkte toegang tot elektriciteit in christelijke wijken in een dorp bij de lokale autoriteiten weten te regelen. In Nigeria hebben christelijke en moslimvrouwen gezamenlijk initiatieven genomen om religieuze dorpsconflicten in het noorden van het land te beslechten. De lessen die in de projecten in Kenia en Indonesië over versterking van de positie van vrouwen binnen religies zijn geleerd, werden vorig jaar uitgewisseld door de betrokken deelnemers in een bijeenkomst in Jakarta.
Hoe reageert u specifiek op de explosieve groei van geweld tegen christenen? Hoe zet Nederland zich daartegenin?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Wat is de inzet van het kabinet in de Universal Periodic Review van Nigeria nu Nederland in de Verenigde Naties (VN) Mensenrechtenraad is vertegenwoordigd? Bent u bereid om geweld tegen christenen daar aan te dragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Nederland brengt via verschillende kanalen zijn zorgen over de mensenrechtensituatie en vrijheid van religie en geloofsovertuiging in Nigeria over. In de Nederlandse UPR-verklaring die op 23 januari 2024 tijdens het zogenaamde «mensenrechtenexamen van de VN» is aangedragen ten aanzien van Nigeria en online terug te vinden is, roept Nederland Nigeria op de inspanningen te verhogen om de verantwoordingsplicht te versterken en de veiligheid te vergroten om het genot van de rechten op vrijheid van religie en levensovertuiging in alle regio’s van Nigeria te garanderen. Tevens is het onderwerp van vrijheid van religie en levensovertuiging voor iedereen, zo ook christenen en niet-gelovigen, een onderdeel van de bilaterale gesprekken die Nederland en Nigeria voeren.
Kunt u zich inzake Nigeria, en waar het ook optreedt, inzetten voor christenen en andere groepen onder intern verdreven personen, gezien er vaak hele dorpen en regio’s ook samen christelijk zijn?
Het geweld dat door het gehele land woedt, waarbij burgerslachtoffers vallen met verschillende etniciteiten en religies wordt veroorzaakt door een mix van factoren die in de verschillende gebieden een meer of minder belangrijke rol spelen. Religie wordt in sommige gevallen gebruikt als aansporende reden voor dit geweld, maar het is niet de grondoorzaak van het geweld. Zo zijn bijvoorbeeld de schaarse grond, verminderde toegang tot sociaal-economische mogelijkheden, geringe mogelijkheid tot effectieve politieke participatie en het landbeheerstelsel grondoorzaken van dit geweld. Factoren als klimaatverandering, vermeende marginalisering van bevolkingsgroepen en de verslechterende economische situatie verergeren de strijd om schaarse middelen. Zowel de beleidsnota «Doen waar Nederland goed in is» als de Afrikastrategie benadrukken dat Nederland zich inzet voor het aanpakken van grondoorzaken van armoede, terreur, irreguliere migratie en klimaatverandering om stabiliteit, vrede en veiligheid voor o.a. Afrikaanse landen en burgers na te streven. Dit doet Nederland ongeacht hun geslacht, achtergrond, religie of geloofsovertuiging.
Daarnaast heeft Nederland programma’s die toezien op de bevordering van eenheid tussen religieuze groepen (zie antwoord op vraag 3). Ook brengt Nederland geregeld het belang van objectieve gerechtigheid op, mede om politisering van religie tegen te gaan.
De voorzitter van de humanisten in Nigeria, Mubarak Bala, is in 2020 in een oneerlijk proces veroordeeld tot een lange gevangenisstraf; wat kunt u in deze casussen doen? En hoe treedt een ambassade dan op als er een specifieke rechtszaak of casus is die christenvervolging raakt?
Daar waar mogelijk verzoeken medewerkers van de ambassade toestemming aan de autoriteiten in het betrokken land om een rechtszaak bij te wonen die gericht is tegen mensenrechtenverdedigers dan wel tegen personen tegen wie een rechtszaak is aangespannen in strijd met de universele verklaring van de rechten van de mens. Zo kan de post door aanwezigheid uiting geven aan bestaande zorgen. Ook kan de ambassade specifieke zaken bespreken met de autoriteiten, bilateraal of bijvoorbeeld in EU-verband. Ook worden met ambassades van gelijkgezinde landen afspraken gemaakt over het bijwonen van mensrechtszaken in andere landen.
Kunt u inzichtelijk maken wat u onderneemt in het kader van wetten die afvallen van de Islam en bekering naar het christendom strafbaar stellen?
Onder de vrijheid van religie en levensovertuiging valt ook het recht zich te allen tijde van een religie of levensovertuiging af te keren, te veranderen van religie of levensovertuiging of om er geen aan te hangen. We zien, ook door dit rapport bevestigd, de druk op afvalligheid en bekering in brede zin toenemen. Nederland zet zich via multilaterale kanalen als de VN en de EU in om strafbaarstelling van apostasie en blasfemie tegen te gaan, en benoemt waar opportuun en mogelijk ook de rechten van bekeerlingen in bilateraal contact met landen waar dit als problematisch wordt ervaren. Ook heeft Nederland zich in de Mensenrechtenraad (MRR) met succes ingespannen voor een oproep tot een moratorium op de doodstraf op blasfemie en afvalligheid in de tweejaarlijkse anti-doodstrafresolutie van de Mensenrechtenraad.
Vanaf 2024 is Nederland weer actiever in Irak, welke kansen biedt dit om middels soft power meer invloed op het gebied van mensenrechten en specifiek geloofsvrijheid meer ruimte te bewerkstelligen?
Het kabinet zet zich ook in 2024 in voor kwetsbare (religieuze) minderheden in Irak, waaronder christenen en Jezidi’s. In lijn met motie lid Mulder c.s. van 22 december 2022 vraagt het kabinet in de beleidsdialoog met de Iraakse overheid op alle niveaus steevast aandacht voor de situatie van de christelijke gemeenschap in Irak. Nederland financiert verschillende projecten en programma’s ter bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging in Irak. Een voorbeeld hiervan is het Joint Initiative for Strategic Religious Action (JISRA-partnerschap) zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Dit JISRA-partnerschap heeft mede als doel interreligieuze dialoog in o.a. Ninewa in Noord-Irak te bevorderen. Ook in multilateraal verband vraagt Nederland aandacht voor mensenrechten bij de uitvoering van de mandaten van verschillende missies in Irak, waaronder binnen de NATO Mission in Irak (NMI) en de EU Advisory Mission (EUAM). Zowel binnen NMI als EUAM zijn adviseurs opgenomen om in overleg met Iraakse counterparts te werken aan het verbeteren van mensenrechten. Momenteel levert NL twee mensenrechtenadviseurs aan de missies in Irak.
Hoe gaat Nederland om met straffeloosheid als er een grote meerderheidsreligie is en schendingen van religieuze minderheden worden gedoogd? Welke middelen zijn alsnog effectief bij politieke en justitiële autoriteiten om ze tot vervolging van geweldplegers te bewegen?
Daar waar de mogelijkheid zich voordoet brengt Nederland, al-dan-niet in samenwerking met andere partners, schendingen van mensenrechten via dialogen en bij ontmoetingen met de autoriteiten aan de orde. Dit kan bijvoorbeeld via de posten, de mensenrechtenambassadeur of de speciaal gezant voor religie en levensovertuiging. Een voorbeeld van de Nederlandse inzet is accountability voor misdrijven begaan door IS jegens o.a. de Yezidi-gemeenschap. Zo verleent Nederland financiële steun aan het United Nations Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da’esh/ISIL (UNITAD), dat samenwerkt met Iraakse autoriteiten aan wetgeving om geweldsplegers van internationale misdrijven te vervolgen.
In China zijn buitengewoon veel kerken gesloten of afgezwakt en gedwongen meer naar de regeringslijn te gedragen, welke gevolgen heeft dit voor de Nederlandse relatie met China en onze bredere Europese inzet met betrekking tot China?
Nederland spreekt zich zowel in bilateraal en multilateraal verband uit tegen repressie van vrijheid van religie en levensovertuiging, ook wat betreft de rechten van religieuze minderheden in China. Zo stelde Nederland bij de recente Universal Periodic Review van China de schriftelijke vraag om de naleving van internationaal erkende normen en de Chinese Grondwet inzake de bescherming van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te overwegen en zich te onthouden van inmenging in de uitoefening van dit recht. Verder sprak ook de EU tijdens de meest recente VN Mensenrechtenraad ernstige zorgen uit over o.a. de vrijheid van religie en levensovertuiging in China.
Welk gebruik van surveillancetechnologie heeft het kabinet waargenomen nu Chinese en Russische invloeden in Afrika toenemen? Wat zijn de effecten daarvan op christenen? Wat kan het kabinet hier tegen doen?
Het kabinet heeft geen kennis van of zicht op het gebruik van surveillance technologie in Afrika en de invloed daarvan op christenen.
Bent u bereid China aan te spreken op het misbruiken van coronamaatregelen als dekmantel voor andere autoritaire doeleinden?
Het kabinet blijft China zowel bilateraal als in EU- of VN-verband aanspreken zolang de mensenrechtensituatie daar om vraagt. Het voornaamste doel is het verbeteren van de situatie middels het aankaarten van schendingen. Of coronamaatregelen al-dan-niet als «dekmantel» zijn gebruikt is evenwel een discussie die met China niet tot enig verwachtbaar resultaat zal leiden.
Rechtstaat en handhaving doet ertoe om christenvervolging tegen te gaan, in hoeverre wordt christenvervolging en geloofsvrijheid meegenomen in rechtstatelijke programma’s die Nederland en de Europese Unie (EU) aanbieden aan ontwikkelingslanden?
De Nederlandse en Europese programmering ter bevordering van de rechtstaat en het versterken van toegang tot recht draagt er toe bij dat mensen in staat zijn om hun rechten te realiseren. Daaronder vallen ook de internationaal erkende mensenrechten, inclusief de vrijheid van religie en levensovertuiging. Toegang tot recht is des te belangrijker in die gevallen waar de rechten van (minderheids)groepen worden geschonden, door bijvoorbeeld discriminatie, uitsluiting of uitbuiting. Door inzet op rechtsstatelijkheid en toegang tot recht wordt mede bijgedragen aan vrijheid van religie en levensovertuiging inclusief het tegengaan van vervolging van christenen.
Heeft het kabinet een strategie om haar mensenrechtenbeleid te verwezenlijken en christenvervolging te adresseren bij landen waar geen centrale regering bestaat waar men mee kan samenwerken, zoals in Libië en andere landen?
De Nederlandse strategie om de mensenrechtendoelstellingen te realiseren is vastgelegd in de nota «Mensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorde (MDIR)». In landen waar geen centrale regering bestaat, zet Nederland zich daar waar mogelijk in via multilaterale organisaties als de VN en met partners uit het maatschappelijk middenveld.
In Libië werkt Nederland aan bevordering van de mensenrechten, waaronder vrijheid van religie en de rechten van minderheden, onder meer via het co-voorzitterschap van de werkgroep internationaal humanitair recht en de werkgroep voor internationaal humanitair recht en mensenrechten van het Berlijnproces.
Worden de rapporten van Open Doors en het Humanistisch Verbond nog meegenomen in de landeninformatie die het Ministerie van Buitenlandse Zaken doorgeeft aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Ja, waar relevant worden rapporten en berichten, zoals die van Open Doors en van andere organisaties die zich inzetten voor de belangen van (vervolgde) religieuze groepen, gebruikt en aangehaald bij de ambtsberichten (landeninformatie) die het Ministerie van Buitenlandse Zaken opstelt ten behoeve van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de IND.
In de regeringsinzet voor de Sahellanden wordt Jihadistisch geweld genoemd, maar niet specifiek wie het raakt, beseft u dat dit buitengewoon vaak tegen christenen is gericht?
Het kabinet maakt zich grote zorgen over de toename van conflict en jihadistisch geweld in de Sahel. Het jihadisme en de strijd tegen terrorisme veroorzaakt een stijgend aantal dodelijke slachtoffers, vluchtelingen en intern ontheemden, onder wie christenen. Het kabinet betreurt al deze slachtoffers.
Bieden de landenhoofdstukken van het Open Doors rapport nog aanleidingen om opnieuw naar de regeringsinzet in de Sahellanden of de Afrikastrategie te kijken?
Voor effectieve implementatie van de Afrikastategie en het beleid in de Sahel is de input van en dialoog met maatschappelijke organisaties, zowel in Nederland als zeker ook in Afrikaanse landen, van groot belang. Dit geldt ook voor de landenhoofdstukken van het Open Doors rapport. Zoals gesteld in de Afrikastrategie zet Nederland in op investeren van de bilaterale samenwerking op burgerveiligheid, toegang tot recht, vredesopbouw en inclusief bestuur in de landen Burkina Faso, Mali en Niger in de Sahel. Tevens legt het kabinet met de inzet in de Sahel nadruk op de bescherming van mensenrechten en de positie van minderheden. Het kabinet heeft de Kamer hierover onlangs geïnformeerd.3
In veel landen raakt christenvervolging meisjes en vrouwen anders vanwege hun sociale status, hoe kan het kabinet zich hier in het bijzonder voor inzetten?
Genderstereotypes staan gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes wereldwijd in de weg. Deze obstakels zijn vaak hoger wanneer bezien door intersectionele lens, namelijk behalve gender ook religie, afkomst, seksuele voorkeur, sociale klasse etc. Via verschillende strategische partnerschappen binnen het SDG5 fonds onder het subsidiekader Versterking Maatschappelijk Middenveld en in lijn met het Feministisch Buitenland Beleid zet het kabinet zich in ten behoeve van de bescherming en bevordering van de rechten van vrouwen en meisjes. Dit betreft politieke participatie, economische versterking, bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes en de Vrouwen, Vrede & Veiligheid-agenda. Daarnaast is Nederland actief in de multilaterale fora op het vlak van het beschermen en bevorderen van de rechten van vrouwen en meisjes.
Verder zet het kabinet zich ook via het strategische partnerschap met JISRA, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3, in voor samenwerking en dialoog op het gebied van religie met speciale aandacht voor vrouwen en meisjes.
Welke mogelijkheden ziet u om in handelsbetrekkingen specifiek christenvervolging aan te kaarten en de situatie voor christenen te verbeteren? Kunt u er ook op toezien dat de EU dit zwaarder mee gaat nemen in haar handelsakkoorden?
In handelsakkoorden komt steeds meer aandacht voor duurzame ontwikkeling, waarvan ook het respecteren van mensenrechten deel uit maakt. Zo wordt bijvoorbeeld in de preambules verwezen naar de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, waarin de vrijheid van religie en levensovertuiging beschermd wordt. Bovendien zijn er specifieke hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling waarin ook de verplichtingen vanuit de VN richtlijnen voor Business and Human Rights opgenomen zijn, welke toezien op mensenrechten in de brede zin en dus ook op vrijheid van religie en levensovertuiging. Voor de herziening van de Commissie aanpak van handel en duurzame ontwikkeling heeft het kabinet ingezet op meer aandacht van implementatie en naleving van afspraken in handelsakkoorden, waaronder die over mensenrechten. Het doel van de Commissie is sindsdien dat in nieuwe akkoorden schendingen van het handels- en duurzaamheidshoofdstuk kunnen leiden tot het nemen van handelssancties, als dialoog niet voldoende effect heeft. Het kabinet steunt deze inzet.
In het Algemeen Preferentieel Stelsel, waarmee tariefpreferenties door de EU aangeboden worden aan bepaalde ontwikkelingslanden, is een verwijzing opgenomen naar het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Schendingen van dit verdrag, waarin ook vrijheid van religie en levensovertuiging is opgenomen, kunnen mogelijk leiden tot intrekken van de preferenties. Dit geldt onder andere voor Nigeria, maar ook voor een aantal landen in de Sahel. Voor bepaalde landen die meedoen aan APS+, waarmee zij extra preferenties kunnen krijgen, is effectieve implementatie van onder andere dit verdrag en dus bescherming van vrijheid van religie een voorwaarde tot toetreding.
De doorvoer van onderdelen van F-35’s of andere wapensystemen aan Israël |
|
Sarah Dobbe |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gerrit van Leeuwen |
|
Is er, overeenkomstig de gegeven informatie in antwoord op vraag 9 dat de Regeling Algemene Vergunning NL009 in 2021 is aangepast teneinde de regeling in overeenstemming te brengen met het Amerikaanse wapenexportbeleid, ook met andere landen een dergelijke aanpassing inzake wapenexportbeleid gepleegd? Zo ja, met wie en welke aanleiding betrof het daarbij?1
Sinds het bestaan van de Regeling Algemene Vergunning NL009 in 2016 is deze regeling tweemaal aangepast, namelijk in 2021 en in februari 2024.
Zoals weergegeven in de toelichting bij de wijziging in 2021 (in Staatscourant 2021 Nr. 36915) betrof het een technische wijziging, waarbij het toezicht in Nederland en de Verenigde Staten na de wijziging van de regeling evenzeer geborgd is als bij de situatie voor de wijziging.
In februari 2024 is de Regeling aangepast om uitvoering te geven aan het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 februari 2024, waarin het Gerechtshof de Staat gelast uiterlijk binnen 7 dagen na betekening van het arrest iedere (feitelijke) uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen met eindbestemming Israël te (doen) staken.
Naast deze twee wijzigingen hebben geen andere wijzigingen van de Regeling Algemene Vergunning NL009 plaatsgevonden.
Kunt u aangeven of er op vliegbasis Woensdrecht ook onderdelen van andere wapensystemen zijn opgeslagen, bijvoorbeeld maar niet uitsluitend de F-16, de Apache-, de NH-90- en Chinookhelikopter, zoals NRC Handelsblad beschrijft?2
In het European Regional Warehouse (ERW) liggen geen onderdelen van andere wapensystemen opgeslagen, omdat het ERW specifiek voor de F-35 dient.
Zijn, na 7 oktober 2023, vanaf vliegbasis Woensdrecht of eventueel elders in Nederland ook wapenonderdelen van andere wapensystemen dan de F-35 direct dan wel indirect aan Israël geleverd of doorgevoerd? Zo ja, wat voor leveranties betrof dit?
Er zijn in de afgelopen maanden meerdere aanvragen voor exportvergunningen voor militaire goederen ingediend bij de Douane met als eindbestemming Israël. Sinds 7 oktober 2023 zijn er twee vergunningen toegewezen, voor schokdempers voor containers ten behoeve van de Israëlische marine en delen voor radarsystemen voor luchtafweer.
Bij de toetsing van de vergunningaanvragen aan de criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole (EUGS) is geoordeeld dat de vergunningen konden worden toegewezen. Uit de beoordeling volgde onder meer dat er geen duidelijk risico bestaat dat de goederen worden gebruikt bij het begaan van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht.
Indien ook onderdelen voor andere wapensystemen zijn geleverd, vallen dergelijke leveranties dan ook onder een algemene vergunning? Zo nee, onder welke vergunning zijn deze dan geleverd?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat in Staatscourant 2016, nr. 44509 niet is te lezen dat de Tweede Kamer is geïnformeerd dat exporttransacties onder regeling NL009 niet worden getoetst aan de acht criteria van het EU-wapenexportbeleid?3 Zo nee, hoe is dit dan toch te lezen in dit document?
De Kamer is meermaals geïnformeerd over de werking van en het onderscheid tussen de verschillende typen exportvergunningen, individuele, globale en algemene vergunningen. Deze vergunningstypes staan ook beschreven in het Besluit strategische goederen. Over het bestaan van, en de gerealiseerde uit- en doorvoer onder de Regeling Algemene Vergunning NL009 wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd middels het jaarrapport exportcontrolebeleid.
Dat onder de NL009 doorlevering van Amerikaanse F-35-onderdelen naar Israël plaatsvond is onder andere aan uw Kamer medegedeeld in het jaarrapport over 2019, het eerste jaar waarin onder de NL009 goederen naar Israël zijn uitgevoerd. Ook in de daaropvolgende jaren is uw Kamer hier steeds over geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoe in 2016 NL009 is getoetst aan de criteria van het gemeenschappelijk standpunt van de EU voor wapenexport? Kan deze toets met de Kamer worden gedeeld?
De instelling van de Regeling Algemene Vergunning NL009 in 2016 is niet los te zien van de brede Nederlandse betrokkenheid bij het F-35-programma dat van groot belang is voor onze nationale veiligheid.
Voor de instelling van deze algemene vergunning heeft het kabinet gekeken naar de exportcontrole die binnen het F-35-programma bestaat en de Amerikaanse rol daarbij, en de eindbestemmingen die de transacties onder deze vergunning zouden kunnen krijgen in relatie met de verplichtingen onder het EUGS. Deze toetsing vond plaats op basis van de toen bekende informatie over (toekomstige) gebruikers en potentiële toekomstige gebruikers van de F-35. Deze toetsing was onderdeel van overleg binnen het kabinet en is niet in detail schriftelijk vastgelegd. Stukken hierover kunnen niet worden gedeeld, temeer omdat er nog een rechtszaak loopt over de doorlevering van Amerikaanse F-35-onderdelen aan Israël.
Overigens zijn in diezelfde periode, na toetsing aan het EUGS, ook individuele exportvergunningen voor jachtvliegtuigen met eindbestemming Israël toegewezen, te weten voor de F-16. Hierover is ook steeds gerapporteerd in de jaarrapporten over exportcontrole.
Vindt u het wenselijk dat, bij algemene vergunningen zoals NL009, toetsing aan de EU-exportcriteria decennia kan worden opgeschort? Hoe staat u tegenover het idee om regelmatig, bijvoorbeeld jaarlijks, algemene vergunningen opnieuw te toetsen aan geldende wapenexportcriteria? Indien niet, waarom niet?
In de huidige geopolitieke realiteit vindt het kabinet het van belang dat Nederland een actieve rol speelt in internationale defensiesamenwerkingsprojecten om de Europese en nationale veiligheid te versterken. Het gebruik van de algemene exportvergunningen is van belang om de participatie van de Nederlandse industrie in grensoverschrijdende defensie-industriesamenwerking te faciliteren. Zij vergoten de snelheid en voorspelbaarheid waarmee Nederland goederen in het kader van die internationale samenwerking kan leveren.
Een jaarlijkse verplichte toets van de geldige algemene vergunningen aan de criteria van het EUGS acht het kabinet niet noodzakelijk omdat het kabinet de ontwikkelingen in de wereld in relatie tot de exportvergunningen goed volgt en daarop inspeelt wanneer nodig. Zo zijn de algemene vergunningen NL007 en NL008 in het verleden regelmatig aangepast om bepaalde landen uit te zonderen of weer toe te laten. De algemene vergunning NL009 voorziet middels artikel 8 in de mogelijkheid dat de Minister op basis van een brede afweging besluit om de werking van de vergunning te wijzigen.
Een verplichting om algemene vergunningen opnieuw aan het EUGS te toetsen als nieuwe informatie beschikbaar komt, volgt naar mening van het kabinet ook niet uit het EUGS en het Wapenhandelsverdrag. Het ATT en het EUGS moedigen landen hier wel toe aan.
Volgens het in antwoord op vraag 1 genoemde arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 februari 2024 bestaat onder bepaalde omstandigheden wel een verplichting om bij nieuwe informatie een herbeoordeling van algemene vergunningen uit te voeren aan de hand van de criteria van het EUGS. Het kabinet heeft aangekondigd dat de Staat tegen dit arrest cassatieberoep zal instellen.
De door de Verenigde Staten geleide aanvallen op Houthi trainings-, lanceer- en opslaglocaties van drones, raketten, kruisvluchtwapens en radarstations |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «US Destroyers, IKE Aircraft Shoot Down Houthi-Launched Missiles, Drones over Red Sea», dat een gedetailleerd overzicht geeft van de complexe Houthi-aanval van dinsdag 9 januari 2024 met een mix aan diverse drones, kruisraketten en ballistische anti-schipraketten?1
Ja.
In hoeverre is Nederland als maritieme natie, die de belangen van vrije doorvaart en ongestoorde koopvaardijvaart wereldwijd beschermt, in staat met de huidige middelen van de Koninklijke Marine en de Koninklijke Luchtmacht een vergelijkbare dreiging op zee het hoofd te bieden?
Nederland draagt op verschillende manieren bij aan het tegengaan van de huidige dreiging in de Rode Zee. Dit kunnen we niet alleen. Daarom werkt Nederland samen met bondgenoten om dergelijke dreigingen op zee het hoofd te bieden.
Het kabinet steunt in dat kader diverse initiatieven. Zo draagt Nederland sinds 2009 bij aan de EU-geleide anti-piraterijmissie operatie Atalanta en neemt Nederland sinds 2020 deel aan EMASoH-AGENOR (European-led Maritime Awareness in the Strait of Hormuz), ter bevordering van de vrije doorvaart en de-escalatie in de Golfregio. Ook draagt Nederland met maximaal twee stafofficieren bij aan Operation Prosperity Guardian (OPG), gericht op het waarborgen van vrije en veilige doorvaart in de Rode Zee en de westelijke Golf van Aden. Daarnaast levert Nederland politieke en niet-operationele militaire steun met één stafofficier aan de door de Verenigde Staten geleide kinetische operaties tegen Houthi-systemen (Kamerstuk 2024D01 708, nr. 19 januari 2024).
In EU-verband wordt gewerkt aan de oprichting van een operatie onder EU-vlag voor de begeleiding en bescherming van schepen die door de Rode Zee en de westelijke Golf van Aden varen.
Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in het Rode Zee gebied. We kijken hierbij naar mogelijk aanvullende inzet in Operation Prosperity Guardian of een bijdrage aan de EU-operatie die momenteel wordt opgericht. Mogelijk zal het luchtverdedigings- en commandofregat Zr.Ms. Tromp hiervoor worden ingezet (Kenmerk 2024D03 293, nr. 30 januari 2024). Zodra het onderzoek hier aanleiding toe geeft, zal uw Kamer worden geïnformeerd.
Hoe ziet u de mix aan middelen en effecten die in het Defensie Projecten Overzicht (DPO) zijn opgenomen in samenhang met elkaar functioneren bij een vergelijkbare dreiging, zoals die van de Houthi’s in de Rode Zee?
Nederland beschikt over meerdere air and missile defence (AMD) capaciteiten (C2, sensoren, effectoren), zowel airborne als surface based. Deze capaciteiten zijn verdeeld over de Operationele Commando’s van Defensie en kunnen in nationaal verband of onder centrale aansturing van de NAVO worden ingezet.
Gezamenlijke oefeningen en trainingen dragen zorg voor een geïntegreerde en gecoördineerde air and missile defence. Defensie werkt aan het verwerven van systemen om de bestrijding van drones efficiënter te maken en te optimaliseren.
Specifieke projecten aangaande luchtdoelbestrijding opgenomen in het DPO zijn:
Kunt u uitleggen hoe een air and missile defense zone, met de middelen die Defensie nu heeft en de nieuwe en/of vervangingsprojecten uit het DPO, in samenhang functioneren? Kunt u ook aangeven welke materieelprojecten uit het DPO u daarin voorziet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven, op basis van de bovenstaande vraag, welke capaciteiten (sensor, shooterof commandovoering/integratie) Nederland met de uitvoering van het DPO straks niet bezit om air and missile defense in een maritieme omgeving uit te voeren? Kunt u aangeven welke (NAVO-)partners wel over deze capaciteiten beschikken en of daar plannen voor klaarliggen om mee samen te werken?
Nederland beschikt niet over de (shooter) mogelijkheid om in een maritieme omgeving ballistische raketten te onderscheppen buiten de dampkring. Nederland neemt deel aan wapenstudies en ontwikkelingstrajecten in Europese en Amerikaanse samenwerkverbanden voor de ontwikkeling van toekomstige interceptiecapaciteiten tegen hypersone wapensystemen. Nederland doet geen uitspraken over de capaciteiten van NAVO bondgenoten.
Was de beperkte bijdrage van slechts één niet-operationele stafofficier een bewuste strategische keuze van het kabinet? Of, in hoeverre was er sprake van de niet-beschikbaarheid (onderhoud, andere afspraken, etc.) van een waardevolle operationele bijdrage in de zin van een LC-fregat of M-fregat?
Voor zowel Operatie Prosperity Guardian als de inzet in de VS-geleide coalitie zijn alle mogelijke opties bekeken en gewogen. Voor de VS-geleide coalitie geldt dat de niet-operationele bijdrage met één stafofficier aansloot bij het verzoek van onze bondgenoten VS en VK. Met de huidige bijdrage geven we een signaal af richting de scheepvaart, onze bondgenoten en de Houthi’s dat dergelijke illegale aanvallen niet zonder consequenties kunnen en mogen passeren. Naast Nederland hebben ook Denemarken, Nieuw-Zeeland, Canada, Australië en Bahrein niet-operationele steun geleverd aan de meest recente aanvallen (d.d. 4 februari jl.). Italië, Duitsland, Zuid-Korea en sinds 22 januari ook Albanië, Kroatië, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen en Roemenië gaven politieke steun.
Aanvullend onderzoekt het kabinet momenteel de mogelijkheid om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in de Golfregio. Zodra het onderzoek hier aanleiding toe geeft, zal uw Kamer worden geïnformeerd.
Is het kabinet voornemens om de militaire bijdrage aan het beveiligen van scheepvaart in de Rode Zee in de nabije toekomst te vergroten, te handhaven of af te bouwen? En waarom?
Het kabinet onderzoekt momenteel de wenselijkheid en mogelijkheid om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in de Golfregio. Zodra het onderzoek hier aanleiding toe geeft, zal uw Kamer worden geïnformeerd (Kamerstuk 29 521, nr. 465 en kenmerk 2024Z01451).
Klopt het dat Nederlandse LC-fregatten en het M-fregat op dit moment niet beschikken over de mogelijkheid om vanaf zee gronddoelen aan te vallen?
De Nederlandse LC- en M-fregatten beschikken over raket- en kanonsystemen om in kustgebieden gronddoelen aan te grijpen.
Klopt het dat de Maritime Strike Capability pas op zijn vroegst in 2027 operationeel is op de fregatten, in 2029 op de onderzeeërs en de Air Deep Strike(JASM-ER) voor de F-35 ook pas vanaf 2027 operationeel is? (Kamerstuk 27 830, nr. 391)
Middels de D-brief Maritiem Strike Capabilityen de BD- briefDeep Air Precision Strike,beide verwacht in de tweede helft van 2024, wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de planning.
Gezien de relevantie en noodzaak tot een volwaardige deep strike capaciteit, zoals bijvoorbeeld in de Rode Zee en Oekraïne, ziet u noodzaak om deze deep strike projecten te versnellen?
Voor het verkrijgen van een Deep Strike Capaciteit voor de Luchtmacht en de Marine wordt het snelst mogelijke tijdspad doorlopen. Het verwerven, produceren, integreren en implementeren van deze capaciteit is een complexe taak en kost daarom tijd. Omdat de productiecapaciteit van deze wapens de vraag nog niet aankan, ontstaat schaarste en moeten beschikbare wapens verdeeld worden over meerdere klanten, waaronder de Amerikaanse krijgsmacht. Defensie rapporteert jaarlijks over alle DMP-plichtige projecten in het DPO en eventueel in gesprek met uw Kamer. De keuzes die ten grondslag liggen aan de materieelverwerving worden daar ook gemeld, zoals het type materieel, de relatie met andere projecten, de maximale kosten en het moment wanneer het instroomt in onze krijgsmacht.
Ziet u noodzaak of mogelijkheden om bijvoorbeeld de raketartilleriesystemen die per 2025 operationeel worden uit te breiden?
Met de Defensienota 2022 heeft Defensie gekozen om te investeren in raketartillerie als nieuwe capaciteit. Zoals in de D-brief raketartillerie vermeld, vindt in 2024 de engineering voor de serieproductieversie plaats (Kamerstuk 27 830, nr. 392 van 3 april 2023). In 2025 en 2026 vindt de serieproductie plaats: de assemblage van PULS lanceersystemen op nieuw te verwerven DVOW-voertuigen met pantsercabine. Defensie heeft vooralsnog geen plannen om het te verwerven aantal PULS raketartilleriesystemen te vergroten.
Ziet u noodzaak en mogelijkheden om de munitievoorraden voor raketartillerie uit te breiden en te bezien of de raketartillerie van de Landmacht ook in andere domeinen kan worden ingezet, bijvoorbeeld vanaf een Landing Dock Platform (LPD) of een ander maritiem platform?
In het project raketartillerie worden ook raketten ten behoeve van de inzetvoorraden verworven. In de vertrouwelijke bijlage bij de D-brief Raketartillerie (Kamerstuk 27 830, nr. 392) is de Kamer geïnformeerd tot welk niveau van de opgedragen NAVO-norm de inzetvoorraad met de beschikbare financiële ruimte aangevuld kan worden.
Defensie beziet in fase 3 van het bovengenoemde project de mogelijkheden voor het verwerven van Europese munitiesoorten. Deze fase omvat ook een verdere integratie met andere wapen-, sensor- en C4I-systemen, waarmee een volgende stap gezet wordt naar informatiegestuurd optreden. De inzet van raketartillerie vanaf maritieme systemen waaronder een LDP is operationeel niet voorzien en technisch niet door Defensie onderzocht.
Welke lessen trekt het kabinet uit de bescherming tegen vliegtuigen, raketten, drones en kruisvluchtwapens in de oorlog in Oekraïne? Over welke capaciteiten (sensor, shooter en commandovoering) vindt u dat een defensieorganisatie, van bijvoorbeeld de NAVO, in samenhang moet beschikken om de vitale componenten uit haar eigen krijgsmacht, maar ook haar steden, industrie, energie en overige kritische infrastructuur te beschermen?
Defensie is voortdurend bezig met het verder ontwikkelen van haar strategie en krijgsmacht gebaseerd op een doorlopende analyse van veranderende dreigingen en geopolitieke ontwikkelingen. Zo leert Defensie ook van de recente ontwikkelingen waaronder de oorlog in Oekraïne om de relevantie en effectiviteit van haar optreden constant te waarborgen. Tegelijkertijd zijn de huidige en toekomstige dreigingen dermate groot, talrijk en diffuus, dat we niet zelfstandig op alles voorbereid kunnen zijn. Onze (inter)nationale partners blijven essentieel bij het gezamenlijk kunnen optreden tegen de veelheid en complexiteit van dreigingen die op ons af komen. Zo doorlopen we samen met onze bondgenoten het NAVO Defensieplanningsproces (NDPP) waarin we gezamenlijk kijken naar de capaciteitendoelstellingen.
Eerder heb ik uw Kamer aangegeven op welke wijze en met welke investeringen wij onze krijgsmacht op dit moment voldoende toerusten om onze veiligheid en vrijheid te beschermen.2 Het is aan het nieuwe kabinet om gelet op internationale afspraken en de huidige en toekomstige dreigingen een nieuwe balans te bepalen tussen ambities en middelen in het (inter)nationale domein voor de komende kabinetsperiode.
Bent u op de hoogte van het artikel «Intensified Russian airstrikes are stretching Ukraine’s air defense resources, officials say» van Associated Press, dat laat zien dat Oekraïne aan het koorddansen is qua aantallen wapensystemen (Patriot, Amraam, etc.), maar nog meer qua kapitale munitievoorraden?2
Ja.
Kunt u in een vertrouwelijk brief aangeven hoe Nederland ervoor staat op het gebied van kapitale munitievoorraden voor lucht- en raketverdediging en in hoeverre we, in een vergelijkbaar conflict als de oorlog in Oekraïne, het zelf en binnen de NAVO vol zouden houden?
De oorlog in Oekraïne laat zien dat munitieverbruik gedurende een grootschalig conflict (high intensity warfare) zeer groot is. Daarom heeft de NAVO besloten tussentijds de normen voor de strategische voorraad munitie te verhogen. De opgedragen voorraadnormen voor luchtverdediging en grondgebonden gevechtssystemen zijn midden-2023 naar boven bijgesteld. Naar verwachting worden de normen voor wapensystemen in het lucht- en maritieme domein ook bijgesteld.
Met de beschikbare financiële middelen van de Defensienota 2022 kan de inzet-voorraad nog niet volledig aangevuld worden tot een eerste hoofdtaak niveau (Kamerstuk 27 830, nr. 395 van 18 april 2023). Uw Kamer is in de vertrouwelijke bijlage bij de brief «Aanvulling munitievoorraden eerste hoofdtaak» geïnformeerd tot welk niveau van de opgedragen NAVO-norm de inzetvoorraad aangevuld kan worden, evenals welk bedrag nodig is voor een vervolgstap.
Welke initiatieven onderneemt Defensie om ons tegen goedkope en in grote aantallen beschikbare drones te verdedigen, zoals bijvoorbeeld gebruikt door de Houthi's, zonder dat de krijgsmacht in de eerste dagen van een gevecht al zonder hoogwaardige munitie komt te staan?
De dreiging van drones neemt toe en er bestaat geen enkelvoudige oplossing die alle vormen van deze dreiging kan pareren. Effectieve bescherming van eenheden en objecten vraagt om een mix van oplossingen, die uiteenloopt van het beperken van de mogelijke effecten van een aanval tot het actief bestrijden van drones en/of drone-bedienaars.
Defensie werkt aan het verwerven van systemen om de bestrijding van drones efficiënter te maken en te optimaliseren, zoals met het project «Initiële Counter-Unmanned Aircraft Systems (C-UAS)» dat is opgenomen in het DPO in september 2023 (kamerstuk 27 830, nr. 417).
Naast het inrichten van specialistische capaciteit is in de Defensienota 2022 ook geld gealloceerd voor de verwerving van middelen ter zelfbescherming tegen kleine UAS. Voor verwerving van deze middelen is een project in voorbereiding.
Ook is in materieelvervangingsprojecten en bij Mid Life Updates aandacht voor het aanbrengen van zelfbeschermingsmogelijkheden tegen kleine drones en wordt naast verwerving van middelen om drones te bestrijden, bijvoorbeeld ook geïnvesteerd in middelen die bijdragen aan camouflage en misleiding. Een drone maakt deel uit van een systeem, waarin bijvoorbeeld ook bedienaar en verbindingen aangegrepen kunnen worden om onszelf te beschermen. Defensie onderneemt diverse initiatieven om ook offensieve en verstoringscapaciteiten te versterken.
Kunt u aangeven of er al dergelijke projecten in het DPO staan of dat er projecten met een kleiner volume lopen? Lopen er reeds onderzoeks- of innovatietrajecten of staan deze klaar om te worden opgestart?
Zie het antwoord op vraag 16. Naast de grotere projecten worden ook op kleinere schaal middelen verworven voor specifieke missie-ondersteuning en voeren we diverse Concept Development & Experimentation(CD&E) projecten uit om beter inzicht te krijgen in de effectiviteit en inpasbaarheid van bepaalde oplossingen zoals jammers, verschietbare netten, richtmiddelen, interceptiedrones en munitiesoorten. Bij de kennisinstituten is een kennisopbouwprogramma ingericht, specifiek ten behoeve van C-UAS (Kamerstuk 34 919, nr. 52).
Kunt u deze vragen een voor een en vóór 29 januari 2024 beantwoorden?
Hoewel de gebruikelijke termijn van drie weken is gehanteerd, is er zorg gedragen u de beantwoording voor de begrotingsbehandeling Defensie te sturen.
Het artikel 'Extra munitie voor Oekraïne vergt enorme investeringen' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Extra munitie voor Oekraïne vergt enorme investeringen»?1
Ja.
Hoe kan het kabinet beter samenwerken met andere Europese landen om de productie van Defensiematerieel, zoals de gangbare kalibers artilleriegranaten en klein kaliber munitie, op korte termijn te stimuleren? Welke rol ziet u hier voor Nederland?
Het kabinet zet in op samenwerking met onze NAVO-bondgenoten en Europese partners om de productie van defensiematerieel te stimuleren. Vraagbundeling draagt bij aan het vergroten van deze productiecapaciteit, omdat dit producenten de benodigde zekerheid op afname van grote hoeveelheden biedt. Dit is recent en in lijn met motie-Dassen over meer gezamenlijke Europese inkoop van munitie (Kamerstuk 36 124, nr. 20) gebeurd door Roemenië, Spanje, Duitsland en Nederland, onder coördinatie van de NAVO Supply and Procurement Agency (NSPA) voor de nieuwe productielijn van Patriot luchtverdedigingsraketten in Europa. Een ander voorbeeld is het contract voor levering van deze Very Short Range Anti-Tank (VSRAT) systemen dat midden-2022 namens 13 NAVO-bondgenoten door de NSPA is getekend. Door schaalvoordelen zijn de eerste raketten een jaar eerder dan voorzien aan de eenheden geleverd.2
Nederland heeft sinds begin deze eeuw3 geen nationale munitieproducerende industrie meer. Daarom hanteert Defensie langlopende raamcontracten, bijvoorbeeld voor klein kaliber munitie (KKM) voor geweren en mitrailleurs. Circa 80% van de klein- en middenkaliber munitie wordt door Nederland in Europa besteld. In lijn met de motie-Tuinman en van Campen over het plaatsen van orders voor gangbare munitiesoorten (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1978) treft Defensie voorbereidingen om voor de korte termijn binnen de Defensiebegroting versneld aanvullend munitie te bestellen. Wij zullen uw Kamer door middel van een DMP-brief zo spoedig mogelijk informeren over de invulling hiervan en de daarbij behorende consequenties. Daarnaast speelt Nederland een actieve rol bij mogelijkheden tot vraagbundeling zoals hierboven beschreven. We zoeken samen met het Ministerie van EZK actief naar mogelijkheden om de Nederlandse Defensie industrie te betrekken bij de productie van Battle Decisive Munitions (BDM) en klein kaliber munitie (KKM), onder meer door licentieproductie in Europa, consortiumvorming en afspraken m.b.t. industriële participatie.
In hoeverre zouden belastingkortingen een rol moeten spelen in het bevorderen van investeringen in de Europese wapenindustrie ten opzichte van subsidies en directe investeringen vanuit de overheid zelf?
Wat het effect zou zijn van een belastingkorting op investering in de wapenindustrie wordt momenteel op Europees en nationaal niveau onderzocht. Anticiperend op een mogelijk voorstel van de Europese Commissie (EC) gaan wij met Financiën in gesprek over de positieve of negatieve gevolgen van zo’n maatregel. In deze analyse worden ook naar alternatieve beleidsopties gekeken ter bevordering van investeringen in de defensie-industrie. De uitkomsten van de studie door de EC van 11 januari naar de financieringsproblemen van MKB in de defensie-industrie zijn hier behulpzaam. Tenslotte wordt gekeken hoe een dergelijke maatregelen samenhangen met bestaande nationale en Europese initiatieven in deze richting, zoals Defence Equity Facility(€ 175 miljoen) specifiek gericht op MKB in de defensie-industrie.4
Kunt u een overzicht geven van de stappen die worden genomen om pensioenfondsen en banken aan te moedigen om te investeren in de Europese Defensie-industrie? Kunt u hierbij specifiek aangeven wat u heeft gedaan sinds de motie Valstar aangenomen is bij de begrotingsbehandeling van 2023? Met welke partijen heeft u wanneer gesproken? Welke acties heeft u uitgezet?
Tijdens de Bestuursraad van het Europees Defensie Agentschap (EDA) op 14 november 2023 namen de Ministers van Defensie een gezamenlijke verklaring aan. Hierin zijn de financiële instellingen aangespoord om hun investeringsbeleid aan te passen en daarbij meer oog te hebben voor het maatschappelijk belang van de defensie-industrie. Nationaal verkent het Ministerie van EZK samen met Defensie, ook in gesprekken met pensioenfondsen en banken, de mogelijkheden voor verbetering van de financiering voor de defensie-industrie. In 2024 zetten we onze verkennende gesprekken met vermogensbeheerders voort, met als doel om de financieringspositie van de defensie-industrie structureel te verbeteren.
Wat zijn de belemmeringen voor Europese landen om vrijwillig gezamenlijk Defensiematerieel in te kopen en hoe kan dit proces worden verbeterd? Hoe beoordeelt u de rol van de Europese Vredesfaciliteit bij het ondersteunen van gezamenlijke inkoopinitiatieven voor Defensiematerieel?
Het gezamenlijk inkopen van defensiematerieel kan worden belemmerd doordat partners elkaar onvoldoende informeren over de nationale planning of te weinig concessies doen aan hun nationale eisen waardoor ze niet goed met elkaar kunnen samenwerken aan geharmoniseerde behoeftestellingen. Ook zijn de leveringsketens in de defensiemarkt vaak nationaal georiënteerd en is dat moeilijk te doorbreken. Samen met onze NAVO-bondgenoten en Europese partners zet Nederland zich er daarom voor in om aanknopingspunten en genoemde sleutelelementen voor samenwerking te verbeteren, bijvoorbeeld via het EDA en de NAVO Defence Industrial Production Board(DIPB). Hiermee willen wij de interoperabiliteit, en daarmee de slagkracht van de Europese landen, vergroten.
Wij verwelkomen de rol van de Europese Vredesfaciliteit bij het ondersteunen van gezamenlijke inkoopinitiatieven voor defensiematerieel. Vorig jaar werd € 1 miljard uit de Europese Vredesfaciliteit ingezet voor de gezamenlijke aanschaf van munitie, als onderdeel van de EU munitie-initiatieven ten behoeve van leveringen aan Oekraïne. In dat kader heeft het kabinet vorig jaar via twee sporen meegedaan aan gezamenlijke aanschaf van 155mm munitie: voor € 130 miljoen aan het inkoopproject van het EDA en voor € 130 miljoen aan het door Duitsland geleide inkoopproject.
Welke maatregelen overweegt het kabinet om de Nederlandse Defensie-industrie op lange termijn te versterken?
De «Defensie Industrie Strategie in een nieuwe geopolitieke context»5 omschrijft welke maatregelen het kabinet hanteert om dat te realiseren. Het kabinet zet daarbij in op de versterking, bescherming en (internationale) positionering van de Nederlandse Defensie Technologische & Industriële Basis (NLDTIB).
In de veranderende veiligheidscontext is er geen enkel Europees land dat geheel zelfstandig voor zijn eigen veiligheid kan zorgen. Nederland wil daarom met vertrouwde partners en in samenspraak met vertegenwoordigers van de NLDTIB en Europese Defensie Technologische en Industriële Basis (EDTIB), een voorstrekkersrol spelen in gemeenschappelijke verwerving, waarbij de weerbaarheid en voortzettingsvermogen van de toeleveranciersketens cruciaal is. De inzet is onder andere gericht op het verstevigen van Nederlandse industriële sterktes. Een voorbeeld daarvan is de inzet op de maritieme maakindustrie, waarover de Kamer onlangs is geïnformeerd6.
Voor de leveringszekerheid geldt dat in een markt die door opgelopen geopolitieke spanningen, een snel groeiende vraag en een achterblijvend aanbod meer onder druk komt te staan, Nederland de strategische nationale belangen sterker borgt. Naast product, levertijd en prijs zal Defensie in het vervolg ook, productiezekerheid, leveringszekerheid en strategische autonomie sterker meewegen. Dit kan betekenen dat Defensie een hogere prijs moet betalen voor Defensiematerieel omdat het bijvoorbeeld in Nederland of een ander Europees land wordt geproduceerd in plaats van daar buiten.
Zijn er plannen om de Nederlandse Defensie-industrie ook meer te richten op nieuwe technologieën zoals drones?
Defensie gaat extra investeren in samenwerkingen met de Nederlandse defensie-industrie om zo de innovatiekracht te verhogen zoals gemeld in de «Uitvoeringsagenda onderzoek en innovatie»7. Drones en dronetechnologie maken deel uit van de technologiegebieden in deze uitvoeringsagenda. Hierbij zetten we ook in op samenwerking met Europese ecosystemen en initiatieven zoals het Europees Defensiefonds. Wij informeren de Kamer uiterlijk Q2 2024 met een uitgebreidere brief over de voortgang van deze agenda en de concrete vervolgstappen.
Op welke manier wordt met industrieën buiten Europa samengewerkt om tekorten aan Defensiematerieel aan te vullen?
Nederland werkt bij voorkeur samen met NAVO-bondgenoten en Europese partners. Met de Verenigde Staten wordt voor de aanschaf van bijvoorbeeld bepaalde typen BDM samengewerkt via het Amerikaanse Foreign Miltary Sales-proces. Voor specifieke types defensie-materieel werkt Nederland ook samen met gelegenheidspartners. Zo is er bijvoorbeeld in juni 2023 met Zuid-Korea een Memorandum of Understanding afgesloten voor versterkte internationale materieelsamenwerking.
Een ander voorbeeld van internationale industriesamenwerking is de Europese productielijn van F35 jachtvliegtuigen. Defensie heeft recent een zestal F-35’s en een viertal MQ-9’s versneld besteld8. De assemblage van de F-35’s, die door een Amerikaans bedrijf worden geleverd, vindt plaats bij de productielijn in Italië. Uw Kamer ontvangt dit kwartaal een brief over de doorontwikkeling van het F-35 programma.
Hoe kan de Europese Defensie-industrie worden gestimuleerd om flexibeler om te gaan met langlopende contracten buiten Europa en zo beter in te spelen op urgente behoeften?
Het kabinet is in gesprek met de defensie-industrie over hoe we in nauwere samenwerking beter kunnen inspelen op de urgente behoeften van Defensie. Defensie kiest ervoor om de ruimte in de bestaande (raam)contracten maximaal uit te nutten zodat we onze munitievoorraden laten doorgroeien richting de geldende NAVO-normen9. De Kamer zal nader geïnformeerd worden over plannen om de productie- en leveringszekerheid in Nederland en Europa te verhogen, zodat de urgente behoeften snel kunnen worden ingevuld.
Wat is de laatste stand van zaken van de gesprekken om aan te sluiten bij het Frans-Duits-Spaanse wapenexportverdrag om zo de industrie meer zekerheid te verlenen?
De Tweede Kamer is op 14 juli 2023 per brief geïnformeerd over het kabinetsvoornemen van Nederlandse toetreding tot het verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein waar op het moment Duitsland, Frankrijk en Spanje bij zijn aangesloten. Na verzending van deze brief zijn de Ministers van Buitenlandse Zaken van de drie huidige verdragspartijen formeel per brief geïnformeerd over de Nederlandse wens tot toetreding waarbij zij zijn verzocht de Nederlandse wens tot toetreding onderling te bespreken.
De verdragspartijen hebben de ontvangst van deze brief bevestigd en toegezegd de Nederlandse wens tot toetreden te bespreken. Het kabinet is in afwachting van de uitkomst van deze besprekingen. Indien de andere verdragspartijen instemmen met de Nederlandse toetreding zal het kabinet toetreding tot het verdrag ter goedkeuring aan het parlement voorleggen.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 5 februari 2024 beantwoorden, zodat deze betrokken kunnen worden bij de begrotingsbehandeling?
Ja.
De situatie in Soedan naar aanleiding van de oorlog die is uitgebroken in april 2023 |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat, volgens het VN Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden (UNOCHA), in 2024 bijna 25 miljoen mensen (humanitaire) hulp nodig hebben in Soedan en er een ernstig financieringstekort is voor het leveren van deze hulp?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat volgens OCHA slechts in 40% van de financiering is voorzien die op dit moment nodig is volgens hetSudan Humanitarian Response Plan?
Het Sudan Humanitarian Response Plan voor 2023 was volgens de laatste stand van zaken voor 42,8% gefinancierd (USD 1.1 miljard van totaal USD 2,57 miljard).3 Het verschil tussen behoefte en financiering wordt veroorzaakt door de in 2023 verder toegenomen noden in Soedan, maar ook in de rest van de wereld. De beschikbare financiering houdt hiermee geen gelijke tred. Dit is zorgelijk met het oog op de omvang van de crises en de toenemende noden, zowel in Soedan als wereldwijd.
De grootste humanitaire uitdaging in Soedan is op dit moment toegang. Door de gevechten en onveiligheid is het moeilijk om adequate hulp naar de zwaarst getroffen gebieden te krijgen. Ook is sprake van bureaucratische en administratieve belemmeringen. Zolang de strijdende partijen niet open staan voor een humanitaire gevechtspauze blijft hulpverlening in delen van het land uiterst lastig.
In hoeverre en op welke wijze wordt door u op dit moment aandacht besteed aan de (humanitaire) crisissituatie in Soedan?
Nederland zet zich in voor het mogelijk maken van humanitaire hulp, zowel via humanitaire diplomatie als financieel. Vorige week heb ik de crisis in Soedan nog ter sprake gebracht in een gesprek met de VN-Emergency Response Coordinator Martin Griffiths. De VN werkt hard om beide militaire partijen zover te krijgen dat ze het eens worden over hulpkonvooien, maar vooralsnog komt grootschalige hulp het land niet in. Griffiths waarschuwde voor de impact als inwoners in nog grotere aantallen op de vlucht slaan. OCHA, de VN-organisatie voor coördinatie van Humanitaire Hulp onderzoekt ook mogelijkheden voor meer hulp vanuit de buurlanden.
Nederland droeg in 2023 via het Sudan Humanitarian Fund van OCHA (EUR 12 miljoen), via NGOs van de Dutch Relief Alliance/DRA (± EUR 7,5 miljoen) en het Rode Kruis (± EUR 1 miljoen) bij aan de hulp in Soedan. Daarnaast is er ongeoormerkt geld door onze humanitaire partners ingezet in Soedan, bijvoorbeeld via het Central Emergency Response Fund van de VN dat in 2.023 USD 60 miljoen bijdroeg aan Soedan en waarvan Nederland vorig jaar de op-een-na grootste donor was.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe op de meest effectieve manier extra hulp aan Soedan kan worden geleverd (bijvoorbeeld via lokale NGO’s) en om in EU-verband te kijken of de financiële steun aan Soedan kan worden verhoogd?
Wij zijn in continu gesprek met onze vaste humanitaire partners (VN, DRA, Rode Kruis), andere donoren en met de EU over financiering van de crisis, het verkrijgen van toegang en de meest effectieve manier van hulpverlening in Soedan. Gegeven de context wordt hierbij nadrukkelijk ook gebruik gemaakt van lokale partners met wie de EU, VN, de Rode Kruisbeweging en de Dutch Relief Alliance al samenwerken.
Bent u bereid om bij het zoeken naar extra mogelijkheden voor hulpverlening aan Soedan speciale aandacht te hebben voor de positie van vrouwen, meisjes, kinderen en andere kwetsbare groepen? Zo ja, hoe?
Kern van de verlening van humanitaire hulp is dat het de mensen die het meest in nood zijn, het eerst en het best bereikt. Dat zijn vaak mensen op moeilijke toegankelijke plekken en op onveilige plekken. Bescherming van deze mensen, maar ook van de hulpverleners die naar hen toe gaan staat centraal in het aanbieden van de hulp. We richten ons op fysieke en mentale hulp; vrouwen, kinderen en mannen kunnen andere behoeftes hebben, of andersoortige zorg nodig hebben. Hier wordt speciaal aandacht aan gegeven.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024, beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Uitingen van UNRWA medewerkers rond 7 oktober en de oorlog in Israël en Gaza |
|
Chris Stoffer (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Gerrit van Leeuwen , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten van UN Watch1 en Jerusalem Post2 en het rapport van de NGO IMPACT-se3 over uitingen van Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA)-medewerkers rond 7 oktober jongstleden en de oorlog in Israël en Gaza?
Ja.
Veroordeelt u ook de uitspraken van UNRWA-medewerkers die het geweld van Hamas verheerlijken?
Ja. Het kabinet is van mening dat het aanzetten tot haat en geweld in alle gevallen onacceptabel is. Indien werknemers van UNRWA de gedragscode niet volgen, inclusief zero tolerance ten aanzien van discriminatie en het aanzetten tot haat en geweld, dan is het aan UNRWA om daar ondubbelzinnig tegen op te treden.
Deelt u de mening dat het verhinderen van vrijwillige verplaatsingen van Palestijnen na Israëlische voorzorg en waarschuwingen verwerpelijk is en bijdraagt aan het aantal burgerdoden?
Het kabinet is bekend met zorgelijke berichten dat Hamas controleposten zou hebben opgericht om te voorkomen dat mensen vanuit het noorden van Gaza naar het zuiden zouden vluchten. Deze berichten zijn evenwel niet onafhankelijk bevestigd.
U hebt in de decemberbrief nog 10 miljoen euro vrijgemaakt voor noodhulp aan Palestijnen om via het UNRWA te besteden; was u destijds ook al op de hoogte van het IMPACT-se rapport uit november 2023 waarin voorbeelden van geweldsverheerlijking naar aanleiding van 7 oktober jongstleden werden uitgelicht?
In reactie op de aantijgingen genoemd onder vraag 1 heeft UNRWA een onderzoek ingesteld en de donoren geïnformeerd. Er zijn disciplinaire maatregelen genomen waaronder ontslag. Aantijgingen tegen een aantal (ex)stafleden bleek ongegrond. De extra financiële middelen zijn destijds via zorgvuldig gekozen kanalen gedistribueerd om zodoende mensen in de hoogste nood te kunnen helpen. Zie verder het antwoord op vraag 5.
In 2019 werd na verschillende schandalen bij de UNRWA financiering opgeschort4, bent u bereid dat weer te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet heeft naar aanleiding van de berichten dat een aantal UNRWA-medewerkers betrokken zou zijn bij de schokkende aanvallen op 7 oktober, besloten eventuele additionele financiële bijdragen aan UNRWA tot nader orde op te schorten, zoals ook besproken met de Kamer tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 30 en 31 januari jl.
Mocht u weer bereid zijn om de financiering van UNRWA op te schorten, welke hervormingen zou u dan willen zien worden doorgevoerd bij de UNRWA om financiering weer op te starten?
Eventuele Nederlandse aanvullende financiering aan UNRWA is tot nader orde opgeschort. Op initiatief van de Secretaris Generaal van de VN (SGVN) en met steun van UNRWA-donoren, waaronder Nederland, zijn inmiddels twee onderzoeken gestart. Allereerst wordt een onderzoek uitgevoerd door het onafhankelijke onderzoeksorgaan van de VN, de Office of Investigation and Oversight (OIOS), naar de aantijgingen over betrokkenheid van UNRWA-medewerkers bij de aanvallen van 7 oktober. Een eerste tussentijdsrapport wordt begin maart verwacht.
Daarnaast heeft de SGVN opdracht gegeven tot een onderzoek door een panel van onafhankelijke experts, waarbij het integriteitsbeleid en risicomanagement van UNRWA tegen het licht wordt gehouden in de context waarin het opereert. Deze review zal helderheid moeten scheppen over de adequaatheid van de maatregelen die UNRWA neemt bij de diverse aantijgingen die regelmatig tegen hen worden gedaan. Het onderzoek wordt uitgevoerd onder leiding van voormalige Franse Minister van Buitenlandse zaken, Catherine Colonna, en wordt verder uitgevoerd door drie instituten, namelijk Raoul Wallenberg Institute (Zweden), Chr. Michelsen Institute (Noorwegen) en het Danish Institute for Human Rights (Denemarken). Een eerste tussentijdsrapport wordt rond 20 maart met de SGVN gedeeld en het eindrapport is voorzien voor 20 april.
Het kabinet is tevens geschrokken van de informatie van Israël over tunnels onder het hoofdkantoor van UNRWA en ziet graag een gedetailleerde toelichting van UNRWA tegemoet. Het kabinet dringt erop aan om deze informatie mee te nemen in het lopende onderzoek naar het integriteitsbeleid en risicomanagement van UNRWA.
In algemene zin maken Nederland en andere donoren zich er hard voor dat de voorlopige resultaten van de onderzoeken zo snel als mogelijk beschikbaar zijn. Nederland zal de ontwikkelingen rondom de onderzoeken nauwlettend volgen. Het is van belang dat de onderzoeken snel helderheid scheppen om vertrouwen in UNRWA te kunnen herstellen.
Kunt u de meerwaarde schetsen van het hebben van een aparte hulporganisatie voor specifiek Palestijnse vluchtelingen? Welke cruciale functies kunnen niet door de UNHCR, WFP, het internationale Rode Kruis en de Rode Halve Maan worden ondervangen?
Na de Palestijnse vluchtelingenstroom in 1948, is UNRWA in 1949 door de Algemene Vergadering (AVVN resolutie 302) in het leven geroepen om hulp aan Palestijnse vluchtelingen te bieden. Het wereldwijde mandaat van UNHCR (opgericht door de AVVN in 1950) kent een expliciete uitzondering met betrekking tot Palestijnse vluchtelingen.
Inmiddels voorziet UNRWA meer dan 6 miljoen Palestijnse vluchtelingen van basisdiensten op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs en sociale dienstverlening en vervult daarmee een stabiliserende factor in de regio. Ook speelt het een rol als pleitbezorger voor de basisrechten van Palestijnse vluchtelingen, en heeft het belangrijke infrastructuur ter plekke die in de huidige situatie in Gaza van groot belang zijn voor het kunnen verstrekken van humanitaire hulp.
Het artikel ‘NATO’s Vilnius summit: the consequences for the Allies’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Gijs Tuinman (BBB), Silvio Erkens (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Deelt u de zorgen van de heer Zandee dat het NATO New Force Model qua personele vulling vooral voor kleine NAVO lidstaten, waaronder Nederland, uitdagend gaat worden, zoals geuit in het artikel «NATO’s Vilnius summit: the consequences for the Allies»?1
De implementatie van het NATO Force Model (NFM) heeft verstrekkende gevolgen voor alle bondgenoten. Het vraagt onder andere om investeringen in en verdere adaptatie en versterking van onze krijgsmachten. Een voorwaarde voor groei zijn mensen en materieel. Een belangrijke afspraak is dat bondgenoten structureel minimaal 2% van het bbp aan Defensie besteden, conform de Defence Investment Pledge (DIP) van vorig jaar.
Bondgenoten zullen gezamenlijk voldoende eenheden met voldoende personeel beschikbaar moeten stellen voor de vulling van het NFM. Dat is nodig om de nieuwe militaire plannen voor afschrikking en verdediging van het bondgenootschap uit te voeren. Het kabinet investeert dan ook fors in het versterken en toekomstbestendig maken van de krijgsmacht, zoals beschreven in de Defensienota 2022. Dat zal komende periode de hoogste prioriteit moeten blijven. Gezien de omvang van deze uitdaging heeft Nederland binnen de NAVO aangedrongen op een realistische vulling van de plannen en een gefaseerde implementatie, omdat sommige benodigde militaire capaciteiten – inclusief benodigd personeel – pas in de komende jaren gereed en inzetbaar zijn.
Wat is de totale nationale behoefte aan personeel voor het invullen van de Nederlandse bijdragen aan regionale plannen zoals de NAVO heeft besloten in Vilnius vorig jaar?
De gevolgen voor de Nederlandse krijgsmacht en daarbij behorende personele behoefte worden volledig inzichtelijk zodra de NAVO de totale invulling van het NFM in detail heeft uitgewerkt. Bovendien zal het NATO Defence Planning Process (NDPP) de capaciteitsdoelstellingen voor bondgenoten herzien en de operationele behoefte voor de nieuwe plannen die voortvloeit uit het NFM mede bepalen (Force Structure Requirements). Zoals aangegeven in de beantwoording van schriftelijke vragen naar aanleiding van de geannoteerde agenda (Kamerstuk 28 676, nr. 444 van 17 oktober 2023) informeert het kabinet uw Kamer, zo nodig vertrouwelijk, zodra meer bekend is over de implicaties voor Nederland.
Wat is de personele behoefte voor de territoriale verdediging en de bescherming van het Nederlandse grondgebied?
Collectieve verdediging en de afschrikking van agressie tegen het NAVO verdragsgebied is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle NAVO bondgenoten. De militaire verdedigingsplannen van NAVO voorzien in deze kerntaak. Nederland levert een militaire bijdrage via het NFM.
Zoals beschreven in de brief «Stand van zaken maatregelen «Behouden, binden, inspireren»» van 27 september jl. (Kamerstuk 36 410 X, nr. 7) is het binden en behouden van personeel één van de grootste uitdagingen voor Defensie. De vulling van de krijgsmacht moet worden verbeterd om de uitvoering van de grondwettelijke taken te kunnen garanderen. De voorgenomen investeringen en ontwikkelingen op het gebied van personeel blijven derhalve hard nodig. In de Kamerbrief «Contouren behouden, binden en inspireren» van 1 september 2022 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 8) zijn onze plannen uiteen gezet om de personele gereedheid te verbeteren. In de eerder genoemde brief «Stand van zaken maatregelen «Behouden, binden, inspireren»» is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken. Defensie zal aanvullende maatregelen moeten blijven nemen om de personele gereedheid te verbeteren.
Zijn de personele tekorten van dien aard dat de grondwettelijke taken niet kunnen worden nagekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Gezien het feit dat Het Multi Domain Optreden (MDO) het nieuwe operationeel concept van de NAVO vormt: in hoeverre stelt het MDO andere eisen aan personeel, materieel en commandovoering dan het New Force Model dat niet alleen gaat over meer mensen en middelen, maar ook over een andere manier van eenheden inzetten?
Het op 19 mei 2023 vastgestelde Alliance Concept for Multi Domain Operations (NATO MDO-concept) vormt samen met andere (deel)concepten het conceptuele kader voor de wijze van inzet van militaire capaciteiten van de NAVO binnen het Concept for the Deterrence and Defence of the Euro-Atlantic Area (DDA-concept) en de onderliggende Regional Plans (RPs). Dit concept richt zich op het orkestreren van militaire activiteiten binnen de vijf militaire domeinen, gesynchroniseerd met niet-militaire activiteiten. De krijgsmacht hanteert het NAVO MDO-concept als centraal gedachtegoed voor concept- en capaciteitsontwikkeling. De implicaties voor personeel, materieel en commandovoering worden op dit moment in kaart gebracht. Het MDO-concept en het NFM zijn complementair aan elkaar en stellen in die zin geen aanvullende eisen aan personeel, materieel en commandovering.
Draagt Nederland actief bij aan het observeren, identificeren, analyseren en definiëren van lessen die Nederland en de NAVO mee moeten nemen in de ontwikkeling van de Nederlandse / NAVO krijgsmacht op de korte en lange termijn? Zo ja, welke elementen in uw organisaties doen dat (wetenschappelijk, strategisch, operationeel en tactisch)?
Nederland en de NAVO werken doorlopend aan het observeren, identificeren, analyseren en definiëren van lessen voor de ontwikkeling van de Nederlandse krijgsmacht en de NAVO op zowel de korte en lange termijn. Nederland speelt een voortrekkersrol bij het versterken van de samenwerking met bondgenoten, het tegengaan van strategische tekortkomingen en capaciteiten, het opschalen van de defensie-industrie en het versterken van (kennis)specialisaties, waaronder onderwerpen zoals kritieke infrastructuur op de Noordzee. Het ontwikkelen van de krijgsmacht is een kernonderdeel van het werken bij de Nederlandse krijgsmacht en de NAVO.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het WGO Personeel/Materieel van maandag 29 januari 2024?
Ja.
De zorgen van Commandant der Strijdkrachten Onno Eichelsheim over de capaciteit van de Defensieindustrie |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het interview dat NRC heeft afgenomen met de Commandant der Strijdkrachten (CDS) Onno Eichelsheim?1
Het interview dat NRC heeft afgenomen met de CDS is bekend.
Op welke datum verwacht u dat de eerste granaat op Nederlandse bodem zal worden geproduceerd?
Het kabinet onderkent dat de munitie-producerende industrie moet opschalen, zowel binnen het NAVO bondgenootschap voor de noodzakelijke afschrikking en verdediging, als binnen Europa voor het verminderen van afhankelijkheden. Defensie zet nu stappen, zoals vraagbundeling, om het effect van vergroting van de productiezekerheid en leverings-zekerheid op de middellange termijn te bereiken.
Specifiek voor 155mm artilleriegranaten voor de Pantserhouwitser, maar ook voor 35mm granaten voor het CV90 infanteriegevechtsvoertuig beschikt Defensie over langlopende raamcontracten met de Europese industrie. Een eerste marktanalyse wijst uit dat deze bestaande Europese fabrikanten voldoende opschaalvermogen hebben om de Nederlandse meerbehoefte aan granaten voor de inzetvoorraad binnen vier jaar te kunnen vervullen. Daarom kiest Defensie er voor om de ruimte in de bestaande raamcontracten nog verder uit te nutten zodat we onze munitievoorraden – sneller dan in de Defensienota 2022 aangegeven – laten doorgroeien richting de geldende NAVO-normen.
Specifiek voor battle decisive munitions kijken we, samen met het Ministerie van EZK, naar een betekenisvolle bijdrage op munitiesoorten waar nog geen of nauwelijks Europese opschaling plaatsvindt. Bijvoorbeeld luchtverdedigingsraketten die nu nog van een Amerikaanse productielijn komen. Voor Patriot raketten wordt een Europese productielijn geopend in Duitsland, dit biedt een handelingsperspectief voor andere raketten.
Gezien het feit dat 30% van alle moderne wapensystemen onbemand zijn en de Landmacht een testeenheid Robots and Autonomous Systems heeft opgericht, hebben de Luchtmacht, Marine en Koninklijke Marechaussee (KMAR) plannen voor vergelijkbare eenheden?
De Koninklijke Marine heeft vooralsnog geen plan voor het oprichten van een aparte eenheid voor onbemande systemen. Deze systemen zullen organiek ondergebracht worden bij bestaande en toekomstige (bemande) eenheden. Voorbeelden zijn de onbemande systemen voor het bestrijden van zeemijnen die aan boord van de vervangende capaciteit voor de huidige mijnenjagers worden geplaatst en de nieuwe Anti Submarine Warfare-fregatten die met onbemande systemen zullen worden uitgerust. Daarnaast werkt de Koninklijke Marine al decennia met (deels) onbemande wapensystemen zoals de luchtverdedigingssystemen.
De Luchtmacht beschikt over een afdeling die werkt aan onbemande systemen. In 2024 wordt bij kennisinstituten onderzoek uitgevoerd naar potentiële toekomstige concepten. Dit onderzoek is een opstap naar een eventueel toekomstig Concept Development en Experimentation traject (net als de RAS eenheid nu voor het land domein uitvoert), afhankelijk van de uitkomsten van het genoemde onderzoek.
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft vooralsnog geen plannen voor de oprichting van een aparte eenheid voor onbemande systemen. De onbemande systemen worden op het moment getest en zijn organiek ondergebracht bij bestaande eenheden. Deze systemen zijn onbemand, maar niet autonoom. De KMar werkt wel samen met de RAS eenheid bij gezamenlijke onderzoeksprojecten. Bovendien heeft de KMar op het gebied van robotica een formele samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, Politie, Dienst Justitiële Inrichtingen en TNO.
Zo niet, bent u bereid om de oprichting van zulke eenheden te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Gezien het feit dat de Koninklijke Luchtmacht acht drones ter waarde van 400.000.000 euro in gebruik heeft en de ervaring in Oekraïne leert dat dit type drones een beperkte overlevingstijd heeft waardoor de Verenigde Staten deze niet meer aan Oekraïne leveren, kunt u aangeven of dit het type «drones van de toekomst' is waar de CDS het over heeft in het NRC-artikel?
In het NRC-artikel wordt gedoeld op andere type drone of onbemande (wapen)systemen dan de MQ-9 Reaper. Niettemin is en blijft de MQ-9 onderdeel van een toekomstige krijgsmacht die steeds meer zal bestaan uit onbemande sensor- en wapensystemen in het land, zee- en luchtdomein.
Defensie beschikt met de MQ-9 over een Airborne Intelligence, Surveillance and Reconnaissance (ISR) capaciteit die in staat is gelijktijdig op twee assen, boven land en boven zee, hoogwaardige informatie te verzamelen. De MQ-9 maakt deel uit van een breder bereik aan toekomstige onbemande (airborne) systemen met onder andere de kleinere onbemande systemen zoals de Raven, Puma en X-300 integrator. Uitbreiding van dit bereik met ISR-platformen en wapendragers, die een hogere overlevingskans hebben, worden onderzocht binnen EU- en NAVO-verband. Daarnaast zal naar verwachting het aantal lichte relatief goedkope onbemande systemen, die als verbruiksartikel worden ingezet, toenemen.
Zo niet, welk type dan wel?
Zie antwoord op vraag 5.
Is de Defensievisie 2035 nog steeds actueel in verband met toegenomen dreigingen en de lessen geleerd uit de oorlog in Oekraïne?
Nee. De Defensievisie 2035 is gepubliceerd in 2020 en keek vijftien jaar vooruit. De analyse en richting zijn nog steeds valide. Tegelijkertijd is Defensie voortdurend bezig met het verder ontwikkelen van haar strategie en krijgsmacht gebaseerd op een doorlopende analyse van veranderende dreigingen en geopolitieke ontwikkelingen. De recente ontwikkelingen waaronder de oorlog in Oekraïne en dreigingen elders in de wereld nopen voortdurend tot adaptatie om de relevantie en effectiviteit van het optreden van de krijgsmacht constant te waarborgen. Ook de NAVO (New Force Model) en EU (Strategisch Kompas) werken voortdurend aan hun voorbereiding voor de langere termijn.
Zou u deze vragen een voor een willen beantwoorden?
Ja.
Zou u deze vragen zo snel mogelijk kunnen beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Intrekken exportvergunning nieuwe tegenslag ASML’ |
|
Femke Zeedijk-Raeven (D66) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
Bent u bekend met het artikel in Het Financiële Dagblad van 3 januari 2024 «Intrekken exportvergunning nieuwe tegenslag ASML»?1
Ja.
Is de informatie in het artikel juist dat verschillende exportvergunningen zijn ingetrokken?
Het kabinet doet geen uitspraken over individuele vergunningen. In algemene zin kan gesteld worden dat bij de beoordeling van een exportvergunningaanvraag per geval een specifieke afweging wordt gemaakt, waarbij gekeken wordt naar het risico van ongewenst eindgebruik. De overheid maakt deze risicoanalyse in het kader van de (inter)nationale veiligheid op basis van de daarvoor geldende criteria, zoals de eigenschappen van het te exporteren product, de toepasbaarheid van het product, de eindgebruiker en het land van bestemming. Dit kan ertoe leiden dat export wordt toegestaan, afgewezen of een eerdere afweging wordt herzien.
Wat is er aan de situatie veranderd, sinds de vergunningen waren afgegeven en wat zijn de afwegingen geweest om de vergunningen in te trekken?
Zie antwoord vraag 2.
Is de informatie in het artikel juist dat het om een type lithografie machine gaat dat al vaker aan klanten van ASML in China is geleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een indicatie geven van het aantal exportvergunningen (enkelen, tientallen, meer dan honderd) dat in het verleden afgegeven is voor het leveren van dit type machine aan Chinese bedrijven in China?
Vanaf 1 september 2023 is bepaalde geavanceerde halfgeleiderproductieapparatuur vergunningplichtig in Nederland. Voorafgaand aan deze datum gold er geen vergunningplicht voor apparatuur vallende onder de regeling en zijn er derhalve geen vergunningen verleend. In de ministeriële regeling geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders is als verwachting opgenomen dat door de introductie van de vergunningplicht eenmalig 24 vergunningen en daarna op jaarbasis 20 vergunningen worden aangevraagd. Inmiddels zijn enkele vergunningen voor de export van geavanceerde halfgeleiderapparatuur naar China verleend. Een exportvergunning geeft de mogelijkheid om gedurende de looptijd van een vergunning meerdere exporten plaats te laten vinden.
Is er een verzoek van de Amerikaanse autoriteiten geweest om de exportvergunnigen in te trekken, zoals het artikel suggereert? Zo ja, wat was de motivatie van hen om een dergelijk verzoek aan de Nederlandse regering te doen?
Er is geregeld contact met partners en bondgenoten in Europa, de VS en Azië over exportcontrolemaatregelen op geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders. Over de inhoud van deze gesprekken doet het kabinet geen uitspraken.
Zijn er toezeggingen van de Amerikaanse autoriteiten gedaan aan de Nederlandse regering in ruil voor het intrekken van de exportvergunningen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 6.
Acht u het mogelijk dat China eerder geleverde machines van het type waar het hier om gaat inzet voor het vervaardigen van defensie materieel?
De vergunningplichtige machines en technologie zijn geschikt voor de ontwikkeling en productie van geavanceerde halfgeleiders. Deze geavanceerde halfgeleiders kunnen naast civiele toepassingen ook een cruciale bijdrage leveren aan militaire toepassingen en worden aangewend voor de ontwikkeling van hoogwaardige militaire (wapen)systemen en massavernietigingswapens.2 Zoals ook bevestigd door de MIVD3 richt China ten behoeve van de eigenstandige militair-technologische ontwikkeling de aandacht op buitenlandse expertise, waaronder op Nederlandse kennis op het gebied van lithografie. In algemene zin kan gesteld worden dat bij de beoordeling van (eerdere) exportvergunningaanvragen per geval een specifieke afweging wordt gemaakt, waarbij gekeken wordt naar het risico van ongewenst eindgebruik. Zie ook het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Schat u in dat het niet leveren van de eind 2023 geplande machines een extra belemmering vormt voor de Chinese defensie industrie? Waarom wel/niet?
Zie antwoord vraag 8.
Overwegende dat geavanceerde computerchips (<14nm) wereldwijd volop verkrijgbaar zijn en de Amerikaanse regering moeite heeft de export vanuit de VS naar China te beperken2, 3, wa t is naar uw inzicht het voordeel voor Nederland en Europa om China te beletten zelf geavanceerde chips te ontwikkelen?
Nederland heeft eigenstandig een vergunningplicht ingesteld omdat de ongecontroleerde uitvoer van geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders risico’s voor de nationale veiligheid kan meebrengen. Dit betreft een landenneutrale maatregel en is niet specifiek gericht op China. Bij elke beoordeling wordt individueel, dus per geval, gekeken of een exportvergunning kan worden verleend. Er wordt dan gekeken naar het risico van ongewenst eindgebruik. Uiteraard bespreekt Nederland deze maatregel met Europese partners en de VS en vindt ook een exportcontrole dialoog plaats met China.
Kernwapenoefeningen op luchtmachtbasis Volkel |
|
Bart van Kent , Sarah Dobbe |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het juist dat het 312e squadron van de 1e Wing op Volkel deel is van de zogeheten «NATO nuclear sharing-overeenkomst» waarin de Verenigde Staten (VS) de Nederlandse F-16’s uitrusten en de piloten trainen in het gebruik van kernwapens?1 Zo nee, wat zijn dan de feiten?2
Zoals bij uw Kamer bekend is (meest recentelijk in de Kamerbrief inzake uitvoering van de motie Van Dijk over de stand van zaken rond nucleaire ontwapening en de modernisering van kernwapens, d.d. 22 december 2022, Kamerstuk 36 200 V, nr. 73), heeft Nederland binnen de NAVO een kernwapentaak. Nederland draagt daarmee bij aan de bondgenootschappelijke afschrikking, en dus aan de veiligheid van de NAVO-bondgenoten en daarmee van Nederland zelf. Met de uitvoering van deze taak is één squadron F-16’s belast en deze dual-capable jachtvliegtuigen zijn gestationeerd op de vliegbasis Volkel. Om veiligheidsredenen kunnen geen mededelingen worden gedaan over details die verband houden met de kernwapentaak van Nederland.
Is het juist dat een of meerdere piloten van het 312e squadron een afbeelding van een atoomontploffing op hun helm hebben? Zo ja, geldt dat voor alle leden van het squadron of slechts enkele?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat dit onderdeel van de Nederlandse luchtmacht sinds 2021 heeft geoefend met de procedures voor het gebruik van de B-61-12-kernbom?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, meest recentelijk in de antwoorden op Kamervragen van de leden Karabulut, Ploumen en Van Ojik d.d. 8 december 2020 (kenmerk 2020Z22450), wordt binnen de NAVO geoefend met nucleaire scenario’s, op alle niveaus, met als doel om de veiligheid en effectiviteit van de bondgenootschappelijke nucleaire afschrikking te garanderen. Over de precieze aard van deze oefeningen kunnen onder de geldende bondgenootschappelijke afspraken geen mededelingen worden gedaan.
Wanneer zijn de oefeningen precies begonnen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het juist dat het daarbij een oefenversie betrof van de B-61-12, zoals op een van de bijgeleverde foto’s in de bron is te zien? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?3
Zie antwoord vraag 3.
Kan hieruit worden afgeleid dat de F-16 geschikt is voor het gebruik van de B-61-12, die immers is voorzien voor de F-35?
De F-35 zal in de komende tijd de kernwapentaak van de F-16 overnemen. Op basis van bondgenootschappelijke afspraken kunnen geen mededelingen worden gedaan over de details van de transitie naar de F-35 voor de kernwapentaak. Over de modernisering van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens is uw Kamer in de afgelopen jaren herhaaldelijk geïnformeerd. Daarbij is aangegeven dat de Verenigde Staten een levensduurverlengingsprogramma (Life Extension Program) uitvoeren, met als doel de veiligheid en effectiviteit van onder meer het type B-61 kernwapen blijvend te garanderen. Vanwege veiligheidsredenen en op grond van bondgenootschappelijke afspraken kunnen geen mededelingen worden gedaan over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens.
Kan worden uitgesloten dat de F-16 staat gepland voor gebruik van de B-61-12? Zo nee, waarom niet en hoe is de planning van de F-16 voor dat gebruik?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer verwacht u dat de F-35 de echte B-61-12 kan gebruiken?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer verwacht u dat de B-61-12-bommen in Volkel aankomen?
Zie antwoord vraag 6.
De kosten van afschalen van de steun aan Oekraïne |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Gerrit van Leeuwen , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel The High Price of Losing Ukraine: Military-Strategic and Financial Implications of Russian Victory1 en het artikel De kosten en baten van «onze» lotsverbondenheid met Oekraïne2?
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van de analyse van het Amerikaanse Institute for the Study of War (ISW) dat het Amerikaanse volk het recht heeft om te bevragen wat de financiële kosten zouden kunnen zijn als Oekraïne niét wordt geholpen, juist omdat zij zoveel besteden om Oekraïne in de strijd tegen Rusland te helpen? Deelt u de mening dat dit net zo goed geldt voor de Nederlandse (en Europese) bevolking?3
Het is het beleid van het kabinet de steun aan Oekraïne onverminderd voort te zetten. Nederland doet dit samen met partners in de EU, NAVO en daarbuiten. Nederland doet dit niet enkel in het belang van Oekraïne, maar ook in het eigen belang. De consequenties van deze oorlog zijn namelijk groot voor de wereld, Europa en daarmee ook voor Nederland. Het niet steunen van Oekraïne heeft ook (financiële) consequenties voor Nederland. De consequenties zijn breder dan een financiële kosten-baten analyse. Het is gestoeld op het besef dat naast de vrijheid, veiligheid en welvaart van Oekraïne, ook die van Nederland en Europa op het spel staan in deze oorlog, net zoals de internationale rechtsorde.
Onderschrijft u conclusie van het ISW dat nu korten op steun aan Oekraïne op langere termijn mogelijk veel hogere kosten met zich zal brengen en dat de kosten dus op dit moment in wezen voor de baten uitgaan?
Korten op steun aan Oekraïne heeft, behalve grote gevolgen voor Oekraïne, ook directe implicaties voor veiligheid en welvaart op het Europese continent. Als Rusland deze oorlog wint, zal dit de vrijheid, veiligheid en welvaart van zowel Oekraïne, Europa en Nederland ernstig aantasten. De kosten en vergaande consequenties hiervan zijn breder dan (enkel) financiële kosten en inderdaad veel hoger dan onze steun aan Oekraïne nu. Zo bezien is de internationale en Nederlandse steun aan Oekraïne een investering in onze collectieve vrijheid, veiligheid en welvaart op lange termijn.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat goed in kaart wordt gebracht wat, naast de immense klap voor onze waardengemeenschap, de financiële kosten voor Nederland en de Europese Unie zouden kunnen zijn als de steun, zowel militair als civiel, aan Oekraïne wordt afgeschaald en Oekraïne vervolgens de oorlog van Rusland verliest?
Het is evident dat een Oekraïens verlies zeer schadelijk zou zijn voor Nederland, de Europese Unie en de internationale rechtsorde. Hoewel deze kosten veel breder zijn dan enkel financieel en moeilijk te becijferen, voert het kabinet doorlopend gesprekken met onderzoeksinstituten, onder andere over scenario’s. Ook in de ministeries staat het denken hierover nooit stil. We blijven de Kamer doorlopend informeren over onze inzet ten aanzien van de oorlog, en welke afwegingen daaraan ten grondslag liggen.
Worden er ook door Nederlandse onderzoeksinstituten of door de ministeries zelf dergelijke kosten-baten scenario’s uitgewerkt met betrekking tot de oorlog in Oekraïne? Zo ja, welke zijn dit en kunnen deze met de Kamer worden gedeeld (indien afkomstig van het ministerie)? En zo nee, bent u voornemens een grondig onderzoek/analyse in gang te zetten naar de mogelijke gevolgen van een verlies van Oekraïne?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt in bondgenootschappelijk verband (EU/NAVO) onderzocht welke financiële en militair-strategische gevolgen een verlies van Oekraïne mogelijk zou hebben?
Binnen de NAVO en EU wordt gesproken over alle scenario’s en de mogelijke gevolgen daarvan. De NAVO en de EU blijven daarbij alle nodige stappen nemen om de veiligheid van het verdragsgebied te waarborgen. Het kabinet kan omwille van de veiligheid niet publiekelijk ingaan op details van deze scenario’s.
Kan het demissionaire kabinet actiever gaan communiceren over de financiële en militaire risico’s die wij in Nederland lopen, indien Oekraïne de oorlog verliest?
Het kabinet communiceert reeds actief over het belang van steun aan Oekraïne en de bedreiging die Rusland vormt voor onze nationale en internationale veiligheid. Hierbij behoort ook het benoemen van risico’s van een eventueel verlies van Oekraïne. Deze boodschap wordt door onder andere de Ministers van Buitenlandse Zaken, Defensie en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking als ook de Commandant der Strijdkrachten consistent verwoord bij publieke optredens4. Ook in lijn met de motie Dassen c.s.5 zal het kabinet waar mogelijk en relevant blijven communiceren over eventuele maatschappelijke gevolgen en benodigde investeringen in de eigen veiligheid. Er wordt altijd een afweging gemaakt tussen het belang van operationele veiligheid en dat van het delen van informatie.
Heeft u kennisgenomen van het rapport Setting Transatlantic Defence up for Successvan het Estlandse Ministerie van Defensie, waarin wordt betoogd dat we Rusland in Oekraïne een halt kunnen toeroepen, indien EU-lidstaten samen 0,25 procent van hun bbp (120 miljard euro) zouden willen besteden aan militaire hulp aan Kyiv? Wat vindt u van dit voorstel?
Ja. Sinds het begin van de Russische invasie van Oekraïne zet Nederland zich, samen met internationale partners, in om Oekraïne militair te steunen en zo een halt toe te roepen aan de Russische agressie. Het is ook in het belang van onze eigen veiligheid en vrijheid om deze steun voort te zetten. Het is hierbij belangrijk dat alle internationale partners bijdragen. Het kabinet verwelkomt alle oproepen aan internationale bondgenoten om de steun aan Oekraïne kracht bij te zetten. Daarbij is Nederland pragmatisch over de manier waarop deze steun het beste wordt ingevuld.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken?
Helaas is dit niet voor de begrotingsbehandeling gelukt.
De inzet van de Zr. Ms. Holland bij de hulpverlening aan de Gazastrook |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Klopt het dat de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Eli Cohen op 20 december jongstleden tijdens een bezoek aan Cyprus heeft gezegd dat Israël het idee van een maritieme humanitaire corridor wil steunen en Israël ermee instemt om via deze corridor een snelle route voor humanitaire hulp aan Gaza op te zetten?1
Het kabinet is bekend met de berichtgeving in de media over de uitspraken van Minister Cohen tijdens zijn bezoek aan Cyprus.
Hoe geeft Nederland vervolg aan deze instemming, gezien ook het feit dat Nederland een van de initiatiefnemers van deze maritieme humanitaire corridor is?
De meest effectieve weg om hulpgoederen aan Gaza te leveren op de schaal die nodig is om in de humanitaire noden te voorzien, is het verruimen en versnellen van toegang over land. In dit kader verwelkomt het kabinet de opening van de grensovergang bij Kerem Shalom en benadrukt Nederland bij alle gesprekspartners het belang van onmiddellijke en ongehinderde humanitaire toegang.
De ernst van de humanitaire crisis heeft er de afgelopen maanden toe genoopt om – in aanvulling op toegang over land – alle opties te onderzoeken, waaronder de mogelijkheid om hulpgoederen over zee te leveren. Cyprus heeft afgelopen najaar het initiatief genomen om dit met partners, waaronder Nederland, verder te verkennen. Ook het VK heeft uitvoerig de verschillende opties onderzocht. De volledige medewerking van Israël is een belangrijke voorwaarde voor het opzetten van een maritieme humanitaire corridor. Ondanks de uitspraken van Minister Cohen op 20 december 2023 dat Israël een dergelijke corridor wil steunen is die medewerking er niet. Het opzetten van een maritieme corridor kent tevens nog praktische en logistieke beperkingen. Ook de betrokkenheid van partnerlanden en VN-organisaties is essentieel. Vooralsnog heeft zich dit in internationaal verband onvoldoende uitgekristalliseerd.
Waarom wacht Nederland nu op een verzoek om humanitaire hulp te leveren, nu de Israëlische Minister Cohen heeft gezegd dat de hulp onmiddellijk kan beginnen?2 Nederland heeft toch met dit doel de Holland naar de regio gestuurd?
Nederland spant zich in internationaal verband op diverse manieren in om op grotere schaal humanitaire hulp aan Gaza te leveren. Naast de ongeoormerkte structurele bijdragen aan humanitaire organisaties heeft het kabinet EUR 50 mln. vrijgemaakt aan additionele humanitaire bijdragen voor Gaza (via UNRWA, het Nederlandse Rode Kruis en het World Food Program). Daarnaast heeft het kabinet een speciaal humanitair gezant voor Gaza benoemd om samen met internationale partners invulling te geven aan de Nederlandse humanitair diplomatieke inzet.
In de Kamerbrief d.d. 8 november 2023 «Militaire inzet ten behoeve van steun Gaza en de regio» is de Kamer geïnformeerd over het gereedstellen van Zr. Ms. Holland, voor ondersteuning van taken in het kader van een mogelijke evacuatie of het eventueel bieden van humanitaire hulp via een maritieme corridor. Een maritieme corridor heeft in internationaal verband echter nog geen invulling gekregen. De prioritaire weg om humanitaire toegang te verruimen blijft over land.
In de Kamerbrief «Update inzet Zr. Ms. Holland» informeerde de Minister van Defensie de Kamer dat Zr. Ms. Holland eind januari zal terugkeren naar Nederland. Indien de mogelijkheid voor het leveren van hulpgoederen over zee zich op een later moment toch voordoet, zal opnieuw worden bezien of en, zo ja, op welke manier Nederland hier een bijdrage aan kan leveren.
Kunt u niet zelf contact opnemen met de Israëlische regering om de inzet van de Holland te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zeer regelmatig en op diverse niveaus contact met de Israëlische autoriteiten. Behalve de bilaterale gesprekken van kabinetsleden en de contacten van de Nederlandse ambassade in Tel Aviv vinden er frequent politieke en hoogambtelijke bezoeken plaats. Eind december bracht de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking samen met de speciaal humanitair gezant voor Gaza een bezoek aan Egypte, de Palestijnse Gebieden en Israël dat in het teken stond van de humanitaire toegang. Daarbij lag de nadruk op het verruimen van toegang over land. Onlangs bezochten ook de Minister van Defensie en de Minister van Buitenlandse Zaken hun Israëlische counterparts. Zij benadrukken continu het belang van snelle en ongehinderde toegang voor humanitaire hulp in hun gesprekken met Israël. Dergelijke contacten zal Nederland voortzetten.
Hoe kan Nederland nu samen met de andere landen die deelnemen aan de maritieme humanitaire corridor meer hulp via zee bij de mensen krijgen die dit nodig hebben?
Het verlenen van humanitaire hulp aan Gaza is niet afhankelijk van de vorming van een maritieme corridor of van de Nederlandse inzet van militaire middelen. Ook bij partnerlanden is een volwaardige maritieme route voor de levering van hulpgoederen aan Gaza vooralsnog niet van de grond gekomen. Pogingen van andere landen om direct vanaf zee hulp in Gaza aan te landen, al dan niet vanaf Cyprus of via een haven in Egypte of Israël, hebben nog niet geleid tot het gewenste resultaat.
Het verruimen en versnellen van de toegang van humanitaire hulp aan Gaza over land is prioritair. De Nederlandse inzet blijft zich daarom primair richten op de steun aan internationale hulporganisaties en het bevorderen van veilige, onmiddellijke en ongehinderde humanitaire toegang over land. Tevens blijft het kabinet mogelijkheden voor steun via de lucht of over zee verkennen. Indien de mogelijkheid voor het leveren van hulpgoederen over zee zich op een later moment toch voordoet zal opnieuw worden bezien of en, zo ja, op welke manier Nederland hier een bijdrage aan kan leveren.
De mogelijke oprichting van een eigen tankbataljon |
|
Diederik van Dijk (SGP), Derk Boswijk (CDA), Gijs Tuinman (BBB) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met Kamerstuk 27 830, nr. 410 en het nieuwsartikel «Defensie heeft uitgewerkt plan voor terugkeer tanks klaarliggen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het van wezenlijk belang is dat Nederland weer de beschikking krijgt over een eigen tankbataljon, eventueel binnen de Duits-Nederlandse samenwerking, voor het landgevecht van nu en de toekomst en om te voldoen aan de NATO Defence Planning Capability Review waarin Nederland tot nog toe in gebreke blijft met betrekking tot de prioriteitsdoelstelling voor het leveren van een zware en een medium infanteriebrigade?
Gezien de verslechterde veiligheidssituatie sinds 2022 is het van wezenlijk belang dat onze krijgsmacht verder wordt versterkt. In de NATO Defence Planning Capability Review (DPCR, Kamerstuk 28 676, nr. 421 van 15 november 2022) oordeelt de NAVO dat de Nederlandse krijgsmacht met de Defensienota ’22 (DN22) over de gehele linie een opwaartse lijn heeft ingezet, maar dat er ook aanhoudende tekortkomingen zijn, met name op het terrein van slagkracht en (operationele) gevechtsondersteuning in het landdomein. Daarbij is de NAVO kritisch over het niet voldoen aan de prioriteitsdoelstelling voor het leveren van een zware en medium infanteriebrigade.
In de Defensienota 2022 is op basis van de beschikbare financiële middelen en het nationale militaire advies besloten de slagkracht gericht te versterken. Daarom is binnen de keuzes van de Defensienota 2022 geen tankbataljon opgericht. Sinds 2022 is de veiligheidssituatie verder verslechterd. Tegen de achtergrond van de aanhoudende Russische aanvalsoorlog in Oekraïne en de sterk toegenomen dreiging richting het NAVO-verdragsgebied, hebben de bondgenoten daarom tijdens de NAVO-top in Vilnius met de Defence Investment Pledgeafgesproken om minimaal 2 procent van het BBP uit te geven aan Defensie (Kamerstuk 28 676, nr. 440). Indien er extra budget voor de Krijgsmacht komt, dan kijken we over de volle breedte naar capaciteiten. Een besluit over een tankbataljon is daarom aan een volgend Kabinet.
Kunt u aangeven hoe Nederland en Duitsland de oprichting van een mogelijk nieuw tankbataljon in gezamenlijkheid gaan organiseren?
Een mogelijk nieuw tankbataljon zou kunnen worden gespiegeld met het huidige Duits-Nederlandse 414 Tankbataljon. De tanks zouden dan volledig Nederlands eigendom zijn en 20% Duits bemenst.
Kunt u aangeven wat de oprichting van een mogelijk nieuw tankbataljon voor de gezamenlijke Duits-Nederlandse gevechtskracht betekent en wat dit voor de Nederlandse gevechtskracht betekent?
Een nieuw tankbataljon zou betekenen dat Nederland extra slagkracht toevoegt aan de gezamenlijke gevechtskracht van NAVO. Hiermee wordt tevens de prioriteitsdoelstelling voor een Heavy Infantry Brigade (HIB) verder ingevuld. Een tankbataljon biedt de HIB versterking in slagkracht, bescherming en genetwerkte sensoren. Dit betekent eveneens een versterking voor het divisie- en legerkorpsniveau waarbij de Nederlandse brigade is ingedeeld. In de Defensienota 2022 zijn al stappen gezet om de slagkracht van de krijgsmacht te vergroten. Keuzes over de verdere versterking van de krijgsmacht zijn aan een volgend kabinet.
Worden er ook verdere vervolgstappen gezet naar aanleiding van de inventarisatie inzake de oprichting van een eigen tankbataljon? Zo ja, welke? Of blijft het vooralsnog bij deze informatiebrief?
Uitbreiding van de krijgsmacht met een tankbataljon is thans niet begroot (Kamerstuk 27 830, nr. 410). Er worden op dit moment dan ook geen verdere vervolgstappen gezet.
Staat u nog steeds achter uw stellingname dat financiën de grote bottleneck is? Hoe verhoudt zich dit tot de onderbesteding van de afgelopen jaren en het feit dat waarschijnlijk ook de komende jaren sprake zal zijn van onderuitputting? In hoeverre is het mogelijk om de aanschaf van tanks te financieren uit de onderuitputting op de begroting van Defensie, inclusief het Defensiematerieelbegrotingsfonds?
Defensie heeft ten opzichte van 2022 in 2023 € 2 miljard meer uitgegeven en is € 5 miljard meer verplichtingen aangegaan. Een tankbataljon kost jaarlijks tussen € 260–315 miljoen. Dit omvat over een planperiode van 15 jaar zowel de investeringskosten, de materiële en personele exploitatiekosten als gerelateerde kosten voor zogeheten «tweede en derde orde effecten». De huidige begroting biedt geen financiële ruimte voor uitbreiding van de krijgsmacht met een tankbataljon. Ook niet vanuit onderbesteding. Er zijn namelijk al verplichtingen aangegaan voor dit budget. Het DMF biedt juist ruimte om budget te schuiven naar jaren dat het budget nodig is voor betalingen. Met incidenteel geld kan daarom geen structurele capaciteit worden gefinancierd. Een besluit over een tankbataljon is daarom aan een volgend Kabinet.
Wat zijn volgens u de consequenties op het gebied van personele en materiele gereedheid en geoefendheid van het eventueel stationeren van een op te richten tankbataljon in Nederland (Havelte bijvoorbeeld)?
De samenwerking met Duitsland levert diverse (schaal)voordelen op. Zo bieden de oefen- en schietterreinen bij de Nederlandse kazernes onvoldoende ruimte om realistisch met een tankbataljon te kunnen trainen of schieten; biedt stationering op Bergen-Hohne voordelen voor opleiden & trainen; legt het geen beslag op schaarse bouw-, stikstof- en geluidsruimte in Nederland; biedt het instandhoudingsvoordelen vanwege geografische nabijheid van de industrie en opleidingsvoordelen vanwege nabijheid van het tankopleidingscentrum. Daarnaast is in Duitsland de meeste infrastructuur, zoals legering, les- en kantoorgebouwen, logistieke magazijnen en technische ruimtes al beschikbaar.
Kunt u nader toelichten hoe de observatie over technologische ontwikkelingen en wenselijkheid van geïntegreerde bemande en onbemande systemen mee zijn genomen in de analyse over het oprichten van een eigen tankbataljon?
Technologische ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht maken het mogelijk en wenselijk dat een eventueel tankbataljon in de toekomst 2/3 bemand en 1/3 onbemand wordt. Nederland werkt nationaal aan de ontwikkeling van Future Ground Combat Systems, o.a. door de Robotics & Autonomous Systems (RAS) eenheid en het kennisproject Combat Unmanned Ground Systems (CUGS). Met het project CUGS werkt Defensie toe naar oplossingen, die op de middellange termijn invulling kunnen geven aan de eerste onbemenste operationele capaciteit. Nederland zoekt daarbij, zoals in de motie-Stoffer (Kamerstuk 35 570 X, nr. 53) opgeroepen, internationale aansluiting bij het Frans-Duitse project Main Ground Combat System (MGCS). MGCS voorziet vanaf 2040 de eerste Europese next generation combat systems te leveren, waaronder de integratie met volledig onbemenste gevechtssystemen.
Kunt u de Kamer een nadere kostenspecificering toedoen hoe de jaarlijks terugkerende kosten (geraamd op € 260–315 miljoen) zijn opgebouwd? Welke schaalwinsten zijn daarin opgenomen, daar gezamenlijk in te kopen met Duitsland en gezamenlijk ketens te gebruiken op het gebied van voorraad, onderhoud, herstel en kennismanagement?
Deze kostenspecificatie bevat commercieel vertrouwelijke elementen. Derhalve is de specificering in de bijgaande vertrouwelijke bijlage opgenomen. Het Europese Leopard 2A8 Procurement Initiative biedt schaalvoordelen op het gebied van levertijd, prijs en Europese interoperabiliteit. Deze effecten op het benodigde budget voor de gevechtstanks en het bijbehorende pakket reservedelen zijn in het investeringsbedrag in de vertrouwelijke bijlage verwerkt. Daarnaast is voor alle afnemende landen de tank identiek, dus zonder land-specifieke eisen, met als enige uitzondering de voorzieningen voor nationale command & control middelen. Dit levert binnen de gehele Europese gebruikersgroep voordelen op voor kennismanagement,instandhouding, standaardisatie en interoperabiliteit.
Klopt het dat de Duitsers Nederland hebben gevraagd of wij mee willen doen aan een Duits-Europees initiatief om nieuwe Leopard 2A8-tanks te bestellen? Klopt het dat u Duitsland in augustus heeft laten weten dat Nederland meer tijd nodig heeft om een besluit te nemen?
Ja, Nederland is door de Duitse regering uitgenodigd om aan het vraagbundelingsinitiatief voor de Leopard-2A8 gevechtstanks deel te nemen. De Staatssecretaris heeft, mede vanwege de demissionaire status van het kabinet, in de zomer van 2023 uitstel-van-opgave aan zijn Duitse ambtsgenoot gevraagd en gekregen.
Hoeveel tijd heeft Nederland nog om tot een besluit tot deelname te komen?
Er is met Duitsland geen nadere datum voor opgave afgesproken. Keuzes voor de verdere versterking van de krijgsmacht zijn aan een nieuw kabinet.
Kunt u deze vragen ruim voor de begrotingsbehandeling Defensie beantwoorden?
Ja
De grote zorgen van het internationale artsencollectief (SEGM) over genderrichtlijn WHO |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Artsencollectief bezorgd over genderrichtlijn Wereldgezondheidsorganisatie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de reeks geuite zorgen van het internationale artsencollectief Society for Evidence Based Gender Medicine (SEGM) over de werkwijze en de inhoudelijke koers van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)?
Ik deel de zorgen niet van de Society for Evidence Based Gender Medicine (SEGM) met betrekking tot de ontwikkeling van de Richtlijnen voor de gezondheid van trans- en genderdiverse personen door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
De WHO heeft voor samenstelling van de richtlijnontwikkelingsgroep (guideline development group – GDG) de gebruikelijke procedure gevolgd, in lijn met het WHO Handboek voor richtlijnontwikkeling2. Al in juni 2023 heeft WHO een lijst van de eerste 14 geselecteerde GDG-leden gepubliceerd voor een publieke consultatie van twee weken. Vervolgens heeft WHO in december 2023 de lijst van alle 21 geselecteerde GDG-leden gepubliceerd voor een publieke consultatie van drie weken.
Om tegemoet te komen aan de zorg dat de laatstgenoemde periode van publieke consultatie gedeeltelijk met de kerstdagen overlapte en de vele vragen die zijn binnengekomen, heeft de WHO vervolgens besloten de periode van publieke consultatie met drie extra weken te verlengen. Het is nog niet duidelijk wanneer ontwikkeling van de richtlijnen zal zijn afgerond. Ten slotte heeft WHO aangegeven dat deze richtlijnen zich specifiek richten op volwassenen en niet op kinderen noch tieners.
Voor wat betreft de inhoudelijke koers geldt dat de richtlijnontwikkelingsgroep bestaand onderzoek zal analyseren en aan de hand daarvan zal adviseren welke behandelingen de beste gezondheidsuitkomst hebben voor trans- en genderdiverse personen. Hierbij zal specifiek gekeken worden naar de volgende vijf punten:
Deelt u de mening dat bij het ontwikkelen van internationale richtlijnen aan professionals royaal gelegenheid moet worden geboden om in de voorbereidingsfase een inbreng te leveren?
Ja.
Vindt u het zorgvuldig dat de WHO in de week voor de kerstdagen 2023 de plannen bekendmaakte om vervolgens de openbare consultatie al te sluiten op 8 januari 2024? Was u op de hoogte van deze procedure en in hoeverre is die met organisaties in Nederland gedeeld? Zo ja, wanneer, op welke wijze en hoe is hierop vervolgens gereageerd?
De gevolgde procedure is conform de WHO-brede standaard die gehanteerd wordt voor alle richtlijnontwikkelingen. Het uitzetten van openbare consultaties verloopt niet via lidstaten, maar via het eigen netwerk van WHO. Al in juni 2023 is een eerste lijst namen van geselecteerde experts gedeeld voor publieke consultatie waarop inbreng mogelijk was. Vervolgens heeft de WHO in december 2023 de volledige lijst van 21 geselecteerde GDG-leden gepubliceerd voor publieke consultatie. Naar aanleiding van de vele vragen omtrent de publieke consultatie voor de volledige lijst met experts, heeft de WHO vervolgens besloten de periode van publieke consultatie met drie extra weken te verlengen tot en met 2 februari 2024.
Hoe beoordeelt u de zorgen van de SEGM over de inhoudelijke koers van de WHO en de indruk dat reeds vooraf het stimuleren van geslachtsaanpassing als uitgangspunt lijkt te gelden? Deelt u de mening dat alle relevante wetenschappelijke gegevens bij het ontwikkelen van (internationale) richtlijnen met betrekking tot «genderinclusieve zorg» serieus gewogen moeten worden, ook kritische bijdragen inzake medische behandelingen bij minderjarigen?
Ik deel de zorgen van de Society for Evidence Based Gender Medicine (SEGM) niet, zoals reeds toegelicht in mijn antwoord op vraag 2.
De ontwikkeling van deze richtlijnen met betrekking tot de gezondheid van trans- en genderdiverse personen is in lijn met het mandaat van de WHO, dat zich richt op het bereiken van het hoogst mogelijke niveau van gezondheid wereldwijd voor iedereen.
Waar de term transgender verwijst naar mensen wiens genderidentiteit niet overeenkomt met het geslacht dat hen bij de geboorte is toegewezen, verwijst de term genderdivers naar mensen die zich niet identificeren volgens een binair concept van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Derhalve is geslachtsaanpassing niet per definitie het uitgangspunt voor de ontwikkeling van deze richtlijnen.
Zoals voorgeschreven in het WHO Handboek voor richtlijnontwikkeling betrekt de WHO alle relevante wetenschappelijke bewijslast in de analyses die ten grondslag liggen aan de ontwikkeling van deze Richtlijnen voor de gezondheid van trans- en gender diverse personen. Na de initiële ontwikkeling zullen de richtlijnen aan een peer review worden onderworpen, waarbij partijen uit verschillende invalshoeken worden uitgenodigd. Ik vind het uiteraard van groot belang dat dit gebeurt, omdat het essentieel is voor de ontwikkeling van hoog kwalitatieve richtlijnen.
Zoals aangegeven in mijn beantwoording van vraag 2 hebben deze richtlijnen geen betrekking op de zorg voor minderjarigen. De WHO heeft dit ook bevestigd in de berichtgeving over deze richtlijnontwikkeling.3
Kunt u aangeven hoe de onafhankelijkheid van de panels van de WHO gewaarborgd wordt? Vindt u het wenselijk dat het wegen van wetenschappelijke gegevens gebeurt door personen die zich actief uitspreken voor geslachtsaanpassing of die zelfs voor belangenorganisaties actief zijn?
De WHO selecteert een diverse groep van technische experts, beoogd gebruikers van de richtlijn, personen die te maken krijgen met de aanbevelingen van de richtlijn, wetenschappelijke experts en andere technische experts waar nodig.
Zij worden geselecteerd op basis van hun kennis, kunde en ervaring en de WHO houdt bij de samenstelling van de groep rekening met de geografische spreiding en genderbalans. Deze mensen doen hun werk op persoonlijke titel. Zij worden door de WHO gescreend en gewogen in de mate waarin zij een nuttige, professionele bijdrage kunnen leveren aan de discussie. Vervolgens worden de namen van geselecteerde personen met hun CV’s gepubliceerd, zodat eventuele zorgen omtrent hun kandidatuur door het brede publiek en geïnteresseerde organisaties kunnen worden gemeld. Naar aanleiding van eventuele meldingen, heroverweegt de WHO de selectie en presenteert de uiteindelijke lijst. Dit proces is standaard voor alle richtlijnontwikkelingen en wordt beschreven in het WHO Handboek voor richtlijnontwikkeling.
De meeste wetenschappers hebben een professioneel onderbouwde publieke mening over het terrein waar ze aan werken. Zij worden ook geselecteerd op hun vermogen hun persoonlijke mening te scheiden van de wetenschappelijke gegevens die ze bestuderen. Diversiteit binnen de geselecteerde richtlijnontwikkelingsgroep verkleint de kans op een tunnelvisie en draagt zorg voor het scherp ondervragen van elkaars analyses. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zal het werk van de richtlijnontwikkelingsgroep nog worden onderworpen aan een peer review. Ook organisaties of invalshoeken die niet vertegenwoordigd zijn in de richtlijnontwikkelingsgroep, zullen hiervoor worden uitgenodigd. Ik vertrouw erop dat dit gestandaardiseerde proces leidt tot een correcte weging van het bestaande wetenschappelijk bewijs.
Kunt u bevestigen en borgen dat de richtlijnen van de WHO geen beperking kunnen betekenen van de ruimte voor (medische) professionals in Nederland om verantwoorde afwegingen te maken, zéker wanneer het minderjarigen en jongvolwassenen met genderdysforie betreft?
Ik benadruk nogmaals dat deze richtlijnen geen betrekking hebben op de zorg voor minderjarigen.
De richtlijnen van de WHO kunnen vrij gebruikt worden door medische professionals om hun protocollen voor behandelingen te ontwikkelen. Zij zijn daartoe vrij naast de richtlijnen van de WHO ook andere bronnen te gebruiken.
In Nederland wordt zorg geboden op basis van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch4 en de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg5. Geen enkele richtlijn of protocol beperkt medische professionals om een verantwoorde afweging te maken voor de individuele patiënt die zij behandelen. Welke afweging wordt gemaakt is uiteindelijk een zaak tussen de patiënt en de behandelaar.
Het is van belang hierbij te weten dat op dit moment binnen Nederland de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch loopt. Zoals ik uw Kamer al eerder heb gemeld, heeft mijn voorganger ZonMw de opdracht gegeven tot evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. Deze evaluatie wordt momenteel uitgevoerd door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (Kennisinstituut), en zal binnenkort worden opgeleverd. Bij de evaluatie zal gekeken worden naar actualiteit en implementatie van de bestaande kwaliteitsstandaard. In de evaluatie worden op verzoek van mijn ministerie onder andere de volgende thema’s meegenomen:6 1) ontwikkelingen en mogelijkheden met betrekking tot «depathologisering» van genderincongruentie;7 2) rol van de huisarts bij hormoonbehandeling;8 3) nazorg na geslachtsbevestigende behandelingen of ingrepen; en9 4) de ontwikkeling en groei van netwerken voor transgenderzorg.
Bent u bereid om namens Nederland, als lid van de WHO, bij de WHO aan te dringen op ruimere mogelijkheden voor de volwaardige inbreng van professionals en organisaties, onder andere door een serieuze verlenging van de consultatietermijn?
Naar aanleiding van uw vragen heeft mijn ministerie contact gehad met de betrokkenen bij de WHO om een en ander te duiden. Inmiddels heeft de WHO de publieke consultatietermijn reeds verlengd tot en met 2 februari 2024.
De Turkse militaire aanvallen in Syrië en Irak |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Isa Kahraman (NSC) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kent u de berichten over aanvallen van Turkije in Syrië en Irak in de afgelopen jaren en recent nog op maandag 25 december 2023 (eerste kerstdag)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij deze recente Turkse luchtaanvallen meerdere burgerdoden en gewonden gevallen zijn?
In de periode 23 t/m 29 december 2023 hebben meerdere Turkse drone- en luchtaanvallen in Syrië en Noord-Irak plaatsgevonden. De Turkse operaties richtten zich tegen de Syrian Democratic Forces (SDF) en de Koerdische Arbeiderspartij (PKK). Volgens verschillende openbare bronnen zijn hierbij diverse SDF en PKK-strijders omgekomen. In openbare bronnen wordt regelmatig melding gemaakt van burgerslachtoffers.
Kunt u ook bevestigen dat er bij deze luchtaanvallen kritische burgerinfrastructuur als waterverdeelstations, elektriciteitscentrales en ziekenhuizen zijn getroffen?2 Zijn dergelijke burgerdoelen vanuit internationaal recht gerechtvaardigde doelen?
Het kabinet heeft niet eigenstandig kunnen verifiëren of bij de drone- en luchtaanvallen kritieke civiele infrastructuur is getroffen. Wel staat vast dat civiele infrastructuur (o.a. industrie) is beschadigd als gevolg van de aanvallen. Het leefgebied van burgers in de grensstreek staat als gevolg van de aanvallen onder druk.
Volgens het humanitair oorlogsrecht zijn militaire doelen uitsluitend die objecten die naar hun aard, ligging, bestemming of gebruik een daadwerkelijke bijdrage tot de krijgsverrichtingen leveren en waarvan de gehele of gedeeltelijke vernietiging, verovering of onbruikbaarmaking onder de omstandigheden van dat moment een duidelijk militair voordeel oplevert. Gezien het ontbreken van de benodigde informatie over de specifieke omstandigheden en afwegingen van Turkije, is het zeer complex om een oordeel te vormen over de naleving van het humanitair oorlogsrecht door Turkije in deze situatie.
Daar waar NAVO-lid Turkije stelt dat de luchtaanvallen legitieme militaire (zelfverdediging)acties zijn tegen (terreur)dreigingen van de Koerdische Arbeiderspartij (PKK) vanuit Syrië en Irak, in hoeverre zijn volgens u deze Turkse claims gerechtvaardigd? Hoe verhoudt zich deze claim met de structurele Westerse samenwerking met de Syrian Democratic Forces (SDF) in de strijd tegen ISIS?
Het kabinet erkent de veiligheidszorgen van Turkije in de grensregio met Syrië en Irak. Het land beroept zich op het recht van zelfverdediging en stelt dat de operaties gericht zijn op het tegengaan van aanvallen van PKK en YPG op Turks grondgebied. Daarbij stelt het kabinet voorop dat alle landen en dus ook Turkije moeten handelen conform het internationaal recht, zodoende met de aantoonbare inachtneming van de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Daarnaast is het van groot belang dat burgerslachtoffers worden vermeden. Dit benadrukt het kabinet ook in gesprekken met de Turkse autoriteiten.
Nederland blijft, evenals andere bondgenoten, ook met Turkije in gesprek over de impact van de Turkse militaire acties in Noordoost Syrië op de capaciteit van de SDF om ISIS te bestrijden en om detentiecentra en vluchtelingenkampen waar Foreign Terrorist Fighters (FTFs) en hun familieleden zich bevinden te beveiligen.
Gelet op het feit dat Amerikaanse militairen die gestationeerd zijn in Syrië, een Turkse drone hebben neergehaald die zich te dicht bij de Amerikaanse troepen bevond3, hoe voorkomen NAVO-leden dat ze tegenover elkaar komen te staan in Syrië en Irak als Turkije deze aanvallen blijft uitvoeren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 voert Turkije operaties uit in Noord-Irak en Syrië vanwege veiligheidszorgen in de grensregio.
Naar aanleiding van het neerhalen van de Turkse drone door de VS hebben de Ministers van Defensie van de VS en Turkije beiden benadrukt dat nauwe coördinatie in de regio van belang is. Nederland brengt de Turkse activiteiten, het belang van aandacht voor mogelijke consequenties en het belang van onderlinge coördinatie tussen Turkije en de bondgenoten regelmatig op in bilaterale gesprekken met Turkije.
Hebben deze militaire bombardementen door Turkije in Noord-Irak consequenties voor de Nederlandse militaire inzet voor de NAVO-missie in Irak (NMI)?4 Hoe borgt Nederland dat onze militairen, die in het noorden van Irak worden gestationeerd, geen slachtoffer worden van deze bombardementen? Heeft Turkije contact met zijn NAVO-bondgenoten over deze bombardementen en worden ze vooraf gewaarschuwd?
De Turkse militaire operaties vinden plaats in het grensgebied van Turkije met Noord-Irak. De Turkse militaire activiteiten hebben vooralsnog geen consequenties voor de Nederlandse militaire inzet voor de NMI. NMI is niet actief in Noord-Irak.
Nederland heeft sinds de redeployment van de Force Protection eenheid die ten behoeve van Operation Inherent Resolve (OIR) gestationeerd was in Erbil nog enkele militairen gestationeerd op de bases van de Anti-ISIS Coalitie in omgeving Erbil. De Nederlandse militairen in Erbil bevinden zich niet in het gebied waar de Turkse operaties worden uitgevoerd. Het kabinet voorziet dan ook geen consequenties voor de Nederlandse militairen ter plaatse.
Ten aanzien van Turkse contacten met NAVO-bondgenoten verwijs ik u naar het antwoord op vragen 4 en 5.
Zijn er in internationaal verband gesprekken met Turkije over deze militaire aanvallen in deze twee landen, bijvoorbeeld in NAVO-verband? Kunt u aangeven wat de houding is van Turkije in deze gesprekken?
De situatie in Noordoost Syrië en Irak is regelmatig onderwerp van gesprek in verschillende internationale fora, waaronder de EU en de Anti-ISIS-coalitie. Zorgen over de mogelijke gevolgen van deze militaire operaties worden daarin besproken. In bilaterale gesprekken met de Turkse autoriteiten worden de Turkse operaties in Noord-Irak en Syrië regelmatig besproken langs de lijnen van het antwoorden op vraag 4 en 5. De Turkse militaire operaties zijn binnen de NAVO geen onderwerp van gesprek.
Aangezien de grootste instroom van asielzoekers in Nederland komt vanuit Syrië (12.625 personen) en gelet op het feit dat Irak ook in de top 10 staat5, kunt u duiden wat de bombardementen door Turkije in deze twee landen voor impact hebben op de asielinstroom in Nederland vanuit deze landen?
Het valt niet te voorspellen wat de impact van de Turkse militaire operaties in Noord-Irak en Syrië is op de asielinstroom in Nederland. De asielinstroom in Nederland van personen met de Syrische en Iraakse nationaliteit in de afgelopen jaren is niet direct te relateren aan de diverse geweldsincidenten in Irak or Syrië.
Op welke wijze zet Nederland zich in voor de minderheden in de gebieden waar Turkije bombardementen uitvoert, zoals Jezidis en Arameeërs, Assyriërs en Chaldeeërs, en voor leniging van de humanitaire nood in Syrië?
Het kabinet blijft zich inzetten voor de bescherming van kwetsbare minderheden in Noord-Irak, waaronder jezidi’s en christenen. Het kabinet doet dit door deze gemeenschappen te ondersteunen met het streven naar gerechtigheid, het verlenen van psychosociale en geestelijke hulp (MHPSS), en het bijdragen aan een sociaaleconomisch toekomstperspectief.
De humanitaire noden in Syrië zijn zeer groot. Nederland is sinds aanvang van het conflict een grote humanitaire donor in Syrië. Hulpbijdragen worden ter beschikking gesteld via vaste kanalen, zoals de VN humanitaire fondsen en de Dutch Relief Alliance. Nederland behoort tot de top-3 donoren van het mondiale VN-noodhulpfonds Central Emergency Response Fund (CERF).
De veroordeling van Nobelprijswinnaar Muhammad Yunus in Bangladesh |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat in Bangladesh op 1 januari de 83-jarige Muhammad Yunus, die in 2006 de Nobelprijs voor de Vrede won vanwege zijn werk ten behoeve van de allerarmsten van zijn land, is veroordeeld tot een celstraf van zes maanden na beschuldigingen van het overtreden van arbeidswetten?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat in augustus 2023 een groep van 180 wereldleiders, onder wie 108 Nobelprijswinnaars, inclusief Barack Obama, voormalig secretaris-generaal van de VN Ban Ki-moon en vele (voormalig) leiders van Europese landen, in een open brief aan de Minister-President van Bangladesh hun zorg hebben uitgesproken over de vervolging van Yunus?2 Zo ja, wat vindt u ervan dat hier geen gehoor aan is gegeven?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van deze brief. Het kabinet onderschrijft het belang van ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de bescherming van mensenrechtenverdedigers, in het bijzonder voor duurzame en inclusieve groei in Bangladesh. Daarnaast heeft Nederland zich meerdere malen uitgesproken voor eerlijke en vrije verkiezingen. De EU heeft hierover verschillende verklaringen3 4 gepubliceerd. Het kabinet steunt deze verklaringen.
Deelt u de zorg die in de open brief wordt beschreven ten aanzien van de bedreigingen voor de democratie en de mensenrechten die in Bangladesh zijn waargenomen? Zo nee, waarop baseert u dit inzicht? Zo ja, in hoeverre heeft u vertrouwen dat de aankomende nationale verkiezingen van 7 januari wel op een vrije en eerlijke manier zullen verlopen?
Nederland monitort de ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten en ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Bangladesh nauwgezet. Nederland spreekt hier zowel bilateraal als in EU verband over met de Bangladeshi autoriteiten. De EU spreekt zich ook kritisch uit over de situatie in Bangladesh, zoals ook recentelijk over het verloop van de verkiezingen middels een verklaring van EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell. Daarnaast ondersteunt Nederland verscheidene maatschappelijke organisaties in Bangladesh.
Ten aanzien van de nationale verkiezingen op 7 januari in Bangladesh heeft Nederland zich op meerdere niveaus uitgesproken voor vrije en eerlijke verkiezingen en het belang van een vrij maatschappelijk middenveld benadrukt. Dit is besproken tijdens onder andere de politieke consultaties met Bangladesh in mei 2023 en tijdens een bilateraal gesprek tussen mijn collega Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Bangladeshi Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de AVVN 2023 in New York.
Bent u het eens met organisaties als Amnesty International die beschrijven dat de meer dan 150 rechtszaken tegen Muhammad Yunus gezien moeten worden als een misbruik van de arbeidswetten en het rechtssysteem en een vorm van politieke vergelding voor zijn werk en afwijkende meningen?3 Zo nee, waarop baseert u deze inzichten?
Nederland intervenieert niet in de rechtsgang van andere landen. Nederland heeft wel op verschillende niveaus zorgen geuit over de scherpe toename van het aantal arrestaties van critici van de zittende regering.
Heeft de Nederlandse overheid zich al publiekelijk uitgesproken tegen de veroordeling van Muhammad Yunus? Zo ja, wanneer en met welke woorden? Zo nee, deelt u de mening dat dit zo snel mogelijk moet gebeuren, het liefst nog voor de nationale verkiezingen van 7 januari?
Nederland intervenieert niet in de rechtsgang van andere landen en heeft zich dus niet publiekelijk uitgesproken tegen de veroordeling van Muhammad Yunus.
De voortgang van het dienjaar |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Hoe staat het met de opschaling van het dienjaar bij Defensie? Ligt alles op schema om in 2024 met 625 deelnemers aan de slag te gaan?
De opschaling van het dienjaar ligt op schema. In 2023 is het dienjaar van start gegaan met 132 dienjaarmilitairen. De eerste lichting van 2024 bestaat uit circa 190 mensen. De verwachting is dat de doelstelling van 625 deelnemers in 2024, verspreid over drie lichtingen, zal worden behaald.
Is het primaire doel van het dienjaar het structureel ophogen van de vulling van militaire functies doordat deelnemers vaker kiezen voor een carrière bij Defensie? Zo nee, zou dit niet het doel moeten zijn?
Ja, in de Kamerbrief Dienjaar Defensie van 1 november 2022 (Kamerstuk, 36 200 X, nr. 16) wordt de verhoging van de instroom in de krijgsmacht en de directe bijdrage aan de personele gereedheid als belangrijke doelstelling van het dienjaar genoemd. De verwachting is dat een substantieel aantal deelnemers na het dienjaar kiest voor een carrière bij Defensie, als beroepsmilitair, reservist of burger, en zo bijdraagt aan de verhoging van de personele gereedheid.
Waarom is gekozen voor een doel van 1.000 deelnemers in 2025? Is dat niet te beperkt om de vullingspercentages van de militaire functies snel en substantieel te verhogen? Hoe verdeelt u de 1.000 deelnemers over verschillende krijgsmachtonderdelen?
Bij de vaststelling van het doel van 1.000 deelnemers in 2025 is rekening gehouden met het absorptievermogen van de verschillende krijgsmachtdelen. Gelet op het animo voor het dienjaar onderzoekt Defensie de mogelijkheden om sneller op te schalen.
Gedurende de eerste lichtingen zal ongeveer de helft van de dienjaarmilitairen bij de Landmacht worden ingezet en de rest worden verdeeld over de andere krijgsmachtdelen.
Heeft u al onderzocht wat noodzakelijke aantallen deelnemers zijn voor het dienjaar om daarmee binnen 5 jaar de vullingspercentages van militaire functies naar het gewenste niveau te krijgen? Wat is dit gewenste niveau indien het niet 100% is? Als dit niet onderzocht is, zou u dit niet moeten onderzoeken en gaat u dit nu doen?
Voor het op sterkte krijgen van de krijgsmacht is vanaf 2028 een instroom van 3.000 à 4.000 dienjaarmilitairen per jaar nodig, naast de reguliere instroom van 4.500 beroepsmilitairen per jaar. Daarnaast zet Defensie actief in op meer samenwerking met overheden en het bedrijfsleven om te kunnen beschikken over noodzakelijke capaciteiten bij dreigingssituaties. Onze veiligheid is niet alleen een verantwoordelijkheid van Defensie, maar van de gehele samenleving. Ten slotte wordt de reservisten-capaciteit verder versterkt. Het resultaat van deze inspanningen is een schaalbare krijgsmacht waarbij Defensie in crisistijd kan beschikken over capaciteiten die buiten crisistijd niet voortdurend benodigd zijn.
Hoe krijgt u het dienjaar onder de aandacht van de te bereiken doelgroep? Heeft u al gekeken naar de optie een verplichte enquête te koppelen aan de dienstplichtbrief? Zo nee, bent u bereid deze optie uit te werken?
Het dienjaar wordt onder meer via sociale media onder de aandacht gebracht bij jongeren. Het dienjaar moet gezien worden als een zinvolle en waardevolle invulling van bijvoorbeeld een tussenjaar.
Mede als gevolg van mijn werkbezoek aan Zweden heb ik opdracht gegeven in kaart te brengen hoe een verplichte enquête voor alle 17-jarigen in Nederland vorm zou kunnen krijgen. Met zo’n enquête wordt jongeren gevraagd na te denken over de vraag of ze een vrijwillige bijdrage willen leveren aan de krijgsmacht. Hoewel het aan een nieuw Kabinet is om hierin verdere keuzes te maken, worden verschillende mogelijkheden hiervoor alvast verkend.
Hoe ziet de selectie en/of keuring van deelnemers aan het dienjaar eruit in 2024? Ziet u daar nog ruimte voor verbetering?
De dienjaarmilitairen worden regulier gekeurd als militair. Er wordt gewerkt aan een andere inrichting van het selectie- en keuringsproces die beter aansluit bij de doelgroep van het dienjaar.
Bent u in contact met uw collega’s in Scandinavië over hun varianten van het dienjaar en wat we van hen kunnen leren op dit vlak? Ziet u dat in deze landen de vulgraad van militaire functies hoger is doordat men een variant op het dienjaar heeft? Wat doen ze daar goed waar wij nu van kunnen leren? Hoe zorgen zij voor een permanente binding met de krijgsmacht in hun programma?
In mei vorig jaar heb ik een bezoek gebracht aan mijn Zweedse ambtgenoot en uitvoerig gesproken over het Zweedse dienstplichtmodel. Elk jaar ontvangen ruim 100.000 Zweedse 18-jarigen een verplichte vragenlijst. Op grond van de ingevulde vragenlijsten worden circa 25.000 jongeren opgeroepen voor selectie en keuring. Circa 40% van de jongeren blijkt geschikt om de militaire dienstplicht te vervullen. De selectie van dienstplichtigen vindt plaats op grond van competenties, motivatie en cijferlijst middelbare school. Uiteindelijk worden 6.000 jongeren per jaar opgeroepen voor de militaire dienstplicht. In Zweden is nog discussie over de haalbaarheid van het verder opschalen naar 10.000 jongeren per jaar. Er is nu nog sprake van onvoldoende instructeurs voor dienstplichtigen, problemen met de levering van kleding en persoonsgebonden uitrusting, en onvoldoende legering en oefenterreinen.
De interesse onder Zweedse dienstplichtigen om door te stromen binnen de krijgsmacht na voltooiing van de dienstplicht is 50%: voltijds beroepsmilitair niet zijnde officier (27%), reservist/deeltijd (10%), home guard (4%), officier (3%), reserveofficier (2%), burger (2%). Na voltooiing van de dienstplicht beveelt 82% de dienstplicht aan bij vrienden en/of familie.
Hoe bent u voornemens de opleidingscapaciteit de komende jaren te vergroten om meer deelnemers aan het dienjaar te faciliteren?
De krijgsmacht versterkt de opleidingscapaciteit en innoveert opleidings- en trainingsconcepten vanwege de toename van de instroom van dienjaarmilitairen. Daarbij moet rekening worden gehouden met een goede balans tussen direct beschikbare operationele capaciteit en capaciteit voor opleiding en training. De benodigde opleidings- en trainingscapaciteit zal geleidelijk worden vergroot om meer deelnemers aan het dienjaar te kunnen faciliteren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zoveel mogelijk deelnemers aan het dienjaar na afloop kiezen voor een carrière bij Defensie? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deelnemers die niet besluiten te gaan voor een carrière bij Defensie wel kiezen voor de rol van reservist?
Het is cruciaal dat dienjaarmilitairen hun tijd bij Defensie als waardevol ervaren. Dienjaarmilitairen worden intensief begeleid en doen ervaring op met de operationele aspecten van het militaire beroep. Defensie blijft gedurende het dienjaar met de militairen in gesprek over hun ervaringen en de mogelijkheden van doorstroom naar een functie als militair, reservist of burger.
Welke vergoedingen krijgen deelnemers aan het dienjaar? Zijn deelnemers hier tevreden over? Bent u voornemens dit de komende jaren nog aan te passen?
Dienjaarmilitairen ontvangen hetzelfde salaris als beroepsmilitairen in dezelfde rang, inclusief vaartoelage en oefentoelage. Tot dusver zijn de dienjaarmilitairen hier positief over.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voorafgaand het Wetgevingsoverleg personeel & materieel dat gepland staat op 29 januari?
Ja.
De Kamerbrief over de inzet voor de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen van het Statuut van Rome. |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Welke stappen bent u wanneer van plan te zetten om te beoordelen of het zinvol is een amendementsvoorstel rond het misdrijf agressie in te dienen, zoals beschreven in de Kamerbrief over de inzet voor de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen van het Statuut van Rome?1
Met het oog op de Herzieningsconferentie, die ten behoeve van de in 2010 in Kampala aangenomen amendementen inzake het misdrijf agressie zal worden georganiseerd in 2025, zal in de komende maanden de discussie over de Kampala-amendementen in diverse gremia worden gevoerd.
Het Nederlandse standpunt in deze discussie is ongewijzigd: vanaf het begin van de onderhandelingen over het Statuut van Rome in de jaren ’90 heeft het Koninkrijk der Nederlanden zich een voorstander betoond van het toekennen van dezelfde rechtsmacht aan het Internationaal Strafhof (ISH) over het misdrijf agressie als over de overige drie in het Statuut opgenomen kernmisdrijven (genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven). Het kabinet blijft dit standpunt zowel in bilateraal als in multilateraal verband uitdragen. Zie in dit verband ook de kabinetsreactie op het CAVV advies «rechtsmacht en immuniteiten bij het berechten van het misdrijf agressie».2
In de appreciatie3 van de aangehouden motie van het lid Sjoerdsma4 – die op 19 januari 2023 werd ingediend bij het tweeminutendebat Raad Buitenlandse Zaken en waarin de regering werd verzocht om het Statuut van Rome te amenderen op artikel 15 bis – heeft het kabinet aangegeven de ontwikkeling van het internationale draagvlak voor het amenderen van het Statuut van Rome op dit punt nader te zullen onderzoeken, om vervolgens in de loop van 2024 te beoordelen of het zinvol is om met gelijkgezinde partners een amendementsvoorstel in te dienen dat tijdens de Herzieningsconferentie kan worden behandeld. In dat kader neemt Nederland deel aan de door Duitsland opgerichte Group of Friends for the Strengthening of the ICC’s Jurisdiction over the Crime of Aggression. Deelname aan deze Group of Friends biedt de gelegenheid om een beeld te vormen van het internationale krachtenveld en van de reikwijdte van de inhoudelijke discussies die worden gevoerd over een eventueel amendementsvoorstel.
Bent u van plan zelf stappen te zetten of initiatieven te ontplooien om draagvlak onder andere landen te zoeken voor de indiening van een dergelijk voorstel? Zo ja, welke zijn dit?
Duitsland heeft in dit verband het initiatief genomen door het oprichten van de Group of Friends. In lijn met staand beleid en met de reactie op de hierboven genoemde motie van het lid Sjoerdsma steunt Nederland dit initiatief. Naast deelname aan de Group of Friends, is het kabinet op dit moment echter niet van plan om zelf verdere stappen te zetten of initiatieven te ontplooien, omdat deze Group of Friends voldoende gelegenheid biedt om met alle relevante partijen een inhoudelijke discussie te voeren en om een beeld te vormen van het internationale krachtenveld.
Klopt het dat dit amendementsvoorstel erover zou gaan het Statuut van Rome te amenderen op artikel 15bis?
De discussies over een eventueel amendementsvoorstel spitsen zich inderdaad primair toe op artikel 15 bis van het Statuut van Rome. Deze bepaling heeft betrekking op de voorwaarden voor de uitoefening van rechtsmacht door het ISH over het misdrijf agressie, in de gevallen waarin een situatie door een staat die partij is bij het Statuut bij de Aanklager wordt aangegeven (State Party referral), of in de gevallen waarin de Aanklager uit eigen beweging een onderzoek opent (proprio motu).
Hoe verhoudt het mogelijk alsnog nemen van actie zich tot het ontraden van de aangehouden motie-Sjoerdsma (21 501-02, nr. 2588) die Nederland verzocht zich in te zetten voor amendering van het Statuur van Rome op artikel 15bis?2
Het standpunt van het kabinet is ongewijzigd. In de appreciatie van de aangehouden motie van het lid Sjoerdsma heeft het kabinet aangegeven het opportuun te achten om in de loop van 2024 te beoordelen of het, gelet op de ontwikkeling van het internationale draagvlak, zinvol is om met gelijkgezinde partners een amendementsvoorstel in te dienen dat tijdens de Herzieningsconferentie kan worden behandeld. De motie is slechts ontraden voor zover deze moest worden gelezen als een verzoek aan de regering om reeds voor een dergelijke beoordeling een voorstel tot wijziging van artikel 15 bis van het Statuut van Rome aan de depositaris van het Statuut voor te leggen.
Hoe beoordeelt u de risico’s van negatieve effecten op relaties met voor de Nederlandse veiligheid belangrijke bondgenoten die geen partij zijn bij het Strafhof, zoals de Verenigde Staten, als artikel 15bis in werking zou treden?
Het opstarten van een procedure die gericht is op het wijzigen van artikel 15 bis van het Statuut van Rome zou zowel bij staten die partij zijn bij dit Statuut, als bij staten die geen partij zijn bij dit Statuut – zoals de Verenigde Staten – tot weerstand kunnen leiden. Hoewel het ongewis is of een dergelijke procedure uiteindelijk succesvol zal zijn, zou reeds het opstarten daarvan al op korte termijn het ongewenste effect kunnen hebben dat de verbeterde relatie tussen het ISH en de Verenigde Staten onder druk komt te staan. Dergelijke risico’s zullen door het kabinet worden meegewogen bij de uiteindelijke beoordeling van de opportuniteit van (het steunen van) het indienen van een amendementsvoorstel.
Deelt u de mening dat het draagvlak voor het Strafhof nog verder onder druk komt te staan wanneer artikel 15bis wordt uitgebreid? Zo nee, waarom niet?
De huidige regeling in artikel 15 bis van het Statuut van Rome is een moeizaam bereikt compromis en tegen die achtergrond moet rekening worden gehouden met het feit dat de inzet voor een amendering van artikel 15 bis niet door alle verdragspartijen en derde staten zal worden verwelkomd.
Tegelijkertijd is er onder de verdragspartijen ook steun om de huidige regeling inzake de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie gelijk te trekken met de rechtsmacht over de andere kernmisdrijven. Zo wordt door meerdere staten betreurd dat het ISH door de huidige regeling geen rechtsmacht kan uitoefenen over het misdrijf agressie dat in en tegen Oekraïne wordt gepleegd door onderdanen van de Russische Federatie. Daarnaast zijn verschillende staten van mening dat er überhaupt geen overtuigende inhoudelijke argumenten kunnen worden aangevoerd ter rechtvaardiging van het feit dat de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie aanzienlijk beperkter is dan de rechtsmacht van het ISH over de overige in het Statuut van Rome opgenomen kernmisdrijven. Zij streven daarom vanuit het oogpunt van accountability naar het gelijktrekken van de regeling inzake de rechtsmacht over het misdrijf agressie met de regeling inzake de rechtsmacht over de overige kernmisdrijven, waardoor ook verwijten van selectiviteit en dubbele standaarden minder kracht zullen krijgen.
Welke gevolgen de uitbreiding van de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie onder het huidige gesternte zal hebben voor het draagvlak voor het Strafhof zal in de komende maanden nader worden onderzocht.
Deelt u de mening dat het Strafhof de bestaande taken beter zou kunnen uitvoeren in plaats van de bevoegdheden van het Strafhof verder uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht grote waarde aan de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde, conform de in artikel 90 van de Grondwet neergelegde opdracht. Het bestrijden van straffeloosheid voor internationale misdrijven en het bijdragen aan goed functionerende internationale hoven en tribunalen die de daders van dergelijke misdrijven aansprakelijk kunnen stellen, zijn belangrijke prioriteiten van het Nederlandse buitenland- en mensenrechtenbeleid, zoals ook neergelegd in de beleidsnota Mensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorde. Het ISH is een cruciale organisatie in deze strijd tegen straffeloosheid en daarom blijft het kabinet zich actief inzetten voor het uitbreiden van het aantal partijen bij het Statuut van Rome en voor het vullen van de lacunes in de rechtsmacht van het Strafhof.
Hoe beoordeelt u werking van artikel 15bis in combinatie met artikel 8bis lid 2 (f)?
Volgens het Statuut van Rome kan er uitsluitend sprake zijn van het misdrijf agressie (begaan door een individu) als er tevens sprake is van een daad van agressie (begaan door een staat). Door middel van de Kampala-amendementen uit 2010 is in het eerste lid van artikel 8 bis een definitie van het misdrijf agressie toegevoegd aan het Statuut van Rome. Voor de toepassing van deze definitie in het eerste lid, wordt in het tweede lid van artikel 8 bis aangegeven wat er wordt verstaan onder een «daad van agressie».
In artikel 8 bis, tweede lid, sub f, wordt «het feit dat een Staat toestaat dat zijn grondgebied, dat hij aan een andere Staat ter beschikking heeft gesteld, door die andere Staat wordt gebruikt om een daad van agressie te plegen tegen een derde Staat» als een opzichzelfstaande «daad van agressie» aangemerkt. Of deze daad van agressie (begaan door een Staat) ook het misdrijf agressie (begaan door een individu) oplevert, zal in het licht van de concrete omstandigheden van het geval door het ISH moeten worden beoordeeld op basis van de definitie die is neergelegd in het eerste lid van artikel 8 bis. Zo moet er volgens het eerste lid onder meer sprake zijn van een daad van agressie «die door zijn aard, ernst en schaal een onmiskenbare schending (manifest violation) vormt van het Handvest van de Verenigde Naties».
Door middel van de Kampala-amendementen zijn daarnaast de artikelen 15 bis en 15 ter aan het Statuut toegevoegd, waarin wordt aangegeven onder welke voorwaarden het ISH rechtsmacht kan uitoefenen over het misdrijf agressie. Dat is op grond van deze artikelen enkel het geval indien zowel de slachtofferstaat als de agressorstaat de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie hebben aanvaard, of indien de situatie waarin dit misdrijf lijkt te zijn begaan door de VN-Veiligheidsraad – handelend onder hoofdstuk VII van het VN-Handvest – wordt verwezen naar de Aanklager van het ISH.
Zou bovenstaande combinatie kunnen betekenen dat Europese NAVO-bondgenoten, zoals Nederland of Duitsland, in beeld kunnen komen als «medeplichtige» aan het misdrijf agressie, indien bijvoorbeeld de Verenigde Staten een militaire operatie uitvoeren die volgens het Strafhof geen volkenrechtelijk mandaat heeft en zij daarbij mogelijk gebruiken maken van in Europa opgeslagen wapens en reservedelen of militaire bases in Europa, zoals bijvoorbeeld vliegbasis Ramstein?
Voor de omstandigheden waaronder staten medeplichtig kunnen zijn aan een internationaal onrechtmatige daad, zoals een daad van agressie, verwijs ik naar de Kamerbrief van 12 januari 2024 houdende de zienswijze van het kabinet op het concept van medeplichtigheid.6
Staten kunnen niet strafrechtelijk aansprakelijk gesteld worden op basis van het internationaal recht en het strafrechtelijke concept van medeplichtigheid geldt dus niet tussen staten. Zoals hierboven al aangegeven, ziet artikel 8 bis, tweede lid, sub f, niet op medeplichtigheid, maar op de vraag of een staat een daad van agressie heeft gepleegd.
In hoeverre kunnen activiteiten van staten worden aangemerkt als agressie als ze voortkomen uit de Responsibility to Protect?
De handelingen van staten kunnen volgens het Statuut van Rome worden aangemerkt als daad van agressie wanneer deze voldoen aan de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 8 bis, tweede lid, waarin ook een lijst met concrete gedragingen is opgenomen. In algemene zin gaat het om het gebruik van wapengeweld door een staat tegen de soevereiniteit, territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een andere staat, of op enige andere wijze die onverenigbaar is met het VN-Handvest.
Volgens het kabinet bestaan er drie mogelijke rechtsgronden voor het gebruik van geweld door staten. Dit zijn het recht op zelfverdediging op basis van artikel 51 van het VN-Handvest, een mandaat verleend in een resolutie van de VN-Veiligheidsraad of een uitnodiging of toestemming van de staat waar geweld gebruikt wordt. Zoals toegelicht in de kabinetsreactie op het eindrapport van de Expertgroep inzake humanitaire interventie7, is het kabinet van mening dat humanitaire interventie, dan wel geweldgebruik op basis van de Responsibility to Protect-doctrine, op dit moment geen uitzondering vormen op het interstatelijk geweldverbod.
Volgens het kabinet is geweldgebruik in het kader van de‘Responsibiliy to Protect alleen mogelijk met een mandaat van de VN-Veiligheidsraad. Dit is ook opgenomen in het einddocument van de VN-wereldtop in 2005 en verschillende resoluties van de Algemene Vergadering van de VN.
In hoeverre betekent (het voorbereiden van) een amendementsvoorstel rondom het misdrijf agressie dat een groot beslag zal worden gelegd op de beschikbare financiën van het Strafhof, die daardoor niet voor andere zaken kunnen worden ingezet?
Een eventuele amenderingsprocedure zal niet of nauwelijks een beslag leggen op de beschikbare financiën van het Strafhof. Krachtens het besluit van de in 2010 in Kampala georganiseerde Herzieningsconferentie zal uiterlijk op 17 juli 2025 – zeven jaar na de activering van de (beperkte) rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie – een Herzieningsconferentie moeten worden georganiseerd waar de Kampala-amendementen worden geëvalueerd, ongeacht de vraag of er tijdens die evaluatie ook een amendement op het Statuut zal worden behandeld. Het behandelen, aannemen en ratificeren van amendementen is daarnaast een kwestie voor de verdragspartijen en niet voor het Strafhof.
Mocht een eventueel amendement op het Statuut in 2025 worden aangenomen, dan zal vervolgens de inwerkingtreding van dat amendement naar alle waarschijnlijk nog jarenlang op zich laten wachten. Pas op het moment dat het Strafhof na de inwerkingtreding van het amendement een (voorbereidend) onderzoek opent naar een vermeend misdrijf van agressie waar het op basis van het amendement rechtsmacht over heeft, zullen er daadwerkelijk kosten worden gemaakt. Het Strafhof mag namelijk uitsluitend budget aanvragen voor daadwerkelijke onderzoeken en strafzaken.
Hoe beoordeelt u het risico dat een hernieuwde poging om de Russische agressie tegen Oekraïne via het Strafhof in plaats van via een ad-hoc tribunaal (conform de oproepen van onder andere Oekraïne zelf en de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa) te berechten, kan zorgen voor verdeeldheid onder Westerse landen, omdat bijvoorbeeld het VK en Frankrijk de toevoeging van het misdrijf agressie aan het Statuut van Rome niet gesteund hebben en dus waarschijnlijk niet open zullen staan voor een nog verdere uitbreiding hiervan via artikel 15bis?
Het kabinet ziet een eventuele amendering van het Statuut van Rome niet als een hernieuwde poging om de Russische agressie tegen Oekraïne via het ISH te berechten. Het is immers nog ongewis of er voldoende internationaal draagvlak voor een dergelijke amendering zal bestaan en bovendien zal de inwerkingtreding daarvan veel tijd in beslag nemen. Een eventuele amendering van het Statuut van Rome is bedoeld om op (middel)lange termijn een lacune in de rechtsmacht van het ISH te vullen, zodat er in de toekomst geen sprake hoeft te zijn van de oprichting van mogelijke ad hoc agressietribunalen.
In de komende maanden zal worden geïnventariseerd hoe het internationale draagvlak voor een amendering van het Statuut van Rome zich sinds de Herzieningsconferentie in Kampala heeft ontwikkeld en of de steun van staten voor de oprichting van een ad hoc agressietribunaal voor de Russische agressie tegen Oekraïne ook zal leiden tot steun voor het op termijn uitbreiden van de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie.
Kunt u toezeggen, mede gelet op de demissionaire status van het kabinet, geen vervolgstappen te zetten inzake de amendering van artikel 15bis of andere artikelen van het Statuut van Rome, zoals Nederland diplomatiek verbinden aan de indiening van een amendementsvoorstel of het organiseren van initiatieven om actief draagvlak te creëren voor amendering, zonder dat de Kamer voorafgaand over de Nederlandse inzet nader is geïnformeerd en hierover een debat heeft plaatsgevonden?
Ja. Als het kabinet het initiatief wil nemen om een amendementsvoorstel in te dienen voor behandeling tijdens de Herzieningsconferentie in 2025 – of als het kabinet zich diplomatiek wil verbinden aan de indiening van een dergelijk amendementsvoorstel – dan zal het kabinet de Kamer daarover tijdig informeren, zodat de Kamer kan besluiten of daarover een debat moet worden gevoerd.