Hoe Nederlandse bedrijven een mogelijk zeer schadelijke rol spelen bij uitbuiten van Angola |
|
Joost Sneller (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «How U.S. Firms Helped Africa’s Richest Woman Exploit Her Country’s Wealth»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw eerste indruk kijkend naar de zogeheten «Luanda Leaks» en de rol die Nederlandse (financiële) bedrijven hierin spelen?
Indien Nederlandse BV’s daadwerkelijk betrokken zijn geweest bij corruptie vind ik dat zeer ernstig. Deze bedrijven zijn echter niet strafrechtelijk veroordeeld en ik ben ook niet op de hoogte of er een strafrechtelijk onderzoek loopt. Het is aan het OM en de betrokken Angolese autoriteiten en eventueel andere daartoe bevoegde autoriteiten om hier al dan niet onderzoek naar te doen. Ik kan geen uitspraken doen over eventuele lopende onderzoeken.
Biedt de huidige wetgeving en opsporings- en handhavingspraktijk voldoende instrumenten om op te treden tegen Nederlandse bedrijven en individuele Nederlanders betrokken bij corruptie zoals beschreven in de zogenaamde «Luanda Papers»? Zo ja, zijn er zaken opgepakt door de Fiscale Inlichtingen en OpsporingsDienst (FIOD), het Openbaar Ministerie (OM) of andere toezichthouders, dan wel rechtshandhavers, met betrekking tot Angola? En hoe zit het met het aanpakken van Nederlandse bedrijven en individuele Nederlanders met betrekking tot corruptie in andere landen? Hoe gaat het hiermee? Zo nee, kunt u beargumenteren waarom dit adequaat is?
Het Nederlandse instrumentarium om strafrechtelijk op te treden tegen buitenlandse corruptie is vervat in het Wetboek van Strafrecht (arts. 177–178a; 362–264a) en het Wetboek van Strafvordering (art. 162). De Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland (2012A020) geeft de strafrechtelijke aanpak nadere invulling. Dit geheel biedt op dit moment voldoende handvatten om Nederlandse bedrijven en individuele Nederlanders die betrokken zijn bij ambtelijke corruptie op te sporen en te vervolgen. Deze wet- en regelgeving wordt periodiek geëvalueerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking in Europa (OESO), de Groep van Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (GRECO) en de VN Commissie tegen Corruptie (UNCAC). Uit deze evaluaties kunnen aanbevelingen volgen, op basis waarvan Nederland kan bezien waar aanscherping of aanvulling van beleid en regelgeving gewenst is.
De afgelopen jaren zijn reeds investeringen, specifiek voor de aanpak van niet-ambtelijke en buitenlandse ambtelijke omkoping, gedaan om corruptie tegen te gaan. In september 2016 is het anti-corruptie centrum (ACC) binnen de FIOD opgericht en in 2017 is een themateam corruptie bij het OM gestart. Verder werkt FIOD/ACC nauw samen met o.a. de Rijksrecherche die zich richt op de binnenlandse ambtelijke corruptie. Er lopen bij de FIOD en het Functioneel en het Landelijk Parket van het OM dientengevolge op dit moment onderzoeken op het gebied van niet-ambtelijke en buitenlandse ambtelijke corruptie. Met name die laatste onderzoeken zijn internationale en daarmee complexe langlopende onderzoeken. Ik kan geen uitspraken doen over het oppakken van individuele onderzoeken, en dus ook niet over de onderliggende casus m.b.t. Angola.
De aanpak van corruptie is verder versterkt via effectieve strafrechtelijke sanctionering. In 2015 zijn de strafmaxima voor financieel-economische delicten verhoogd om corrupte bedrijven en personen zwaarder te sanctioneren. Daarnaast wordt er ingezet op internationale samenwerking in strafzaken. Met samenwerking wil Nederland voorkomen dat gevallen van buitenlandse omkoping vanwege het internationale karakter en complexiteit niet worden aangepakt.
Kunt u nader ingaan op de rol die zogeheten brievenbusmaatschappijen2, ook wel «shell-companies», gevestigd in Nederland spelen in de «Luanda Papers»? Klopt het dat via deze Nederlandse brievenbusmaatschappijen honderden miljoenen euro’s onttrokken zijn aan de Angolese staatskas?
Uit de berichtgeving in verschillende kranten blijkt dat deze BV’s onder andere zijn gebruikt voor het beheren van belangen in andere entiteiten. Het vestigen van een BV in Nederland en het zelfstandig beheer daarvan is toegestaan. Bij het beroeps- of bedrijfsmatig uitbesteden van het beheer door deze BV’s aan een derde partij is sprake van een trustdienst en dient de aanbieder van deze dienstverlening over een vergunning te beschikken. Trustkantoren met een vergunning zijn verplicht om onderzoek te doen naar hun cliënten. Onderdeel daarvan is ook om onderzoek in te stellen naar de bron van de middelen die worden gebruikt. DNB houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke vereisten door trustkantoren en doet daarbij geen nader onderzoek naar de BV’s die door het trustkantoor worden beheerd. We zien dat ondanks zeer strenge regelgeving in de trustsector integriteitsrisico’s blijven bestaan. Daarom is er in de voortgangsbrief plan van aanpak witwassen een onderzoek naar illegale trustdienstverlening aangekondigd. Het is niet de bedoeling dat de strenge regelgeving in Nederland ertoe leidt dat de activiteiten worden verplaatst naar de illegaliteit en dat aanbieders van trustdiensten zich onttrekken aan het toezicht.
Uit het bericht in Trouw blijkt dat de desbetreffende BV’s niet (langer) worden beheerd door een trustkantoor, maar zelfstandig worden beheerd. Dat betekent dat er geen toezicht plaatsvindt. Indien en voor zover deze BV’s zijn gebruikt om geld te onttrekken aan de Angolese staatskas is het aan de betrokken opsporingsautoriteiten om te bepalen of zij hier onderzoek naar doen.
Klopt het dat deze brievenbusmaatschappijen nog altijd actief zijn?3 Kunt u bevestigen dat met de aankomende wetgeving aangaande trustkantoren, dergelijke constructies niet meer mogelijk zijn? Kunt u nader ingaan op de vraag hoe dit precies onmogelijk gemaakt zou worden? Indien deze constructie nog wel mogelijk zou zijn, bent u bereid de wet op dit punt aan te scherpen?
Uit de berichtgeving begrijp ik dat deze bedrijven zelfstandig werken en geen dienstverlening ontvangen van een Nederlands trustkantoor. De wetgevingsmaatregelen die ik heb aangekondigd in de voortgangsbrief plan van aanpak witwassen4 richten zich op dienstverlening door trustkantoren. Dit betekent dat die maatregelen geen effect hebben op de wijze waarop brievenbusfirma’s zelf zijn ingericht. Deze bedrijven zullen in de regel wel via andere wegen in aanraking komen met andere poortwachters van het financiële stelstel, zoals banken, advocaten en notarissen. Op grond van de huidige regels, die de afgelopen jaren zijn aangescherpt, dienen deze partijen cliëntenonderzoek te verrichten en daarbij ook onderzoek te doen naar de herkomst van middelen.
Welke mogelijkheden zijn er om op te treden tegen Nederlandse bedrijven en individuele Nederlanders die een rol spelen bij het met lokale partners verkopen van diensten aan lokale (staats-)ondernemingen tegen kunstmatig opgehoogde prijzen? Hoe vaak zijn deze mogelijkheden in de afgelopen jaren toegepast?
Het betalen van steekpenningen via een lokale tussenpersoon (agent) is een bekende vorm van omkoping. De steekpenningen die door bedrijven betaald worden om op die manier zaken te kunnen doen in betreffende landen, worden veelal doorberekend in de prijs van hun producten. Als voorbeeld hiervan kan de bekende corruptiezaak «Odebrecht» in Brazilië genoemd worden, waar de verkoopprijs standaard verhoogd werd met 3%. Dergelijke constructies kunnen leiden tot een strafrechtelijk onderzoek. Zie voor de mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden de beantwoording van de vragen 3 en 11. Zoals in de beantwoording van deze vragen is vermeld, lopen er op dit moment onderzoeken bij het OM en de FIOD op het gebied van niet-ambtelijke en buitenlandse ambtelijke corruptie.
Hoe wordt omgegaan met situaties waarin het Nederlandse bedrijf weliswaar diensten verleent tegen mogelijk marktconforme tarieven, maar de lokale partner onder het mom van mede-aannemerschap in werkelijkheid een vergoeding krijgt voor het verkopen van het project aan een «bevriend inkoper»? Vindt u een dergelijke situatie wenselijk? Zo nee, welke mogelijkheden zijn er om hiertegen op te treden?
Bij het bestrijden van corruptie komen we verschillende verschijningsvormen tegen. Indien er sprake is van omkoping in de vorm van een vergoeding voor «mede-aannemerschap» is dat niet wenselijk en ook strafbaar. Corruptie ondermijnt eerlijke concurrentieverhoudingen en kost de maatschappij en burger veel geld. Zie voor de mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden de beantwoording van de vragen 3 en 11.
Welke mogelijkheden zijn er om op te treden tegen Nederlandse bedrijven en individuele Nederlanders die betalingen ontvangen voor diensten via werkmaatschappijen die buiten de betreffende landen gevestigd zijn, waarmee middelen onttrokken worden aan het rechtsgebied van het land waar de corrupte activiteiten plaatsvinden? Hoe vaak zijn deze mogelijkheden in de afgelopen jaren toegepast?
Ook in het geval Nederlandse (rechts)personen faciliterend optreden in buitenlandse corruptiestructuren, wordt strafrechtelijk opgetreden. Een voorbeeld hiervan is vorig jaar in een perspublicatie naar buiten gebracht.5 Zie voor een verdere toelichting het antwoord op de vragen 3, 6 en 11.
Zijn er schattingen bekend van wat de financiële impact is van corruptie wereldwijd, met name ook kijkend naar ontwikkelingssamenwerking? Klopt het dat als gevolg van corruptie de verwachte kosten van het halen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen, ook wel Sustainable Development Goals, omtrent water en sanitaire voorzieningen met $ 48 miljard zijn gestegen?4
Er zijn aanzienlijke kosten verbonden aan corruptie. Ten eerste is er de financiële impact, doordat geld als gevolg van omkoping weglekt, of doordat bijv. een spoorbrug niet wordt aangelegd op de plek waar het rendement het hoogst zou zijn, maar elders. Daarnaast zijn er ook gevolgen die minder goed in cijfers zijn weer te geven: zo kan corruptie de legitimiteit van en het vertrouwen in overheidsinstellingen ondermijnen. Ook kunnen gemarginaliseerde en kwetsbare groepen onevenredig geraakt worden, waardoor ongelijkheid wordt vergroot. Corruptie kan dus op verschillende manieren een beperkende factor zijn bij de implementatie van de Sustainable Development Goals. Omdat corruptie zich grotendeels aan het zicht onttrekt, is het niet mogelijk om schattingen van de verwachte kosten van corruptie bij het behalen van de SDG’s, zoals in geval van water en sanitatie, te verifiëren.
Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) heeft in 2016 geraamd dat corruptie in de publieke sector de wereldwijde economie meer dan «$ 1,5 trillion» kost. Dat is ongeveer 10 keer zoveel als het geld dat de Wereldbank in dat jaar uitgaf aan ontwikkelingshulp.
Hoe verklaart u de Nederlandse positie op de Exporting Corruption Index van Transparancy International, waar de Nederlandse justitie als «beperkt actief» wordt geïndexeerd?5
Het rapport Exporting Corruption van Transparency International stelde in 2018 inderdaad dat Nederland onvoldoende handhaafde op buitenlandse omkoping. Deze conclusie was gebaseerd op het aandeel dat Nederland heeft in de wereldexport en het aantal strafzaken omtrent buitenlandse omkoping in de jaren 2014–2017. Echter, het aandeel van Nederland in de wereldexport is relatief hoog. Onze belangrijkste handelspartners zijn landen met relatief beperkte corruptierisico’s. Het is daarom van belang om de risico’s en resultaten in verhouding te bezien.
Deelt u de mening dat de Nederlandse justitie en Belastingdienst prioriteit moeten geven aan onderzoek naar mogelijke corruptie in het buitenland? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het is voor Nederland van groot belang om corruptie te voorkomen en te bestrijden. Dit doen wij vanuit een brede en integrale benadering, waar een groot aantal diensten (zoals het OM, de FIOD en de Belastingdienst) bij is betrokken. Ook onderzoek en vervolging van buitenlandse en niet-ambtelijke omkoping, waarbij er een link met Nederland kan worden gelegd, hoort bij deze benadering. Zoals in het antwoord op vraag 3 reeds is vermeld, zijn er in de afgelopen jaren investeringen gedaan om de opsporing en vervolging van buitenlandse en niet-ambtelijke omkoping nog verder te verstevigen. Deze investeringen tonen het belang dat Nederland geeft aan de aanpak van deze vormen van corruptie. De intensivering van corruptiebestrijding betekent dat er meer aandacht is voor bronnen en signalen op het terrein van corruptie. Dit leidt ook tot meer strafrechtelijke onderzoeken. Deze concrete onderzoeken zijn – mede door het internationale karakter – vaak langdurig en complex van aard.
Een aantal grote internationale corruptieonderzoeken door de FIOD heeft inzicht gegeven in de structuren en verschijningsvormen van corruptie en de betrokkenheid daarbij vanuit Nederland. Deze kennis en ervaring wordt gebruikt om dergelijke corruptieonderzoeken nu met meer effect en impact te kunnen uitvoeren. Op dergelijke internationale strafrechtelijke onderzoeken wordt nu extra capaciteit geïnvesteerd. De focus ligt daarbij op de betrokkenheid van Nederlandse (rechts)personen. Momenteel zijn er buitenlandse ambtelijke corruptieonderzoeken onderhanden. Over individuele onderzoeken of betrokkenheid van individuele landen kunnen geen mededelingen worden gedaan.
Daarnaast investeert FIOD/ACC in het ontwikkelen en delen van kennis op het gebied van corruptie, het samenwerken met publieke en private partijen (zowel nationaal als internationaal) en het vergroten van awareness.
Verder worden dit jaar de inspanningen van de Nederlandse overheid om corruptie effectief te bestrijden, beoordeeld door leden van de Working Group on Bribery van de OESO en van de VN Commissie tegen Corruptie. Naar verwachting leidt tot voor de zomer 2020 tot een openbaar rapport met eventuele aanbevelingen.
Hoe beoordeelt u de rol die een aantal bekende consultancykantoren die ook werkzaam zijn in Nederland, zoals de Boston Consulting Group, McKinsey & Company en PwC, spelen in de «Luanda Papers»? Wat zegt dit volgens u over de «due dilligence»-processen die doorlopen zijn bij deze kantoren, zeker in het licht van het feit dat sommige banken weigerden om zaken te doen met deze klanten?
Consultancybureaus vallen als zodanig niet onder de reikwijdte van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Dit betekent dat zij niet hoeven te voldoen aan de verplichtingen in de Wwft, zoals het verrichten van cliëntenonderzoek (due diligence-processen) en monitoren van transacties. Ook als consultancybureaus niet onder de reikwijdte van de Wwft vallen, vind ik het van belang dat zij een integere bedrijfsvoering voeren. Dit betekent dat zij hun best doen om hun klanten te leren kennen zodat zij in staat zijn om dienstverlening aan niet-integere klanten zoveel mogelijk te voorkomen. Indien consultancybureaus ook accountancyactiviteiten verrichten of belastingadvies verstrekken, moeten zij wel voldoen aan de verplichtingen in de Wwft. Ik vind het zeer belangrijk dat alle Wwft-instellingen zich hieraan houden en gedegen onderzoek doen naar hun cliënten, om te voorkomen dat het financiële stelsel wordt gebruikt voor witwassen, terrorisme of andere vormen van criminaliteit.
Verlopen deze «due dilligence»-processen anders voor het consultancybureau PwC, daar zij ook in de accountancysector zitten, dan voor consultancybureaus met enkel een adviesafdeling, zoals Boston Consulting Group en McKinsey & Company?
Zoals blijkt uit het voorgaande antwoord vallen consultancybureaus die enkel adviesdiensten verlenen, niet onder de reikwijdte van de Wwft. Dit betekent dat zij niet verplicht zijn om onderzoek te doen naar hun cliënten. De risico’s op witwassen en financieren van terrorisme zijn bij adviesdienstverlening laag, onder andere omdat zij geen tegoeden aanhouden of transacties uitvoeren voor hun klanten. Consultancybureaus worden dan ook niet genoemd als risicosector in de nationale risicoanalyse (NRA) of supranationale risicoanalyse (SNRA). Bovendien zullen de partijen aan wie consultancybureaus advies verlenen, al dan niet als zij dat advies ten uitvoer brengen, met andere poortwachters van het financiële stelsel in aanmerking komen, zoals accountants, trustkantoren, belastingadviseurs of banken. Deze laatstgenoemde dienstverleners dienen uiteraard wel onderzoek te doen naar die partijen. Dit voortdurende cliëntenonderzoek moet hen in staat stellen om te beoordelen of de transacties van die partijen passen binnen hun risicoprofiel. Zo nodig dient daarbij ook een onderzoek plaats te vinden naar de bron van de middelen die voor die transacties gebruikt worden.
Hoe is de regulering van consultancybureaus in Nederland en internationaal geregeld? Denkt u dat dit, gezien hetgeen door de «Luanda Papers» openbaar is gemaakt, voldoende is? Zo nee, bent u bereid dit op Europees en internationaal niveau, bijvoorbeeld bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), aan te jagen?
Nederland neemt deel aan verschillende internationale werkgroepen tegen corruptie, en in het bijzonder de OESO «Working Group on Bribery» (WGB). Deze werkgroep ontwikkelt en monitort de implementatie van verschillende instrumenten en maatregelen voor de aanpak van buitenlandse omkoping. Daarnaast is Nederland lid van tal van andere gremia die zich inzetten tegen corruptie, zoals de hiervoor beschreven GRECO, de EU en de VN. Middels deze lidmaatschappen zet Nederland steevast in op integriteitsbevordering en corruptiebestrijding. Wij proberen onze «best practices» met andere landen te delen en nieuwe thematiek op te brengen.
Deelt u de mening dat, gezien de grote rol die consultancybureaus spelen in de «Luanda Papers», het een omissie is dat het woord «consultancy» slechts eenmaal voorkomt in de, op 2 januari 2019 gewijzigde, Leidraad Wwft, Wwft BES en Sanctiewet?6 Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook is aangegeven in de beantwoording van vraag 12 en 13 zijn consultancybureaus als zodanig niet aangemerkt als een instelling in de zin Wwft. Dit betekent dat zij niet onder de reikwijdte van Wwft vallen en om die reden ook niet hoeven te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit die wet. Desalniettemin vind ik het belangrijk dat consultancybureaus hun klanten kennen en dienstverlening aan personen of bedrijven met verkeerde bedoelingen zoveel mogelijk proberen te voorkomen.
De algemene Leidraad Wwft en Sanctiewet 1977 heeft als doel om instellingen behulpzaam te zijn bij de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwft, zoals het verrichten van cliëntenonderzoek en het monitoren van transacties. Indien consultancybureaus tevens een accountantskantoor zijn of belastingadvies verstrekken, kwalificeren zij wel als Wwft-instelling en moeten zij zich ook houden aan de verplichtingen van de Wwft. In die gevallen is de Leidraad op hen van toepassing.
Denkt u dat, gelijk aan binnen de accountancysector is gebeurd door de instelling van de Monitoring Commissie Accountancy en de Commissie Toekomst Accountancysector, het ook wenselijk is om te kijken naar de kwaliteit van de consultancysector? Zo ja, hoe wilt u hier actief uitvoering aan gaan geven, daarbij rekening houdend met het feit dat «consultant» een vrij beroep is? Zo nee, waarom niet?
Accountants maken onderdeel uit van een gereglementeerde beroepsgroep en vervullen een publieke taak in de samenleving met de uitvoering van de wettelijke controles. Voor het uitvoeren van deze publieke taak dienen accountants aan wettelijke vereisten te voldoen en accountantsorganisaties in het bezit te zijn van een vergunning. De commissies hebben onderzoek gedaan gericht op deze publieke en wettelijke taak. Het is mijns inziens niet mogelijk, ook niet met nader onderzoek, met zekerheid te zeggen wie welke adviezen geeft als vrije beroepsbeoefenaar. Een commissie met een onderzoeksopdracht hiernaar lijkt me dan ook niet doeltreffend. Bovendien zijn consultancybureaus niet langer als «vrij beroep» aan te merken indien zij naast adviestaken ook activiteiten als accountant of belastingadviseur verstrekken. Zij zijn dan gehouden aan de verplichtingen in de Wwft. Toezicht op de naleving van deze Wwft-verplichtingen wordt uitgeoefend door het Bureau Financieel Toezicht. Een onderzoek naar het introduceren van deze verplichtingen voor de consultancysector is niet aan de orde omdat de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme in deze sector laag zijn. De consultancysector wordt namelijk niet als risico aangemerkt in de NRA of SNRA. Bovendien zijn er andere partijen zoals banken, accountants, trustkantoren en belastingadviseurs die de noodzakelijke poortwachtersrol vervullen.
Denkt u dat, naar aanleiding van de bekendmakingen van de «Luanda Papers», een IMVO-convenant7 voor de consultancy van toegevoegde waarde kan zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen?
Er zijn op dit moment negen sectoren met een Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenant. Bij deze IMVO-convenanten is er sprake van een samenwerkingsverband tussen de sector, maatschappelijk middenveld en overheid, en zijn er afspraken vastgelegd om samen de negatieve effecten op mens, dier en milieu zo veel mogelijk te mitigeren en adapteren door te handelen volgens de OESO-richtlijnen en United Nations Guiding Principles (UNGP’s). Een IMVO-convenant is vrijwillig maar niet vrijblijvend. Om een zo effectief mogelijk resultaat te boeken is het van belang dat het initiatief voor een convenant uit de sector zelf komt. Het is daarom zaak om eerst te bezien welke maatregelen (bindend en niet bindend) er al bestaan en in hoeverre een dergelijke maatregel als noodzakelijk wordt beschouwd vanuit de consultancy sector zelf, voordat ik mij kan uitspreken over de mogelijk toegevoegde waarde van een IMVO-convenant voor de consultancy sector. Overigens evalueert het kabinet op dit moment het IMVO-beleid en kijkt zij daarbij ook of er additionele (dwingende) maatregelen genomen moeten worden.
Zou u, als additioneel drukmiddel voor goed gedrag, consequenties overwegen voor de dienstverlening van bij buitenlandse corruptie betrokken bedrijven aan de Nederlandse overheid?
U bent in april 2019 geïnformeerd over het idee om een «verbeterprogramma» voor bedrijven te introduceren, wat mijns inziens tot structurele verbetering binnen een bedrijf kan leiden.10 Nieuwe strafbare feiten kunnen worden voorkomen, of eerder worden gedetecteerd. Daarnaast heb ik toegezegd te onderzoeken op welke wijze de kosten die aan een verbeterprogramma zijn verbonden kunnen worden betaald, en door welke organisaties kan worden gecontroleerd of het verbeterprogramma wordt uitgevoerd, ook indien de betreffende rechtspersoon niet onder het toezicht van een toezichthouder valt. Dit onderzoek is lopende, en over de conclusies kan ik nog geen uitspraak doen.
Hoe beoordeelt u de stelling van corruptie-experts Pyman, Horowitz en Vermeulen dat het in Nederland nog vaak moeilijk blijkt overtreding van de wet, bijvoorbeeld omtrent omkoping, wettig aan te tonen?8
Mark Pyman, Brook Horowitz en Geert Vermeulen stellen dat autoriteiten in Nederland moeite hebben om voldoende bewijs te vinden om bedrijven effectief te kunnen vervolgen voor (betrokkenheid bij) omkoping. Uit de gegeven voorbeelden doelen ze vooral op buitenlandse omkoping. Zoals ik heb vermeld in mijn antwoord op vraag 3 en 11, is het strafrechtelijk onderzoek naar buitenlandse corruptie per definitie arbeids- en tijdsintensief. De resultaten van de verhoogde inspanningen, mede in het kader van de gedane investeringen bij de FIOD en het OM, zijn pas op termijn zichtbaar. Het OM verwacht dat er een stijgende lijn is in het aantal strafrechtelijke onderzoeken.
In algemene zin geldt dat omkoping lastig te detecteren en te bewijzen is omdat zowel de omkoper als de omgekochte er belang bij hebben de omkoping te verhullen. Beide partijen zijn immers strafbaar. Ook worden de verhullingsmethodieken steeds complexer en internationaler. In meerdere nog lopende onderzoeken, loopt de FIOD/ACC er tegenaan dat de betalingen niet rechtstreeks worden gedaan aan een buitenlandse ambtenaar, maar aan een derde partij. Hoewel ook indirecte betalingen strafbaar zijn gesteld in het Nederlands Wetboek van Strafrecht, is het in de praktijk lastig gebleken om de betreffende betaling in verband te brengen met een ambtenaar. Het verband tussen de betaling aan een derde partij in het buitenland en een ambtenaar is moeilijk achterhalen. Een extra complicerende factor is dat de informatie over de uiteindelijk belanghebbende(n) achter een tussengeschoven onderneming niet altijd beschikbaar of te achterhalen is. Als deze informatie wel aanwezig is, dan kan het zo zijn dat door tussenkomst van een advocaat of notaris de stukken niet inzichtelijk zijn voor opsporingsinstanties op grond van het geheimhoudingsrecht.
Wat is uw standpunt met betrekking tot de mogelijkheden om, net als in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Brazilië, vervolging van bedrijven al mogelijk te maken wanneer bewezen kan worden dat bedrijven onvoldoende maatregelen hebben genomen om omkoping en corruptie te voorkomen?
Ik heb kennisgenomen van de mogelijkheden in andere landen om bedrijven te vervolgen wanneer zij niet of onvoldoende compliant zijn met te nemen maatregelen om omkoping en corruptie te voorkomen. Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 14, neemt Nederland deel aan tal van internationale gremia waarin effectieve manieren van corruptiebestrijding worden gedeeld. Daarnaast heb ik u reeds in april 2019 geïnformeerd12 over hoe ik bijzonderheden van de buitenlandse aanpak van corruptie voor zover relevant in ogenschouw kan nemen bij de doorontwikkeling van het Nederlandse anti-corruptiebeleid.
Zijn eventuele boetes, schadevergoedingen en schikkingen waartoe bedrijven veroordeeld worden of die bedrijven treffen, aftrekbaar van belastingen in Nederland? Zo ja, vindt u het acceptabel dat de Nederlandse burger daarmee meebetaalt aan corrupt gedrag van deze bedrijven?
Hoewel de Nederlandse heffing over winst in beginsel waardevrij is, kan ik in zijn algemeenheid opmerken dat dit kabinet en voorgaande kabinetten, daartoe aangespoord door uw Kamer, hebben gemeend paal en perk te moeten stellen aan de aftrekbaarheid van bepaalde geldsommen. Zo kent de Nederlandse wet onder meer een aftrekuitsluiting voor kosten en lasten die verband houden met geldboeten opgelegd door een strafrechter, geldsommen betaald aan een staat of een onderdeel daarvan ter voorkoming van strafvervolging, in het kader van een strafbeschikking (of daarmee vergelijkbare buitenlandse wijze van bestraffing), bestuurlijke boeten (en daarmee vergelijkbare buitenlandse boeten). Tevens geldt een aftrekuitsluiting voor kosten en lasten die verband houden met misdrijven ter zake waarvan de belastingplichtige door een Nederlandse strafrechter bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld en misdrijven ter zake waarvan een strafbeschikking onherroepelijk is geworden.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Ja.
Nederlandse betrokkenheid bij bewapening Libië |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat via een Nederlandse tussenhandelaar een Iers marinepatrouilleschip bij de militie van generaal Haftar in Benghazi in Libië terecht is gekomen?1
Ja.
Wat zijn de conclusies die u uit het rapport van het «Panel of Experts on Libya» van de VN trekt aangaande regelgeving in zaken als het doorverkopen van goederen zoals de Avenhorn c.q. Al Karama?2
Het kabinet doet geen uitspraken over de vraag welke zaken al dan niet strafrechtelijk worden onderzocht. In algemene zin geldt dat bij signalen als de onderhavige door het Openbaar Ministerie wordt bezien of er voldoende aanwijzingen zijn om een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Ziet u aanleiding voor strafrechtelijk onderzoek in de zaak van de Avenhorn / Al Karama? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat u op dit moment in gesprek bent met Damen Shipyards over de leveranties van marineschepen van dat bedrijf in 2012 en 2013 aan Libië?3 Hebt u indertijd (2012 en 2013) ook gesprekken gevoerd met Damen Shipyards over deze leverantie, en welke voorwaarden hebt u daar toen bij gesteld?
Zoals aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen van 19 november 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 698) en 11 december 2018 (Aanhangsel 2018–2019, nr. 900), ontving het ministerie in 2016 informatie dat de door Damen geleverde onbewapende patrouilleschepen na levering door Libische entiteiten van zware bewapening zijn voorzien. In juli 2016 is hierover contact geweest met Damen. Hierbij zijn de zorgen over deze bewapening uitgesproken. Daarnaast is met Damen afgesproken dat voor de levering van dergelijke niet-vergunningsplichtige patrouilleschepen aan Libië voortaan eerst contact met het ministerie moet worden opgenomen. Dat geeft het ministerie de mogelijkheid om Damen een ad hoc vergunningsplicht op te leggen. Deze situatie heeft zich sindsdien echter niet voorgedaan.
Wat zijn de conclusies die u trekt aangaande het wapenvergunningbeleid naar aanleiding van de leverantie van ooit ongewapende schepen die door Damen Shipyards in 2012 en 2013 aan Libië zijn geleverd en waarvan een aantal thans bewapend blijkt te zijn?4 Deelt u de opvatting dat de destijds afgegeven wapenexportvergunning is misbruikt? Zo nee, waarom niet?
Nee, de opvatting dat de destijds afgegeven wapenexportvergunning is misbruikt deel ik niet. Zoals aan uw Kamer is gemeld in de antwoorden op schriftelijke vragen van 19 november 2018 (Aanhangsel 2018–2019, nr. 698) en 11 december 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 900) is er destijds geen uitvoervergunning afgegeven voor deze schepen. De uitvoer van deze schepen viel immers niet onder een vergunningsplicht, omdat de goederen niet onder post ML9 van de Gemeenschappelijke EU militaire lijst vielen.
Is het tevens juist dat één van de geleverde schepen is ingezet door mensensmokkelaars? Zo nee, wat zijn dan de feiten?5
Zoals aan uw Kamer is gemeld in het schriftelijk overleg van 25 juli 2018 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1896) is Libië, na de levering van de civiele, niet-vergunningsplichtige, patrouilleboten, in chaos beland. Het is daarmee niet uit te sluiten dat materiaal terecht is gekomen bij criminelen en is ingezet door mensensmokkelaars.
Kunt u een overzicht geven van de recente wapenleveranties aan een of meerdere strijdende partijen in Libië sinds april 2019 door EU-landen, NAVO-landen, Rusland en Arabische landen?6
De implementatie van het wapenembargo voor Libië wordt gemonitord door het Panel of Experts on Libya(PoE). Op 9 december jl. publiceerde het PoE haar laatste rapport7, waarin het panel onder meer rapporteert over omzeiling van het VN-wapenembargo door derde landen. Volgens bevindingen van het PoE worden de internationaal erkende Government of National Accord(GNA) en Haftar’s Libyan National Army(LNA) door externe actoren voorzien van wapens en militaire goederen, technische steun en niet-Libische strijders, in overtreding met het wapenembargo. Het rapport maakt expliciet melding van Jordanië, Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten.
Hoe denkt u het recent nogmaals afgekondigde wapenembargo tegen Libië, Libische strijdgroepen, effectief te kunnen maken in het licht van het rapport van het VN-panel en uw antwoord op vraag 7? Kunt u uw antwoord toelichten?7
De landen en organisaties die deelnamen aan conferentie in Berlijn op 19 januari jl., hebben zich door het ondertekenen van de slotverklaring opnieuw gecommitteerd aan het VN-wapenembargo dat in 2011 voor Libië is ingesteld. Ook wordt er in de slotverklaring opgeroepen om bestaande monitoringsmechanismen te versterken en steun uitgesproken voor het bestaande Panel of Experts on Libya.
Het kabinet acht het van belang dat de gemaakte afspraken in Berlijn worden vastgelegd in een resolutie van de VN-Veiligheidsraad. Het kabinet verwelkomt daarnaast de discussies in EU-verband die betrekking hebben op een mogelijke rol van de EU in het toezien op de naleving van het wapenembargo. Hoge Vertegenwoordiger Borrell kondigde tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 20 januari jl. aan ten aanzien van handhaving van het wapenembargo dat onderdeel van het mandaat van de EU-operatie Sophia is, naast een maritieme missie ook de mogelijkheden voor inzet op het land en in de lucht te bezien. Dit is ook aan uw Kamer medegedeeld in de Kamerbrief update maritieme veiligheid Golfregio op 24 januari jl. (Kamerstuk 2020Z01182) en in de Kamerbrief verslag Raad Buitenlandse Zaken op 23 januari jl. (Kamerstuk 21 501-02 nr. 2111). Op dit moment vinden hierover vervolgdiscussies plaats in Brussel.
Het bericht ‘Baggerbedrijf Van Oord betrokken bij mensenrechtenschendingen in Angola’ |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Baggerbedrijf Van Oord betrokken bij mensenrechtenschendingen in Angola»1 en «Minister wil opheldering van Van Oord over ontruimde woonwijk in Angola»?2
Ja.
Kunt u bevestigen of het klopt dat Nederlandse bedrijven zijn betrokken bij een project in Angola waar mensenrechten zijn geschonden? Hoe duidt u dit?
Laat ik vooropstellen dat de berichtgeving mij zorgen baart.
Gebleken is dat de gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden in een ander deelproject op bestaand land binnen hetzelfde gebied (Areia Branca) dan het landaanwinningsproject waar Van Oord, ING en Atradius DSB bij betrokken waren. Bij geen van de Nederlandse partijen was er bekend dat er in dit gebied gedwongen verhuizingen zouden hebben plaatsgevonden. Ook in de milieu en sociale beoordelingen die in 2015–2016 in het kader van het project van Van Oord zijn uitgevoerd is niets van gedwongen verhuizingen gebleken, ook niet in het verleden.
Klopt het dat op de projectlocatie de woningen van drieduizend families met geweld zijn ontruimd en de bewoners niet zijn gecompenseerd? In hoeverre is er volgens u sprake van het schenden van mensenrechten?
Recentelijk is ons via mediaberichtgeving bekend geworden dat in 2013 gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden in Areia Branca. Deze verhuizingen vonden overigens plaats in een ander deelproject op bestaand land binnen hetzelfde gebied dan het landaanwinningsproject waar Van Oord, ING en Atradius DSB bij betrokken waren.
Hoe beoordeelt u de rol van Van Oord, ING en Atradius bij het project?
Er zijn gesprekken gevoerd met deze partijen. Bij geen van deze partijen was er bekend dat er in dit gebied gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden. Ook in de milieu en sociale beoordelingen die in 2015–2016 in het kader van het project van Van Oord zijn uitgevoerd is niets van gedwongen verhuizingen gebleken, ook niet in het verleden.
Hoe verklaart u dat Atradius meldt dat «de gedwongen verhuizingen plaatsvonden voordat de kredietverzekeraar bij het project betrokken raakte, en zegt dat het geen onderzoek heeft gedaan naar Urbinveste, noch naar de prijsstelling van het consortium»?3
Atradius DSB heeft in 2014 een aanvraag voor een exportkredietverzekering ontvangen. De verzekering is in 2016 verstrekt. De gedwongen verhuizingen waarover nu bericht wordt, vonden plaats in 2013, dus voordat Atradius DSB betrokken raakte.
Het klopt dat er niet gekeken is naar de prijsstelling van het consortium. De staat verzekert enkel het Van Oord-deel van het contract. Een onderzoek naar commerciële prijsstelling maakt geen onderdeel uit van de due diligence. Wel is gekeken naar andere zaken binnen de contractprijs zoals het lokaal bestanddeel, de Nederlandse content en de verhoudingen van de uit te voeren werkzaamheden binnen het consortium. Het is echter niet juist dat gesteld wordt dat Atradius DSB geen onderzoek naar Urbinvest heeft gedaan: zowel Urbinvest als diens Ultimate Beneficial Owner, Isabel dos Santos, zijn meegenomen in de due diligence door Atradius DSB.
Hoe kan het dat Atradius niet op de hoogte was van de gedwongen verhuizingen, terwijl deze al hadden plaatsgevonden ten tijde van het verlenen van de kredietverzekering?
Het mvo-beleid voor de exportkredietverzekering is erop gericht om de projectgerelateerde risico’s voor mens, dier en milieu in kaart te brengen. Hiertoe doorloopt Atradius DSB een zorgvuldige due diligence, waarbij gebruik wordt gemaakt van diverse informatiebronnen. Wanneer uit dit proces blijkt dat er onaanvaardbare risico’s zijn op milieu en sociaal gebied, verstrekt de staat geen verzekering.
Bij due diligence destijds beschikbare bronnen, zijn er geen signalen naar voren gekomen die wezen op gedwongen herhuisvesting. Noch in het onderzoek van de ambassade en noch in de door de Angolese overheid opgestelde Environmental and Social Impact Analysis(ESIA) was er sprake van dergelijke signalen. Als extra waarborg hebben ING en Atradius DSB een gerenommeerde consultant ingeschakeld die ter plekke onderzoek heeft gedaan. Ook uit dit onderzoek zijn dergelijke signalen niet naar voren gekomen.
Vindt u dat Atradius voldoende onderzoek heeft gedaan als deze gedwongen verhuizing over het hoofd is gezien?
Zoals ik ook bij vraag 6 heb aangegeven, zijn de gedwongen verhuizingen niet tijdens het due diligence proces naar voren zijn gekomen, ondanks dat het toen vigerende beleid volledig is doorlopen. Het mvo-beleid is in 2018 vernieuwd. Bovendien beschikt Atradius DSB over nieuwe instrumenten die ons kunnen helpen bij de beoordeling van de milieu en sociale impact van projecten. Het gebruik van deze nieuwe instrumenten verbetert de kans dat mogelijke milieu en sociale effecten worden gesignaleerd in het due diligence proces. Deze casus zal in algemene zin worden meegenomen in de dit jaar geplande evaluatie van het mvo-beleid voor de ekv. Na deze evaluatie wordt het «mvo-beleidsdocument voor de exportkredietverzekering» waar nodig aangepast en aan uw Kamer aangeboden.
Klopt het dat de beoordeling voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) van dit project zeer negatief was?4 Zo ja, waarom is besloten om het project alsnog doorgang te laten vinden?
Nee, dat klopt niet. Voor iedere exportkredietverzekering (ekv)-aanvraag geldt dat bekeken wordt of er een mvo-beoordeling nodig is. Deze screening geschiedt op basis van in het mvo-beleid vastgelegde criteria. Als een mvo-beoordeling nodig is, wordt de ekv-aanvraag geclassificeerd. De classificatie geeft aan hoe uitgebreid het mvo due diligence proces zal zijn. Het project waarvoor Van Oord een ekv heeft ontvangen, heeft de classificatie A ontvangen. Dit betekent dat de meest uitgebreide due diligence is doorlopen. Als dit proces had geleid tot een negatieve beoordeling, was er geen ekv verstrekt.
Vindt u dit screeningscriterium effectief als blijkt dat de risico’s omschreven als in de MVO-beoordeling worden genegeerd?
De screening heeft geleid tot een uitgebreid due diligence proces. Dat de hierboven omschreven misstanden niet naar voren zijn gekomen in het due diligence proces, ondanks dat het destijds vigerende beleid volledig is doorlopen, is betreurenswaardig. In 2018 is het mvo-beleid echter vernieuwd. Bovendien beschikt Atradius DSB over nieuwe instrumenten die ons kunnen helpen bij de beoordeling van de milieu en sociale impact van projecten. Het gebruik van deze nieuwe instrumenten verbetert de kans dat mogelijke milieu en sociale effecten worden gesignaleerd in het due diligence proces. Deze casus zal in algemene zin worden meegenomen in de dit jaar geplande evaluatie van het mvo-beleid voor de ekv. Na deze evaluatie wordt het «mvo-beleidsdocument voor de exportkredietverzekering» waar nodig aangepast en aan uw Kamer aangeboden.
Wie ziet toe op de naleving van beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) bij bedrijven zoals Atradius, van Oord en ING?
De overheid verwacht van bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven. Op de naleving van deze richtlijnen en principes door bedrijven wordt echter geen toezicht gehouden, dat is eigen verantwoordelijkheid van de bedrijven. Ook behoren bedrijven zich te houden aan wet- en regelgeving in Nederland en de landen waar zij opereren. Het is de taak van de overheid om deze wet- en regelgeving te handhaven.
Het mvo-beleid en anti-omkopingsbeleid dat Atradius DSB voor de ekv toepast worden vastgesteld door de staat.
Bent u het eens dat een bedrijf als Atradius met behulp van een zorgvuldig en nageleefd IMVO-beleid betrokkenheid bij dergelijke omstandigheden te allen tijde zou moeten voorkomen? Hoe duidt u de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven in deze?
Het mvo-beleid voor de exportkredietverzekering is erop gericht om de projectgerelateerde risico’s voor mens, dier en milieu in kaart te brengen. Hiertoe doorloopt Atradius DSB een zorgvuldige due diligence, waarbij gebruik wordt gemaakt van diverse informatiebronnen. Wanneer uit dit proces blijkt dat er onaanvaardbare risico’s zijn op milieu en sociaal gebied, verstrekt de staat geen verzekering.
Bij due diligence destijds beschikbare bronnen, zijn er geen signalen naar voren gekomen die wezen op gedwongen herhuisvesting. Noch in het onderzoek van de ambassade en noch in de door de Angolese overheid opgestelde Environmental and Social Impact Analysis(ESIA) was er sprake van dergelijke signalen. Als extra waarborg hebben ING en Atradius DSB een gerenommeerde consultant ingeschakeld die ter plekke onderzoek heeft gedaan. Ook uit dit onderzoek zijn dergelijke signalen niet naar voren gekomen.
Het mvo-beleid is in 2018 vernieuwd. Bovendien beschikt Atradius DSB over nieuwe instrumenten die ons kunnen helpen bij de beoordeling van de milieu en sociale impact van projecten. Het gebruik van deze nieuwe instrumenten verbetert de kans dat mogelijke milieu en sociale effecten worden gesignaleerd in het due diligence proces. Ondanks de zorgvuldigheid waarmee het mvo due diligence proces is doorlopen, zijn er geen signalen over de gedwongen verhuizingen naar boven gekomen. Deze casus zal in algemene zin worden meegenomen in de dit jaar geplande evaluatie van het mvo-beleid voor de ekv. Na deze evaluatie wordt het «mvo-beleidsdocument voor de exportkredietverzekering» waar nodig aangepast en aan uw Kamer aangeboden.
Hoe beoordeelt u de huidige situatie in het licht van de aangenomen motie van de leden Alkaya en Van Hul5 over geen exportkredietverzekeringen bij risico's op mensenrechtenschendingen of milieuschade?
Ten tijde van de mvo-beoordeling door Atradius DSB over de opdracht van Van Oord is uitgebreid onderzoek gedaan naar eventuele risico’s voor mens en milieu. Ook mensenrechtenrisico’s maakten hier onderdeel van uit. Bij het onderzoek destijds is geen informatie over gedwongen verhuizingen naar voren gekomen. Als dat wel zo was geweest, en alle informatie meewegende bepaald was dat de risico’s op mvo-gebied onaanvaardbaar waren, had de staat geen ekv verstrekt. Dit is in lijn met de genoemde motie.
Welke instrumenten heeft de Nederlandse regering voorhanden om Nederlandse bedrijven te wijzen op vermeende mensenrechtenschendingen in landen waar zij actief zijn? Op welke wijze kunt u deze bedrijven tot verandering aanzetten? Wat is de rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken hierbij?
De overheid heeft verschillende manieren om bedrijven te wijzen op vermeende mensenrechtenschendingen in de landen waar zij actief zijn. Zo kunnen posten in hun gesprekken met bedrijven deze hierop wijzen. Ook financiert het Ministerie van Buitenlandse Zaken de MVO Risico Checker, waarmee bedrijven kunnen nakijken welke IMVO-risico’s zij lopen met hun handelsactiviteiten. Tevens kan de overheid, waaronder het Ministerie van Buitenlandse Zaken, als convenantpartij informatie delen binnen bestaande IMVO-convenanten en het gesprek aangaan met bedrijven over wat dit betekent voor hun gepaste zorgvuldigheid. In handelsmissies is bewustwording van IMVO een vast onderdeel en wordt met bedrijven gesproken over mogelijke IMVO-risico’s in het doelland en hoe zij hiermee om kunnen gaan.
Het due diligence onderzoek van Atradius DSB besteedt ook aandacht aan mensenrechten. Dit wordt vormgegeven op basis van de OESO Common Approaches en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Zowel de staat, via Atradius DSB, als verzekerden wenden hierbij hun invloed aan om de kans op mensenrechtenschendingen zoveel mogelijk te beperken.
Was de Nederlandse ambassade op de hoogte van de mensenrechtenschending in Luanda? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven welk contact hierover is geweest tussen de ambassade en de betreffende bedrijven over het project?
De grootschalige urbanisatie en stadsvernieuwingsplannen van de Angolese overheid voor de stad Luanda dateren van het begin van deze eeuw. Plannen om de vele sloppenwijken te ontruimen en delen van de bevolking te hervestigen in nieuwe of nieuw te bouwen wijken waren in het algemeen bekend, ook bij de Nederlandse ambassade.
In de loop van de projectontwikkeling was er contact tussen Van Oord en de Nederlandse ambassade in Luanda. In dit contact is een link tussen de genoemde ontruimingen op Areia Branca in juni 2013 en het landaanwinningsproject, waar Van Oord middels contractverlening bij betrokken zou raken, niet gelegd.
Klopt het dat Nederlandse ambassades in de regel bij dergelijke grote projecten, zeker wanneer de Nederlandse staat via Atradius betrokken is, wel betrokken zijn, onder andere in de vorm van advisering? Wat is hiervoor de reguliere procedure?
Ja, dat klopt. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van het due diligence onderzoek ligt bij Atradius DSB. Hierbij maakt Atradius DSB in de praktijk gebruik van een verscheidenheid aan informatiebronnen, waaronder informatie van en via desbetreffende Nederlandse ambassade. In het kader van onderhavig project is dit ook het geval geweest.
Bent u bereid namens de Nederlandse overheid schadevergoeding te bieden aan slachtoffers van de betreffende misstanden in Angola? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade zal in contacten met de Angolese autoriteiten en NGO’s aandacht vragen voor de mensenrechtensituatie rondom de gedwongen verhuizingen gekoppeld aan de stadsvernieuwing, inclusief passende oplossingen en mogelijke compensatie in overleg met de verantwoordelijke partijen.
Klopt het dat Van Oord miljoenen vanuit Angola heeft doorgestort naar een rekening op de Kaapverdische eilanden, bij een bank die in handen is van de toenmalige presidentsdochter?
Volgens de berichtgeving van het FD en Trouw heeft Van Oord hier een uitspraak over gedaan. Tevens wil ik u erop wijzen dat de staat als verzekeraar optreedt en dat deze betaling een aanbetaling betreft. Hoewel aanbetalingen in principe buiten de dekking van de verzekeringspolis vallen, dient de betreffende exporteur zich wel aan de geldende wet- en regelgeving te houden.
Is corruptie in Nederland ook strafbaar als die in het buitenland is gepleegd? Kunnen Nederlandse bedrijven worden aangesproken vanwege corruptie door andere bedrijven, waaronder zakenpartners? In hoeverre valt dit onder de wettelijke taak van bedrijven om corruptie tegen te gaan?
Corruptie, waaronder omkoping van ambtenaren in binnen- en buitenland, is strafbaar voor de Nederlandse wet. Het kabinet stimuleert het Nederlandse bedrijfsleven op een verantwoorde manier zaken te doen, met respect voor mens en milieu. De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vormen hiervoor het kader en omvatten diverse thema’s zoals mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en corruptie. De bestrijding van corruptie is onderdeel van de OESO-richtlijnen.
Handelingen van (buitenlandse) (tussen)personen, zoals handelsagenten en vertegenwoordigers, kunnen op grond van in jurisprudentie ontwikkelde criteria aan een rechtspersoon worden toegerekend. Dit zal per geval op basis van de feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld.
In hoeverre is er naar uw oordeel sprake van corruptie wanneer Van Oord zaken doet met Urbinveste, een onderneming van de dochter van de president in een land dat qua corruptie een zeer slechte naam heeft?
Een beoordeling in individuele gevallen of er mogelijk sprake is van strafrechtelijk verwijtbaar handelen, is niet mijn verantwoordelijkheid maar die van het Openbaar Ministerie.
In hoeverre is er naar uw oordeel sprake van corruptie wanneer Van Oord in het contract met Angola $ 189 miljoen inboekt voor Urbinveste, met een minimale omschrijving van de werkzaamheden?
Zie antwoord op vraag 19.
Kan Van Oord mede verantwoordelijk gehouden worden voor mogelijke corruptie als blijkt dat het bedrijf onvoldoende onderzoek heeft gedaan?
Zie antwoord op vraag 19.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en afzonderlijk beantwoorden?
Ja. Helaas was het niet mogelijk om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden. De reden hiervoor is dat het verzamelen van informatie ten behoeve van de beantwoording meer tijd heeft gevergd. Inmiddels is een aantal gesprekken met de betrokken partijen gevoerd.
Het bericht ‘Europe braces for new fiscal battles’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Europe braces for new fiscal battles» van de Financial Times op 20 januari 2020?1
Ja.
Bent u bekend met de in het stuk genoemde voorstellen, zoals het meer «symmetrisch» maken van de begrotingsregels en een vrijstelling voor «groene uitgaven» binnen de begrotingsregels?
De Europese Commissie (hierna: Commissie) heeft tot op heden geen voorstellen gedaan ter aanpassing van de Europese begrotingsregels die zijn vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). In de discussie over de toekomst van de Europese begrotingsregels circuleren diverse ideeën, waaronder het symmetrisch maken van de Europese begrotingsregels en een vrijstelling voor groene uitgaven binnen de Europese begrotingsregels. Deze ideeën zijn mij bekend. De Commissie heeft verder op 5 februari jl. een evaluatie van de zogeheten «six-pack» en «two-pack» wetgeving gepubliceerd.2 In het antwoord op vraag 9 wordt hier nader op ingegaan.
Kunt u een appreciatie geven van de beide voorstellen? Indien de voorstellen u niet bekend zijn, kunt u dan een appreciatie geven van de voorstellen zoals hier in dit artikel beschreven?
Aangezien de Commissie geen concrete voorstellen heeft gedaan kan ik geen volledige appreciatie geven. Volgens het kabinet is de doelstelling van het SGP het bereiken van gezonde overheidsfinanciën.3 Daar past geen verplichting bij om actief ruimer begrotingsbeleid te voeren bij een economische neergang. Het is aan lidstaten zelf om keuzes te maken ten aanzien van hun begrotingsbeleid, binnen de grenzen van het SGP. De regels van het SGP bieden daarbij al ruimte om rekening te houden met, en in te spelen op een economische neergang. Ten aanzien van een eventuele vrijstelling van groene uitgaven erkent het kabinet het belang van voldoende publieke investeringen voor verduurzaming maar zet het vraagtekens bij de wenselijkheid van een zogeheten «green golden rule».4 5 Een dergelijke regel zou ook de complexiteit van het SGP kunnen vergroten terwijl de doelstelling zou moeten zijn om tot vereenvoudiging te komen. Hiernaast is de invulling van de begroting primair aan lidstaten zelf.
Deelt u de mening dat het «meer symmetrisch» maken van de begrotingsregels zal uitwerken in een «asymmetrische naleving» van het pact, waarbij landen graag gebruik zullen maken van de regels in het geval van slechte tijden, maar zich weinig van de regels zullen aantrekken in het geval van goede tijden? Zo nee, waarom niet?
Zolang er geen sprake is van een uitgewerkt voorstel waarbij de regels «meer symmetrisch» zouden worden is het moeilijk om de gevolgen ervan in te schatten. Het kabinet is van mening dat een aantal lidstaten zowel in goede als in slechte tijden onvoldoende heeft gedaan om de overheidsfinanciën te versterken.
Deelt u de mening dat het instellen van een vrijstelling voor groene uitgaven een correcte toepassing van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) alleen maar complexer maakt en landen een uitvlucht biedt om zich -wederom- niet aan de regels te houden (zie ook het antwoord over de «Golden rule» in de Reactie op het rapport van het Europees begrotingscomité over de begrotingsregels van 22 november 20192)? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u nogmaals uit de doeken doen wat u precies verstaat (en niet verstaat) onder het «vereenvoudigen» van de regels? Kan hierin specifiek ingegaan worden op de nieuwe positie die Nederland ziet voor de uitgavenregel en de voor- en nadelen hiervan?
In mijn beantwoording van Kamervragen van lid De Vries van 1 november 2018 heb ik geschetst op welke wijze de regels zouden kunnen worden vereenvoudigd.7 Zo kan duidelijker worden vastgelegd wanneer een buitensporigtekortprocedure wordt geopend op basis van de schuldregel, en kan het aantal vormen van flexibiliteit worden teruggebracht waardoor het aantal uitzonderingen op de basisregels wordt beperkt. Ook een grotere rol voor de uitgavenregel zou kunnen bijdragen aan een vereenvoudiging. Dit is namelijk een indicator waar beleidsmakers meer controle over hebben dan over het volatielere en complexere structurele saldo.
Alle voorstellen ter aanpassing van het SGP zullen worden beoordeeld op basis van de mate waarin het voorstel bijdraagt aan het bereiken van gezonde overheidsfinanciën en daarnaast of het bijdraagt aan vereenvoudiging van de regels.
Deelt u de mening dat een groot deel van de slechte handhaving van het SGP vooral te wijten is aan slechte handhaving door de Europese Commissie en niet zozeer vanwege de regels zelf? Bent u dus eveneens van mening dat een grote rol binnen de SGP-hervorming weggelegd zal moeten zijn voor de hervorming van de naleving, bijvoorbeeld door deze onafhankelijker of buiten de Commissie te laten plaatsvinden?
Zoals aangegeven in diverse brieven aan uw Kamer behoeft het SGP volgens het kabinet verbetering op het gebied van naleving en handhaving. Regels kunnen altijd worden verbeterd en versimpeld, maar voor de effectiviteit zijn de naleving en handhaving cruciaal. Wel kunnen betere en simpelere regels bijdragen aan een betere naleving en handhaving. Het kabinet is daarom bereid om te bezien wat er beter kan, maar wijzigingen mogen niet leiden tot een verzwakking van de focus op gezonde overheidsfinanciën.
Het kabinet is voorstander van het voorstel van de European Fiscal Board om het directoraat-generaal economische en financiële zaken (DG ECFIN) onafhankelijker te maken, en van het onafhankelijker maken van de European Fiscal Board zelf.
Deelt u de mening dat een groot deel van de complexiteit en dubbelzinnigheid in het SGP weggenomen zou kunnen worden indien de nieuwe Commissie hun beleidslijn «making the best use of the flexibility within the existing rules of the stability and growth pact» herroept? Zet het kabinet hier ook actief op in? Zo nee, waarom niet?
De mededeling van de Commissie «Making the best use of the flexibility within the existing rules of the stability and growth pact»8 is onderschreven door een opinie van de Economic Financial Committee die vervolgens door de Ecofinraad is overgenomen.9 De Commissiemededeling is een interpretatie van flexibiliteitsclausules die in verordeningen van het SGP zijn opgenomen, zoals de zogeheten structurele hervormingsclausule en de investeringenclausule, en de matrix van inspanningen die lidstaten moeten leveren ter verbetering van hun structureel saldo. Het kabinet is voorstander van het inperken van de flexibiliteit van het SGP omdat dit het bereiken van gezonde overheidsfinanciën ten goede kan komen. Omdat de mededeling van de Commissie de flexibiliteit niet zozeer heeft gecreëerd maar de flexibiliteit binnen het SGP zoals toegepast door de Commissie, veeleer toelicht, leidt het herroepen ervan niet direct tot minder flexibiliteit. Om de flexibiliteit daadwerkelijk in te perken zijn aanpassingen van de verordeningen zelf nodig.
Kunt u het proces voor de komende tijd schetsen rond een eventuele hervorming of vereenvoudiging van het SGP? Wanneer en in welke gremia wordt dit besproken en voor wanneer vindt er besluitvorming plaats?
Op 5 februari jl. heeft de Europese Commissie haar evaluatie van de zogeheten «six-pack» en «two-pack» wetgeving gepubliceerd. In die evaluatie heeft de Commissie aangegeven een effectief begrotingsraamwerk te beschouwen als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van lidstaten en Europese instituties. Dit vereist volgens de Commissie een hoge mate van consensus en vertrouwen tussen alle stakeholders. Daarom heeft de Commissie aangegeven in de eerste helft van dit jaar consultaties te willen houden met lidstaten en relevante instellingen over de toekomst van het SGP. De exacte vorm en inhoud van deze consultaties is tot op heden nog niet bekend. De Commissie zal op basis van de consultaties bepalen of het vervolgstappen wil zetten, en of zij, naar verwachting eind 2020, een voorstel wil doen ter aanpassing van het SGP. Indien de Commissie besluit dergelijke voorstellen te doen, zal de Kamer ook hierover via de gebruikelijke procedures worden geïnformeerd.
Tijdens de Eurogroep en Ecofinraad van 17 en 18 februari zal de Commissie haar evaluatie presenteren, waarna lidstaten een eerste reactie kunnen geven. Er vindt hierbij geen besluitvorming plaats. De kabinetsappreciatie van de evaluatie zal daarbij als leidraad dienen voor de Nederlandse inbreng in deze Eurogroep en Ecofinraad. Over het verloop van deze bespreking zal de Kamer via het gebruikelijke verslag worden geïnformeerd.
In de komende maanden zal waarschijnlijk regelmatig over de Europese begrotingsregels worden gesproken in het kader van de consultaties. De algemene inzet van Nederland in deze discussies heb ik in september vorig jaar met uw Kamer gedeeld in de Kamerbrief «Kabinetsinzet inzake het Stabiliteits- en Groeipact». Het kabinet is van mening dat houdbare overheidsfinanciën het hoofddoel van het SGP dienen te blijven en dat de handhaving van de regels verbetering behoeft. Voorstellen voor aanpassing van het SGP zullen door het kabinet steeds worden beoordeeld op de bijdrage aan het beter bereiken van dit doel. Het uiteindelijke doel is een robuuste economie met duurzame groei, en solide overheidsfinanciën zijn daarvoor een cruciale voorwaarde.
Bent u voornemens om samen met de «Hanzelanden» op te trekken en een gezamenlijke positie naar buiten te brengen rond de SGP-hervorming? Zo nee, waarom niet?
In Europees verband zoek ik altijd een zo groot mogelijke steun voor de Nederlandse inzet. Hierbij trek ik op met zowel de «Hanzelanden» als andere lidstaten, waaronder Duitsland. Dit zal ook van toepassing zijn op de discussies in het kader van het SGP.
Kunt u toezeggen niet akkoord te gaan met welke verandering in het SGP dan ook alvorens dit aan de Kamer voor te leggen?
Ja.
Kunt u toezeggen zo snel mogelijk na het verschijnen van het rapport op 5 februari een uitgebreide appreciatie naar de Kamer te sturen van de voorstellen?
Ja.
Het bericht dat duizenden families in Angola verjaagd zijn voor project van Nederlandse bedrijven |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duizenden families in Angola verjaagd voor project van Nederlandse bedrijven»?1
Ja.
Hoe kan het dat er € 360 miljoen aan garanties van de Nederlandse staat is gegaan naar een project in Angola, dat nummer 165 (van de 180) inneemt op de corruptie index van Transparency International2, met een bedrijf onder leiding van een omstreden persoon als Isabel dos Santos, zonder voldoende onderzoek?
Met de exportkredietverzekering (ekv) worden betalingsrisico’s van exporttransacties door Nederlandse bedrijven en politieke risico’s van buitenlandse investeringen van Nederlandse bedrijven verzekerd. Door het verzekeren van deze risico’s worden exporttransacties van Nederlandse bedrijven mogelijk gemaakt. Dit betreft transacties die door hun aard niet op de private markt verzekerd worden. Om te bepalen of het te verzekeren risico acceptabel is voor de staat, onderneemt Atradius DSB zorgvuldige due diligence procedures op financieel en milieu en sociaal terrein. Dat is ook gebeurd voor de ekv die aan Van Oord is verstrekt voor het project in Angola.
Bent u het eens met de experts die stellen dat Van Oord, ING en Atradius te weinig hebben gedaan om corrupte betalingen en gedwongen huisuitzettingen te voorkomen? Welke verantwoordelijkheid heeft de Nederlandse staat in deze?
Gebleken is dat de gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden in een ander deelproject op bestaand land binnen hetzelfde gebied (Areia Branca), dan het landaanwinningsproject waar Van Oord, ING en Atradius DSB bij betrokken waren. Bij geen van de Nederlandse partijen was er bekend dat er in dit gebied gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden. In de milieu en sociale beoordelingen die in 2015–2016 in het kader van het project van Van Oord zijn uitgevoerd is niet gebleken van gedwongen verhuizingen, ook niet in het verleden.
Atradius DSB heeft hiervoor zorgvuldig het due diligence proces doorlopen, waarbij gebruik wordt gemaakt van diverse informatiebronnen. Wanneer uit een due diligence proces blijkt dat er onaanvaardbare risico’s zijn op milieu en sociaal gebied, verstrekt de staat geen verzekering. In dit geval heeft Atradius DSB volledig het destijds vigerende beleid gevolgd.
Tijdens de due diligence zijn er uit de destijds beschikbare bronnen geen signalen naar voren gekomen die wezen op gedwongen herhuisvesting. Noch in het onderzoek van de ambassade en noch in de door de Angolese overheid opgestelde Environmental and Social Impact Analysis (ESIA) was er sprake van dergelijke signalen. Als extra waarborg hebben ING en Atradius DSB een gerenommeerde consultant ingeschakeld die ter plekke onderzoek heeft gedaan. Ook uit dit onderzoek zijn dergelijke signalen niet naar voren gekomen. Verder wil ik u erop wijzen dat Atradius DSB uitvoering geeft aan het ekv-beleid. De verantwoordelijkheid voor vaststelling van het ekv-beleid en het verstrekken van verzekeringen ligt bij Staatssecretaris Vijlbrief en mijzelf. Verder is het mijn verantwoordelijkheid om in gesprek te blijven met Van Oord, ING en Atradius DSB.
Een beoordeling in individuele gevallen of er mogelijk sprake is van strafrechtelijk verwijtbaar handelen, is niet mijn verantwoordelijkheid maar die van het Openbaar Ministerie.
Was Atradius niet op de hoogte van de lopende corruptiezaken naar de bedrijven en persoon van Isabel dos Santos?3
Het lopende onderzoek door het internationale journalistencollectief, waar het artikel in The Guardian aan refereert, is gestart in 2019. De aanvraag voor een ekv werd reeds in 2014 ingediend. De daarvoor benodigde due diligence, waarin Urbinvest en Isabel dos Santos werden betrokken, werd in 2015 en 2016 verricht.
Is het volgens procedure dat de Nederlandse kredietverzekeraar Atradius geen eigen onderzoek doet naar de bedrijven waarmee wordt samengewerkt in derde landen? Zo ja, moet een dergelijke procedure dan niet worden ingesteld? Zo nee, waarom heeft dit niet plaatsgevonden?
Atradius DSB doet wel degelijk onderzoek naar de bedrijven waarmee wordt samengewerkt. Dit is vast onderdeel van de due diligence die Atradius DSB uitvoert. Ook voor de aan Van Oord verstrekte ekv is dit gebeurd: er is zowel naar Urbinvest als diens Ultimate Beneficial Owner (UBO), Isabel dos Santos, onderzoek gedaan.
Kan Atradius, naast Van Oord en ING, ook verantwoordelijk gehouden worden voor mogelijke corruptie als blijkt dat er te weinig onderzoek is gedaan, zoals gesteld wordt door Transparency International Nederland?
Een beoordeling in individuele gevallen of er mogelijk sprake is van strafrechtelijk verwijtbaar handelen, is niet mijn verantwoordelijkheid maar die van het Openbaar Ministerie.
Gaat u toezien op de belofte van Van Oord en ING dat de slachtoffers van geweld en gedwongen uithuiszetting in Luanda worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer daarover blijvend informeren?
In een publieke verklaring en in gesprekken met het Ministerie van Buitenlandse Zaken geven Van Oord en ING aan hun invloed aan te zullen wenden om 1) in hun engagement met de overheid van Angola te achterhalen wat er is gebeurd bij de hervestiging in 2013 en 2) te bereiken dat alsnog tot een passende oplossing en mogelijke compensatie wordt overgegaan.4 5 Ik zal dit onderwerp in toekomstige gesprekken met deze bedrijven bespreken, maar zal hierbij niet optreden als toezichthouder.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van het gesprek dat u aangaat met Van Oord? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Gesprekken met Van Oord hebben reeds plaatsgevonden, waarin vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken op hoog ambtelijk niveau is deelgenomen. Van Oord is hierin gevraagd zijn zienswijze te geven op de mediaberichtgeving over vermeende betrokkenheid van Van Oord bij mensenrechtenschendingen en corruptie bij een landaanwinningsproject in Angola.
Van Oord heeft in het gesprek aangegeven niet betrokken te zijn, noch te zijn geweest, bij mensenrechtenschendingen en mogelijke corruptie, zoals in de media wordt bericht. Met betrekking tot corruptie heeft Van Oord aangegeven strikt volgens de compliance regels te hebben gehandeld en bevestigde Van Oord dat due diligence is uitgevoerd naar onder andere de consortiumpartner Urbinvest van Isabel dos Santos. Uit dit onderzoek is niets naar voren gekomen waardoor niet aan het project meegewerkt zou kunnen worden.
Van Oord heeft aangegeven tot eind 2019 niet op de hoogte te zijn geweest van de gedwongen verhuizingen van de bewoners in juni 2013, die worden gezien als schending van mensenrechten. Van Oord heeft ook aangegeven dat in de milieu en sociale beoordeling (ESIA), uitgevoerd door een extern bureau in opdracht van de Angolese overheid, en vervolgens voor de financiering is beoordeeld door een onafhankelijk internationaal bedrijf, geen (historische) informatie is verstrekt over (grootschalige) uitzettingen binnen het projectgebied van Van Oord.
Van Oord keurt de werkwijze van de gedwongen verplaatsingen (voor het project waar Van Oord niet bij betrokken was) zonder compensatie af en vindt dat de mensen die indertijd gedwongen moesten verplaatsen hiervoor een vergoeding zouden moeten krijgen. Van Oord heeft toegezegd dat het, ondanks dat het bedrijf niet betrokken is bij de verplaatsingen, zijn invloed zal uitoefenen om compensatie mogelijk te maken en hierover al in gesprek te zijn met de Angolese overheid.
Van Oord is momenteel bezig met een evaluatie naar aanleiding van de casus.
Wordt deze zaak meegenomen in de lopende evaluatie van de convenanten op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook gecommuniceerd in de Kamerbrief van 28 oktober 2019 (Kamerstuk 26 485, nr. 317) biedt de evaluatie van de IMVO-convenanten inzicht in de elementen van het beleid die goed werken en de elementen die voor verbetering vatbaar zijn. De evaluatie moet ook inzicht opleveren in de naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) door hoog-risicosectoren zonder IMVO-convenant, zoals de bouwsector, en de doeltreffendheid van de IMVO-convenanten met betrekking tot de naleving van de OESO-Richtlijnen en UNGP’s. De evaluatie gaat echter niet in op specifieke zaken.
Deelt u de mening dat stellingname van ING dat er voldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar het Angolese bedrijf in kwestie, Urbinveste, ten opzichte van de uitspraak van hoogleraar Leen Paape dat «het volledig onduidelijk [is] of Urbinveste wel prestatie lever in ruil voor het geld» een indicatie is dat de huidige IMVO-convenanten onvoldoende effectief zijn?
Het due diligence proces dat is uitgevoerd door ING in relatie tot dit financieringsbesluit heeft volgens ING plaatsgevonden in de periode tussen 2014 en 2016. Dit onderzoek gaf ING geen aanleiding om de financiering eind 2016 niet te verstrekken.7 Ik kan niet oordelen over de due diligence die ING zelf heeft uitgevoerd. Deze periode is ook voorafgaand aan de looptijd van het IMVO-convenant van de bancaire sector dat op 7 december 2016 van start is gegaan.
Het evaluatieonderzoek van de IMVO-convenanten waarover u in de Kamerbrief van 28 oktober 2019 (Kamerstuk 26 485, 317) bent geïnformeerd en wat in november 2019 van start is gegaan, zal inzicht geven in de effectiviteit van de IMVO-convenanten. Het eindrapport zal naar verwachting in het zomerreces 2020 opgeleverd worden. Op basis van een individuele casus kunnen geen conclusies worden getrokken met betrekking tot de effectiviteit van de huidige IMVO-convenanten.
Worden conform de motie Alkaya/van den Hul de bedrijven ING en van Oord nu uitgesloten van deelname aan handelsmissies, totdat zij hun controles en gepaste zorgvuldigheid op orde hebben?5
Conform het IMVO-kader voor handelsmissies heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken gesprekken gevoerd met Van Oord en ING. De bedrijven geven aan de zaak serieus te onderzoeken en kritisch naar hun eigen rol in de Angola-casus kijken. Op basis van de gesprekken en publieke statements van de bedrijven is er geen aanleiding om de bedrijven uit te sluiten van deelname aan handelsmissies. Het uitgangspunt van het IMVO-kader is verbeteren in plaats van uitsluiten. Ik blijf in contact met de bedrijven om te bespreken welke lessen er uit de eigen onderzoeken komen en hoe deze worden toegepast. Als een van de bedrijven zich weer aanmeldt voor een missie, zal het IMVO-kader weer worden toegepast.
Het VN-rapport waarin wordt geconstateerd dat diverse landen het VN-wapenembargo tegen Libië schenden |
|
Achraf Bouali (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Isabelle Diks (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het op 9 december 2019 uitgekomen VN-rapport «Final report of the Panel of Experts on Libya established pursuant to Security Council resolution 1973 (2011)» waarin wordt geconstateerd dat het VN-wapenembargo tegen Libië door diverse landen wordt geschonden?1
Ja.
Op welke manier zijn de bevindingen van dit rapport in VN-verband, op bilaterale wijze of via andere multilaterale gremia besproken? Heeft Nederland daarbij aangedrongen op repercussies voor landen als Turkije, de Verenigde Arabische Emiraten en Jordanië, die dit VN-embargo regelmatig hebben geschonden? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de handhaving van het wapenembargo voor Libië in november 2019 en in januari 2020 bij de EU-partners onder de aandacht gebracht in de Raadswerkgroep COARM. Uit deze bespreking is gebleken dat andere EU-lidstaten een soortgelijke lijn aanhouden als Nederland. Er is sprake van verhoogde waakzaamheid bij de toetsing van de vergunningaanvragen voor exporten naar Turkije, de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) en Jordanië op het risico van omleiding naar Libië. Er is geen sprake van een specifiek aanvullend beleid bovenop de toch al strenge lijn die sommige landen, waaronder Nederland, ten aanzien van Turkije en de VAE hanteren. Nederland steunt ook een voorstel om binnen deze Raadswerkgroep intensiever kennis en best practices uit te wisselen over hoe wapenembargo’s zo effectief mogelijk kunnen worden gemonitord en gehandhaafd. Dit voorstel wordt momenteel in de Raadswerkgroep besproken.
Heeft u kennisgenomen van de mogelijk onbedoelde betrokkenheid van het Nederlandse bedrijf Van der Kamp Shipsales BV bij het schenden van het VN-wapenembargo tegen Libië door de Verenigde Arabische Emiraten?2 Zo ja, heeft u naar aanleiding van dit rapport contact opgenomen met hen om deze schending van het VN-wapenembargo tegen Libië te bespreken? Zo nee, bent u van plan dit alsnog te doen? Is er aanleiding tot het nemen van maatregelen jegens dit bedrijf gezien de bevindingen van het VN-rapport dat het marineschip niet adequaat was verbouwd tot een «jacht» voordat het was verkocht?3
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van de bevindingen van het Panel of Experts. Nader onderzoek loopt op dit moment, daarom kan het kabinet nu geen uitspraak doen over de vraag of er aanleiding bestaat om maatregelen tegen het bedrijf te treffen.
Heeft het bedrijf, gezien het mogelijke dual-use karakter van dit marineschip, een wapenexportvergunning aangevraagd? Zo nee, bent u ook van mening dat dit had moeten gebeuren? Zo ja, had dit gevolgen gehad voor het doorgaan van de verkoop van het marineschip? Zijn u meer gevallen bekend van door Nederlandse bedrijven geleverde producten die uiteindelijk in strijd met een geldend wapenembargo worden ingezet? Is, nadat bleek dat Van der Kamp Shipsales BV geïnformeerd werd over verkoop van het marineschip aan Libië, de Minister van Buitenlandse Zaken geïnformeerd?
Voor de export van strategische goederen (i.e. militaire en dual-use goederen) is een vergunning vereist indien de goederen zijn opgenomen in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen of in de EU dual-use verordening. Voor de uitvoer van het schip is geen exportvergunning aangevraagd. Of dit had moeten gebeuren hangt af van de specificaties van het schip op het moment van export. Wat die exacte specificaties waren, wordt momenteel nog onderzocht.
Het VN Panel of Experts on Libya – dat wapenembargo’s van de Veiligheidsraad monitort – heeft Nederland geïnformeerd over en betrokken bij het onderzoek in deze zaak. Nederland heeft samengewerkt met het Panel en de door het Panel verzochte informatie aangeleverd.
Ten aanzien van VN- en EU-sancties geldt, dat Nederland deze strikt implementeert en handhaaft, en dus geen vergunning verstrekt voor de uitvoer van militaire goederen naar landen waarop een wapenembargo rust. Voor landen waarop geen wapenembargo rust, wordt bij iedere transactie waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, beoordeeld in hoeverre er een risico bestaat dat de te exporteren goederen een ongewenste eindbestemming krijgen, bijvoorbeeld door doorverkoop of levering aan landen waarop een wapenembargo rust. Als er een duidelijk risico bestaat dat de goederen een dergelijke ongewenste eindbestemming krijgen, verstrekt het kabinet geen vergunning.
Nederland voert – net als heel veel andere landen – geen controles uit achteraf ten aanzien van geleverde goederen. Controles achteraf vereisen namelijk rechtsmacht in het rechtsgebied van een ander land om deze controles effectief uit te voeren. Daarom kan niet met zekerheid worden gesteld of uit Nederland afkomstige goederen uiteindelijk in strijd met een geldend wapenembargo zijn ingezet. Monitoring van door de Veiligheidsraad ingestelde wapenembargo’s geschiedt door de daartoe bevoegde Panels of Experts. Zij onderzoeken mogelijke schendingen van desbetreffende VN-wapenembargo’s en rapporteren daarover, zoals ook in onderhavig geval is gebeurd. Nederland steunt het werk van de verschillende Panels of Experts en neemt de aanbevelingen die zij doen ter harte.
Ziet u aanleiding voor het instellen van nieuwe maatregelen om het schenden van wapenembargo’s in de toekomst te voorkomen, zoals het aanscherpen van de eisen die aan de verkoop van schepen die op militaire wijze kunnen worden ingezet? Bent u daarbij bereid om alle mogelijke opties om schendingen van wapenembargo’s te voorkomen te onderzoeken? Bent u meer specifiek bereid om het wapenexportbeleid dat van kracht is jegens de Verenigde Arabische Emiraten, Turkije en Jordanië aan te scherpen, gezien hun herhaaldelijk schenden van het VN-wapenembargo jegens Libië?
Zoals hierboven opgemerkt implementeert en handhaaft Nederland VN- en EU-sancties strikt. De acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport geven, in combinatie met het Nederlandse exportvergunningenstelsel, voldoende handvatten om de risico’s van mogelijke schendingen van het Libische wapenembargo af te dekken.
Deze maatregelen bieden echter geen waterdicht vangnet tegen actoren die de bestaande wetgeving en waarborgen doelbewust omzeilen. Aanvullende regelgeving zal daar weinig aan kunnen veranderen. Waar er aanwijzingen zijn dat sancties worden overtreden, beziet het Openbaar Ministerie mogelijke aanknopingspunten die eventueel strafrechtelijk ingrijpen zouden kunnen rechtvaardigen. Aanvullende maatregelen acht het kabinet op dit moment niet noodzakelijk. Nederland voert bovendien reeds een zeer restrictief wapenexportbeleid ten aanzien van Turkije en de VAE vanwege de activiteiten van genoemde landen in respectievelijk noordoost-Syrië en Jemen. Zoals eerder genoemd, is er daarnaast sprake van verhoogde waakzaamheid bij de toetsing van de vergunningaanvragen voor exporten naar Turkije, de VAE en Jordanië op het risico van omleiding naar Libië.
Zijn de aanbevelingen van het VN-rapport4 meegenomen in verbeterde naleving en monitoring van het hernieuwde wapenembargo dat gisteren op de conferentie van Berlijn is afgesproken? Hoe ziet het hernieuwde wapenembargo er specifiek uit en hoe gaat dit uitgevoerd en gemonitord worden? Hoe worden Nederlandse bedrijven gewezen op naleving van dit hernieuwde VN-wapenembargo? Zie u net ook aanleiding voor intensievere monitoring van naleving van wapenembargo’s door bijvoorbeeld een hernieuwde EU-missie Sophia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
De landen en organisaties die deelnamen aan conferentie in Berlijn op 19 januari jl. hebben zich door het ondertekenen van de slotverklaring opnieuw gecommitteerd aan het VN-wapenembargo dat in 2011 voor Libië is ingesteld. Ook wordt er in de slotverklaring opgeroepen om bestaande monitoringsmechanismen te versterken en steun uitgesproken voor het bestaande Panel of Experts on Libya.
Het kabinet acht het van belang dat de gemaakte afspraken in Berlijn worden vastgelegd in een resolutie van de VN-Veiligheidsraad. Het kabinet verwelkomt daarnaast de discussies in EU-verband die betrekking hebben op een mogelijke rol van de EU in het toezien op de naleving van het wapenembargo. Hoge Vertegenwoordiger Borrell kondigde tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 20 januari jl. aan ten aanzien van handhaving van het wapenembargo dat onderdeel van het mandaat van de EU-operatie Sophia is, naast een maritieme missie ook de mogelijkheden voor inzet op het land en in de lucht te bezien. Dit is ook aan uw Kamer medegedeeld in de Kamerbrief update maritieme veiligheid Golfregio op 24 januari jl. (Kamerstuk 29 521, nr. 400) en in de Kamerbrief verslag Raad Buitenlandse Zaken op 23 januari jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2111). Op dit moment vinden hierover vervolgdiscussies plaats in Brussel.
Het bericht ‘Hoe aquaria wereldwijd het koraalrif bedreigen; Vissen op Nemo’s’ |
|
Achraf Bouali (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat er jaarlijks miljoenen tropische siervissen en talloze stukken levend koraal via Schiphol Nederland binnen komen, waarna deze dieren over heel Europa verspreid worden? Zo ja, wat zijn de precieze aantallen uitgesplitst per diersoort en hoeveel dieren vallen onder de wetgeving op basis van de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES)?1
Alleen voor de soorten beschermd onder CITES zijn specifieke cijfers beschikbaar. Op basis van de nu bevestigde cijfers (dit is tenminste 95% van de invoer in 2019) zijn er in 2019 zes soorten tropische siervissen, waaronder drie soorten zeepaardjes, ingevoerd en 73 soorten koraal. In totaal ging het om 1659 vissen (inclusief zeepaardjes) en 49.549 stuks koraal. In de bijlage bij deze brief zijn de aantallen opgesplitst per soort. Voor de soorten die niet beschermd zijn onder CITES zijn geen cijfers beschikbaar. Het beeld is wel dat verreweg de meeste tropische vissen die zijn ingevoerd niet onder het CITES-verdrag vallen.
Hoe groot is het aandeel gekweekte siervissen dat via Schiphol Europa bereikt?
Van het aantal tropische siervissen genoemd in het antwoord op vraag 1 is 88% gekweekt (1.459 vissen) en 12% afkomstig uit het wild (200 vissen). Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, zijn er geen gegevens beschikbaar van de soorten die niet onder CITES vallen.
Op welke manier wordt tegengegaan dat dit illegaal gevangen dieren zijn en over welke papieren moeten de handelaren van deze dieren en cargo beschikken om de goedkeuring van de Douane en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) te krijgen om de dieren van Schiphol op te halen?
Voor soorten beschermd onder CITES moet de zending levende dieren vergezeld zijn van een geldige CITES export- en importvergunning. De exportvergunning is het bewijs dat de autoriteiten van het herkomstland de gewenste export goedkeuren. Om een CITES-importvergunning te krijgen voor de EU wordt er als onderdeel van de vergunningaanvraag door de Nederlandse Wetenschappelijke Autoriteit CITES (WA) een advies opgesteld. De WA beoordeelt de combinatie van de diersoort, het natuurmanagement in land van herkomst en specifieke omstandigheden zoals kweekstatus en mogelijke onomkeerbare effecten van de invoer op wildpopulaties. De Douane ziet naast CITES-documenten verder toe op de juistheid en volledigheid van de veterinaire certificaten of documenten die dieren vergezellen, conform Vo (EG) 136/2004, Bijlage I. Richtlijn 97/78/EG, artikel 4, lid 3 en Richtlijn nr. 91/496/EG, artikel 4. Vissen moeten voorzien zijn van een gezondheidscertificaat en ter keuring worden aangeboden aan de NVWA.
Heeft u ook signalen ontvangen dat een groot deel van deze aquariumdieren onder dubieuze omstandigheden wordt gevangen? Zo ja, welke geluiden zijn dit?
Bij vissen is er mogelijk sprake van het gebruik van gifstoffen (cyanide) bij de vangst, zoals ook in het artikel wordt gesteld. Bij koralen die aangemerkt zijn als gekweekt kan het voorkomen dat ze in werkelijkheid in het wild worden gevangen. De risico’s hierop zijn per soort verschillend. De CITES WA beoordeelt dit. Bij een verhoogd risico wordt aan de exporteur gevraagd aan te tonen dat het daadwerkelijk om kweek gaat. Bij invoer controleert de Douane in samenwerking met de NVWA of aan de regels wordt voldaan.
Klopt het dat Nederlandse winkels, handelaren en speciaalzaken koraal verkopen? Zo ja, in hoeverre is dit strijdig met de CITES-wetgeving, waarin gesteld wordt dat koraal ingevoerd in Nederland door de Douane in beslag wordt genomen?
Ja dit klopt. Indien aan de CITES-regelgeving is voldaan, is verkoop van soorten koraal die beschermd zijn onder CITES toegestaan. Voor soorten koraal die op CITES appendix I/EU-bijlage A staan geldt dat commerciële handel van deze soorten uit het wild verboden is. Enkel aangetoond gekweekte exemplaren mogen met geldende CITES-vergunningen worden ingevoerd en verkocht. Door handel in gekweekte exemplaren worden wilde populaties ontzien. Voor de soorten op CITES appendix II/EU-bijlage B geldt dat commerciële handel mogelijk is met de geldende CITES-vergunningen, zowel gekweekte exemplaren als exemplaren uit het wild.
Welke stappen hebben Nederland en de Europese Unie genomen om het aandeel illegaal geoogste zeedieren en gesmokkeld koraal te laten dalen na het rapport van Interpol, waarin duidelijk werd dat er in 2019 wereldwijd meer dan 10.000 illegaal gevangen dieren in beslag genomen zijn en na de in 2017 onderschepte 32.000 kilo gesmokkeld koraal in EU-lidstaten?2
De EU heeft samen met de lidstaten in 2016 het EU Action Plan against Wildlife Trafficking aangenomen waarin de lidstaten de wetgeving, handhaving en samenwerking op het gebied van CITES hebben versterkt de afgelopen jaren. Nederland neemt daarnaast deel aan internationale acties, zoals ook de Interpol-actie Thunderball 3 waarnaar wordt verwezen in uw vraag. Ook nationaal zetten de handhavende instanties in Nederland in op toezicht en handhaving van de CITES wetgeving. Op dit moment loopt de campagne van Meld Misdaad Anoniem om overtredingen op het gebied van wildlife crime te melden4.
In hoeverre wordt er gesproken met de exporterende landen en hun overheden om handel richting Europa en Nederland een halt toe te roepen?
Het doel van het CITES-verdrag is duurzame handel in bedreigde planten en dieren te bewerkstelligen. Daarom worden er voorwaarden aan de handel gesteld. Vanuit de Scientific Review Group,het EU-gremium waarin de CITES wetenschappelijke autoriteiten van de EU-lidstaten zijn vertegenwoordigd, of de WA zelf wordt er contact opgenomen met landen van herkomst als er vragen zijn over een importvergunning. Indien een land geen informatie heeft en er verder ook geen informatie is die kan bevestigen dat de handel duurzaam is, staat de EU de import niet toe voor die soort/land combinatie. Daarnaast wordt in het geval van illegale handel en beslaglegging altijd contact opgenomen met de desbetreffende CITES-autoriteiten van het land van herkomst/export ten behoeve van administratief- of strafrechtelijk onderzoek. Nederland rapporteert ook aan het CITES-secretariaat.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in het wild gevangen bedreigde siervissen worden verkocht op de Europese markt?
Illegale handel in bedreigde soorten is een bedreiging voor de biodiversiteit en onacceptabel. Het uitgangspunt van CITES is dat de handel in bedreigde soorten op een duurzame manier moet plaatsvinden. Dit kan door kweek, maar ook door de effecten van wildvang te monitoren en de handel af te stemmen op het duurzaam voortbestaan van de wilde populaties. Daar wordt binnen CITES scherp op gelet. Daarnaast is alertheid op de instandhouding van de wilde populaties van soorten die niet op CITES staan belangrijk.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er in Nederland wordt gehandeld in levend koraal?
De handel in soorten levend koraal die door CITES worden beschermd is onder voorwaarden mogelijk. Zoals aangegeven is commerciële handel in bepaalde koraalsoorten uit het wild verboden (CITES appendix I/EU bijlage A). Door handel in gekweekte exemplaren worden de wilde populaties ontzien. Van soorten die staan op CITES appendix II/Bijlage B is het uitgangspunt dat de handel op een duurzame manier moet plaatsvinden. Dit kan ook door kweek, maar ook door de effecten van wildvang te monitoren en de handel af te stemmen op het duurzaam voortbestaan van de wilde populaties.
Kunt u zich in Europa inzetten voor een beter handhaafbaar protocol dat handel in illegaal gevangen koraal en siervissen tegengaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en welke termijn?
De soorten beschermd onder CITES zijn goed in beeld. Daarnaast zijn er legitieme vragen over de omvang van de handel in tropische siervissen en koraal die niet beschermd worden door het CITES-verdrag en de mogelijke negatieve impact op de instandhouding van deze soorten in het wild en de betreffende ecosystemen. Daarom heeft de EU (zoals ook genoemd in het artikel) samen met Zwitserland en de Verenigde Staten een voorstel ingediend tijdens de 18e Conference of the Parties CITES om in CITES-verband dit te onderzoeken en de situatie goed in beeld te brengen. Op basis van de uitkomsten kan worden bepaald of en welke maatregelen genomen moeten worden en op welk niveau (lokaal, nationaal, internationaal). Nederland draagt in CITES-verband hieraan actief bij.
De cofinanciering door ING van een Indonesische kolencentrale |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek «Indonesian Coal-fired Power Exposed to Corruption»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat ING en enkele Aziatische banken een nieuwe kolencentrale in Indonesië financieren en hierbij op 66 punten internationale standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen schenden? Zo nee, hoe zit het dan?
Het onderzoek «Indonesian Coal-fired Power Exposed to Corruption» van de Fair Finance Guide International (FFGI) concludeert dat ING de standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) zou hebben geschonden en dat richtlijnen van onder meer de Wereldbank, de VN en de OESO niet zouden zijn opgevolgd. ING heeft zich gecommitteerd aan het respecteren en implementeren van deze IMVO-standaarden en heeft aangegeven haar financieringsportefeuille in deze branche af te bouwen.3
In haar ESG-beleid geeft ING aan dat zij in het algemeen bij financieringsprojecten periodieke monitoring laat uitvoeren op IMVO door een onafhankelijke consultant (een environmental social impact assessment). Als in dit monitoringsrapport tekortkomingen worden geconstateerd op IMVO, dan gaat ING het gesprek aan met de klant en volgen indien noodzakelijk mitigerende maatregelen. Wat die maatregelen zijn, ligt aan het geconstateerde tekort en verschilt per project. De uiterste maatregel is het stopzetten van verdere projectfinanciering.4 Ik verwacht van ING (en andere banken) dat zij onderzoeken zoals het onderzoek van FFGI meenemen in hun afwegingen. Ik zal dit ook onder de aandacht brengen bij ING.
Kunt u bevestigen dat het hier gaat om onder meer de schending van de Equator Principles (EP's), IFC Performance Standards, het Global Compact van de Verenigde Naties (UNGP) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, op het gebied van mensenrechten, corruptie, klimaat, vervuiling en gebrek aan compensatie van de lokale bevolking voor de te verwachten negatieve impact op hun levensonderhoud als gevolg van de nieuwe kolencentrale?2 Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de analyse van de Japanse ngo’s dat ING het contract voor financiering van deze nieuwe kolencentrale niet had moeten tekenen omdat er op het moment van ondertekening geen garanties waren dat de EP's, het Global Compact van de VN en de OESO-richtlijnen nageleefd zouden worden? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid verwacht ik van banken dat zij bij hun financieringsbeleid rekening houden met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en invulling geven aan hun verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren onder deUnited Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Dit geldt dus ook voor ING en ook voor deze casus. Bovendien heeft ING zich eind 2016 gecommitteerd aan het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenant voor de bancaire sector. Binnen dit samenwerkingsverband van de overheid, de bancaire sector, vakbonden en niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) zijn afspraken gemaakt over de toepassing en naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s in de praktijk. Uit dit convenant volgt onder andere dat banken beleid opstellen met betrekking tot IMVO, gepaste zorgvuldigheid toepassen in hun financieringsbeslissingen, eventuele negatieve effecten voorkomen en mitigeren, en de voortgang hiervan monitoren en rapporteren. Ook behoren zij bij niet-naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s door het bedrijf dat zij financieren een engagementtraject te voeren en als laatste redmiddel deze klant uit te sluiten.
ING geeft in haar beleid aan dat zij de projecten waarin zij financiert regelmatig laat monitoren, onder andere op de naleving van IMVO-principes, door een onafhankelijke partij en dat zij bij vermeende schendingen het gesprek aangaat met de klant. In dit project is dit proces volgens ING ook gevolgd.
Op dit moment zijn er geen dwingende maatregelen op het gebied van IMVO in financieringsbeslissingen van banken. Ter uitvoering van het regeerakkoord wordt bekeken of en zo ja welke, dwingende maatregelen genomen kunnen worden binnen het IMVO-beleid.
Deelt u de oproep van Japanse ngo’s dat ING en andere betrokken banken nu ten minste eerst goededue diligence dienen uit te voeren voordat men tot enige nieuwe uitbetaling van de lening voor deze kolencentrale overgaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorgen van de lokale Indonesische bevolking, die bevreesd is voor lucht- en watervervuiling en al jaren demonstreert tegen de bouw van deze nieuwe kolencentrale in Cirebon (Java) naast een bestaande centrale die in 2012 in gebruik is genomen en tot mensenrechtenschendingen en schade aan het milieu heeft geleid? Zo nee, waarom niet?
Te allen tijde dienen bedrijven en banken die zakendoen in het buitenland rekening te houden met mensenrechten, arbeidsomstandigheden en milieu. Deze berichten laten eens te meer zien wat het belang is van goede naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Wat is uw reactie op het interview met een lokale Indonesische boer die vertelt dat de bouwers van de nieuwe kolencentrale in Indonesië hem dreigden neer te schieten als hij zijn land niet zou verkopen ten behoeve van de bouw van de nieuwe kolencentrale?3
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen moet ING, volgens u, nemen om de lokale bevolking te steunen tegen geweld en te helpen compenseren voor verlies van bezittingen als gevolg van de mede door ING gefinancierde kolencentrale?
Zoals aangegeven verwacht ik dat banken handelen volgens de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Hieronder versta ik ook dat in het geval van daadwerkelijke negatieve effecten, de bank haar invloed aanwendt om het bedrijf dat het negatieve effect heeft veroorzaakt of eraan bij heeft gedragen te bewegen om herstel te bieden of mee te werken aan herstelmaatregelen. Bij daadwerkelijke negatieve effecten moet ING zelf beslissen hoe zij hieraan voldoet en welke maatregelen zij neemt.
Waarom vindt u het acceptabel dat ING de financiering van de nieuwe kolencentrale in Cirebon continueert, ondanks protesten van de lokale bevolking en herhaaldelijke klachten tegen ING hierover van Indonesische ngo's?4 Wanneer en onder welke voorwaarden zou u dit niet acceptabel vinden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat ING inhoudelijk dient te reageren op klachten van Indonesische ngo's als gevolg van ING’s financiering van een nieuwe kolencentrale? Zo nee, waarom niet?
Banken hebben de verantwoordelijkheid voor het bieden, meewerken aan of invloed aanwenden voor herstel voor slachtoffers conform de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Deze verantwoordelijkheid is ook vastgelegd in het bankenconvenant. De individuele banken, waaronder ING, hebben zich verplicht om bij projectfinanciering klanten de voorwaarde te stellen tot het opzetten van- of participeren in een klachtenmechanisme voor (potentiële) slachtoffers van mensenrechtenschendingen. Ook hebben deelnemende banken zich gecommitteerd aan het instellen van een klachtenmechanisme dat toegankelijk is voor derden. De monitoringscommissie van het bankenconvenant, stelt in haar laatste rapport dat alle banken hieraan hebben voldaan.10 De OESO-richtlijnen en de UNGP’s schrijven bovendien voor dat bedrijven moeten zorgen voor een legitiem herstelmechanisme. Gelet op het commitment aan het bankenconvenant en deze verplichtingen vind ik het van belang dat ING de klachten van NGO’s en de lokale bevolking ter harte neemt. Hoe zij dit doet en hoe zij zich hier extern over uitlaat, is in eerste instantie aan ING.
Hoe heeft ING inhoudelijk gereageerd op klachten over negatieve impact op het lokale milieu en mensenrechtenschendingen?5
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de klacht van Indonesische ngo's over negatieve impact voor mensenrechten als gevolg van de financiering van een nieuwe kolencentrale door ING in het kader van dit klachtenmechanisme serieus beantwoord had moeten worden door ING?6 En als dit nog niet het geval zou zijn, ING dit volgens de letter en geest van het bankenconvenant alsnog dient te doen?7 Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om de aanbeveling van monitoringscommissie van het bankenconvenant in haar monitoringsrapport8, ten aanzien van het belang van bindende wetgeving (op banken en mensenrechten), expliciet mee te nemen in de evaluatie van de IMVO-convenanten, die voor zomer 2020 gepubliceerd zal worden? Zo nee, waarom niet?
De monitoringscommissie geeft in deze aanbeveling aan dat het essentieel is dat eventuele obstakels voor de multistakeholdersamenwerking binnen het bankenconvenant worden aangepakt. Zij geeft hierbij het voorbeeld van mededingingsregelgeving en stelt dat bindende wetgeving een voor de hand liggend alternatief is als mededingingsobstakels niet worden opgelost.
In het regeerakkoord is afgesproken dat de IMVO-convenanten worden voortgezet en dat na twee jaar wordt bezien of, en zo ja welke, dwingende maatregelen genomen kunnen worden. Naar aanleiding van deze afspraak is het project «IMVO-maatregelen in perspectief» gestart waarin wordt onderzocht of een aanpassing van het beleid op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen nodig is en zo ja, hoe een doordachte mix van maatregelen, dwingend en vrijwillig, vormgegeven kan worden. Onderdeel van dit project is de evaluatie van de IMVO-convenanten. In de Terms of Reference van deze evaluatie is de vraag opgenomen welke factoren de uitvoering van een convenant belemmeren. Hierbij wordt onder andere mededinging genoemd als belemmering. De aanbeveling van de monitoringscommissie wordt hierbij meegenomen.
Bent u bereid om u uit te spreken dat banken geen fossiele energiecentrales of andere projecten dienen te financieren als er geen garanties zijn dat tenminste de OESO-richtlijnen en de UNGP's gerespecteerd zullen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier verhoudt financiering door een Nederlandse bank van een nieuwe kolencentrale die in 2020 operationeel zal worden en naar verwachting zeker dertig jaar operationeel zal blijven, zich in letter en geest met de oproep van de Secretaris-Generaal van de VN om geen nieuwe kolencentrales meer te bouwen vanaf 2020?9
Ik deel de mening van de Secretaris-Generaal dat het voor het behalen van de klimaatdoelstellingen noodzakelijk is dat energieopwekking via kolencentrales wordt afgebouwd. Om die reden ben ik ook van mening dat financiële instellingen het aandeel aan koleninvesteringen in hun portefeuille navenant zullen moeten afbouwen. ING heeft aangegeven dat zij haar uitzettingen op kolencentrales in de komende jaren verder wil afbouwen, en geen nieuwe kolencentrales meer zal financieren (behalve reeds bestaande toezeggingen).13
Ik vind het van belang dat financiële instellingen plannen maken om hun klimaatimpact terug te dringen. Enerzijds is dit van belang zodat financiële instellingen een bijdrage leveren aan de transitie naar een klimaat neutrale energievoorziening. Als financiers van de economie spelen financiële instellingen hierin een belangrijke rol. Anderzijds is het voor de financiële stabiliteit van belang dat financiële instellingen tijdig inspelen op de transitie. Immers, klimaatbeleid gaat tot activa-afwaarderingen leiden in sectoren die gevoelig zijn voor de transitie. Ik denk daarbij ook nadrukkelijk aan de kolensector.
Ik ben daarom verheugd dat Nederlandse financiële instellingen zich in het kader van het klimaatakkoord hebben gecommitteerd om voor 2022 actieplannen te presenteren hoe zij hun uitstoot, voor al hun relevante financieringen en beleggingen, zullen reduceren en ik onderschrijf dit van harte. Ik ga ervanuit dat zij daarbij ook nadrukkelijk zullen kijken naar hun financieringen en beleggingen in kolencentrales.
Bent u bereid om, gelet op onder meer de ernst van klimaatverandering en grote schaal van verlies van biodiversiteit, zich in te zetten voor de verdere aanpassing van de huidige «groene» taxonomie naar een bruine taxonomie voor activiteiten die juist aanzienlijke schade veroorzaken aan mens, dier en milieu, in lijn met de aangenomen motie-Van Raan?10 Zo nee, waarom niet?
In het recent overeengekomen akkoord over de taxonomie is afgesproken dat de Commissie voor 31 december 2021 een rapport uitbrengt over de uitbreiding van het toepassingsbereik van de taxonomie naar activiteiten die significant schade toebrengen aan een van de milieudoelstellingen. Ik deel de mening dat het gezien de ernst van klimaatverandering noodzakelijk is dat ook sneller gekeken wordt naar activiteiten die significante schade aanrichten aan milieudoelstellingen. Ik zal er bij de Commissie op aandringen om het rapport zo snel mogelijk af te ronden, en de deadline zoals gesteld in de verordening niet af te wachten. Ik zal hiervoor ook gelijkgestemde landen opzoeken om hier samen voor te pleiten.
Overigens geldt nu al dat energieopwekking doormiddel van kolen expliciet is uitgesloten van de duurzame taxonomie. Hiertoe is door de Raad en het Europees parlement besloten omdat deze vorm van energieopwekking als zeer vervuilend wordt gezien. Ik span mij ervoor in dit signaal bij financiële instellingen onder de aandacht te brengen zodat zij hun investeringen in kolencentrales verder gaan terugdringen.
De brief die ministers oproept om van de EU een sterkere geopolitieke speler te maken |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat u op 9 december 2019, samen met uw collega-Ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie, een brief hebt ontvangen van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Josep Borrell?1
Voorafgaand aan de RBZ van 9 december jl. heeft Hoge Vertegenwoordiger Josep Borrell inderdaad een brief (gedateerd 5 december 2019) gestuurd aan de EU Ministers van Buitenlandse Zaken.
Klopt het dat de Hoge Vertegenwoordiger in deze brief de Ministers oproept om van de EU een sterkere geopolitieke speler te maken?
In lijn met de «Geopolitieke Commissie» die Commissievoorzitter Von der Leyen voor ogen heeft, pleit Hoge Vertegenwoordiger Borrell voor een sterke rol van de EU op het wereldtoneel, waarbij de EU strategischer, assertiever en eensgezinder moet worden. Hij stelt daarbij vast dat het interne en het externe beleid van de EU naadloos op elkaar aan moeten sluiten, waarbij we ook de macht van de EU als grootste interne markt moeten durven gebruiken.
Hoe apprecieert u deze brief? Bent u het eens met het pleidooi van de Hoge Vertegenwoordiger?
De brief van de Hoge Vertegenwoordiger is geheel in lijn met het Nederlands beleid om Europese belangen alsmede normen en waarden zoals rechtsstaat, democratie en vrijheid te beschermen, zowel bilateraal als multilateraal. De EU zal in deze multipolaire wereld daartoe een actievere rol op moeten eisen om het hoofd te bieden aan tendensen die deze normen en waarden trachten uit te hollen. Vanwege de geopolitieke machtsverschuivingen is de noodzaak van een eensgezinde EU relevanter dan ooit. Dat is ook waar de Lidstaten zich in het EU Verdrag toe verplicht hebben. De kracht van de EU zit in haar economische macht (grootste interne markt van de wereld) en handelsbeleid, in de ontwikkelingssamenwerking (de EU is met haar lidstaten de grootste donor wereldwijd) en in de waarden waar de EU voor staat. Een meer coherente en geïntegreerde inzet van alle beschikbare instrumenten is nodig om de EU als een geopolitieke speler neer te kunnen zetten.
Klopt het dat in de brief geen verwijzing wordt gemaakt naar de voorstellen als neergelegd in Commissievoorstel COM(2018) 647, specifiek op het gebied van efficiëntere besluitvorming voor het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid van de EU, namelijk het introduceren van besluitvorming via gekwalificeerde meerderheid op bepaalde terreinen van het buitenlandbeleid?
Hoge Vertegenwoordiger Borrel maakt in zijn brief inderdaad geen verwijzing naar de Commissiemededeling over efficiëntere besluitvorming voor het Gemeenschappelijk Buitenland- en Veiligheidsbeleid (GBVB), waarin de optie van invoering van gekwalificeerdere meerderheidsbesluitvorming op bepaalde deelterreinen van het GBVB wordt genoemd.
Klopt het dat de voorzitter van de Europese Commissie in de Political Guidelines van haar voorzitterschap, en in haarmission letter aan de Hoge Vertegenwoordiger, heeft aangegeven dat er meer via gekwalificeerde meerderheid besloten zal moeten worden in het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) als de Europese Unie een wereldspeler wil zijn?
Zowel in de Political Guidelines van haar voorzitterschap als in haar mission letteraan Hoge Vertegenwoordiger Borrell legt Commissievoorzitter Von der Leyen inderdaad focus op snelheid en efficiëntie. Zij zet daarbij in op besluitvorming per gekwalificeerde meerderheid op bepaalde terreinen in het GBVB om een optimaal functionerende en slagvaardige EU te borgen.
Klopt het dat u in uw brief, die u samen met de Ministers van Buitenlandse Zaken van Tsjechië en Denemarken schreef aan de Hoge Vertegenwoordiger, ook bepleitte dat de Raad in deelterreinen van het GVDB bij meerderheid zou moeten kunnen besluiten?2
Voorafgaand aan de RBZ van 9 december jl. heb ik samen met mijn Tsjechische en Deense collega een opiniestuk opgesteld om aandacht te vragen voor een effectiever GBVB. In dit opiniestuk werden diverse suggesties gedaan ter versterking van het GBVB. Het betrof onder meer het voorstel om actiever gebruik te gaan maken van het middel van constructieve onthouding, waar de Commissie in bovengenoemde Mededeling ook naar verwees. Gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming maakte geen onderdeel uit van het opiniestuk. Dit laat onverlet dat het kabinet het onderwerp aan de orde zal blijven stellen in de context van de discussie over het versterken en versnellen van het GBVB, langs lijnen van het BNC-fiche3 dat het kabinet op 19 oktober 2018 naar de Kamer stuurde. Het invoeren van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming is wat het kabinet betreft overigens geen doel op zich. Het is een middel om de discussie over de toenemende verlamming in het besluitvormingsproces te voeren en lidstaten te wijzen op hun verplichtingen en verantwoordelijkheden die voortvloeien uit de Verdragen, waaronder het actief en onvoorwaardelijk ondersteunen van het GBVB in de geest van loyaliteit en wederzijdse solidariteit (zie artikel 24.3 VEU).
Bent u bekend met de grote hoeveelheid resoluties van het Europees Parlement die oproepen tot meer efficiënte besluitvorming binnen het GVDB door het introduceren van besluitvorming via gekwalificeerde meerderheid, waaronder de resoluties van 16 februari 2017 (2014/2248(INI)), 13 december 2017 (2017/2121(INI)), 12 december 2018 (2018/2097(INI)), 13 februari 2019 (2018/2094(INI)) en 15 januari 2020 (2019/2136(INI))?
Ja.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is in de onderhandelingen over Commissievoorstel COM(2018) 647, specifiek op het gebied van besluitvorming in het GVDB?
Ik benadruk graag dat het om een Commissiemededeling ging, niet om een formeel Commissievoorstel. De Commissie heeft immers geen initiatiefrecht als het gaat om de besluitvormingsprocedures binnen de Raad. De Mededeling diende enkel ter inspiratie van regeringsleiders die in het voorjaar van 2019 een discussie voerden over de Strategische Agenda van de Unie voor de periode 2019–2024. In de nieuwe Strategische Agenda, die inmiddels werd vastgesteld, wordt in dit verband gesteld dat het GBVB en het GVDB van de EU sneller moeten kunnen inspelen op ontwikkelingen, zij actiever moeten worden en beter worden gekoppeld aan de andere domeinen van de externe betrekkingen. Er zijn door de voorzitter van de Europese Raad vooralsnog geen voorstellen gedaan om daadwerkelijk tot de invoering van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming binnen het GBVB over te gaan.
Welke obstakels zijn er binnen de Raad op dit dossier?
Het GBVB is van oudsher een terrein waar veel lidstaten hechten aan ruimte voor nationale beleidsbepaling en een sterke positie van lidstaten in EU-besluitvorming voor het geval dat vitale nationale belangen in het geding zijn.
Kunt u het krachtenveld binnen de Raad op dit dossier schetsen?
Het debat hieromtrent wordt al geruime tijd met afwisselende intensiteit gevoerd.
Zo zinspeelden Bondskanselier Merkel en President Macron in juni 2018 in de zogenoemde Meseberg-verklaring op besluitvorming op basis van gekwalificeerde meerderheid van stemmen binnen het GBVB. Vele landen staan, net als Nederland, open voor die discussie. De kans dat dit evenwel leidt tot een aanpassing van de procedures, acht het kabinet – gelet op de unanimiteitsbesluitvorming daarover – klein.
Op welke termijn verwacht u dat er serieuze stappen gezet zullen worden om besluitvorming op dit gebied efficiënter te maken?
Het kabinet ziet besluitvorming per gekwalificeerde meerderheid als een middel tot een doel, namelijk om een sterker en slagvaardiger EU buitenlandbeleid te komen. Conform de kabinetsinzet in het eerder genoemde BNC-fiche heeft Nederland daartoe meerdere ijzers in het vuur. Gekwalificeerde meerderheid op deelterreinen van het GBVB is er daar een van. Zo zet Nederland in op het versterken van de coördinatie tussen de verschillende EU Commissarissen en de Europese Dienst voor het Externe Optreden. Indien landen zich overduidelijk schuldig maken aan mensenrechtenschendingen acht het kabinet het van belang dat daaraan consequenties worden verbonden. Het kabinet zet zich er voor in dat de EU in dergelijke gevallen de inzet van alle instrumenten opnieuw overweegt.
Ook is het kabinet voorstander van een actieve rol van de Europese Raad op het gebied van het buitenlandbeleid. Daar moeten de lijnen worden uitgezet en de prioriteiten worden gesteld.
Het kabinet moedigt de nieuwe Commissie aan, inclusief Hoge Vertegenwoordiger Borrell en de nieuwe voorzitter van de Europese Raad, concrete stappen te nemen.
Kunt u een aantal recente voorbeelden noemen waarin het unanimiteitsbeginsel ertoe geleid heeft dat de Europese Unie een afgezwakte, of zelfs geen verklaring wist te formuleren op het gebied van mensenrechten?
Het is de afgelopen jaren in toenemende mate lastig gebleken in EU-verband mensenrechtenschendingen in derde landen scherp te veroordelen, zoals bijvoorbeeld in de context van de VN-mensenrechtenraad. In de Algemene Vergadering van de VN is het daarnaast voorgekomen dat op het laatste moment een EU-verklaring werd geblokkeerd ter ondersteuning van het werk van het International Impartial Independent Mechanism for Syria(IIIM). Ook met betrekking tot voor Nederland prioritair onderwerp als seksuele reproductieve en gezondheidsrechten blijkt het, door de opstelling van enkele lidstaten, in toenemende mate lastig om tot een ambitieuze EU-verklaring te komen die rechtdoen aan het EU-beleid op dit vlak.
Overigens dient te worden opgemerkt dat verklaringen, net als Raadsconclusies, zogenaamde «atypische handelingen» zijn waar het EU-verdrag niet in voorziet. Voor dergelijke atypische handelingen stelt het Verdrag geen formele besluitvormingsprocedures vast. Die moeten met consensus worden aangenomen. Eventuele invoering van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming voor Raadsbesluiten binnen het GBVB biedt dus geen soelaas voor het vaststellen van EU-verklaringen op het gebied van mensenrechten.
Kunt u een aantal recente voorbeelden noemen waarin het unanimiteitsbeginsel ertoe geleid heeft dat de Europese Unie geen eensgezindheid wist te bereiken over het instellen of verlengen van sancties tegen individuen, organisaties of landen?
Hoewel het uiteindelijk gelukt is om overeenstemming te bereiken, hebben de onderhandelingen over het instellen van nieuwe sancties tegen bijv. Venezuela en Myanmar veel vertraging opgelopen door strikt vast te houden aan het unanimiteitsprincipe. Ook is er bijvoorbeeld in de EU nooit draagvlak geweest voor een formeel wapenembargo tegen Turkije n.a.v. de Turkse inval in Noordoost-Syrië. Ook de onderhandelingen over het EU-mensenrechtensanctieregime zouden waarschijnlijk eerder zijn afgerond als gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming zou zijn gehanteerd, want een lidstaat blokkeerde lang voortgang.
Bent u het ermee eens dat het afstappen van besluitvorming via unanimiteit op deelterreinen van het GVDB de slagvaardigheid van de Europese Unie ten goede zou komen, en de positie van de Europese Unie op het wereldtoneel zou versterken?
Zoals weergegeven in het BNC-fiche bij de Commissiemededeling over efficiëntere besluitvorming voor het Gemeenschappelijk Buitenland- en Veiligheidsbeleid (GBVB) en in antwoorden op eerdere Kamervragen4, streeft het kabinet naar een optimaal functionerende en slagvaardige EU, zeker ook ten aanzien van het GBVB. Mede vanwege de veranderende geopolitieke en veiligheidscontext acht het kabinet het meer dan ooit noodzakelijk om als EU eensgezind op het wereldtoneel op te treden. Snelle en effectieve besluitvorming is daarvoor essentieel. Het kabinet onderschrijft daarbij de lezing van de Commissie dat de unanimiteitspraktijk ervoor gezorgd heeft dat EU-besluiten over het GBVB in sommige gevallen werden geblokkeerd of te langzaam werden genomen. Dit kan schadelijk zijn voor de effectiviteit en reputatie van de Unie en daarmee het Nederlands belang.
Gekwalificeerde meerderheid kan een middel zijn om de ambities te bereiken die de Unie op het gebied van het GBVB heeft te bereiken. Maar gekwalificeerde meerderheid is wat het kabinet betreft geen doel op zich. Het doel van een slagvaardige EU kan ook bereikt worden door lidstaten op hun verantwoordelijkheden te wijzen inzake het Verdrag en hen bijvoorbeeld op te roepen zich te onthouden van stemmen in plaats van die besluitvorming te blokkeren. Die mogelijkheid bestaat al en Nederland roept andere lidstaten er dan ook toe op hier actiever gebruik van te maken.
Het kabinet hecht er in dit verband aan te benadrukken dat Nederland altijd zelfstandig zal kunnen besluiten over de uitzending van Nederlands personeel, omdat het EU-Verdrag besluitvorming op basis van gekwalificeerde meerderheid over inzet op militair- en defensieterrein expliciet uitsluit.
Op welke wijze heeft u zich ingezet om uw Europese partners ervan te overtuigen om over te stappen op stemmen met gekwalificeerde meerderheid op deelterreinen van het GVDB?
Ik heb meerdere malen opgeroepen tot een inhoudelijke discussie met de andere 27 Ministers van Buitenlandse Zaken. Dat doe ik plenair, zoals tijdens de Raad van december jl., maar ook bilateraal. Zo heb ik dit, en marge van de informele Raad in Helsinki, met destijds inkomend EU-buitenlandvertegenwoordiger Borrell besproken en heb ik hem uitgenodigd hier tijdens zijn termijn werk van te maken. Dit heb ik nogmaals benadrukt in het recente gesprek dat ik met hem had tijdens mijn bezoek aan Brussel op 8 januari jl. Ook in mijn gesprekken met andere Ministers van Buitenlandse zaken, zoals in mijn recente gesprekken met mijn Duitse, Hongaarse en Italiaanse collega’s, breng ik het onderwerp steevast ter sprake.
Mede dankzij de Nederlandse inzet is het versterken van het EU buitenlandbeleid prominent in de Strategische Agenda van de Europese Raad gekomen voor de komende vijf jaar en benoemde de nieuwe Commissievoorzitter Von der Leyen het als één van haar hoofdprioriteiten.
Op welke wijze bent u van plan zich het komende jaar in te zetten, om ervoor te zorgen dat besluitvorming door gekwalificeerde meerderheid, of desnoods via de introductie van onthouding, mogelijk wordt binnen deelterreinen van het GVDB?
Alleen als de EU en haar Lidstaten hun verantwoordelijkheden serieus nemen, kunnen we de rol van de EU op het wereldtoneel vergroten en de Europese belangen beter behartigen. Daarom wil ik mij de komende periode samen met de nieuwe Commissie, de nieuwe Hoge Vertegenwoordiger en de nieuwe voorzitter van de Europese Raad hiervoor inzetten. Dit zal ik – zoals in eerdere jaren – zowel plenair als bilateraal doen.
Overigens is onthouding van stemmen zonder besluitvorming in de weg te staan, reeds mogelijk. Het EU-Verdrag voorziet al in deze mogelijkheid.
Bent u bereid dit onderwerp op te brengen en Europese partners op te roepen om vaart te maken met de besluitvorming van dit Commissievoorstel tijdens de komende vergaderingen van de Raad Buitenlandse Zaken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 15 heb ik dit onderwerp reeds meerdere malen opgebracht, zoals plenair (tijdens de Raad Buitenlandse Zaken) maar ook bilateraal. Ook heb ik door middel van een opiniestuk dat ik opstelde samen met mijn Tsjechische en Deense collega, bij het aantreden van Hoge Vertegenwoordiger Borrell aandacht gevraagd voor de effectiviteit van het GBVB en de besluitvormingsprocedures. Ook tijdens de komende vergaderingen van Raad Buitenlandse Zaken zal ik, waar mogelijk, dit onderwerp op blijven brengen. Zoals ook in antwoord op vraag 8 aangegeven, ligt er overigens geen Commissievoorstel. De Raad gaat immers over haar eigen besluitvormingsprocedures. Het is aan de voorzitter van de Europese Raad om eventueel een voorstel in stemming te brengen om te komen tot gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming op bepaalde deelterreinen van het GBVB. Daar is vooralsnog geen sprake van.
Bent u bereid bilateraal contact op te nemen met lidstaten die nu nog negatief ten opzichte van dit voorstel gekeerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht eraan te benadrukken dat er geen formeel voorstel op tafel ligt. De Commissiemededeling van 2018 diende enkel ter inspiratie van regeringsleiders in aanloop naar hun discussie over de nieuwe Strategische Agenda van de EU. Het is aan de voorzitter van de Europese Raad om eventueel een voorstel in stemming te brengen. Daar is vooralsnog geen sprake van.
Dat gezegd hebbende en in lijn met het antwoord op vraag 15, breng ik het onderwerp steevast ter sprake in mijn bilaterale gesprekken met andere Ministers van Buitenlandse Zaken. Ik zal dit blijven doen, juist ook bij de lidstaten die nog negatief ten opzichte van dit onderwerp staan.
Kunt u de Kamer over bovengenoemde stappen en de voortgang op dit dossier structureel blijven informeren?
De Kamer en ik spreken elkaar elke maand voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken, het forum waar dit onderwerp in Brussel wordt besproken. Het voorafgaande Algemeen Overleg is een goed moment om over dit onderwerp te blijven spreken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «De EU heeft in stilte een crisis uitgeroepen in 26 Afrikaanse landen. En omzeilt zo de eigen aanbestedingsregels», van De Correspondent?1
Ja.
Deelt u de strekking van het artikel dat de EU haar eigen aanbestedingsregels in het European Union Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) omzeilt door te verklaren dat de meeste landen waar het EUTF actief is in een staat van crisis verkeren? Zo nee, waarom niet?
Het Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) is en marge van de Valletta migratietop van november 2015 opgericht om snel en flexibel in te kunnen spelen op (de grondoorzaken van) destabilisering, gedwongen ontheemding en irreguliere migratie en om te werken aan een verbeterd migratiemanagement. Ten tijde van de oprichting was sprake van diverse crises, zoals onder meer in Libië, Zuid-Soedan en de regio rond het Tsjaadmeer. Ook nu nog is de situatie in deze gebieden zorgelijk. Instabiliteit, irreguliere migratiestromen en gedwongen ontheemding kunnen evenwel niet altijd voorspeld worden. De EU en partnerlanden hebben bij de oprichting van het EUTF en marge van de Valletta migratietop daarom besloten meerdere landen in de EUTF-landenlijst op te nemen. Hierdoor kan het EUTF snel en flexibel activiteiten in deze landen ontplooien binnen de inhoudelijke focusgebieden van het trustfonds. Van meet af aan was duidelijk dat het instrument ertoe diende situaties het hoofd te bieden waar de reguliere externe financieringsinstrumenten, zoals het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI), ontoereikend voor waren.
Artikel 190 van de uitvoeringsvoorschriften geeft aan onder welke voorwaarden openbare aanbesteding achterwege gelaten kan worden. Een van de redenen is als landen in een crisissituatie verkeren en vanwege acute noden snel hulp behoeven. Crisissituaties worden hier in brede zin bedoeld waar ook «uitzonderlijke omstandigheden met vergelijkbare gevolgen» onder vallen, zoals aangegeven in artikel 190 van het Financieel Regelement. De Europese Commissie licht in haar reactie op het artikel van De Correspondent4 toe dat het de volgende uitgangspunten hanteert bij de selectie van uitvoerders: flexibiliteit, snelheid en expertise. Per project wordt bepaald op welke manier de uitvoerder wordt geselecteerd. Voorop staat artikel 10 van het oprichtingsdocument van het EUTF5, waarin de voorkeur wordt uitgesproken voor zogeheten gedelegeerde samenwerking, om flexibiliteit te waarborgen en expertise van donoren optimaal te benutten. Gedelegeerde samenwerking houdt in dat de Europese Commissie geen aanbesteding hoeft te doen maar direct programma’s in beheer kan geven aan geaccrediteerde organisaties van EU-lidstaten en bijvoorbeeld VN-organisaties, op basis van hun expertise en specialisme. Of een land zich in een crisissituatie bevindt waardoor een openbare aanbesteding kan worden vermeden, speelt dus een ondergeschikte rol, maar biedt in sommige gevallen wel de mogelijkheid om snel en flexibel te handelen waar reguliere aanbestedingsregels niet toereikend zijn.
Het kabinet vindt het belangrijk dat de EU flexibele instrumenten tot haar beschikking heeft om snel in te kunnen springen op crises en veranderende omstandigheden, als gevolg van instabiliteit, gedwongen ontheemding en irreguliere migratie. Evenwel hecht het kabinet eraan dat het EUTF complementair is aan de reguliere instrumenten en zier erop toe dat het alleen wordt aangewend voor de situaties en de doelstellingen waarvoor het EUTF werd opgericht.
Hoe beoordeelt u het feit dat het besluit van de Europese Commissie van 20 oktober 2015 om het EUTF op te richten2 in Artikel 3 bepaalt dat een groot aantal Afrikaanse landen in een staat van crisis verkeert, met verwijzing naar paragraaf 2 van Artikel 190 van de uitvoeringsvoorschriften voor de financiële regels van de Europese Unie?3
Zie antwoord vraag 2.
Is dit besluit van de Europese Commissie toentertijd voorgelegd aan het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Nederlandse parlement?
Ja, de Commissie heeft een voorstel voor oprichting van het EU Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) in oktober 2015 ter goedkeuring aan lidstaten voorgelegd. Nederland heeft hiermee ingestemd onder andere omdat met dit instrument snel en flexibel ingespeeld kan worden op (de grondoorzaken van) destabilisering, gedwongen ontheemding en irreguliere migratie, zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 3. Dit in aanvulling op de doorlopende inzet op ontwikkelingssamenwerking via reguliere externe financieringsinstrumenten. Na goedkeuring door lidstaten werd het fonds aangekondigd tijdens de Valletta Migratietop van 11 en 12 november 2015.
De Eerste en Tweede Kamer zijn geïnformeerd over de oprichting van het EUTF, de Valletta Top en de Nederlandse inzet daarbij. Zie bijvoorbeeld de eerste appreciatie van de Commissievoorstellen op het gebied van migratie (Kamerstuk 32 317, nr. 321), de nadere Kabinetsappreciatie van het EU-migratiepakket van september 2015 (Kamerstuk 32 317, nr. 2004), de Kabinetsinzet voor de Valletta top op 11 en 12 november 2015 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1049) en het verslag van de Valletta Top (Kamerstuk 21 501-20 nr. 1052).
Deelt u de opvatting van de Europese Commissie dat de betreffende Afrikaanse landen in een crisissituatie verkeerden in 2015, zoals gedefinieerd in paragraaf 2 van Artikel 190 van de uitvoeringsvoorschriften voor de financiële regels van de Europese Unie? Zo ja, kunt u dat, met expliciete verwijzingen naar Artikel 190, nader toelichten voor Senegal, Tanzania en Marokko?
Het doel van het EUTF is om de EU, de lidstaten en andere donoren in staat te stellen om sneller en flexibeler in te kunnen spelen op (de grondoorzaken van) destabilisering, gedwongen ontheemding en irreguliere migratie en om te werken aan een verbeterd migratiemanagement. Het kabinet vindt het daarom begrijpelijk en wenselijk dat er naar snellere procedures is gekeken. Als de reguliere procedures voldoende waren geweest, was het immers niet nodig geweest het Trustfonds op te zetten. Het EUTF is complementair aan, en dient niet ter vervanging van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en andere externe financieringsinstrumenten. Dit blijkt ook uit de inzet in de landen die u noemt. Het grootste deel van de programma’s in deze landen wordt gefinancierd vanuit het EOF (Senegal en Tanzania) en het Europees Nabuurschapsinstrument (Marokko) en niet uit het EUTF. Voor Senegal betreft dit EUR 347 mln over de periode 2014–2020 (in vergelijking met ca. EUR 170 mln uit het EUTF), voor Tanzania EUR 626 mln over de periode 2014–2020 (alleen regionale projecten uit het EUTF) en voor Marokko EUR 1.399 mln over de periode 2014–2020 (in vergelijking met ca. EUR 77 mln uit het EUTF).
Bedoelt de Commissie, voor wat betreft de bepaling in artikel 3 van Commissie besluit C(2015) 7293 dat de landen waaraan wordt gerefereerd in Paragraaf 4 van Artikel 1 in crisissituatie verkeren, specifiek de landen die in die paragraaf bij naam worden genoemd, of ook hun buurlanden, waar dezelfde paragraaf aan refereert zonder deze bij naam te noemen?
De Commissie verwijst hiermee alleen naar de landen die in paragraaf 4 van artikel 1 bij naam worden genoemd.
Wat is de reden dat de Commissie heeft besloten om te bepalen dat al die landen in een crisissituatie verkeren? Wat zijn de voordelen en nadelen van dat besluit?
Ten tijde van de oprichting van het EUTF, in 2015, hadden verschillende landen waar het EUTF ingezet wordt te maken met crises, dan wel de gevolgen van crises in de regio. Voorbeelden zijn de situatie in Libië, conflicten in Zuid-Soedan, Mali en rondom het Tsjaadmeer, evenals fragiele situaties in Soedan en Somalië. Negatieve gevolgen van deze instabiliteit zijn merkbaar in omringende landen en regio’s. Vier jaar na het oprichten van het EUTF, blijven de regio’s die vanuit het EUTF ondersteund worden een belangrijke zorg, ook voor de EU. Het EUTF stelt de EU, de lidstaten en andere donoren in staat om sneller en flexibeler in te spelen op deze negatieve gevolgen.
Nederland heeft er consequent op aangedrongen dat het EUTF wordt ingezet daar waar het voor bedoeld is: een gerichte inzet op (de grondoorzaken van) destabilisering, gedwongen ontheemding en irreguliere migratie en om te werken aan een verbeterd migratiemanagement. Lange-termijn projecten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking moeten bij voorkeur vanuit reguliere instrumenten zoals het EOF gefinancierd worden. Overigens behoort gedelegeerde samenwerking daar ook tot de opties.
Deelt u de mening dat crisissituaties zoals beschreven in Artikel 190 per definitie van tijdelijke aard zijn, en dat de Europese Commissie daarom niet bij voorbaat kan bepalen dat landen de komende jaren in dergelijke crisissituaties zullen verkeren? Zo ja, wat betekent dat voor uw appreciatie van Commissie Besluit C(2015) 7293?
Het kabinet deelt de mening dat een noodfonds gericht op de aanpak van crisissituaties resulterend uit instabiliteit en irreguliere migratie en ontheemding in principe van tijdelijke aard zou moeten zijn. Tegelijkertijd lag het niet in de lijn der verwachting dat de redenen voor oprichting van het fonds op zeer korte termijn niet meer relevant zouden zijn. Het kabinet kon daarom instemmen met een looptijd van vijf jaar, namelijk tot eind 2020.
Bent u bereid om de Europese Commissie te verzoeken om Besluit C(2015) 7293 zo snel mogelijk aan te passen en deze situatie recht te zetten? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft voorgesteld om de externe dimensie van migratie vanaf 2021 voornamelijk te financieren vanuit het instrument voor het Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI). Zoals aangegeven in het BNC-fiche over de NDICI-verordening vindt het kabinet de door de Commissie voorgestelde mainstreaming van migratie in geografische en thematische programma’s niet voldoende. Het kabinet vindt dat er ook specifieke fondsen voor migratie gereserveerd zouden moeten worden, bij voorkeur binnen de EU-begroting. Dit zou de oprichting van een noodfonds vergelijkbaar met het EUTF of de voortzetting ervan overbodig moeten maken. Het kabinet is dan ook niet voornemens de Europese Commissie te verzoeken Besluit C(2015) 7293, dat binnen een jaar afloopt, aan te passen.
Deelt u de mening van de auteurs van het artikel dat het uitroepen van de crisissituatie heeft gefaciliteerd dat de middelen van het EUTF vooral werden weggezet via officiële kanalen, terwijl het de toegang voor NGOs en lokale Afrikaanse organisaties en overheden heeft bemoeilijkt?
Om flexibiliteit te waarborgen en expertise van donoren optimaal te benutten is binnen het EUTF gekozen voor zogeheten gedelegeerde samenwerking, zoals bepaald in Artikel 10 van de Constitutive Agreement van het EUTF. Zoals in het antwoord op vraag 2 en 3 is aangegeven is het uitroepen van crisis binnen het EUTF niet de enige factor die het selectieproces bepaalt. De Commissie geeft aan dat 14% van het bedrag dat aan lidstaten is gecontracteerd is uitgevoerd door lokale of internationale maatschappelijke organisaties. Nederland heeft consequent gepleit voor meer eigenaarschap van Afrikaanse landen en organisaties binnen het EUTF.
Deelt u de mening dat lokaal eigenaarschap fundamenteel is voor succesvolle ontwikkelingssamenwerking, zoals onderstreept in de Paris Declaration on Aid Effectiveness, de Accra Agenda for Action en de Busan Partnership Agreement?
Het kabinet is van mening dat lokaal eigenaarschap een belangrijke factor is voor succesvolle ontwikkelingssamenwerking. Daarom heeft Nederland hier vanaf de oprichting van het EUTF ook expliciet voor gepleit. Het fonds zet immers in op de aanpak van een gedeeld probleem met gedeelde verantwoordelijkheden. Nederland verwelkomde daarom in 2015 de opzet van het EUTF waarbij wordt voortgebouwd op bestaande gezamenlijke strategieën en betrokken landen als waarnemer plaatsnemen in de strategische board en betreffende uitvoeringscomités (Operational Committees). Tijdens de Top in Valletta werd bovendien gezamenlijk besloten over de invulling en strategie van het fonds.
Deelt u de mening dat het EUTF en andere vormen van Europese en Nederlandse ontwikkelingssamenwerking gericht op migratie geen of weinig recht doen aan deze eigenaarschapsagenda? Zo ja, wat bent u van plan om dat te verbeteren? Zo nee, kunt u beschrijven op welke manier lokaal eigenaarschap is vormgegeven binnen deze programma’s, met specifieke verwijzing naar het EUTF?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat Afrikaanse partnerlanden slechts deelnemen aan deStrategic Board en Operational Committee van het EUTF als waarnemers? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de Overeenkomst van Cotonou, waarvan de beginselen stellen dat de partners gelijk zijn en dat de landen in Afrika, de Cariben en de Stille Oceaan (ACS) hun eigen ontwikkelingsbeleid bepalen?
Het klopt dat partnerlanden als waarnemers deelnemen aan bijeenkomsten van de Strategic Board en de Operational Committees van het EUTF. Dit was een bewuste keuze bij de oprichting van het fonds, juist om partnerlanden blijvend te betrekken bij de besluitvorming rondom het EUTF. Aan het beheerscomité van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), waaruit activiteiten voortvloeiend uit het verdrag van Cotonou worden gefinancierd, nemen partnerlanden niet deel.
Welk percentage van de financiële middelen in het EUTF kwam oorspronkelijk uit andere fondsen en middelen bestemd voor ontwikkelingssamenwerking?
Het totale volume van het EUTF is momenteel EUR 4,7 miljard. Het EUTF wordt gefinancierd vanuit overdrachten van EU instrumenten zoals het Europees Ontwikkelingsfonds, het Europees Nabuurschapsinstrument en het Development Cooperation Instrument (ca. EUR 4,1 miljard, 87%), bijdragen van lidstaten (ca. EUR 600 miljoen) en bijdragen via co-financiering (ca. 190 miljoen). Een groot deel van de overdrachten uit EU-instrumenten komt uit reserves van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF, ca. EUR 2 miljard). Het 11e EOF (dat loopt van 2014 tot en met 2020) heeft in het totaal een volume van ca. EUR 30,5 miljard.
Bent u voorts bekend met het artikel «Europe spends billions stopping migration. Good luck figuring out where the money actually goes» van De Correspondent?4
Ja.
Deelt u de strekking van het artikel dat de besteding van ontwikkelingsgelden van de Europese Unie en de lidstaten, waaronder Nederland, niet transparant en overzichtelijk is? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom hebben zelfs onderzoeksjournalisten zoveel moeite om de bestemming en besteding van de middelen te achterhalen?
Zowel de Europese Commissie als Nederland rapporteren op transparante wijze over de besteding van ontwikkelingsgelden. In lijn met de motie Becker-Bouali (Kamerstuk 21 501-04, nr. 209) wordt de Kamer tevens ten minste jaarlijks geïnformeerd over de externe financieringsinstrumenten van de Europese Unie.7
De Europese Commissie rapporteert jaarlijks uitgebreid over de resultaten die middels het externe financieringsinstrumentarium van de Unie zijn bereikt.8 In de financiële annexen van de rapportage wordt inzicht gegeven in de verdeling van de fondsen op geografisch en thematisch gebied. Naast deze jaarlijkse rapportage bestaat er voor verschillende programma’s, trustfondsen en initiatieven een aparte website. Dit is ook het geval voor het EUTF.9
De besteding van ontwikkelingsgelden van de EU en lidstaten is daarnaast grotendeels terug te vinden via EU Aid Explorer10, een online tool waarmee informatie kan worden verkregen over zowel ontwikkelingssamenwerking door de EU als door haar lidstaten. Op deze website is informatie te vinden over programma’s en projecten sinds 2007.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking informeert uw Kamer jaarlijks over de voortgang en resultaten van het Nederlandse beleid. Als aanvulling op dit jaarverslag wordt er met de Resultatenrapportage een online overzicht van behaalde resultaten gepresenteerd, geïllustreerd met voorbeeldprojecten.11
De publiekelijk gedeelde informatie is veelal overkoepelend van aard. Het blijft een uitdaging om over ieder project en uitgave op publieke wijze te rapporteren, ook gezien de hoeveelheid aan informatie.
Kunt u aangeven hoeveel middelen van de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor 2019 zijn gereserveerd voor migratie-gerelateerde projecten in Nigeria?
In 2019 is er vanuit het budget «Migratie en Ontwikkeling» (BHOS begrotingsartikel 4) in Nigeria EUR 2,6 miljoen besteed aan migratieprojecten. Dit betreft bijvoorbeeld projecten die de capaciteit van relevante Nigeriaanse autoriteiten versterken om mensenhandel en -smokkel tegen te gaan en bewustwordingscampagnes over de risico’s van irreguliere migratie. Daarnaast wordt ook het Local Employment in Africa for Development (LEAD) programma in Nigeria uitgevoerd. Met LEAD wordt perspectief geboden aan jongeren door het creëren van werkgelegenheid. In Nigeria betrof dit in 2019 een bedrag van EUR 1,3 miljoen.
Deelt u de mening van de auteurs dat de coördinatie tussen de verschillende lidstaten en de Europese Commissie op landniveau, in Nigeria in dit geval, veel te wensen overlaat, en zich veelal beperkt tot een passieve vorm van coördinatie door elkaar op de hoogte te houden van de verschillende programma’s, maar dat proactieve coördinatie tekortschiet? Zo ja, wat bent u van plan te ondernemen om dat te verbeteren? Zo nee, kunt u aangeven hoe proactieve coördinatie plaatsvindt in het geval van Nigeria?
Nee, deze mening deelt het kabinet niet. Ten minste elk kwartaal wordt er een zogeheten Migration & Mobility Meetingbelegd door de EU-vertegenwoordiging in Abuja, waarbij door lidstaten en de EU informatie over projecten wordt uitgewisseld en input wordt gegeven op geplande programmering van de EU en van individuele lidstaten. Ook wordt er door de EU delegatie een overzicht bijgehouden van lopende en geplande migratieprogramma’s van EU lidstaten die actief zijn in Nigeria. Daarnaast is er in Abuja regelmatig contact tussen de verschillende ambassades die actief zijn op het gebied van migratie en relevante Nigeriaanse overheidsagentschappen. Er bestaan bovendien verschillende andere coördinatieplatforms en consultatiefora op het gebied van migratie in Nigeria, op zowel federaal als statelijk niveau. Hieraan nemen donoren, implementatiepartners en de Nigeriaanse overheid deel. Binnen deze samenwerkingsverbanden is sprake van proactieve coördinatie en consultatie; onder andere over geplande programmering, beleid, en «lessons learned». De Nigeriaanse overheid consulteert en informeert donoren en implementatiepartners met een zekere regelmaat. Zo organiseert het een jaarlijkse nationale migratiedialoog en een aantal van de eerder genoemde consultatiefora wordt georganiseerd en gecoördineerd door Nigeriaanse overheidsagentschappen. Naast verhoogde transparantie en een kleiner duplicatierisico, faciliteren deze overlegstructuren de duurzaamheid van de gezamenlijke inzet.
De Bilateral Investment Agreement tussen de EU en Taiwan |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Klopt het dat de Europese Unie en Taiwan in gesprek zijn om te komen tot een investeringsovereenkomst (Bilateral Investment Agreement)?
Er wordt niet onderhandeld tussen de EU en Taiwan over een investeringsovereenkomst. De Commissie heeft geen mandaat van de Raad om te onderhandelen en heeft hier ook geen voorstel toe gedaan.
Wat is de stand van zaken van deze gesprekken? Is inmiddels de formele procedure hiertoe gestart en zo nee, wat is daar de reden voor?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is sprake van invloed vanuit Chinese zijde op de totstandkoming van deze investeringsovereenkomst tussen de EU en Taiwan? Welke signalen hierover zijn bij u bekend en hoe duidt u deze?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe groot de handelsstroom en wederzijdse investeringen tussen zowel de EU en Taiwan als tussen Nederland en Taiwan momenteel zijn? In welke sectoren vinden hierbij de meeste economische betrekkingen en wederzijdse investeringen plaats?
De EU exporteerde in 2018 voor 21,4 miljard euro aan goederen naar Taiwan en importeerde voor 30,4 miljard euro aan goederen. Belangrijke exportcategorieën betreffen chemische en farmaceutische producten, (telecom)apparatuur en machines en transportmiddelen. Belangrijke importcategorieën zijn machines, transportmiddelen en (telecom)apparatuur. In 2017 exporteerde de EU voor 6,8 miljard euro aan diensten naar Taiwan en importeerde voor ruim 3,4 miljard euro aan diensten uit Taiwan. In 2017 investeerde de EU 21,2 miljard euro in Taiwan, en Taiwan 3,8 miljard euro in de EU. De meeste EU-investeringen gaan naar productie van elektronische onderdelen en chemicaliën en de financiële en verzekeringssector. Taiwan investeert voornamelijk in de financiële en verzekeringssector in de EU.
Nederland exporteerde in 2018 voor ruim 4,1 miljard euro aan goederen en diensten naar Taiwan en importeerde voor ruim 3,7 miljard euro aan goederen en diensten uit Taiwan. De import en export bestaan voor het grootste deel uit machines, elektronica, onderdelen en hightech producten. Volgens data van de Investment Commission van Taiwan, investeerde Nederland in 2018 en 2019 respectievelijk ruim 3,5 miljard USD en 2,3 miljard USD in Taiwan (respectievelijk circa 3 en 2 miljard euro). De investeringen vonden plaats met name op het gebied van de productie van (elektronische) onderdelen en financiële dienstverlening. Op zijn beurt investeerde Taiwan in 2018 en 2019 respectievelijk ruim 1,1 miljard USD en 4,9 miljoen USD in Nederland (respectievelijk circa 0,9 miljard en 4,3 miljoen euro). Deze investeringen vonden met name plaats op het gebied van productie en groot- en detailhandel.
Op welke wijze dragen naar uw mening economische betrekkingen met Taiwan bij aan diversificatie van handelsstromen tussen de EU en Aziatische landen en aan een stevige relatie tussen de EU en Azië?
Het economisch belang voor Europa en Nederland zit met name in Taiwan als afzetmarkt voor high-tech en dan specifiek in chip-/IC-fabricage. Voor Nederlandse bedrijven is Taiwan een van de belangrijkste afzetmarkten van chipfabricage-apparatuur. Daarnaast zijn de Europese en Nederlandse investeringen in Taiwan in de offshore windindustrie sterk groeiende. Er zijn nu zo’n tien Nederlandse bedrijven betrokken bij projecten, met een totale orderwaarde van tegen de 1 miljard euro. Taiwan draagt dus in belangrijke mate bij aan het versterken van de Europese en Nederlandse handelsbelangen in de sectoren marine engineering en high-tech.
Bent u het eens dat een investeringsovereenkomst tussen de EU en Taiwan voor beide zijden een stap in de goede richting zou zijn, zowel economisch als geopolitiek? Zo nee, waarom niet?
Uit de intensieve investeringsbetrekkingen tussen zowel de EU en Taiwan als tussen Nederland en Taiwan blijkt een groot wederzijds vertrouwen in de instituties en rechtssystemen aan beide zijden. Het kabinet ziet daarom geen dringende noodzaak om er bij de Commissie op aan te dringen om onderhandelingen met Taiwan over een investeringsovereenkomst te starten.
Bent u bereid er bij de commissie op aan te dringen de formele onderhandelingen met Taiwan zo snel mogelijk te starten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Nieuwe berichten van belangenverstrengeling en corruptie in het falende Europese Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) |
|
Frank Futselaar , Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «In Tsjechië lijkt de EU wel een pinautomaat voor oligarchen»1? Hoe beoordeelt u de beschuldiging dat de Tsjechische premier Babiš zijn rijkdom en zijn macht met belastinggeld vanuit de hele Europese Unie verwierf?
Ja. Ik vind deze beschuldiging zorgwekkend en vind het van belang dat dit door de Europese Commissie wordt uitgezocht.
Klopt het dat er elk jaar tientallen miljoenen euro’s via Brussel naar Agrofert, een van de grootste werkgevers in Tsjechië, stromen? Bent u op de hoogte van het feit dat premier Babiš ooit de enige bestuurder was? Hoe beoordeelt u het feit dat Babiš vanuit die hoedanigheid, de beheerders en de andere vier begunstigden – onder wie zijn twintig jaar jongere vrouw en zijn persoonlijke advocaten – kon ontslaan, en die de trusts kon opheffen?
Het is van groot belang dat de implementatie en uitvoering van het GLB in alle EU-lidstaten op rechtmatige wijze gebeurt. Als er signalen zijn dat dit mogelijk niet het geval zou zijn, moet daarop geacteerd worden, zowel door de betrokken lidstaat als ook door de Europese Commissie. De Commissie is inmiddels een onderzoek begonnen naar de rechtmatigheid van de verstrekte subsidies. Het kabinet doet geen uitspraken over individuele gevallen waarnaar onderzoek nog lopende is.
Deelt u de mening dat een ooit goedbedoeld EU-systeem van landbouwsubsidies en cohesiefondsen een walhalla is geworden voor een selectief gezelschap politiek gehaaide ondernemers? Bent u op de hoogte van het feit dat de Commissie er geen NRC-vragen over wil beantwoorden?
Ik deel deze mening niet. Ik ben er niet van op de hoogte dat de Europese Commissie hier geen vragen van NRC over zou willen beantwoorden.
Klopt de aantijging van NRC dat de overheid aldaar onderzoek tegenhoudt? Wat bent u van plan hier aan te doen?
Het kabinet heeft hierover geen informatie. Mocht het zo zijn dat de Tsjechische overheid onvoldoende meewerkt, dan liggen de taak en de bevoegdheid om hier stappen tegen te ondernemen bij de Europese Commissie.
Kloppen de conclusies van de New York Times in haar onderzoek naar Europese landbouwsubsidies, waarin wordt gesteld dat het pijnlijk is dat alle luiken dichtgaan na het ontvangen van de landbouwsubsidies?2
Ik deel uw mening niet, maar onderstreep wel het belang van goede controle op de rechtmatigheid van de Europese uitgaven. Daar is de Europese Commissie verantwoordelijk voor en zij heeft daarvoor ook de juiste instrumenten.
Deelt u de mening dat de recente berichtgeving over het oppakken in Italië van 94 maffialeden, omdat ze jarenlang gefraudeerd hebben met Europese landbouwsubsidies, ten overvloede aantoont dat de Europese Unie compleet tekortschiet in de controle op fraude omtrent Europese landbouwsubsidies?3
Zie antwoord vraag 5.
Is volgens u de Europese Commissie, de distributeur en controleur van al dat subsidiegeld, überhaupt in staat de besteding goed te controleren?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat van de 60 miljard euro die jaarlijks aan Europese landbouwsubsidie wordt uitgegeven, 80 procent terechtkomt bij 20 procent van de boerenbedrijven?4 Wat is uw mening hierover?
In het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 19 maart 2018 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1098) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de analyse van de verdeling van inkomenstoeslagen over landbouwbedrijven in de EU. De verdeling wordt vooral bepaald door het aantal hectares per landbouwbedrijf en lidstaat-specifieke elementen zoals historische referenties en gekoppelde betalingen. Ik ben voorstander van een maximering van de inkomenssteun per bedrijf, zoals ook door de Europese Commissie voorgesteld bij de lopende herziening van het GLB, waardoor minder steun bij (hele) grote bedrijven terecht komt.
Wat vindt u van de stelling uit het NRC-artikel dat de EU-landbouwsubsidies de markt kapotgemaakt hebben voor kleine boeren? Kunt u dit toelichten?
Ik steun die stelling niet. Het GLB kan juist worden ingezet om de positie van kleine gezinsbedrijven te versterken, bijvoorbeeld via maximering van de steun per bedrijf en het stimuleren van samenwerking. Het kabinet zet hierop in.
Bent u, gezien het duidelijke falen van het huidige beleid omtrent de Europese landbouwsubsidies, bereid zich in Europees verband in te zetten voor een drastische hervorming van het landbouwbeleid met een inzet op een veel kleiner budget en een eerlijke verdeling van de middelen?
Ik heb uw Kamer reeds geïnformeerd over de Nederlandse positie van de omvang van het volgende meerjarig financieel kader (MFK), zoals vastgelegd in de kabinetsappreciatie van het MFK-voorstel van de Europese Commissie (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1349). Nederland zet, mede in het licht van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk, in op een kleiner MFK en is daarom voorstander van een substantiële bezuiniging op het GLB en cohesiefondsen om ruimte te creëren voor nieuwe prioriteiten en om bij te dragen aan een financieel houdbare begroting. De onderhandelingen hierover worden gevoerd in de Raad Algemene Zaken en in de Europese Raad. Nederland is, zoals bekend, voorstander van plafonnering van de landbouwsteun aan bedrijven.
Kunt u een indicatie geven hoeveel kleiner het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zou moeten worden en wat de inzet van het kabinet zal zijn in samenhang met de lopende debatten over de nieuwe Europese meerjarenbegroting?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid zich in de onderhandelingen voor het GLB te blijven inzetten voor een maximum aan uit te keren landbouwsubsidie per persoon/bedrijf? Deelt u de mening dat dit bedrag in principe niet hoger dan een modaal inkomen zou moeten kunnen liggen, omdat het in de praktijk doorgaans om subsidie in de vorm van inkomenssteun gaat?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht 'Sudan’s Ousted Leader Is Sentenced to Two Years for Corruption' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Sudan’s Ousted Leader Is Sentenced to Two Years for Corruption»?1
Ja.
Welke rechtszaken lopen er naast deze corruptiezaak op dit moment nog tegen Al-Bashir in Soedan?
Op dit moment lopen er geen andere rechtszaken. Wel zijn er twee onderzoeken gaande. Zo kondigde de nieuwe openbaar aanklager van Soedan op 22 december jl. een onderzoek aan naar de misdrijven van het oude regime in Darfur. Ook zal Al-Bashir moeten getuigen in een onderzoek naar de door hem gepleegde staatsgreep in 1989. Dit zijn belangrijke (eerste) stappen voor de mogelijke vervolging van Al-Bashir voor misdrijven tegen de menselijkheid, genocide en oorlogsmisdrijven.
Deelt u de mening dat deze rechtszaak en strafmaat geen recht doen aan de slachtoffers, en dat Al-Bashir vervolgd moet worden voor de misdaden waar hij door het Internationaal Strafhof van wordt verdacht, namelijk misdaden tegen de menselijkheid, genocide en oorlogsmisdaden? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik volledig. In dit verband verwelkom ik de berichtgeving van 11 februari jl. dat de Soedanese interim-regering bereid is samenwerking te zoeken met het Internationaal Strafhof inzake de vervolging van Al-Bashir en de vier andere Soedanese verdachten.
Klopt het dat de Soedanese autoriteiten in de VN Veiligheidsraad hebben aangegeven aanvullende rechtszaken tegen Al-Bashir te zullen starten? Bent u op de hoogte van de mogelijke aanklachten?
Ja, dat klopt. De autoriteiten noemden hier expliciet de mogelijkheid van vervolging voor de door Al-Bashir gepleegde staatsgreep in 1989. Ook gaven zij aan dat misdrijven gepleegd in Darfur hoog op de agenda staat. De Soedanese autoriteiten gaven aan dat het bestrijden van straffeloosheid een prioriteit is van de interim-regering.
Heeft u enige reden om aan te nemen dat Al-Bashir in eigen land vervolgd zal worden voor misdaden tegen de menselijkheid, genocide en oorlogsmisdaden?
De aangekondigde onderzoeken duiden er op dat vervolging in eigen land voor genoemde misdaden een reële mogelijkheid is. Minister-President Hamdok heeft publiekelijk echter ook aangegeven dat uitlevering van Al-Bashir aan het Internationaal Strafhof niet is uitgesloten. Duidelijk mag zijn dat de interim-regering gehoor geeft aan de wens van een groot deel van de bevolking dat Al-Bashir vervolgd wordt.
Bent u bereid uw ernstige zorgen over deze rechtsgang over te brengen aan de Soedanese autoriteiten, en hen op te roepen tot uitlevering aan het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom niet?
Zowel in gesprekken met de Soedanese autoriteiten, als in EU-verband heb ik het belang van accountability benadrukt en heb ik opgeroepen tot uitlevering van Al-Bashir en de overige verdachten aan het Internationaal Strafhof. Vorige maand besprak ik dit ook met Minister-President Hamdok tijdens de veiligheidsconferentie in München.
Bent u bereid om, samen met gelijkgestemde landen, de Soedanese autoriteiten op te roepen om het Strafhof toegang te verschaffen tot Soedan om onderzoek te doen in lijn met de bindende verplichtingen uit VN Veiligheidsraad Resolutie 1593? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe ben ik bereid. De Soedanese autoriteiten hebben al aangegeven open te staan voor samenwerking met het Internationaal Strafhof. De toegang van het Strafhof tot Soedan om onderzoek te kunnen doen hoort daar nadrukkelijk bij.
Wat is naar uw oordeel de reden dat de interim--regering van Soedan tot op heden weigert om Al-Bashir uit te leveren aan het Internationaal Strafhof?
De democratische transitie in Soedan is een delicaat proces en onderhandelingen over een breed pakket aan afspraken tussen de verschillende (gewapende) groepen zijn nog gaande. Afspraken over aansprakelijkheid voor gepleegde misdaden maken daar deel van uit. Enerzijds moet de interim-regering rekening houden met het militaire deel van de soevereine raad en de nog aanwezige aanhangers van Al-Bashir om het slagen van de democratische transitie zeker te stellen. Deze groepen zijn geen voorstander van uitlevering van Al-Bashir aan het Internationaal Strafhof. Anderzijds heeft Minister-President Hamdok zoals gemeld aangegeven dat vervolging van Al-Bashir een prioriteit voor hem is en dat zijn regering zal samenwerken met het Internationaal Strafhof. De voortgang hiervan zal ik op de voet volgen.
Op welke wijze denkt u dat de interim--regering wél te overtuigen is om tot uitlevering van Al-Bashir aan het Internationaal Strafhof over te gaan?
Door zowel bilateraal als in EU-verband met de interim-regering in gesprek te blijven en in deze gesprekken Soedan telkens op te roepen samen te werken met het Internationaal Strafhof. Dit kan, volgens het Internationaal Strafhof, ook inhouden dat Al-Bashir in samenwerking met het Internationaal Strafhof, in Soedan wordt vervolgd.
Bent u bereid om in Europees verband een EU-steunpakket in het vooruitzicht te stellen voor Soedan, op voorwaarde dat Al-Bashir wordt uitgeleverd, en vrije verkiezingen worden georganiseerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, het op deze manier conditioneren van EU-steun vind ik niet wenselijk. Het steunpakket is nu nodig om de economie uit het slop te trekken en het sociaal contract tussen regering en burgers te bestendigen. Vrije verkiezingen zijn pas in 2022 voorzien. Nederland pleit voor EU-steun, omdat het ook in Nederlands belang is de huidige democratische transitie tot een goed eind te brengen. Een directe koppeling, c.q. conditionering van EU-steun aan de uitlevering van Al-Bashir zal daarbij niet helpen. Nederland blijft daarnaast, zowel bij de Soedanese autoriteiten als in EU-verband het belang van vrije en democratische verkiezingen benadrukken, alsmede dat zij die misdaden hebben begaan hiervoor verantwoordelijk worden gehouden.
Op welke wijze heeft u tot op heden uitvoering gegeven aan de motie Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 32 735, nr. 254)?
Nederland pleit conform de motie Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 32 735, nr. 254) in verschillende Europese fora voor het onderzoeken van de mogelijkheid voor persoonsgerichte sancties tegen sleutelpersonen van het Soedanese leger die (de voorbereidingen van) vrije verkiezingen blokkeren en die de uitlevering van Al-Bashir aan het Internationaal Strafhof tegenhouden, zoals ook gecommuniceerd in de geannoteerde agenda van de RBZ van 11 november jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2080). Hier blijkt echter tot nog toe weinig draagvlak voor te zijn. Nederland zet zich ervoor in de situatie in Soedan hoog op de Europese agenda te houden en zal in dat verband ook overwegingen voor restrictieve maatregelen blijven opbrengen, juist ter ondersteuning van de democratische transitie in Soedan.
Bent u bereid, nu Al-Bashir enkel veroordeeld is voor corruptie, uitvoering te geven aan de motie Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 32 735, nr. 254) en in Europees verband op te roepen tot persoonsgerichte sancties tegen diegenen die de uitlevering van Al-Bashir aan het Strafhof tegenhouden? Zo nee, waarom niet?
Dit heb ik gedaan. Inmiddels zijn de omstandigheden in Soedan echter veranderd. Soedan heeft de toezegging gedaan samen te werken met het Internationaal Strafhof. Hierbij bestaat de mogelijkheid dat Al-Bashir in samenwerking met het Internationaal Strafhof door Soedan in eigen land wordt vervolgd. Dit zal, naar ik hoop, de komende maanden bekend worden, maar is o.a. afhankelijk van de lopende onderhandelingen tussen de verschillende (gewapende) groepen. Afhankelijk van de voortgang en uitkomsten hiervan, de visie van het ICC t.a.v. de samenwerking met Soedan en plaats van berechting meewegende, zal ik de komende maanden besluiten om wel of niet door te gaan met het in Europees verband op te roepen tot persoonsgerichte sancties tegen diegenen die de uitlevering van Al-Bashir aan het Strafhof tegenhouden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De gevolgen van CETA voor onze rechtsstaat, onze soevereiniteit en de landbouw |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat er in Canada verscheidene soorten landbouwgif worden gebruikt die in de Europese Unie verboden zijn (bij open teelt) en zo ja, welke zijn dat?
Ja, er zijn gewasbeschermingsmiddelen die wel in Canada zijn toegelaten maar niet in de Europese Unie. Dat kan overigens ook omgekeerd het geval zijn. Voor de EU is van belang dat geïmporteerde producten, ongeacht van welk derde land, voldoen aan de door de EU vastgestelde importtoleranties voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen. Voor nadere beschrijving van de te volgen procedure verwijs ik naar de op 20 december 2019 toegestuurde factsheet over CETA waarin in antwoord op de vraag van het lid Ouwehand (PvdD) nader wordt ingegaan op de werking van deze importtoleranties, evenals het antwoord van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op vragen van het lid Lodders (VVD).1
Kunt u bevestigen dat Nederlandse akkerbouwers hierdoor moeten concurreren met boeren uit Canada die tegen lagere productie-eisen kunnen produceren?
Canadese akkerbouwers produceren tegen andere productie-eisen dan Europese, of specifiek Nederlandse, akkerbouwers doordat Canada en de EU, waaronder dus Nederland, hun eigen afwegingen hebben gemaakt bij het opstellen van die productie-eisen. Dit feit niettegenstaande, dienen alle naar de EU geëxporteerde producten, dus ook Canadese akkerbouwproducten, voor toelating op de interne EU-markt te voldoen aan alle Europese standaarden op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering, waaronder op het gebied van residuen van gewasbeschermingsmiddelen2 in geïmporteerde landbouwproducten, zoals ook eerder aangegeven in de factsheet genoemd in de beantwoording van vraag 1. Het kan wederzijds het geval zijn dat gewasbestrijdingsmiddelen die toegestaan zijn in de ene jurisdictie, verboden zijn in de andere. De mogelijke effecten van deze verschillen zijn afhankelijk van een samenspel van factoren zoals verschillen in plaag- en ziektedruk, schaalgrootte, (kennis)infrastructuur en logistiek, arbeid en mechanisatie. Een verschil in concurrentievermogen hangt dus niet alleen af van verschillen in productie-eisen maar ook van verschillen in landbouwkundige en sociaaleconomische mogelijkheden en voorzieningen.
Kunt u begrip opbrengen voor akkerbouwers die verbolgen zijn over deze oneerlijke vorm van concurrentie?1 Wat wilt u tegen deze akkerbouwers zeggen?
Voor producten van deelsectoren die kwetsbaar zijn in de landbouw, mede door verschil in eisen ten aanzien van dierenwelzijn, zijn in CETA tariefquota, een geleidelijke verlaging van tarieven of aanvullend flankerend beleid opgenomen. Zo zijn kippen- en kalkoenvlees, eieren en ei-producten uitgesloten van tariefliberalisatie en zijn zuivel, varkensvlees, rundvlees, bizonvlees, verwerkte garnalen, bevroren kabeljauw, tarwe en ingeblikte maïs beschermd via tariefquota. Met deze maatregelen is mogelijk concurrentievoordeel voor deze producten op deze gronden verminderd of uitgesloten. Ten aanzien van comparatieve voordelen dient in het oog te worden gehouden dat los van de wijze van tariefbehandeling, dierenwelzijn, samen met arbeidsrechten en milieubescherming, slechts een onderdeel van de totale productiekosten vormt. Als onderdeel van de totale productiekosten kan verder worden gedacht aan kosten van kapitaal (land, gebouwen, machines), input (energie, grondstoffen, voeding), belastingen en productregulering. Onder de Europese wet- en regelgeving zijn Europese landbouwproducenten met de huidige dierenwelzijnseisen nog steeds zeer concurrerend. Dit wordt bevestigd in recent onderzoek van de Europese Commissie.11 Ook is het zo dat in de Interne Markt – de grootste en meest succesvolle afzetmarkt voor de Nederlandse landbouw – evengoed verschillen bestaan, omdat Nederland in een aantal gevallen hogere standaarden oplegt dan de Europese wetgeving vereist.
Herinnert u zich de aangenomen motie Ouwehand2 die de regering verzocht bij de uitwerking van haar visie op de landbouw ook haar handelsbeleid tegen het licht te houden en te toetsen op de doelen die in de landbouwvisie zijn gesteld?
Ja.
Wat wilt u zeggen tegen de Nederlandse akkerbouwers die de regering oproepen om onder meer in het kader van de kringlooplandbouwvisie van de Minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit paal en perk te stellen aan de import van akkerbouwproducten die buiten de Europese Unie onder lagere productie-eisen zijn geproduceerd?
De markten voor landbouwgoederen zijn internationaal en ook kringlopen kunnen zich over landsgrenzen heen uitstrekken. Natuurlijke omstandigheden (landbouwgrond, klimaat, etc.), technologische ontwikkelingen en diverse andere factoren zorgen er bovendien voor dat internationale afhankelijkheden van grondstoffen en landbouwproducten een gegeven zijn. De gewenste ontwikkeling naar duurzame landbouw en circulaire landbouwsystemen vormt een integraal onderdeel van de Nederlandse inzet bij handelsakkoorden. CETA is een voorbeeld van een handelsakkoord met een evenwichtig onderhandelingsresultaat op het gebied van landbouw en duurzaamheid.
Bent u bereid om gehoor te geven aan de oproep van de akkerbouwers en bij de Europese Commissie te pleiten voor het volledig aan banden leggen van de import van akkerbouwproducten waarbij het gebruik van middelen is toegestaan waarvan het gebruik binnen de Europese Unie niet is toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, dienen alle naar de EU geëxporteerde (akkerbouw-)producten voor toelating op de interne EU-markt te voldoen aan alle Europese standaarden op het gebied van plantgezondheid, voedselveiligheid en etikettering. Ieder derde land of belanghebbende kan een «importtolerantie» (MRL) aanvragen voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen in geïmporteerde landbouwproducten. Dit geldt ook als die middelen in de Unie voor het betreffende gebruik of in het geheel niet zijn toegelaten. Nadere informatie hierover vindt u in het factsheet over CETA dat eerder uw Kamer toegegaan is.
Kunt u uitgebreid toelichten wat in februari 2019 de inzet is geweest van zowel de Canadese als de Europese delegatie toen in het comité voor Sanitairy and Phytosanitairy Measures (SPS-comité, onderdeel van CETA) is «gesproken over maximale residu limieten (MRL’s) voor het op de markt brengen van agrarische producten in de EU»?3
Zoals geantwoord op Kamervragen van het lid Ouwehand6 verwijs ik u naar de notulen van de vergadering, welke gepubliceerd zijn op de website van de Europese Commissie.7
Kunt u een uitputtende lijst geven van de MRL’s waarover gesproken is en wat de inzet van de deelnemers is geweest? Zo nee, waarom niet?
Zoals geantwoord op Kamervragen van het lid Ouwehand8 verwijs ik u naar de notulen van de vergadering, die gepubliceerd zijn op de website van de Europese Commissie.9 Zoals aangegeven in deze notulen is wederzijds gesproken over de huidige wet- en regelgeving voor gewasbeschermingsmiddelen en de toekomstige initiatieven op dit gebied.
Kunt u bevestigen dat Canada in februari 2019 gepleit heeft voor een verhoging van MRL’s voor het op de markt brengen van agrarische producten in de EU en dat Canada derhalve middels het SPS-comité heeft getracht om de Europese Unie te bewegen om te tornen aan Europese standaarden? Zo nee, hoe zit het dan?
Graag verwijs ik u naar het antwoord op vragen van de fractie van de Partij voor de Dieren in het kader van het factsheet over CETA zoals eerder aan uw Kamer is gestuurd.10
Kunt u bevestigen dat uit de linkjes die u heeft gestuurd in reactie op vragen uit de Kamer4 naar voren komt dat de Canadese equivalent van de NVWA (CFIA) te kampen heeft met een enorm capaciteitstekort en dat de CFIA zelf op geen enkel moment levende dieren inspecteert, zelfs niet wanneer de dieren in het slachthuis aankomen? Kunt u bevestigen dat de werkwijze van de CFIA op deze punten afwijkt van de werkwijze van de NVWA? Zo nee, hoe zit het dan?
Navraag bij de CFIA leert dat levende dieren wel degelijk geïnspecteerd worden op verschillende specifieke momenten, waaronder in slachthuizen. Omdat het importbeleid een bevoegdheid van de Europese Commissie is, voert de Europese Commissie audits uit bij derde landen die naar de EU exporteren. In recente auditrapporten van de Europese Commissie die betrekking hebben op Canada zijn ook geen meldingen gemaakt van capaciteitstekorten bij de CFIA. CFIA geeft aan dat haar operationele capaciteit voldoende is om effectief toezicht te houden op de export van levende dieren en dierlijke producten naar de Europese Unie. Ik heb geen inzicht in de werkprotocollen van de CFIA en kan daarom niet zeggen of de werkwijze van de CFIA anders is dan die van de NVWA.
Klopt het dat u van mening bent dat investeringsbescherming in CETA hetzelfde beschermingsniveau biedt aan investeerders als ons nationale recht? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, investeringsbescherming in CETA biedt een soortgelijk niveau van bescherming aan investeerders als het Nederlands recht.
Waarop baseert u dat investeringsbescherming in CETA hetzelfde beschermingsniveau biedt aan investeerders als ons nationale recht? Heeft u hier een analyse van gemaakt? Zo ja, kunt u die analyse met de Kamer delen?
Wat betreft de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur verschilt het regime van investeringsbescherming onder CETA niet van hetgeen gehanteerd wordt onder het Nederlands bestuursrecht.
Ook onder CETA heeft een investeerder het recht op een eerlijke en billijke behandeling door de overheid, alsmede volledige bescherming en veiligheid van de onder de overeenkomst vallende investeringen, in het bijzonder bescherming tegen rechtsweigering, schending van het recht op een eerlijke procesgang, willekeur, discriminatie en druk, dwang en intimidatie. Daarnaast biedt CETA waarborgen tegen onteigening en wordt een onafhankelijk en onpartijdig mechanisme voor de beslechting van geschillen geboden, inclusief de mogelijkheid van hoger beroep, basisbeginselen die ook onder het Nederlands bestuursrecht gelden. Zie voor de nadere analyse hiervan het antwoord bij vraag 13.
Kunt u per beschermingsgrond in CETA onderbouwen in welke vorm deze beschermingsgrond in het Nederlands recht voorkomt? Zo nee, waarom niet?
In aanvulling op het antwoord bij vraag 12 kunnen investeerders onder CETA onder de volgende gronden een beroep doen op bescherming van hun investering. Hierbij wordt telkens ingegaan op in welke vorm deze grond onder het Nederlands recht voorkomt.
Dit houdt in het recht op een redelijke en billijke behandeling, volledige bescherming en veiligheid van de onder de overeenkomst vallende investeringen, in het bijzonder bescherming tegen rechtsweigering, schending van het recht op een eerlijke procesgang, willekeur, discriminatie en druk, dwang en intimidatie.
Deze principes staan in het Nederlandse recht bekend als algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en stellen een investeerder in staat om onder een solide rechtsgang op te komen tegen aantasting van zijn rechten. Meer in het bijzonder valt te denken aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (BuPo), die eigendom beschermen, een eerlijke rechtsgang waarborgen en discriminatie verbieden. Verder kan een beroep worden gedaan op de onrechtmatige daad en de regel van de bindende kracht van contracten, is rechtsweigering wettelijk verboden, en leveren druk, dwang en intimidatie wilsgebreken op, waarmee de nietigheid van een contract kan worden uitgesproken. Verder is er nog de opzijzettende werking van de redelijkheid en billijkheid.
Bij bestuursrechtelijke aangelegenheden gelden de beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het verbod van willekeur en het gelijkheidsbeginsel.
Deze beginselen zijn ook van toepassing in CETA.
Deze bepaling stelt voorwaarden voor onteigening, wat alleen kan indien de maatregel in het publiek belang wordt genomen, non-discriminatoir is en tegen een gepaste schadevergoeding. In Annex 8-A wordt dit artikel verder uitgewerkt en verduidelijkt dat non-discriminatoire maatregelen die genomen worden om het publieke belang te beschermen, geen indirecte onteigening vormen, tenzij de impact van deze maatregel(en) zo zwaar zijn dat deze duidelijk buitensporig zijn.
Ook onder Nederlands recht bestaan soortgelijke waarborgen voor onteigening van eigendom onder de Nederlandse Onteigeningswet. Ook hierbij geldt dat onteigening in het publiek belang moet zijn en moet er een redelijke schadevergoeding worden betaald, waarvan de hoogte objectief en onafhankelijk wordt vastgesteld. Tevens wordt eenzelfde toets gehanteerd wat betreft de vaststelling of er sprake is van indirecte onteigening.
Onder deze bepaling kan een investeerder een geschil voorleggen aan het Gerecht (ICS) voor de beslechting van geschillen tegen de staat uit hoofde van CETA. Hierbij bestaat de mogelijkheid van hoger beroep.
Het ICS voorziet in onafhankelijke en transparante geschillenbeslechting. Indien schending van een rechtsgrond onder het verdrag wordt vastgesteld, kan de staat veroordeeld worden tot het betalen van schadevergoeding. Uitspraken onder het ICS zijn bindend.
Bij geschillen tussen Nederlandse personen of bedrijven enerzijds en de Nederlandse overheid anderzijds is de gewone rechter (civiel of bestuur) bevoegd. Deze kan de overheid veroordelen en dwangsommen opleggen. Er bestaat ook nog het recht van hoger beroep en cassatie en de uitspraken zijn eveneens bindend.
Ziet u verschillen tussen het beschermingsniveau van het Energiehandvest (ECT) en het nationale recht? Zo nee, waarom niet?
De standaarden van investeringsbescherming onder het Verdrag inzake het Energiehandvest zijn vergelijkbaar met die onder nationaal recht. Zo kent het Energiehandvestverdrag een standaard van redelijke en billijke behandeling en non-discriminatie (art. 10 ECT). Daarnaast stelt het ECT dezelfde voorwaarden voor onteigening (art. 13 ECT) en vrij verkeer van kapitaal (art. 14 ECT). Hiervoor geldt dus hetzelfde als wat bij het antwoord op vraag 12 en 13 met betrekking tot CETA is aangegeven.
De standaarden in CETA zijn echter wel verder gemoderniseerd en verduidelijkt ten opzichte van die in het ECT. Ook geldt onder CETA geen «umbrella clause», waarbij een overheid elke verplichting die zij is aangegaan jegens een investeerder of zijn investering, dient na te komen. Deze standaard is wel van toepassing onder het Energiehandvestverdrag. Het Nederlandse recht kent in dit kader het beginsel van de verbindende kracht van de overeenkomst. Dit basisprincipe is vastgelegd in artikel 248 lid 1 van boek 6 BW, waarin staat dat een overeenkomst de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen heeft.
Daarnaast kent het Energiehandvestverdrag het investeerder-staat geschillenbeslechtingsmechanisme in de vorm van arbitrage. Hierbij is, anders dan onder het nationaal recht, geen beroep of cassatie mogelijk.
Bent u van mening dat het Duitse energiebedrijf Uniper, dat de Nederlandse regering in kennis heeft gesteld van het indienen van een mogelijke claim op basis van het Energiehandvest5, net zo veel (of weinig) kans op succes zou hebben bij de nationale rechter als bij het Investor State Dispute Settlement-tribunaal? Kunt u dat onderbouwen?
Het uitgangspunt van een rechtsstaat is dat burgers en bedrijven die rechtstreeks geraakt worden door besluiten van de overheid, rechtsbescherming genieten. Dit is in Nederland geregeld via de bestuursrechtelijke en civiele rechtsgang die openstaat voor mogelijk onrechtmatig handelen van de overheid. Zoals hierboven aangegeven biedt het Energiehandvest investeringsbescherming aan buitenlandse investeerders. Investeringsbescherming onder het Energiehandvest bestaat uit twee onderdelen. Ten eerste bevat het Energiehandvest basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals wij die ook in het Nederlands recht kennen. Deze basisregels zien o.a. op een eerlijke en billijke behandeling van buitenlandse investeerders, non-discriminatoire behandeling en het stellen van voorwaarden op basis waarvan onteigend mag worden. Bij de wetsbehandeling van de wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie is ook stilgestaan bij de standaarden van eigendomsbescherming die daarbij van toepassing zijn. Ten tweede geeft het Energiehandvest in aanvulling op het nationale recht, een mogelijkheid tot arbitrage indien de investeerders menen dat de Staat deze basisregels geschonden heeft. Zowel een procedure bij de nationale rechter, als arbitrage, zijn onder Nederlands recht erkende manieren van geschilbeslechting. Kortom, het staat Uniper, net als ieder ander natuurlijk of rechtspersoon, vrij om bezwaar en beroep bij het bestuursorgaan en de bestuursrechter aan te tekenen tegen een overheidsbesluit dat hen rechtstreeks raakt of een onrechtmatigde daad actie te starten tegen de Staat. Investeerders die vallen onder de werking van het Energiehandvestverdrag kunnen daarbij aanvullend kiezen tussen een gang naar de nationale rechter of internationale arbitrage. Net zo min als de Staat bij procedures voor de Nederlandse rechter zich waagt aan het inschatten van de mogelijke uitkomst van een rechterlijke procedure in een specifiek geval, is het ook onwenselijk en ongepast om daarover uitspraken te doen in geval een internationale arbitrage. De Nederlandse Staat heeft vertrouwen dat in beide gevallen een eerlijk proces gewaarborgd is en ziet de uitkomsten met vertrouwen tegemoet.
Kunt u bevestigen dat door het meestbegunstigingsprincipe (MFN) dat in CETA is opgenomen bepaalde afspraken die onderdeel zullen worden van een vrijhandelsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk ook gaan gelden voor Canada, zoals de Financial Times heeft gemeld6? Zo nee, hoe zit het dan?
Als de vraag doelt op de vooruitkijkende meestbegunstigingsclausules (forward-looking MFN), dan wordt het antwoord op deze vraag nader toegelicht in de memorie van toelichting bij CETA.14 Door de genoemde clausules kunnen bepaalde afspraken over markttoegang voor investeringen, diensten en dienstverleners die onderdeel zullen worden van een handelsovereenkomst met het VK gaan gelden voor Canada. Dat kan alleen onder de voorwaarde die opgenomen is in CETA, inhoudende dat het om vergelijkbare situaties moet gaan. De consequenties voor Canadese diensten en dienstverleners zullen afhangen van de nog te maken afspraken met het VK. De Europese Commissie heeft reeds aangegeven bij de positiebepaling in de onderhandelingen met het VK vooruitkijkende meestbegunstigingsclausules in handelsakkoorden mee te zullen wegen.
Welke sectoren vallen onder het meestbegunstigingsprincipe dat in CETA is opgenomen? Welke middelen heeft de Europese Unie of Nederland om restricties die op dit moment nog voor Canada gelden, maar die na het afsluiten van een vrijhandelsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk mogelijk versoepeld worden, in stand te houden?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 16 verwijs ik voor een uitleg van de werking en een overzicht van de vooruitkijkende meestbegunstigingsclausules naar de memorie van toelichting bij CETA. Opname van vooruitkijkende meestbegunstigingsclausules is gebruikelijk in recente vrijhandelsverdragen van de Europese Unie, zoals de verdragen met Zuid-Korea en de CARIFORUM-staten. Het meestbegunstigingsprincipe werkt twee kanten op: in het geval dat Canada een verdergaande overeenkomst met een andere handelspartner sluit, kan dit tot verbeterde markttoegang voor Europese bedrijven tot Canada leiden. In CETA is dit principe opgenomen in art. 8(7), 9(5) en 13(4), waarin verwezen wordt naar de relevante annexen met overzichten van gedekte activiteiten, sectoren en uitzonderingen binnen de groepen «diensten» en «investeringen». Zoals in antwoord op vraag 16 is aangegeven, moet er sprake zijn van vergelijkbare situaties wil er sprake zijn van mogelijke toepassing van het meestbegunstigingsprincipe. Toepassing is geen automatisme. De verdragspartij die meent aanspraak te kunnen maken op de meestbegunstigingsclausule dient binnen drie maanden de andere verdragspartij in kennis te stellen dat hier een beroep op gedaan wordt. Daarna vindt in het hoogste gemengde comité besluitvorming plaats. Voordat besluitvorming in een gemengd comité plaats kan vinden dient de Raad hiertoe met gekwalificeerde meerderheid te besluiten.
Bent u het eens met de constatering van de Financial Times dat vanwege het meestbegunstigingsprincipe een vrijhandelsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk kan leiden tot ongewilde concessies aan Canada?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 17 zijn clausules met vooruitkijkende meestbegunstiging opgenomen in recente vrijhandelsverdragen van de Europese Unie en kan het wederzijds voordelen bieden wanneer verdere marktopening wordt overeengekomen met een derde land. Er zijn in CETA uitzonderingen op de clausules met vooruitkijkende meestbegunstiging opgenomen, zoals verregaande regionale integratie. De consequenties voor Canadese diensten en dienstverleners zullen daarmee afhangen van de nog te maken afspraken met het VK. De Europese Commissie heeft reeds aangegeven bij de positiebepaling in de onderhandelingen met het VK vooruitkijkende meestbegunstigingsclausules in handelsakkoorden mee te zullen wegen.
Bent u bereid om naar aanleiding van de Brexit uw steun voor CETA te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het uittreden van het VK, een belangrijke markt voor Nederland, onderstreept andermaal het offensieve belang voor Nederland voor het openen van markten van derde landen zoals Canada, als het maken van ambitieuze afspraken over markttoegang tot het VK.
Kunt u deze vragen een voor een, binnen de gebruikelijke beantwoordingstermijn maar in ieder geval voorafgaand aan de plenaire behandeling van CETA beantwoorden?
Ja.
De berichten ‘Nederlandse bedrijven geraakt door VS-sancties tegen Nord Stream 2’ en ‘Allseas trekt zich terug uit Oostzee, Russen bouwen omstreden gaspijpleiding zelf af’ |
|
Arne Weverling (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Nederlandse bedrijven geraakt door VS-sancties tegen Nord Stream 2» van 22 december jl. en het bericht «Allseas trekt zich terug uit Oostzee, Russen bouwen omstreden gaspijpleiding zelf af» van 3 januari jl.?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Amerikaanse sancties met extraterritoriale werking tegen Nederlandse en Europese bedrijven die actief zijn in de Russische energiesector onaanvaardbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de Amerikaanse sancties tegen Rusland, die gericht zijn op bedrijven die werken aan Nord Stream 2 en Turkstream. Het kabinet acht deze sancties onwenselijk, vanwege de gevolgen voor het bedrijfsleven in Nederland en andere EU-lidstaten. Nederland heeft dit standpunt, ook het afgelopen jaar, uitgedragen in diplomatieke contacten met Amerikaanse gesprekspartners, en zal dit blijven doen.
Heeft u diplomatiek contact gehad met de VS naar aanleiding van het opleggen van de sancties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze heeft u geprobeerd te voorkomen dat onder andere het Nederlands-Zwitserse bedrijf Allseas en andere Nederlandse bedrijven te maken zouden krijgen met onevenredige gevolgen van mogelijke sancties door de VS?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier bent u voornemens om in de toekomst te voorkomen dat nog meer Nederlandse bedrijven worden geconfronteerd met de gevolgen van de Amerikaanse sancties?
Het kabinet is in nauw contact met de EU, diverse landen en het bedrijfsleven over deze en mogelijke nieuwe sancties van de VS tegen Rusland en blijft actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de verstrekkende gevolgen voor het bedrijfsleven in Nederland en andere EU-lidstaten. Beantwoording van Amerikaanse sancties tegen Rusland met maatregelen zoals een Special Purpose Vehicle (SPV), wordt momenteel niet overwogen.
Overweegt u het inzetten van een «Special Purpose Vehicle» (SPV) om de Amerikaanse sancties tegen Rusland te omzeilen? Bent u voornemens om hier in Europees verband over te spreken?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Aantal ontvoeringen in West-Afrikaanse Golf van Guinee groeit hard’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Sven Koopmans (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aantal ontvoeringen in West-Afrikaanse Golf van Guinee groeit hard»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gevaar voor Nederlandse zeevarenden en reders?
Bekend is dat het aantal gewapende overvallen op zee, ontvoeringen en piraterij, in West-Afrika toeneemt. Volgens het International Maritime Bureau (van de International Chamber of Commerce) in hun rapport over 2019 zijn er in dat jaar wereldwijd 162 incidenten van piraterij en gewapende overvallen op zee gemeld (201 in 2018). Van de 162 incidenten wereldwijd, vonden 64 incidenten plaats in de Golf van Guinee, vonden alle 4 de kapingen plaats in de Golf van Guinee en voeren 10 van de 11 schepen waarop werd geschoten in de Golf van Guinee.
Volgens het International Maritime Bureau nam het aantal bemanningsleden dat in de Golf van Guinee werd gekidnapt toe met meer dan 50%, namelijk van 78 in 2018 naar 121 in 2019. Dat komt grofweg overeen met 90% van het totale aantal kidnappings op zee in 2019.
Ook onder Nederlandse vlag varende schepen lopen een risico. In de afgelopen twee jaren werden de «Rapide» van Forest Wave (2018) en de «Blue Marlin» van Boskalis (2019) slachtoffer van aanvallen.
Uitgangspunt is dat waar de problematiek zich afspeelt in territoriale wateren (tot 12 zeemijlen uit de kust) de kuststaat in de eigen territoriale wateren de volledige zeggenschap en verantwoordelijkheid heeft wat betreft de bestrijding van criminaliteit. Daarbuiten kunnen onder meer Vessel Protection Detachments (VPD’s) en (na inwerkingtreding van de Wet ter Bescherming Koopvaardij) particuliere gewapende beveiligers bijdragen aan de veiligheid.
Waarom is de op 19 maart 2019 door de Eerste Kamer aangenomen Wet ter Bescherming Koopvaardij nog steeds niet in werking getreden?2
Na het aanvaarden van de Wet ter Bescherming Koopvaardij door de Eerste Kamer, de bekrachtiging ervan door de regering en de publicatie van de wet in het Staatsblad is direct gestart met het opstellen van de lagere regelgeving. De wet dient immers tezamen met de algemene maatregel van bestuur en de ministeriële regeling als één samenstel op hetzelfde moment in werking te treden.
In de lagere regelgeving moet onder meer een (nadere) invulling worden gegeven aan de voorwaarden waaronder de particuliere beveiligers bevoegd zijn om geweld te gebruiken, het certificerings- en vergunningstelsel, het toezicht en de bestuursrechtelijke handhaving. Dit zijn belangrijke thema’s. Aangezien het gaat om regelgeving op een nieuw terrein was voor de totstandkoming van het concept-Besluit bescherming koopvaardij aanvullende informatie nodig van belanghebbende partijen, waaronder enkele buitenlandse geaccrediteerde certificerende instellingen voor maritieme gewapende beveiliging (ISO 28007). Het vergaren van de noodzakelijke kennis en de overleggen met belanghebbende partijen hebben enige tijd in beslag genomen, omdat het van grootste belang werd geacht hierbij de noodzakelijke zorgvuldigheid in acht te nemen. Dit om te garanderen dat de Wet ter Bescherming Koopvaardij en lagere regelgeving leidt tot een veilige en verantwoorde inzet van particuliere beveiligers. Inmiddels hebben deze inspanningen geleid tot een afgerond concept-Besluit. Dit concept-Besluit is op dit moment in (internet)consultatie gegeven. Na verwerking van de reacties uit de (internet)consultatie wordt het concept-Besluit zo snel mogelijk verder in procedure gebracht (uitvoeringstoets, advies door de Afdeling advisering van de Raad van State en de voorhangprocedure bij beide Kamers).
Bij nadere gesprekken met de betrokken partijen is voorts gebleken dat voor een doeltreffende en rechtmatige uitvoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij een beperkte wetswijziging noodzakelijk is. Zo is onder meer gebleken dat artikel 13, tweede lid, van de wet voor geaccrediteerde certificerende instellingen op dit moment knelt en dat het noodzakelijk is om een aanvullende toets op de nationaalrechtelijke regels voor maritieme gewapende beveiliging onderdeel te laten zijn van de beoordeling van een aanvraag om vergunningverlening. Dit zogeheten alternatieve model vergt een beperkte wetswijziging (uitbreiding van een tweetal definities in artikel 1 en een aanvulling van artikel 13, tweede lid), aangezien de wet er nu van uitgaat dat de toets op nationaalrechtelijke regels een onderdeel is van de certificering. Ik zal deze wijziging zo spoedig mogelijk in procedure brengen.
Wat heeft u gedaan om hier vaart achter te zetten?
Rekening houdend met de maatschappelijke en politieke urgentie van de bescherming van de Nederlandse koopvaardij, is alle inzet erop gericht geweest om nog in 2019 de consultatie te initiëren. Het concept-Besluit bescherming koopvaardij is op 31 december 2019 in internetconsultatie gegeven. De consultatietermijn loopt tot 1 maart 2020.3 Daarnaast is het concept-Besluit voor advies voorgelegd aan de Autoriteit persoonsgegevens en het Adviescollege toetsing regeldruk. Hierna zal, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, het concept-Besluit zo snel mogelijk verder in procedure worden gebracht. Met het opstellen van de ministeriële regeling is eveneens een start gemaakt.
Wilt u alles op alles zetten om deze wet uiterlijk 1 maart 2020 in werking te doen treden?
Gelet op de eerdere antwoorden, verwacht ik het concept-Besluit (waarbij ik ook acht zal hebben kunnen slaan op het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State) dit najaar aan beide Kamers te kunnen aanbieden ten behoeve van de voorhangprocedure. Ik streef naar inwerkingtreding van de wet (inclusief de Wijzigingswet) en de onderliggende lagere regelgeving zo spoedig mogelijk in 2021.
Een bezoek aan het noorden van Marokko |
|
Sadet Karabulut , Lilian Marijnissen |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoeveel politieke gevangenen van de Hirak-beweging in de Rif, die vanaf oktober 2016 na de dood van visverkoper Mohsin Fikri verantwoordelijk was voor grote vreedzame demonstraties in het noorden van Marokko, zitten nog altijd vast?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken houdt niet bij hoeveel gedetineerden in Marokko een straf uitzitten naar aanleiding van hun deelname aan de Hirak-beweging, daar het geen personen met de Nederlandse nationaliteit betreft.
Welk oordeel heeft u over de processen tegen deze politieke gevangenen, waaronder protestleider Nasser Zafzafi? Bent u het eens met mensenrechtenorganisaties dat die niet eerlijk zijn verlopen en de gevangenen vrijgelaten moeten worden?
De Marokkaanse autoriteiten zijn afdoende op de hoogte van de eerdere Nederlandse reactie (referte ook het desbetreffende Kamerdebat, Kamerstuk 34 775 V, nr. 87 en Kamerstuk 32 735, nr. 208). Daarnaast loopt er nog een verzoek tot cassatie. Het is op dit moment niet bekend wanneer dit verzoek behandeld zal worden.
Bent u zich ervan bewust dat het nog vele jaren kan duren voordat processen tegen Hirak-activisten volledig zijn afgerond, dat deze bewust getraineerd kunnen worden en dat dit kan betekenen dat gevangenen nog vele jaren onterecht vastzitten? Wat doet u met dit gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich alsnog uit te spreken over de oneerlijke processen in Marokko, deze af te keuren, en op te roepen tot directe vrijlating van alle politieke gevangenen? Zo nee, waarom niet, en wanneer, onder welke omstandigheden dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel en welke processen door Nederland zijn gemonitord? Wat en hoe frequent is hierover gecommuniceerd met advocaten van Hirak-activisten? Met hoeveel advocaten is gesproken?
De Nederlandse ambassade heeft het proces tegen 53 Hirak activisten in Casablanca regelmatig bijgewoond. Ook enkele andere EU-ambassades woonden zittingen bij. Zoals toegezegd aan uw Kamer op 28 juni 2018, heeft de ambassade de rechtszittingen in het kader van de beroepsprocedure eveneens bijgewoond. Daarbij is er ook contact geweest met enkele advocaten van de verdachten.
In augustus 2019 heeft de Nederlandse ambassade het Hirak-proces en de veroordelingen besproken met de voorzitter van de Marokkaanse Nationale Mensenrechtenraad, CNDH, die aankondigde een rapport over het gehele Hirak proces te zullen publiceren.
Wat zijn de bevindingen naar aanleiding van deze monitoring? Wat is er gedaan met deze bevindingen? Is hierover contact geweest met de Marokkaanse autoriteiten?
Zie antwoord vraag 5.
Welk beeld heeft u van marteling door de Marokkaanse autoriteiten van Hirak-activisten? Kunt u het beeld bevestigen dat de indieners van deze vragen tijdens hun bezoek eerder deze maand aan het noorden van Marokko kregen, namelijk dat marteling en andere mishandeling op grote schaal is toegepast? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats aan de autoriteiten in Marokko om onderzoek te doen naar aanleiding van deze berichten. Ik beschik niet over eigenstandige dan wel onafhankelijke, betrouwbare informatie die bovenstaand beeld bevestigen.
Naar aanleiding van berichten over disciplinaire maatregelen tegen gedetineerden heeft de Marokkaanse nationale mensenrechtenraad (CNDH) begin november 2019 een bezoek gebracht aan zes gevangenissen waar Rif-activisten zijn gedetineerd. De conclusies hiervan zijn beschikbaar op de website van de CNDH (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1062).
Marokko is geen lid van de Raad van Europa. Evenmin heeft het land als zogeheten derde staat de European Convention for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment ondertekend. Het is dan ook niet mogelijk om in het kader van het Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment hierover het gesprek aan te gaan.
Welke mogelijkheden ziet u om de Marokkaanse autoriteiten te dwingen zich te verantwoorden voor het inzetten van marteling? Ziet u hiertoe bijvoorbeeld mogelijkheden via het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT)? Wat bepleit u in Europees verband om marteling in Marokko tegen te gaan, om het land te dwingen zich te houden aan internationaalrechtelijke standaarden waar het zichzelf aan verbonden heeft?
Zie antwoord vraag 7.
Welk beeld heeft u van de behandeling van de politieke gevangenen? Krijgen zij goede zorg? Deelt u de zorgen van onze gesprekspartners dat er lang niet altijd goede zorg is? Vraagt u hier aandacht voor bij de Marokkaanse autoriteiten?
Ik beschik niet over eigenstandige dan wel onafhankelijke, betrouwbare informatie over de behandeling van de gedetineerde Hirak-activisten die aanleiding geeft tot zorg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1871). Voor zover bekend uit publieke berichten van de Marokkaanse gevangenisautoriteit is een aantal gevangenen vanuit Casablanca en Fes dichter bij hun familie geplaatst, hiervan zijn geen exacte aantallen bekend.
Bent u bereid er bij de Marokkaanse autoriteiten op aan te dringen dat gevangenen in de buurt van hun familie worden geplaatst zodat er geen lange reizen gemaakt hoeven te worden tegen hoge kosten voor bezoek?
Zie antwoord vraag 9.
In welke mate is sinds 2016 door de Marokkaanse autoriteiten tegemoetgekomen aan de legitieme eisen van de Hirak-demonstranten op het gebied van sociaaleconomische ontwikkeling, werkgelegenheid en goede zorg in de regio, waaronder een ziekenhuis ter berstrijding van kanker?
Marokko lanceerde in 2015 het programma Manarat Al Moutawassit, ten behoeve van de ruimtelijke en sociaaleconomische ontwikkeling van de provincie Al Hoceima. Binnen dit programma is ook aandacht voor het verbeteren van de gezondheidszorg in de regio, waaronder de modernisering van het oncologisch centrum in Al Hoceima.
Daarnaast werd afgelopen najaar het plan goedgekeurd voor de bouw van een universitair complex en eind 2019 opende een nieuw behandelcentrum voor hemodialyse zijn deuren.
Wat betreft sociaaleconomische ontwikkeling is het noorden overigens niet het armste gebied van Marokko. In de twee noordelijke regio’s Tanger-Tétouan-Al Hoceima respectievelijk Oriental ligt het jaarlijks inkomen per hoofd van de bevolking hoger dan het gemiddelde in Marokko1.
Deelt u de opvatting dat dit tot op heden volstrekt onvoldoende gebeurt? Bent u bereid er bij de Marokkaanse autoriteiten op aan de dringen dat meer gedaan wordt ter ontwikkeling van het achtergestelde noorden van Marokko?
Zie antwoord vraag 11.
Ziet u mogelijkheden dat hulp en/of investeringen vanuit de EU meer ten goede komen aan de bevolking van Marokko, ook in het noorden van het land, en niet vooral belandt in de zakken van corrupte, zichzelf verrijkende leiders?
EU-steun aan Marokko richt zich tijdens het lopende Meerjarige Financiële Kader (2014–2020) hoofdzakelijk op de volgende sectoren: toegang tot sociale diensten, inclusief de gezondheidszorg; democratisch bestuur, de rechtsstaat en mobiliteit; en werkgelegenheid en duurzame en inclusieve groei. De verbetering van deze openbare diensten komt de Marokkaanse bevolking ten goede, ook in het noorden van het land. Meerdere programma’s met een regionale focus richten zich bovendien specifiek op Noordelijke regio’s, zoals een project voor rurale ontwikkeling van EUR 50 mln, dat Oriental als één van de drie focusregio’s heeft. De samenwerking en steun vanuit de EU kent verschillende vormen: zowel samenwerking met en steun aan de overheid, als het maatschappelijk middenveld en de private sector.
De steun van de Europese Commissie is onderworpen aan gedegen toetsing van ontvankelijkheidscriteria en naleving van financiële regels. Ontwikkelingsprogramma’s kunnen bovendien worden onderworpen aan audits door de Europese Rekenkamer en aan onderzoeken door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF). Dit heeft tot doel om onrechtmatigheden te voorkomen of op te sporen, en bij te dragen aan de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking, bijvoorbeeld door het formuleren van aanbevelingen. Ook vinden regelmatig evaluaties plaats. Het kabinet vindt het belangrijk dat hier lering uit getrokken wordt en dat aanbevelingen worden opgevolgd.
Kunt u het beeld bevestigen dat migratie vanuit het noorden van Marokko richting Europa is toegenomen sinds het gewelddadig neerslaan van de demonstraties? Welke cijfers zijn u hierover bekend?
Tot en met 2018 nam het aantal irreguliere migranten in Spanje jaarlijks toe. In 2019 is dit gehalveerd.2 Een deel van deze migranten heeft de Marokkaanse nationaliteit. Het is onbekend uit welke regio in Marokko deze migranten afkomstig zijn en wat hun motieven waren om te migreren.
Een andere indicator is het totale aantal eerste asielaanvragen in de EU van personen met de Marokkaanse nationaliteit. Deze cijfers zijn sinds 2016 gedaald.3 Op basis van bovenstaande gegevens kan ik het door u geschetste beeld niet bevestigen.
Ziet u een relatie tussen enerzijds de toegenomen migratie en anderzijds het gewelddadig neerslaan van de demonstraties en het onvoldoende tegemoetkomen aan de legitieme eisen van de bevolking in het gebied?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de opvatting dat het harde neerslaan van de Hirak-demonstraties en de marteling die erop volgde ertoe moet leiden dat activisten die asiel aanvragen in Europa niet teruggestuurd kunnen worden omdat er geen enkele garantie is op een eerlijk proces? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag leent zich niet voor een beantwoording in zijn algemeenheid. Als er een asielaanvraag aan de orde is, wordt deze individueel beoordeeld.
Klopt het dat mensenrechtenorganisaties in Marokko, om in aanmerking te komen voor buitenlandse financiering, zich moeten aansluiten bij mensenrechtenorganisaties die onder leiding staan van de centrale autoriteiten? Wat is u hierover bekend?
Er is geen Marokkaanse wet- of regelgeving die stipuleert dat mensenrechtenorganisaties in Marokko zich moeten aansluiten bij mensenrechtenorganisaties die onder leiding staan van de centrale autoriteiten. Wel dient iedere non-gouvernementele organisatie (NGO) die in Marokko financiering wil ontvangen zich te registreren bij het Marokkaanse Ministerie van Binnenlandse Zaken. Als NGOs buitenlandse financiering ontvangen, dienen zij dit binnen dertig dagen na ontvangst te melden aan het Sécrétariat Général du Gouvernement.
Probeert Nederland om onafhankelijke mensenrechtenorganisaties in Marokko te financieren uit het Mensenrechtenfonds? Zo nee, waarom niet? Zo ja, lukt dat?
Nederland financiert op dit moment diverse onafhankelijke mensenrechtenorganisaties vanuit het mensenrechtenfonds zoals ook opgenomen in de jaarlijkse mensenrechtenrapportage (BZDOC-609426177-43).
Kunt u aangeven waarom u geen poging heeft ondernomen om een gesprek tussen de delegatie en de burgemeester van Al Hoceima mogelijk te maken?
Aangezien de delegatie geen officieel werkbezoek bracht aan Marokko heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen rol in het faciliteren van gesprekken of onderdelen van het programma.
Bent u bekend met de Nieuwsuur-uitzending van 7 januari 2020, waarin wordt onthuld dat de Arubaanse luchtvaartmaatschappij Aruba Airlines betrokken is (geweest) bij de gedwongen deportatie van ten minste drie Cubanen door de Cubaanse overheid zonder wettelijke grond?1
Ik ben bekend met de Nieuwsuur-uitzending van 7 januari 2020, maar ik kan de bewering dat Aruba Airlines betrokken zou zijn (geweest) bij de uitzetting van Cubanen door de Cubaanse overheid niet eigenstandig bevestigen dan wel ontkennen.
Kunt u deze onthullingen bevestigen dan wel ontkennen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze aantijgingen te (laten) onderzoeken?
Luchtvaart is op grond van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden een landsaangelegenheid en geen aangelegenheid van het Koninkrijk. Aruba is een autonoom land binnen het Koninkrijk en daarmee zelf verantwoordelijk voor luchtvaart. De regering van Aruba heeft met Aruba Airlines gesproken over de aantijgingen. Aruba Airlines heeft in een formele reactie laten weten de betrokkenen vervoerd te hebben, maar ontkent dat er (bewust) is meegewerkt aan de gestelde gedwongen uitzetting van de betrokkenen.
De ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden in Havana heeft de kwestie onder de aandacht gebracht bij de Cubaanse regering. Ook heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar aanleiding van de Nieuwsuur-uitzending de Cubaanse ambassadeur in Den Haag om opheldering gevraagd. De Cubaanse autoriteiten ontkennen de beschuldigingen en geven aan dat deze personen vrijwillig uit het land zijn vertrokken. De betrokkenen zijn volgens de Cubaanse regering vrij om terug te keren naar Cuba.
Bent u het eens dat Aruba Airlines hiermee de UN Guiding Principles on Business and Human Rights schendt? Zo nee, waarom niet?
De UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) bieden richtlijnen voor de manier waarop bedrijven invulling zouden moeten geven aan hun verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren. Na het bekend worden van de aantijgingen tegen Aruba Airlines heeft de regering van Aruba de luchtvaartmaatschappij nog eens gewezen op het belang van mensenrechten en de naleving daarvan.
Mede naar aanleiding van de gesprekken tussen de regering van Aruba en Aruba Airlines heeft de luchtvaartmaatschappij maatregelen genomen om de controles tijdens de boarding procedures verder aan te scherpen.
Vindt uitzetting van dergelijke Cubaanse activisten door Aruba Airlines nog steeds plaats? Zo ja, bent u bereid er bij de Arubaanse overheid op aan te dringen dat dit zo spoedig mogelijk wordt stopgezet?
De beschuldiging dat Aruba Airlines zou hebben meegewerkt aan het uitzetten van Cubaanse activisten kan niet eigenstandig worden bevestigd.
Wist Aruba Airlines dat zij op deze manier meewerkten aan de gedwongen deportatie van deze Cubanen? Zo nee, acht u dat geloofwaardig? Zo ja, hoe duidt u dit?
Aruba Airlines heeft in een formele reactie laten weten de betrokkenen vervoerd te hebben, maar ontkent dat er (bewust) is meegewerkt aan de gestelde gedwongen uitzetting van de betrokkenen.
Klopt het dat het Koninkrijk der Nederlanden een brief van vier VN-vertegenwoordigers over deze zaak heeft ontvangen? Zo ja, kan de Tweede Kamer een afschrift ontvangen van uw reactie aan betreffende VN-vertegenwoordigers?
Dat klopt. De reactie is hierbij aangehecht.
Klopt de bewering dat Aruba Airlines (bijna) geheel in Venezolaanse handen is of is geweest? Zo ja, hoe duidt u dit en klopt het dat dit niet toegestaan is op basis van Ministerial Decree DL/121257-A en DL/1131–2012 van september 2012?
Aruba Airlines betreft een volgens de Arubaanse wetten opgericht Naamloze Vennootschap en valt daarmee onder Arubaanse jurisdictie. Bovengenoemde landsbesluiten DL/121257-A en DL/1131-2012 specificeren dat minstens 70% van de aandelen en daadwerkelijke zeggenschap in handen moeten zijn van permanent ingezetenen van Aruba of een Arubaans rechtspersoon. Er wordt volgens de regering van Aruba aan alle van toepassing zijnde eisen voldaan voor wat betreft eigenaarschap en registratie.
Wat kan en zal het Koninkrijk doen voor de uitgezette Cubanen, gezien de persoonlijke situatie van deze personen en hun gezinnen? Welke mogelijkheden ziet u om deze Cubaanse mensenrechtenverdedigers, kritische journalisten en andere activisten te ondersteunen en/of te voorzien in compensatie?
Zie antwoord vraag 3.
Het meewerken van Aruba Airlines aan de uitzetting van dissidenten uit Cuba |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Was u op de hoogte van het feit dat Aruba Airlines meewerkt aan het uitzetten van dissidenten door Cuba?1
De bewering dat Aruba Airlines zou hebben meegewerkt aan het uitzetten van dissidenten door de Cubaanse regering kan niet eigenstandig worden bevestigd. Aruba Airlines heeft in een formele reactie laten weten de betrokkenen vervoerd te hebben, maar ontkent dat er (bewust) is meegewerkt aan de gestelde gedwongen uitzetting van de betrokkenen.
Was de regering van Aruba hiervan op de hoogte?
De regering van Aruba heeft aangegeven niet op de hoogte te zijn geweest van het vervoer van de betrokkenen en is hierover geïnformeerd door de ambassade van koninkrijk der Nederlanden in Cuba nadat de aantijgingen tegen de luchtvaartmaatschappij bekend werden.
Kan Aruba Airlines zélf besluiten aan een dergelijke uitzetting mee te werken, zonder medeweten van de Nederlandse regering, terwijl u wél verantwoordelijk bent voor goed bestuur, de handhaving van mensenrechten en het buitenlandse beleid van Aruba?
Luchtvaart is een aangelegenheid van Aruba. Daarenboven kan Aruba Airlines inderdaad zélf besluiten aan uitzettingen mee te werken. Aruba Airlines is een in Aruba geregistreerde commerciële luchtvaartmaatschappij en valt derhalve onder de wet- en regelgeving van Aruba. In dit verband kan in algemene zin worden gesteld dat de regering van Aruba heeft aangegeven geen volledig zicht te hebben op het concrete vervoer van passagiers door Aruba Airlines. Er bestaat geen wettelijke verplichting voor Aruba Airlines, wanneer er zou worden meegewerkt aan uitzettingen, dit te melden bij de regering van Aruba.
De regering van Aruba heeft met Aruba Airlines gesproken over de hier bedoelde aantijgingen. Aruba Airlines heeft in een formele reactie aan Aruba laten weten de betrokkenen vervoerd te hebben, maar ontkent dat er (bewust) is meegewerkt aan de gestelde gedwongen uitzetting van de betrokkenen.
Als u op de hoogte was geweest van deze uitzettingen, had u daar dan toestemming voor gegeven? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe kunt u op deze wijze verantwoordelijkheid dragen voor het buitenlandbeleid van Aruba?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Aruba Airlines in handen zou moeten zijn van een Arubaan, maar feitelijk in handen is van mensen uit Venezuela?
Aruba Airlines betreft een volgens de Arubaanse wetten opgericht Naamloze Vennootschap en valt daarmee onder Arubaanse jurisdictie. Concreet betekent dit dat minstens 70% van de aandelen en daadwerkelijke zeggenschap in handen moeten zijn van permanent ingezetenen van Aruba of een Arubaans rechtspersoon. Er wordt volgens de regering van Aruba aan alle van toepassing zijnde eisen voldaan voor wat betreft eigenaarschap en registratie.
Deelt u de zorgen dat de handelwijze van Aruba Airlines schadelijk kan zijn voor de economie van Aruba, zoals voor de komst van toeristen uit de Verenigde Staten?
Er zijn geen indicaties dat de aantijgingen gevolgen hebben voor de economie van Aruba.
Hoe gaat u verzekeren dat u voortaan uw toestemming kunt geven voordat een vliegmaatschappij uit één van de andere landen in het Koninkrijk meewerkt aan politieke activiteiten die schadelijk zijn voor de betreffende landen en voor het Koninkrijk?
Indien de Landen het wenselijk achten, kunnen zij nadere wet- en regelgeving, dan wel beleid, op dit punt vaststellen om er zorg voor te dragen dat niet wordt meegewerkt aan politieke activiteiten die schadelijk kan zijn voor het betreffende Land, dan wel het Koninkrijk.
De Amerikaanse luchtaanval op de internationale luchthaven van de Iraakse hoofdstad Bagdad, waarbij de Iraanse generaal Qassem Soleimani om het leven is gekomen |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Deelt u de opvatting dat de politieke gevolgen van de Amerikaanse luchtaanval met eliminatie van de Iraanse generaal Soleimani in de nacht van 2 op 3 januari 2020 op het vliegveld van Bagdad ernstig kunnen zijn voor de internationale politieke verhoudingen in het algemeen en de relatie tot Iran in het bijzonder? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit uitgebreid toelichten?1
Nederland heeft begrip getoond voor het feit dat de VS reageerde op recente daden van agressie van Iran, dan wel agressie met Iraanse betrokkenheid. In Irak heeft Soleimani aansturing gegeven aan een veelvoud aan sjiitische milities. Deze milities hebben een belangrijke strijd geleverd tegen ISIS in Irak maar zijn ook in verband gebracht met aanvallen op Amerikaanse en Coalitie-doelwitten in Irak. Het kabinet benadrukt ook de destabiliserende rol van Iran in de regio en de sleutelrol die Soleimani daarin speelde.
Tegelijkertijd betekende de Amerikaanse actie escalatie in een al erg gespannen situatie, en heeft het kabinet opgeroepen tot kalmte en terughoudendheid. Vermindering van spanningen is in eenieders belang.
Voor het kabinet staat het behoud van het JCPOA voorop. Nederland draagt dan ook bij aan het voortbestaan ervan, onder meer door in te zetten op behoud van de economische voordelen voor Iran die onderdeel zijn van de afspraken van het JCPOA.
Om Iran te bewegen terug te keren naar volledige naleving van het akkoord, hebben Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk («de E3») op verschillende momenten aangegeven het starten van het geschillenbeslechtingsmechanisme te overwegen. Op 14 januari 2020 hebben de E3 in een verklaring aangekondigd het mechanisme te starten. Nederland steunt de E3 in hun besluitvorming. Voor Nederland is het van belang dat Iran zich middels diplomatieke druk weer aan de bepalingen uit het JCPOA gaat houden.
Is deze aanval op Iraaks grondgebied in strijd met het internationaal recht en de Iraakse soevereiniteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
De VS beroepen zich op het recht op zelfverdediging vanwege een gestelde acute dreiging van aanslagen op Amerikaanse doelen en troepen. Voor geweldgebruik in het kader van zelfverdediging dient sprake te zijn van een (onmiddellijk dreigende) gewapende aanval op een staat, en dient het gebruikte geweld noodzakelijk en proportioneel te zijn om deze aanval te stoppen. Nederland was niet bij dit geweldgebruik betrokken en heeft onvoldoende zicht op de omstandigheden van deze operatie om te kunnen beoordelen of de VS dit beroep op zelfverdediging terecht toekomt. Het kabinet heeft in een bijeenkomst van de anti-ISIS-coalitie op 3 januari jl. en tijdens de ingelaste NAVO-raad van 6 januari jl. het belang van informatiedeling onderstreept en de VS om een nadere toelichting gevraagd op de aangevoerde juridische basis. De VS hebben op 8 januari een brief naar de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties gestuurd waarin de Raad over de uitoefening van het recht op zelfverdediging wordt geïnformeerd.
Waarom heeft u nog geen afstand genomen van deze Amerikaanse aanval en verdere escalatie met Iran? Keurt u deze aanval af en bent u bereid de VS en Iran op te roepen tot de-escalatie en een terugkeer naar diplomatie en het nucleaire akkoord met Iran, het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA)? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen? Zo nee, wat is dan uw oordeel over deze Amerikaanse aanval in Irak?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze ontwikkelingen, waarbij Irak steeds meer het strijdtoneel wordt van de VS en Iran, zeer gevaarlijk en destabiliserend zijn voor Irak en de regio en alle inspanningen erop gericht moeten zijn hieraan een einde te maken? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen? Wat verwacht u van de betrokken grootmachten in de regio? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschouwt de escalatie van de situatie in Irak van de afgelopen weken als zorgelijk en ernstig. Het is van groot belang dat de kalmte in de regio bewaard wordt. Het kabinet heeft actief bilateraal en multilateraal overleg gevoerd over de ontstane situatie. Verschillende leden van het kabinet hebben in dit kader met Europese en regionale partners gesproken. De Minister-President heeft gebeld met de premier van Irak. Tijdens dit gesprek heeft de Minister-President zijn zorgen overgedragen over de onrust in het land, de committering van Nederland aan de strijd tegen ISIS herbevestigd, en aangegeven dat Nederland streeft naar de-escalatie van spanningen in de regio. Voorkomen moet worden dat een nieuwe crisis ten koste gaat van de resultaten die geboekt zijn in de strijd tegen ISIS, die nog niet beslecht is.
De Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Defensie staan in nauw contact met bondgenoten en betrokken partijen bij de spanningen. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken de afgelopen weken gesproken met zijn collega’s in Irak en Saoedi-Arabië en tijdens zijn recente bezoek met zijn ambtsgenoot uit Oman. Ook heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 8 januari in Brussel met EU-Hoge Vertegenwoordiger Borrell en zijn Franse ambtsgenoot LeDrian gesproken. Tijdens deze gesprekken stond de inzet op de-escalatie telkens centraal. De Minister van Defensie onderhoudt sinds de Amerikaanse actie nauw contact met haar Franse en Duitse ambtsgenoot.
Daarnaast is er, op hoogambtelijk niveau, via diplomatieke en militaire kanalen contact met de Verenigde Staten en vinden er zowel bilateraal als in anti-ISIS coalitie- en NAVO-verband gesprekken plaats met bondgenoten. Ook is er diplomatiek contact met Iran. Tijdens de ingelaste Raad Buitenlandse Zaken van 10 januari stonden de spanningen centraal, en heeft de Minister van Buitenlandse Zaken samen met Europese ambtsgenoten besproken hoe Europa het best bij kan dragen aan de-escalatie van spanningen in de regio. Deze week spreekt ook de Commandant der Strijdkrachten met onder andere zijn Amerikaanse counterpart over de situatie.
Wat zijn de nieuwe risico’s van deze Amerikaanse aanval en mogelijke Iraanse vergelding voor de missie Hormuz met deelname van Zr.Ms. De Ruyter aan de European-Led Mission Awareness Strait of Hormuz (EMASOH) voor de veiligheid van het personeel van Zr.Ms. De Ruyter?3
De-escalatie in de regio blijft essentieel. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de ontwikkelingen in Irak d.d. 6 januari 2020, blijft het kabinet voor nu bij het besluit tot een bijdrage aan de European-Led Mission Awareness Strait of Hormuz (EMASOH)ter versterking van de maritieme veiligheid in de Golfregio. Zoals gebruikelijk, vindt op doorlopende basis een risico-inschatting en overleg met Europese partners plaats, naar aanleiding waarvan zo nodig een nieuwe weging gemaakt zal worden door het kabinet. Indien verdere ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, zullen deze worden meegenomen in de brief die uw Kamer toekomt, voor vertrek van het Nederlandse fregat, inzake de Nederlandse bijdrage aan EMASOH, zoals toegezegd aan uw Kamer in het AO d.d. 18 december jl.
Deelt u de opvatting dat de deelname van Zr.Ms. De Ruyter aan de European-Led mission Awareness Strait of Hormuz (EMASOH), vanaf januari, in het licht van deze gebeurtenissen moet worden afgesteld of op z’n minst heroverwogen zoals regeringspartijen hebben geopperd? Zo nee, op basis van welke analyse komt u tot dit oordeel?4 5
Zie antwoord vraag 5.