De mensenrechtensituatie in West-Papua |
|
Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA), Lammert van Raan (PvdD), Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u een overzicht geven van Nederlandse wapenleveranties aan Indonesië over de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar product en hoeveelheid? Deelt u de mening dat er geen wapens, munitie of materieel aan Indonesië geleverd zouden mogen worden die op een of andere manier ingezet zouden kunnen worden bij de onderdrukking van de bevolking van West-Papua? Hoe vergewist u zich ervan dat dit ook niet gebeurt?
Product
Prijs
Datum
Deel voor F-16 gevechtsvliegtuig
45.768
04-11-2015
Communicatiesystemen
1.973.000
24-12-2015
Delen en gereedschappen voor radar- en C3 systemen
500.000
12-01-2016
Delen voor radar- en C3-systemen
1.500.000
15-01-2016
Delen voor gevechtsvliegtuigen
120.000
25-02-2016
Programmatuur voor radar- en C3-systemen
10.000
16-03-2016
Delen voor radar- en C3-systemen
1.448.391
20-05-2016
Banden voor een militaire transporthelikopter
4.275
30-06-2016
Deel voor radar- en C3-systeem
17.000
01-07-2016
Delen van fregatten
50.000.000
02-08-2016
Reservedelen voor marineschepen
22.500.000
22-08-2016
Nachtzichtkijkers
7.500
25-08-2016
Delen voor C-130 transportvliegtuigen
17.000
25-10-2016
Delen voor rondzoekradarsystemen
1.511.515
08-12-2016
Delen voor rondzoekradarsystemen
40.000
08-12-2016
Banden voor Super Puma helikopters
18.355
23-12-2016
Radar en C3 systemen met toebehoren
196.425.000
27-12-2016
Delen voor radar- en C3-systemen
2.000.000
17-01-2017
Delen voor radar- en C3-systemen
2.000.000
18-01-2017
Thermische camera's
358.560
24-01-2017
Delen voor Alligator amfibievoertuigen
150.000
22-03-2017
Delen voor Alligator amfibievoertuigen
45.750
06-04-2017
Technologie en programmatuur voor radarsystemen
100
12-04-2017
Delen voor F-16 gevechtsvliegtuigen
28.000
04-05-2017
Delen voor Alligator amfibievoertuigen
48.000
04-05-2017
Decompressiekamer
415.035
07-06-2017
Diverse delen voor marine schepen
22.500.000
13-07-2017
Delen voor communicatiesystemen
25.000
01-09-2017
Decompressiekamer
464.935
08-09-2017
Delen voor vliegsimulatiesystemen
45.810
19-10-2017
Delen voor radar en C3 systemen
196.419.100
20-10-2017
Delen voor marineschepen
1.000.000
08-11-2017
Training voor gebruik decompressiekamer
19.860
23-11-2017
Delen voor radar- en C3-systemen
1.703.483
22-01-2018
Delen voor radar- en C3-systemen
1.905.000
22-01-2018
Delen voor F-16 gevechtsvliegtuigen
22.000
30-03-2018
Technologie en software voor radarsystemen
100
01-05-2018
Bevoorradingssysteem
2.275.000
13-07-2018
Diverse delen voor marine schepen
1.6560.270
24-07-2018
Communicatiesystemen
25.000
20-08-2018
Brandstofvulinstallatie voor op zee
45.000
21-08-2018
Delen voor fregatten
100.000
26-10-2018
Technologie voor scheepsontwikkelingen
83.500
08-11-2018
Delen voor vaartuigen
194.948.272
07-12-2018
Delen voor radar- en C3-systemen
1.558.483
14-02-2019
Delen voor radar- en C3-systemen
1.748.000
14-02-2019
Programmatuur voor een geweervuurlokalisatiesysteem
100.000
27-02-2019
Akoestische sensoren
200.000
27-02-2019
Warmtebeeldcamera's
735.185
11-04-2019
Warmtebeeldcamera's
737.185
12-04-2019
Deel voor F-16 gevechtsvliegtuigen
114.900
26-04-2019
Deel voor een Hawk simulatiesysteem
44.300
29-05-2019
Delen voor fregatten
2.630.840
21-08-2019
Bevoorradingssysteem incl. technologie en toebehoren.
2.275.000
02-09-2019
Vliegtuigbanden voor Puma helikopters
8.565
11-11-2019
Technologie voor radar- en C3-systemen
250.000
18-11-2019
Delen voor fregatten
12.8056.792
31-12-2019
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.558.483
07-02-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.558.483
07-02-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.458.000
21-02-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.458.000
21-04-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.558.483
01-05-2020
Technologie voor scheepsontwikkeling
4.500.000
28-05-2020
Radar en C3-systemen en technologie
34.200.000
02-06-2020
Delen en technologie voor simulatiesystemen
7.701
16-06-2020
Delen voor F-16 gevechtsvliegtuigen
177.884
02-09-2020
Alle vergunningaanvragen voor uitvoer van militaire goederen worden case-by-case op basis van de aard van de goederen en het eindgebruik getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt Inzake Wapenexport. Dit geldt ook voor de aanvragen voor uitvoer naar Indonesië. Daarbij wordt de situatie in Papua en West-Papua (hierna: Papua) meegewogen, onder meer ten aanzien van criterium 2 (eerbiediging van mensenrechten en naleving van het internationaal humanitair recht) en criterium 3 (interne conflicten).
Exportcontrole beoogt te voorkomen dat goederen/technologie op ongewenste wijze worden ingezet. Als er een risico bestaat dat het materieel onrechtmatig gebruikt wordt tegen de eigen bevolking, bijvoorbeeld in de situatie van Papua, dan zal er geen vergunning worden verleend. De zeer zorgvuldige risico-inschatting wordt voorafgaand aan de uitvoer gemaakt. Nederland kan goederen/technologie, nadat deze uitgevoerd zijn en van eigendom veranderd, niet blijven monitoren. We hebben niet de rechtsmacht in landen om dat te doen, noch de capaciteit om eenmaal uitgevoerde goederen te blijven volgen. Ook wanneer er zorgen zijn over mensenrechten of een intern conflict in het ontvangende land, kan het voorkomen dat vergunningaanvragen naar dat land positief worden beoordeeld. In die gevallen blijkt dan uit de toetsing dat de goederen in kwestie niet, of niet op negatieve wijze, van invloed zijn op die mensenrechtensituatie en/of het interne conflict.
Is de externe financiering van het Community Policing Programme inmiddels uitgefaseerd? Bent u van mening dat dit programma nu succesvol voortgezet wordt door politie en gemeenschappen zelf? Waar blijkt dit volgens u uit? Zijn er door Nederland getrainde politiemensen betrokken geweest bij geweld tegen de lokale bevolking? Hoe treedt de politie op in het conflict tussen de Papua-bevolking en de Indonesische overheid?
De Nederlandse bijdrage aan het Community Policing Programme liep tot juli 2019. Gemeenschappen in Papua en de Molukken zetten het programma nu met eigen middelen voort. Een belangrijke indicatie hiervoor is bijvoorbeeld dat op het eind van de Nederlandse ondersteuning reeds 78% van de financiering door lokale overheid, politie en andere lokale financiering geschiedde. Ook is de door het project ontwikkelde en uitgerolde aanpak voor community policing in 80 andere gemeenschappen succesvol gerepliceerd (naast 22 gemeenschappen waarin de fora opgezet werden als onderdeel van het door Nederland gesteunde project met IOM).
De community policing officers die met het programma ondersteund zijn, zijn ongewapende wijkagenten die in de gemeenschap aanwezig zijn. Deze agenten spelen een rol bij bemiddeling van lokale conflicten die burgers onderling hebben en bij lokale veiligheidskwesties, niet bij ordehandhaving. De Community Policing Forums (CPF’s) hebben in de afgelopen jaren o.m. een rol gespeeld in het adresseren van zaken van lokale veiligheid, huiselijk geweld, en landconflicten.
Bent u geïnformeerd over dePapua People's Petition (PRP) tegen de verlenging van de Special Autonomy, die gesteund wordt door 90 maatschappelijke organisaties? Zo niet, bent u bereid dit na te vragen bij de Indonesische autoriteiten? Deelt u de bezwaren en zorgen van deze organisaties tegen deze Special Autonomy?
Ik ben bekend met de petitie waarin diverse organisaties zich uitspreken tegen de verlenging van de speciale autonomie in Papua. De Nederlandse regering dringt bij de Indonesische autoriteiten aan op een constructieve dialoog met de bevolking in Papua, ook over de toekomst van de speciale autonomie status voor de beide provincies.
Heeft de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN West-Papua al bezocht? Bent u bereid om bij de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN na te vragen of zij uitgenodigd is om het gebied te bezoeken? Bent u bereid bij de Indonesische autoriteiten en in de VN-Mensenrechtenraad aan te dringen op een bezoek van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN? Zo nee, waarom niet?
De Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN heeft Papua nog niet bezocht, mede omdat een bezoek door de coronacrisis tijdelijk vrijwel onmogelijk is geworden. Wel heeft zij een staande uitnodiging voor een bezoek aan Indonesië. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de VN heeft hierover op 3 december jl. met het kabinet van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten gesproken. Hierbij heeft Nederland aangegeven dat zij een bezoek door de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan Papua belangrijk acht. Nederland zal ook bij de eerstvolgende gelegenheid nogmaals bij de Indonesische autoriteiten aangeven dat het belangrijk is dat een dergelijk bezoek zo spoedig mogelijk plaatsvindt.
Hebben journalisten inmiddels vrij toegang tot West-Papua? Zo nee, bent u bereid bij de Indonesische autoriteiten na te vragen waarom die toegang niet vrij is en er bovendien op aan te dringen dat journalisten wel toegang krijgen tot het gebied?
De mensenrechtensituatie in Papua kent diverse zorgpunten, waaronder geweldsincidenten tegen burgers, maar ook de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de positie van mensenrechtenverdedigers en (lokale) journalisten. Het ministerie en de Nederlandse ambassade in Jakarta hebben regelmatig contact met maatschappelijke organisaties die deze situatie monitoren. Desondanks beschik ik niet over een totaaloverzicht van de door maatschappelijke organisaties en media gedocumenteerde mensenrechtenschendingen in West-Papua.
De situatie in Papua, inclusief de mensenrechten, is een vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Indonesië. Zo heb ik de mensenrechtensituatie in de twee provincies bij de Indonesische coördinerende Minister van Politieke, Juridische en Veiligheidszaken aangekaart tijdens het staatsbezoek in maart jl. Bij deze gelegenheid heb ik ook het belang van vrije toegang voor journalisten benadrukt. Het is voor journalisten nog steeds moeilijk om naar Papua te reizen. Ook op hoogambtelijk niveau wordt de zorg over de mensenrechtensituatie in Papua regelmatig aan de Indonesische autoriteiten overgebracht. De moord op Yeremia Zanambani is besproken tijdens recent hoogambtelijk overleg met Indonesië in november jl. Nederland zal tijdens de Universal Periodic Review (UPR) van Indonesië in 2021 aandacht vragen voor een goede afsluiting van het onderzoek naar de daders van deze moord.
Bent u bereid de moord op de christelijke voorganger Yeremia Zanambani bilateraal en ook in de VN-Mensenrechtenraad aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de huidige mensenrechtensituatie van de bevolking van Papua beschrijven? Kunt u een overzicht geven van de door maatschappelijke organisaties en media gedocumenteerde mensenrechtenschendingen in West-Papua?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van de door maatschappelijke organisaties en media gedocumenteerde schade aan milieu, leefomgeving en klimaat die door internationale mijnbouwbedrijven, de olie- en gasindustrie en door boskap aangericht wordt in West-Papua? En kunt u aangeven of en op welke manier Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij deze activiteiten? Zo niet, bent u bereid hierover opheldering te vragen bij de Indonesische autoriteiten en deze aan te spreken op deze schade?
Nederland volgt de situatie op het gebied van mensenrechten en het bedrijfsleven en milieu in Papua, en breder in Indonesië nauwgezet. Ik beschik echter niet over een totaaloverzicht van alle gedocumenteerde schade aan milieu, leefomgeving en klimaat in Papua.
Ambassades hebben, zoals omschreven in de IMVO-richtlijnen voor het Nederlandse postennet, vijf kerntaken op IMVO gebied: expertise opbouwen, bewustwording creëren, bedrijfsleven ondersteunen, nagaan of verlenen van steun aan bedrijven gepast is, en agendering van IMVO bij lokale overheden. De ambassade in Jakarta spreekt zodoende regelmatig met Nederlandse bedrijven over het belang van IMVO. Voor zover mij bekend zijn er geen Nederlandse bedrijven betrokken bij de door u genoemde activiteiten. Van Nederlandse bedrijven verwacht het kabinet dat zij zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf om eventuele negatieve impact op mens en milieu te voorkomen en aan te pakken.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (en impact op het milieu als belangrijk onderdeel daarvan) is onderdeel van de dialoog die Nederland met de Indonesische autoriteiten heeft over mensenrechten en duurzaamheid. Zo heeft Minister Kaag begin december met haar Indonesische collega Luhut Binsar Pandjaitan gesproken over de nieuwe Omnibuswet, die heeft geleid tot zorgen onder ngo’s en buitenlandse investeerders. Tijdens het gesprek heeft zij de zorgen op het gebied van milieu en arbeidswetgeving gedeeld en aangedrongen op een dialoog met het maatschappelijk middenveld. Daarnaast ondersteunt Nederland in Indonesië versterking van het maatschappelijk middenveld, waaronder ook op het gebied van bedrijfsleven en mensenrechten, duurzaamheid en milieu.
Hoe kan Nederland er volgens u aan bijdragen dat Indonesië mensenrechten, milieu en leefomgeving van de bevolking van West-Papua meer respecteert?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat Australische militairen 39 burgers en gevangenen executeerden in Afghanistan |
|
Salima Belhaj (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van «Australische militairen executeerden 39 burgers en gevangenen in Afghanistan»?1
Ja.
Wat was over het onderzoek bekend bij uw ministeries? Sinds wanneer?
De Australische onderzoekscommissie heeft voorafgaand aan het verschijnen van het rapport op 19 november 2020 geen informatie aan Nederland verstrekt over de misstanden die in het rapport aan de orde komen. Wel hebben de Australische Minister van Defensie en Commandant der Strijdkrachten kort voor de verschijning van het rapport hun Nederlandse collega’s laten weten dat er uit het onderzoek geen Nederlandse betrokkenheid bij de misstanden naar voren is gekomen.
In juli 2017 werd in de Australische media een aantal documenten over misstanden tijdens operaties van Australische speciale eenheden in Afghanistan gelekt, de Afghan Files. Naar aanleiding van deze publicaties werd in de media genoemd dat de Inspector Generalvan de Australische krijgsmacht de vermeende misdragingen van de speciale eenheden onderzocht. Voor zover bekend nam het kabinet via deze berichten in de Australische media voor de eerste maal kennis van het onderzoek van de Inspector General.
In februari 2018 gaf de Australische onderzoekscommissie te kennen naar Nederland te willen komen om interviews af te nemen met militairen die in de periode 2006–2010 het commando voerden over de missie ISAF in Zuid-Afghanistan, of commandant waren van de Task Force Uruzgan. Defensie heeft de onderzoekscommissie gefaciliteerd bij het tot stand komen van vier interviews, die in mei 2018 plaatsvonden. Het verslag van deze vertrouwelijke interviews is niet door de Australische onderzoekscommissie aan het kabinet of aan de geïnterviewde militairen ter beschikking gesteld. In maart 2018 werd door Australië een publieke oproep gedaan voor het melden van relevante informatie voor het onderzoek van de Inspector General.
Voor wat voor incidenten zijn Nederlandse militairen verhoord? Wat zijn de exacte data van deze incidenten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben Nederlandse militairen intensief samengewerkt met het Australische leger (ADF) tijdens deze missie?
Australië was voor de Nederlandse militaire inzet in Uruzgan in de periode 2006–2010 een belangrijke partner. Vanaf het regeringsbesluit in 2005 om deel te nemen aan de NAVO-missie in Zuid-Afghanistan heeft Nederland aansluiting gezocht bij Australië. Overeengekomen werd dat beide landen onder Nederlandse leiding een gezamenlijke taakeenheid zouden vormen, de Task Force Uruzgan. Het Australische deel van de taakeenheid bestond uit ongeveer 400 militairen die vooral zijn ingezet voor infrastructurele projecten. Ook maakten Australische militairen deel uit van de staf van de taakeenheid.
De Australische speciale eenheden in Uruzgan maakten geen deel uit van de gezamenlijke taakeenheid. Nederland heeft in de periode 2006–2010 op bepaalde momenten wel samengewerkt met Australische speciale eenheden in Uruzgan, of hun operaties ondersteund. Dit betrof zowel speciale als conventionele Nederlandse eenheden.
Welke informatie over de executies als genoemd in dit rapport waren al bij Nederland bekend?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 2 en 3 en eveneens de antwoorden op de schriftelijke vragen 2 en 3 die door het lid Karabulut (SP) zijn gesteld. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1111)
Waren er Nederlandse militairen op de hoogte of bekend met de verhalen van deze speciale eenheden van Australië (bijvoorbeeld over het ontgroeningsritueel)? Zo ja, is daar destijds melding van gemaakt? Heeft deze melding de hogere legerleiding dan wel de Minister bereikt?2
Zie antwoord vraag 5.
Is er destijds door de Nederlandse krijgsmacht of een andere krijgsmacht in de NAVO-coalitie onderzoek gedaan naar mogelijke oorlogsmisdaden van Australische militairen?
Nederland heeft destijds geen onderzoek gedaan naar mogelijke oorlogsmisdaden van Australische militairen. Het kabinet doet geen uitspraken over eventuele onderzoeken van (NAVO-)bondgenoten naar andere (NAVO-)bondgenoten.
LIMC, JISTARC en andere inlichtingenwerkzaamheden door de krijgsmacht |
|
Sadet Karabulut , Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Wanneer, door wie en op basis van welke wettelijke kaders en regels is toestemming gegeven voor de oprichting van Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) op 20 maart 2020? Welke gegevens zijn tijdens de werkzaamheden verzameld? Wat wordt met die gegevens gedaan? Hebt u toestemming gegeven om in het werk van het LIMC van diverse binnenlandse actiebewegingen potentiële staatsvijanden te maken? Zo ja, welke groeperingen en waarom? Kunt u de weekrapporten en andere berichten aan de Kamer voorleggen?1
Het Commando Landstrijdkrachten (CLAS) heeft in maart 2020 besloten tot de oprichting van het experimentele Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) als onderdeel van een Concept Development & Experimentation (CD&E) traject. Experimenteren met informatiegestuurd optreden is van groot belang om de toekomstige organisatie in te richten en te betrekken bij grote investeringsplannen die nodig zijn om de grondwettelijke taken van Defensie nu en in de toekomst uit te kunnen voeren. Daarbij was het CLAS door de CDS aangewezen als het uitvoerend Operationeel Commando voor de ondersteuning van de civiele autoriteiten bij de bestrijding van COVID-19. Het gevoel van urgentie om de civiele autoriteiten bij deze nationale COVID-crisis te hulp te schieten, gecombineerd met het belang om te experimenteren met informatiegestuurd optreden, verklaart dat het CLAS deze crisis aangreep om in een CD&E-traject het LIMC op te richten. Het doel was militaire en civiele besluitvormingsprocessen te voorzien van inzicht en waar mogelijk van handelingsperspectief om de COVID-crisis het hoofd te bieden.
Het experimentele LIMC gaf uitvoering aan deze opdracht door data uit algemeen toegankelijke bronnen te verzamelen, te verwerken en te analyseren. Het uitgangspunt hierbij was dat voor deze activiteiten geen aparte grondslag of mandaat nodig was. Dit uitgangspunt was juist voor zover het verrichten van dergelijke activiteiten tot de gereedstellings- en instandhoudingstaak van de krijgsmacht behoort. Voor activiteiten die niet tot deze taak behoren, zoals het inschatten van effecten in de maatschappij en het opstellen en verspreiden van rapporten hierover, geldt dat dit inzet betreft waarvoor altijd een grondslag vereist is. In geval van inzet voor nationale taken is dat – afgezien van enkele structurele taken die zijn vastgelegd in wet- en regelgeving, of in geval van structurele ondersteuning van civiel gezag – alleen mogelijk op basis van bijstand of Militaire Steunverlening in het Openbaar Belang (MSOB). In mijn brief van 27 november informeerde ik u eerder dat het civiele gezag geen verzoek tot bijstand aan het LIMC had gedaan.2
Ik wist dat er een LIMC was, maar heb geen mandaat gegeven voor gegevensverwerking die niet tot de eigen taak van de krijgsmacht behoort. Zodra ik hierover nader ben gebriefd, heb ik die activiteiten stilgelegd, zoals ik u eveneens in mijn brief van 27 november heb laten weten. In mijn brief van 7 mei (ons kenmerk BS2021009199) met mijn appreciatie van het rapport van de Functionaris Gegevensbescherming over het LIMC, zet ik uiteen welke maatregelen ik neem om de AVG-organisatie te versterken en herhaling hiervan bij Defensie te voorkomen. De rapporten van het LIMC worden gelijk met deze antwoorden aan uw Kamer aangeboden3. Gelet op het bovenstaande zijn de verwerkte persoonsgegevens in deze LIMC-rapporten gelakt om aan de voorwaarden van de AVG te voldoen.
Hoe verhouden deze werkzaamheden zich tot de werkzaamheden van de MIVD en AIVD? Welke kaders zijn er voor het in de gaten houden van mensen en groepen, online en offline?
Het experimentele LIMC is geen inlichtingendienst, maar valt onder het Commando Landstrijdkrachten. Het LIMC kan alleen voor nationale taken ter ondersteuning van de civiele autoriteiten worden ingezet op basis van bijstand of MSOB. De MIVD en de AIVD opereren onder de Wiv2017. Deze wet biedt grond voor het uitvoeren van inlichtingenactiviteiten en geldt alleen voor beide diensten. De Wiv2017 en het bijbehorende systeem van toestemming en toezicht zorgen voor de benodigde borging van de grondrechten bij de inzet van de diensten. In de openbare jaarverslagen van de MIVD en de AIVD staat waarvoor de inlichtingendiensten hun bevoegdheden inzetten.
Klopt het dat de legertop in de afgelopen tijd heeft ingegrepen bij het LIMC, zoals NRC schrijft? Zo ja, waaruit bestaat die ingreep dan? Zo nee, waarom niet?
Het CLAS heeft in eerste instantie besloten de producten niet meer extern te verspreiden. Nadat ik nader over het LIMC ben gebriefd, heb ik besloten ook de activiteiten van het LIMC voor wat betreft het verzamelen en analyseren van informatie stil te zetten. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 27 november 2020.5
Bent u het met de vragenstellers eens dat de operatie van het LIMC niet onder de grondwettelijk taken van Defensie valt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?2 Hoe is het mogelijk dat het LIMC al meer dan een half jaar opereert zonder mandaat, noch met enige aanwijzing dat er op afzienbare tijd een mandaat gaat komen?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 stel, was er geen grondslag voor deze activiteiten van het LIMC voor zover die niet tot de eigen gereedstellings- en instandhoudingstaak van de krijgsmacht behoren. Zoals in u in mijn brief van 7 mei informeer, wordt naar aanleiding hiervan de samenwerking tussen de juridische en operationele lijn versterkt. Mede aan de hand van het onderzoeksrapport van de Functionaris Gegevensbescherming heeft Defensie een algemeen overzicht gemaakt van de meest relevante juridische bepalingen die van toepassing zijn op operationele activiteiten in de informatieomgeving. Deze is als bijlage bij die brief gevoegd. Alle commandanten van organisatieonderdelen die in de informatie-omgeving actief zijn, hebben hierover een gesprek met hun juridische adviseur en/of AVG-functionaris. Het streven is deze gesprekken voor het zomerreces te hebben voltooid.
Klopt het dat het LIMC de rapporten heeft verspreid bij andere organisaties van de Nederlandse staat (in het bericht worden de volgende productafnemers genoemd: TOC, LOT-C, LOCC, NCTV, OM, NP)? Zo ja, gebeurt dit nog steeds? Kunt u een lijst naar de Kamer sturen met alle organisaties die een rapport hebben ontvangen van het LIMC?
Het experimentele LIMC heeft buiten Defensie rapporten verspreid aan de het Ministerie van Justitie en Veiligheid waaronder de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), het Landelijk Operationeel Team Corona (LOT-C) en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC). Verder aan de Nationale Politie, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en het Landelijk coördinatiecentrum Patiëntenspreiding, het Instituut Fysieke Veiligheid, de Brandweer en Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM). Bij het merendeel van deze externe instanties betrof het slechts een enkel mailadres, uitschieter was het Ministerie van J&V waaronder de NCTV, het LOCC en het LOT-C vallen die de coronabestrijding coördineren. Het Territoriaal Operatie Commando (TOC) is een eigen onderdeel van de Defensie dat momenteel is belast met de aansturing van de COVID-19 gerelateerde inzet van Defensie.
Wat betekent een dergelijke veronderstelde ingreep als u stelt dat LIMC helpt anticiperen?3
Zie antwoord vraag 3.
Waarin verschilt JISTARC van LIMC? Waarom moet JISTARC aan een oefening voor een operatie tegen «een radicaal linkse cel» deelnemen, waarvan de leden «in beeld zijn gekomen dankzij getuigen, aftappen van internetverkeer en een wapenvondst»? Waarom rekent de Nederlandse krijgsmacht zich deze taken toe en waarom geeft u daartoe toestemming? Deelt u de opvatting dat dit werk van de politie zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?4
Het JISTARC (Joint Intelligence, Surveillance, Target Acquisition & Reconnaisssance Commando) en het experimentele LIMC zijn beide eenheden die zijn opgericht voor de eerste en tweede hoofdtaak van Defensie. Het JISTARC is een tactische inlichtingeneenheid van het CLAS die inlichtingen levert aan de operationele eenheden van de krijgsmacht. Deze inlichtingen verzamelt het JISTARC in een inzetgebied onder operationele omstandigheden als daarvoor een mandaat is. Het LIMC volgt een CD&E traject en verschilt van JISTARC omdat het in een experimentele setting met nieuwe data-technologieën een overzicht van de toestand (Situational Awareness en Situational Understanding) probeert te genereren. Ook voor inzet van het LIMC moet een mandaat zijn.
De oefening waar in vraag 7 naar wordt verwezen en waaraan het JISTARC deelnam, betrof een fictief scenario voor een inzet in het buitenland. Afhankelijk van de aard van de buitenlandse inzet en het daarbij behorende mandaat behoort dit ook tot de taken van de krijgsmacht en moet zij zich daarop voorbereiden. Er is geen reden om hiervoor bij het JISTARC in te grijpen.
Waarom wordt het boekwerk van een Tweede Kamerlid van GroenLinks gebruikt bij deze vijandbeelden over een radicaal linkse cel? Deelt u de opvatting dat dit een totaal verkeerde aanpak is van boeken die de discussie over de inrichting van de maatschappij beogen?5 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat onderneemt u tegen deze dystopische oefenscenario’s?
Het boek «De mythe van het economisme» van het lid Jesse Klaver was privéeigendom van één van de figuranten die meedeed aan de oefening. Het boek maakte geen onderdeel uit van het oefenscenario en speelde geen rol in de oefening.
Deelt u de opvatting dat de wijze waarop zowel LIMC als JISTARC optreedt de grenzen tussen buitenlands en binnenlands optreden vervaagt? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Nee, gereedstelling en inzet voor elk van de drie hoofdtaken geschiedt in principe onder de daarbij behorende juridische kaders en bijbehorende mandaten. In het geval van de activiteiten van het experimentele LIMC ontbrak echter een grondslag voor activiteiten voor zover die niet tot de eigen gereedstellings- en instandhoudingstaak van de krijgsmacht behoren.
Bent u bereid ook bij JISTARC in te grijpen om een einde te maken aan het voorbereiden van oorlogshandelingen tegen dit soort binnenlandse oppositiegroepen omdat dit operationele werk in eerste instantie voor de politie is en de inlichtingenkant van het werk voor de bevoegde inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de opvatting dat het benaderen van Nederlandse burgers door de Nederlandse krijgsmacht het vertrouwen in de krijgsmacht en de Nederlandse staat ondermijnt. Zo nee, waarom niet?
Zonder mandaat is het niet toegestaan Nederlandse burgers te benaderen. Ook het gebruik van avatars is niet toegestaan bij Defensie en bij het LIMC is hiertoe geen opdracht gegeven. Defensie heeft kennisgenomen van het NRC-artikel van 16 november over LIMC en de verwijzing daarin naar het mogelijk gebruik van avatars op social media. Defensie beschikt niet over andere signalen dat dit is gebeurd en ziet daarom, tot dergelijke signalen zich alsnog zouden voordoen, geen aanleiding voor een nader onderzoek. In het rapport van de Functionaris Gegevensbescherming wordt gewezen op het aanmaken van een «leeg» Facebook-account, «omdat anders de bedrijfspagina’s op Facebook niet konden worden betrokken in de sentimentanalyse».
Herinnert u zich het antwoord van uw voorganger, de Minister van Defensie in 1980, over de oefening Black Palermo van enkele landmachtonderdelen die tegen de vredesbeweging waren gericht, namelijk dat «oefeningen als de onderhavige zijn naar hun aard uiteraard geen bijdrage aan een discussie, welke dan ook»? Bent u met ons van mening dat de werkzaamheden van LIMC en JISTARC uiteraard geen bijdrage aan een discussie zijn, welke dan ook? Zo nee, waarom niet?6
Ja, dat antwoord over Black Palermo is mij bekend. Voor de oefening van het JISTARC waaraan in vraag 7 wordt gerefereerd, geldt hetzelfde als in 1980. Namelijk dat dergelijke oefeningen naar hun aard uiteraard geen bijdrage zijn aan een discussie, welke dan ook. Voor het LIMC geldt dat voor hun activiteiten voor zover die niet tot de eigen gereedstellings- en instandhoudingstaak van de krijgsmacht behoren geen grondslag was en dat die activiteiten in november zijn stopgezet.
Klopt het dat er vertrouwelijke data van de politie is gebruikt? Was dat alleen data van het interne registratiesysteem van de politie? Zo ja, wat voor data is daaruit gedeeld met het LIMC? Zo nee, wat voor data van de politie werd nog meer gebruikt?
Nee, het LIMC had en heeft geen toegang tot het interne registratiesysteem van de politie. Het LIMC maakte bij zijn producten gebruik van de ongerubriceerde Corona Crime Change Monitor (CCCM) van de Nationale Politie (zie ook het bronnenoverzicht in het rapport van de Functionaris Gegevensbescherming). In een van die monitors stond een verwijzing naar het registratiesysteem. Die verwijzing is vervolgens in een LIMC product terecht gekomen.
Kunt u bevestigen dat het LIMC nooit aan social media engagement heeft gedaan?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er medewerkers bij het LIMC geweest die, in functie, met een schuilnaam een online platform hebben betreden? Zo nee, hebben ze deze opdracht wel gekregen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel medewerkers zijn er sinds het oprichten van het LIMC opgestapt of vervangen?
Het LIMC was een experimentele eenheid met tijdelijk personeel van andere organieke eenheden waarbij geen vaste bezetting was. In totaal hebben van 1 maart tot 1 november 2020 151 mensen gedurende langere of kortere tijd bij het LIMC gewerkt. Er was sprake van een voortdurende wisselende samenstelling van het personeelsbestand waarbij steeds 15 tot 25 personen aanwezig waren. Daarbij is niemand op formele gronden opgestapt of vervangen.
Kunt u toelichten wat er nu met de verzamelde persoonsgegevens gebeurt? Worden deze vernietigd?
De verzamelde gegeven zijn veiliggesteld en worden in overleg met de Functionaris Gegevensbescherming Defensie bewaard en vernietigd conform de Archiefwet en het archiefbesluit aan de hand van de selectielijst Defensie.10
Kunt u zich vinden in het geschetste beeld in de Volkskrant dat het ongemerkt anders gebruiken van bepaalde technologie – function creep – een ongewenste manier is van technologiegebruik en data-ontwikkeling?7
Tot wat voor real-time technologie en IT-infrastructuur heeft het LIMC toegang tijdens het verzamelen van data?
Het experimentele LIMC heeft voornamelijk gebruik gemaakt van door Defensie verstrekte en geaccrediteerde informatiesystemen, zoals het reguliere bedrijfsvoering netwerk MULAN en de operationele variant TITAAN. Daarnaast is gebruik gemaakt van een eigen Netwerk en Network-attached storage (NAS). Zie ook het rapport van de Functionaris Gegevensbescherming dat ik op 7 mei samen met mijn appreciatie aan de Kamer heb aangeboden.
Wat wordt er in het artikel bedoeld met «semi-gesloten» bronnen?
Deze term werd door het LIMC gebruikt voor open bronnen waarvoor een (betaald) abonnement nodig is, zoals bijvoorbeeld kranten.
Zijn er militairen in het LIMC die ook voor de projecten Greyzone en/of Trafisac hebben gewerkt?
«Greyzone» en «Trafisac» zijn geen projecten waar militairen voor hebben gewerkt, maar studies die binnen het Concept Development and Experimentation (CD&E) proces van het CLAS zijn uitgevoerd om bij te dragen aan de kennisopbouw over informatiegestuurd optreden.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat luitenant-generaal Martin Wijnen negatief juridisch advies van Defensie juristen meermaals naast zich neer zou hebben gelegd?8
De Commandant der Landstrijdkrachten heeft herhaaldelijk opgedragen om de activiteiten binnen de geldende wet- en regelgeving uit te voeren. Dit is vermeld in alle opdrachten die het CLAS hiertoe verstrekte. Dit laat onverlet dat er discussie is geweest met juristen over de toepassing van de geldende wet- en regelgeving. Mede daarom is een juridisch kader voor optreden in het informatiedomein opgesteld dat ik als bijlage bij mijn brief over LIMC van 7 mei aan het parlement heb aangeboden.
Kunt u uitleggen wat er bedoeld wordt met de veranderende juridische randvoorwaarden die COVID-19 gecreëerd zou hebben?
Er zijn geen veranderde juridische randvoorwaarden als gevolg van de COVID-19 crisis.
Hebt u Luitenant-Kolonel Dekkers specifiek toestemming gegeven om aan de slag te gaan in de grey zone?9
Nee, de commandant van het LIMC kreeg opdracht van het CLAS om in het kader van een experimenteertraject militaire en civiele besluitvormingsprocessen te voorzien van inzicht en waar mogelijk met handelingsperspectief om de COVID-crisis het hoofd te bieden.
Hebt u de operatie van het LIMC afgekeurd en tot een halt geroepen? Zo ja, is de operatie toen ook daadwerkelijk gestopt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen apart en voorafgaand aan het debat over de Defensie-begroting beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk apart beantwoord. Het is niet gelukt de vragen voor de begrotingsbehandeling van 3 december te beantwoorden. Dit vergde meer tijd. Ook heb ik hiervoor de resultaten van het onderzoek van de Functionaris Gegevensbescherming naar de naleving van de AVG door het experimentele LIMC afgewacht. Hierover bent u geïnformeerd in mijn brieven van respectievelijk 27 november 202014 en 15 december 202015.
Het Nederlandse kernwapenbeleid. |
|
Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u toelichten wat het besluit van de Noord Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) precies inhoudt om «meer openheid te verschaffen over deze specifieke oefening»?1
Binnen de NAVO is besloten om dit jaar voor het eerst de nucleaire dimensie van een jaarlijkse NAVO-oefening bekend te maken. Dit is een belangrijke stap in het streven naar meer transparantie. Het NAVO-persbericht over de oefening en over het bezoek van de secretaris-generaal van de NAVO aan vliegbasis Volkel benadrukt dat meer transparantie van belang is om het vertrouwen tussen kernwapenlanden te vergroten en het risico van miscalculatie te verkleinen. Bondgenoten maken een eigen afweging over het bekendmaken van hun deelname aan de oefening. Nederland streeft er naar om binnen de kaders van de bondgenootschappelijke afspraken zo transparant mogelijk te zijn over de kernwapentaak en daaraan gerelateerde onderwerpen, en heeft dan ook bekendgemaakt aan deze oefening deel te nemen.
Geldt deze transparantie alleen Nederland? In welke andere NAVO-lidstaten zijn mededelingen gedaan over deze oefening?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het de oefening Steadfast Noon betrof? Zo nee, welke oefening was het dan?
Aan de NAVO-oefening met nucleaire dimensie namen dit jaar vliegtuigen deel vanuit landen verspreid over het bondgenootschap. Het is aan bondgenoten zelf om bekend te maken of zij deelnemen aan deze oefening. Nederland heeft ervoor gekozen om dit te doen, in het streven naar meer transparantie. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, blijven de details van deze jaarlijkse NAVO-oefening geclassificeerd2. Daaronder valt ook de naam van de oefening.
Is ook door andere NAVO-lidstaten deelgenomen aan de oefening Steadfast Noon? Zo ja, welke landen waren dat?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom was dhr. Stoltenberg tijdens de oefening in Volkel? Heeft hij tijdens de dagen van de oefening ook andere luchtmachtbases bezocht? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De secretaris-generaal van de NAVO bezoekt regelmatig oefeningen en heeft tijdens deze oefening alleen vliegbasis Volkel bezocht. Elk jaar wordt de oefening door een andere deelnemende bondgenoot gecoördineerd. Dit keer heeft Nederland dit gedaan.
Hoe heeft de NAVO het transparantiebeleid over deze oefening geëvalueerd? Zal in de toekomst een verruiming van dit transparantiebeleid plaats hebben? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De evaluatie van bondgenootschappelijke oefeningen, inclusief berichtgeving hierover, vindt altijd plaats binnen de NAVO. Evaluaties blijven geclassificeerd, ten einde de effectiviteit van oefeningen niet te ondermijnen. Binnen de NAVO wordt belang gehecht aan meer transparantie over bondgenootschappelijke activiteiten, om de kans op miscalculatie te verkleinen. De Nederlandse inzet binnen de NAVO is erop gericht om transparantie over de kernwapentaak en daaraan gerelateerde onderwerpen waar mogelijk te vergroten, binnen de kaders van de bondgenootschappelijke afspraken.
Is de observatie juist dat u van mening verschilt over het transparantiebeleid over kernwapens in Nederland nu de Minister van Defensie heeft bekend gemaakt dat de Koninklijke Luchtmacht oefent in kernwapenprocedures en bovendien tijdens een tv-uitzending op 18 oktober 2020 erkend heeft dat er in Nederland kernwapens zijn en de Minister van Buitenlandse Zaken categorisch blijft ontkennen iets over kernwapenbeleid te kunnen meedelen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?2
Het kabinet streeft ernaar zo transparant mogelijk te zijn over de kernwapentaak en daaraan gerelateerde onderwerpen, binnen de kaders van de bondgenootschappelijke afspraken. Het beoefenen van nucleaire scenario’s, op alle niveaus, teneinde de veiligheid, beveiliging en effectiviteit van nucleaire wapens te garanderen, heeft binnen NAVO altijd plaatsgevonden. De uitspraken van de Minister van Defensie tijdens de uitzending van WNL Op Zondag van 18 oktober jl. gingen over het belang van transparantie over deze NAVO-oefening, en benadrukten de realistische wijze van oefenen tijdens de bekendgemaakte NAVO-oefening met nucleaire dimensie.
Zoals uw Kamer bekend, kunnen over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken geen mededelingen worden gedaan. Overwegingen van veiligheid liggen hieraan ten grondslag. Alle bondgenoten, inclusief Nederland, onderschrijven deze geheimhoudingsplicht.
Deelt u de mening dat het Non-Proliferatieverdrag verbiedt om kernwapens en andere voorwaardenscheppende omstandigheden zoals oefeningen, procedures en opslag van kernwapens van de erkende kernwapenmachten zoals de Verenigde Staten te delen? Zo nee, wat is dan uw uitleg van het Non-Proliferatieverdrag (NPV)? Kunt u dat uitvoerig toelichten?
Ten tijde van de onderhandeling over het Non-Proliferatieverdrag (NPV) bestonden de NAVO «nuclear sharing arrangements» al. Deze afspraken zijn in die onderhandelingen expliciet aan de orde geweest en zijn volledig in lijn met het verdrag, dat in 1970 in werking trad. De afspraken vormen de basis voor de Nederlands kernwapentaak binnen de NAVO. Deze taak, alsmede het oefenen daarvoor, is derhalve niet in strijd met het NPV. Nederland bezit geen kernwapens. Wapens die aan de NAVO zijn toegewezen blijven te allen tijde onder de nationale controle van een kernwapenstaat. Bij de NAVO-oefening met nucleaire dimensie van medio oktober is daarnaast door deelnemende bondgenoten niet gevlogen met kernwapens. Dit is ook expliciet gemeld in het persbericht van de secretaris-generaal van de NAVO over de oefening.
Deelt u de analyse dat Nederland in overtreding is van het NPV nu u heeft toegegeven met Amerikaanse kernwapens te oefenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zult u doen om in overeenstemming te komen met de bepalingen van het NPV?3
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de Defensiebegroting op 1 december 2020?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoord.
De Nederlandse positie ten aanzien van terreurorganisatie Ahrar al-Sham |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat in Nederland een Syriër is opgepakt omdat hij een leidinggevende positie had binnen terreurorganisatie Ahrar al-Sham?1
Ja.
Bent u net als het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtbank Rotterdam eindelijk van mening dat Ahrar al-Sham een terreurorganisatie is? Zo nee, waarom nog steeds niet?2
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Openbaar Ministerie en de rechter kijken vanuit verschillende kaders naar de vraag of een groep «terroristisch» is (zie ook Kamerstuk 32 623, nr. 268). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert zich in de eerste plaats op internationale terrorismelijsten van de VN en EU. Daarop zijn de terroristische groepen geplaatst waar internationaal consensus over bestaat. Ook baseert het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich op informatie van de inlichtingendiensten. In de Kamerbrief van 25 september 2020 (Kamerstuk 29 754, nr. 558) staat dat de inlichtingendiensten Ahrar al-Sham zien als een van oorsprong salafistische strijdgroep, gericht op het Syrisch conflict. Uit informatie van de Nederlandse veiligheidsdiensten blijkt dat deze groep zeer waarschijnlijk nooit een gewelddadige internationale agenda heeft gehad en dat het onwaarschijnlijk is dat hier op middellange tot lange termijn verandering in komt. Daarom zien de diensten de strijdgroep op dit moment niet als een direct gevaar voor de nationale veiligheid.
Hebben medewerkers van uw ministerie in het kader van het Non-letale steun programma (NLA) of anderszins contact gehad of samengewerkt met de opgepakte Syrische terrorist?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen contact gehad met de onlangs in Rijssen gearresteerde Syriër.
Heeft de opgepakte terrorist in zijn tijd als penningsmeester van Ahrar al-Sham zicht gehad op het NLA programma, dan wel geld of andere middelen gekregen van Nederland in het kader van het NLA programma?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (o.a. Kamerstuk 32 623, nr. 258 en Kamerstuk 32 623, nr. 272) heeft Ahrar al-Sham geen Non Lethal Assistance (NLA) ontvangen, en voor zover bekend zijn er geen goederen indirect bij Ahrar al Sham terecht gekomen. Zoals eerder aan de Tweede Kamer gemeld viel echter nooit 100% uit te sluiten dat middelen onbedoeld in verkeerde handen konden vallen (Kamerstuk 27 925, nr. 534).
Hoe verklaart u de absurde situatie dat de voormalig penningmeester van Ahrar al-Sham WEL en de buitenlandchef NIET wordt opgepakt op verdenking van terrorisme en hij zelfs Nederlands geld kreeg?3
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 13 november 2020 (Kamerstuk 32 623 nr. 313) is Al-Nahhas nooit beschuldigd van mensenrechtenschendingen of terroristische misdaden; daarvoor bestaan ook geen aanwijzingen.
Kunt u ervoor zorgen dat de voormalig buitenlandchef van Ahrar al-Sham, die nu nog vrij mag reizen door Europa, geen voet meer zet op Nederlandse bodem en hij direct wordt opgepakt als hij dat toch doet?
Al-Nahas is Spaans staatsburger. Voor EU-onderdanen geldt, anders dan voor niet-EU-onderdanen, dat toegangsweigering en uitzetting alleen kan plaatsvinden indien er informatie beschikbaar is waaruit blijkt dat deze persoon een actuele bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Vanzelfsprekend dienen ook EU-onderdanen tijdens hun verblijf in Nederland zich te houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving en kan er (strafrechtelijk) worden opgetreden als regels worden overtreden. Zie ook antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat de krankzinnige ambivalente houding van dit kabinet advocaten munitie geeft om (voormalig) leden van Ahrar al-Sham die door het OM worden vervolgd, mee vrij te pleiten?
Nee, het kabinet deelt deze mening niet. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld baseren het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Openbaar Ministerie zich op andere kaders om te bepalen of een groep « terroristisch» is (Kamerstuk 29 754, nr. 558 en 32 623, nr. 268). Zie ook antwoord op vraag 2.
Bent u eindelijk bereid Ahrar al-Sham op de Nederlands terrorismelijst te plaatsen om zo alle twijfel over deze terreurorganisatie weg te nemen?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 25 september (Kamerstuk 29 754 nr. 558) is de toepassing van de nationale sanctielijst territoriaal beperkt. Vanwege deze beperking wordt er slechts over gegaan tot een «nationale» bevriezingsmaatregel indien er sprake is van aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde, meer in het bijzonder indien aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan. Voor Ahrar al Sham ontbreken dergelijke aanknopingspunten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is het kabinet bereid alle (ex-)leden van Ahrar al-Sham in Nederland op te sporen, te vervolgen en de eventueel verstrekte verblijfsvergunningen in te trekken?
Het Openbaar Ministerie is de enige instantie in Nederland die verdachten strafrechtelijk kan vervolgen. Of een verdachte wordt vervolgd, hangt af van de individuele omstandigheden van het specifieke geval. Er moet hiervoor in ieder geval sprake zijn van een strafbaar feit. Als een vreemdeling onherroepelijk wordt veroordeeld voor een misdrijf, kan dit gevolgen hebben voor het verblijfsrecht. Wat de gevolgen zijn is afhankelijk van het gepleegde misdrijf, de opgelegde straf en de verblijfsduur.
Daarnaast wordt artikel 1F Vluchtelingenverdrag tegengeworpen als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling weet heeft gehad van buiten Nederland gepleegde oorlogsmisdrijven, niet-politieke ernstige misdrijven en/of het schenden van mensenrechten en daar persoonlijk (mede)verantwoordelijk voor kan worden gehouden. Vreemdelingen die artikel 1F krijgen tegengeworpen komen niet in aanmerking voor rechtmatig verblijf en moeten uit Nederland vertrekken.
Tenslotte geldt dat een verblijfsvergunning wordt geweigerd of ingetrokken als wordt vastgesteld dat een vreemdeling een gevaar voor de nationale veiligheid vormt. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een ambtsbericht van de AIVD.
Kunt u de vragen zo spoedig mogelijk en ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Reizen tijdens de coronacrisis |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Recordaantal besmettingen op Curaçao»?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Klopt het dat het reisadvies voor Curaçao ondanks het recordaantal besmettingen op geel staat, wat betekent dat geen thuisquarantaine nodig is bij terugkomst in Nederland?
In de stand van zakenbrief COVID-19 van 8 december 2020 bent u door de Minister van VWS geïnformeerd over het bijgestelde reisadvies voor Curaçao per 8 december jl. van een geel reisadvies naar een oranje reisadvies, in verband met het toenemend aantal besmettingen daar. Vanaf die datum gold de quarantaineplicht dus ook voor reizigers afkomstig uit Curacao. Dit reisadvies is tot stand gekomen met behulp van een afwegingskader dat het RIVM hanteert voor de Caribische delen van het Koninkrijk, wat recht doet aan het insulaire karakter van de eilanden en de situatie aldaar. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de cijfers, maar ook naar de waarneembare trends t.a.v. onder meer de zorg- en testcapaciteit. Op 16 december jl. is een wereldwijd oranje reisadvies van kracht geworden, mede gezien de lockdown in Nederland. Sinds 8 januari jl. is Curaçao vanwege een daling in het aantal besmettingen in het land geen hoogrisicogebied meer. Dit betekent dat men bij terugkeer niet in thuisquarantaine hoeft te gaan. Ook de verplichting tot het tonen van een negatieve PCR test en negatieve sneltest bij vertrek vanuit Curaçao vervalt. Het wereldwijde oranje reisadvies en het zeer dringende advies om niet te reizen blijft echter gelden, ook voor Curaçao.
Klopt het bovendien dat, omdat Curaçao een van de weinige gebieden is waarvoor een geel reisadvies geldt, reizen naar dit gebied uitgebreid worden gepromoot? Kunt u toelichten waarom momenteel voor Aruba een oranje, en voor Curaçao een geel reisadvies geldt, ondanks het feit dat op Aruba de laatste week het aantal dagelijkse besmettingen ongeveer een factor 3 kleiner is dan in Nederland en op Curaçao?
Op 15 december 2020 is het reisadvies wereldwijd aangepast naar oranje. In de week van 14 december 2020 heeft er intensief overleg plaatsgevonden met de gehele Nederlandse luchtvaartsector. Hierin is duidelijk aangegeven dat niet- noodzakelijke reizen in de epidemiologische situatie waarin wij ons nu bevinden niet kunnen. De reisorganisaties bieden geen pakketreizen aan naar gebieden met een oranje reisadvies.
De verantwoordelijkheid ligt hierin niet alleen bij de reiziger, maar zeker ook bij de reis- en luchtvaartsector. De luchtvaartsector heeft een belangrijke rol in het noodzakelijk verkeer zoals transport van goederen en voor mensen met een dringende reden. Ik heb de luchtvaartsector aangesproken op hun verantwoordelijkheid in dezen2. De volgende afspraken zijn daarbij gemaakt:
Klopt het dat premier Rutte bij de persconferentie van 3 november jl. opriep om tot half januari niet naar het buitenland te reizen, tenzij noodzakelijk? En klopt het dat de premier heeft aangegeven dat dit advies weer níet geldt voor het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Tijdens de persconferentie van 3 november jl. heeft het kabinet benadrukt te willen voorkomen dat mensen die terugkomen uit het buitenland, het virus mee terug naar huis nemen. Daarom heeft de premier de zeer dringende oproep gedaan om geen buitenlandse reizen te maken tot half januari 2021 niet naar het buitenland te reizen, tenzij het echt noodzakelijk is. Vakanties vallen niet onder noodzakelijke reizen. Op 11 januari jl. heeft premier Rutte tijdens de persconferentie opnieuw het zeer dringende advies gegeven om te thuis blijven en niet op reis te gaan tot en met maart 2021.
Verder is tijdens de persconferentie van 3 november jl. aangegeven dat het Caribisch deel van het Koninkrijk niet wordt behandeld als buitenland. Als voor het Caribisch deel een oranje reisadvies geldt dan geldt ook daar de regel dat alleen noodzakelijke reizen doorgang kunnen vinden. Op 15 december jl., heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat uw Kamer bericht dat de laatste gebieden waar nog een geel reisadvies voor gold, in de avond van 16 december jl. naar oranje zouden worden bijgesteld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit oranje reisadvies voor het Caraïbisch deel van het Koninkrijk is op dit moment van kracht.
Kunt u aangeven waarom de sindsdien geldende reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor bijvoorbeeld Griekenland en de Canarische Eilanden niet overeenkomen met het advies van de premier zoals uitgesproken bij de persconferentie van 3 november?
Zie antwoord twee en vier. Alle kleurcodes in de reisadviezen van de verschillende landen staan momenteel op oranje of rood, wat betekent dat het zeer dringende advies luidt om alleen noodzakelijke reizen te maken (oranje) of helemaal niet te reizen (rood). Bij de strenge lockdown die nu in Nederland van kracht is, past het advies om niet te reizen. Geadviseerd wordt om alleen naar het buitenland te reizen voor bijvoorbeeld ernstige familieomstandigheden.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat het feit dat enerzijds een advies is uitgegeven om niet naar het buitenland te reizen, terwijl dit weer niet geldt voor de andere landen in ons Koninkrijk, terwijl anderzijds een geel reisadvies geldt voor bijvoorbeeld de Canarische eilanden en een oranje reisadvies voor twee van de drie andere landen in ons Koninkrijk, verwarrend is voor zowel reizigers als luchtvaartmaatschappijen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om deze verwarring weg te nemen?
Op het moment van beantwoording van de vragen geldt een wereldwijd oranje reisadvies. Bij de strenge lockdown die nu in Nederland van kracht is, past immers het advies om niet te reizen ongeacht de gezondheidssituatie in andere landen. Voordat dit wereldwijde oranje reisadvies werd afgekondigd, werd elk land separaat beoordeeld naar de gezondheidssituatie ter plaatse.
Bent u bereid om, zolang de wereld in een situatie van een pandemie zit, ervoor te zorgen dat dringende reisadviezen van het Ministerie van Algemene Zaken overeenkomen met de reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo nee, waarom niet?
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn bedoeld om Nederlanders te informeren over de situatie ter plekke in het buitenland. Daar komt bij dat een reisadvies van Buitenlandse Zaken meer is dan alleen een weerspiegeling van de coronasituatie. Er wordt ook naar talloze andere zaken verwezen, zoals het risico op terrorisme of de aanwezigheid van natuurgeweld. De maatregelen van het kabinet om de verspreiding van het coronavirus te voorkomen, zoals het dringend advies om niet naar het buitenland te reizen, hebben te maken met de binnenlandse situatie. Daarom geldt er wereldwijd een oranje reisadvies.
Bent u op de hoogte van de inventarisatie van De Telegraaf «Voor ’n prikkie naar de zon: deze maatschappijen stunten (stiekem) met hun prijzen»?2
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Bent u het met de vragenstellers eens dat de inventarisatie van De Telegraaf laat zien dat de acties van verschillende Nederlandse luchtvaartmaatschappijen ingaan tegen de eerdergenoemde oproep van premier Rutte?
Ik ben het met de vragenstellers eens dat de acties van verschillende Nederlandse luchtvaartmaatschappijen ingaan tegen de oproep van het kabinet om in Nederland te blijven.
Indien u deze mening deelt, kunt u delen of u, naast de oproepen om ««verantwoordelijkheid te nemen»» en alleen op de ««noodzakelijke reizen te focussen»», op enige andere manier contact hebt gehad met luchtvaartmaatschappijen om dergelijke acties te voorkomen?3 Indien dit niet het geval is, kunt u delen waarom niet?
Zoals eerder in de brieven van 14 oktober en 16 december jl. aangegeven, heeft het kabinet mede naar aanleiding van de eerdere motie van het lid Van Esch6 afgelopen zomer verschillende reisorganisaties en luchtvaartmaatschappijen7 opgeroepen, om reizen naar risicogebieden niet aan te prijzen en om hun aanbod te wijzigen als het reisadvies voor een gebied oranje wordt8.
Afgelopen maanden heeft het kabinet bovendien intensief overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de reisbranche en internationale vervoerders, zoals Airlines for Europe9 om bij de ticketverkoop geen promotie te maken voor vliegtickets naar gebieden waarvoor een oranje reisadvies geldt en reizigers uitgebreid te informeren over zowel de reisadviezen als de risico’s van het reizen naar gebieden waar een oranje reisadvies geldt.
Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen tot eind maart 2021 geen pakketreizen aanbieden naar gebieden met een oranje reisadvies en verwijzen de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen op hun website en/of in het boekingsproces naar de reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Reisorganisaties bieden geen pakketreizen aan naar landen met een oranje reisadvies. Verder verwijs ik u naar antwoord drie.
Kunt u delen of de maatregelen die zijn genomen om het reizen naar oranje gebieden zoveel mogelijk te ontmoedigen zoals aangekondigd in de brief van 14 oktober4, worden uitgebreid naar buitenlandse reizen in het algemeen?
Het kabinet heeft deze stap genomen, door het dringende advies te geven in Nederland te blijven en niet op reis te gaan tot en met maart 2021. Er geldt wereldwijd al een oranje reisadvies. Per 29 december 2020 moeten reizigers afkomstig uit hoogrisicogebieden een negatieve PCR-testuitslag aan de vervoerder tonen. Deze moet maximaal 72 uur voor aankomst in Nederland zijn afgenomen. In aanvulling daarop geldt sinds 23 januari 2021 voor alle reizigers per vliegtuig of schip dat ook een sneltest moet worden afgenomen kort voor vertrek. Dit mag een antigeensneltest zijn, of een of LAMP-PCRtest. Verder heeft het kabinet vanaf 23 januari 2021 een vliegverbod ingesteld voor landen buiten Schengen waarin (mogelijk) gevaarlijke varianten van het virus het meest voorkomen. Het gaat dan om het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika, Brazilië, Argentinië, Bolivia, Kaapverdië, Chili, Colombia, Dominicaanse Republiek, Ecuador, Frans-Guyana, Guyana, Panama, Paraguay, Peru, Suriname, Uruguay en Venezuela. Dit vliegverbod geldt tot de verplichte quarantaine voor reizigers is geregeld. Zie antwoord drie.
Bent u het eens met de vragenstellers dat de maatregel van het adverteren met de reisadviezen van de rijksoverheid op boekingssites, mogelijk zelfs aanmoedigend werkt als een geel reisadvies wordt gegeven? Kunt u delen hoe effectief u de maatregel daarmee acht in het verlengde van het advies om juist alleen noodzakelijke reizen te ondernemen tot half januari?
Allereerst moeten de reisadviezen van de rijksoverheid op boekingssites zeker niet als advertenties worden beschouwd. De reisadviezen zijn geenszins bedoeld om de consument aan te moedigen om een reis te boeken naar een gebied waar een geel reisadvies geldt. De reisadviezen zijn bedoeld om Nederlanders te informeren over de veiligheidsrisico’s in het land dat men wil bezoeken. Verder verwijs ik u naar antwoord drie.
Klopt het dat het kabinet de quarantaine van tien dagen voor mensen die in contact zijn geweest met een coronapatiënt gaat omzetten in een quarantaine van vijf dagen gevolgd door een test? Bent u bereid dezelfde regels toe te passen op reizigers die terugkeren uit gebieden waarvoor vanwege de situatie rond het coronavirus een rood of oranje reisadvies geldt?
Inkomende reizigers uit hoogrisicogebieden kunnen zich per 20 januari op dag vijf na aankomst laten testen bij de GGD-en.
De Minister van VWS heeft in zijn brief van 8 december aangegeven dat het Landelijk Coördinatie Testketen (LCT) positief heeft geadviseerd om reizigers vanaf medio januari 2021 vijf dagen na aankomst in Nederland te laten testen zodat hun quarantaine bij een negatieve test kan worden beëindigd11. De testcapaciteit is toereikend en GGD-GHOR Nederland hebben aangegeven dat – zoals het er nu naar uitziet – dit wat betreft de uitvoering haalbaar is. Echter, wanneer de doorlooptijden te hoog oplopen van die groepen in de samenleving die volgens het OMT belangrijker zijn om te testen vanwege het tegengaan van het virus (mensen met klachten, zorgmedewerkers etc.) dan moeten de nieuwe groepen die toegevoegd zijn aan het testbeleid tijdelijk worden afgeschaald. Dit geldt voor reizigers en voor mensen die nu getest kunnen worden als nauw contact uit het BCO en de CoronaMelder.
Kunt u, gezien uit de brief van 17 november jongstleden blijkt dat onderzocht wordt of er capaciteit is om alle inkomende reizigers te testen5, aangeven waarom een onderzoek noodzakelijk is, als reeds de ambitie is uitgesproken om alle inkomende reizigers te testen?
Zie antwoord 13.
Bent u bereid om het Landelijke Coördinatie Testketen (LCT) de opdracht te geven om voldoende capaciteit te organiseren voor het testen van alle inkomende reizigers te land, ter zee en in de lucht? Zo nee, hoe verhoudt dit tot de aangenomen motie-Van Weyenberg/Veldman over de testcapaciteit op luchthavens en andere inreislocaties?6
Zie antwoord 13.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Vanwege de vele ontwikkelingen rond de coronacrisis heeft het langer geduurd dan verwacht om de vragen te beantwoorden. U bent hier per brief op 9 december jl. over geïnformeerd.
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van de leden Van Helvert en Omtzigt over de geheime Europese Uniemissie (EU) naar Venezuela en het bericht dat de EU Ambassadeur in Venezuela een propagandarapport in ontvangst heeft genomen uit handen van dhr. Tarek William Saab?1
Ja.
Deelt u de mening dat de EU-ambassadeur in Venezuela een verkeerde inschatting heeft gemaakt door akkoord te gaan met het publiek in ontvangst nemen van een rapport waarin, in uw woorden, een beeld wordt geschetst over de mensenrechtensituatie in Venezuela dat haaks staat op de realiteit?
De EU en Nederland veroordelen mensenrechtenschendingen in Venezuela. De EU-ambassadeur in Venezuela heeft contact met alle relevante actoren om bij te dragen aan een oplossing voor de politieke crisis, waaronder vertegenwoordigers van het Maduro-bewind. Het rapport werd aan haar overhandigd tijdens een bijeenkomst op het Venezolaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. De EU-ambassadeur wist vooraf niet dat dit rapport zou worden overhandigd en was niet bekend met de inhoud daarvan.
Is het bezoek aan dhr. Tarek William Saab van te voren afgestemd met de ambassadeurs van de aanwezige EU-lidstaten in Venezuela? En zo ja, heeft de Nederlandse ambassadeur zijn fiat gegeven voor deze ontmoeting? En zo nee, waarom heeft er geen afstemming plaatsgevonden?
Nederland heeft formeel geen ambassadeur in Venezuela omdat het de presidentstermijn van Maduro niet erkent. Het Koninkrijk wordt vertegenwoordigd door een Zaakgelastigde.
De bijeenkomst op het Venezolaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken waar de EU-ambassadeur het rapport ontving is niet afgestemd met de Nederlandse Zaakgelastigde. Zoals aangegeven in antwoord op eerdere vragen over dit onderwerp van de leden Omtzigt en Van Helvert (beiden CDA)2 gaat de EU-ambassadeur in Venezuela over haar eigen agenda. Er is wel frequent contact tussen de EU-ambassadeur en vertegenwoordigers van EU-lidstaten over de gebeurtenissen in Venezuela, waarbij ook kritische boodschappen richting het Maduro-bewind ten aanzien van mensenrechtenschendingen en het verval van de democratie worden afgestemd.
Staan er nog meer ontmoetingen op het programma van de EU-ambassadeur die mogelijk schade kunnen berokkenen aan de status van Juan Guaidó als legitiem staatshoofd van Venezuela? En zo ja, bent u bereid ervoor te pleiten dat deze worden gecanceld?
Activiteiten van de EU zijn erop gericht bij te dragen aan een oplossing voor de politieke crisis. De EU heeft daarom contact met alle relevante politieke en maatschappelijke actoren. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 wordt deelname aan bepaalde bijeenkomsten daar waar mogelijk onderling afgestemd maar gaat de EU-ambassadeur over haar eigen agenda.
Bent u bereid de Hoge Vertegenwoordiger voor het buitenlands beleid van de EU erop te wijzen dat Nederland er niet van gediend is dat de EU-ambassadeur in Venezuela dubieuze rapporten in ontvangst neemt uit handen van het Maduro-regime?
Nee. Zie het antwoord op vraag 4.
Heeft de EU-ambassadeur in Venezuela de bevindingen in het rapport «The Truth of Venezuela Against Infamy» inmiddels veroordeeld? Zo ja, is dit oordeel ook actief gecommuniceerd met het Maduro-regime en de Venezolaanse bevolking? En zo nee, kan dit zo spoedig mogelijk worden gedaan?
De mensenrechtensituatie in Venezuela is buitengewoon alarmerend. Zoals ik schreef in antwoord op uw eerdere vragen over dit onderwerp hebben Nederland en de EU zich in de afgelopen VN Mensenrechtenraad scherp uitgelaten over de mensenrechtensituatie in Venezuela naar aanleiding van een rapport van de Independent International Fact Finding Mission on Venezuela. Nederland en de EU dragen deze boodschap ook uit in contact met het Maduro-bewind. Aan het rapport «The Truth of Venezuela Against Infamy», waarin een onjuist beeld wordt geschetst over de mensenrechtensituatie, is door Nederland en de EU geen aandacht gegeven.
Welke andere mogelijkheden zijn er om de Venezolaanse bevolking te kennen te geven dat de EU de mensenrechtenschendingen van het Maduro-regime hard veroordeelt en dat de EU het presidentschap van Maduro niet erkent?
De EU veroordeelt de mensenrechtenschendingen in Venezuela op verschillende fora. Op 12 november jongstleden werden persoonsgerichte EU-sancties en een wapenembargo met een jaar verlengd. Dat is mede het gevolg is van de voortdurende mensenrechtenschendingen in het land3. Hieraan werd op meerdere manieren ruchtbaarheid gegeven. Daarnaast steunt het Koninkrijk het werk van de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten en de Independent International Fact Finding Mission on Venezuela. Beiden rapporteren jaarlijks over de mensenrechten situatie in Venezuela. Deze bevindingen vormen een belangrijke basis voor de verklaringen van de EU en het Koninkrijk in de VN Mensenrechtenraad. Het Koninkrijk steunde de resolutie waarmee de Fact Finding Mission is ingesteld met het oog op het bevorderen van accountability voor mensenrechtenschendingen in Venezuela en pleitte tijdens de onderhandelingen voor sterke accountability-taal in de resolutie.
In 2018 heeft de EU al aangegeven de nieuwe termijn van Maduro als president niet te erkennen na de toen frauduleuze presidentsverkiezingen. Deze verkiezingen voldeden volgens de EU en Nederland niet aan de voorwaarden voor vrije, eerlijke en democratische verkiezingen. Omdat Nederland Maduro niet erkent, heeft de Nederlandse Zaakgelastigde geen geloofsbrieven aangeboden aan Maduro.
Mogen Nederlandse ambassadeurs ook naar eigen inzicht afspraken maken met personen die op de EU-sanctielijst staan?
Zoals ik schreef in antwoord op uw eerdere vragen over dit onderwerp betreffen de individuele sancties een bevriezing van tegoeden, waaronder het tevens verboden is om economische middelen ter beschikking te stellen, en een inreisverbod. Dergelijke maatregelen staan een ontmoeting met personen die op de sanctielijst voorkomen niet in de weg.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De bijeenkomst van de G20 georganiseerd door Saoedi Arabië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u voor de start van de (virtuele) bijeenkomst van de G20 aangeven of er een Nederlandse VN-gezant deel gaat nemen dan wel gesprekken zal gaan hebben?
Nederland nam niet deel aan de G20-top die op 21 en 22 november jl. virtueel plaatsvond. En marge van de G20-top worden doorgaans verschillende (digitale) side events georganiseerd. Ook hieraan namen geen Nederlandse vertegenwoordigers deel.
Kunt u bevestigen dat er in Saoedi-Arabië nog altijd vrouwenrechtenactivisten vastzitten in afwachting van hun berechting?
Ja. Hier heeft Nederland op verschillende momenten aandacht voor gevraagd. Zo werd de situatie van de vrouwenrechtenactivisten aangekaart tijdens het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan Saoedi-Arabië in februari jl. en tijdens een telefoongesprek van de Minister van Buitenlandse Zaken met de Saoedische Minister van Staat Al-Jubeir dit najaar. Ook in de daarvoor geëigende multilaterale fora zoals de Mensenrechtenraad was hiervoor aandacht. Tijdens de Mensenrechtenraadsessie van september dit jaar sprak Nederland in een gezamenlijke verklaring samen met 28 gelijkgestemde landen ernstige zorgen uit over de aanhoudende detentie van de groep vrouwenrechtenactivisten. Met deze landen werd gezamenlijk opgeroepen tot vrijlating van alle politieke gevangenen in Saoedi-Arabië. Voorts werd op 25 november jl. bekend gemaakt dat de zaken van in elk geval twee van de activisten, Loujain al-Hathloul en Samar Badawi, worden doorverwezen naar het speciale strafhof voor terrorisme in Riyad. In reactie daarop heeft Nederland samen met zes Europese landen een gezamenlijke verklaring uitgebracht waarin ernstige zorgen over deze strafzaken wordt uitgesproken en waarin opnieuw wordt opgeroepen de groep vrouwenrechtenactivisten vrij te laten.
Is het u bekend onder welke omstandigheden zij vastzitten? Zo ja, hoe oordeelt u over deze omstandigheden? En zo nee, bent u bereid zich hierover te laten informeren?
Een aantal van de groep vrouwenrechtenactivisten die in 2018 werd gearresteerd, is op voorwaardelijke grond vrijgelaten in afwachting van hun proces. Tenminste vijf activisten zitten echter nog steeds zonder veroordeling vast. De Committee on the Elimination of Discrimination against Women (CEDAW) van de VN bracht op 5 november jl. een statement uit waarin specifiek zorgen werden geuit over de positie van één van de activisten, Loujain al-Hathloul, omdat het haar niet wordt toegestaan vanuit de gevangenis regelmatig contact te hebben met haar familie en zij in hongerstaking is gegaan. Nederland deelt deze zorgen.
Deelt u de mening dat de wijze waarop Saoedi-Arabië omgaat met mensenrechtenactivisten, waaronder vrouwenrechtenactivisten, onwenselijk is? Zo ja, wanneer heeft u hierover voor het laatst contact opgenomen of laten nemen met (vertegenwoordigers van) de Saoedische overheid? En zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zorgen over de beperkte ruimte voor critici en andersdenkenden in Saoedi-Arabië. Dit lijkt haaks te staan op de sociale, economische en culturele hervormingen die dit land heeft ingezet. Het meest recent heeft Nederland aandacht gevraagd voor de situatie van de groep vrouwenrechtenactivisten tijdens hoogambtelijke politieke consultaties met Saoedi-Arabië die op 28 oktober jl. plaatsvonden. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft dit onderwerp zelf aangekaart tijdens een telefoongesprek met Minister Al-Jubeir dit najaar.
Kunt u deze vragen voor de start van de (virtuele) bijeenkomst van de G20 beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het artikel ‘The GRU's MH17 Disinformation Operations Part 1: The Bonanza Media Project’ |
|
Sven Koopmans (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «The GRU's MH17 Disinformation Operations Part 1: The Bonanza Media Project»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat buitenlandse inlichtingendiensten in samenwerking met Nederlanders hier campagnes voor desinformatie kunnen opzetten?
Het kabinet ziet dit als een vorm van ongewenste buitenlandse inmenging en vindt dit volstrekt onwenselijk, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief Tegengaan statelijke dreigingen2 en de Kamerbrief Ongewenste buitenlandse inmenging3. Ten aanzien van inmengingsactiviteiten door buitenlandse actoren staan de betrokken ministeries en inlichtingen- en veiligheidsdiensten doorlopend in nauw contact om inmengingsactiviteiten te onderkennen en te duiden. Als blijkt dat er sprake is van ondermijnende inmengingsactiviteiten die nationale veiligheid, politieke, maatschappelijke en/of economische stabiliteit schaden, dan treedt de overheid op.
Bij de in het artikel aangehaalde casus is niet alleen sprake van ongewenste buitenlandse inmenging, maar ook van het verspreiden van desinformatie. De strategie van het kabinet om verspreiding van desinformatie tegen te gaan kent drie actielijnen: preventie, de informatiepositie verstevigen en, zo nodig, reactie4. Het inhoudelijk adresseren van desinformatie is primair geen taak van overheden, maar van journalistiek en wetenschap, al dan niet in samenwerking met internetdiensten. Het kabinet zet zich er voor in dat fact-checkers onafhankelijk van overheden kunnen functioneren. Het is dus aan de journalistiek en aan de internetdiensten om hier kritisch naar te blijven kijken.
Welke juridische mogelijkheden zijn er op dit moment om hiertegen op te treden, en welke lacunes zitten er in wetgeving?
Er zijn verschillende manieren om tegen dit soort praktijken op te treden. Bij vraag 2 werd al ingegaan op de strategie van het kabinet om verspreiding van desinformatie tegen te gaan.
Ten aanzien van buitenlandse mogendheden geldt dat, wanneer inlichtingenofficieren betrokken zijn die in Nederland verblijven en die een diplomatieke status hebben, overgegaan kan tot het verklaren tot persona non-grata wat leidt tot uitzetting. Tegen agenten en niet-diplomatieke inlichtingenofficieren kan een dergelijk middel niet worden ingezet.
Zou een strafbaarstelling van spionage – waarbij het verrichten van werkzaamheden voor een buitenlandse inlichtingendienst onder meer kan bestaan uit het identificeren of rekruteren van nieuwe bronnen of agenten, intimidatie of het verspreiden van desinformatie – meer juridische mogelijkheden geven om op te treden?
Vanwege de toenemende kwetsbaarheid van Nederland voor spionage is door het kabinet de toegevoegde waarde van de strafbaarstelling van spionage op het bestaande instrumentarium onderzocht. Het strafrecht biedt verschillende mogelijkheden om op te treden tegen personen die werken voor of samenwerken met buitenlandse mogendheden en daarbij de Nederlandse belangen schaden. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan misdrijven die verband houden met de schending van staats-, ambts- en bedrijfs- geheimen en omkoping, maar ook bijvoorbeeld aan de strafbaarstelling van het tappen van informatie en computerdelicten. Spionage in de door deze leden bedoelde zin (heimelijke samenwerking met een buitenlandse inlichtingendienst) is op dit moment op zichzelf niet als zodanig strafbaar. Het kabinet heeft vastgesteld dat een aanvullende strafbaarstelling wenselijk is en zal onderzoeken op welke wijze daaraan vorm kan worden gegeven en vervolgens een wetstraject opstarten.
Zou een verplichte registratie voor individuen, bedrijven, onderwijsinstellingen en andere organisaties die openlijk of achter de schermen belangen van andere landen behartigen, helpen om desinformatiecampagnes waarbij buitenlandse inlichtingendiensten en Nederlanders samenwerken aan het licht te brengen, en een juridisch instrument bieden om op te treden als dergelijke activiteiten toch heimelijk plaatsvinden?
In Nederland (en de EU) streven we een open samenleving na. Dit betekent dat iedereen activiteiten in de publieke ruimte kan ontplooien of artikelen kan publiceren. In eerste instantie zouden die berichten en activiteiten op hun eigen merites in het publieke debat beoordeeld en tegengesproken moeten worden. Het adresseren van desinformatie is dan ook primair een taak van journalisten en wetenschap, al dan niet in samenwerking met internetdiensten. De vrijheid van meningsuiting staat daarbij te allen tijde voorop. Daar waar het gaat om het onderkennen en duiden van heimelijke buitenlandse beïnvloeding heeft de Nederlandse overheid ook een taak. Het is de vraag of een verplichte registratie voor personen en organisaties met betrekking tot belangenbehartiging van statelijke actoren een effectief en proportioneel additioneel middel is in dit licht, met name in relatie tot vastgelegde journalistieke vrijheden. Het kabinet zet daarom op dit moment vooral in op het verhogen van het bewustzijn bij personen en organisaties die ingezet kunnen worden voor belangenbehartiging van statelijke actoren.
Welke ervaringen hebben landen die een verplichte registratie van «foreign influence agents» hanteren, zoals de Verenigde Staten en Australië, hiermee?
Onder het Foreign Influence Transparency Scheme zijn zij die in Australië lobbyen voor een niet-Australische partij (bedrijf, overheid, enzovoorts) verplicht om zich te registreren. Bij die registratie moet men opgeven wat de lobbyactiviteit inhoudt en waarop deze is gericht.
Op basis van de Amerikaanse Foreign Agents Registration Act dient een «agent of a foreign principal» zich te registreren als diegene zich binnen de VS met bijvoorbeeld politieke activiteiten namens die buitenlandse opdrachtgever bezighoudt. De VS beoogt met deze wet transparantie te bevorderen van buitenlandse invloed binnen de VS.
Het kabinet is bereid om met deze landen in contact te treden over hun ervaringen met verplichte registratie van «foreign influence agents».
Bent u bereid om met deze landen in contact te treden om te bezien wat Nederland van hun ervaringen kan leren?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Regering Hongarije wil grondwet aanpassen: ouder zijn altijd een vrouw en een man’ |
|
Zohair El Yassini (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van Hongaarse wetgeving waardoor het voor homostellen vrijwel onmogelijk wordt kinderen te adopteren?1
In oktober 2020 heeft de Hongaarse regering de adoptiewetgeving aangepast waardoor getrouwde koppels voorrang krijgen op alleenstaanden bij adoptie. Alleen bij een tekort aan echtparen die willen adopteren, zouden alleenstaanden en LHBTI’s, die in Hongarije niet voor de wet kunnen trouwen, een kans maken. Die uitzondering vervalt als het parlement instemt met de nieuwe voorstellen tot wijziging van de Grondwet en Kinderbeschermingswet. De Grondwet zou dan bepalen dat de vader van een kind een man is en de moeder een vrouw. Na aanpassing van de Kinderbeschermingswet kan alleen de Minister voor Familiebeleid nog toestemming geven voor adoptie aan iemand die niet getrouwd is.
Hoe verhoudt dit amendement zich tot het voornemen van de Europese Commissie om Europese subsidies te koppelen aan het respecteren van de rechtsstaat en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
Lidstaten zijn bij de implementatie van de EU-begroting gebonden aan het EU Handvest voor de Grondrechten, met inbegrip van non-discriminatie, gelijkheid en inclusie. Ook in de recent gepubliceerde EU LGBTIQ-strategie wijst de Commissie op de noodzaak er zorgvuldig op toe te zien dat bij de uitvoering van EU-projecten wordt voldaan aan het EU-recht. Nederland zal de Commissie actief wijzen op de noodzaak om het EU Handvest voor de Grondrechten te handhaven. De conditionaliteit t.a.v. rechtsstatelijkheid legt een koppeling tussen de ontvangst van EU-middelen uit het MFK en het Herstelinstrument en de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen. Deze koppeling bestaat nu nog niet. Deze conditionaliteit geeft de EU de mogelijkheid om Europese subsidies stop te zetten wanneer schendingen van de principes van de rechtsstaat negatieve invloed hebben op de financiële belangen van de EU. Er moet in de huidige situatie altijd een link zijn met de financiële belangen van de EU, dat was ook in het oorspronkelijke Commissievoorstel uit 2018 zo en volgt ook uit de ER-conclusies van juli jl. Het betreft hier een instrument ter bescherming van de EU-begroting en het Herstelinstrument. Handhaving van de rechtsstatelijkheid in de Unie in algemene zin is geen direct doel van de MFK-rechtsstaatverordening. Daarmee zou overlap met artikel 7 VEU (procedure om in algemene zin toe te zien op de naleving van de waarden van de Unie) ontstaan en dat is juridisch niet toegestaan.
Welke stappen gaat u nemen om dit aan te kaarten bij de Europese Commissie, eventueel in combinatie met uw inzet bij de komst van de EU LHBTI strategie van 12 november 2020?
Het bevorderen van gelijke rechten voor LHBTI’s wereldwijd is een prioriteit van het Nederlands mensenrechtenbeleid. De ontwikkelingen in onder meer Hongarije tonen aan dat ook binnen de EU blijvende aandacht voor gelijke rechten van LHBTI’s noodzakelijk is. Met dien verstande dat beide Kamers een nadere appreciatie ontvangen middels een BNC-fiche, verwelkomt het kabinet dan ook de LHBTI-gelijkheidsstrategie van de Europese Commissie, gericht op een geïntensiveerde aanpak van ongelijkheden en uitdagingen waarmee LHBTI’s in de EU worden geconfronteerd. De doelstelling van een versterkte aanpak voor een Unie waarin LHBTI’s gelijke kansen hebben, zich veilig voelen en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving, kan in elk geval rekenen op steun vanuit Nederland.
Heeft u inmiddels bilateraal contact opgenomen met uw Hongaarse vakinhoudelijke collega naar aanleiding van dit voornemen? Wat is hieruit gekomen?
Tijdens het notaoverleg «vrij zijn om niet te geloven» op 16 november zegde Minister Blok uw Kamer al toe om de zorgen over de aangekondigde grondwetswijziging onder de aandacht te brengen bij de eerstvolgende agendering van de artikel 7-procedure tegen Hongarije. Die procedure heeft de voorkeur van het kabinet, omdat ze de meest effectieve gelegenheid biedt om het voorstel in samenhang met andere zorgen over de rechtsstaat in Hongarije te bespreken op het geëigende niveau, in coördinatie met zoveel mogelijk andere EU-landen en met gebruik van het beschikbare instrumentarium.
Naast bespreking in EU-verband, blijft het kabinet de zorgen ook opbrengen in reguliere contacten met Hongaarse ambtsgenoten, ook vanuit het gedeelde belang dat Hongarije en Nederland hebben bij goede bilaterale en Europese samenwerking.
Heeft u contact gehad met ministers die verantwoordelijk zijn voor emancipatiebeleid van gelijkgezinde landen om samen stelling te nemen tegen dit Hongaarse voornemen? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Nederland heeft zich binnen de EU en daarbuiten expliciet uitgesproken over de pushback op dit en andere dossiers. Nederland maakt zich samen met gelijkgezinde lidstaten sterk voor de Europese gemeenschappelijke waarden en het belang van gelijkheid voor iedereen, waaronder voor LHBTI personen. Op 3 december heeft mijn Luxemburgse collega een (digitale) bijeenkomst georganiseerd om te spreken over de LHBTI strategie en de situatie van LHBTI personen in de EU. Voor de bijeenkomst werden EU ministers uitgenodigd met de doelstelling om gezamenlijk een progressieve visie op te stellen met betrekking tot de gelijke behandeling van LHBTI personen.
Op welke manier werkt u concreet samen op Europees niveau om de rechtsstaat en grondrechten binnen de Europese Unie te borgen, specifiek als het gaat om de rechten van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse personen? Welke concrete stappen gaat u zetten naar aanleiding van de berichtgeving vanuit Hongarije?
Nederland werkt aan het bevorderen van gelijke behandeling voor LHBTI personen in Europa via verschillende kanalen. Zo financiert Nederland als een van de weinige landen Ngo’s die in Europa werkzaam zijn op dit thema. Zowel ILGA-Europe als de jongeren organisatie IGLYO worden gefinancierd. Er is gekozen voor een meerjarige subsidie zodat de organisaties zekerheid hebben van financiering voor een langere periode en zich beter kunnen focussen op strategische doelen. Tevens wordt Transgender Europe (TGEU) gefinancierd.
Naast de samenwerking met het maatschappelijk middenveld en Ngo’s gebruikt Nederland de diplomatieke en multilaterale kanalen om gelijke rechten van LHBTI personen te bevorderen. Zo is Nederland zeer uitgesproken tijdens de onderhandelingen over raadsconclusies. Gendergelijkheid en gelijke rechten voor LHBTI personen worden zo vaak mogelijk opgenomen in de teksten.
Vanwege de pushback die overal gevoeld wordt, ben ik bezig met het idee om een coalitie te vormen binnen de EU waarbij gendergelijkheid en gelijke rechten voor LHBTI personen centraal staan. Er is binnen het kabinet afgesproken dat de houding van Polen en Hongarije m.b.t. het respecteren van de rechtstaat, gendergelijkheid en LHBTI personen niet langer aanvaardbaar is. Daarom heb ik tijdens de bijeenkomst van 3 december mijn collega ministers opgeroepen om gezamenlijk een front te vormen tegen de conservatieve geluiden die de Europese gemeenschappelijke waarden en de rechtstaat ondermijnen. Er was tijdens de bijeenkomst brede steun voor gendergelijkheid en de gelijke behandeling van LHBTI personen. Tevens heeft een aantal landen expliciet steun geuit voor de positie van Nederland. Portugal gaf aan dit onderwerp op de agenda te willen houden tijdens hun voorzitterschap.
Welke stappen gaat u ondernemen, ook in samenwerking met de LHBTI strategie van de Europese Commissie, om een gelijkwaardige behandeling van homoparen in de Europese Unie te borgen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Canada de Europese voedselveiligheid verwatert |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat is uw mening over het bericht dat Canada de Europese voedselveiligheid verwatert?1
Aan het opstellen van dit artikel is klaarblijkelijk veel onderzoek voorafgegaan. Ik trek echter op basis van het uiteengezette feitenrelaas niet dezelfde conclusie als de opsteller van het artikel en deel de conclusies van de auteur ervan niet. Zoals ook uit de beantwoording van de recente schriftelijke vragen van de leden Van den Nieuwenhuijzen, Van Ojik en Bromet blijkt, is van verwatering van de Europese voedselveiligheid geen sprake.
Kunt u bevestigen dat het Europese beleid in 2018 is gewijzigd op het gebied van importtoleranties, waardoor de EU mogelijkheden heeft gecreëerd om landbouwproducten te importeren uit Canada die residuen bevatten van bestrijdingsmiddelen die in de EU verboden zijn? Kunt u dit toelichten?
Nee, dat kan ik niet bevestigen.
In derde landen kunnen andere landbouwproducten, andere teeltwijzen en andere klimaatomstandigheden een behoefte aan middelen opleveren die in de EU niet nodig zijn. Dit betekent dat er op producten uit die derde landen residuen aanwezig kunnen zijn die in de EU zelf niet zijn toegestaan. Op grond van de volksgezondheid is er geen bezwaar tegen dat hiervoor importtoleranties worden ingesteld, als zeker is dat de voorkomende residuen geen gevaar voor de volksgezondheid opleveren. Daarom staat Verordening (EG) Nr. 396/2005 deze importtoleranties onder bepaalde voorwaarden toe. Dit beleid bestaat al sinds 2005 en is sindsdien niet gewijzigd.
De discussie in EU-verband die in het artikel genoemd wordt, had geen betrekking op mogelijke versoepeling van dit beleid, maar juist over een aanscherping. De afgelopen jaren heeft in het Permanent Comité Voeding en Diervoeder, sectie pesticidenresiduen (PCVD pr) een discussie plaatsgevonden over de wijze waarop moet worden omgegaan met aanvragen voor importtoleranties van stoffen die in de EU vanwege de cut-off-criteria2 of vanwege milieuaspecten zijn verboden. Ook hiervoor kunnen derde landen namelijk een importtolerantie aanvragen. Dit verschil tussen de EU en derde landen wordt in toenemende mate als rechtsongelijkheid gezien.
Eerder genoemde discussie over aanscherping was derhalve gebaseerd op in Europa spelende overwegingen, niet over mogelijke versoepeling vanwege vermeende Canadese druk. Deze discussie is overigens nog niet afgerond.
Welke rol heeft de Canadese lobby gespeeld bij het nemen van deze beslissing?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is er geen sprake van een «beslissing».
Deelt u de mening dat deze wijziging een bedreiging vormt voor de voedselveiligheid? Kunt u dit toelichten?
Van een bedreiging van de voedselveiligheid is geen sprake. De basis waarop maximale residulimieten, waaronder importtoleranties, worden vastgesteld is sinds 2005 ongewijzigd. Deze is risicogebaseerd. Waar twijfel is over de veiligheid wordt het voorzorgprincipe toegepast.
Klopt het dat dit besluit is genomen met steun van Nederland? Zo ja, kunt u toelichten waarom Nederland dit besluit heeft gesteund? Met welk mandaat heeft het kabinet dit gedaan?
Zoals er in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is er geen sprake van een «wijziging».
Wanneer is de Kamer van dit besluit op de hoogte gesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Staat u niet meer achter uw uitspraak tijdens het debat over het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Canada (CETA): «onze regelgeving staat vast. Dat is het belangrijkste. Die staat niet onder druk. Canada probeert het misschien, maar de EU en de Commissie zijn gewoon niet gewijzigd»?2
Ik sta achter mijn uitspraak. De betreffende Europese regelgeving staat hier niet onder druk.
Hoe kunt u nog steeds zeggen dat CETA de EU-standaarden niet aantast3, terwijl Eurocommissaris Malmström aan Canada heeft gemeld dat «de EU concessies zal doen op het vlak van bestrijdingsmiddelen en de toepassing van het voorzorgsprincipe»?
Dat «de EU concessies zal doen (…)» staat weliswaar in het artikel, maar betreft geen citaat van voormalig Commissaris Malmström, maar een onjuiste interpretatie van de opsteller van het artikel, gebaseerd op twee aangehaalde uitspraken van de voormalig Commissaris. De mededeling van Malmström dat «Importtoleranties kunnen worden aangevraagd [.], ook voor stoffen die onder de hazard-based cut-off criteria [.] vallen» en ««Het verstrekken van een importtolerantie [.] zal worden overwogen op basis van een risicobeoordeling» zijn geen concessies aan de gesprekspartners, maar een adequate weergave van de wettelijke mogelijkheden uit Verordening (EG) nr. 396/2005.
Zijn er nog meer standaarden verzwakt als gevolg van de besprekingen met Canada in het kader van CETA? Bent u bereid om de Kamer verder te informeren over de invloed van CETA op de voedselveiligheidstandaarden in de EU?
Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt, is er geen standaard verzwakt. CETA heeft geen invloed op de voedselveiligheidsstandaarden in de EU. Voedselveiligheidsstandaarden in de EU worden geregeld in de daarvoor relevante EU-wetgeving.
Als er EU-wijzigingsvoorstellen worden ingediend die betrekking hebben op voedselveiligheidsstandaarden, dan wordt uw Kamer daar op de gebruikelijke manieren, bijvoorbeeld door middel van BNC-fiches, over geïnformeerd.
Het bericht 'Militairen betaalden te veel voor pensioen’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van de berichtgeving «Militairen betaalden te veel voor pensioen»?1
Ja.
Klopt het dat zeven (oud-)militairen naar de rechter gestapt zijn omdat ze teveel pensioenpremie zouden hebben betaald en als gevolg daarvan tienduizenden euro’s per persoon financiële schade zouden hebben geleden?
Het klopt dat zeven (oud-)militairen een procedure bij de rechter zijn gestart over de hoogte van de pensioenpremie die vanaf 2004 tot en met 2018 bij hen is ingehouden.
Klopt het dat in de periode tussen 2004 en 2019 nog de eindloonregeling van toepassing was op militairen, waarbij de meerkosten van deze regeling door Defensie in rekening zouden worden gebracht bij de werknemers?
Toen in 2004 de burgerambtenaren overstapten van eindloon naar middelloon, kozen de vakbonden en Defensie (sociale partners) er voor om de eindloonregeling voor militairen in 2004, dus tijdelijk, te handhaven. De reden hiervoor was dat sociale partners, gelet op de wezenlijk afwijkende salarisstructuur en het specifieke stelsel van toelagen dat voor militairen gold, de positie van de militairen binnen het ABP wilden bezien. Specifiek werd toen gekeken naar de vraag of invoering van een middelloonregeling- zoals die vanaf 2004 gold voor de burgerambtenaren – ook voor militairen een realistische optie was. Daarbij is door sociale partners afgesproken dat de extra pensioenpremie, in verband met het voor militairen (tijdelijk) handhaven van de eindloonregeling binnen ABP, door de militairen zou moeten worden opgebracht. Dit is vormgegeven door middel van een bij de militairen in rekening te brengen opslag. In 2004 is door sociale partners verder gesproken over de militaire pensioenpositie, maar omdat partijen er nog niet uit waren is afgesproken de tijdelijke voortzetting van de eindloonregeling in 2005 te handhaven. De hoogte van de opslag is door sociale partners in zowel 2004 als 2005 in overleg vastgesteld en schriftelijk vastgelegd.
In 2005 hebben de vakbonden en Defensie structurele afspraken gemaakt over de militaire pensioenpositie. Afgesproken werd dat vanaf 2006 voor militairen een eindloonregeling bleef gelden. Bij het handhaven van de eindloonregeling voor militairen zijn afspraken gemaakt over de ouderdoms- en nabestaandenpensioen (OP/NP)-premieverdeling tussen werkgever en werknemer. In de pensioenovereenkomst is toen vastgelegd dat de werknemersbijdrage 30% is. Verder hebben sociale partners begin 2006, gelet op het vasthouden aan de eindloonregeling voor militairen, de zogenoemde «koppelafspraak» gemaakt. Die kwam erop neer dat de overheidsbrede relatieve premieontwikkeling als uitgangspunt werd gehanteerd voor de toekomstige werkgeversbijdrage vanuit Defensie. Meer concreet hebben sociale partners afgesproken dat de jaarlijkse mutatie van het werkgeversaandeel nooit meer zal bedragen dan de eventuele relatieve – i.c. procentuele – stijging van de (gemiddelde) ABP-brede OP/NP-premie voor burgerpersoneel. Als de mutatie wel meer bedroeg, dan zou deze grotere stijging volledig worden verhaald op de militairen via een opslag op de premie voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen. In 2014 hebben sociale partners de koppelafspraak, ten gunste van militairen, nader gepreciseerd. De precisering hield in dat de opslag in enig jaar kon worden verlaagd als gevolg van een kleinere stijging of een grotere daling ten opzichte van de ontwikkeling van de premie voor het militaire ouderdoms- en nabestaandenpensioen in vergelijking tot de burgerregeling. Dit was overigens een codificering van een op dat moment reeds bestaande praktijk.
Op basis van de koppelafspraak zijn door de vakbonden en Defensie jaarlijks afspraken gemaakt over de premieverdeling. Die afspraken zijn telkens schriftelijk vastgelegd. Daarbij is de koppelafspraak toegepast en in enkele jaren in gunstige zin voor de militairen van de koppelafspraak afgeweken, waarbij een lagere opslag of geen opslag in rekening is gebracht. Aan de met de vakbonden gemaakte afspraken is ook telkens uitvoering gegeven bij het inhouden van de premie.
Klopt het dat het pensioen voor militairen in deze periode helemaal niet duurder was voor Defensie, goedkoper zelfs, maar dat er via een opslag toch om een hogere premie werd gevraagd?
Of het pensioen voor militairen al dan niet duurder was, is afhankelijk van waarmee wordt vergeleken en welke aspecten daarbij worden betrokken. Zo geldt bijvoorbeeld dat in 2006 de pensioenregeling voor burgerambtenaren fors is verbeterd ter compensatie van het stopzetten van de vroegpensioenregeling op dat moment. Voor militairen was een dergelijke aanpassing van de pensioenregeling niet aan de orde, omdat de UGM-regeling (voor vervroegd uittreden) voor militairen op dat moment ongewijzigd is voortgezet.
Daarnaast geldt dat destijds bij het overleg over het handhaven van de eindloonregeling voor militairen door de vakbonden en Defensie is onderkend dat een overgang naar de middelloonregeling, zoals die voor burgers gold, tot een stijging van de pensioenlasten zou leiden. Voor wat betreft de vaststelling van de hoogte van de premie wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Is er door Defensie, om de pensioenen voor militairen betaalbaar te houden, bezuinigd door over een kleiner deel van het salaris pensioen op te bouwen? Klopt het dat deze versobering niet is meegenomen in de premieopslag, waardoor militairen stelselmatig te veel betaalden?
Defensie stelt zich op het standpunt dat altijd de juiste pensioenpremie in rekening is gebracht, zoals die (jaarlijks) is overeengekomen met de vakbonden, en dat er daarom ook geen sprake is dat militairen «te veel betaalden». Het zijn sociale partners – Defensie en de vakbonden samen – die afspraken maken over de inhoud van de pensioenregeling voor militairen, waaronder ook het gedeelte van het salaris waarover pensioen wordt opgebouwd. De specifieke franchise die geldt bij de eindloonregeling is – afgezien van de uit het pensioenreglement voortvloeiende indexatie die geldt voor alle franchises – door sociale partners gehandhaafd. Er zijn geen aanvullende verhogingen van die franchise voor militairen doorgevoerd. Wel is het zo dat de franchise voor burgerambtenaren in de betreffende periode een aantal maal is verlaagd. In 2006 vond bijvoorbeeld ter verbetering van de pensioenregeling voor burgerambtenaren een forse verlaging van die franchise plaats ter compensatie van de hiervoor bij vraag 4 genoemde afschaffing van de vroegpensioenregeling. Voor wat betreft de vaststelling van de hoogte van de premie wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Verder wordt opgemerkt dat sociale partners niet alleen afspraken maken over pensioen, maar ook over andere arbeidsvoorwaarden. Van belang is om voor ogen te houden dat al die arbeidsvoorwaarden verband met elkaar houden. Er is één arbeidsvoorwaardenbudget dat goed moet worden besteed. Als sociale partners – Defensie en vakbonden – bijvoorbeeld bereid zijn een hoge loonsverhoging af te spreken, dan zal er minder geld overblijven voor andere arbeidsvoorwaarden, zoals pensioen. Daaruit volgt dat als Defensie door de gehanteerde pensioenpremieopslag in een bepaalde periode minder geld heeft uitgegeven aan pensioen dan wanneer die opslag niet was gehanteerd, het geld dat daarmee is «bespaard» beschikbaar is gekomen voor andere arbeidsvoorwaarden.
In hoeverre is deze problematiek relevant voor alle militairen die tussen 2004 en 2017 voor Defensie werkten?
Naar de mening van Defensie is er geen sprake van een «problematiek», omdat de juiste pensioenpremie in rekening is gebracht, zoals die (jaarlijks) is overeengekomen met de vakbonden. Zeven oud-militairen zijn over de hoogte van de pensioenpremie die vanaf 2004 tot en met 2018 is ingehouden bij militairen een procedure bij de rechter gestart, waarvan de uitkomst zal moeten worden afgewacht.
Bent u van mening dat tussen 2004 en 2019 door Defensie de juiste pensioenpremie in rekening is gebracht op basis van afspraken die jaarlijks met de vakbonden worden gemaakt? Zo ja, in hoeverre delen de militaire vakbonden uw standpunt, aangezien de vakbonden VBM, AFMP en GOV kennelijk meebetalen aan de rechtszaak van de zeven (oud-)militairen tegen Defensie?
Defensie stelt zich op het standpunt dat tussen 2004 en 2019 de juiste pensioenpremie in rekening is gebracht. Over de hoogte van de werknemerspremie zijn (jaarlijks) afspraken gemaakt tussen de vakbonden en Defensie. En aan die afspraken is ook telkens uitvoering gegeven bij het inhouden van de premie. Verder is het zo dat de vakbonden zich ook nooit op het standpunt hebben gesteld dat in dit verband in strijd met de met hen gemaakte afspraken zou zijn gehandeld, ook niet in het kader van de thans lopende procedure van de zeven (oud-)militairen.
Kunt u nader toelichten waarom u geen reden ziet voor compensatie van de zeven (oud-)militairen?
Zoals aangegeven, stelt Defensie zich op het standpunt dat tussen 2004 en 2019 de juiste pensioenpremie in rekening is gebracht, zoals die (jaarlijks) is overeengekomen met de vakbonden. De ingehouden pensioenpremies zijn alle jaren in lijn geweest met de gemaakte afspraken. Er is naar het oordeel van Defensie dan ook geen reden tot compensatie.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het verdere verloop van de rechtszaak?
Ja, ik zal u te zijner tijd informeren over de uitkomst van de gerechtelijke procedure.
Het bericht dat de Europese Commissie een Europees minimumloon wil |
|
Roelof Bisschop (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Europese Commissie wil minimumloon in heel Europa»?1
Ja.
Wat is uw visie op de proportionaliteit, noodzaak dan wel wenselijkheid van dit voornemen van de Europese Commissie?
Op de proportionaliteit en noodzaak dan wel wenselijkheid van het voorstel wordt uitgebreid ingegaan in het fiche dat recentelijk met de Tweede Kamer is gedeeld2. In dit fiche staat dat het kabinet de proportionaliteit van het voorstel als deels positief, deels negatief beoordeelt. Het deels negatieve proportionaliteitsoordeel komt voort uit de keuze van de Commissie voor een Richtlijn als instrument. In de brief aan de Tweede Kamer over de toekomst van de sociale dimensie van de EU3 heeft het kabinet toegelicht dat nieuwe regelgeving niet in alle gevallen de eerste keuze moet zijn. In haar tweede consultatiedocument noemde de Commissie, naast een Richtlijn, ook een Raadsaanbeveling als mogelijk instrument4. Een Raadsaanbeveling was naar het oordeel van het kabinet een geschikter instrument geweest. Een Raadsaanbeveling had ook handvatten kunnen bieden ter verbetering van de adequaatheid en de dekking van minimumlonen.
Het deels positieve proportionaliteitsoordeel is gebaseerd op het oordeel dat de richtlijn voldoende ruimte laat voor de lidstaten om zelf invulling te geven aan de regels. In dezelfde brief over de toekomst van de sociale dimensie van de EU gaf het kabinet ook aan dat als er toch voor regelgeving wordt gekozen, doelregelgeving de voorkeur verdient boven gedetailleerde middelregelgeving. Daarmee bedoelt het kabinet dat indien gekozen wordt voor regelgeving lidstaten voldoende ruimte dienen te houden om hieraan zelf invulling te geven. Het kabinet constateert dat het voorstel deze ruimte laat.
Voor wat betreft de wenselijkheid en noodzaak stelt het fiche dat het kabinet m.n. een toegevoegde waarde van actie op EU-niveau ziet op sociaal en werkgelegenheidsterrein als het initiatief bijdraagt aan opwaartse sociaaleconomische convergentie en een gelijk speelveld. De Commissie stelt in het voorstel dat het initiatief rondom minimumlonen kan bijdragen aan eerlijke lonen en aan opwaartse sociaaleconomische convergentie. De voorzitter van de Europese Commissie heeft in haar Staat van de Unie toespraak tevens het belang van een gelijk speelveld benadrukt door te stellen dat loondumping eerlijke concurrentie binnen de interne markt verstoort. Het kabinet deelt deze opvatting. Binnen de interne markt is het van belang dat er niet wordt geconcurreerd op arbeidsvoorwaarden, voor zover verschillen in arbeidsvoorwaarden niet worden gerechtvaardigd door verschillen in productiviteit en/of structurele werkloosheid.
Deelt u de constatering dat niet alleen de hoogte van het minimumloon maar ook het minimumloon als zodanig een nationale bevoegdheid is, en deelt u de analyse dat deze uitbreiding van de bevoegdheden van de Commissie strijdig is met het subsidiariteitsbeginsel en daarom onacceptabel is?
De Commissie baseert de bevoegdheid voor het voorstel op Artikel 153, lid 1, onder b en Artikel 153, lid 2, onder b van het VWEU. Artikel 153 lid 1 b geeft de EU de bevoegdheid om het optreden van de lidstaten op het gebied van de arbeidsvoorwaarden te ondersteunen en aan te vullen. De Commissie stelt dat de toegang tot toereikende minimumlonen onderdeel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden. Artikel 153, lid 2, onder b geeft het Europees Parlement en de Raad de mogelijkheid om onder meer op het gebied van arbeidsvoorwaarden door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vast te stellen die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften. In deze richtlijnen wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd. Artikel 153, lid 5, VWEU bepaalt echter ook dat de hiervoor genoemde bevoegdheid niet van toepassing is op onder meer de beloning. De Commissie stelt dat de voorgestelde voorschriften niet rechtstreeks de hoogte van de beloning raken. Ook eerder zijn de Raad en het Europees Parlement richtlijnen overeengekomen die wel raken aan lonen, maar niet aan de hoogte van lonen, zoals de richtlijn m.b.t. transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden.
Op basis van voorgaande interpretatie onderschrijft het kabinet de gekozen rechtsbasis, aangezien de vaststelling van de hoogte van het minimumloon op basis van het voorstel een nationale competentie blijft, maar het kabinet zal hier wel, gezien het belang van het waarborgen van de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten en het feit dat dit onderwerp van discussie zal kunnen worden, tijdens de onderhandelingen aanvullende vragen over stellen.
Onderschrijft u de conclusie van juristen dat de Europese Commissie zijn boekje te buiten gaat door hier een richtlijn te willen invoeren, waardoor zij de soevereiniteit van de lidstaten op dit punt niet respecteert? Deelt u de opvatting dat op dit terrein generlei verplichting aan de orde kan zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat als gevolg van dit voorstel een opdrijvend effect kan ontstaan ten aanzien van de loonkosten binnen de Europese Unie?
De bepaling van de hoogte van het minimumloon blijft aan lidstaten zelf. De Commissie stelt dat actie op EU-niveau kan bijdragen aan opwaartse sociaaleconomische convergentie en een gelijk speelveld. Dit zijn ook prioritaire thema’s voor het kabinet. Om opwaartse sociaaleconomische convergentie binnen de EU te bewerkstelligen is het noodzakelijk dat de lonen in lidstaten met lagere (minimum)lonen toe bewegen naar de lidstaten met hogere (minimum)lonen. Uiteraard is dat een geleidelijk proces, en kan dergelijke convergentie enkel plaatsvinden als die gebaseerd is op economische fundamenten, in het bijzonder een verhoogde productiviteit.
Welke stappen gaat u in Europees verband zetten nu de Commissie toch met een richtlijn komt, aangezien het kabinet in een eerder stadium aangegeven heeft in te zetten op een raadsaanbeveling in plaats van een richtlijn?2
Voor de inhoudelijke inzet van Nederland ten aanzien van de verschillende elementen van het voorstel wordt verwezen naar het eerdergenoemde fiche.
Wat is de status van de nieuwe jaarlijkse rapportage die de Commissie kennelijk graag zou zien? Deelt u de mening dat het primair aan de Commissie is om desgewenst op basis van bestaande en eigen informatie analyses op te stellen?
De Commissie licht toe dat artikel 10 in het voorstel betrekking heeft op het opzetten van een doeltreffend systeem voor monitoring en gegevensverzameling. De lidstaten moeten doeltreffende en betrouwbare instrumenten voor de verzameling van gegevens ontwikkelen, waardoor de lidstaten relevante gegevens over de dekkingsgraad en de toereikendheid van de minimumlonen jaarlijks aan de Commissie kunnen rapporteren. De voorgeschreven dataverzameling en monitoring leiden mogelijk tot extra administratieve lasten en statistiek- en informatieverplichtingen voor de rijksoverheid. Indien er additionele data moet worden verzameld, kan dit leiden tot een toename van de administratieve lasten. Het kabinet zet er op in dat deze lasten beperkt blijven. Het ligt in de ogen van het kabinet voor de hand dat waar mogelijk wordt aangesloten bij bestaande informatiebronnen.
Hoe beoordeelt u dit voorstel tegen de achtergrond van de economische achteruitgang als gevolg van de huidige coronacrisis en de steunpakketten die werkgevers moeten steunen en de economie en werkgelegenheid moeten stimuleren?
Adequate minimumlonen kunnen een duurzaam en inclusief economisch herstel ondersteunen. Daarbij merkt de Commissie ook op dat tijdens de huidige coronacrisis veel minimumloonverdieners een belangrijk deel van de «frontlinie» vormden. Bij de vaststelling van de hoogte van minimumlonen dienen tegelijkertijd ook de effecten voor onder meer de werkgelegenheid meegewogen te worden. Daarom is het van belang dat de vaststelling van de hoogte van het minimumloon een nationale bevoegdheid blijft, omdat sociale partners en overheden van individuele lidstaten het beste in staat zijn om rekening te houden met de nationale kenmerken van hun arbeidsmarkt.
Het verzwakken van Europese standaarden voor landbouwgif onder Canadese druk via CETA |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Laura Bromet (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe Canada de Europese voedselveiligheid verwatert»?1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak in de Kamer dat op basis van het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA) niet aan het in de EU geldende voorzorgsprincipe ten aanzien van landbouwgif zou worden getornd?2
Ja, deze uitspraak herinner ik mij. CETA tast het voorzorgsprincipe, dat is verankerd in EU-recht, niet aan.3
Klopt het dat de Europese Commissie inmiddels van standpunt is veranderd en voortaan per geval een risicobeoordeling wil toestaan, waarmee het voorzorgsprincipe de facto wordt losgelaten? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot uw eerdere afspraken?
Nee, het voorzorgsprincipe is niet losgelaten. De betreffende wetgeving (Verordening (EG) Nr. 396/2005 gelezen in samenhang met verordening (EG) 178/2002) schrijft voor dat een aanvraag van een importtolerantie behandeld wordt en dat daarbij een risicoanalyse plaatsvindt. Dit kan ook een aanvraag zijn voor een importtolerantie voor veilige residuniveaus van een stof die in Europa vanwege de stofeigenschappen niet is toegelaten. Deze mogelijkheid bestaat al sinds de verordening in 2005 werd afgekondigd. Bij het vaststellen van maximale residulimieten (waaronder importtoleranties) op grond van een EFSA-beoordeling, wordt conform artikel 6, lid 3 van Verordening (EG) 178/2002 het voorzorgsprincipe gehanteerd. Voor het vaststellen van MRL’s betekent dat in de praktijk dat, als de schadelijkheid van bepaalde residuniveaus niet met zekerheid is uit te sluiten, de MRL op het laagste niveau (detectielimiet) wordt gezet.
Wat is uw reactie op de onthulling in een intern memo van EU-ambtenaren dat Nederland een omslag naar een volledig risico-gebaseerde benadering heeft gesteund? Zo ja, waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd?
Er is geen sprake van een «omslag naar een risicogebaseerde benadering». Deze benadering is al sinds 2005 onderdeel van de wetgeving voor het vaststellen van maximale residulimieten. Nederland heeft zich wel verzet tegen het voorstel van de Commissie om aanvragen van importtoleranties te weigeren. Dit is namelijk strijdig met Verordening 396/2005 (zie ook het antwoord op vraag 3). Artikel 8, lid 1 van die verordening stelt namelijk, zonder uitzonderingen, dat de lidstaat die de aanvraag ontvangt, onverwijld een evaluatierapport moet opstellen. Het handelen in strijd met deze bepaling zou de betreffende lidstaten (waaronder Nederland) juridische problemen opleveren.
Erkent u dat het hanteren van een risico-benadering in plaats van vast te houden aan het voorzorgsprincipe de gezondheid van EU-burgers op het spel zet? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Veel voedingsmiddelenwetgeving in Europa is risico-gebaseerd. Het voorzorgsprincipe is daar een onlosmakelijk onderdeel van: als er onzekerheden in de risicobeoordeling zijn, worden extra veiligheidsmaatregelen genomen. Het verbieden van stoffen vanwege die onzekerheid is daarbij één van de mogelijke maatregelen, maar zeker niet de enige. Ook andere voorzorgsmaatregelen zijn mogelijk, zoals het lager vaststellen van de MRL of het verbieden van bepaalde toepassingen. Waar het nu om gaat, is dat als het gebruik van stoffen met bepaalde carcinogene, mutagene en reprotoxische eigenschappen niet is goedgekeurd in de EU, de MRL standaard op detectieniveau (het laagst meetbare niveau) wordt vastgesteld; ook als residuen daarvan blijkens risicobeoordeling veilig zijn. Deze beperking geldt nu ook voor geïmporteerde producten, en veel derde landen (waaronder Canada) maken bezwaar tegen een dergelijk mogelijk verbod.
Bent u nog steeds van mening dat Canada via de CETA-overlegcommissies geen druk kan zetten op de EU om standaarden ten aanzien van gezondheid, dierenwelzijn, milieu en natuur te verlagen? Zo ja, kunt u motiveren waarom?
Het staat Canada, net als de Europese Unie, vrij om standpunten naar voren te brengen tijdens bijeenkomsten van de CETA-Comités. Voorop staat dat het Gemengd Comité van beheer voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS-Comité) en andere comités onder CETA, juridisch noch praktisch de mogelijkheid hebben EU-wetgeving te wijzigen. De discussies die delegaties in het SPS-Comité of andere comités voeren, leiden dan ook niet tot een verlaging van standaarden. Zoals de Commissie ook heeft bevestigd in de verklaring die ze bij de vaststelling van het besluit tot ondertekening door de Raad heeft afgelegd4, laat CETA het vermogen van de Europese Unie en haar lidstaten om hun grondbeginselen voor regelgevingsactiviteiten toe te passen, intact. Voor de Europese Unie omvatten die beginselen de beginselen die zijn vastgesteld in de EU-Verdragen, in het bijzonder het voorzorgsbeginsel zoals bedoeld in artikel 191, en weergegeven in artikel 168, lid 1, en artikel 169, leden 1, en 2, VWEU. CETA tast EU-standaarden ter bescherming van de gezondheid van mensen, dieren, planten en het milieu niet aan.
Als de EU de regelgeving al zou willen aanpassen, dan moeten de Raad en het Europees parlement daarmee instemmen, zoals bij iedere wijziging van de EU-regelgeving. Ook geldt dat de ambtelijke delegaties van de EU handelen volgens bevoegdheden die hen zijn gegeven en die gaan over de technische uitvoering in het betrokken comité, zoals ook blijkt uit de gezamenlijke verslagen van het SPS-Comité. Het kabinet heeft geen aanwijzing dat dit niet het geval zou zijn.5
Bent u bereid zich in te spannen om namens Nederland alle mogelijke stappen te zetten om gedane concessies aan Canada ten aanzien van de verlaging van landbouwgifnormen terug te draaien? Zo ja, kunt u de Kamer hier periodiek over informeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder uiteengezet zijn er geen concessies aan Canada gedaan. Waar geen concessies gedaan zijn, kunnen die ook niet teruggedraaid worden. De Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang in de wetgeving rond gewasbeschermingsmiddelen. Ook als er in de toekomst belangrijke ontwikkelingen in deze wetgeving zijn, zal de Kamer worden geïnformeerd. Op dit moment zijn er geen plannen de wetgeving rond maximale residulimieten aan te passen.
Nagorno-Karabach |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Sadet Karabulut , Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Welke consequenties voor de betrokken landen verbindt u aan uw constatering in uw brief van 26 oktober 2020 over het verslag van de Europese Raad van 15-16 oktober1, dat Turkije inderdaad betrokken is bij de inzet van Syrische strijders aan Azeri-zijde in en rond het conflict rond Nagorno Karabach (Artsach), hetgeen u bij het algemeen overleg met de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Kamer op 6 oktober jl. niet zei te weten, en in de antwoorden op de vragen van de leden de Roon en Wilders eveneens d.d. 6 oktober2 niet kon bevestigen, omdat deze «ontkend worden door Turkije en Azerbeidzjan»?
Zoals medegedeeld in het verslag van de Europese Raad (Kamerstuk 21 501-20, nr.1620), is het kabinet er inmiddels van op de hoogte dat Turkije inderdaad betrokken is bij de inzet van Syrische strijders aan Azerbeidzjaanse zijde.
Zoals gemeld in antwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 645) heeft mede op initiatief van Nederland de Europese Raad zich op 1 oktober jl. uitgesproken tegen elke externe inmenging en opgeroepen tot de-escalatie, staakt het vuren en de noodzaak om terug te keren naar de onderhandelingstafel. Daarnaast wijs ik op de diverse verklaringen van de EU Hoge Vertegenwoordiger waarin de EU zich uitspreekt tegen externe inmenging. Dit geldt ook voor EU verklaringen binnen de OVSE en de Raad van Europa. Nederland veroordeelt de inzet van Syrische strijders in het conflict in Nagorno-Karabach en blijft in contact met diverse internationale actoren om de zorgen daarover kenbaar te maken.
Kunt u bevestigen dat u, gelet op hun ongeloofwaardigheid en de stelstelmatige ontkenning door hen van welk bericht dan ook, in het vervolg de uitlatingen van genoemde landen over de oorlog in Nagorno Karabach, zoals over wie de oorlog begon, wie als eerste het staakt-het-vuren schond, alsmede dat huurlingen zijn ingezet enzovoorts, niet langer zult laten meewegen respectievelijk afwachten om tot een oordeel te komen en handelend op te treden, zoals vele bondgenoten dat reeds voor 6 oktober terecht hadden geconcludeerd?
Beiden landen ontkennen de gevechten te zijn begonnen en beide partijen ontkennen het staakt-het-vuren als eerste te hebben geschonden. Er heerst veel desinformatie. Het kabinet heeft noch de capaciteit, noch de presentie ter plaatse, om vast te stellen wie de gevechten is begonnen, alsook wie het staakt-het-vuren als eerste schond. Op dit moment lijkt het vierde staakt-het-vuren stand te houden; het kabinet verwelkomt het feit dat de wapens zijn neergelegd. Het kabinet heeft in de voorbije weken alle partijen oproepen zich te weerhouden van acties en dergelijke uitspraken die het conflict verder doen escaleren. Ik heb op 29 september jl. met beide ministers van Buitenlandse Zaken gebeld en hen opgeroepen tot de-escalatie en terugkeer naar onderhandelingen.
Mede dankzij Nederlandse inzet heeft de Europese Raad op 1 oktober jl. ook opgeroepen tot de-escalatie en zich uitgesproken tegen elke inmenging van buitenaf. De EU heeft daarbij expliciet steun uitgesproken voor de co-voorzitters van de Minsk Groep. Deze boodschap van de EU is ook in OVSE-kader zeer regelmatig herhaald. Achter de schermen is er door de co-voorzitters hard gewerkt en er hebben verschillende bijeenkomsten en gesprekken plaatsgevonden op presidentieel dan wel ministerieel niveau. De internationaal politieke en diplomatieke druk is voortdurend hoog geweest. Beide partijen namen deel aan onderhandelingen, zoals op 30 oktober in Genève. Vredesbesprekingen hebben geleid tot het tekenen van de trilaterale verklaring tussen Poetin, Pashinyan en Aliyev in de nacht van 10 november. Wat betreft de vraag over motie 2215 verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Is het u bekend dat inmiddels van verschillende oorspronkelijk Syrische verzetsgroepen in totaal duizenden jihadistische huurlingen via Turkije naar Azerbeidzjan zijn overgebracht en daar over een groot gebied verspreid zijn, met als taak zoveel mogelijk Armeniërs te doden, letterlijk tot er niemand meer over zou zijn; dat zij inmiddels reeds honderden Armeense soldaten en burgers hebben gedood, en dat uit bekentenissen van enkele krijgsgevangen genomen huurlingen onder andere naar voren komt, dat hen bij hun rekrutering door Turkije boven hun salaris nog eens 100 dollar wordt geboden voor elke onthoofde Armeniër? Acht u het aanvaardbaar dat deze actieve inzet door Turkije tot onmenselijke daden als onthoofding tot op dit moment zonder enig gevolg hoegenaamd van de zijde van Nederland is gebleven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe past in uw ogen de militaire inzet, met oorlogsretoriek, met NAVO-wapens en vliegtuigen, met inzet en financiering van huurlingen en eigen militairen in Azerbeidzjan, bij de rol van Turkije als NAVO-bondgenoot? Erkent u dat door dit als NAVO toe te laten de huidige oorlog reeds aan naar schatting vijfduizend militairen en burgers het leven heeft gekost, zonder dat een einde zelfs maar in zicht is? Welke sancties worden overwogen, bijvoorbeeld gerichte sancties tegen verantwoordelijken voor mensenrechtenschendingen c.q. gericht tegen de entourage van president Erdogan, zoals bevriezing van tegoeden?
Zes weken lang conflict heeft enorme humanitaire gevolgen teweeggebracht. Het is daarom positief dat vooralsnog het vierde staakt-het-vuren stand lijkt te houden. Nederland, alsook de Europese Unie, hebben in de afgelopen weken de beide partijen meermaals opgeroepen om de wapens neer te leggen. Nederland hecht waarde aan het eensgezinde EU optreden in dezen. Sancties zijn op dit moment niet aan de orde. Het kabinet was bezig, ook in reactie op de tweede paragraaf van motie van Helvert (Kamerstuk 35 373, nr. 18 gewijzigd), te onderzoeken welke aanknopingspunten de OP-samenwerking biedt om de beide partijen te beïnvloeden ten einde de vijandelijkheden te staken en te werken aan een duurzame oplossing voor het geschil. Gezien de recente ontwikkelingen en in het bijzonder het feit dat het huidige staakt-het-vuren gehonoreerd lijkt te worden, is het van belang dit prille akkoord eerst een kans te geven.
Het kabinet heeft conform de moties Karabulut (Kamerstuk 21 501-02 nr. 2218), Voordewind cs. (Kamerstuk 35 373, nr. 8) en Van Helvert cs. (21 501-02, nr. 2216) de oorlogsretoriek van alle landen, waaronder Turkije, in EU verband veroordeeld, en zowel in EU als NAVO verband zorgen geuit over contraproductieve buitenlandse inmenging. Daarbij zijn alle landen, waaronder NAVO bondgenoot Turkije, opgeroepen om zich in te zetten voor het handhaven van het staakt-het-vuren en een terugkeer naar de onderhandelingstafel onder auspiciën van de OVSE Minsk Groep.
De VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten, Michelle Bachelet, bracht op 2 november jl. een verklaring uit waarin zij waarschuwde voor willekeurig geweld tegen de burgerbevolking – wat een schending is van het internationaal recht en een oorlogsmisdrijf kan zijn. Zij riep de strijdende partijen op om verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht na te komen en burgers en civiele infrastructuur te beschermen. De EU heeft de aanvallen op burgers veroordeeld en beide landen meermalen opgeroepen de burgerbevolking te beschermen.
Het kabinet is bekend met de rapporten van Human Rights Watch over het gebruik van clustermunitie door beide partijen. Armenië en Azerbeidzjan zijn geen partij bij het Verdrag inzake clustermunitie, dat het gebruik van clustermunitie verbiedt vanwege de humanitaire consequenties en schade die deze soort munitie vaak toebrengt aan de burgerbevolking. Partijen dienen bij gewapende conflicten hun verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht te eerbiedigen, in het bijzonder de verplichtingen over het maken van onderscheid tussen militaire doelen en burgerobjecten, het nemen van voorzorgsmaatregelen bij de keuze van hun methoden en middelen van oorlogvoering teneinde de burgerbevolking zoveel mogelijk te beschermen.
Het kabinet is eveneens bekend met de berichten over het gebruik van fosfor. Beide partijen beschuldigen elkaar hiervan. Fosfor is geen chemisch wapen. Derhalve zou een OPCW onderzoek in beginsel niet aan de orde zijn. Het gebruik van fosfor voor het creëren van een rookgordijn of om het slagveld te verlichten is niet verboden. Het gebruik van fosfor als brandwapen tijdens gewapend conflict is gereguleerd in Protocol III bij het CCW-verdrag (Certain Conventional Weapons). Het kabinet keurt het gebruik van fosfor als brandwapen af. Omdat Armenië noch Azerbeidzjan partij is bij het CCW verdrag, gelden deze verdragsregels niet voor hen. Wel gelden de algemene regels van het humanitair oorlogsrecht voor het voeren van vijandelijkheden, zoals de beginselen van onderscheid en voorzorgsmaatregelen, die dienen om de burgerbevolking te beschermen.
Kunt u inmiddels wel aangeven, dat in dit conflict Azerbeidzjan ook naar eigen aankondiging tevoren en verklaring nadien van dat land, de partij is die militair heeft aangevallen, de aanval wil voortzetten «tot het eind», en geen onderhandelingen wil, en daarom drie keer het staakt het vuren heeft geschonden, terwijl de Armeense kant zich hiertegen verdedigt en bereid is tot onderhandelingen, daar de laatste opvattingen hierover van uw kant van 28 september (notaoverleg over Ruslandstrategie) en 6 oktober (Algemeen Overleg over de Raad Buitenlandse Zaken) stammen en luiden dat u niet kunt beoordelen welke partij agressor was, en daarom alle moties die in uw ogen naar een van de partijen (lees Azerbeidzjan) wijzen, ontraden zijn uit oogpunt van «even-handedness». Wat zou nu uw oordeel zijn over bijvoorbeeld de aangehouden motie-Voordewind3, die om die reden was ontraden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op de kortst mogelijk termijn in de EU te bevorderen dat er een moratorium komt op de levering van wapens respectievelijk onderdelen van wapens aan de bij het conflict betrokken partijen in de strijd in Nagorno Karabach? Zo nee, waarom niet?
Sinds 1992 geldt een OVSE-embargo op levering van militaire goederen aan partijen betrokken bij het conflict in Nagorno-Karabach. Alle EU lidstaten hebben zich daarmee al verplicht tot het niet leveren van militaire goederen die in dit conflict kunnen worden ingezet. Alle EU-landen hebben zich gecommitteerd aan zorgvuldige toetsing van vergunningaanvragen voor de export van militair materieel aan de acht EU-wapenexportcriteria. Daarbij wordt onder meer getoetst of een transactie in strijd is met internationale verplichtingen, zoals de wapenembargo’s op Nagorno-Karabach (criterium 1). Ook wordt er getoetst op het risico dat goederen die worden geleverd aan derde landen worden omgeleid naar bestemmingen waarvoor een wapenembargo geldt zoals Nagorno-Karabach (criterium 7). Een EU-breed moratorium voegt daar weinig aan toe. Wel ben ik graag bereid om in de EU Raadswerkgroep COARM een uniforme toepassing van dit embargo te bepleiten.
Kunt u bevestigen dat vanuit Nederland geen wapens respectievelijk onderdelen worden geleverd aan de bij het conflict betrokken partijen, zulks gelet op het sinds 1992 van kracht zijnde embargo van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) m.b.t. «forces engaged in combat in Nagorno-Karabach»?
Ja, Nederland geeft gevolg aan dit embargo en geeft geen vergunningen af voor militaire goederen die in dit conflict kunnen worden ingezet.
Wat is uw oordeel over berichten dat Azerbeidzjan op grote schaal en al vijf weken lang oorlogsmisdaden pleegt, onder andere door onophoudelijke clusterbommen op woongebieden, zoals in de rapporten van onder andere Human Right Watch staat vermeld, maar ook zichtbaar is in talloze video’s? Dat tevens oorlogsmisdaden plaatsvinden onder andere door gebruik van chemische middelen zoals witte fosfor, behandeling krijgsgevangenen met executies en verminkingen etcetera. Klopt het dat er fosfor-wapens worden ingezet? Hoe beoordeelt u het gebruik van fosfor in de strijd? Deelt u de mening dat Nederland, zelf en in EU-verband, thans alle middelen behoort in te zetten die effectief kunnen zijn om Azerbeidzjan, dat keer op keer aangeeft «tot het einde te zullen doorgaan», te stoppen, zoals door economische sancties en sancties tegen de omgeving van president Aliyev? Kunt u aangeven waarom deze sancties nog niet zijn ingesteld?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid stappen te initiëren om sancties op Turkije en Azerbeidzjan op te leggen door alle vormen van samenwerking met deze landen op te schorten, de onderhandelingen tussen de EU over economische samenwerking op te schorten evenals de steun die aan Azerbeidzjan verstrekt wordt vanuit het Oostelijk Partnerschap?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de rapporten van Genocide Watch en van de International Association of Genocide Scholars over de genocidale bedoelingen van Azerbeidzjan en Turkije?
Nederland volgt de ontwikkelingen nauwlettend. Aan beide zijden zijn veel burgerslachtoffers gevallen. Het kabinet is op de hoogte van het alert van Genocide Watch. Deze waarschuwing bevestigt het belang dat internationale organisaties zoals OHCHR en OVSE de situatie in Nagorno-Karabach goed moeten kunnen blijven volgen. De waarschuwing onderstreepte tevens de noodzaak van het bereiken van een staakt-het-vuren. Volgens het trilaterale akkoord van 10 november tussen Armenië, Azerbeidzjan en Rusland, zal er een vredeshandhavingsmissie komen in de regio om het staakt-het-vuren te monitoren.
Wat is uw positie ten aanzien van het idee om in de gegeven omstandigheden, en gezien de uitgesproken onwil van Azerbeidzjan, hierin gesteund door Turkije, om de agressie te beëindigen, thans – gelet op het principe van Responsibility to Protect, op basis van het principe van «remedial secession», derhalve als laatste redmiddel – de onafhankelijkheid van Nagorno Karabach (Artsach) te erkennen? Kunt u uw standpunt onderbouwen?
Het Nederlandse standpunt is bekend en ongewijzigd. Nederland ondersteunt het streven naar een duurzame en vreedzame oplossing voor het conflict. De gevechten zijn inmiddels beëindigd en het staakt-het-vuren wordt vooralsnog gehonoreerd. Het idee van erkenning van de onafhankelijkheid van Nagorno-Karabach (Artsach) staat haaks op de inspanningen van de internationale gemeenschap om tot een vreedzame oplossing van het conflict te komen en is dan ook niet aan de orde.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de aanvang van de plenaire behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Kwetsbare kinderen die in arme landen door de coronacrisis uit beeld raken |
|
Anne Kuik (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Meer kinderen uitgebuit tijdens de coronacrisis»?1
Ja.
Kunt u bevestigen, zoals in dit artikel gemeld wordt, dat 24 miljoen kinderen door de coronacrisis niet meer naar school kunnen? Kunt u dit met andere bronnen ondersteunen?
UNESCO monitort wereldwijd het aantal kinderen en jongeren, dat getroffen wordt door schoolsluiting. Dit aantal, dat dagelijks fluctueert, bedroeg medio november ruim 220 miljoen kinderen en jongeren. Hiervan zullen naar verwachting 23,8 miljoen kinderen en jongeren nooit meer naar school terugkeren (UN Policy Brief Education during COVID-19 and beyond, augustus 2020). Dit aantal komt bovenop de 258 miljoen kinderen en jongeren die al niet naar school gingen.
Kunt u bevestigen, zoals in dit artikel gemeld wordt, dat dit jaar 500.000 meer meisjes worden uitgehuwelijkt? Kunt u dit met andere bronnen ondersteunen?
Volgens het Global Girlhood Report van Save the Children2 worden naar verwachting in 2020 500.000 meer meisjes uitgehuwelijkt, als gevolg van de COVID-19 crisis. Andere bronnen heb ik niet voor handen.
Kunt u bevestigen, zoals in dit artikel gemeld wordt, dat naar verwachting twee miljoen meer meisjes slachtoffer worden van genitale verminking (meisjesbesnijdenis)? Kunt u dit met andere bronnen ondersteunen?
Volgens UNFPA3 heeft de COVID-19 crisis een grote impact op de inzet om genitale verminking te voorkomen. Als gevolg van de COVID-19 crisis zullen in de komende 10 jaar volgens het UNFPA-rapport twee miljoen meer meisjes slachtoffer worden van genitale verminking (meisjesbesnijdenis).
Kunt u bevestigen, zoals in dit artikel gemeld wordt, dat in de eerste maanden van de pandemie in India het aantal telefoontjes naar kinderhulplijnen met 30 procent groeide, en in Bangladesh met 40 procent? Kunt u dit met andere bronnen ondersteunen?
Het kabinet beschikt niet over eigen informatie om deze cijfers te bevestigen. Uit onderzoek van UNICEF blijkt dat het aantal oproepen naar kinderhulplijnen in India sinds de Covid-19 pandemie met 50% is toegenomen.4 Een rapport van WorldVision bevestigt dat het aantal oproepen in Bangladesh met 40% is gegroeid.5 Deze cijfers geven een zorgelijk beeld van kwetsbare meisjes en jongens in beide landen.
Kunt u bevestigen, zoals in dit artikel wordt gemeld, dat kindersekstoeristen niet makkelijk meer naar het buitenland kunnen reizen waardoor ze hun heil vaker op internet zoeken, waardoor Europol en Interpol een toename constateren in het downloaden van kinderporno? Kunt u dit met andere bronnen ondersteunen?
Het online kindermisbruik is fors toegenomen sinds Europa in lockdown ging, constateerde Europol in hun rapport in januari. Het aantal meldingen van materiaal dat online werd aangetroffen met kinderporno vertienvoudigde bijna naar een miljoen. De isolatie creëert enerzijds meer gebruikers, constateert Europol, maar brengt kinderen die zonder begeleiding langdurig achter de computer zitten ook in een kwetsbare positie. Verschillende maatschappelijke organisaties bevestigen dit beeld.
Welke maatregelen worden er internationaal genomen om de door Teres des Hommes verwachtte toename in kinderhandel tegen te gaan en welke inzet pleegt Nederland?
Het Kabinet deelt de inschatting van Terre des Hommes dat er een risico bestaat op toename van kinderhandel. Secundaire gevolgen van COVID-19, zoals het feit dat scholen gesloten zijn, dragen bij aan dit verhoogde risico.
De Nederlandse regering zet zich tegen alle vormen van mensenhandel in, zowel in Nederland als in het buitenland. De resultaten van de inzet tegen mensenhandel is op 18 november jl. gerapporteerd aan uw Kamer via de Voortgangsbrief Samen tegen Mensenhandel.
Via internationale organisaties als UNICEF en het Global Partnership for Education draagt Nederland bij aan de versterking van onderwijssystemen en toegang tot school. Deze programma’s zijn voor zover mogelijk aangepast om te functioneren met de beperkingen die de COVID-19 pandemie met zich brengt.
Kunt u aangeven op welke manier u extra inzet kunt plegen om deze kinderen, die niet naar school kunnen gaan vanwege de pandemie, beter te beschermen en te helpen?
Nederland steunt organisaties als het Global Partnership for Education en Education Cannot Wait (ECW) die via afstandsonderwijs ervoor proberen te zorgen dat kwetsbare kinderen tijdens schoolsluiting in beeld blijven. Daarbij bevordert ECW dat kwetsbare kinderen zo nodig toegang hebben tot MHPSS en doorverwezen worden naar gezondheidsinstellingen of instellingen voor kinderbescherming. Ook stimuleert ECW door gerichte gemeenschapscampagnes dat meisjes meer aan onderwijs deelnemen. Recent verstrekte Nederland een extra bijdrage (EUR 6 miljoen) aan ECW ter ondersteuning van hun COVID19-respons.
Kunt u aangeven welke fondsen en programma’s in Nederland worden ingezet om kinderhandel tegen te gaan en de positie van kinderen te verbeteren? Ziet u mogelijkheden om deze programma’s te intensiveren zolang in focuslanden scholen dicht blijven?
De positie van kinderen staat in meerdere programma’s centraal, bijvoorbeeld in de onderwijsprogramma’s, zoals genoemd onder antwoord 8.
Onder zowel Power of Voices Partnerschappen als het SRGR Partnerschap Fonds, twee fondsen onder Versterking Maatschappelijk Middenveld, worden drie programma’s ontwikkeld om de positie van kinderen te verbeteren.
Deze programma’s hopen per 1 januari 2021 van start te gaan voor een periode van vijf jaar. Een van de programma’s richt zich op de aanpak van ondervoeding bij kinderen, een ander programma op het tegengaan van kindhuwelijken en het derde programma zal zich richten op de versterking van «girl-led groups» in het opkomen voor hun rechten en tegengaan misbruik en uitbuiting.
Bent u bekend met de in het artikel genoemde petitie die aan de EU is gepresenteerd, waarin dringend gevraagd wordt actie te ondernemen? Kunt u deze met de Kamer delen en bent u bereid om in een begeleidende brief de aanbevelingen uit deze petitie te appreciëren?
Ik ben bekend met deze petitie die aandacht vraagt voor de consequenties van de COVID 19 pandemie voor kwetsbare kinderen. De petitie stelt dat vele duizenden kinderen uit beeld dreigen te verdwijnen door bijvoorbeeld de sluiting van scholen. Daarnaast worden kinderen gedwongen te werken, worden ze uitgehuwelijkt of gedwongen hun lichaam te verkopen. Het kabinet onderkent die problematiek, en spant zich er bilateraal, alsook in EU en VN-verband, voor in om de impact van de Corona crisis op kwetsbare groepen te mitigeren en herstel te bevorderen. Nederland zal de positie van kwetsbare kinderen ook aan de orde stellen in het kader van EU Raadsconclusies over de consequenties van de Coronapandemie op mensenrechten, waarover de Raad zich naar verwachting in januari zal buigen.
Uw kamer zal hierover geïnformeerd worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de start van de tweede termijn begrotingsbehandeling voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2021?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Turkije de Haga Sophia en het Chora-museum (beiden voormalige christelijke kerken) van musea omvormt naar moskeeën, terwijl beiden beschermd zijn als werelderfgoed van Unesco, omdat Turkije ze zelf op dit lijst gezet heeft als musea?1
Ja.
Deelt u de mening dat hiermee afbreuk gedaan wordt aan de culturele en historische waarde die deze bouwwerken hebben voor de Christelijke gemeenscha en dat hiermee wordt getoornd aan de boodschap van pluriformiteit en tolerantie die deze monumenten uitdragen?
Deze twee monumenten maken deel uit van het UNESCO werelderfgoed Istanbul. Dit werelderfgoed is een belangrijk symbool van interreligieuze en interculturele dialoog en moet als zodanig worden gerespecteerd. Dat houdt in dat er geen stappen mogen worden genomen die de Outstanding Universal Value (OUV) van het werelderfgoed aantasten. Het is aan het Werelderfgoedcomité van UNESCO om dat te beoordelen. Daarbij wordt als eerste gekeken naar de instandhouding van de OUV, en dus niet primair naar de specifieke functie van het gebouw. Het kabinet onderkent dat het bedekken van de religieuze kunst effect kan hebben
op de beleving van bezoekers.
Klopt het dat Turkije de regels van UNESCO overtreedt? Klopt het ook dat Turkije al een aantal unieke fresco’s en schilderingen in het Chora-museum bedekt heeft?2
Het kabinet is bekend met de berichten dat een aantal fresco’s en schilderingen met witte doeken zijn afgedekt. Van belang is dat er geen onomkeerbare aanpassingen worden gedaan die de OUV van het monument aantasten.
De precieze functie van UNESCO-monumenten is een interne aangelegenheid van UNESCO-lidstaten zelf. Zoals gesteld is het aan het Werelderfgoedcomité om te oordelen over mogelijke aantasting van de OUV.
Ben u bereid deze problematiek aan te kaarten op de komende vergadering van de executive board van UNESCO (4-18 november, te Parijs) ten einde Turkije te bewegen zich aan de afspraken te houden en deze monumenten hun status als museum te laten behouden? Zo ja, hoe zal de Nederlandse delegatie deze kwestie aankaarten?
Zoals vermeld in eerdere beantwoording van Kamervragen hierover (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3748, vergaderjaar 2019–2020), heeft Nederland reeds samen met EU-lidstaten opgeroepen om de Hagia Sophia als symbool van interreligieuze en interculturele dialoog te respecteren. Dit neemt niet weg dat de precieze status van de Hagia Sophia uiteindelijk een interne aangelegenheid van Turkije is. Dit geldt ook voor het Chora monument.
De geplande vergadering van de Executive Board van UNESCO (4-18 november, te Parijs) is vanwege COVID maatregelen uitgesteld. Tussen 2 en 10 december vindt een virtuele bijeenkomst met een ingekorte agenda plaats. In januari is er een vervolg. Zoals hierboven reeds gemeld, worden vraagstukken over de instandhouding van de OUV inhoudelijk behandeld in het UNESCO Werelderfgoedcomité. Dit comité komt in juni of juli 2021 bijeen. De Executive Board speelt geen rol in de inhoudelijke behandeling van deze kwestie, maar wel in de agendering van de kwestie voor de eerstvolgende vergadering van het Werelderfgoedcomité.
Hoe kaarten andere landen deze kwestie aan op de vergadering van de UNESCO executive board?
Zoals in het antwoord op de vragen 3 en 4 aangegeven, worden dit soort kwesties niet inhoudelijk behandeld in de Executive Board van UNESCO. Het is aan het Werelderfgoedcomité om te oordelen over mogelijke aantasting van de OUV.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de Soedanese paramilitaire groep RSF steun krijgt van de Europese Unie |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Deze beruchte militie uit Soedan krijgt «veiligheidstraining» betaald door de EU»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van recente politieke en economische ontwikkelingen in Soedan?
In december 2018 begon een geweldloze volksopstand in Soedan, die heeft geleid tot het afzetten van toenmalig president Al-Bashir op 11 april 2019. Op 17 augustus 2019 ondertekenden de Militaire Overgangsraad (TMC) en de civiele oppositie een historisch constitutioneel akkoord. Dit akkoord maakte de weg vrij voor een democratische transitie in Soedan. Tijdens de overgangsperiode van 39 maanden (deze periode is met het tekenen van het vredesakkoord opnieuw ingegaan, zie onder) wordt het land geregeerd door een civiel geleide transitieregering. Alleen de ministers van Binnenlandse Zaken en Defensie zijn militairen. De Soevereine Raad neemt daarnaast de positie van staatshoofd in. Deze elfkoppige raad bestaat uit zes burgers en vijf militairen en staat momenteel onder leiding van generaal Burhan (RSF-leider Mohamed Hamdan Dagolo, ook wel Hemedti genoemd, is vicevoorzitter).
Op 3 oktober jl. werd in Juba het vredesakkoord getekend tussen de Soedanese overgangsregering en elf rebellengroeperingen verenigd in de Sudan Revolutionary Front (SRF) en de Sudan Liberation Movement (SLM). Dit omvangrijke akkoord bevat o.a. afspraken over het vormen en de samenstelling van een parlement en heeft ook uitgebreide passages over accountability. Momenteel wordt er nog onderhandeld met de rebellenleiders Al-Nur en El-Hilu, respectievelijk leiders van Sudan Liberation Movement-Al Nur (SLM-A) en Sudan People Liberation Movement North (SPLM-N). Het is belangrijk dat alle rebellen hun wapens neerleggen om tot duurzame en inclusieve vrede te komen.
In oktober jl. heeft aanklaagster Bensouda van het Internationaal Strafhof (ICC) een historisch bezoek gebracht aan Soedan. Sinds het aftreden van Al-Bashir is er sprake van toenadering tussen het civiele deel van de transitieregering en het ICC. Het kabinet heeft het belang van samenwerking met het ICC herhaaldelijk opgebracht. In Soedan was er veel aandacht voor het bezoek van aanklaagster Bensouda. De Soedanezen zijn echter verdeeld: een deel van de bevolking vindt dat Al-Bashir en de drie anderen tegen wie een arrestatiebevel openstaat zo snel mogelijk naar Den Haag moeten voor berechting, anderen zijn voorstander van lokale berechting.
Economisch gezien is het een uiterst zwaar jaar voor Soedan geweest. In september jl. is de noodtoestand uitgeroepen vanwege zware regenval en een buiten haar oevers tredende Nijl. Meer dan 875.000 mensen verkeerden in nood, 100.000 huizen zijn vernield en meer dan 150 mensen verloren het leven. Deze overstromingen kwamen bovenop een sprinkhanenplaag en Covid-19.
In het afgelopen jaar is de economische situatie dan ook zo nijpend geworden in Soedan, dat inmiddels 20% van de bevolking onder de armoedegrens leeft. Het kabinet heeft gedurende het jaar EUR 29,5 miljoen aan noodhulp gedoneerd (via Central Emergency Response Fund, Rode Kruis, Dutch Relief Alliance, Sudan Humanitarian Fund en het Family Support Program) om de negatieve gevolgen van deze rampen voor de bevolking te beperken.
Voor 2021 gloort er echter iets van hoop aan de economische horizon van Soedan. President Trump heeft aangegeven dat Soedan van de US State Sponsors of Terrorismlijst wordt gehaald, wat o.a. zou betekenen dat het internationale betalingsverkeer wordt gerehabiliteerd, nieuwe kansen worden geboden voor internationale handel en investeringen en Soedan in aanmerking komt voor schuldverlichting. Het Congres van de Verenigde Staten dient nog actie te ondernemen voordat delisting een feit is. Bovendien is Soedan, met o.a. de steun van de EU, het IMF en de Wereldbank, begonnen met aanzienlijke en broodnodige economische hervormingen.
Wat is de huidige verhouding van de Rapid Support Forces (RSF) met de regering van premier Hamdok en het Soedanese leger?
Met het constitutioneel akkoord van 17 augustus 2019 is de RSF formeel onderdeel uit gaan maken van de strijdkrachten van Soedan. De RSF wordt aangestuurd door de vicevoorzitter van de Soevereine Raad, Hemedti. Ter achtergrond is het belangrijk te weten dat de RSF voortkomt uit de paramilitaire Janjaweed milities. Deze Janjaweed milities zijn op etnische grondslag geformeerd en waren in Darfur en daarbuiten verantwoordelijk voor vele mensenrechtenschendingen. Omdat Al-Bashir zijn positie niet alleen maar afhankelijk wilde laten zijn van de leiders van het Soedanese leger, de Sudanese Armed Forces (SAF), financierde Al-Bashir ook de Janjaweed milities, die toen ook al werden aangevoerd door zijn vertrouweling Hemedti. Na de maandenlange burgerprotesten in 2018 en 2019 werd Al-Bashir uiteindelijk afgezet. Hemedti en generaal Burhan (een van de vooraanstaande officieren van de SAF en huidig voorzitter van de Soevereine Raad) keerden zich uiteindelijk tegen Al-Bashir en speelden een beslissende rol in zijn afzetting. Het constitutioneel akkoord van 17 augustus 2019 kan worden gezien als een machtsdeling tussen de drie belangrijkste machten in Soedan, dat wil zeggen de civiele oppositie, de SAF en de RSF. Een voorwaarde voor Hemedti zou zijn dat de RSF gelegitimeerd zou worden en dezelfde status zou krijgen als de SAF. In de praktijk bestaat de RSF echter parallel aan het Soedanese leger en is er nog geen sprake van daadwerkelijke integratie van de RSF in de SAF.
Klopt de stelling van het Trouw-artikel dat de EU van plan is om trainingen te financieren, of al financiert, waar ook leden van de RSF aan deel kunnen nemen?
Beide stellingen kloppen niet. De EU geeft geen financiële ondersteuning aan genoemde trainingen en is ook niet van plan dit in de toekomst te doen. Wel steunt de EU via het EU Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) de democratische transitie in Soedan. Als onderdeel hiervan wordt momenteel de laatste hand gelegd aan een overeenkomst ter waarde van EUR 4,95 miljoen met het bureau van de VN Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens (OHCHR), bedoeld voor het kantoor in Soedan. Doel van de OHCHR-activiteiten is het ondersteunen van duurzame vrede, het verbeteren van de rechtsstaat en het vergroten van respect voor mensenrechten tijdens de democratische transitie en in aanloop naar de verkiezingen in Soedan. De OHCHR heeft bevestigd dat de RSF niet deelneemt aan de door de EU gefinancierde activiteiten voor de periode van 2021–2022.
Klopt de stelling van hetzelfde artikel dat de trainingen niet alleen gaan over mensenrechten, maar ook over het identificeren van illegale migranten en het bedienen van vuurwapens?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is het doel van deze trainingen? Vinden deze trainingen plaats binnen het Better Migration Management programma, of in de context van een ander programma?
De ondersteuning van de activiteiten van OHCHR betreft andere activiteiten dan het Better Migration Management programma. Beide worden wel vanuit het EUTF gefinancierd. Doel van de OHCHR-activiteiten is het ondersteunen van duurzame vrede, het verbeteren van de rechtsstaat en het vergroten van respect voor mensenrechten tijdens de democratische transitie en in aanloop naar de verkiezingen in Soedan
Klopt het dat EU-landen, waaronder Nederland, in juli expliciete toestemming hebben gegeven voor dit trainingsproject? Zo ja, waarom heeft Nederland die toestemming gegeven en welke voorwaarden zijn eraan verbonden?
Het klopt dat Nederland toestemming heeft gegeven voor de financiering van de OHCHR-activiteiten. Deze toestemming heeft Nederland, net als andere EU lidstaten, gegeven omdat Nederland de rol van OHCHR in Soedan van groot belang acht. Zoals bij ieder programma of activiteit dat opereert op een gevoelig onderwerp als mensenrechten zijn er risico’s aan de ondersteuning verbonden. Daarom zijn er mitigerende maatregelen aan het programma verbonden. Zo past OHCHR de VN Human Rights Due diligence policy (HRDDP) toe. In lijn met de HRDDP zullen alle individuen die training ontvangen een screening ondergaan van OHCHR en de United Nations Integrated Transitions Assistance Mission in Sudan (UNITAMS) om te voorkomen dat mensenrechtenschenders of oorlogsmisdadigers participeren in hun activiteiten.
Hoe verhoudt de steun van de EU aan deze trainingsprogramma’s zich tot eerdere garanties van het kabinet dat de RSF «in geen geval» tot de doelgroep van door de EU gefinancierde trainingen behoort?2
De RSF behoort niet tot de doelgroep van de door OHCHR uitgevoerde activiteiten waar de EU een bijdrage aan levert. De reactie van de heer Kenneth Roth is gebaseerd op onjuiste berichtgeving over aard en doelgroep van door de EU te ondersteunen activiteiten van OHCHR.
Hoe beoordeelt u de uitlatingen van Kenneth Roth, directeur van Human Rights Watch, dat het trainen van de RSF kortzichtig is?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de EU op te roepen om strikte richtlijnen voor deelname aan de trainingen te hanteren om te voorkomen dat RSF-leden kunnen deelnemen, zeker zonder verantwoording te hebben afgelegd over misdaden begaan in het verleden?
Dit acht ik niet noodzakelijk, omdat de EU en OHCHR reeds strikte richtlijnen hiervoor hebben opgesteld en toepassen zoals in antwoord op vraag 7 wordt toegelicht.
Het bericht 'Deze beruchte militie uit Soedan krijgt 'veiligheidstraining' betaald door de EU' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Deze beruchte militie uit Soedan krijgt «veiligheidstraining» betaald door de EU»?1
Ja.
Hoe kan het dat de Rapid Support Forces (RSF), waarvan een aantal deelnemers afkomstig is uit Darfur, training krijgen gefinancierd door de EU?
De berichtgeving klopt niet. De EU geeft geen financiële ondersteuning aan genoemde veiligheidstrainingtraining en is ook niet van plan dit in de toekomst te doen.
Wel steunt de EU via het EU Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) de democratische transitie in Soedan. Als onderdeel hiervan wordt momenteel de laatste hand gelegd aan een overeenkomst ter waarde van EUR 4,95 miljoen met het bureau van de VN Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens (OHCHR), bedoeld voor het kantoor in Soedan. Doel van het OHCHR programma is het ondersteunen van duurzame vrede, het verbeteren van de rechtsstaat en het vergroten van respect voor mensenrechten tijdens de democratische transitie en in aanloop naar de verkiezingen in Soedan. OHCHR heeft bevestigd dat de RSF geen onderdeel is van het door de EU gefinancierde programma voor de periode van 2021–2022.
Hoe verhoudt zich dit tot de eerdere toezegging dat de RSF geen directe of indirecte steun van de EU zou ontvangen, vanwege de betrokkenheid bij oorlogsmisdaden in Darfur?
De RSF behoort niet tot de doelgroep van de OHCHR activiteiten, ook niet aan activiteiten waar de EU een bijdrage aan levert.
Is het de bedoeling dat de RSF zich gaat inzetten om irreguliere migratie tegen te gaan? Zo ja, bent u op de hoogte van de betrokkenheid van de RSF bij mensensmokkel? Zo nee, welk doel heeft deze training?
Zie antwoord vraag 2. Het OHCHR programma is niet gericht op het tegengaan van irreguliere migratie en er zullen geen RSF-leden deelnemen aan activiteiten van OHCHR.
Heeft u, of gaat u, contact opnemen met Kenneth Roth van Human Rights Watch over de kritiek op deze training? Zo ja, hoe was dat contact? Zo nee, waarom niet?
Met Human Rights Watch en met andere mensenrechtenorganisaties is regelmatig contact over de situatie in Soedan. Tijdens het eerstvolgende reguliere contact zal dit misverstand worden opgehelderd.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om oorlogmisdadigers te trainen met Europees geld? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik. Om deze reden past OHCHR de VN Human Rights Due Diligence Policy (HRDDP) toe. In lijn met de HRDDP zullen alle individuen die getraind worden een screening ondergaan door OHCHR en de United Nations Integrated Transition Assistance Mission in Sudan (UNITAMS), om te voorkomen dat er mensenrechtenschenders of oorlogsmisdadigers participeren in hun activiteiten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat milities ingezet worden voor grensbewaking? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik, onder andere omdat in dit geval de RSF tegelijkertijd wordt verdacht van mensensmokkel. Echter, met het constitutioneel akkoord van 17 augustus 2019 is de RSF formeel onderdeel uit gaan maken van de strijdkrachten van Soedan. De RSF wordt aangestuurd door de vicevoorzitter van de Soevereine Raad, Hemedti. Ter achtergrond is het belangrijk te weten dat de RSF voortkomt uit de paramilitaire Janjaweed milities. Deze Janjaweed milities zijn op etnische grondslag geformeerd en waren in Darfur en daarbuiten verantwoordelijk voor vele mensenrechtenschendingen. Omdat Al-Bashir zijn positie niet alleen maar afhankelijk wilde laten zijn van de leiders van het Soedanese leger, de Sudanese Armed Forces (SAF), financierde Al-Bashir ook de Janjaweed milities, die toen ook al werden aangevoerd door zijn vertrouweling Hemedti. Na de maandenlange burgerprotesten in 2018 en 2019 werd Al-Bashir uiteindelijk afgezet. Hemedti en generaal Burhan (een van de vooraanstaande officieren van de SAF en huidig voorzitter van de Soevereine Raad) keerden zich uiteindelijk tegen Al-Bashir en speelden een beslissende rol in zijn afzetting. Het constitutioneel akkoord van 17 augustus 2019 kan worden gezien als een machtsdeling tussen de drie belangrijkste machten in Soedan, dat wil zeggen de civiele oppositie, de SAF en de RSF. Een voorwaarde van Hemedti zou zijn dat de RSF gelegitimeerd zou worden en dezelfde status zou krijgen als de SAF. In de praktijk bestaat de RSF echter parallel aan het Soedanese leger en is er nog geen sprake van daadwerkelijke integratie van de RSF in de SAF.
Onderdeel van de taken van de RSF zijn grensbewaking en het tegengaan van irreguliere migratie, hierbij werkt de RSF samen met de SAF en politie. De berichten over betrokkenheid van de RSF bij mensensmokkel baart het kabinet ernstig zorgen. Mede om deze reden is het essentieel dat de veiligheidssector in Soedan snel wordt hervormd. Het kabinet heeft hiervoor in het verleden gepleit en zal dit blijven doen. Om dezelfde redenen is het onwenselijk dat de RSF trainingen krijgt die voor repressieve doelen ingezet kunnen worden.
Kunt u toelichten wat de rol van het Hoog Commissariaat voor de Mensenrechten (OHCHR) in deze is?
De OHCHR heeft als doel het ondersteunen van duurzame vrede, het verbeteren van de rechtsstaat en het vergroten van respect voor mensenrechten tijdens de democratische transitie en in aanloop naar de verkiezingen in Soedan. In dit kader zullen er geen trainingen aan RSF-leden worden gegeven door OHCHR. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de tweede termijn van de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Ja.
Het bericht ‘Nederlands kabinet vindt eisen Europees coronafonds lastig’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlands kabinet vindt eisen Europees coronafonds lastig»?1
Ja.
Klopt het dat het kabinet van plan is niet mee te doen aan de eerste ronde voor het indienen van plannen bij de Europese Commissie, waarvoor de deadline is vastgesteld op 30 april 2021?
Het kabinet kiest er bewust voor om het definitieve besluit over de hervormingen en investeringen die in het Recovery and Resilience Plan (RRP) worden opgenomen door het nieuwe kabinet te laten nemen. Zoals toegezegd in de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (4 en 5 november jl.), informeert het kabinet uw Kamer binnenkort over het in te dienen Recovery and Resilience Plan middels een brief.
Over de RRF-verordening wordt nog onderhandeld tussen Raad en Europees parlement. Plannen kunnen – op basis van de Raadspositie – formeel ingediend worden bij de Commissie vanaf het moment van inwerkingtreding van de RRF tot 30 april 2021, en vervolgens vanaf 15 oktober 2021 tot 30 april 2022, en van 15 oktober 2022 tot 30 april 2023. Een lidstaat blijft aanspraak maken op de totale allocatie als het besluit haar nationale plan niet in de eerste, maar in de tweede periode in te dienen. Een lidstaat – en dus het bedrijfsleven van die lidstaat – loopt dan dus geen geld mis.
Juist omdat het kabinet een stevig en ambitieus plan wil indienen, is ervoor gekozen de formatie mee te nemen en het nieuwe kabinet het definitieve besluit te laten nemen. Immers, zo kunnen additionele hervormingen en investeringen waar het nieuwe kabinet toe besluit ook een plek krijgen in het nationale plan.
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat Nederland stil staat. Het kabinet geeft opdracht tot een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van een Nederlands herstelplan. Het kabinet zal de komende maanden kansrijke maatregelen voor een Nederlands herstelplan in kaart brengen. Daarbij wordt onder andere gekeken naar hervormingen en investeringen waartoe het kabinet sinds 1 februari 2020 heeft besloten. Maatregelen die na die datum zijn gestart komen in aanmerking voor de RRF. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de behandeling van vreemd en eigen vermogen en de versobering van de zelfstandigenaftrek. Tot slot worden er ook maatregelen in kaart gebracht die het volgend kabinet kan treffen.
Bent u het met ondernemers eens dat Nederlandse bedrijven achter de feiten aan lopen wanneer het kabinet besluit om pas mee te doen vanaf de tweede ronde?
Zie antwoord vraag 2.
Waar komt de aarzeling van het kabinet vandaan, gezien het feit dat de landenspecifieke aanbevelingen al jaren bekend zijn en de geldende aanbevelingen dateren uit 2019?
Zie antwoord vraag 2.
Is het kabinet bereid om versneld aan de landenspecifieke aanbevelingen te voldoen, zodat het Nederlandse bedrijfsleven in crisistijd kan profiteren van de 6 miljard euro die daarvoor klaar liggen?
Zie antwoord vraag 2.
Aan welke landenspecifieke aanbevelingen voldoet Nederland naar uw inschatting wel, na implementatie van het Belastingplan 2021, dat op dit moment in het parlement wordt behandeld?
Het kabinet acht het van belang dat de herstelplannen van lidstaten in lijn zijn met de landspecifieke aanbevelingen. Deze aanbevelingen neemt het kabinet ook mee bij het opstellen van het nationale herstelplan.
De afgelopen jaren heeft Nederland al stappen ondernomen op verschillende aanbevelingen. Voorbeelden hiervan zijn de versobering van de hypotheekrenteaftrek, de invoering van de Wet Arbeidsmarkt in Balans en het vrijmaken van extra middelen voor innovatie, bijvoorbeeld via het Groeifonds.
Sinds februari 2020 heeft Nederland nog een aantal aanvullende stappen gezet in lijn met de aanbevelingen. Zo is de zelfstandigenaftrek versoberd en komt er een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. Bovendien zijn belangrijke stappen gezet voor het pensioenakkoord. De genoemde hervormingen sluiten aan bij landspecifieke aanbevelingen en bieden daarmee goede aanknopingspunten voor het herstelplan dat Nederland zal indienen.
Aan welke landenspecifieke aanbevelingen voldoet Nederland naar uw inschatting nog niet op 30 april 2021?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe borgt u het zogenoemde level playing field voor de Nederlandse industrie, als ons bedrijfsleven niet kan profiteren van de middelen uit het Europese coronafonds en het bedrijfsleven in andere landen wel?
Andere landen zijn net als Nederland bezig met de planvorming voor de Europese herstelfaciliteit. Zodoende is het te voorbarig om in te gaan op de ambities van andere lidstaten. De definitieve plannen dienen aan voorwaarden te voldoen en moeten daarom eerst door de Europese Commissie worden beoordeeld voordat middelen beschikbaar komen.
Bij uitvoering van de plannen zijn lidstaten gehouden aan bestaande EU-regelgeving ten aanzien van aanbestedingen, mededinging en staatssteun. Wij zullen de Commissie vragen om op naleving van deze regels toe te zien. Deze regels moeten voorkomen dat de Nederlandse concurrentiepositie verslechtert.
Hoe taxeert u het level playing field voor de Nederlandse maritieme sector, die in het artikel specifiek genoemd wordt? Bent u bereid daar, gezien de uitzonderingen die mogelijk zijn op Europees niveau, extra actie te ondernemen?
Zie antwoord vraag 8.
Welke stappen zal het kabinet concreet nemen tussen nu en 30 april 2021 om de kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven op Europese schaal te vergroten en eerlijke concurrentie te borgen?
Zoals is uiteengezet in de visie op de (maak)industrie2, is de ambitie van het kabinet om kansen op het gebied van innovatie, verduurzaming en de concurrentiekracht maximaal te benutten. Hiervoor kijkt het kabinet naar de mogelijkheid om Europese fondsen als hefboom in te zetten voor investeringen die de economie versterken.
Zodoende is er in de augustusbesluitvorming 255 miljoen euro aan extra middelen beschikbaar gesteld voor cofinanciering vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat van Europese programma’s die zich richten op groen en digitaal herstel. Dit zijn nationale middelen waardoor Nederlandse bedrijven makkelijker kunnen deelnemen aan bijvoorbeeld het EU-programma Digitaal Europa, het intergouvernementele Innovatiefonds en partnerschappen binnen Horizon Europa.
Daarnaast is het kabinet druk bezig met het opzetten van het nieuwe Regionale Just Transition Fund en het vormgeven van andere regionale programma’s die worden voortgezet, zoals het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling waarvoor Europees ook extra middelen beschikbaar worden gesteld voor groen en digitaal herstel. De meeste middelen uit deze fondsen komen terecht bij het Nederlandse midden- en kleinbedrijf.
Tot slot zet Nederland zich al twee jaar op Europees niveau in voor een instrument om de verstorende effecten van buitenlandse subsidies op de interne markt aan te pakken.3 Op 17 juni jl. heeft de Europese Commissie een witboek gepresenteerd over het gelijktrekken van het speelveld op de interne markt in relatie tot overheidssubsidies uit derde landen. Dit witboek bouwt voort op het Nederlandse voorstel, dat in het witboek ook expliciet wordt genoemd. In de kabinetsappreciatie van het witboek, die op 25 september jl. naar de Kamer is gestuurd,4 is aangegeven dat Nederland uitkijkt naar wetgevende voorstellen op dit terrein en dat er nog vragen leven die in de verdere uitwerking aan de orde zouden moeten komen. Ten aanzien van deze punten worden momenteel nadere gesprekken gevoerd met de Europese Commissie.
Bent u het ermee eens dat het onbestaanbaar is dat Nederland miljarden bijdraagt aan deze Europese pot, maar er zelf niet van kan profiteren?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen een voor een en zo concreet mogelijk beantwoorden, vóór de op 12 november aanstaande te houden stemmingen over het Belastingplan 2021?
In verband met de benodigde interdepartementale afstemming is het niet gelukt om uw vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden.