Nieuwe Nederlandse kritiek op het Israëlische woningbouwbeleid |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het feit dat de Nederlandse ambassadeur in Israël, in samenwerking met zes andere ambassadeurs van EU-lidstaten, zijn «ernstige zorgen» heeft uitgesproken over het Israëlische woningbouwbeleid in de Zuid-Jeruzalemse wijken Giv’at Hamatos en Har Homa?1
Ja, met dien verstande dat de Nederlandse ambassadeur in Israël niet met zes, maar met zeven andere ambassadeurs de zorgen van het kabinet heeft overgedragen: namelijk zes EU-ambassadeurs (Duitsland, Frankrijk, Spanje, Italië, Zweden en Ierland), en daarnaast de Britse ambassadeur.
Hebt u zelf vooraf uw goedkeuring aan deze kritiek gegeven? Zo nee, hoe komt een dergelijk besluit tot stand?
Nederland en de EU zijn consequent in hun bezwaren tegen het Israëlische nederzettingenbeleid. Het kabinet voert daarbij de motie Van Helvert (Kamerstuk 35 300 V, nr. 24) uit, door gezamenlijk met Europese landen Israël aan te spreken op diens nederzettingenbeleid. De aankondigingen voor uitbreidingen betroffen gebieden waarvan de EU in raadsconclusies gezegd heeft dat die bijzonder gevoelig zijn. Een demarche was daarom op zijn plaats.
Om welke redenen hebben twintig andere EU-lidstaten afgezien van het steunen van deze kritiek?
De Hoge Vertegenwoordiger heeft namens de EU gereageerd op de aankondigingen. Het EU-standpunt dat Israëlische nederzettingen in bezet gebied strijdig zijn met het internationaal recht wordt binnen de EU door lidstaten breed gedragen. Dit geldt ook voor de zorgen omtrent plannen en aankondigingen tot uitbreiding daarvan. Het is aan de lidstaten zelf om te bepalen hoe zij verder nog reageren. Het kabinet treedt niet in de redenen van andere lidstaten hoe zij op ontwikkelingen reageren.
Waarom bevindt Nederland zich tegenwoordig in de kopgroep van EU-lidstaten die Israël telkens bekritiseren, samen met Zweden en Ierland, terwijl dat enkele jaren geleden nog niet het geval was?
Het kabinet herkent zich niet in dat beeld. Zoals hierboven genoemd, heeft de Nederlandse ambassadeur de demarche uitgevoerd in een brede groep van gelijkgestemde EU-landen, aangevuld met het VK. Dat is in lijn met het lang staande Nederlandse beleid waarin Nederland zich uitspreekt tegen de uitbreiding van nederzettingen. Daar is geen verandering in gekomen.
Waarom acht u het in het Nederlands belang om het woningbouwbeleid van Israël te bekritiseren? Schaadt deze woningbouw Nederland? Zo ja, hoe?
Zoals uw Kamer bekend streeft het kabinet naar de verwezenlijking van een twee-statenoplossing op basis van de grenzen van 1967: een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat naast een veilig en internationaal erkend Israël, met Jeruzalem als toekomstige hoofdstad van beide staten. De realisatie van de genoemde bouwplannen in Oost-Jeruzalem (Givat Ha’matos en Har Homa) en op de Westelijke Jordaanoever (in het zogenaamde E1-gebied) zou de levensvatbaarheid van een toekomstige Palestijnse staat op basis van deze uitgangspunten ernstig ondermijnen, omdat uitvoering ervan de contiguïteit tussen Oost-Jeruzalem en de rest van de Westelijke Jordaanoever belemmert. Om die reden vindt het kabinet het belangrijk om samen met Europese partners de Nederlandse zorgen op een krachtige wijze over te brengen.
Bent u bereid dergelijke kritiek voortaan achterwege te laten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u nog steeds van mening dat West-Jeruzalem de Israëlische hoofdstad zou moeten worden en Oost-Jeruzalem de hoofdstad van een toekomstige Palestijnse staat? Zo ja, waarom zijn Nederlandse diplomaten in Ramallah woonachtig in Oost-Jeruzalem, maar Nederlandse diplomaten in Tel Aviv niet woonachtig in West-Jeruzalem? Bent u het ermee eens dat deze asymmetrie de indruk wekt dat Nederland vindt dat Jeruzalem meer aan de Palestijnen dan aan de Israëli’s toebehoort? Bent u bereid deze asymmetrie te beëindigen door Nederlands diplomatiek personeel in Tel Aviv in West-Jeruzalem woonachtig te laten zijn?
De Nederlandse en EU inzet is dat de aspiraties van beide partijen voor Jeruzalem vervuld moeten worden. Door onderhandelingen zal een manier gevonden moeten worden om Jeruzalem de toekomstige hoofdstad van beide landen te laten worden.
De Nederlandse ambassade in Israël is gevestigd in Tel Aviv, waarmee Nederland uitvoering geeft aan resolutie 478 van de VN Veiligheidsraad (zie verder antwoord op vraag3. De Nederlandse diplomaten werkzaam op deze ambassade wonen uit veelal praktische overwegingen in Tel Aviv. Voor hun contacten met de Israëlische overheid reizen zij regelmatig naar West-Jeruzalem.
De Nederlandse Vertegenwoordiger bij de Palestijnse Autoriteit woont in Oost-Jeruzalem – evenals vertegenwoordigers van andere EULS – als teken dat Nederland en de EU de grenzen van 1967 ook ten aanzien van de toekomstige status van Jeruzalem als uitgangspunt beschouwen. Deze praktijk is vergelijkbaar met die van andere landen. Ook de overige Nederlandse diplomaten die werkzaam zijn bij de Vertegenwoordiging in Ramallah zijn woonachtig in Oost-Jeruzalem.
Zie voorts de Kamerbrief over de verplaatsing van de Amerikaanse ambassade naar Jeruzalem d.d. 9 januari 2018 (Kamerstuk 23 432, nr. 444).
Onder welke omstandigheden bent u bereid de Nederlandse ambassade in Israël naar Jeruzalem te verplaatsen, zoals ook de Verenigde Staten hebben gedaan?
Het standpunt van het kabinet is onveranderd. Nederland heeft in 1980 de ambassade in Israël verplaatst van Jeruzalem naar Tel Aviv overeenkomstig VN-Veiligheidsraad resolutie 478, waarin wordt uitgesproken dat de annexatie van Oost-Jeruzalem door Israël in strijd is met internationaal recht en staten worden opgeroepen om hun ambassades uit Jeruzalem te verplaatsen, voor zover ze dat nog niet hebben gedaan.
Voor Nederland en de EU vormen de grenzen van 1967 de basis voor de twee-statenoplossing, ook voor wat betreft de toekomstige status van Jeruzalem. Totdat met instemming van beide partijen een oplossing is bereikt – met inbegrip van de status van Jeruzalem – is verplaatsing van de ambassade niet aan de orde. Zie ook de kamerbrief over de verplaatsing van de Amerikaanse ambassade naar Jeruzalem d.d. 9 januari 2018 (Kamerstuk 23 432, nr. 444)
Heeft u de bijzondere Europese uitgave van de Donald Duck gelezen die over de Europese Unie (EU) gaat?
Ja.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Nederland zich tegen deze special aan heeft bemoeid waardoor meerdere stukken tekst onder druk zijn aangepast, zoals uit het artikel van Follow the Money blijkt?1
De Europa-Special van de Donald Duck is gemaakt in samenwerking tussen de uitgever en de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Nederland, waarbij de laatste opdrachtgever voor deze special is. In dit kader is er blijkbaar overleg geweest tussen de uitgever en de vertegenwoordiging over de inhoud van de Europa-Special.
Hoe beoordeelt u de e-mailwisseling tussen de uitgever en de Europese Commissie, waarbij de Europese Commissie aangaf dat het ontevreden was met een aantal verhalen omdat zij een te negatief beeld zouden schetsen van de EU?
Een duiding van correspondentie van twee derde partijen over hun samenwerking in een gezamenlijk project is niet aan het kabinet. Voor de doelen van het communicatiebeleid van de Commissie verwijs ik u naar het antwoord op de volgende vraag.
Hoe beoordeelt u de tekstuele wijzigingen van de Europese Commissie, die daarmee hoopte te voorkomen dat er te veel nadruk zou liggen op de macht van multinationals en de voordelen van open grenzen voor criminelen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de verdediging van deze actie door de Europese Commissie zelf, die aangeeft dat zij dit deed om mensen, vooral kinderen, met deze «nuances» meer aan het denken te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat dit project is gefinancierd vanuit de Europese Commissie, en daarmee mede betaald is door het geld van de Nederlandse belastingbetaler?
Communicatieactiviteiten vallen onder de prerogatieven van de Europese Commissie op institutioneel vlak (artikel 58, lid 2, onder d, van Verordening 2018/1046 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie). Deze communicatieactiviteiten dienen ertoe burgers duidelijke, consistente en transparante informatie te bieden over de werkzaamheden van de Commissie. Zij legt hierover verantwoording af aan het Europees parlement. Voor verdere informatie over het communicatiebeleid van de Commissie verwijs ik u naar het verslag van de RAZ van 25 februari jl.2
Wat vindt u van het feit dat de Europese Commissie de kosten niet wilde prijsgeven, maar dat het met het beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur via het Ministerie van Binnenlandse Zaken moest worden opgevraagd?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden heeft na een wob-verzoek de kosten bekend gemaakt van de special over online burgerrechten, niet de kosten van de Europa-Special. Hiervoor is een eurowob-verzoek aan de Commissie nodig. Toegang van het publiek tot documenten in het bezit van het Europees parlement, de Raad en de Europese Commissie is geregeld in Verordening (EC) No. 1049/2001. Bij het al dan niet openbaar maken van informatie is de Europese Commissie gehouden aan deze Verordening en de hierin opgenomen uitzonderingsgronden.
In Nederland is de toegang tot informatie in het bezit van de Nederlandse overheid geregeld in de Web openbaarheid van bestuur (Wob). Bij het al dan niet openbaar maken van informatie is het Nederlandse Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gehouden aan de Nederlandse Wet openbaarheid van bestuur en de hierin opgenomen uitzonderingsgronden.
Aangezien de inhoud en de uitzonderingsgronden van de Nederlandse Wet openbaarheid van bestuur en de Europese Verordening (EC) No. 1049/2001 niet één op één overeenkomen, is het mogelijk dat de Europese Commissie bij het al dan niet openbaar maken van informatie tot een ander besluit komt dan een Nederlandse overheidsinstantie.
Hoe beoordeelt u dat deze reclamecampagne 431.646 euro heeft gekost?
De special over online burgerrechten «Donald Duck duikt in de digitale wereld» gemaakt in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden kostte EUR 431.646,-. Het artikel noemt de kosten van de EU-special gemaakt in opdracht van de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Nederland niet en deze kosten zijn niet bij het kabinet bekend.
Hoe beoordeelt u de mogelijke schendingen van de reclamecode, aangezien het wel degelijk een vorm van reclame behelst maar er geen «advertentie» boven de bijzondere uitgave stond?
Het kabinet heeft begrepen dat er een klacht over de betreffende uiting is ingediend bij de Reclame Code Commissie en dat deze momenteel wordt onderzocht. Het is niet aan het kabinet om te beoordelen of de Nederlandse Reclame Code is overtreden.
De Nederlandse Reclame Code bevat regels waaraan alle reclame-uitingen moeten voldoen. Zo mag reclame niet misleiden en moet reclame als zodanig herkenbaar zijn. Voor reclame-uitingen die zijn gericht op kinderen gelden nadere regels die zijn uitgewerkt in de Kinder- en Jeugdreclamecode. Wat betreft reclame in (jeugd)bladen of andere drukwerken met een bereik van meer dan 25% bij kinderen dient boven iedere reclame het woord «advertentie» in 12-puntsletters te worden gezet. Of dat ook bij deze uiting had moeten gebeuren is aan de Reclame Code Commissie.
Iedereen kan een klacht indienen bij de Stichting Reclame Code, waar de onafhankelijke Reclame Code Commissie dan een uitspraak over zal doen. Als een reclame-uiting wordt beoordeeld als misleidend, in strijd met de waarheid of niet voldoende herkenbaar, dan zal de Reclame Code Commissie een aanbeveling doen om voortaan geen reclame meer te maken op deze manier. Als een adverteerder, die zowel een commerciële partij als een publieke instantie kan zijn, geen gevolg geeft aan deze aanbeveling, wordt hij op de website van de Stichting Reclame Code op de non-compliant-lijst gepubliceerd, bij wijze van «naming and shaming» en als waarschuwing naar het publiek. Jaarlijks volgt 96 tot 97% van de adverteerders een aanbeveling van de Reclame Code Commissie op.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een betaalde politieke boodschap die niet als dusdanig is aangeduid en dat een overheid ten allen tijde moet vermelden dat sprake is van overheidscommunicatie?
Voor de Nederlandse rijksoverheid geldt dat zij de zogeheten Uitgangspunten overheidscommunicatie hanteert. Deze uitgangspunten zijn criteria die bedoeld zijn om houvast te bieden bij de beoordeling van concrete communicatievraagstukken in concrete situaties.
Het tweede van de elf uitgangspunten gaat over «herkenbaarheid»: «De rijksoverheid is altijd, ongeacht het kanaal of medium, herkenbaar als deelnemer aan de communicatie, respectievelijk als (mede) afzender en/of anderszins als belanghebbend of betrokken bij de informatie. Om verkapte beïnvloeding te voorkomen dient de communicatie te allen tijde herkenbaar te zijn als afkomstig van de overheid. Transparantie, vertrouwen wekken vindt plaats als de afzender bekend is. De burger heeft derhalve recht op deze informatie.»
In lijn hiermee ben ik het met u eens dat de Nederlandse rijksoverheid zich te allen tijde kenbaar moet maken in haar communicatie-uitingen. In dit geval is sprake van een uiting van de Europese Commissie, die gecontroleerd wordt door het Europees parlement. Overigens staat op de omslag van de Europa-Special van de Donald Duck dat deze is gemaakt in samenwerking met de Europese Commissie, hier verbeeld met een EU-vlag. Op de eerste pagina staat in de colofon: «Deze speciale uitgave van Donald Duck is gemaakt in opdracht van de Europese Commissie.»
Gaat u de vertegenwoordiging van de Europese Commissie en andere verantwoordelijken van de Europese Commissie aanspreken op deze vorm van indoctrinatie van de EU?
Gezien het communicatiebeleid binnen de prerogatieven Commissie valt en zij hierover verantwoording aflegt tegenover het Europees parlement, is het niet aan het kabinet de Europese Commissie hierop aan te spreken.
Het bericht ‘Bijna een miljoen Syriërs zitten als ratten in de val in Idlib - of is er nog hoop |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bijna een miljoen Syriërs zitten als ratten in de val in Idlib – of is er nog hoop»?1
Ja.
Deelt u de grote zorg over de dramatische situatie van honderdduizenden vluchtelingen die in de Syrische provincie Idlib vastzitten tussen aan de ene kant bombardementen van het Assad-regime en Rusland, waarbij sinds het begin van 2020 al 300 burgers zijn omgekomen, en aan de andere kant de hermetisch afgesloten Turks-Syrische grens?
Ja. De situatie van de ontheemden in Idlib is mensonterend en de noden in het gebied zijn hoog. Nederland levert op verschillende manieren humanitaire hulp om de noden van de vluchtelingen in Idlib te lenigen (zie antwoord2.
Beschikt u, naast de schatting van VN-hulpcoördinator Mark Lowcock, over cijfers over het aantal vluchtelingen dat vastzit in de provincie Idlib?
Naast de cijfers van UNOCHA ontvangen we ook informatie via andere humanitaire partners. Huidige schatting (begin maart) geeft aan dat er 961.000 burgers ontheemd zijn geraakt vanaf 1 december 2019. In Idlib waren de noden van mensen al zeer hoog. Velen van hen waren eerder ontheemd. Naar schatting zijn 2,8 miljoen mensen in Idlib afhankelijk van humanitaire hulp.
Deelt u de mening dat alles moet worden gedaan om deze vluchtelingen bescherming te bieden?
Het kabinet zet zich actief in om de humanitaire noden te lenigen voor alle noodhulpbehoevende burgers in Idlib, ook van deze ontheemden.
Heeft u maatregelen genomen of gaat u maatregelen nemen om de vluchtelingen in Idlib humanitaire hulp te bieden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nederland biedt via verschillende kanalen humanitaire hulp aan de bevolking in Idlib, onder andere aan burgers die (opnieuw) ontheemd zijn geraakt. Dit doet Nederland via ongeoormerkte bijdragen aan VN organisaties als UNICEF, UNHCR, WFP en het CERF. Dit laatste fonds heeft recent een bijdrage van USD 30 mln. voor Noordwest-Syrië vrijgemaakt. Ten tweede draagt Nederland bij via crisis-specifieke bijdragen aan de Humanitaire Pooled Funds. Recent is onze reguliere bijdrage voor 2020 van EUR 5,1 mln. aan het Syria Cross-Border Humanitarian Pooled Fund verhoogd met EUR 2 mln. vanwege de zeer hoge noden. Als derde kanaal steunt Nederland ook internationale NGOs via de Dutch Relief Alliance (DRA). De DRA is ook net een acute response gestart in Noordwest-Syrië voor EUR 2 mln. Als laatste draagt Nederland via de EU bij aan humanitaire hulp. De EU heeft onlangs een additionele bijdrage van EUR 60 mln. aangekondigd.
Worden op dit moment maatregelen in EU- en VN-verband genomen om de humanitaire situatie in Idlib te verbeteren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Is Nederland bereid om haar bijdrage te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Naast de financiële bijdragen vinden er ook meerdere discussies en demarches plaats, o.a. in EU verband, om de humanitaire situatie te verbeteren, humanitaire toegang tot alle gebieden mogelijk te maken en bescherming van burgers centraal te stellen. Gesprekken vinden onder andere plaats in New York bij de Secretaris-Generaal van de VN, in Geneve bij het kantoor van de VN Syrië Gezant en in de regio, in Turkije, Jordanië en elders. Naast verbetering van de algemene humanitaire toegang is Nederland ook actief betrokken bij het bepleiten van cross-border hulpverlening: voor de getroffen bevolking in Noordwest en Noordoost Syrië is het absoluut noodzakelijk om hulp te kunnen blijven leveren vanuit Turkije en Irak.
Heeft u naar aanleiding van de situatie in Idlib contact opgenomen met uw Turkse ambtgenoot om te bezien wat er gedaan kan worden om de vluchtelingen te helpen? En zo ja, met welk resultaat? En zo nee, waarom niet?
De Voorzitter van de Europese Raad en de EU Hoge Vertegenwoordiger hebben contact gehad met de Turkse regering en zijn ook naar Turkije gereisd. De situatie in Idlib is op 9 maart besproken tussen President Erdogan en de voorzitters van de Europese Raad en Europese Commissie. Nederland steunt de inspanningen van de EU om met Turkije te spreken over de-escalatie in Syrië en een oplossing voor de situatie rond de EU-grens.
Welke mogelijkheden ziet u om, al dan niet in Europees verband, diplomatiek bij te dragen aan een «staakt-het-vuren» in Idlib en te zorgen dat hulpverleners hun toegang houden tot het gebied?
De Turkse president Erdogan en de Russische president Poetin deelden op 5 maart een verklaring waarin zij stelden een beperkt staakt het vuren voor het front rond Idlib overeen te zijn gekomen. Daarnaast sprak de verklaring het voornemen uit om een veiligheidscorridor rond de M4-snelweg ten zuiden van Idlib-stad te creëren en gezamenlijke patrouilles uit te voeren. Het is onzeker of deze afspraken tot een duurzame afname van geweld zullen leiden.
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 6 maart heeft Nederland gezegd dat naar manieren moet worden gezocht om de bombardementen op Idlib te beëindigen teneinde het humanitaire leed te stoppen. Ook heeft Nederland opgebracht dat de verantwoordelijken voor het humanitaire leed ter verantwoording moeten worden geroepen. In die context heeft Nederland gesuggereerd dat een no-fly zone voor Assad’s luchtmacht een effectief instrument zou kunnen zijn, bij voorkeur via een VN Veiligheidsraadsmandaat. In de conclusie is daarom een expliciete oproep aan alle partijen opgenomen om de bescherming te garanderen voor de burgerbevolking tegen aanvallen vanuit de lucht.
Het bericht dat Defensie klimaatactivisme en werken als reservist onverenigbaar vindt |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Militair én klimaatactivist is geen fijne combinatie: «Wat heb je gedaan, pannenkoek?»1
Ja.
Wist u dat voormalig Commandant der Strijdkrachten Tom Middendorp stelt dat klimaatverandering de wereldvrede bedreigt en daarmee een gevaar is voor onze veiligheid?2
Ja.
Erkent u dat klimaatverandering de aarde kan ontwrichten dat het de grootste bedreiging is voor de wereldwijde vrede en veiligheid en dat er geen stabiliteit kan zijn zonder klimaatveiligheid?
Dreigingen komen veelal voort uit een samenloop van verschillende ontwikkelingen. In onze dreigingsanalyses kijken we daarom naar een groot aantal verschillende trends en ontwikkelingen: op het gebied van de geopolitiek en de internationale economie, demografie en maatschappelijke ontwikkelingen, technologie en ook ecologie. Klimaatverandering kan dus, net als deze andere factoren, een rol spelen in het huidige en toekomstige dreigingsbeeld.
Wat vindt u ervan dat actievoeren voor een leefbare aarde bij Defensie wordt beoordeeld als onverenigbaar met het werken als reservist? Zouden reservisten bij Defensie niet juist moeten strijden voor wereldwijde vrede en veiligheid en daarom ook tegen klimaatverandering?
Actie voeren voor een leefbare aarde wordt bij Defensie in beginsel niet als onverenigbaar met het werken als reservist beoordeeld. Het recht op betoging is een grondrecht dat geldt voor iedereen, ook voor ambtenaren en dus ook voor militairen. Vanzelfsprekend eerbiedigt Defensie als werkgever dit recht van haar personeel. Aan de uitoefening van het grondrecht kunnen echter beperkingen worden gesteld. Voor militairen is deze beperking in de Wet ambtenaren Defensie opgenomen. Op grond van deze wet moet een militair zich onthouden van het uitoefenen van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Of hier sprake van is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval en vereist ten minste een verband met de functie die de militair vervult en kan alleen achteraf worden getoetst.
Bepaalde gedragingen en situaties in de vrije tijd kunnen risicovol zijn voor de militair en voor Defensie. In de gedragsregels van Defensie is voorgeschreven dat bij twijfel over wat privé te doen en te laten, de militair dit met diens leidinggevende bespreekt. Daarnaast kan ook de leidinggevende de militair aanspreken op zijn gedrag. Daarbij staat de open dialoog centraal, en wordt er altijd gekeken naar de specifieke omstandigheden van het geval, zoals de aard van de gedraging en de specifieke kwetsbaarheid van de functie. Er valt dus niet vooraf te zeggen of gedragingen wel of niet samengaan met het werken bij Defensie.
Daarnaast ondergaat elke militair een veiligheidsonderzoek, omdat alle militaire functies vertrouwensfuncties zijn. Daarbij worden alle gedragingen en omstandigheden meegewogen. In de «Leidraad Persoonlijke Gedragingen en Omstandigheden» staat beschreven op welke wijze persoonlijke gedragingen en omstandigheden daarbij een rol spelen. Dat is een beoordelingskader dat enkel geldt voor veiligheidsonderzoeken.
Reservisten worden aangesteld als militair ambtenaar; bovenstaande geldt dus onverkort ook voor hen.
Klopt het dat de betreffende reservist door zijn meerderen is gevraagd te stoppen met demonstreren? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, vindt u dit terecht?
Vanwege de personeelsvertrouwelijkheid doe ik in het openbaar geen uitspraak over individuele gevallen.
Wat vindt u ervan dat Defensie hier verwijst naar de «Leidraad Persoonlijke Gedragingen», waarin gesproken wordt over «loyaliteit aan de werkgever, de Nederlandse samenleving en de democratische rechtsorde»3, en daarmee suggereert dat geweldloos klimaatactivisme buiten de democratische rechtsorde zou vallen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is om met verwijzing naar de democratische rechtsorde een reservist te beperken in zijn grondrecht op demonstratie?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat demonstreren tegen klimaatverandering binnen de grenzen van de wet een grondrecht is, ook voor reservisten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat klimaatactivisme binnen de grenzen van de wet geen bedreiging vormt voor de Nederlandse democratische rechtsorde en daarom niet in strijd is met de «Leidraad Persoonlijke Gedragingen»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid duidelijk te maken dat klimaatactivisten altijd welkom zijn bij Defensie? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven benoemd, kan ik hier in algemene zin geen uitspraak over doen. De open dialoog staat altijd centraal, en er wordt altijd gekeken naar de specifieke omstandigheden van het geval, zoals de aard van de gedraging en de specifieke kwetsbaarheid van de functie. Er valt dus niet vooraf te zeggen of gedragingen wel of niet samen gaan met het werken bij Defensie.
Het bericht ‘U.S. ‘can’t continue’ tolerating Russian ‘noncompliance’ on Open Skies, Esper says’ |
|
Sven Koopmans (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «U.S. «can’t continue» tolerating Russian «noncompliance» on Open Skies, Esper says»?1
Ja.
Heeft de Amerikaanse Minister van Defensie, Mark Esper, de zorgen dat Rusland zijn verplichtingen onder het Open Skies verdrag niet nakomt, via de NAVO of een ander forum met bondgenoten gedeeld? Zo ja, wat zijn de voornaamste zorgen?
De VS heeft zijn zorgen zowel bilateraal, als via de NAVO en de OVSE gedeeld. De zorgen houden in dat de Russische Federatie zich niet, of niet volledig aan de bepalingen van het verdrag houdt. Het gaat daarbij met name om door Rusland opgelegde beperkingen aan observatievluchten boven Kaliningrad en langs de grens tussen Rusland en Georgië.
Deelt u de zorgen van de Amerikaanse Minister van Defensie dat Rusland zijn verplichtingen onder het Open Skies verdrag niet nakomt?
Nederland is net als de VS van mening dat alle partijen zich aan de verplichtingen onder het verdrag dienen te houden. Nederland heeft de zorg over de beperkingen die Rusland oplegt aan de uitvoering van het verdrag ook in Moskou aan de orde gesteld. De Russische acties dragen niet bij aan het wederzijds vertrouwen, wat één van de doelstellingen van het verdrag is. Het doet ook afbreuk aan het functioneren van een verdrag waaraan Rusland naar eigen zeggen veel waarde hecht en dat het land in veel opzichten getrouw uitvoert. Ook andere bondgenoten hebben dit in Moskou aan de orde gesteld.
Daarnaast is het belangrijk dat zorgen over de tenuitvoerlegging van het verdrag besproken worden binnen het daarvoor in het verdrag aangewezen forum, te weten de Open Skies Consultative Commission (OSCC, Wenen). Rusland wordt met regelmaat binnen de OSCC aangesproken op de door het land aan observatievluchten opgelegde beperkingen. Ook de Benelux-landen, die onder Open Skies één partij vormen, hebben dat gedaan.
Zo ja, over welke Russische gedragingen maakt u zich zorgen? Kunt u ook aangeven welke diplomatieke activiteiten Nederland en bondgenoten ondernemen om ervoor te zorgen dat Rusland deze gedragingen stopt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke bijdrage levert het Open Skies verdrag aan de veiligheid van Nederland en zijn bondgenoten?
Het Open Skies Verdrag is een van de pijlers van de Europese conventionele wapenbeheersings-architectuur, waartoe ook het Weens Document en het Conventionele Strijdkrachten in Europa (CSE)-verdrag behoren. Het verdrag levert informatie op over de staat van de strijdkrachten van de aangesloten landen (transparantie), die wederzijds bevestigd en daarmee onweerlegbaar is. Ook -en zeker zo belangrijk- vormt het verdrag een vertrouwenwekkende maatregel op zich, mede vanwege de directe militaire contacten die de uitvoering van het verdrag met zich mee brengt.
Klopt het dat een aantal Europese landen gezamenlijk diplomatieke druk uitoefent op de Verenigde Staten om zich niet terug te trekken uit het Open Skies verdrag?
Nederland heeft, net als andere bondgenoten, in een op verzoek van de VS in NAVO-verband verspreide questionnaire aangegeven welk belang het hecht aan het Open Skies verdrag en heeft deze boodschap ook op hoogambtelijk niveau en via onze vertegenwoordiging in Washington in contacten met Amerikaanse overheidsvertegenwoordigers meermaals overgebracht. Daarbij is, als hierboven gemeld, aangegeven dat Nederland veel belang hecht aan het verdrag en dat zorgen over de uitvoering van het verdrag geadresseerd dienen te worden binnen de daarvoor in het verdrag voorziene structuren.
Zo ja, hoort Nederland bij deze groep landen?
Zie antwoord vraag 6.
Onderneemt Nederland nog andere diplomatieke activiteiten om het Open Skies verdrag in stand te houden, en zo ja welke?
Ik onderstreep stelselmatig in mijn diplomatieke contacten over wapenbeheersing het belang van verdragen zoals het Open Skies Verdrag. Ook heb ik in mijn interventie tijdens de OVSE Ministeriële Raad in Bratislava op 5 dec jl. gewezen op het belang van modernisering van het Weens Document, naast een oproep tot naleving van het Open Skies Verdrag en het adresseren van zorgen daarover via de geëigende kanalen (zie antwoord vraag 3 en 4).
Het bericht dat ontwikkelingsgeld van de Wereldbank deels bij belastingparadijzen belandt |
|
Renske Leijten , Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ongeveer 5% van de hulp verstrekt aan 22 zeer hulp-afhankelijk landen weglekt naar belastingparadijzen zoals onderzocht door de Wereldbank?1
Wij hebben met bezorgdheid en belangstelling kennisgenomen van het betreffende onderzoek en de berichtgeving daaromtrent. Het onderzoek laat zien dat de geldstromen van de Wereldbank naar 22 landen, die het meest afhankelijk zijn van Wereldbankfinanciering en serieuze institutionele uitdagingen kennen, qua timing samenvallen met scherpe stijgingen van bankdeposito’s in offshore financiële centra (OFC). Het onderzoek suggereert dat dit het gevolg zou kunnen zijn van het wegsluizen van hulpgelden naar private rekeningen in belastingparadijzen.
Ontwikkelingsgeld moet volledig ten goede komen aan de daarmee beoogde doelen, zoals het helpen verwezenlijken van duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s). Elk signaal dat dit mogelijk niet gebeurt geeft reden tot zorg. Dit geldt zeker wanneer het de Wereldbank betreft, een belangrijke partner voor Nederland bij de uitvoering van het BHOS-beleid en een internationale financiële instelling die er in verschillende evaluaties positief uitspringt als het gaat om de effectiviteit van ontwikkelingshulp en de anti-corruptieagenda2.
Het aangehaalde onderzoek roept echter ook andere vragen op. In een officiële reactie3 geeft de Wereldbank – ook verwijzend naar de conclusies van de auteurs – bijvoorbeeld aan dat de studie nog «work in progress» betreft, dat de causaliteit tussen de instroom van hulpgelden en uitstroom van OFC-deposito’s met dit onderzoek niet bewezen is, en dat hiervoor meerdere verklaringen mogelijk zijn. De instroom van Wereldbankfinanciering leidt in sommige landen tot het tijdelijk opheffen van kapitaalrestricties, wat de gelijktijdige uitstroom naar OFC’s ook deels kan verklaren. Daarnaast maakt dit onderzoek gebruik van data over de periode 1990–2008.Een groot aantal beleidsmatige ontwikkelingen op het gebied van corruptie- en fraudebestrijding binnen de Wereldbank én wereldwijd heeft daarna plaatsgevonden. Verder wijzen transacties van ontwikkelingslanden naar OFC’s niet per definitie op het onttrekken van (hulp)gelden door de lokale elites. OFC’s worden in landen met zwakke instituties door multinationale ondernemingen vaak om legitieme (juridische) redenen, zoals bescherming van eigendomsrechten, gebruikt. Ook wordt in dit onderzoek geen onderscheid gemaakt tussen de OFC’s die zich hebben gecommitteerd aan de internationale standaarden voor informatie-uitwisseling, transparantie en het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering (Global Forum en Financial Action Task Force (FATF)), en de OFC’s die dat niet doen. Aangezien wij hechten aan op feiten gebaseerde beleidsacties, geven deze vragen in onze ogen een reden voor vervolgstappen door de Wereldbank.
De Nederlandse bewindvoerder binnen de Wereldbank heeft, mede namens de andere Europese bewindvoerders, daarom direct na het vernemen van de berichtgeving over dit onderzoek vragen gesteld aan het Wereldbankmanagement en geïnformeerd naar vervolgstappen.
In reactie daarop stelt de Wereldbank in de eerdergenoemde verklaring verder dat de resultaten van het onderzoek een belangrijk signaal zijn van de risico’s op corruptie die samengaan met het opereren in de allerarmste landen. Ook onderstreept de Wereldbank dat de wereldwijde problematiek rondom OFC’s punt van aandacht moet blijven. Daarnaast gaat de Wereldbank verder met onderzoek naar corruptie met als doel de bestaande instrumenten voor preventie en detectie te versterken, en met de implementatie van de anticorruptie-agenda en haar fiduciaire werk.
Nederland ziet, net als de Wereldbank, het gepubliceerde onderzoek als een belangrijke stap en onderdeel van het anti-corruptiewerk van de Wereldbank. Nederland zal blijven pleiten voor versterking van corruptiebestrijding en het actief tegengaan van internationale belastingontduiking en -ontwijking via belastingparadijzen.
Is het mogelijk dat dit in meer landen gebeurt dan de 22 onderzochte landen?
Het onderzoek richt zich hoofdzakelijk op een steekproef van 22 landen die het meest afhankelijk zijn van Wereldbankfinanciering en waar de institutionele capaciteit een grote uitdaging is. De onderzoekers stellen ook vast dat voor een bredere steekproef van 46 gemiddeld minder hulpafhankelijke landen het voor de 22 landen gevonden verband niet significant is. Verder onderzoek is nodig om vast te stellen of deze conclusie gehandhaafd kan blijven.
Om hoeveel landen gaat het die ook hulp van Nederland ontvangen? Welk deel van het budget voor ontwikkelingssamenwerking lekt op deze manier weg en in wiens zakken verdwijnt dit?
Een groot deel van de onderzochte landen betreft landen uit de Nederlandse focusregio’s. Zoals hierboven aangegeven, is op basis van dit onderzoek niet voor specifieke landen aan te geven of, en zo ja door wie, hulpgeld wordt weggesluisd. Het onderzoek is gebaseerd op data van de door de Wereldbank over de periode 1990–2008 verstrekte hulpgelden aan 22 landen die relatief het meest afhankelijk zijn van de Wereldbankfinanciering. Het leent zich niet om conclusies te trekken over individuele landen, specifieke personen of bilaterale hulpstromen.
Nederland voert, net als de Wereldbank, bilateraal stevig beleid op het gebied van fraude- en corruptiebestrijding. Het parlement wordt in een bijlage bij de departementale jaarverslagen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) en BZ geïnformeerd over bewezen gevallen van malversaties en de daarbij getroffen sancties. In de jaren 2013–2018 is gemiddeld 0,15 procent van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) vanuit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking onderhevig geweest aan malversaties. Het parlement wordt in een bijlage bij de departementale jaarverslagen van BHOS en BZ geïnformeerd over bewezen gevallen van malversaties en de daarbij getroffen sancties4.
Bent u bereid om te onderzoeken of er in de landen die ook bilaterale hulp ontvangen van Nederland mogelijk dezelfde trend gaande is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Kabinet ziet op basis van de berichtgeving geen aanleiding voor nader onderzoek naar de Nederlandse bilaterale hulpgelden in de Nederlandse partnerlanden, omdat wij vertrouwen hebben in de bestaande controlemechanismes die gebruikt worden bij de besteding van de Nederlandse hulpgelden. Bovendien is de Nederlandse hulp qua modaliteiten niet vergelijkbaar met die van de Wereldbank, aangezien Nederland al geruime tijd geen gebruik maakt van het instrument begrotingssteun.
Worden Nederlandse financiële instellingen of andere bedrijven ook gebruikt voor het wegsluizen van ontwikkelingsgelden door corrupte elites? Kunt u uw antwoord toelichten?
Banken en andere financiële ondernemingen zijn verplicht om te voorkomen dat hun dienstverlening wordt gebruikt voor witwassen of andere criminele activiteiten. Om die reden moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten. Het doel van dit cliëntenonderzoek is dat financiële ondernemingen hun klanten kennen en weten met wie zij zaken doen. Zij dienen daarbij niet alleen de cliënt zelf, maar ook de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt te identificeren en zijn identiteit te verifiëren. Indien het cliëntenonderzoek niet kan worden afgerond of als er onbeheersbare risico’s zijn, mag de financiële onderneming geen zakelijke relatie aangaan met de klant of de voorgenomen transactie niet uitvoeren. Het cliëntenonderzoek dient ook tijdens een lopende zakelijke relatie periodiek te worden uitgevoerd. De financiële onderneming kan dan ook verplicht zijn om een lopende zakelijke relatie te beëindigen. Hetzelfde geldt als de onbeheersbare risico’s zich pas tijdens de zakelijke relatie voordoen. Daarnaast dient een financiële onderneming de transacties van de cliënt te monitoren. Indien een transactie ongebruikelijk is, bijvoorbeeld omdat een vermoeden van witwassen bestaat en/of een transactie niet past binnen het profiel van een cliënt, moet deze worden gemeld bij de Financial Intelligence Unit (FIU) Nederland.
Het kabinet verwacht dat het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland op een verantwoorde manier zaken doet, met respect voor mens en milieu. De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen («OESO-richtlijnen») vormen hiervoor het kader en omvatten diverse thema’s zoals mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en corruptie. Conform de OESO-richtlijnen dienen bedrijven de lokale wet- en regelgeving na te leven en hun activiteiten in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen wanneer die wetgeving ontoereikend is.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft in 2012 een Memorandum of Understanding (MoU) met de Wereldbank afgesloten die een juridische basis vormt voor de samenwerking bij detectie van en onderzoek naar fraude en corruptie. De MoU ziet op het verder ontwikkelen van mechanismes voor informatiedeling en het periodiek monitoren en toetsen van trends en opkomende risico’s. Specifiek ziet de MoU op wangedrag dat mogelijk in verband staat met ernstige misdrijven volgens Nederlands recht of een strafbare overtreding volgens het beleid van de Wereldbank.
Indien er aanleiding is tot strafrechtelijk onderzoek, is het Functioneel Parket (FP) samen met het anti-corruptiecentrum (ACC) van het FIOD verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging van dergelijke praktijken. Een daartoe geëquipeerd team bij FP kan verwijzingen («referrals») ontvangen van verschillende partijen, zoals de Wereldbank en OLAF, het fraudebestrijdingsbureau van de Europese Commissie, welke nader onderzocht kunnen worden. Bij de Wereldbank kunnen er vanuit de «World Bank Group Integrity Vice Presidency» (INT) verwijzingen naar het Ministerie van Financiën worden doorgestuurd, die worden doorgezet naar het FP.
Worden er maatregelen genomen om te voorkomen dat ontwikkelingsgelden door politieke elites worden weggesluisd en bij de mensen terechtkomen waar het voor bedoeld is? Zo nee, waarom niet?
De Wereldbank heeft een uitgebreid palet aan instrumenten, beleid en procedures om enerzijds te voorkomen dat haar financiering wordt misbruikt voor corruptie en om anderzijds samen met klantlanden corruptie in den brede te bestrijden en klantlanden weerbaar te maken voor internationale belastingontduiking.
Allereerst staat de Wereldbank bekend om de hoge fiduciaire standaarden en waarborgen gedurende projectvoorbereiding en -implementatie die ervoor moeten zorgen dat haar hulpgelden worden gebruikt voor beoogde doelen. Zo wordt ieder project van de Wereldbank nauwkeurig gescreend op risico’s zoals fraude en corruptie bij aanbestedingen, waarbij altijd experts op het terrein van financieel management en aanbestedingen betrokken zijn. Indien er toch vermoedens zijn dat er sprake is van corruptie, fraude of andere malversaties – wat nooit geheel valt uit te sluiten, aangezien de Wereldbank opereert in risicovolle institutionele omgevingen – dan wordt de zaak onderzocht door de integriteitswaakhonden (Integrity Vice Presidency, Institutional Integrity department) die de zaak kunnen onderzoeken. Ook heeft de Wereldbank een speciale Sanctions Board en een Office of Suspension and Debarment, die achteraf sancties kunnen opleggen aan personen en bedrijven indien er in onderzoeken misstanden worden geconstateerd. Tussen 1999 en 2019 is dat ook in 956 gevallen gebeurd. Daarnaast geldt er sinds 2010 voor alle internationale financiële instellingen (IFI’s) de zogenoemde cross-debarment, dat wil zeggen dat als corruptie wordt vastgesteld in een operatie van één IFI, de partij in kwestie ook wordt gesanctioneerd door de andere IFI’s.
Daarnaast heeft de Wereldbank afgelopen 20 jaar een uitgebreid arsenaal aan instrumenten en initiatieven op mondiaal, regionaal en landenniveau ontwikkeld en geïmplementeerd om corruptie- en frauderisico in klantlanden en bij eigen activiteiten te minimaliseren5. Zo helpt de Wereldbank klantlanden bij het opbouwen van capabele, transparante anticorruptie-instituties, het verbeteren van publiek financieel management, audit en beheer van grondstoffen, met capaciteitsopbouw bij de overheidsdiensten en bij het implementeren van anticorruptie-programma’s. Ook werkt de Wereldbank aan een nieuw anticorruptie-initiatief, waaronder een actieplan voor een intensievere benadering van corruptiebestrijding in klantlanden, zoals nieuwe manieren om een mogelijke rol van banken en aanbieders van trust- en bedrijfsdiensten bij het faciliteren van corrupte praktijken en adresseren. Daarbij maakt de Wereldbank steeds meer gebruik van nieuwe technologieën, zoals kunstmatige intelligentie en open en big data.
Verder werkt de Wereldbank nauw met klantlanden samen om illegale financiële stromen en belastingontduiking te bestrijden, onder meer door middel van capaciteitsopbouw, versterking van economische regulering en betere data. Daar valt bijvoorbeeld onder het verbeteren van toegang tot informatie over het uiteindelijke eigendom van bedrijven, bezittingen van bekleders van publieke functies en uitwisseling van belastinginformatie.
Tot slot lopen binnen de Raad van Bewindvoerders van de Wereldbank momenteel discussies over het nieuwe OFC-beleid binnen de International Finance Corporation (IFC, het private-sectoronderdeel van de Wereldbankgroep), waarmee de kans op oneigenlijk gebruik van OFC’s voor belastingontwijking bij door IFC gefinancierde projecten verder moet worden verkleind. Voor Nederland geldt daarbij als een belangrijk uitgangspunt dat de internationale standaarden op het gebied van belastingheffing en transparantie6 leidend dienen te zijn bij de projectbeoordeling door IFC, zodat constructies die gebruik maken van OFC’s die zich niet hebben gecommitteerd aan deze standaarden niet gefinancierd mogen worden door IFC7.
Bent u wel bekend met welke politieke leiders van 22 onderzochte landen geld wegsluizen naar belastingparadijzen in kwestie? Zo ja, kunt u de Kamer daarover informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Leidt dit onderzoek tot beleidswijziging in onze opstelling in de Wereldbank of richting de betreffende landen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland speelt een voortrekkersrol binnen de Bank op het terrein van corruptiebestrijding en het tegengaan van internationale belastingontduiking en -ontwijking via belastingparadijzen. Nederland blijft de ambitieuze beleidsagenda van de Wereldbank op dit vlak steunen en zal de resultaten van dit onderzoek gebruiken om deze inzet kracht bij te zetten in afzonderlijke beleidsdiscussies zoals binnen IFC, en in de bredere discussie over het anti-corruptiebeleid en OFC’s.
Deelt u de mening dat deze praktijk een negatief effect heeft op het verminderen van ongelijkheid (SDG10)? Hoe kan de Wereldbank dit ondervangen? Wat doet de Nederlandse regering om dit negatieve effect te voorkomen en is dit tot op heden succesvol gebleken?
Het staat in algemene zin vast dat illegale financiële stromen financiële middelen verplaatsen van sociale aanwendingen naar persoonlijk gewin en daarmee bijdragen aan armoede en ongelijkheid. Zoals in antwoord op vraag 1 aangegeven, geldt voor ons als uitgangspunt dat ontwikkelingsgeld volledig ten goede moet komen aan de beoogde doelen, zoals het helpen verwezenlijken van duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) – waaronder SDG10. Daarom ondersteunt Nederland de agenda van de Wereldbank op het gebied van bestrijding van corruptie en belastingontduiking en is het een van de meest vooruitstrevende aandeelhouders van de Wereldbank waar het gaat om het agenderen van deze problematiek en mogelijke maatregelen ter bestrijding daarvan.
Zo heeft Nederland tijdens de recent afgeronde onderhandelingen over de 19e middelenaanvulling van International Development Association (IDA19)8 met succes gepleit voor aanvullende afspraken over het specifiek ondersteunen van landen om te voldoen aan internationale standaarden en het bestrijden van de belastingontwijking en -ontduiking, met name via OFC’s.
De agenda van de Wereldbank op het gebied van corruptiebestrijding heeft belangrijke resultaten opgeleverd. Een voorbeeld is het Stolen Asset Recovery Program9. De Wereldbank en de VN hebben hiermee samen met ontwikkelingslanden en financiële centra gewerkt aan het voorkomen van internationaal witwassen van door corruptie verkregen gelden en actief bijgedragen aan het bevriezen en terugvorderen van meer dan USD 1 miljard van gestolen middelen. Voorbeelden van recent landenwerk van de Wereldbank op het gebied van corruptiebestrijding zijn het opzetten van een digitaal platform voor de monitoring van de mineralenwaardenketen in Zambia, ondersteuning van hervormingen op het gebied van douane in Madagaskar (waarbij de eerste resultaten wijzen op flinke toename in fraudedetectie) en het opzetten van een portal voor transparante overheidsuitgaven in Oeganda.
De EU Battlegroup |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat Nederland in de tweede helft van 2020 samen met Duitsland de kern van de EU Battlegroup levert? Klopt het ook dat EU Battlegroups sinds de oprichting in 2007 nog nooit in actie zijn gekomen?
Duitsland is framework nation van de EU Battlegroup (EUBG) in de tweede helft van 2020. Nederland levert met twee compagnieën van de luchtmobiele brigade, aangevuld met Apache en Chinook helikopters, alsook een C-130 transportvliegtuig, een significante bijdrage aan deze EUBG. Daarnaast dragen Oostenrijk, Tsjechië, Finland, Kroatië, Ierland, Letland en Zweden bij aan deze EUBG.
Antwoord tweede vraag.
Ja.
Welke redenen zijn er dat de EU Battlegroups tot op heden nog niet zijn ingezet?
Inzet van een EU Battlegroups vereist unanimiteit binnen de Raad van de EU. De politieke wil van de lidstaten om de EU Battlegroups in te zetten is derhalve cruciaal. Daarbij geldt dat de inzet in lijn dient te zijn met het concept van de EUBG. De EU Battlegroup is een snelle reactiemacht die 30 tot 120 dagen inzetbaar is. Het gaat dan ook niet om structurele en langdurige inzet. Volgens het kabinet moet dat ook zo blijven. Daarnaast spelen operationele overwegingen een rol: de samenstelling en uitrusting van de EUBG – die elke zes maanden wijzigt – moet geschikt zijn voor de voorgenomen inzet. Ook financiële afwegingen (de kosten voor inzet zijn grotendeels voor rekening van de landen die op dat moment de EUBG vullen) kunnen de inzet van de EUBG bemoeilijken.
Bent u van mening dat er sinds de instelling van deze eenheden in 2007 internationaal wel situaties zijn geweest waar deze EU Battlegroups ingezet hadden kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Sinds de oprichting is de inzet van de EUBG in verschillende situaties mogelijk geweest. De feitelijke vaststelling is echter dat de EUBG tot dusver niet is ingezet.
In haar advies nr. 96 van 2 oktober 2015 (Kamerstuk 29 521, nr. 301), oordeelde de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) dat er zich in het verleden diverse malen situaties voorgedaan hebben waarbij de EU Battlegroups ingezet hadden kunnen worden. De AIV verwijst onder meer naar Congo in 2006 en in 2008, Tsjaad in 2008, Libië in 2011 en de Centraal Afrikaanse Republiek in 2013. Uiteindelijk kwam het in geen van deze situaties tot de inzet van een EUBG, om diverse redenen. De AIV haalt onder meer obstakels in de besluitvorming, de financiering, verschillen in strategische cultuur en politieke bezwaren aan. Het kabinet heeft deze vaststellingen in haar reactie (Kamerstuk 29 521, nr. 310) op dit advies grotendeels onderschreven, en benadrukt dat de politieke wil van de lidstaten om de EU Battlegroups in te zetten cruciaal is.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat deze EU Battlegroups ook daadwerkelijk ingezet worden bij situaties waarvoor zij bedoeld zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland zou geen significante aantallen personeel en materieel voor een half jaar gereed stellen als daadwerkelijke inzet geen reële optie zou zijn.
Deelt u de mening dat het de voorkeur geniet om een EU Battlegroup in te zetten boven het inzetten van een missie die niet gedragen wordt door de gehele EU maar door een deel van de lidstaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De voorkeur voor militaire inzet namens alle EU lidstaten gezamenlijk, zoals via de EU Battlegroups, of in een kleiner coalitieverband hangt af van de situatie. Nederland hecht in het algemeen veel waarde aan het nastreven van brede coalities en groot internationaal draagvlak. Het kan echter ook voorkomen dat gezamenlijke besluitvorming en brede betrokkenheid vertragend werkt.
Herinnert u zich uw opvatting dat de EU Battlegroup een goed concept is?1 En herinnert u zich uw uitspraken dat u over de Battlegroups de gedachte deelt dat «de EU ook als EU deelneemt aan een VN-missie eigenlijk een logische» is, dat u «bereid [bent] om dit serieus te verkennen», en dat u hierop terug zou komen?2
Ja. Ik deed deze toezegging tijdens het AO over de Nederlandse bijdrage ter versterking van de maritieme veiligheid in de Golfregio van 18 december 2019. Ik beloofde de Kamer hierover voor de zomer 2020 te informeren. Ik zal deze toezegging gestand doen.
Wat hebt u tot nu toe gedaan om uitvoering te geven aan deze uitspraak en deze verkenningen?
Ik heb onmiddellijk na het AO van 18 december 2019 opdracht gegeven een actieplan op te stellen. Er zijn reeds verschillende verkennende bilaterale contacten gelegd op hoog ambtelijk niveau met EDEO en Duitsland. De Nederlandse ambassadeur bij het Politiek en Veiligheidscomité (PSC) van de EU heeft de eventuele inzet van de EUBG aan de orde gesteld in een debat over EU-VN samenwerking. Op 17 februari 2020 heb ikzelf in de Raad Buitenlandse Zaken van de EU geopperd om de inzet van de EUBG in de Sahel-regio te onderzoeken (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2118).
Heeft u bij de VN geïnventariseerd welke VN-missies mogelijk behoefte zouden kunnen hebben aan de inzet van EU Battlegroups in de tweede helft van 2020? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was daarop de reactie?
Nee. Hierover moet eerst binnen de EU consensus worden gevonden. Mogelijk vereist de inzet van de EU Battlegroup in de context van een VN-missie een aanpassing van het concept.
Bij welke van de EU-collega’s, waar Nederland samen onderdeel uitmaakt van de EU Battlegroup voor de tweede helft van 2020, hebt u al geïnventariseerd of er draagvlak is voor het inzetten van deze EU Battlegroup?
Ik heb de vraag in de voltallige vergadering van de Raad Buitenlandse Zaken van 17 februari opgebracht. Alle EU lidstaten die bijdragen aan de EUBG voor de tweede helft van 2020 waren hierbij aanwezig. Er vond daarnaast een bilateraal contact plaats met Duitsland, dat als framework nation van de EUBG en inkomend Raadsvoorzitter van de EU in de tweede helft van 2020 een bijzondere rol heeft.
In welke missies, waar Nederland of andere EU-landen momenteel al een militaire bijdrage levert, ziet u mogelijkheden voor de EU Battlegroups om eventueel een rol te spelen?
Ik zie de mogelijke bijdrage van een EU Battlegroup, onder het huidig geldende concept, als een «overbruggingsmacht» ter voorbereiding op een VN-vredesoperatie. De Battlegroup is immers een snelle reactiemacht, die onder de bestaande EU-bevelsstructuur en politieke toezichtsprocedures valt. De Battlegroup heeft niet als oogmerk structurele gaten in de bemensing van VN-missies te vullen. Een volledige integratie van een Battlegroup in een lopende VN-missie onder VN-commando is om die redenen dan ook niet mogelijk en, volgens het kabinet, niet wenselijk. Het kabinet steunt wel, samen met een aantal andere Lidstaten, een initiatief van Ierland om tot betere informatie-uitwisseling en concrete afspraken tussen de EU-lidstaten te komen inzake de bijdrage aan VN-missies. Mogelijk vloeit hier op termijn een EU-rotatieschema uit voort. Het kabinet steunt voorts de oprichting van een Trust Fund dat het inhuren van kritische enablers voor VN-missies mogelijk moet maken.
In welke lopende VN-missies ziet u een mogelijke bijdrage voor deze EU Battlegroups?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid te onderzoeken of er binnen de EU draagvlak bestaat om de EU Battlegroup in de tweede helft van 2020 in te zetten in een van de missies?
Ja. Dat deed ik reeds in de Raad Buitenlandse Zaken van 17 februari jl.
Bent u bekend met de berichten «Cruciaal IT-project bij Defensie dreigt te mislukken»1 en «In een digitale oorlog doet de Nederlandse krijgsmacht er nu niet toe»?2
Ja.
Klopt het dat Defensie aan de mogelijke partners een plafondprijs van 1,3 miljard euro heeft medegedeeld?
Tijdens de aanbesteding doe ik geen uitspraken over commercieel vertrouwelijke informatie. In het DPO van september 2019 heb ik u geïnformeerd over de financiële bandbreedte van het programma GrIT (Kamestuk 27 839, nr. 292). In het Algemeen Overleg van 4 september 2019 (Kamerstuk 31 125, nr. 107) heb ik toegezegd dat Defensie bereid is de stand van zaken van de uitgewerkte scenario’s, inclusief de risico’s, toe te lichten in een, vanwege de commerciële vertrouwelijkheid, besloten technische briefing. Deze heeft plaatsgevonden op 12 maart jl.
Deelt u de twijfels over de vraag of Defensie voor 14,5 miljoen euro het exclusieve gebruiksrecht van het technisch ontwerp van IBM/Atos voorGrensverleggende IT heeft gekocht?
Defensie heeft het exclusieve gebruiksrecht van het technisch ontwerp (TO) van het consortium gekocht, zoals ik u met de brief van 25 februari 2019 (Kamerstuk 31 125, nr. 101) heb bericht. Verder wil ik zolang de aanbesteding loopt dan ook niet vooruitlopen op het proces.
Kunt u uiteenzetten wat de mogelijke gevolgen zijn indien Defensie deze exclusieve gebruiksrechten niet in bezit heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de berichtgeving over het dreigement dat het consortium onder leiding van IBM/Atos honderden miljoenen euro’s aan gemaakte kosten op u gaat verhalen in het geval van een geweigerde gunning voor het projectGrensverleggende IT?
Tijdens de lopende aanbesteding doet Defensie geen uitspraken over commercieel vertrouwelijke informatie. In het Algemeen Overleg van 4 september 2019 (Kamerstuk 31 125, nr. 107) heb ik toegezegd dat Defensie bereid is de stand van zaken van de uitgewerkte scenario’s, inclusief de risico’s, toe te lichten in een, vanwege de commerciële vertrouwelijkheid, besloten technische briefing. Deze heeft inmiddels plaatsgevonden op 12 maart jl.
In hoeverre heeft u het consortium onder leiding van IBM/Atos betrokken bij uw afweging om de aanbesteding tijdelijk stil te leggen?
Het consortium is niet betrokken geweest bij de afweging.
Wat is uw appreciatie van de twijfels bij juridische aanbestedingsexperts die geciteerd zijn in de berichtgeving over de vraag of Defensie de aanbesteding nog kan stoppen zonder een groot verlies te nemen?
De mogelijkheden om een aanbesteding te stoppen hangen mede af van de specifieke voorwaarden waaronder de desbetreffende aanbesteding op de markt is gezet. In deze aanbesteding is in iedere fase overeengekomen dat Defensie deze kan stopzetten zonder een vergoeding verschuldigd te zijn. Verder wil ik hier zolang de aanbesteding loopt niet op vooruitlopen.
Kunt u, gelet op uw melding van afgelopen september dat de continuïteit gewaarborgd is tot de periode 2020–2022, aangeven hoe deze uitspraak zich verhoudt tot uw uitspraak dat u op de «pauzeknop» heeft gedrukt van het aanbestedingstraject en het scenario onderzoekt om de aanbesteding aan te passen?
Zoals ik u liet weten in de brief van 18 februari jl. (Kamerstuk 31 125, nr. 110) is de IT-infrastructuur van Defensie nog steeds op haar taak berekend. De continuïteit van de IT komt niet in het geding. Daarvoor zijn de afgelopen jaren bewust reguliere, voor lifecycles benodigde investeringen gedaan en zijn ook belangrijke extra investeringen gedaan om de continuïteit van de IT te borgen.
Het BIT concludeerde in een derde toets over het programma GrIT (brief van 2 juli 2019, Kamerstuk 31 125, nr. 104) dat Defensie nog niet klaar was om tot gunning over te gaan. Als antwoord op de conclusies van het BIT heb ik een pauze ingelast van het programma GrIT en ben ik een heroverwegingstraject gestart. Omdat GrIT nog niet is gestart wordt jaarlijks bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn voor de continuïteit.
Wat vindt u ervan dat uit interne bronnen blijkt dat Defensie de greep op het project lijkt te verliezen door met één partij in zee te gaan?
De veronderstelling dat werken met één partij leidt tot het verlies van grip is onjuist. Wel is de belangrijkste aanbeveling van het BIT dat dit goed moet worden georganiseerd. Dat is mogelijk, mits aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt, zoals in het tweede en derde BIT-advies is aangegeven (Kamerstukken 31 125, respectievelijk nr. 84 en nr. 104).
Kunt u aangeven wat tot nu is ondernomen om tegemoet te komen aan de adviezen uit het laatste BIT-rapport?
Zoals ik u heb laten weten in de brief van 18 februari jl. (Kamerstuk 31 125, nr. 110), heeft Defensie de afgelopen tijd in het kader van het heroverwegingstraject twee hoofdscenario’s uitgewerkt en door een externe partij laten valideren. Daarnaast heb ik onderzoek verricht dat heeft geleid tot een beter inzicht in de mogelijkheden om opvolging te geven aan de aanbevelingen van de derde BIT-toets en de gesprekken met de overgebleven partij in de aanbesteding. Defensie laat het aangepaste plan nogmaals valideren door een extern bureau. Het scenario dat wordt gekozen zal de gebruikelijke interne controlemechanismen doorlopen. Dat betekent onder meer dat de contractdocumenten getoetst worden door de ADR. Daarnaast laat ik een BIT-toets uitvoeren op het uiteindelijke scenario.
Gaat u de deadline van het projectGrensverleggende IThalen? Zo nee, wat gaat u doen om de gevolgen hiervan te beperken?
Ik verwacht dat ik de resultaten van de BIT-toets op zijn allervroegst kort voor het zomerreces aan uw Kamer kan aanbieden.
In hoeverre is de continuïteit van IT bij Defensie in gevaar door het stilleggen en mogelijk stoppen van het aanbestedingstraject?
Zie het antwoord op vraag 8.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de continuïteit ook na de periode 2020–2022 gewaarborgd is?
Zie het antwoord op vraag 8.
Tijdens het algemeen overleg IT Defensie van 4 september jongstleden hebt u de toezegging gedaan om de twee scenario’s, de ICT-aanbesteding in één keer in de markt zetten of de aanbesteding te faseren, inclusief de schets van de belangrijkste risico’s, waaronder langer doorgaan met de huidige systemen, naar de Kamer te sturen. Wanneer kan de Kamer deze scenario’s verwachten?
Zoals ik u heb laten weten in de brief van 18 februari jl. (Kamerstuk 31 125, nr. 110), heeft Defensie de afgelopen tijd in het kader van het heroverwegingstraject twee hoofdscenario’s uitgewerkt en door een externe partij laten valideren. Daarnaast heb ik onderzoek verricht dat heeft geleid tot een beter inzicht in de mogelijkheden om opvolging te geven aan de aanbevelingen van de derde BIT-toets en de gesprekken met de overgebleven partij in de aanbesteding. Defensie laat het aangepaste plan nogmaals valideren door een extern bureau. Dit proces loopt nu en is naar verwachting binnenkort afgerond. In de besloten technische briefing van 12 maart jl. heeft Defensie de stand van zaken van de uitgewerkte scenario’s toegelicht. Nadat deze validatie is afgerond zal ik u de hoofdlijnen van de hoofdscenario’s aanbieden in een commericeel vertrouwelijke brief.
Het scenario dat wordt gekozen zal de gebruikelijke interne controlemechanismen doorlopen. Dat betekent onder meer dat de contractdocumenten getoetst worden door de ADR. Daarnaast laat ik een BIT-toets uitvoeren op het uiteindelijke scenario. Naar verwachting zullen de resultaten daarvan niet eerder dan in het derde kwartaal van 2020 beschikbaar komen. Zodra dat het geval is zal ik uw Kamer informeren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de mogelijkheid van een claim van het consortium IBM/Atos een mogelijke herstart van de aanbestedingsprocedure niet verhindert?
Defensie volgt een zorgvuldig proces. Ik zal het proces volgen zoals aan u geschetst in de Kamerbrief van 18 februari jl (Kamerstuk 31 125, nr. 110).
Deelt u de mening dat aanbestedingsprocedures zorgvuldig en doelmatig dienen te verlopen?
Ja.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
De vragen heb ik zoveel als mogelijk apart behandeld.
Kunt u de vragen zo spoedig mogelijk en in ieder geval in het eerste kwartaal van 2020 beantwoorden, en de bij het AO IT Defensie van 4 september 2019 toegezegde brief aan de Kamer doen toekomen?3
Ja.
Het bericht dat de ICT vernieuwing bij Defensie compleet mislukt is |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Cruciale vernieuwing ICT bij Defensie «compleet mislukt»«?1
Ja.
Herinnert u zich uw belofte om de Kamer medio begin januari te informeren over de stand van zaken rondom het GrIT fiasco? Kunt u aangeven waarom u de Kamer nog steeds niet heeft geïnformeerd? Bewijst dit wederom dat u wanordelijkheden maar al te graag onder de pet houdt? Zo nee, waarom niet?
In het Algemeen Overleg van 4 september (Kamerstuk 31 125, nr. 107) heb ik toegezegd de twee scenario’s na uitwerking naar verwachting op z’n vroegst begin 2020 aan de Kamer te zullen toesturen, inclusief de schets van de belangrijkste risico’s, waaronder langer doorgaan met de huidige systemen.
Kunt u aangeven welke (mogelijke) gevolgen (zoals o.a. veiligheidsrisico’s, schadeclaims en kosten) het uitstel en een eventueel afstel teweegbrengen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de aanbesteding doe ik geen uitspraken over commercieel vertrouwelijke informatie. In het DPO van september 2019 heb ik u geïnformeerd over de financiële bandbreedte van het programma GrIT (Kamerstuk 27 839, nr. 292). In het Algemeen Overleg van 4 september 2019 (Kamerstuk 31 125, nr. 107) heb ik toegezegd dat Defensie bereid is de stand van zaken van de uitgewerkte scenario’s, inclusief de risico’s, toe te lichten in een, vanwege de commerciële vertrouwelijkheid, besloten technische briefing. Deze heeft plaatsgevonden op 12 maart jl.
In hoeverre klopt de berichtgeving dat u niet wenst te reageren op de berichten in de media over het GrIT fiasco? Bent u bereid om alle onderliggende stukken van het GrIT fiasco openbaar te maken, zodat de Kamer, de media en de belastingbetaler volledige openheid van zaken krijgen in uw geldverspillend gepruts? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit met uw inlichtingenplicht ex artikel 68 van de Grondwet?
Defensie beantwoordt wel degelijk vragen van journalisten en burgers, ook als het om GrIT gaat. Ik breng hierbij geen financiële gegevens naar buiten, vanwege de vertrouwelijkheid van deze informatie. Bovendien betreft dit een aanbesteding die nog steeds loopt. Over een lopende aanbesteding doe ik nooit uitspraken over kosten, omdat de kosten pas bij de gunning bekend zijn en om onze onderhandelingspositie niet te ondermijnen, zoals ik heb toegelicht in mijn brief van 18 februari jl. (Kamerstuk 31 125, nr. 110).
Migrantengeweld, aanbestedingsfiasco’s (zoals o.a. GrIT, vervanger van de Walrusklasse), chroom-6, CARC, PX10, burnpits, hitteletsels, bliksemletsel, eigenvuurincidenten, ziekmakende radartoren, oorverdovende laagvliegroutes, onveilig materiaal en vreselijke gewelds- en misbruikincidenten: hoeveel wantoestanden moeten er nog gebeuren voordat u eindelijk eens orde op zaken gaat stellen?
Ik neem afstand van het in de vraag geschetste beeld. Defensie geeft de komende jaren prioriteit aan zaken die te maken hebben met het verder realiseren van een veilige werkomgeving voor ons personeel. De focus ligt hierbij op het creëren van de randvoorwaarden om een professionele taakuitvoering voor iedereen mogelijk te maken. Hier wordt uw Kamer met de reguliere rapportages over geinformeerd. Met de Defensienota 2018 zijn we begonnen met de organisatie op orde te brengen. Dit zal stap voor stap moeten gebeuren en een lange tijd duren.
Schaamt u zich niet voor het feit dat uw wanbeleid wekelijks (de afgelopen tijd welhaast dagelijks) de krantenkoppen haalt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u bovenstaande vragen apart en tijdig beantwoorden, ook indien samenhang bestaat tussen de vragen? Zo nee, waarom niet?
De vragen heb ik zo snel mogelijk en zoveel als mogelijk apart behandeld.
Een dialoog tussen de Spaanse en Catalaanse regering |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u de stand van zaken schetsen aangaande het lopende conflict tussen de autonome regio Catalonië en Spanje?
Op 26 februari jl. is een formele dialoog van start gegaan tussen de Spaanse regering en het Catalaanse regiobestuur. Hiertoe is besloten door de onlangs aangetreden Spaanse regering. De delegaties, aangevoerd door Minister-President Sanchez aan de ene zijde en regiopresident Torra aan de andere, hebben afgesproken de dialoog maandelijks te voeren in respectievelijk Madrid en Barcelona.
Klopt het dat de Spaanse regering voornemens is om een formele dialoog te starten met de regering van de autonome regio Catalonië?1
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u deze stand van zaken?
Dat er dialoog plaatsvindt, is zonder meer positief. Het betreft verder een interne Spaanse aangelegenheid. Ik zie geen aanleiding voor Nederland om zich hierin te mengen, tenzij beide partijen ons daartoe expliciet zouden verzoeken.
Deelt u de mening dat een dialoog tussen de Spaanse nationale regering en de Catalaanse regering de enige weg vooruit is uit dit langlopende conflict?
Zie antwoord vraag 3.
Zet het kabinet zich in om deze dialoog te stimuleren en toe te werken naar een doorbraak in dit langlopende conflict? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Een Eurocommissaris die wordt benaderd door de energielobby waar hij zelf aandelen in bezit |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat Eurocommissaris Johannes Hahn, ondanks het feit dat hij Eurocommissaris is, 2.200 aandelen heeft in de Oostenrijkse energieleverancier Verbund AG?1
Ja, dit blijkt uit de belangenverklaring die Eurocommissaris Hahn conform de gedragscode voor leden van de Europese Commissie van 31 januari 2018 (besluit 2018/C 65/06) heeft gepubliceerd. Voorafgaand aan zijn benoeming heeft de Commissie Juridische Zaken van het Europees parlement (JURI) deze verklaring in het kader van de hoorzittingen met de voorgedragen commissarissen onderzocht en heeft het Europees parlement ingestemd met zijn benoeming.
De belangenverklaringen worden elk jaar op 1 januari opnieuw ingediend; wanneer de op te geven informatie tijdens de ambtstermijn van een lid wijzigt, wordt zo spoedig mogelijk, en uiterlijk twee maanden na de betrokken wijziging, een nieuwe verklaring ingediend. In deze belangenverklaring doen de leden van de Commissie opgave van alle financiële en andere belangen en vermogensbestanddelen die bij de uitoefening van hun taken een belangenconflict zouden kunnen veroorzaken of daarbij anderszins relevant zijn.
Hoe weegt u het feit dat Hahn actief is benaderd door deze energiemaatschappij als onderdeel van de energielobby, volgens Corporate Europe Observatory al sinds 2014?2
Zowel voor Eurocommissaris Hahn alsook alle andere Eurocommissarissen geldt dat zij zich aan de voorschriften van de gedragscode voor de leden van de Europese Commissie moeten houden. Dit betekent dat zij het ambt met volledige onafhankelijkheid dienen uit te oefenen. Tevens dienen alle bijeenkomsten van Eurocommissarissen en hooggeplaatste EU-ambtenaren met belangenvertegenwoordigers gepubliceerd te worden.
Voor het kabinet is het van belang dat het contact tussen de Europese Commissie en belangenvertegenwoordigers op een transparante en controleerbare wijze gebeurt. Het kabinet acht het van belang dat de Europese Commissie informatie over zulke bijeenkomsten openbaar maakt.
Hoe acht u het mogelijk dat deze energiemaatschappij financieel belang heeft bij de positie waar Eurocommissaris Hahn in verkeerd? En Hahn andersom?
Voorafgaand aan de benoeming heeft de JURI-commissie van het Europees parlement de belangenverklaringen van de voorgedragen commissarissen onderzocht. Nadat de JURI-commissie haar onderzoek heeft afgerond en de hoorzittingen met de voorgedragen commissarissen plaats hebben gevonden, heeft het Europees parlement ingestemd met de benoeming van de voorgedragen commissarissen.
Conform de meest recente en uitgebreide gedragscode voor de leden van de Europese Commissie dienen de leden zich te gedragen en hun ambt uit te oefenen met volledige onafhankelijkheid, integriteit, waardigheid, loyaliteit en kiesheid. De voorzitter van de Europese Commissie, bijgestaan door het onafhankelijk ethisch comité, ziet toe op de juiste toepassing van deze gedragscode.
De leden van de Europese Commissie houden zich afzijdig van elk besluit of behandeling van een dossier en van deelname aan een bespreking, debat of stemming met betrekking tot een zaak die aanleiding kan geven tot een belangenconflict of die redelijkerwijs als zodanig kan worden opgevat.
In geval van belangenconflict of schijn van belangenconflict neemt de voorzitter van de Europese Commissie alle maatregelen die zij passend acht, zo nodig na raadpleging van het onafhankelijk ethisch comité, zoals:
Het kabinet vertrouwt erop dat de voorzitter van de Europese Commissie, bijgestaan door het onafhankelijk ethisch comité, toeziet op naleving van deze gedragscode voor de leden van de Europese Commissie.
Kunt u zich voorstellen dat Verbund AG een gat in de lucht heeft gesprongen toen Hahn Eurocommissaris Budget en Administratie werd?
Zie antwoord vraag 3.
Is deze situatie volgens u niet het perfecte voorbeeld van belangenverstrengeling?
Zie antwoord vraag 3.
Wist u dat ook Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlands beleid en veiligheid en vicevoorzitter van de Europese Commissie Josep Borrell aandelen heeft in chemiegigant Bayer, de financiële groep Banco Bilbao Vizcaya Argentaria (BBVA) en de energiemaatschappij Iberdrola?
Ja, dit blijkt uit de belangenverklaring die de Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en vicevoorzitter van de Europese Commissie Josep Borrell heeft gepubliceerd. Voorafgaand aan zijn benoeming heeft de JURI-commissie van het Europees parlement deze verklaring in het kader van de hoorzittingen met de voorgedragen commissarissen onderzocht en heeft het Europees parlement ingestemd met zijn benoeming.
Vindt u het normaal dat Eurocommissarissen wanneer zij hun functie innemen, nog aandelen in hun bezit hebben, en al helemaal wanneer dit aandelen zijn in bedrijven die actief lobbyen in Brussel?
Voor het kabinet is het van belang dat de Eurocommissarissen zich aan de geldende voorschriften van de gedragscode voor de leden van de Europese Commissie houden. In geval van belangenconflicten of schijn van belangenconflicten dient er conform de gedragscode gehandeld te worden. Het kabinet vertrouwt erop dat de voorzitter van de Europese Commissie en het onafhankelijk ethisch comité toezien op naleving van deze voorschriften en indien noodzakelijk passende maatregelen treffen.
Vindt u het ook essentieel dat, om het vertrouwen van mensen in de EU te behouden, het belangrijk is dat alle mogelijke vormen van belangenverstrengeling koste wat kost zouden moeten worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om de samenwerking op te zoeken met Europese Ombudsman Emily O’Reilly op dit onderwerp, die ook druk bezig is met dit onderwerp en het verbeteren en verscherpen van de regels rondom belangenverstrengeling?
Het kabinet hecht veel waarde aan duidelijke, transparante en strikte voorschriften om (schijn van) belangenconflicten te voorkomen.
Ik heb reeds een uitstekende samenwerking met de Europese Ombudsman en ik kijk ernaar uit om die samenwerking voort te zetten.
Een VN-database met bedrijven actief in Israëlische nederzettingen |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «New Database Will Aid Corporate Accountability» van Human Rights Watch over de publicatie door de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van een database met bedrijven actief in Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied?1
Ja.
Deelt u de mening van Human Rights Watch dat «bedrijfsactiviteiten bijdragen aan het verankeren van nederzettingen, en aan daaruit voortvloeiende schendingen van rechten en het tweeledige discriminatoire Israëlische systeem?» Zo neen, waarom niet?
Het standpunt van het kabinet ten aanzien van Israëlische nederzettingen in bezet gebied is bekend. Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Bedrijfsactiviteiten die bijdragen aan het ontwikkelen of bestendigen van dergelijke nederzettingen in bezet gebied, beschouwt het kabinet dan ook als onwenselijk.
De Nederlandse overheid ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Dat beleid houdt onder meer in dat de Nederlandse overheid geen diensten verleent aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Zie ook Kamerbrief over betrokkenheid van de Nederlandse ambassade bij een actie-maand van de Israëlische supermarktketen Shufersal d.d. 4 december 2017 (Kamerstuk 23 432, nr. 443). Het is echter aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. In het kader van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Wat is uw reactie op het standpunt van Human Rights Watch dat de «publicatie van de database cruciale vooruitgang betekent in de wereldwijde inspanning om te waarborgen dat bedrijven hun medeplichtigheid bij schendingen van rechten beëindigen en het internationaal recht respecteren»?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Om tot een afgewogen besluit te komen behoren bedrijven een brede inventarisatie uit te voeren van alle zakelijke gebieden, activiteiten en relaties, inclusief de toeleveringsketens, om te identificeren waar de kans op mensenrechtenschendingen het grootst en belangrijkst is. Hierbij kunnen zij diverse bronnen gebruiken zoals rapporten van overheden, internationale organisaties en maatschappelijke organisaties.
Herinnert u zich uw standpunt dat «aangezien de Mensenrechtenraad de Hoge Commissaris de opdracht heeft gegeven de database te creëren, [...] deze uitgevoerd moet worden»?2 Steunt u zodoende het besluit van de Hoge Commissaris Bachelet om de database te publiceren? Zo neen, waarom niet?
Het standpunt van het kabinet is ongewijzigd. Nederland was, samen met de EU, geen voorstander van het instellen van de database, omdat het een voorbeeld is van de disproportionele aandacht voor Israël in VN-fora. Bovendien zijn Nederland en de EU van mening dat de primaire verantwoordelijkheid om bewustzijn van bedrijven over risico’s van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen te vergroten bij de lidstaten ligt. Samen met de EU onthield Nederland zich daarom van stemming. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat aangezien de Mensenrechtenraad de Hoge Commissaris de opdracht heeft gegeven de database te creëren, deze uitgevoerd moet worden – zoals te doen gebruikelijk als er besluiten worden genomen in de Mensenrechtenraad.
Zie de antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp, gesteld door het lid Karabulut, d.d. 27 maart 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1574) en d.d. 2 oktober 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 198).
Het is derhalve aan de Hoge Commissaris om uitvoering te geven aan opdrachten van de Mensenrechtenraad, ook in het geval Nederland daar niet vóór heeft gestemd.
Deelt u de mening dat de Hoge Commissaris buitengewoon zorgvuldig te werk is gegaan bij het samenstellen en publiceren van de database, zowel methodologisch als in het contact met betrokken bedrijven? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de Hoge Commissaris niet zorgvuldig te werk is gegaan. Het kabinet is niet bekend met de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan opname van bepaalde bedrijven in de database, of om daar juist van af te zien. Nederland heeft bij de Hoge Commissaris aangedrongen op transparantie en hoor- en wederhoor met de betreffende bedrijven (zie tevens de antwoorden op de Kamervragen van het lid Karabulut, d.d. 16 maart 2018 met kenmerk 2018Z02072). Het rapport van de Hoge Commissaris vermeldt dat de betreffende bedrijven zijn geïnformeerd en de mogelijkheid is geboden om te reageren op de informatie. Dit sluit aan bij de visie van het kabinet dat hoor en wederhoor toegepast moet worden. Nederland heeft – gelet op het Nederlandse standpunt ten aanzien van de database – niet met de Hoge Commissaris gesproken over de totstandkoming van de database, en de inhoudelijke gronden of wijze waarop bedrijven zijn geselecteerd.
Deelt u de mening dat het van belang is dat de database periodiek geüpdatet wordt, zodat bedrijven afhankelijk van hun betrokkenheid bij nederzettingen verwijderd of toegevoegd kunnen worden, zoals de VN-Mensenrechtenraad in zijn eerdere besluit over de database heeft voorzien?
Het kabinet was geen voorstander van de database en acht institutionalisering daarvan niet opportuun.
Verwelkomt u het wanneer bedrijven hun gedrag en activiteiten zodanig aanpassen, dat zij uit de database verwijderd kunnen worden? Kunt u een toelichting geven in het licht van het «ontmoedigingsbeleid» van het kabinet voor bedrijven en nederzettingen?
Zie antwoord op vraag 2
Welke stappen gaat u zetten richting de vier Nederlandse bedrijven in de database, te weten Altice Europe, Booking.com, Tahal Group International en Kardan? Kunt u een toelichting geven in het licht van het ontmoedigingsbeleid?
Indien Nederlandse bedrijven vragen hebben over het ontmoedigingsbeleid of het Nederlandse beleid omtrent Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), kunnen zij bij de overheid aankloppen en worden zij over dit beleid geïnformeerd. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw standpunt dat «de primaire verantwoordelijkheid om bewustzijn van bedrijven over risico’s van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen te vergroten bij de lidstaten ligt»?3 Begrijpt u én waardeert u de inzet van de VN-Mensenrechtenraad ten aanzien van bedrijven, ook in het licht van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights?
De UN Guiding Principles vereisen niet dat de Raad kiest voor het instrument van een database met bedrijven. De UNGPs (10b) geven aan dat lidstaten multilaterale instituties kunnen aanmoedigen om respect voor mensenrechten door bedrijven onder de aandacht te brengen. Nederland en de EU hebben in 2016 in hun stemverklaring onderstreept dat zij bedrijven oproepen om dit overal ter wereld, inclusief Israël en de bezette Palestijnse Gebieden, toe te passen. Tegelijk onderstreepten Nederland en de EU dat de primaire verantwoordelijkheid voor bewustmaking van bedrijven bij landen zelf ligt. Daarom sprak Nederland samen met de EU de teleurstelling uit dat de Raad koos voor het instellen van een database, in plaats van een meer holistische benadering waarbij de UNGP’s door landen zelf geïmplementeerd worden.
Onder de UNGP’s heeft de staat de verantwoordelijkheid om mensenrechten te beschermen, en te bevorderen dat bedrijven mensenrechten respecteren. De Nederlandse overheid bevordert de naleving door bedrijven van de UNGP’s en de OESO-richtlijnen op diverse manieren. Zo wordt bij aanvragen voor ondersteuning uit het buitenlandinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken nagegaan in hoeverre bedrijven de IMVO-richtlijnen, zoals de OESO-richtlijnen, in hun bedrijfsvoering toepassen. Ook middels IMVO-convenanten en Maatschappelijk Verantwoord Inkopen door de overheid, levert Nederland daar een bijdrage aan.
Deelt u de mening dat de database de verantwoordelijkheid van lidstaten niet ondermijnt en juist is bedoeld om lidstaten (en bedrijven) daarin te ondersteunen, door constructieve dialoog te faciliteren en transparantie te bevorderen? Zo neen, waarom niet?
De lijst is tot stand gekomen op verzoek van de Mensenrechtenraad. Nederland en de EU waren hier geen voorstander van. Dat standpunt is niet gewijzigd.
Heeft u kennisgenomen van de aanval van de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Katz op de Hoge Commissaris Bachelet, waarin Katz haar kwalificeert als «partner en instrument» van de Boycot, Desinvesteringen en Sancties (BDS)-beweging?4 Wat is uw reactie daarop?
Het rapport van de Hoge Commissaris stelt nadrukkelijk dat geen juridische kwalificatie wordt gegeven aan de betrokkenheid van bedrijven bij specifieke activiteiten. De Hoge Commissaris geeft slechts invulling aan het verzoek van de Mensenrechtenraad om feitelijk vast te stellen of bedrijven betrokken zijn bij activiteiten die ten goede komen aan nederzettingen. Het rapport bevat geen oproep tot een boycot, sancties of andere maatregelen.
Het valt niet uit te sluiten dat anderen deze lijst wel gaan gebruiken voor een dergelijke oproep. Het standpunt van het kabinet over BDS is uw Kamer bekend.
Kunt u bevestigen dat de database a) geen uiting is van de BDS-beweging, b) niet voorziet in sancties tegen of boycots van bedrijven, c) consistent is met het differentiatiebeleid van de EU, en d) in lijn is met resolutie 2334 van de VN-Veiligheidsraad? Kunt u per punt een toelichting geven?
Zie antwoord op vraag 11.
Heeft u kennisgenomen van beschuldigingen van de Israëlische ministers Erdan en Cohen, die de VN en de VN-Mensenrechtenraad wegens het publiceren van de database van antisemitisme hebben beticht?5 Heeft u ook kennisgenomen van de uitspraak van de American Jewish Committee (AJC), dat de database «echo’s oproept van nazi-boycots en zwarte lijsten tegen joden»?6 Deelt u de mening dat deze buitengewoon ernstige beschuldigingen onjuist en onacceptabel zijn? Bent u bereid daar nadrukkelijk afstand van te nemen? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om te reageren op de genoemde uitspraken van ministers Katz, Erdan en Cohen, noch op de uitlatingen van de American Jewish Committee.
Herinnert u zich uw uitspraak dat Nederland in 2016 «geen voorstander van het instellen van de database [was], omdat het een voorbeeld is van de disproportionele aandacht voor Israël in VN-fora»?7 Hoe verhoudt zich dat standpunt tot het feit dat de VN-Veiligheidsraad, het primaire VN-orgaan voor vrede en veiligheid, in de periode 2009–2019 slechts twee resoluties ten aanzien van het Israëlisch-Palestijnse conflict heeft aangenomen, op een totaal van 636?8 Deelt u de mening dat deze cijfers getuigen van vergaande disproportionaliteit in het politieke voordeel van Israël?
Zoals uw Kamer bekend wordt onder VN-fora niet alleen de Veiligheidsraad verstaan, maar alle VN-fora, inclusief de Algemene Vergadering en de Mensenrechtenraad. In die fora gezamenlijk is disproportioneel veel aandacht voor Israël. De Nederlandse inzet blijft erop gericht om disproportionele aandacht voor Israël binnen de VN tegen te gaan. Dat laat onverlet dat er in het algemeen in VN-verband ruimte moet zijn om gerechtvaardigde kritiek op het optreden van lidstaten te uiten.
Begrijpt u tegen deze achtergrond de verontwaardiging van de Palestijnse VN-ambassadeur Mansour, zoals tot uiting gebracht in het volgende citaat:« Beweringen dat de VN met een buitensporig aantal resoluties voor Israël een uitzonderingspositie creëert, zijn dus selectief en misleidend, in het slechtste geval bevooroordeeld, omdat dergelijke beweringen de situatie in de Veiligheidsraad negeren, waar het tegendeel waar is en elke poging om de flagrante minachting van Israël voor het internationaal recht, het gezag van de Raad en zijn resoluties, waaronder 2334, te adresseren, [...] wordt geblokkeerd.»9? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 14.
Herinnert u zich dat de EU, mede namens Nederland, op 17 september 2019 in de VN-Mensenrechtenraad nadrukkelijk heeft verwelkomd dat ten aanzien van Myanmar een VN-database is opgesteld met bedrijven en andere actoren betrokken bij mensenrechtenschendingen in dat land?10 Klopt het dat de VN in 2002–2003 een vergelijkbare database met bedrijven betrokken bij het conflict in Congo heeft gepubliceerd? Zo ja, deelt u de mening dat ook op grond daarvan de database met bedrijven actief in Israëlische nederzettingen geen uitzonderingspositie voor Israël creëert? Zo neen, waarom niet?
De bedoelde rapporten, respectievelijk van de Independent International Fact Finding Mission on Myanmar aan de Mensenrechtenraad, over economische belangen van het Myanmarese leger, en van een Panel of Experts van de VN-Veiligheidsraad, zijn het kabinet bekend.
Het aantal rapportages over Israël – er staan 5 rapporten van de Hoge Commissaris op de agenda van de 43e zitting van de Mensenrechtenraad – bevestigt niettemin dat er sprake is van disproportionele aandacht voor Israël.
Deelt u het standpunt dat het belang van de database aanzienlijk is toegenomen door de sterke groei van nederzettingen in de afgelopen drie jaar en het uitdrukkelijke voornemen van de Israëlische regering om de nederzettingen te annexeren, hetgeen ernstig inbreuk zou maken op het internationaal recht en een levensvatbare twee-statenoplossing permanent onmogelijk zou maken? Kunt u een toelichting geven?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden, graag vóórdat de database tijdens de 43e zitting van de VN-Mensenrechtenraad, waar Nederland als lid aan deelneemt, wordt behandeld? Zo neen, waarom niet?
Ja.
De uitbreiding van vliegbasis Leeuwarden |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Vliegbasis Leeuwarden heeft niet de juiste vergunningen, maar breidt wel uit»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de vliegbasis niet beschikt over de juiste vergunningen? Zo ja, welke vergunningen ontbreken? Betekent dit dat, tot de vereiste vergunningen er zijn, er niet wordt bijgebouwd en/of uitgebreid? Zo nee, kunt u de bewijzen daarvan overleggen aan de Kamer?
De Vliegbasis Leeuwarden beschikt sinds 14 juni 2001 over een vergunning op de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (WABO). Bij wijzigingen van activiteiten zijn op deze vergunning bijstellingen gedaan middels wijzigingsaanvragen, meldingen of milieu neutrale veranderingen. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft in 2017 de reikwijdte van de vergunning beoordeeld. De vergunning is hierbij, op drie relatief beperkt milieubelastende activiteiten na, als dekkend beoordeeld. Zaken die nog niet in de vergunning opgenomen zijn betreffen het bewerken van kunststof, werkzaamheden met textiel en het verstrooien van as van overleden medewerkers. Het is de bedoeling om deze activiteiten in de revisieaanvraag van de vergunning op te nemen en daarmee te repareren. De revisieaanvraag zou in 2019 worden ingediend, maar heeft vertraging opgelopen vanwege de complexiteit van het aanvraagproces en doordat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in 2019 ongeldig is verklaard.
Defensie is momenteel meerdere infrastructurele projecten aan het voorbereiden en uitvoeren op de Vliegbasis Leeuwarden. Voor deze projecten zijn de benodigde toestemmingen namens Defensie door het Rijkvastgoedbedrijf aangevraagd en door het bevoegd gezag afgegeven. Ook voor toekomstige projecten zal alleen tot uitvoering worden overgegaan indien de benodigde toestemmingen voor een project zijn verkregen.
De Vliegbasis Leeuwarden beschikt op dit moment nog niet over een Wnb vergunning. Op 6 maart 2008 is door toenmalig Staatssecretaris De Vries aan uw Kamer toegezegd dat voor alle militaire vliegactiviteiten, waaronder die van de Vliegbasis Leeuwarden, een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) zal worden aangevraagd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 1569). Dit proces is in twee fases verdeeld. Tijdens de eerste fase zijn in 2012 de helikopterlaagvlieggebieden, inclusief de daarbinnen gelegen helikopterlandingsplaatsen in en nabij Natura 2000-gebieden, vergund (Kamerstuk 33 000 X, nr 70, gedateerd 13 februari 2012). Het proces om de Wnb vergunning voor de Vliegbasis Leeuwarden aan te vragen is onderdeel van de tweede fase. Deze is gestart in 2015. Op basis van een voortoets is in 2018 vastgesteld dat Vliegbasis Leeuwarden waarschijnlijk vergunning plichtig is. Om dit nader vast te stellen is een ecologische effecten analyse uitgevoerd op de activiteiten van de vliegbasis. Deze analyse is nagenoeg afgerond en de vergunningaanvraag in het kader van de Wnb wordt voor
1 oktober 2020 verwacht. Over dit proces heb ik uw kamer eerder geïnformeerd op 31 oktober 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 578) en op 10 maart 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 2298 en 2068).
De beslissingen op deze aanvragen worden in de Staatscourant gepubliceerd en zijn daardoor openbaar toegankelijk.
Op 18 maart 2020 heeft de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (IL&T) een handhavingsverzoek ontvangen betreffende de omgevingsvergunning van de Vliegbasis Leeuwarden. Op dezelfde datum heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een handhavingsverzoek ontvangen betreffende het ontbreken van een vergunning in het kader van de Wnb van de vliegbasis Leeuwarden. Voor beide handhavingsverzoeken wordt het reguliere proces doorlopen waarbij door de verantwoordelijke instanties zal worden vastgesteld of de handhavingsverzoeken aanleiding geven om wel of niet tot handhaving over te gaan.
Bent u van mening dat uw ministerie een voorbeeldrol heeft en zich aan de wet dient te houden?
Defensie dient zich, zoals elk ander ministerie, organisatie of persoon, aan de wet te houden.
Deelt u de mening dat deze signalen zorgelijk zijn, zeker gezien de overlast die omwonenden ervaren van de vliegbasis? Begrijpt u dat er weinig draagvlak is onder bewoners?
Dat omwonenden van militaire vliegvelden overlast ervaren is begrijpelijk. Maar in mijn contacten met deze omwonenden, waaronder die van de Vliegbasis Leeuwarden, valt mij ook op dat er bij veel inwoners draagvlak is voor de activiteiten van Defensie en daarmee ook begrip is voor de geluidshinder die deze operaties veroorzaken. Dit laat onverlet dat Defensie zeker moet stellen dat al deze activiteiten vergund zijn en dat daarover goed overleg plaatsvindt met betrokkenen. Dit gebeurt in het geval van de Vlb Leeuwarden via de Commissie Overleg en Voorlichting Milieu (COVM) Vliegbasis Leeuwarden.
Heeft u naar aanleiding hiervan contact opgenomen met verantwoordelijken op de vliegbasis in Leeuwarden?
Het Ministerie van Defensie is voortdurend in overleg over de aanvraag van vergunningen, onder andere over die van de Vliegbasis Leeuwarden. Defensie voert hierover overleg met betrokken provincies, gemeenten, het Rijksvastgoedbedrijf, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De zwarte lijst van de VN met bedrijven die zaken doen in Israël |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de zwarte lijst die door de VN-Mensenrechtenraad is opgesteld om bedrijven te beschadigen die zaken doen in Israël?1 2
Ja, met dien verstande dat de door de vragensteller vermoedelijk bedoelde lijst geen betrekking heeft op het zaken doen in Israël, maar op bedrijven die actief zijn in Israëlische nederzettingen in de door Israel bezette gebieden. Op grond van het internationaal recht erkennen Nederland en de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet, en beschouwen zij deze gebieden niet als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. Nederland en de EU beschouwen de nederzettingen als strijdig met internationaal recht.
Welke maatregelen gaat u nemen om de vier Nederlandse bedrijven van de lijst te halen dan wel te beschermen tegen de kwaadwillende Beweging Boycot, Desinvestering en Sancties (BDS)?
Het Nederlandse standpunt over BDS is bekend. Tegelijk ontmoedigt de Nederlandse overheid al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied.
Nederland was, samen met de EU, geen voorstander van het instellen van de database, omdat het een voorbeeld is van de disproportionele aandacht voor Israël in VN-fora. Bovendien zijn Nederland en de EU van mening dat de primaire verantwoordelijkheid om bewustzijn van bedrijven over risico’s van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen te vergroten bij de lidstaten ligt. Samen met de EU onthield Nederland zich daarom van stemming. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat aangezien de Mensenrechtenraad de Hoge Commissaris de opdracht heeft gegeven de database te creëren, deze uitgevoerd moet worden – zoals te doen gebruikelijk als er besluiten worden genomen in de Mensenrechtenraad.
Nederland heeft bij de Hoge Commissaris aangedrongen op transparantie en hoor- en wederhoor met de betreffende bedrijven. Het rapport van de Hoge Commissaris vermeldt dat de betreffende bedrijven zijn geïnformeerd en de mogelijkheid is geboden om te reageren op de informatie. Dit sluit aan bij de visie van het kabinet dat hoor en wederhoor toegepast moet worden.
Zie de antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp, gesteld door het lid Karabulut, d.d. 27 maart 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1574) en d.d. 2 oktober 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 198).
Deelt u de mening dat de VN in het algemeen, en de VN-Mensenrechtenraad in het bijzonder, zeer selectief te werk gaat door notoire mensenrechtenschenders de hand boven het hoofd te houden en Israël buitenproportioneel aan te pakken?
Het is onverkwikkelijk dat binnen de VN het aantal resoluties over Israël aanzienlijk hoger is dan over landen als Saudi-Arabië, Iran, Syrië of Venezuela. Als eerder gezegd is ook het kabinet van mening dat Israël buitenproportionele aandacht krijgt in VN-fora. Dit laat onverlet dat het kabinet van mening is dat er in VN-verband ruimte moet zijn om gerechtvaardigde kritiek op het optreden van lidstaten te uiten.
Bent u bereid – indien u mensenrechten(verdragen) serieus neemt – om vandaag nog uit de VN-Mensenrechtenraad te stappen, omdat het sinds de oprichting in 2006 één grote poppenkast is?
Nee. De Raad is niet alleen een belangrijk forum voor dialoog, maar ook een instrument om mensenrechten te beschermen en druk uit te oefenen op regeringen en andere spelers om internationale verplichtingen na te leven. Dit laatste blijkt reeds hieruit dat regeringen zich tot het uiterste inspannen om zich aan de aandacht van de Raad te onttrekken.
Indien u daartoe niet bereid bent, waarom blijft u dan inzetten op het «hervormen» van de Mensenrechtenraad, terwijl een blind paard kan zien dat de Raad zich niet laat hervormen en de VS om die reden in 2018 al uit de Mensenrechtenraad is gestapt?
Juist omdat de Raad een waardevol instrument is voor het beschermen van de rechten van de mens wereldwijd, dient deze waar mogelijk te worden versterkt en hervormd, ook al gaat dat met kleine stapjes, en in ieder geval te worden beschermd tegen het verzwakken van zijn slagkracht. Het uittreden is geen bijdrage aan de bescherming van de rechten van de mens en kan schade doen aan het systeem.
Offensieve inzet van Afghaanse agenten in de periode 2011-2013 |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat de Kamer in 2011 herhaaldelijk is gegarandeerd – zelfs middels een persoonlijke garantie van de Minister-President – dat door Nederland opgeleide agenten in Kunduz, Afghanistan niet voor offensieve militaire acties ingezet zullen worden en, als dit, tegen de afspraken in, toch gebeurt, de Kamer hier eerlijk over geïnformeerd zal worden, ook als dat ertoe kan leiden dat de missie moet stoppen?1
Ja. Daarbij is echter schriftelijk2 en in het plenair debat van 27 januari 2011 gemeld3, dat de regering niet volledig kon uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten betrokken konden worden bij militaire operaties in Kunduz tegen de Taliban. Daarvan waren immers voorbeelden uit het verleden in Afghanistan bekend.
Wat is uw reactie op de bevindingen in de post-missie beoordeling over de Nederlandse militaire missie in Kunduz van 2011 tot 2013 dat «uit interviews met betrokkenen bij alle onderdelen van de missie blijkt dat algemeen bekend was dat de Afghaanse agenten ook ingezet werden in offensieve operaties tegen de Taliban of andere gewapende groeperingen» en dat «hoewel Nederlandse betrokkenen bij Afghaanse commandanten aankaartten dat dit tegen de gemaakte afspraken was, ze niet (konden) voorkomen dat agenten offensief werden ingezet en er dus niet aan de wens van de Kamer kon worden voldaan.»2
Zoals aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 27 925, nr. 418 van 24 januari 2011) waren de cursisten gedurende de opleiding en instructie op de trainingscentra niet actief in de praktijk. De aansluitende praktijkbegeleiding van de Afghaanse civiele politie door Nederlandse Police Operational Mentoring and Liaison Teams(POMLT’s) richtte zich geheel op civiele politietaken. Het strikte opleidings- en trainingskarakter van de missie was verzekerd. De aanwijzingen die hierover aan de Nederlandse militairen werden verstrekt, zijn aan ISAF bekend gesteld als randvoorwaarden voor de Nederlandse inzet.
De civiele politie (Afghan Civilian Police en Afghan Anti Crime Police) behoort volgens Afghaanse regelgeving niet ingezet te worden voor offensieve militaire taken, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Afghaanse gendarmerie (ook een politieonderdeel). De opleiding die de civiele politie ontving, was daar ook niet op gericht. De regering kon en kan echter niet volledig uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten betrokken konden worden bij militaire operaties in Kunduz tegen de Taliban. Daarvan waren voorbeelden uit het verleden in Afghanistan bekend. De bevindingen van de post-missie beoordeling over de geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz wijzen daar opnieuw op.
Er moet, zoals gesteld in het plenair debat op 27 januari 2011, onderscheid worden gemaakt tussen incidenten en structureel beleid. Voor dat laatste ziet het kabinet geen aanwijzing.
Onderschrijft u deze conclusies? Zo nee, waarom en op basis van welke gegevens betwist u deze?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat de Minister van Buitenlandse Zaken, geconfronteerd met de conclusies in de post-missie beoordeling over offensieve inzet van door Nederland getrainde agenten, in het debat over Afghanistan op 6 februari jl. antwoordde dat de Kamer in 2011 is gemeld «dat niet uit te sluiten viel dat door ons getrainde agenten ook betrokken zouden zijn bij offensieve acties»?3
Uw Kamer is meerdere malen gemeld dat de regering niet volledig kon uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten betrokken konden worden bij militaire operaties in Kunduz tegen de Taliban, onder andere in de eerder genoemde brief van 24 januari 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 418) en tijdens het plenair debat op 27 januari 2011.
In brieven van 13 september 2011 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2011, nr. 3625) en 15 september 2011 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2011, nr. 3649) is aanvullend gesteld dat het niet viel uit te sluiten dat de Afghan Uniformed Police(AUP) werd geconfronteerd met gewapend geweld. In dat geval kon de AUP, conform de Afghaanse Nationale Politiestrategie, handelend optreden, uit zelfverdediging en ter bescherming van de bevolking.
Bedoelt u hiermee wellicht de antwoorden op vragen van de het toenmalige Kamerlid Van Bommel, dat het niet valt uit te sluiten dat Afghaanse agenten worden geconfronteerd met gewapend geweld en in dat geval handelend kunnen optreden, uit zelfverdediging en ter bescherming van de bevolking?4
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens dat in antwoorden op deze vragen niet wordt gesteld dat niet uit te sluiten is dat Afghaanse agenten offensief worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich de bevindingen in de eindevaluatie over de missie in Kunduz over de inzet van door Nederland opgeleide agenten, in het bijzonder dat na navraag zou zijn gebleken dat (tegen de afspraken in) buiten Kunduz ingezette agenten niet zijn ingezet voor offensieve acties?5
De betreffende eindevaluatie ging in op onvolkomenheden in het plaatsingsproces van door Nederland opgeleide Afghaanse agenten en onderofficieren. Uw Kamer is hierover voor het eerst geïnformeerd op 17 oktober 2012 (Kamerstuk 27 925, nr. 467). Het agentvolgsysteem bracht destijds aan het licht dat vooral onderofficieren en in mindere mate agenten die de Nederlandse basisopleiding hadden gevolgd, kennelijk buiten Kunduz waren geplaatst. De Nederlandse betrokkenheid bij de eerstvolgende onderofficiersopleiding is om die reden opgeschort en de Afghaanse autoriteiten is om opheldering gevraagd. Uw Kamer is vervolgens op 17 januari 2013 (Kamerstuk 27 925, nr. 469) geïnformeerd dat langs verschillende lijnen informatie boven tafel is gehaald.
Waarom is de Kamer in deze eindevaluatie niet geïnformeerd dat niet uit te sluiten is dat Afghaanse agenten offensief zijn ingezet? Waarom is de Kamer in dit document niet geïnformeerd, zoals de post-missie beoordeling wel doet, dat Afghaanse agenten offensief zijn ingezet?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vragen 1 tot en met 6 en 9 was uw Kamer ten tijde van de eindevaluatie reeds bekend met het gegeven dat de regering niet volledig kon uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten betrokken konden worden bij militaire operaties in Kunduz tegen de Taliban. De bevindingen van de post-missie beoordeling over de geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz wijzen daar opnieuw op.
Zoals gemeld in het plenair debat van 27 januari 2011 moet onderscheid worden gemaakt tussen incidenten en structureel beleid. Voor dat laatste ziet het kabinet geen aanwijzing.
Is de Kamer, zoals u claimt, elders ooit wel geïnformeerd dat niet uit te sluiten viel dat door Nederland getrainde agenten ook betrokken zouden zijn (geweest) bij offensieve acties? Waar en wanneer is dat gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Is de Kamer ooit gemeld dat door Nederland getrainde agenten betrokken zijn (geweest) bij offensieve acties? Zo nee, waarom niet? Hoe is dit mogelijk tegen de achtergrond van de bevindingen in de post-missie beoordeling over de militaire missie in Kunduz?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat de VN een zwarte lijst gepubliceerd heeft van bedrijven die zakendoen in Israëlische nederzettingen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «VN publiceert lijst van bedrijven met banden Israëlische nederzettingen»?1
Ja.
Welke redenen liggen ten grondslag aan het op dit moment en op deze wijze publiceren van een dergelijke lijst door de VN Mensenrechtenraad?
De VN Mensenrechtenraad heeft de Hoge Commissaris in 2016 opdracht gegeven een database in te stellen van bedrijven die actief zijn in Israëlische nederzettingen in de door Israël bezette gebieden. De Hoge Commissaris heeft na een proces van informatie verzamelen en hoor en wederhoor met bedrijven, besloten de lijst openbaar te maken conform deze opdracht.
In hoeverre acht u deze redenen of argumenten valide?
Aangezien de Mensenrechtenraad de Hoge Commissaris de opdracht heeft gegeven de database te creëren, is het kabinet van mening dat deze uitgevoerd moet worden – zoals te doen gebruikelijk als er besluiten worden genomen in de Mensenrechtenraad. Zie ook de antwoorden op eerdere Kamervragen hierover van het lid Karabulut d.d. 27 september 2019, met kenmerk 2019D37963.
In hoeverre bent u het eens met het officiële narratief van de Raad dat het hier «geen juridisch oordeel over de activiteiten van de bedrijven» betreft?
Het kabinet heeft geen reden om er een andere kwalificatie aan te geven.
Deelt u de mening dat het hier minstens gaat om een sterke (internationaal-)politieke veroordeling en daarmee een bruikbaar handvat voor verdere initiatieven van de beweging voor Boycot, Desinvesteringen en Sancties (BDS-beweging)?
Het rapport van de Hoge Commissaris stelt nadrukkelijk dat geen juridische kwalificatie wordt gegeven aan de betrokkenheid van bedrijven bij specifieke activiteiten. De Hoge Commissaris geeft slechts invulling aan het verzoek van de Mensenrechtenraad om feitelijk vast te stellen of bedrijven betrokken zijn bij activiteiten die ten goede komen aan nederzettingen. Het rapport bevat geen oproep tot een boycot, sancties of andere maatregelen.
Het valt niet uit te sluiten dat anderen deze lijst wel gaan gebruiken voor een dergelijke oproep. Het standpunt van het kabinet over BDS is uw Kamer bekend.
Is het niet ongewenst een dergelijke lijst te maken gezien het feit dat het niet juridisch verboden is om zaken te doen in betwiste gebieden?
De database was een van de onderdelen in een bredere resolutie over Israëlische nederzettingen waarin gesteld wordt dat deze in strijd zijn met het internationaal recht. Dat is in lijn met het standpunt van het kabinet en de EU. Nederland was, samen met de EU, tegelijkertijd geen voorstander van het instellen van de database, omdat het een voorbeeld is van de disproportionele aandacht voor Israël in VN-fora. Bovendien zijn Nederland en de EU van mening dat de primaire verantwoordelijkheid om bewustzijn van bedrijven over risico’s van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen te vergroten bij de lidstaten ligt. Om die redenen onthielden Nederland en de overige EU-lidstaten die destijds zitting hadden in de MRR zich in 2016 van stemming op de betreffende resolutie.
Vanwege het bekende Nederlandse standpunt over nederzettingen ontmoedigt het kabinet al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Bedrijfsactiviteiten die bijdragen aan het ontwikkelen of bestendigen van dergelijke nederzettingen in bezet gebied, beschouwt het kabinet dan ook als onwenselijk.
Het is niet de eerste keer dat er in de VN-Mensenrechtenraad een lijst wordt gepresenteerd met bedrijven. Vorig jaar presenteerde de Independent International Fact Finding Mission on Myanmar ook een lijst met bedrijven, in een rapport over economische belangen van het Myanmarese leger.
In hoeverre vindt u het rechtvaardig en terecht dat deze lijst alleen het Israëlisch-Palestijnse vraagstuk betreft, en dat andere betwiste gebieden wederom ongemoeid worden gelaten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn volgens u de (potentieel) negatieve effecten van publicatie van deze lijst voor de betreffende bedrijven, zoals Booking.com, bijvoorbeeld als het gaat om het in een kwaad daglicht stellen van deze bedrijven?
Bedrijven hebben een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren. Het kabinet verwacht dan ook van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Het kabinet gaat niet speculeren over de mogelijke effecten van de lijst.
Zie voorts het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat bedrijven die actief zijn in de Palestijnse gebieden een belangrijke bijdrage leveren aan economische vooruitgang, werkgelegenheid, en waardevolle intermenselijke contacten, en daarom alle steun verdienen?
Nederzettingen zijn in strijd met het internationaal recht en een obstakel voor vrede. Uit onderzoek van de Wereldbank in 2017 kwam naar voren dat opheffen van Israëlische restricties op de Westelijke Jordaanoever voor een economische groei van ongeveer 33% kan zorgen in 2025.
Het kabinet is daarom niet van mening dat de nederzettingen en bedrijven die daar actief zijn een positieve bijdrage leveren aan de economische ontwikkeling of verzoening.
Deelt u de mening dat publicatie van de lijst daarom juist contraproductief is of kan zijn als het gaat om perspectieven op vrede en verzoening?
Zie antwoord vraag 9.
Beaamt u dat publicatie van deze lijst door de VN-Mensenrechtenraad, waar Nederland momenteel ook lid van is, in strijd is met het kabinetsstandpunt dat Nederland geen boycots tegen Israël steunt?
Nee. Publiceren van feitelijke informatie is geen oproep tot een boycot.
Wilt u in VN-verband op ferme wijze afstand nemen van publicatie van deze lijst, en zich inzetten voor zuivering van de goede naam en faam van de betreffende ondernemingen?
Zie antwoord vraag 8.
Zet u zich er daarbij voor in dat deze publicatie niet kan leiden tot resoluties van de VN-Veiligheidsraad?
Het kabinet is niet bekend met initiatieven of voornemens om deze kwestie te verwerken in een resolutie bij de Veiligheidsraad.
Wilt u genoemde zorgen over de publicatie van deze lijst delen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken d.d. 17 februari, en hierover in het bijzonder het gesprek aangaan met EU-lidstaten die eveneens lid zijn van de VN-Mensenrechtenraad?
Het kabinet overlegt met de Europese partners over de gezamenlijke inzet in het Midden-Oosten Vredesproces en de gezamenlijke inzet in de VN Mensenrechtenraad. Daarbij komt ook het rapport met daarin de lijst van bedrijven actief in Israëlische nederzettingen aan de orde.
Bent u bereid u des te meer in te zetten voor het materieel schrappen van agendapunt 7 van de agenda van de VN-Mensenrechtenraad?
De Nederlandse inzet is gericht op het tegengaan van disproportionele aandacht voor Israël in de VN, conform de motie Van der Staaij.
Bedrijven met banden met illegale Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de door de VN-Mensenrechtenraad opgestelde lijst van bedrijven met banden met illegale Israëlische nederzettingen, waar vier Nederlandse bedrijven op staan, te weten Booking.com, Tahal Group International, Altice en Kardan, en ook het Israëlische moederbedrijf van de Nederlandse busmaatschappij EBS?1
Ja.
Bent u het eens dat het zeer onwenselijk is dat deze bedrijven banden hebben met illegale nederzettingen omdat dit bijdraagt aan het in stand houden ervan, wat een groot obstakel vormt voor een rechtvaardige oplossing voor het conflict? Zo nee, waarom niet?
Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Bedrijfsactiviteiten die bijdragen aan het ontwikkelen of bestendigen van dergelijke nederzettingen in bezet gebied, beschouwt het kabinet dan ook als onwenselijk.
Bent u bereid de in het rapport van de VN-Mensenrechtenraad genoemde Nederlandse bedrijven aan te spreken op hun banden met de illegale nederzettingen en erop aan te dringen dat deze banden worden verbroken? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven hebben een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren. Het kabinet verwacht dan ook van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO- Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen. Indien een bedrijf vragen heeft over het Nederlandse beleid omtrent IMVO kan het daarover met het Ministerie van Buitenlandse Zaken in gesprek gaan.
Voorts blijft ook het Nederlandse ontmoedigingsbeleid onverkort van toepassing. Indien Nederlandse bedrijven aankloppen bij de overheid, worden zij over dit beleid geïnformeerd. De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Daarnaast informeert de overheid Nederlandse bedrijven actief in gevallen waarbij zij zelf is betrokken, zoals het bilaterale samenwerkingsforum. Zie beantwoording van vragen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 4 december 2017 inzake betrokkenheid van de Nederlandse ambassade in Tel Aviv bij een actiemaand van de Israëlische supermarktketen Shufersal (Kamerstuk 23 432, nr. 466).
Een in Turkije gevangengenomen Nederlandse vrouw |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vrouw uit Etten-Leur die protestliederen maakt in hongerstaking in Turkse cel»?1 Kunt u bevestigen dat een Nederlandse vrouw sinds november in Turkije vastzit en sinds enige tijd in hongerstaking is gegaan? Hoe is haar gezondheid op dit moment?
Ja, dat bericht en de betreffende casus zijn bekend. Uit privacy-overwegingen en in lijn met de algemene kaders voor consulaire bijstand kan ik niet verder ingaan op de inhoudelijke aspecten van deze ene zaak.
In algemene zin kan ik bevestigen dat Nederland in voorkomende gevallen zou verifiëren of gedetineerden met de Nederlandse nationaliteit het goed maken en zou wijzen op de verantwoordelijkheid van het betreffende land om adequaat te zorgen voor betrokkenen.
Kunt u aangeven wat Nederland allemaal heeft gedaan voor deze vrouw sinds ze in Turkije opgesloten zit? Is er consulaire hulp?
Uit privacy-overwegingen en in lijn met de algemene kaders voor consulaire bijstand kan ik niet verder ingaan op de inhoudelijke aspecten van deze ene zaak.
In algemene zin kan ik aangeven dat houders van de Nederlandse nationaliteit in aanmerking komen voor consulaire bijstand conform de kaders zoals neergelegd in onder meer «De Staat van het Consulaire». Personen die ook een tweede nationaliteit hebben, kunnen ervaren dat dit een beperkende invloed kan hebben op de mogelijkheid en mate van consulaire bijstand die door Nederland in het betreffende land succesvol kan worden geboden.
Nederland zou verder via de ambassade of een consulaat-generaal de detentie van betrokkene verifiëren. Betrokkene zou vervolgens van de betreffende diplomatieke post een informatiepakket ontvangen voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Bij een bevestiging vanuit betrokkene dat hij/zij in aanmerking wil komen voor Nederlandse consulaire bijstand, ontvangt hij/zij, als onderdeel van de aanvullende bijstand voor Nederlandse gedetineerden in zogenoemde zorglanden, een maandelijkse financiële gift.
Een medewerker van de diplomatieke vertegenwoordiging zou betrokkene dan bezoeken in detentie. Bij bekend worden van eventuele bijzondere omstandigheden, zoals een hongerstaking, zou direct aandacht worden gevraagd bij de autoriteiten van het betreffende land. Het ministerie zou voorts contact blijven houden met contactpersoon van de gedetineerde in Nederland.
Klopt het dat de Nederlandse vrouw is opgepakt omdat ze lid is van een muziekgroep? Wat is u hierover bekend?
Uit privacy-overwegingen en in lijn met de algemene kaders voor consulaire bijstand kan ik niet verder ingaan op de inhoudelijke aspecten van deze ene zaak.
Daarbij teken ik aan dat de Nederlandse overheid niet treedt in de interne aspecten van eventuele detentie en strafvervolging. Een mogelijkheid tot consulaire bijstand bestaat ongeacht de inhoud van de voorliggende zaak.
Deelt u de zorgen dat er op dit moment geen garantie is op een eerlijk proces in Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor uw opstelling in deze zaak? Pleit u voor haar vrijlating?
In algemene zin maakt Nederland zich zorgen over de rechtsstaat in Turkije. Zoals aangegeven, blijft het ministerie, ook in specifieke zaken, waar mogelijk in contact met betrokkenen, met contactpersonen in Nederland en vraagt Nederland aandacht bij de Turkse autoriteiten over specifieke situaties.
De situatie in Kameroen |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de huidige humanitaire situatie in Kameroen, zoals geschetst door het United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA)?1
Ja
Kunt u een analyse geven van de huidige situatie in Kameroen, zowel in het Engelstalige noordwesten en zuidwesten als in de Franstalige regio Extrême Nord, en daarbij in ieder geval ingaan op de binnenlandse veiligheid, de humanitaire situatie gelet op het aantal vluchtelingen en internally displaced personsen de politieke en bestuurlijke stabiliteit van Kameroen?
Kameroen wordt al langer geteisterd door complexe gewelds- en humanitaire crises. Geweld en instabiliteit in verschillende delen van Kameroen nemen recent echter toe. In het Noordwesten vormt Boko Haram een steeds grotere bedreiging. Boko Haram heeft in 2019 meer dan 100 aanslagen in het Noorden van Kameroen uitgevoerd, met duizenden doden en ontheemden tot gevolg. Daarnaast heeft geweld van Boko Haram in Noordoost-Nigeria grote vluchtelingenstromen naar Kameroen tot gevolg. Een andere ernstige crisis speelt zich af de in de Westelijke, Engelstalige regio’s van overwegend Franstalig Kameroen. Ook in deze regio’s is sprake van toename van geweld. Rebellerende separatisten treffen op gewelddadige wijze de overheidstroepen. Dit leidt tot instabiliteit, veel slachtoffers en stromen vluchtelingen. Een derde crisis is de grote groep vluchtelingen die toevlucht heeft gezocht in Kameroen als gevolg van geweld in de naburige Centraal Afrikaanse Republiek (CAR).
De humanitaire crisis in Kameroen is van grote omvang. Volgens een VN Veiligheidsraad-rapport van november 2019 verkeren in Kameroen 4.3 miljoen mensen in voedselnood. In de Engelstalige regio’s (noordwesten, zuidwesten) zijn volgens UNHCR bijna 700.000 mensen gevlucht voor het conflict. In het verre Noorden gaat het om rond de 300.000 vluchtelingen. Daarnaast verblijven momenteel volgens UNHCR bijna 300.000 vluchtelingen uit de CAR en meer dan 100.000 vluchtelingen uit Nigeria in Kameroen.
De regering van President Biya probeert vooral met militair ingrijpen Boko Haram en separatistische milities te bestrijden, maar deze inzet is vooralsnog niet succesvol gebleken. Er is sprake van mensenrechtenschendingen door zowel militanten als Kameroense veiligheidsdiensten.
Kunt u de situatie in Kameroen plaatsen in het perspectief van de ontwikkelingen in de bredere regio? Welke gevolgen ziet u met betrekking tot migratie- en vluchtelingenstromen?
De situatie in Kameroen is nauw verbonden met ontwikkelingen in de regio en met name in en rondom het Tsjaadmeer. In deze regio, en in het bijzonder in noordoost-Nigeria, neemt Boko Haram aan kracht toe. Dit is van invloed op de veiligheidssituatie in het uiterste Noorden van Kameroen en veroorzaakt interne vluchtelingenstromen en vluchtelingenstromen vanuit Nigeria. Met de escalatie van geweld in het Engelstalige zuidwesten en noordwesten, lijkt het Kameroense beleid t.a.v. Nigeriaanse vluchtelingen in het land te veranderen. Zo zijn gedurende de afgelopen dertien maanden meer dan 10.000 Nigeriaanse vluchtelingen gedwongen teruggestuurd, meestal naar gebieden geteisterd door Boko Haram. Daarnaast verslechtert de situatie in de CAR. Toename van geweld dwingt de 275.000 vluchtelingen uit de CAR in Kameroen te blijven.
Hoe beoordeelt u de mensenrechtensituatie in Kameroen? Hoe beoordeelt u de persvrijheid in Kameroen? Hoe beoordeelt u de mate van corruptie in Kameroen?
De mensenrechtensituatie is zorgwekkend. Sinds de verkiezingen in 2018 heeft de oppositie steeds minder ruimte om zich te uiten en worden manifestaties, vooral door oppositie georganiseerd, verboden. In juni 2019 werden 350 oppositieleden gearresteerd, nadat zij probeerden demonstraties te houden. Zowel veiligheidsdiensten als rebellengroeperingen maken zich bovendien schuldig aan mensenrechtenschendingen in de Engelstalige, Westelijke regio’s. In februari 2020 zijn in het Engelstalige Noordwesten ten minste 21 burgers gedood, waarvan dertien kinderen. Volgens Human Rights Watch zouden Kameroense overheidstroepen, ondersteund door Fulani milities, achter de aanval zitten. Daarnaast is corruptie in Kameroen een groot probleem. Transparency International plaatste Kameroen in 2018 op plek 158 (van 180) op haar Corruptie-Perceptie lijst.
Draagt Nederland bij, al dan niet in EU-verband, aan het verbeteren van de humanitaire situatie in de onder vraag twee genoemde gebieden in Kameroen? Zo ja, op welke manier? Welke rol ziet u voor Nederland, dan wel voor de EU, in het verbeteren van de situatie in Kameroen?
Nederland heeft 2 miljoen euro bijgedragen aan het noodhulpprogramma van de Dutch Relief Alliance in Kameroen. Dit programma bood met name hulp op het gebied van voedsel, schoon drinkwater en sanitatie, gezondheid en bescherming aan bijna 700.000 ontheemden in het noordwesten en zuidwesten. Toegang tot dit gebied is gecompliceerd door voortdurende geweldsuitbarstingen tussen separatisten en het Kameroense leger. Het noodhulpprogramma liep midden-februari af. Daarnaast steunt NL diverse VN-hulporganisaties en de Rode Kruisbeweging met ongeoormerkte meerjarige bijdragen. Deze organisaties zijn ook actief in Kameroen.
In EU-verband staat de crisis in Kameroen geregeld op de agenda. In oktober bracht de EU nog een verklaring uit waarin het onder meer het optreden van Kameroense autoriteiten krachtig veroordeelt in met name de Westerse, Engelstalige regio en de autoriteiten oproept een duurzame dialoog met oppositie aan te gaan. In 2019 heeft de Europese Commissie EUR 17,9 miljoen aan humanitaire financiering beschikbaar gesteld voor de crisis in Kameroen.
Op welke wijze draagt Nederland, dan wel de EU, in het bijzonder bij aan de bescherming en opvang van de momenteel 679.000 ontheemde Kameroeners binnen Kameroen, de 109.000 voornamelijk Nigeriaanse vluchtelingen en de 51.000 Kameroense vluchtelingen in Nigeria? In hoeverre is de humanitaire situatie in Kameroen en in het bijzonder de slechte situatie van vluchtelingen en ontheemden een punt van aandacht binnen de EU?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de staat van de vluchtelingenkampen in Kameroen en Nigeria? In hoeverre beschikken deze kampen over voldoende voedsel, schoon water, medische voorzieningen en scholing? Zijn deze vluchtelingenkampen goed bereikbaar voor ngo's en andere hulpverstrekkende instanties?
In Minaoua, in het Noorden van Kameroen, verblijven meer dan 110.000 Nigeriaanse vluchtelingen. In dit vluchtelingenkamp is een groot aantal humanitaire organisaties aanwezig. Veel van de Nigeriaanse vluchtelingen hebben behoefte aan acute economische ondersteuning om het hoofd boven water te houden.
Humanitaire toegang tot de kampen is redelijk. Desondanks leidt de verslechterende veiligheidssituatie, zowel in het Engelstalige noordwesten en zuidwesten als in de Franstalige regio Extrême Nord, tot beperkte humanitaire toegang. Daarnaast is er sprake van slechte infrastructuur waardoor het bereiken van hulpbehoevenden lastig is. Onveiligheid in de grensgebieden leidt tot het sluiten van scholen. Gebrek aan educatie en economische kansen en ontwikkeling verhogen daarnaast risico’s op radicalisering, uitbuiting en misbruik van kinderen, jongeren en kwetsbare groepen.
Kunt u een beeld schetsen van het verloop van de parlementsverkiezingen van 9 februari 2020? In hoeverre was er sprake van een democratisch proces? In hoeverre was er sprake van ongeregeldheden?
De verkiezingen werden overschaduwd door geweld door separatisten en overheidstroepen, en een boycot door de grootste oppositiepartij die stelt dat geloofwaardige verkiezingen niet mogelijk zijn terwijl geweld het land teistert. In meer dan een derde van de gemeenten stond alleen de regeringspartij op de kieslijst. De opkomst was volgens waarnemers laag. De Constitutionele Raad van Kameroen heeft de verkiezingen in elf kiesdistricten in het Engelstalige zuidwesten en noordwesten nietig verklaard. In deze districten zullen opnieuw verkiezingen moeten worden gehouden.
In hoeverre is er voldoende aandacht voor onderwijs en het bieden van perspectief voor jongeren in Kameroen? Welke verbeterpunten ziet u?
De onderwijsstrategie van de Kameroense autoriteiten wordt ondersteund door het Global Partnership for Education (GPE). Deze strategie heeft als doel kwalitatief hoogwaardig onderwijs voor iedereen te verzekeren en daarmee perspectief voor jongeren en economische groei te bevorderen. De onderwijssector kampt echter met grote uitdagingen op het gebied van kwaliteit, toegankelijkheid en management. Daarnaast is de aansluiting tussen beroepsonderwijs en de eisen van werkgevers onvoldoende. Hoopgevend is het feit dat de private sector betrokken is bij de ontwikkeling van onderwijs.
Deelt u de mening dat wanneer jongeren onvoldoende perspectief wordt geboden, zij kwetsbaar zijn voor rekrutering door gewelddadige terroristische groeperingen zoals Boko Haram en dat dit zoveel mogelijk voorkomen moet worden? Welke mogelijkheden ziet u hiervoor? Op welke wijze wordt door Nederland, dan wel door de EU, ingezet op preventie en het bieden van perspectief?
Ja, ik deel die mening. Investeren in de verbetering van (toegang tot) onderwijs en perspectieven voor jongeren op de arbeidsmarkt maakt de kans kleiner dat jongeren gerekruteerd worden door extremistische organisaties. De EU investeert in de economische ontwikkeling van Kameroen met name in de agrarische sector, de grootste bron van werkgelegenheid. De EU investeert ook in de armste noordelijke regio’s waar Boko Haram actief is. Het programma is specifiek gericht op stabilisering. Het voorkomen van extremisme onder jongeren is de doelstelling van meerdere projecten daar.
In hoeverre ziet u perspectief op een oplossing voor de conflicten die zich in Kameroen voordoen? Welke rol speelt de EU hierbij en hoe beoordeelt u de rol die de EU op dit moment inneemt? Ziet u verbeteringen en zo ja, welke?
De afkondiging vorig najaar door de regering Biya van een nationale dialoog die moet resulteren in vrede en de vrijlating van 350 oppositieleden gaf hoop op verbetering. Echter de afgekondigde dialoog is onvoldoende inclusief, oppositieleden zitten nog gevangen, veiligheidsdiensten maken zich nog steeds schuldig aan grootschalig geweld en mensenrechtenschendingen en het politieke klimaat is nog altijd repressief. De EU oefent al langer druk uit op de Kameroense autoriteiten om in plaats van militair ingrijpen in de Engelstalige provincies de dialoog aan te gaan met oppositiegroeperingen. Lange tijd gebeurde dit door middel van stille diplomatie maar meer recent ook door ook openlijk haar ernstige zorgen over te brengen over het optreden van autoriteiten en het belang van een inclusieve dialoog te benadrukken.
Hoeveel asielverzoeken heeft Nederland de afgelopen vijf jaar gekregen van mensen afkomstig uit Kameroen? Hoeveel procent van deze groep heeft een verblijfsvergunning gekregen? Welke trend ziet u hier?
Wat betreft het aantal asielaanvragen van personen met de Kameroense nationaliteit in de afgelopen vijf jaar zien we in de tabel hieronder een lichte toename van respectievelijk 30 en 20 aanvragen in 2015 en 2016 naar 30 en 50 in 2018 en 2019. Omdat de aantallen relatief laag zijn vergeleken met het totaal aantal asielaanvragen kan niet gesproken worden van een trend.
30
20
40
30
50
<5
<5
<5
10
<5
30
20
40
40
50
In de volgende tabel is het inwilligingspercentage te zien van de afgelopen vijf jaar van personen met de Kameroense nationaliteit. Asielaanvragen van vreemdelingen afkomstig uit Kameroen worden individueel getoetst door de IND. Bij inwilligingspercentages van de eerste aanvraag en volgende aanvragen (hasa) zien we de laatste twee jaren een scherpe daling.
8%
28%
27%
8%
3%
100%
50%
0%
0%
0%
21%
32%
26%
7%
2%
Het bericht ‘Hindu minor girl who was forcefully converted renounces Islam; Pakistani mullahs demand death penalty’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hindu minor girl who was forcefully converted renounces Islam; Pakistani mullahs demand death penalty»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ontvoering van Mehak Kumari, die vervolgens gedwongen werd om zich te bekeren en te trouwen en tegen wie inmiddels de doodstraf wordt geëist, een grove schending van mensenrechten betekent? Zo ja, heeft u dit kenbaar gemaakt aan uw Pakistaanse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uiteraard met zorg kennisgenomen van de zaak van dit minderjarige meisje. Het is positief te vernemen dat op 19 februari de rechtbank in Jacobabad het huwelijk van Mehak Kumari nietig heeft verklaard, omdat zij minderjarig is. De man die haar gehuwd heeft, is door de rechtbank strafbaar verklaard onder de Sindh Child Marriage Restraint Act (2013). Het is nu aan de politie en de Judicial Magistrate in Jacobabad om hem verder te vervolgen.
Is het u bekend dat er een toename is van ontvoeringen en gedwongen bekeringen tot de islam van jonge meisjes van religieuze minderheden in Pakistan? Zo ja, deelt u de zorgen over deze ontwikkeling? Zo nee, bent u bereid zich hierover te laten informeren?
De zaak van Mehak Kumari staat niet op zichzelf. Er zijn helaas onvoldoende gegevens beschikbaar om met zekerheid te concluderen dat er sprake is van een toename in ontvoeringen en gedwongen bekeringen van minderjarige meisjes in Pakistan. Dat neemt niet weg dat elke ontvoering of gedwongen bekering er één teveel is.
Heeft u contact opgenomen met uw ambtsgenoot om uw zorgen over deze ontwikkeling over te brengen? Zo ja, wat was de reactie? Zo nee, waarom niet?
Mensenrechten komen in elke politieke dialoog met de Pakistaanse autoriteiten aan de orde. In oktober 2019 bracht de Mensenrechtenambassadeur een bezoek aan Pakistan. In haar gesprekken met onder andere de Pakistaanse Minister van Mensenrechten en de Minister van Religieuze Zaken sprak de Mensenrechtenambassadeur over het belang van vrijheid van religie en levensovertuiging, inclusief het recht om zonder religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging te leven of van geloof te kunnen veranderen, en het belang van tolerantie. Tegenover de Minister van Mensenrechten sprak ze tevens haar zorgen uit over de doodstraf op grond van blasfemie. Ikzelf nam samen met de Pakistaanse Minister van Onderwijs deel aan een paneldiscussie over religieuze tolerantie tijdens de Istanbul Conferentie op 18 november 2019 die in het teken stond van religieuze (in)tolerantie.
Heeft u over de ontwikkelingen in Pakistan contact opgenomen met uw Europese ambtsgenoten om te komen tot een gezamenlijk reactie over de positie van meisjes van religieuze minderheden in Pakistan? Zo ja, hoe is het draagvlak bij uw Europese collega’s voor een dergelijke verklaring? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Op EU-niveau wordt dit onderwerp in brede zin regelmatig besproken. Op 25 juni 2019 werd het EU-Pakistan Strategic Engagement Plan ondertekend waarvan vrijheid van godsdienst en vrouwenrechten een hoofdonderwerp is. Daarnaast vond er op 15 november een EU-Pakistan Joint Commission plaats waar het belang van mensenrechten werd onderstreept, specifiek met het oog op de GSP+ status van Pakistan.
Gaat u er bij uw Pakistaanse collega op aandringen de doodstraf niet uit te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Uit de uitspraak van de rechtbank blijkt dat deze geen gehoor heeft gegeven aan de wens van de groep mullahs die aanstuurden op de doodstraf. Het kabinet blijft er bij Pakistan in algemene zin op aandringen de doodstraf af te schaffen.