De mededeling dat Iran voor een volle termijn van 4 jaar is verkozen tot lid van de VN-Vrouwencommissie |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe heeft Nederland gestemd, en op basis van welke argumenten?1
Nederland doet in het openbaar geen uitspraken over stemgedrag bij geheime stemmingen, omdat landen moeten kunnen rekenen op de vertrouwelijkheid van de door hun uitgebrachte stem en Nederland de afspraken daarover niet eenzijdig kan schenden. Bij het bepalen van de Nederlandse stempositie weegt de mensenrechtensituatie in een land altijd sterk mee, zo ook in dit geval. Zie verder de vertrouwelijke bijlage die is meegestuurd met deze antwoorden.
Hoe is de besluitvorming bij uw ministerie omtrent deze kandidatuur tot stand gekomen? Heeft de Directie Multilaterale Instellingen en Mensenrechten (DMM) deze kandidatuur zelf afgewikkeld, of werd het Bureau Politieke Zaken (BPZ) erbij betrokken? Waar begon uw betrokkenheid?
De steminstructie voor deze kandidatuur is met relevante directies binnen het ministerie afgestemd en vond plaats onder mijn politieke verantwoordelijkheid.
Heeft u deze kandidatuur besproken met de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking? In welke mate werd de Minister-President in de discussies betrokken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de steminstructie en de bijbehorende correspondentie tussen het ministerie en de Permanente Vertegenwoordiging van de VN in New York ter inzage aan de Tweede Kamer te geven?
Zie het antwoord op vraag 1 en de vertrouwelijke bijlage2 die is meegestuurd.
Is de Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA), de mogelijke redding van de «Iran Nuclear Deal», een overweging geweest om u mild op te stellen ten aanzien van Iran, en de kandidatuur voor de VN-Vrouwencommissie te steunen? Was de Minister-President ervan op de hoogte?
Nee.
Op de Algemene Raad van de Europese Unie (19 april jl.) werd de kwestie Iran besproken; was het thema JCPOA onderwerp van gesprek in de formele en informele delen van de Raad om het stemgedrag inzake de kandidatuur van Iran voor de VN-Vrouwencommissie onderling af te stemmen? Zo ja, wie stemde wat af met wie?
Nee, daar is niet over gesproken.
Bent u bekend met het bericht dat Iran is verkozen als lid van de Commissie voor de Status van de Vrouw (CSW) van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties (ECOSOC)?1
Ja
Bent u het eens dat, gezien de ongelijkwaardige positie van vrouwen in het land, het misplaatst en onterecht is dat Iran nu zitting heeft in een commissie die tot doel heeft vrouwenrechten te beschermen?
Nederland is kritisch op het trackrecord van Iran wat betreft vrouwenrechten. De Nederlandse zorgen over vrouwenrechten in Iran zijn welbekend, en Nederland deelt deze zorgen met regelmaat zowel publiekelijk als in bilaterale gesprekken met Iran.
Klopt het dat de stemming geheim was, maar dat desondanks uit de uitslag kan worden opgemaakt dat tenminste vier van de 15 EU/westelijke landen in de Economische en Sociale Raad voor de toetreding van Iran tot de Commissie hebben gestemd?
Omdat de stemmingen geheim waren, is niet bekend hoe de ECOSOC-leden hebben gestemd. Wel is bekend dat 43 van de 53 bij de stemming aanwezige ECOSOC-leden voor de kandidatuur van Iran hebben gestemd. Er zitten momenteel 13 landen van Western European & Others Group (WEOG) in de ECOSOC, waarvan 7 EU-lidstaten, waaronder Nederland.
Heeft Nederland voor of tegen gestemd en waarom?
Nederland doet in het openbaar geen uitspraken over stemgedrag bij geheime stemmingen, omdat landen moeten kunnen rekenen op de vertrouwelijkheid van hun uitgebrachte stem en Nederland de afspraken daarover niet eenzijdig kan schenden. Bij het bepalen van de stempositie, weegt de mensenrechtensituatie in een land altijd sterk mee, zo ook in dit geval. Zie verder de vertrouwelijke bijlage2 die is meegestuurd met deze antwoorden.
Publieke country-by-country-reporting. |
|
Bart Snels (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Transparence fiscale des multinationales: l’Europe en quête d’un compromis» van Le Monde, waarin gesteld wordt dat in de EU een vertrouwelijk position paper circuleert waarin naast Frankrijk verschillende lidstaten afzwakkingen voor de Richtlijn publieke country-by-country (CBC)-reporting zouden voorstellen?1
Ja.
Bent u bekend met het gegeven dat onder andere Frankrijk in dit position paper bepleit dat (i) multinationals zelf kunnen kiezen geen data te publiceren om «commerciële redenen» voor een periode van zes jaar, (ii) over de winsten buiten de EU niet op CBC-basis gerapporteerd hoeft te worden en (iii) enkele rapportagevariabelen, zoals het verschil tussen intragroeptransacties en die met entiteiten buiten de groep, niet in de Richtlijn meegenomen dienen te worden? Wat is uw reactie hierop?
De triloogonderhandelingen tussen de Commissie, het Europees Parlement en de lidstaten zijn recent afgerond (1 juni 2021). Bij die triloog is voor de lidstaten de tekst van de ontwerprichtlijn leidend geweest zoals die als onderhandelingsmandaat aan het voorzitterschap is meegegeven. Dat geldt ook voor Nederland. Op de positie van Frankrijk kan ik overigens niet concreet ingaan, vanwege de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen in de Raad. Wel zal ik hieronder ingaan op de drie onderwerpen die in de vraag aan de orde zijn gesteld en hoe die zijn opgenomen in dat onderhandelingsmandaat. Daarbij zal ik ook ingaan op de uitkomsten uit de triloog. Uit mijn antwoord zal blijken dat de aan de orde gestelde onderwerpen in dat mandaat en ook in de eindtekst zijn opgenomen, min of meer op de wijze zoals in de vraag is verwoord. Dat is in lijn met de onderhandelingsinzet van de lidstaten. Bovendien zijn die onderwerpen ook al vroeg in het proces van de onderhandelingen tussen de lidstaten in de tekst van de ontwerprichtlijn opgenomen, dus niet naar aanleiding van een recent position paper.
Ten eerste is in de loop van 2016 in het richtlijnvoorstel een hardheidsclausule opgenomen. Die clausule houdt in dat ondernemingen in hun verslag over fiscale informatie bepaalde informatie achterwege mogen laten als openbaarmaking ervan ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de onderneming. De vrijstelling is tijdelijk; de informatie moet na uiterlijk zes jaar alsnog openbaar gemaakt worden. Deze clausule staat ook in het richtlijnvoorstel zoals dat luidde volgens het onderhandelingsmandaat van het Portugese voorzitterschap voor de triloog. Het kabinet heeft zich steeds achter die hardheidsclausule geschaard, omdat het voor bepaalde gevallen een tijdelijke oplossing kan bieden, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan uiteindelijke openbaarmaking van alle informatie. Het opnemen van die clausule was bovendien voor enkele lidstaten essentieel om het richtlijnvoorstel te kunnen steunen. De hardheidsclausule is ook gehandhaafd in de eindtekst die uit de triloog is gekomen en is daarin beperkt tot vijf jaar.
Ten tweede is de richtlijn al sinds het voorstel van de EU-Commissie uitgegaan van volledige uitsplitsing van de informatie per lidstaat en per land dat op een lijst van niet-coöperatieve belastingjurisdicties staat. Daarbuiten mag de informatie geaggregeerd gepubliceerd worden. In navolging van door uw Kamer aangenomen moties2, heeft Nederland in de onderhandelingen over de richtlijn bepleit om te komen tot wereldwijde uitsplitsing van de informatie, maar hiervoor bestond nagenoeg geen steun onder de lidstaten. Deze deels uitgesplitste en deels geaggregeerde informatie was het uitgangspunt in het onderhandelingsmandaat en is ook het eindresultaat uit de triloog.
Een verplichting om te rapporteren over het verschil tussen intragroeptransacties en transacties met entiteiten buiten de groep staat niet in het richtlijnvoorstel, zoals dat door de lidstaten is vastgesteld ten behoeve van de triloog. Wel staat sinds de tweede helft van 2016 in het richtlijnvoorstel dat de weergave van de inkomsten ook de inkomsten uit transacties met verbonden partijen moet omvatten. Het uitsplitsen van transacties binnen en buiten de groep acht het kabinet niet noodzakelijk. Het richtlijnvoorstel gaat immers vooral over transparantie over fiscale informatie. Die moet weliswaar vergezeld gaan van een algemene financiële context, maar die dient niet verder te gaan dan noodzakelijk en proportioneel is. Ik heb niet vernomen dat dit onderwerp van onderhandelingen in de triloog is geweest en het is ook ongewijzigd in de eindtekst opgenomen.
Kunt u bevestigen dat Nederland niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van dit position paper, dit paper niet ondersteund en/of ondertekend heeft, en dat dit paper contrair aan de Nederlandse inzet is? Deelt u de mening dat de drie bovengenoemde punten de effectiviteit van een Europese Richtlijn publieke country-by-country reporting ernstig kunnen ondergraven?
Nederland is niet betrokken geweest bij de totstandkoming, ondertekening of andere ondersteuning van het position paper. Overigens verwijs ik naar het antwoord op de tweede vraag.
Kunt u meer zeggen over het huidige speelveld in de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees Parlement? Wat is het precieze mandaat van het Portugese voorzitterschap en welke andere landen dan Frankrijk proberen dit af te zwakken? Wat doet Nederland om de kansen voor een effectieve CBCR-Richtlijn te maximaliseren?
De onderhandelingen in de triloog tussen de Raad, het Europees Parlement en de Commissie zijn inmiddels afgerond. Het mandaat dat het Portugese voorzitterschap van de lidstaten heeft gekregen, staat in een openbaar EU-document van 3 maart 2021 van de Raad, met nummer 6616/21.3 Daarin staat de integrale richtlijntekst zoals die luidde volgens het compromis dat de lidstaten daarover bereikt hadden. Er is tijdens de triloog geen sprake geweest van een afzwakking van dat mandaat. Bovendien had het Europees Parlement op diverse punten – zoals de inhoud van de rapportageverplichting, de wereldwijde uitsplitsing van de informatie en de groep ondernemingen die moet rapporteren – juist verdergaande ambities. Dus ook vanuit de onderhandelingen waren niet of nauwelijks afzwakkingen te verwachten. Het akkoord dat in de triloog is bereikt, zal nog moeten worden bekrachtigd in de Raad en het EP. Zoals eerder aangegeven, heeft Nederland zich coöperatief opgesteld, om te voorkomen dat het richtlijnvoorstel opnieuw in een impasse zou belanden.
Kunt u de Kamer proactief informeren op het moment dat er een onderhandelingsresultaat is behaald, inclusief kabinetsappreciatie van dit resultaat?
Op het moment dat het richtlijnvoorstel naar de Raad voor Concurrentievermogen gaat voor finale besluitvorming, zal uw Kamer, zoals gebruikelijk, in het kader van de voorbereiding van de Raad worden geïnformeerd door middel van de geannoteerde agenda. Zoals eveneens te doen gebruikelijk zal het kabinet het eindresultaat steunen en zich vervolgens inzetten voor een spoedige implementatie van de richtlijn.
Kunt u voorgaande vragen één voor één beantwoorden en voor 14 mei aan de Kamer retour zenden?
Mede vanwege de recesperiodes en de noodzaak van interdepartementale afstemming is 14 mei niet gehaald. Vervolgens was een akkoord in de triloog nabij en is die in de beantwoording meegenomen.
Het uit de vaart nemen van een marineschip door een ernstig tekort aan personeel. |
|
Kati Piri (PvdA), Salima Belhaj (D66), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van het feit dat het tekort aan technisch personeel zo is opgelopen dat een schip tegen de kant gelegd moet worden?1
Het tijdelijk uit de vaart halen van Zr. Ms. Johan de Wit (JWIT) en Zr. Ms. Van Speijk (VSPK) wordt door twee oorzaken ingegeven. Enerzijds is het tekort aan technisch personeel de afgelopen jaren flink toegenomen. Initiatieven om technisch personeel te behouden en te werven, zoals intensieve wervingscampagnes, alternatieve instroommogelijkheden (bijvoorbeeld herintreders), bindingspremies en maatwerk, hebben nog niet tot het gewenste effect geleid. Anderzijds wordt met het tijdelijk uit de vaart halen van de JWIT en de VSPK de gereedheid en inzetbaarheid van andere varende eenheden verbeterd. Het ondersteunt het opnieuw in de vaart brengen van Zr. Ms. Tromp (TRMP) en de zojuist in de vaart gebrachte Zr. Ms. Amstel (AMST). Naast het bemannen van de TRMP en AMST worden met het personeel van JWIT en VSPK ook tekorten aangevuld bij andere varende eenheden, zodat deze schepen robuuster bemand worden. Daar waar er schepen opnieuw in de vaart komen, moeten er doorgaans ook schepen uit de vaart voor onderhoud. Dit is een gebruikelijke gang van zaken die regelmatig voorkomt en ook in dit geval wordt toegepast. Het tijdelijk uit de vaart halen van de JWIT en VSPK was al voorzien en is nu eerder dan gepland uitgevoerd.
Hoe beoordeelt u in dat kader de kritiek van de Inspecteur Generaal der Krijgsmacht (IGK) in de jaarrapportage over 2020 (pagina 17) dat «personeel onnodig is uitgestroomd omdat het belang van doorstroom voor eenieder te sterk werd aangezet»?
Defensie wil meer doen om goed opgeleid, ervaren en gemotiveerd personeel te behouden, onder andere door meer individueel maatwerk toe te passen. Dit mede, omdat uit de Personeelsrapportage 2020 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 90 d.d. 19 mei 2021) blijkt dat gebrek aan loopbaanperspectieven een belangrijke vertrekreden is. Dit komt overeen met de kritiek van de IGK. In het nieuwe HR-model Defensie dat nu wordt ontwikkeld, worden specialistische loopbanen en individueel maatwerk beter gefaciliteerd. Vooruitlopend op het nieuwe HR-model is in overleg met de sociale partners in het arbeidsvoorwaardenakkoord 2018–2020 overeengekomen dat alle onderofficieren en officieren die een FPS fase 2-contract hebben, bij voldoende functioneren een vaste aanstelling krijgen. Maar dat is niet voldoende. Op 28 mei jl. heb ik de Kamer een brief gestuurd over de HR-transitie (Kamerstuk 35 570 X, nr. 91 d.d. 28 mei 2021). Deze brief is geheel gewijd aan de maatregelen die Defensie neemt om het personeelstekort tegen te gaan. Kortheidshalve verwijs ik naar deze brief.
Hoe beoordeelt u in dat kader de constatering van de IGK in de jaarrapportage dat het merendeel van de technici een loopbaan binnen het eigen specialisme ambieert, «ook al zou dat in sommige gevallen tijdelijk bij een ander defensieonderdeel zijn en tot een tragere carrièregang kunnen leiden»?
Defensie onderkent deze behoefte bij haar personeel. Met de komst van het nieuwe HR-model worden de mogelijkheden op dit gebied uitgebreid met onder meer nieuwe aanstellings- en contractvormen. Met het nieuwe HR-model kunnen specialistische loopbaanpaden beter worden ingericht.
Hoe beoordeelt u in dat kader het advies van de IGK in de jaarrapportage om «meer ruimte te bieden voor het volgen van een loopbaan in een eigen specialisme»?
Dit advies sluit aan bij de uitgangspunten van het geplande HR-model, waarin de aanstellingsvorm van militair specifieke functies een plaats krijgt. Hierbij kunnen bijzondere (afwijkende) eisen op het punt van medische geschiktheid zijn gesteld voor een specifieke functie of functiegroep.
Daarbij kunnen er op basis van het belang van zowel de organisatie als de individuele medewerker specifieke afspraken worden gemaakt over een loopbaan binnen een bepaald specialisme waar de functie-eisen niet zijn bijgesteld. Dit vindt nu al plaats. Ter illustratie: binnen het cyberdomein worden militairen aangesteld die wel voldoen aan de standaard keuringseisen, maar is er ook ruimte voor bijgestelde keuringseisen; met beide groepen – militairen met bijgestelde keuringseisen en militairen die voldoen aan de standaard keuringseisen – worden er loopbaanafspraken gemaakt.
Een ander voorbeeld is de «horizontale instroom» van de aircontroller en duiker bij CZSK. Dit betreft instroom gericht op een bepaalde functiegebied waar sprake is van schaarste (in dit geval duiker/aircontroller). Met verkorte specifieke opleidingen zijn deze militairen «smal» opgeleid en alleen inzetbaar als duiker/aircontroller en (nog) niet breed inzetbaar op basis van doorstroom vanuit de initiële opleidingen, kaderopleidingen en militaire ervaringseisen. De functie-eisen zijn kortom hier niet bijgesteld, maar er worden wel specifieke afspraken gemaakt over de mogelijke loopbaan.
Daarnaast is recent de opdracht gegeven door de CDS aan de defensieonderdelen om een langere functieduur voor militairen te stimuleren.
Er bestaat ook al een lijst met 85 functiegroepen die voor 6 of 7 jaar kunnen worden toegewezen. Recent is deze lijst uitgebreid met een groot aantal functies, zoals onderofficier beeldanalyse, onderofficier cyber warefare en onderofficier avionica techniek. Deze wijziging is na overleg met en instemming van de centrales van overheidspersoneel tot stand gekomen. Op dit moment ligt nog een voorstel van Defensie bij de centrales om functies in het veiligheidsdomein toe te voegen aan deze lijst. Het gaat bijvoorbeeld om functies in het domein vervoer gevaarlijke stoffen. Na hervatting van het overleg met de centrales, wat nu als gevolg van arbeidsvoorwaardenonderhandelingen opgeschort is, hoopt Defensie spoedig instemming te verkrijgen op dit voorstel.
Welke stappen hebt u de afgelopen jaren gezet om te komen tot specialistische loopbaanpaden?
Er zijn al verschillende specialistische loopbaanpaden ontwikkeld. Bijvoorbeeld binnen het cyber- en ICT-domein. Dit is ook meegenomen in de proeftuinen waarin elementen van het geplande HR-model worden getest. Bij de Koninklijke Landmacht heeft dit geleid tot een nieuw loopbaanpad binnen het wapen van de Genie. Opgemerkt wordt dat bij de ontwikkeling van deze loopbaanpaden bonden ook betrokken zijn; onder meer over de afwijking van functieduur en bevordering op basis van anciënniteit is instemming van de bonden benodigd.
Wat staat de totstandkoming en daadwerkelijke implementatie van deze specialistische loopbaanpaden in de weg?
Het invoeren van specialistische loopbaanpaden is zeer gewenst en maakt daarom deel uit van de voorgenomen HR-transitie. Voordat deze daadwerkelijk kunnen worden ingevoerd moet overeenstemming met de bonden worden bereikt over de rechtspositionele effecten die voortvloeien uit het voornemen om specialistische loopbaanpaden in te voeren, zoals bijvoorbeeld afspraken over functieduur.
Kunt u concreet beschrijven welke plannen u hebt om deze loopbaanpaden mogelijk te maken?
Het mogelijk maken van specialistische loopbaanpaden is één van de redenen waarom een nieuw HR-model Defensie wordt ingevoerd. Zoals eerder benoemd, heeft u onlangs een Kamerbrief (Kamerstuk 35 570 X, nr. 91 d.d. 28 mei 2021) over de HR-transitie ontvangen, waarin dit nader wordt toegelicht en waarin concrete plannen zijn opgenomen.
In hoeverre is dit afhankelijk van een nieuw personeelsmodel?
Het nieuwe HR-model biedt meer mogelijkheden voor specialistische loopbaanpaden, onder meer omdat in dit model de rechtspositie gaat voorzien in nieuwe en meer flexibele aanstellings- en contractvormen, waaronder de aanstelling als «militair specifieke functies». Daarnaast stelt het nieuwe HR-model bij in-, door- en uitstroom de individuele talenten en competenties van medewerkers centraal aan de hand van strategisch talentmanagement. Ook dat is een karakteristiek van het nieuwe HR-model dat, veel beter dan het huidige Flexibel Personeelssysteem, specialistische loopbaanpaden mogelijk moet maken (zie: Kamerstuk 35 570 X, nr. 91 d.d. 28 mei 2021).
Zo ja, wat is dan uw inzet om te komen tot deze specialistische loopbaanpaden binnen een nieuw personeelsmodel?
Het mogelijk maken van specialistische loopbaanpaden is één van de redenen waarom een nieuw HR-model Defensie wordt ingevoerd.
Is het uw inzet om bij specialistische loopbaanpaden het ook makkelijker te maken om te wisselen tussen defensieonderdelen?
Ja. In het nieuwe HR-model is het makkelijker om te kunnen wisselen van baan binnen, maar ook buiten Defensie. Dat geldt voor alle medewerkers van Defensie, dus ook voor medewerkers die een specialistisch loopbaanpad volgen. Ook de uitwisseling tussen militaire en burgeraanstellingen binnen en buiten Defensie wordt in het nieuwe HR-model eenvoudiger.
Is het uw inzet om bij specialistische loopbaanpaden het mogelijk te maken dat iemand binnen één specialisme werkzaam blijft, als iemand daarvoor kiest en accepteert dat tot mogelijk op enig moment tot een tragere carrièregang zal lijden?
Ja. Wel bepaalt de organisatie aan welke specialistische loopbaanpaden behoefte is.
Welke voorstellen brengt u in bij gesprekken over specialistische loopbaanpaden binnen het nieuwe personeelsmodel om ervoor te zorgen dat mensen ook hier voldoende perspectief op opleidingen, promoties en salarisverhogingen hebben?
Het nieuwe HR-model bevat HR-beleid en -regelgeving dat beoogt het carrièreperspectief van de medewerkers van Defensie, ook van medewerkers met een specialistisch loopbaanpad, te vergroten. In de Kamerbrief over de HR-transitie (Kamerstuk 35 570 X, nr. 91 d.d. 28 mei 2021) wordt op dit punt meer duiding gegeven.
Wordt er bij Defensie nog steeds gesproken over «nevenloopbanen» als iemand zich na een operationele opleiding en functie wil bekwamen in bijvoorbeeld ICT of cyber?
ICT en cyber, maar ook data (science), zijn volwaardige functiegebieden. De functieprofielen op deze gebieden zijn daarnaast essentieel om een informatiegestuurde organisatie te worden. In het kader van informatiegestuurd optreden zullen bovengenoemde gebieden ook in toenemende mate onderdeel gaan uitmaken van alle functies bij Defensie. In het kader van «Defensie Duurzaam Digitaal» waarover onlangs een Kamerbrief is uitgekomen (Kamerstuk 31 125, nr. 118 d.d. 27 mei 2021) heeft Defensie onderzocht welke profielen en competenties Defensie in de toekomst hiervoor denkt nodig te hebben en op welke wijze invulling wordt gegeven aan deze behoefte. Bij- en omscholing van bestaand personeel is hier nadrukkelijk onderdeel van.
Is het uw streven om dergelijke vakgebieden bij het optuigen van specialistische loopbaanpaden ook een volwaardig loopbaantraject te laten zijn?
Ja.
Is het personeelsmodel en de manier waarop er met loopbaanpaden en doorstroom bij Defensie wordt omgegaan niet te rigide, als dit mede bijdraagt aan tekorten die ervoor zorgen dat een marineschip uit de vaart genomen moet worden?
Het huidige Flexibel Personeelssysteem (FPS) is zeker te rigide. Daarom juist wordt er een nieuw HR-model ingevoerd.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Europese hulp aan het zwaar door het coronavirus getroffen India. |
|
Alexander Hammelburg (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de dramatische situatie in India, zoals ook beschreven in het bericht ««The system has collapsed»: India’s descent into Covid hell»1, alsmede met de oproep van onder andere Indiase virologen om hulp van de internationale gemeenschap, onder andere door exportbeperkingen voor grondstoffen op te heffen?2
Ja, ik ben met deze berichten bekend.
Bent u bereid India te helpen door het sturen van persoonlijke beschermingsmiddelen, medische apparatuur, zuurstofvoorzieningen en andere noodzakelijke schaarse middelen? Zo ja, wanneer verwacht u dit te kunnen doen?
Naar aanleiding van de COVID-ontwikkelingen verzocht India op 23 april jl. de internationale gemeenschap om hulp en samenwerking. In reactie daarop stuurt Nederland zuurstof-concentratoren, beademingsapparatuur en anti-virale middelen. De eerste van vier vluchten met deze middelen vertrok op donderdag 6 mei. Ook andere Europese landen sturen medische hulpgoederen. Het Emergency Response Coordination Centre van de EU coördineert de hulpverlening vanuit de EU-lidstaten.
Bij de nationale respons op de COVID-crisis speelt het Indiase Rode Kruis een centrale rol. Om dit werk te steunen, besloot de Minister voor Buitenlandse Handel en OS al op 25 april jl via het Nederlandse Rode Kruis EUR 1 miljoen ter beschikking te stellen, als onderdeel van in totaal 2,5 miljoen voor de bredere COVID-respons van de Internationale Rode-Kruisfederatie.
Als onderdeel van bredere steun aan de Access to COVID 19 Tools Accelerator (ACT-A) heeft Nederland ook een extra bijdrage van EUR 12 miljoen toegezegd aan het Global Fund for Aids, TB and Malaria (GFATM), ten behoeve van diagnostiek, geneesmiddelen en beschermingsmiddelen. Hiermee heeft Nederland ook bijgedragen aan de recente steun ter waarde van USD 75 miljoen die door het GFATM aan India is toegezegd.
Kunt u zich binnen de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) inzetten voor versnelling van de vaccinproductie in en leverantie naar India? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De WHO staat in direct en nauw contact met India om de uitbraak daar het hoofd te bieden. De versnelling van vaccinproductie is een onderwerp dat de volle aandacht heeft van de WHO. Voor de mondiale coördinatie van aankoop en levering van COVID-19-vaccins heeft de WHO met een aantal partners het initiatief genomen voor de oprichting van COVAX, als onderdeel van de Access tot COVID-19 Tool Accelerator (ACT-A).
Twee weken geleden heeft Nederland een extra bijdrage van EUR 40 miljoen aan COVAX Advance Market Commitment (AMC) toegezegd, bovenop de eerdere steun die Nederland al heeft gegeven aan COVAX-AMC. De totale bijdrage van Nederland aan het internationale COVAX-AMC programma is daarmee EUR 70 miljoen. Hiermee draagt Nederland bij aan toegang tot veilige, effectieve en betaalbare vaccins voor landen die daar zelf geen of onvoldoende middelen voor hebben, waaronder India. Een deel van de bijdrage aan COVAX-AMC komt langs deze weg ten goede aan India. Zowel de Europese Commissie als Nederland zelf zijn lid van het bestuur van COVAX. Via deze rol zal Nederland steun uit blijven spreken voor COVAX in dit soort acute situaties, zodat ook landen als India en Brazilië voldoende worden geholpen. De totale bijdrage van de EU en haar lidstaten aan COVAX bedraagt momenteel EUR 2.2 miljard.
India is een belangrijke vaccinproducent en een grote leverancier van vaccins aan COVAX. Nu India de leveringen aan COVAX voorlopig heeft opgeschort spreekt onder andere de vaccinalliantie GAVI zorg uit dat leveringen wereldwijd ernstig belemmerd zullen worden. Dit zal met name een nadelig impact hebben op de landen in Afrika.
Kunt u – al dan niet in Europees verband – India steun aanbieden bij het versterken van de monitoring van virusvarianten door grootschalige genome sequencing, om zo de kennis van de eigenschappen van de Indiase virusvariant B.1617 snel te verbeteren?
Ja, het kabinet wil in Europees verband India steun aanbieden bij het versterken van de monitoring van virusvarianten door grootschalige genome sequencing, om zo de kennis van de eigenschappen van de Indiase virusvariant B.1617 snel te verbeteren. Afhankelijk van de behoefte zal het kabinet bezien wat Nederland kan betekenen.
Bent u bereid om – al dan niet in Europees verband – de Verenigde Staten te vragen de exportbeperking op noodzakelijke grondstoffen voor vaccins op te heffen, zodat in India de vaccinproductie sneller kan worden opgevoerd?
Op 25 april jl. hebben de Verenigde Staten de voor de Indiase vaccinindustrie relevante exportbeperkingen opgeheven.
Heeft u contact met medefinancieringsorganisaties die actief zijn in India over wat zij nodig hebben om in de huidige situatie Nederlands ontwikkelingsgeld in te zetten voor noodzakelijke hulp, gezien het feit dat Nederland geen directe ontwikkelingsrelatie met India heeft? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ja, er is contact met brancheorganisatie van Nederlandse NGO’s, Partos, die in kaart brengt waar de Nederlandse ontwikkelingsorganisaties in deze situatie tegenaan lopen. Nederlandse organisaties uiten hun zorgen over de schrijnende situatie in India, de hoge druk op de gezondheidszorg en het tekort aan medische voorzieningen door de tweede COVID19-golf in het land. Onder andere Oxfam Novib en Plan Nederland zijn fondsenwervingsacties gestart voor de wereldwijde strijd tegen de COVID19-pandemie. Hierbij gaat speciale aandacht uit naar de situatie in India, om in te spelen op de hoge noden.
Uitleveringen en uitzettingen aan Rwanda |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Het ambtsbericht Rwanda» in het Nederlands Juristenblad van 9 april jl.? Wat is daarop uw reactie?1
Ja. In dit artikel wordt een kritisch beeld geschetst over de situatie in Rwanda en de beoordeling daarvan door Nederland in uitleverings- en uitzettingsprocedures. Dat kritische beeld is niet nieuw en tot op zekere hoogte herkenbaar. Ik herken mij niet in de conclusies die worden getrokken. In navolgende antwoorden zal ik dit verder toelichten.
Staat de demissionaire regering nog altijd achter de inhoud van het betreffende ambtsbericht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het ambtsbericht biedt een objectieve beschrijving van de situatie in Rwanda tijdens de verslagperiode. Voor het opstellen van het ambtsbericht is zorgvuldig onderzoek gedaan aan de hand van bronnen die binnen de verslagperiode zijn uitgebracht. Hierbij is gebruikt gemaakt van geselecteerde, geanalyseerde en gecontroleerde informatie uit openbare en vertrouwelijke bronnen, inclusief informatie die afkomstig is van (internationale) ngo’s, vakliteratuur, berichtgeving in de media, vertrouwelijke rapportages van Nederlandse vertegenwoordigingen en vertrouwelijke informatie die ter plaatse wordt ingewonnen.
Beschouwt de demissionaire regering Rwanda nog altijd als een land waar verdachten aan uitgeleverd kunnen worden om een eerlijk proces te ondergaan? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het kabinet ziet in dit artikel geen reden om tot een ander beleid met betrekking tot uitlevering naar Rwanda te komen. De mensenrechtensituatie in Rwanda is sinds de uitlevering van twee verdachten in 2016 niet significant veranderd. Nadat eerder al het Rwandatribunaal en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens hadden geoordeeld dat uitlevering van genocideverdachten aan Rwanda niet in strijd is met de mensenrechten heeft het VN Anti-Foltercomité in 2019 twee klachten over uitlevering aan Rwanda ongegrond verklaard.2 Dit oordeel van het Comité ondersteunt de conclusie dat de algemene mensenrechtensituatie in Rwanda niet dusdanig zorgelijk is dat het uitleveren van genocideverdachten per definitie niet verantwoord is.
Het kabinet hecht grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid en het voorkomen dat Nederland een toevluchtsoord wordt voor genocideplegers. Sinds jaar en dag hanteert Nederland het uitgangspunt dat de opsporing en vervolging van internationale misdrijven zoveel mogelijk plaatsvindt in het land waar de misdrijven zijn gepleegd. Dit heeft een aantal praktische en maatschappelijke redenen: zo bevindt zich daar doorgaans het meeste bewijs en zijn de procesdeelnemers ingevoerd in de taal, de cultuur en de achtergronden van de gebeurtenissen. Daarnaast bevinden zich daar over het algemeen ook de meeste slachtoffers en getuigen. Door deze misdrijven aldaar te vervolgen kunnen slachtoffers, nabestaanden en getuigen met eigen ogen zien dat en hoe er recht wordt gedaan. Door te kijken of verdachten van deze misdrijven uitgeleverd kunnen worden komt Nederland verdrags- en mensenrechtelijke verplichtingen na die van wezenlijk belang zijn voor de handhaving en het bestaan van de internationale rechtsorde.
Hoe waardeert u de beschouwingen van internationale ngo’s zoals Ibrahim Index of African Governance, Freedom House, Amnesty International en Human Rights Watch die allen kritisch zijn op de situatie met betrekking tot mensenrechten en justitie in Rwanda?
Nederland volgt de mensenrechtensituatie en rechtsstaat in Rwanda op de voet, onder meer via onze ambassade. We vormen daarover een oordeel op basis van verschillende bronnen. Daarbij worden beschouwingen van betrouwbare internationale ngo’s, zoals van de organisaties die hierboven genoemd zijn, meegewogen. Behalve kritische beschouwingen verschijnen er ook rapporten die positief zijn over Rwanda, zoals het rapport van maart jl. van The World Justice Project. Al deze verschillende beschouwingen tezamen helpen bij de eigen oordeelsvorming.
Het kabinet deelt een deel van de zorgen van de genoemde organisaties als het gaat om de mensenrechtensituatie en rechtsstaat in Rwanda. Er wordt regelmatig met de Rwandese autoriteiten in gesprek gegaan over onze zorgpunten. Zo vroeg de toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken in een gesprek met zijn Rwandese collega Biruta in september 2020 aandacht voor het belang van mensenrechten, onder andere door te wijzen op het belang van een open en eerlijk proces in een in Rwanda lopende rechtszaak. Maar dit gebeurt ook publiekelijk, zoals op 25 januari jl. tijdens de Universal Periodic Review van de VN Mensenrechtenraad. Nederland sprak toen onder meer zijn zorgen uit over berichten over gedwongen verdwijningen waar niet altijd door de Rwandese autoriteiten op wordt gereageerd en riep Rwanda op om zich aan te sluiten bij het internationale VN-verdrag tegen gedwongen verdwijningen.
Daarnaast draagt Nederland sinds het einde van de genocide in 1994 bij aan de promotie en bescherming van de mensenrechten en de opbouw en versterking van de rechtsstaat in Rwanda. Zo draagt Nederland al 25 jaar bij aan de versterking van de justitieketen en de verbetering van de toegang tot justitie. Van 1 t/m 3 juni organiseert Nederland samen met het Rwandese Ministerie van Justitie een conferentie in Kigali ter gelegenheid van 25 jaar justitiesamenwerking. Daar zullen we gezamenlijk stilstaan bij de behaalde successen van de samenwerking maar ook bij de uitdagingen die Rwanda nog voor zich heeft liggen. Onze ambassade in Kigali heeft een eigen mensenrechtenfonds waarmee het projecten en initiatieven op het terrein van mensenrechten ondersteunt.
Hoe beoordeelt u de monitoring van het proces van de twee Rwandese verdachten die in 2016 zijn uitgeleverd aan Rwanda? Is er volgens u nog altijd sprake van een eerlijk proces?2
Het kabinet heeft er op basis van de thans beschikbare informatie vertrouwen in dat de verdachten een behoorlijk strafproces krijgen.
De vervolging en berechting van uitgeleverde genocideverdachten aan Rwanda vindt plaats onder de zogenoemde «Transfer Law». Dit betekent dat zij onder internationale wetgeving worden vervolgd en berecht en dat het proces kan worden getoetst aan artikelen 3 (verbod op foltering) en 6 (recht op een eerlijk proces) van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (afgekort EVRM). Op advies van de rechtbank en in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden de processen van deze twee verdachten gemonitord door de non-gouvernementele organisatie de International Commission of Jurists (ICJ). Het doel van deze monitoring is om informatie te vergaren over de Rwandese gerechtelijke procedures en de naleving van het recht van de verdachten op een eerlijk proces. De rapportages die ICJ opstelt zijn openbaar beschikbaar via de website van de rijksoverheid.4 Het meest recente rapport ziet toe op de periode december 2020–februari 2021. Uit de monitoringsrapporten is mij niet gebleken van schendingen van het recht op een eerlijk proces, noch van problemen die niet binnen het Rwandese strafrechtsysteem kunnen worden opgelost.
Naast ICJ houdt ook de Nederlandse Ambassade in Kigali een vinger aan de pols. Rwanda is zich bewust van het belang dat Nederland eraan hecht dat de processen aan de internationale standaarden voldoen. Dat aan die internationale standaarden wordt voldaan is overigens ook in het belang van Rwanda zelf omdat deze zaken een belangrijk precedent kunnen vormen voor toekomstige uitleveringen en de toelaatbaarheid daarvan.
Zijn er sinds de uitlevering van de twee bovenstaande verdachten nog meer verdachten uitgeleverd aan Rwanda en worden die gemonitord? Zo ja, hoe beoordeelt u het proces in die zaken?
De twee uitleveringen uit 2016 zijn tot dit moment de laatste uitleveringen door Nederland aan Rwanda geweest. Wel heeft de rechtbank in 20195 en 2021 de uitlevering van twee andere verdachten aan Rwanda toelaatbaar verklaard en mij geadviseerd de procedures in Rwanda te laten monitoren. Dit advies van de rechtbank heb ik overgenomen in mijn besluit de uitlevering van een van deze verdachten toe te staan. De verdachte heeft daarop een kortgedingprocedure aangespannen. De rechtbank heeft zijn vorderingen afgelopen december 2020 afgewezen waarna het gerechtshof dat vonnis op 4 mei jl. heeft bekrachtigd. De beslissing van de rechtbank tot toelaatbaarverklaring van de uitlevering van de andere verdachte is nog niet onherroepelijk, zodat ik over die uitlevering nog geen besluit heb genomen.
Voor een overzicht van de lopende procedures met betrekking tot internationale misdrijven verwijs ik u naar de jaarlijkse rapportagebrief internationale misdrijven.6
Zijn er sinds 2016 asielzoekers geweigerd op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en uitgezet naar Rwanda? Zo ja, heeft u vertrouwen in een eerlijk proces mocht Rwanda daartoe over gaan?
Er zijn sinds 2016 geen 1F-tegenwerpingen gedaan in asielaanvragen van Rwandese vreemdelingen. Ook heeft in deze periode geen (gedwongen) vertrek plaatsgevonden naar Rwanda van personen aan wie artikel 1F is tegengeworpen. Zoals hiervoor is vermeld werden in 2016 wel twee Rwandezen uitgeleverd aan Rwanda. Hun strafzaken in Rwanda lopen momenteel. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven worden hun processen gemonitord door ICJ. Op basis van de beschikbare informatie heeft het kabinet er vertrouwen in dat zij een behoorlijk strafproces krijgen.
Ik wijs er in dit kader nog op dat in 2008 is besloten alle in het verleden door de IND in behandeling genomen aanvragen, asiel en regulier, van Rwandese vreemdelingen waarin geen 1F-onderzoek had plaatsgevonden, alsnog te screenen op mogelijke 1F-indicaties. Aanleiding hiervoor was dat er in de periode na 1994 meer gedetailleerde informatie beschikbaar was gekomen over de Rwandese genocide en mogelijke daders – onder meer uit ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, rapportages van mensenrechtenorganisaties en strafprocedures gevoerd voor het Rwandatribunaal in Arusha. Over de voortgang in deze zaken wordt de Tweede Kamer verder geïnformeerd in de volgende rapportagebrief Internationale Misdrijven.
Is de demissionaire regering voornemens om op basis van dit artikel tot een ander beleid met betrekking tot uitleveringen en uitzettingen naar Rwanda te komen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet ziet in dit artikel geen reden om tot ander beleid te komen.
Voor wat betreft het beleid ten aanzien van uitlevering verwijs ik u naar mijn reactie op vraag 3.
Voor wat betreft gedwongen vertrek naar Rwanda geldt dat als een in Nederland verblijvende vreemdeling aanvoert dat hij of zij gevaar loopt, de IND het risico op een schending van artikel 3 EVRM in een asielaanvraag zal beoordelen en daarbij de dan bekende informatie uit diverse (internationale) bronnen over Rwanda betrekt. Voor Rwanda geldt geen specifiek landgebonden asielbeleid, dit is mede ingegeven door de zeer lage asielinstroom uit dat land (ongeveer vijf eerste asielaanvragen per jaar in 2019 en 2020. De informatie uit het artikel geeft geen aanleiding aanpassingen te doen in het algemene beleid voor asielaanvragen, noch specifiek landgebonden beleid op te stellen voor asielzoekers afkomstig uit Rwanda.
Hebt u de Turkse autoriteiten om opheldering gevraagd over het feit dat de monnik Sefer Aho Biliçen veroordeeld is tot 25 maanden gevangenisstraf omdat hij vanuit zijn christelijke plicht twee Koerdische bezoekers eten en drinken heeft gegeven, zonder geweten te hebben dat hier om leden van de PKK ging? Zo nee, waarom niet? Veroordeelt u de vervolging van Sefer Aho Biliçen vanwege dit feit? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade volgt net als enkele andere gelijkgestemde landen de ontwikkelingen in deze kwestie op de voet. In algemene zin dringt Nederland zowel bilateraal als in multilateraal verband er bij Turkije op aan om de rechtsstaat en de mensenrechten te respecteren, waaronder een eerlijke rechtsgang. Er loopt momenteel een hoger beroep procedure bij de Turkse rechter.
Bent u overigens van mening dat de rechtspraak in Turkije onafhankelijk is? Zo ja, waar baseert u dat op?
Nederland heeft grote zorgen over de mensenrechten en de rechtsstaat in Turkije en stelt deze zorgen consequent aan de orde. De Europese Commissie constateerde in het laatste voortgangsrapport opnieuw dat Turkije zich verder is blijven verwijderen van de Europese Unie, met serieuze achteruitgang op het gebied van democratie, rechtsstaat, fundamentele rechten en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Ook in EU-verband worden deze zorgen consistent aangekaart.
Bent u ook op de hoogte van het feit dat de laatste christelijke bewoners van een dorp in Zuid-Oost Turkije op 11 januari 2020 verdwenen zijn, van wie één later dood is teruggevonden?1
Ja. Het onderzoek van de Turkse autoriteiten naar de toedracht hiervan duurt nog voort.
Hoe verhouden deze incidenten zich volgens u tot de algemene houding en optreden van de Turkse autoriteiten ten opzichte van de laatste restanten van de christelijke bevolking in het gebied?
De Europese Commissie constateert in haar laatste landenrapport over Turkije (2020) dat vrijheid van religie en levensovertuiging in het algemeen wordt gerespecteerd in Turkije, maar wijst op specifieke problemen en incidenten. Als voorbeelden noemt de Commissie de moord op een buitenlandse protestantse pastor in november 2019, de uitzetting van enkele tientallen buitenlandse protestanten uit Turkije, langlopende claims rondom de teruggave van land aan de Syrisch-Orthodoxe gemeenschap en het ontbreken van een rechtspersoonlijke titel voor bepaalde religieuze gemeenschappen. Het kabinet onderschrijft deze constatering van de Commissie en de suggestie om de aanbevelingen van de Venetië-Commissie aan Turkije uit 2010 ten aanzien van religieuze minderheden uit te voeren.
Bovendien heeft Nederland ook in Turkije aandacht voor religieuze minderheden, waaronder christenen, onder andere in de vorm van mensenrechtenprojecten met religieuze gemeenschappen. Ook hebben de Nederlandse ambassade in Ankara en het Nederlandse Consulaat-Generaal in Istanbul met regelmaat contact met de vertegenwoordigers van de diverse religieuze gemeenschappen, inclusief vertegenwoordigers van christelijke gemeenschappen in Zuidoost-Turkije.
Kunt u deze incidenten ook duiden in het licht van de stijging van Turkije op de ranglijst christenvervolging naar de 25e plaats, de hoogste notering in de afgelopen vijf jaar?2 Welke gevolgtrekkingen voor uw beleid ten aanzien van Turkije maakt u hieruit?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat religieuze minderheden in Turkije dezelfde rechten hebben als andere Turken, of dat hun rechten voldoende beschermd worden? Zo nee, spreekt u de Turkse overheid hierop aan?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u resultaten gezien van alle keren dat u, uw EU-collega’s of de EU zelf Turkije op deze situatie en dergelijke schendingen hebben aangesproken? Zo ja, heeft u aanwijzingen dat de situatie voor religieuze minderheden zoals de Aramese christenen structureel verbeterd is? Zo ja, welke aanwijzingen heeft u daarvoor?
Enkele concrete resultaten zijn gedeeltelijke teruggave van landerijen van het Mor Gabrielklooster in Tur Abdin in juni 2018 en de bouw van een nieuwe Syrisch-Orthodoxe kerk in Istanbul, waarvan de eerste steen in augustus 2019 door president Erdogan is gelegd.
Dat neemt niet weg dat er nog veel ruimte is voor verbetering, zoals door de Europese Commissie wordt geconstateerd en door het kabinet wordt onderschreven (zie antwoord op vraag 5 en 6).
Indien u geen of onvoldoende resultaat heeft gezien, overweegt u een andere omgang of verhouding met Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Nederland zal het belang van voortgang op het terrein van mensenrechten en de rechtsstaat in Turkije, waaronder de vrijheid van religie en levensovertuiging, blijven benadrukken.
Wat betekent de vervolging van de monnik voor de kennelijke toenaderingspogingen van de Turkse regering tot de Europese Unie?
Er is sinds kort inderdaad sprake van enige toenadering tussen de Europese Unie en Turkije. De leden van de Europese Raad (ER) concludeerden in maart jl. dat, mits de huidige de-escalatie in de Oostelijke Middellandse Zee wordt voortgezet en Turkije zich constructief opstelt, de Europese Unie bereid is om de samenwerking met Turkije op een aantal gebieden van gemeenschappelijk belang op een gefaseerde, proportionele en omkeerbare wijze te intensiveren en verdere besluiten te nemen tijdens de bijeenkomst van de ER in juni. Mede op aandringen van Nederland stelden de leden van de ER dat de rechtsstaat en de grondrechten in Turkije een grote bron van zorg zijn. De leden van de ER concludeerden dat een dialoog over deze kwesties een integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Turkije blijft.
In algemene zin geldt dat Nederland verbeteringen op het terrein van de rechtsstaat en de mensenrechten, inclusief de vrijheid van religie en levensovertuiging, als integraal onderdeel van EU-Turkijerelatie beschouwt.
Op grond waarvan zou toenadering volgens u plaats kunnen vinden? Is daar nu volgens u grond voor? Kunt u uw antwoord toelichten? Acht u toenadering in het licht van deze ontwikkelingen wenselijk? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het ermee eens dat voor een werkelijke normalisering van de betrekkingen met Turkije een van de voorwaarden is dat het beleid om christenen te marginaliseren en onderdrukken tot een einde zal moeten zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid bij uw Europese collega’s aan te dringen op het beëindigen van de uitbetaling van de toetredingssteun aan Turkije? Zo nee, waarom niet? Welke redenen geven andere EU-lidstaten om dit niet te doen?
Nederland pleit conform de motie van de leden Roemer en Segers (Kamerstuk 32 824 en 29 279, nr. 158) in Europees kader reeds geruime tijd voor de opschorting van pretoetredingssteun aan Turkije en zal dit blijven doen. Hiervoor is echter geen steun binnen de Raad. Een groot aantal lidstaten vreest dat het opschorten van deze steun de gematigde krachten in Turkije verder onder druk zal zetten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Deze vragen zijn zoveel mogelijk afzonderlijk beantwoord.
Het bericht dat Iran is verkozen tot lid van een VN-vrouwenrechtencommissie |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Iran, waar vrouwenrechten zo’n beetje non-existent zijn, tijdens een vergadering van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties (ECOSOC) is verkozen als lid van een VN-vrouwenrechtencommissie?1
Ja, het klopt dat Iran is verkozen als lid van de Commission on the Status of Women (CSW), een VN-commissie waar telkens 45 VN-lidstaten lid van zijn.
Kunt u bevestigen dat meerdere EU-landen hebben ingestemd met het toelaten van het islamofascistische Iran voor een periode van vier jaar? Welke landen waren dat?
Omdat de stemmingen geheim waren, is niet bekend hoe de ECOSOC-leden hebben gestemd. Wel is bekend dat 43 van de 53 tijdens de stemming aanwezige ECOSOC-leden voor de kandidatuur van Iran hebben gestemd. Er zitten momenteel 13 landen van Western European & Others Group (WEOG) in de ECOSOC, waarvan 7 EU-lidstaten, waaronder Nederland.
Heeft Nederland tegen de toelating gestemd en heeft Nederland zich bij andere landen en de VN verzet tegen het toelaten van Iran? Zo nee, waarom niet?
Nederland doet in het openbaar geen uitspraken over stemgedrag bij geheime stemmingen, omdat landen moeten kunnen rekenen op de vertrouwelijkheid van de door hun uitgebrachte stem en Nederland de afspraken daarover niet eenzijdig kan schenden. Bij het bepalen van de Nederlandse stempositie weegt de mensenrechtensituatie in een land altijd sterk mee, zo ook in dit geval. Zie verder de vertrouwelijke bijlage2 die is meegestuurd met deze antwoorden.
Erkent u dat dit krankzinnige besluit een mokerslag is in het gezicht is van de Iraanse vrouwen die zich met gevaar voor eigen leven inzetten voor meer vrouwenrechten?
Nederland is kritisch op het trackrecord van Iran wat betreft vrouwenrechten. De Nederlandse zorgen over vrouwenrechten in Iran zijn welbekend, en Nederland deelt deze zorgen met regelmaat zowel publiekelijk als in bilaterale gesprekken met Iran.
Is het toelaten van Iran ook een «zakelijke afweging» zoals uw collega de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking eerder het dragen van een hoofddoek verdedigde?
Nee.
Bent u bereid formeel en publiekelijk fel protest aan te tekenen tegen de Iraanse deelname aan de VN-vrouwenrechtencommissie?
Zie antwoord op vraag 4. Protest aantekenen zal geen effect hebben omdat Iran werd gekozen via de daarvoor geldende procedure.
Bent u bereid de eventuele Nederlandse medewerking en financiering van deze zinloze en ongeloofwaardige VN-commissie per direct stop te zetten?
De Commission on the Status of Women (CSW) speelt een belangrijke rol bij het bevorderen van de rechten van vrouwen en meisjes, het documenteren van de realiteit van hun leven en het vormgeven van wereldwijde normen voor gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen en meisjes. Naast lidstaten, dragen ook maatschappelijke organisaties en met name vrouwenrechtenorganisaties bij aan de kracht van deze commissie om vrouwenrechtenschendingen wereldwijd aan het licht te brengen. NL draagt via UN Women indirect financieel bij aan de CSW, maar ziet o.b.v. voornoemde verkiezing geen aanleiding om deze financiering aan te passen.
Kent u de berichten «VN-chef Guterres: wereld op rand afgrond door klimaatverandering» en «Climate change indicators and impacts worsened in 2020»?1, 2
Ja.
Kunt u een uitgebreide reactie formuleren op het WMO-rapport «State of the Global Climate 2020»?3
Later dit jaar (rond augustus) komt het IPCC AR6 Werkgroep I rapport «The Physical Science Basis» uit. Daarna zal ik een kabinetsappreciatie geven van de laatste inzichten in ons klimaatsysteem, waarbij ik ook in zal gaan op het WMO-rapport.
Onderschrijft u de stelling van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties dat de wereld op de rand van de afgrond staat door de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
In het WMO-rapport waaraan de secretaris-generaal refereert staat dat niet zo geformuleerd, maar het is duidelijk dat de gevolgen van klimaatverandering zich wereldwijd steeds sterker doen voelen en dat er geen tijd te verliezen meer is om de mondiale emissies om te buigen en te doen afnemen voor 2030, als we de doelen van Parijs binnen bereik willen houden. Daartoe zijn aangescherpte klimaatambities voor 2030, zoals van de EU en nu ook de VS, essentieel.
Wat zegt het u dat de gemiddelde wereldwijde temperatuur in 2020 zo’n 1,2°C hoger lag dan in de pre-industriële tijd?
Dat zegt mij dat er haast is geboden met vermindering van de mondiale uitstoot om de Parijsdoelen, met name beperking van de opwarming tot 1,5 graden aan het eind van deze eeuw, niet buiten bereik te brengen. De kans is al groot dat we eerst over de 1,5 graden heen zullen gaan, voordat we die in 2100 tot 1,5 graden hebben teruggebracht.
Erkent u dat daarmee de opwarming van de Aarde nog verder is opgeschoven naar de kritische grens van 1,5°C? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Erkent u dat iedere tiende van een graad opwarming een groot verschil maakt, zoals o.a. werd aangetoond in het IPCC-rapport «Global Warming of 1.5°C»?4 Zo nee, waarom niet?
Ja, elke tiende graad maakt verschil. Het IPCC 1,5 graden rapport heeft al duidelijk gemaakt dat de verschillen in effecten significant verschillen tussen 1,5 en 2,0 graden opwarming.
Erkent u dat het beperken van de opwarming van de Aarde tot 1,4°C veiliger is dan een opwarming van 1,5°C? Zo nee, waarom niet?
In principe wel, maar zoals gezegd zal het al heel lastig worden om overschrijding van de 1,5 graden in de loop van deze eeuw te vermijden; daarna is het terugbrengen van de opwarming tot een zo laag mogelijk niveau gewenst.
Erkent u dat het 1,5°C-doel uit het Parijsakkoord daarom geïnterpreteerd moet worden als absolute bovengrens? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Erkent u dat het belangrijk is om de verschillende crises van deze tijd – zoals de klimaatcrisis, de natuurcrisis en de coronacrisis – in samenhang aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is verstandig om de verschillende crisissituaties tegelijk aan te pakken. Dat is ook de inzet van het herstelbeleid van het kabinet.
Kent u de berichten «Climate change: Carbon «surge» expected in post-Covid energy boom» en «Global CO2 emissions set for largest rise in 10 years»?5, 6
Ja.
Kunt u een uitgebreide reactie formuleren op het rapport «Global Energy Review 2021» van het Internationaal Energieagentschap (IEA)?7
De publicatie Global Energy Review 2021 van het Internationaal Energieagentschap (IEA) gaat in op de gevolgen van de corona-epidemie en het herstel daarvan. Het IEA geeft aan dat de daling in het wereldwijde energiegebruik, dat in 2020 door corona veroorzaakt werd, naar verwachting in 2021 weer teniet gedaan wordt. Dit heeft ook gevolgen voor de CO2-emissie.
Waar in 2020 er sprake was de grootste daling in CO2-uitstoot ooit (5,8% in 2020), verwacht het IEA in 2021 de een na grootste stijging van energie-gerelateerde CO2-uitstoot ooit (4,8%). De grote daling werd met name veroorzaakt door een sterke afname van de vraag naar kolen en olie.
Het IEA analyseert de vraag en aanbod-ontwikkeling van de verschillende energiebronnen in 2021. Hieruit volgt dat een groot deel van de verwachte stijging in CO2-uitstoot wordt verklaard door de vraag naar kolen. Deze zal in 2021 met 4,5% stijgen, met name veroorzaakt door een sterk groei van kolengedreven elektriciteitsopwekking in Azië, en de vraag zal zelfs hoger liggen dan het pre-coronaniveau. Hoewel de verwachte totale wereldwijde CO2-uitstoot voor 2021 met 1,2% onder het 2019-niveau blijft, is dit een zorgwekkende ontwikkeling. Ook omdat het IEA aangeeft dat wanneer de wereldwijde transportactiviteiten volledig zou herstellen van de huidige coronarestricties, de daarmee gepaarde gaande olievraag, de CO2-uitstoot boven het 2019-niveau zou brengen.
Opvallend is overigens dat in Europa in 2021 het terugkaatseffect naar een pre-corona uitstootniveau minder groot is. Het IEA verwacht een toename van 80 Mt CO2-uitstoot, hetgeen een derde is van de daling uit 2020. Dit wordt verklaard door een trager economisch herstel en vervoersrestricties, maar ook door minder afhankelijkheid van kolengedreven elektriciteitsopwekking en toename van het aandeel hernieuwbaar in de energievoorziening. Een positieve ontwikkeling is verder dat het aandeel hernieuwbaar wereldwijd steeds verder groeit. In 2020 was er wereldwijd, ondanks corona, sprake van een recordgroei van het aandeel hernieuwbaar in elektriciteitsopwekking. In 2021 wordt verwacht dat dit aandeel verder stijgt naar 30%.
Wat is uw reactie op de voorspelling van het IEA dat de wereldwijde CO2-uitstoot in 2021 sterk zal toenemen?
Hoewel de verwachte uitstoot in 2021 nog niet op het pre-coronaniveau van 2019 ligt, is dit een zorgwekkende ontwikkeling.
Onderschrijft u de volgende stelling van IEA-directeur Birol «This is a dire warning that the economic recovery from the Covid crisis is currently anything but sustainable for our climate»? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf de noodzaak tot blijvende inspanningen om de klimaatdoelstellingen te halen. Ook in Europa moeten we nog het nodige werk verzetten om uit te komen bij onze doelstellingen. Gelukkig blijkt uit de IEA-scenario’s dat de Europese Unie voor 2021 nog steeds fors minder broeikasgassen zal uitstoten dan in 2019. Dat is deels te verklaren door trager herstel, maar zeker ook door toename van het aandeel hernieuwbare energiebronnen.
In hoeverre voelt u zich aangesproken door deze opmerking van de heer Birol?
Zie antwoord vraag 13.
Erkent u dat dit kabinet vooralsnog diverse beslissingen heeft genomen die haaks staan op een groen herstel uit de coronacrisis, zoals het uitdelen van een blanco cheque aan KLM zonder serieuze klimaatvoorwaarden, het uitdelen van staatssteun aan Royal IHC zonder een exitstrategie voor de fossiele activiteiten en de oprichting van het fossiele Bonaire Brandstof Terminals? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een inschatting maken van het percentage van de door Nederland uitgedeelde corona-steunpakketten dat aanstuurt op een aantoonbare breuk met het fossiele «business as usual»?
Erkent u dat het merendeel van de corona-steunpakketten is gericht op het herstellen van de oude economie in plaats van op het integraal aanpakken van de klimaatcrisis, natuurcrisis en coronacrisis? Zo nee, waaruit blijkt dat dit anders zit?
Kunt u concreet aangeven hoe u dan wel gaat zorgen voor een groen herstel uit de coronacrisis, een oproep die ondertussen al meermaals en vanuit diverse hoeken van de samenleving aan dit kabinet is gedaan?
Erkent u dat Nederland zo snel mogelijk een maximale inspanning moet leveren om een verdere opwarming van de Aarde te voorkomen en dat het onze morele plicht is ten opzichte van toekomstige generaties om de uitstoot van broeikasgassen in binnen- en buitenland zo snel mogelijk terugdringen? Zo nee, waarom niet?
Etikettering van producten uit illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied |
|
Jasper van Dijk |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Boete voor onjuist etiket Israëlische wijnen»?1 Klopt het dat het Israël Producten Centrum te Nijkerk een boete heeft gekregen van 2.100 euro omdat etiketten op wijnflessen uit bezet Palestijns gebied niet kloppen?
Ja en dat klopt.
Wat vindt u van de hoogte van de boete? Is die voldoende om herhaling te voorkomen?
De hoogte van de boete vloeit voort uit vier bewezen beboetbare feiten. Dit zijn overtredingen van artikel 2, lid 6, van Warenwetbesluit Informatie Levensmiddelen in samenhang met artikel 7, eerste lid, onder a, van Verordening (EU) 1169/2011. De hoogte van de boete bij overtreding van voornoemd voorschrift is vastgesteld in het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten. In dit geval is viermaal overtreding van het betreffende voorschrift geconstateerd. Voor ieder van die overtredingen is een boete opgelegd. Deze boetes zijn opgeteld om het totaalbedrag van de boete te berekenen. Bij de vaststelling van de hoogte van de op te leggen boete is er rekening mee gehouden dat de natuurlijke of rechtspersoon, aan wie de overtreding kan worden toegerekend op de dag van de overtreding, niet meer dan vijftig werknemers telde. Het is aan het Israël Producten Centrum om in het vervolg ervoor te zorgen dat de herkomstduiding van hun producten aan de wettelijke eisen voldoet.
Hoe gaat erop toegezien worden dat etiketten daadwerkelijk aangepast worden zodat duidelijk wordt dat de producten uit bezet Palestijns gebied komen?
De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op de naleving van de regelgeving voor etikettering van levensmiddelen. Zij doet dit conform het staande interventiebeleid. Consumenten kunnen, indien zij vermoeden dat er sprake is van misleiding over de herkomst van een product, een klacht indienen bij de NVWA. Wanneer geconstateerd wordt dat er sprake is van onjuiste informatie op etiketten, wordt er gehandhaafd en kunnen sancties worden toegepast – bijvoorbeeld door middel van een boete.
Het kabinet is van mening dat dit interventiebeleid op een objectieve manier moet worden toegepast, om de onafhankelijkheid van de handhaving te kunnen blijven garanderen.
Kunt u aangeven of importheffing over deze producten is betaald aangezien ze niet uit Israël afkomstig zijn en daarom in het associatieakkoord vastgestelde handelsvoordelen niet van toepassing zijn?
De Douane kan vanwege haar geheimhoudingsplicht op basis van EU-douanewetgeving geen informatie verstrekken over individuele aangiften (zie artikel 12 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie).
Op grond van het Associatieakkoord tussen de EU en Israël kunnen producten uit Israël, binnen de grenzen van 1967, in aanmerking komen voor een preferentiële tariefbehandeling. Producten die zijn geproduceerd in Israëlische nederzettingen in de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden komen hiervoor niet in aanmerking. Importeurs die een tariefpreferentie claimen, moeten de postcode en de naam van de stad, het dorp of het industriegebied waaraan de producten hun oorsprong ontlenen vermelden op het vereiste oorsprongsbewijs. Douaneautoriteiten van de EU-lidstaten voeren controles uit, en maken daarbij gebruik van beschikbare informatie, inclusief een lijst met postcodes zoals gepubliceerd door de Europese Commissie. Bij twijfel over de oorsprong van een product waarvoor een tariefpreferentie wordt geclaimd, kunnen zij overeenkomstig art. 32 van Protocol 4 uit het Associatieakkoord om verificatie van de informatie vragen.
Wanneer een importeur geen beroep doet op preferentiële tariefbehandeling, zijn de invoerrechten van toepassing die door de EU voor derde landen zijn vastgesteld binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO).
Hoe wordt er vanuit Nederland en de EU op toegezien dat importheffing plaatsvindt voor producten uit illegale nederzettingen?
Zie antwoord vraag 4.
Ligt het niet voor de hand, aangezien het maken van onderscheid in de praktijk moeilijk is, dat handel uit illegale nederzettingen aan banden wordt gelegd?
Het kabinet is, in lijn met de EU-positie, geen voorstander van een importverbod van goederen uit nederzettingen of maatregelen die leiden tot een boycot van deze goederen.
Kunt u aangeven hoeveel Nederland en hoeveel de EU jaarlijks (ongeveer) importeren uit illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied?
Zowel het kabinet als de Europese Commissie beschikken niet over cijfers die de handel met illegale Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied kwantificeren. Ook zijn er geen gegevens waaruit blijkt waar de handel met nederzettingen uit bestaat.
Het bericht ‘Morocco: Release Omar Radi and Guarantee Fair Trial Proceedings’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep van mensenrechtenorganisaties als Human Rights Watch en Amnesty International voor de vrijlating van de Marokkaanse journalist Omar Radi?1
Ja ik ben bekend met deze oproep.
Bent u ermee bekend dat de heer Radi een hongerstaking is begonnen om daarmee te protesteren tegen onterechte detentie? Zo nee, bent u bereid informatie hierover in te winnen? Zo ja, wat is op dit moment bij u bekend over de medische toestand van de heer Radi?
Ja het is mij bekend dat de heer Radi sinds 8 april in hongerstaking was. Nederland volgt de situatie van de heer Radi. Volgens onze laatste informatie heeft de heer Radi zijn hongerstaking op 30 april onderbroken.
Beschikt u sinds de beantwoording van de kamervragen van het voormalige lid Karabalut (SP) over meer informatie over deze zaak, inclusief over de mogelijk valse beschuldigingen van buitenlandse spionage en verkrachting?2 Zo nee, op welke termijn denkt u over meer informatie te beschikken? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen aanvullende, eenduidige informatie bekend over deze zaak. Nederland volgt de ontwikkelingen en onderhoudt contact met andere landen over deze zaak. Volgens laatste berichten staat op 18 mei een volgende zitting gepland over aanklachten tegen de heer Radi.
Deelt u de zorgen van mensenrechtenorganisaties dat de journalist, die vorig jaar op 29 juli is opgepakt en zich nog altijd in voorarrest bevindt, geen toegang heeft tot een eerlijk proces en mogelijk vastzit vanwege zijn publicaties over corruptie en de onderdrukking in het Rif-gebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie onderneemt u hierop?
Op dit moment bevindt de zaak van de heer Radi zich onder de rechter. Het is aan de Marokkaanse autoriteiten om een eerlijke rechtsgang te garanderen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de heer Radi volgens onze laatste informatie zijn hongerstaking op 30 april onderbroken. Nederland en andere Europese landen volgen de ontwikkelingen in de zaak van de heer Radi, evenals bredere ontwikkelingen rondom vrijheid van pers en de positie van journalisten. Nederland spreekt waar opportuun bilateraal of in EU verband met Marokko over deze onderwerpen.
Deelt u de mening dat gezien de medische toestand van de heer Radi en de oneerlijke gang van zaken in deze rechtszaak tot nu toe, het niet volstaat om te wachten tot een oordeel van de Marokkaanse autoriteiten zoals u in augustus jl. van plan was? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn, al dan niet in Europees verband, uw zorgen bij de Marokkaanse autoriteiten kenbaar te maken en aan te dringen op een eerlijk proces?
Zie antwoord vraag 4.
Discussie in kringen van officieren over de prioriteiten van de bestedingen van Defensie. |
|
Jasper van Dijk |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Hebt u kennis genomen van de opvattingen van hoge officieren (b.d.) dat zij twijfelen over de juiste wijze van besteding van de Defensiebegroting?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van luitenant-generaal b.d. Van Loon dat de aanschaf van negen extra F-35’s contraproductief is en dat de kosten van deze toestellen «niet in balans zijn met kosten elders in de krijgsmacht»? Kunt u dat toelichten?
Het kabinetsbesluit (Kamerstuk 26 488, nr. 452) d.d. 8 oktober 2019, tot aanschaf van de additionele negen F-35 jachtvliegtuigen bovenop de reeds bestelde 37 toestellen, als vervanger van de meer dan dertig jaar oude F-16, is noodzakelijk om onze grondwettelijke taken uit te voeren in de context van het dreigingsbeeld dat ook in onze Defensievisie 2035 geschetst is. De F-35 ondersteunt daarbij de andere krijgsmachtdelen in hun taken, verantwoordelijkheden, bescherming en informatiepositie.
Met de negen additionele F-35 vliegtuigen die voortkomen uit de gelden die beschikbaar zijn gesteld voor het Nationaal Plan wordt de basis gelegd voor een derde F-35 squadron. De aanschaf van negen F-35 vliegtuigen draagt bij aan de versterking van de Nederlandse krijgsmacht, zodat Defensie nog beter in staat is de grondwettelijke taken uit te voeren. De huidige inzetdoelstelling betreft 24 uur per dag, zeven dagen per week het Nederlandse luchtruim bewaken en tegelijkertijd met vier toestellen eenmalig of langdurig één missie uitvoeren. Door negen additionele vliegtuigen inclusief personeel aan het vliegtuigenbestand toe te voegen gaat de personeelsbelasting voor een langdurige missie substantieel omlaag. Tevens wordt het aantal inzeturen verdeeld over een groter aantal vliegtuigen waardoor de vliegurenbelasting per vliegtuig als gevolg van inzet lager wordt. Dit heeft een positief effect op het voortzettingsvermogen van de F-35. Ook verbeteren we de inzetbaarheid, zodat we indien nodig sneller aanwezig kunnen zijn bij (potentiele) conflicten. Net als voor de andere wapensystemen binnen Defensie moet het project verwerving F-35 binnen de vastgestelde financiële kaders worden uitgevoerd.
Wat is uw appreciatie van het voorstel om in internationaal verband een of twee vliegvelden met F-35’s te delen en «dan kijken we eens of we dat niet samen veel slimmer kunnen»? Wat zou het in de praktijk betekenen om F-35’s te poolen met bijvoorbeeld Duitsland (als zij tot aanschaf overgaan) en België? Hebt u berekeningen gemaakt van de kostenvoordelen van deze vorm van samenwerking? Zo ja, hoe zien deze er uit?
De NAVO stelt aan haar lidstaten de eis voldoende militaire middelen, waaronder jachtvliegtuigen, paraat te hebben om indien noodzakelijk gezamenlijk het NAVO-grondgebied te verdedigen. Nederland heeft zich in internationaal verband sterk gemaakt voor poolvorming van o.a. strategische transport- en tankervliegtuigen in NAVO-verband, maar dat is bij de inzet van jachtvliegtuigen niet aan de orde. Bij de inzet voor de verdediging van Nederlands- en NAVO-grondgebied is echter gelijktijdige gegarandeerde beschikbaarheid van voldoende middelen van belang.
Het principe van poolvorming wordt juist breed toegepast binnen het internationale F-35 programma op het gebied van motoren, opleidingen, reservedelen, onderhoud en ontwikkeling. Dit sluit aan bij het in de vraagstelling genoemde pleidooi om slimmer en doelmatiger samen te werken met onze partners. Daarnaast werkt Nederland samen met België (en Luxemburg) in het kader van de Quick Reaction Alert in elkaars luchtruim waar ieder land mensen en middelen inbrengt voor de collectieve bescherming binnen dit NAVO-verband. Nederland streeft naar optimale samenwerking met de F-35 gebruikers waar dat dat mogelijk is.
Wat is uw oordeel op de visie van oud-militair Piepers dat commandanten van diverse krijgsmachtonderdelen zich weliswaar zorgen maken over de krijgsmacht, maar dat zij zelf ook onderdeel van het probleem zijn? Acht u het mogelijk een andere wijze van organiseren en dus financieren van de krijgsmacht mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Defensievisie (Kamerstuknummer 34 919, nr. 71) schetst dit uitvoerig, zowel in de dreigings- en probleemanalyse als in de eigenschappen en inrichtingsprincipes die Defensie heeft vastgesteld. De commandanten van de operationele commando’s hebben een belangrijke rol in de geschetste oplossingen om ook toekomstige dreigingen het hoofd te kunnen bieden. We organiseren ons dus inderdaad anders, langs de uitgezette lijn van de Defensievisie. Van «meer van hetzelfde» is nadrukkelijk geen sprake.
Wat in de Defensievisie ook duidelijk wordt gemaakt, is dat de bekende domeinen niet aan dreiging verliezen nu cyber aan aandacht wint. Het is dus én-én. Tegenstanders kijken naar waar de zwakke plekken liggen en kiezen op basis daarvan hun strategie. Dat betekent dat we daar in onze strategie, beleid, uitvoering én financiering rekening mee moeten houden: het zou zeer onverstandig zijn om ons slechts op één dreiging, taak of kwaliteit te richten wanneer die nieuw opkomt, zoals cyber. Overigens is in de Defensievisie een inrichtingsprincipe over specialisatie opgenomen (inrichtingsprincipe 9: Inzetten op verdere specialisatie binnen NAVO en EU, pagina 37 Defensievisie), dat inzet op het meer en beter gebruik maken van de unieke meerwaarde van onszelf en onze partners en bondgenoten om gezamenlijk meer effecten te bereiken en de kwaliteit van ons optreden te verhogen.
Deelt u de opvatting dat de conclusies en aanbevelingen van de rapport Uit het vizier van de Algemene Rekenkamer de kritiek van Pieper en Van Loon urgentie geven?2 Zo nee, waarom niet? Wat zijn uw conclusies in het licht van deze ontwikkelingen?
Het rapport van de Algemene Rekenkamer laat zien dat de bezuinigingen een (te) zware wissel op Defensie hebben getrokken. De sporen zijn nog steeds zichtbaar. Door de bezuinigingen bij het afschaffen van wapensystemen zijn capaciteiten, kennis en kunde verloren gegaan terwijl ook de IT, logistiek en het vastgoed negatieve effecten ondervonden. Ik onderschrijf deze observaties. De standpunten van de heren Piepers en Van Loon sluiten hier ook op aan.
Het rapport van de Rekenkamer benadrukt dat zorgvuldigheid geboden is bij het maken van keuzes over capaciteiten, omdat dit grote effecten kan hebben voor de organisatie en daarmee voor eenheden binnen de organisatie. Ik zou de kritiek van de heren Piepers en Van Loon dan ook in dat licht willen zetten – er zijn geen snelle of makkelijke oplossingen voor de problematiek van Defensie. Dat is een belangrijke reden waarom ik de lange lijnen voor de organisatie heb uitgewerkt in de Defensievisie 2035. In de Defensievisie benadruk ik ook het belang van langjarige politieke duidelijkheid, waarbij beleid en budget met elkaar in balans zijn om een transitie te realiseren en realistische doelen te kunnen stellen. In mijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer heb ik dit belang van een stabiele begroting opnieuw benadrukt. Een stap hierin was het instellen van het Defensiematerieelbegrotingsfonds in de afgelopen kabinetsperiode.
Defensie heeft de afgelopen jaren belangrijke stappen gezet met de extra investeringen van het huidige kabinet, maar we zijn er nog lang niet. De Defensievisie 2035 laat zien wat er nodig is om ook in de toekomst een antwoord te bieden op de dreigingen en problemen. De keuzes die gemaakt kunnen worden zijn echter aan een volgend kabinet.
Bent u in het licht van deze ontwikkelingen, bijvoorbeeld, bereid de negen extra F-35’s af te zeggen teneinde de financiële tegenvaller op te vangen? Zo nee, hoe denkt u dan de hoge kosten van de F-35 te verwerken?
De additionele F-35 toestellen leveren een belangrijke bijdrage aan de noodzakelijke versterking van de Nederlandse krijgsmacht, zodat Defensie beter in staat is de grondwettelijke taken uit te voeren.
In de jaarlijkse voortgangsrapportage project Verwerving F-35 van 2020 heeft de Staatssecretaris van Defensie uw Kamer geïnformeerd dat de exploitatiekostenramingen voor de komende begrotingsperiode van vijf jaar binnen het beschikbare budget passen. In de éénentwintigste voortgangsrapportage is aan uw Kamer gerapporteerd dat het gemiddelde geraamde exploitatietekort per jaar over de hele levensduur aanzienlijk is gedaald. De ramingen worden in de volgende voortgangsrapportage, die uiterlijk op Prinsjesdag aan uw Kamer wordt aangeboden, onder begeleiding van TNO geactualiseerd.
De kostenramingen over de gehele levensduur kennen nog wel de nodige onzekerheden en komen op basis van de huidige uitgangspunten uit boven het beschikbare budget. De komende jaren ontstaat er ook meer duidelijkheid over en ervaring met de exploitatiekosten van de door Nederland in gebruik genomen F-35 jachtvliegtuigen. Als sprake blijft van een tekort op de langere termijn dan zullen de kosten binnen de Defensiebegroting moeten worden ingepast. Omdat het gaat om ramingen op de langere termijn met daarbij nog de nodige onzekerheden, treft Defensie daarvoor nu nog geen maatregelen. Nederland pleit op het hoogste internationale bestuurlijke niveau binnen het programma voor een betaalbaar jachtvliegvliegtuig voor de gehele levensduur van het toestel.
Kunt u aangeven wat het schema is van alle bestelde F-35-toestellen die in Nederland aankomen om in gebruik te worden genomen door de luchtmacht?
De levering van de 46 toestellen verloopt volgens planning, zoals vermeld in de eenentwintigste voortgangsrapportage project Verwerving F-35 (Kamerstuk 26 488, nr. 461) d.d. 15 september 2020. Daarom is er geen aanleiding te veronderstellen dat de F-16 later dan gepland zal uitfaseren. Op dit moment heeft Nederland in totaal zeventien toestellen in gebruik waarvan negen in Nederland staan.
Wat zijn de vorderingen van het Block 4-toestel? In welk jaar verwacht u de komst van deze toestellen?
Het block-4 ontwikkelprogramma maakt onderdeel uit van de Follow-on Modernization (FoM) waarmee het F-35 toestel wordt doorontwikkeld, zoals gerapporteerd in de éénentwintigste voortgangsrapportage. In 2018 is de methodiek van Continuous Capability Development and Delivery ingevoerd, waarmee jaarlijks software-upgrades worden uitgegeven, waar noodzakelijk gecombineerd met hardware-updates. De eerste software-upgrades van de FoM zijn inmiddels uitgegeven en ook voor de Nederlandse vloot ingevoerd. Over de voortgang van het block-4 ontwikkelprogramma, voor zover relevant voor de verwerving van de Nederlandse F-35 jachtvliegtuigen, wordt uw Kamer in de voortgangsrapportage van dit jaar geïnformeerd.
Wat betekent deze (oplopende) vertraging voor de extra kosten van het verlengde gebruik van de F-16?
Zie antwoord vraag 7.
Exportkredietverzekeringen voor omstreden gasproject in Mozambique |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «De verborgen oorlog in Mozambique»1 en «Nederland blijft zinnen op rol in gasproject in door geweld geplaagd Mozambique»2?
Ja.
Hoe duidt u de meest recente ontwikkelingen met betrekking tot de escalatie van geweld en zware mensenrechtenschendingen in Cabo Delgado, als aanvulling op de brief van de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 3 juli 20203 en op het antwoord van de Staatssecretaris van Financiën van 12 februari 2021 op vragen van het lid Van den Nieuwenhuijzen over de gaswinning en het escalerende geweld in Noord-Mozambique4? Hoe duidt u berichten over buitenlandse militaire betrokkenheid in het gebied?
Nederland maakt zich ernstig zorgen over de berichten over grootschalige mensenrechtenschendingen in Cabo Delgado en spreekt zich daarover uit zowel richting de Mozambikaanse autoriteiten alsmede binnen de EU. Ook de EU heeft deze zorgen overgebracht in gesprekken met de Mozambikaanse autoriteiten.
De communicatie van de Mozambikaanse overheid over de gebeurtenissen in Cabo Delgado en de activiteiten van de autoriteiten zijn niet altijd helder. De Mozambikaanse overheid blijkt onvoldoende in staat de aanslagen te voorkomen. Het Mozambikaanse leger en de nationale politie zijn aanwezig in de provincie maar zijn onvoldoende geëquipeerd duurzaam orde te handhaven in het omvangrijke en afgelegen gebied. Het is belangrijk dat de overheid de grondoorzaken van conflict adresseert, omdat de onvrede en het geweld deels lijken voort te komen uit de grote armoede en ongelijkheid onder de bevolking.
Voor wat betreft de buitenlandse militaire betrokkenheid in het gebied zijn er berichten dat de Mozambikaanse overheid in 2019, met zowel materieel als personeel, werd gesteund door de Russische Wagner Group. In 2020 wordt gerapporteerd over de aanwezigheid van de Van Dyck Advisory Group (DAG), een Zuid-Afrikaans veiligheidsbedrijf. Inmiddels lijkt het contract tussen de Mozambikaanse overheid en DAG niet verlengd.
Bent u bekend met het bericht «Frelimo gambled everything on gas – and lost»5? Onderschrijft u de conclusie van dit artikel dat de gasprojecten van Total en ExxonMobil in de provincie Cabo Delgado voorlopig niet van de grond zullen komen? Welke consequenties voorziet u voor betrokken Nederlandse bedrijven en financiers?
Ik ben bekend met het bericht. De ontwikkel- en bouwtijd van complexe projecten vergen vele jaren. Het doel van de Mozambikaanse overheid bij de ontwikkeling en exploitatie van de gasvondsten was dat dit een grote kans zou bieden voor de ontwikkeling van de economie van het land en op termijn een aanzienlijke inkomstenbron zou worden voor de overheidsbegroting. Dit werd ook onderschreven door verschillende internationale organisaties, waaronder het IMF en de Wereldbank. Op dit moment zijn de gevolgen van de recente ontwikkelingen van de geweldsconflicten op de continuïteit van het project onduidelijk. Daarom is het niet mogelijk vast te stellen wat de consequenties voor de betrokken Nederlandse bedrijven zijn. Het kabinet volgt de situatie nauwlettend.
Hoe schat u de veiligheids-, mensenrechten-, sociale- en milieurisico’s in, nu buitenlandse bedrijven, zoals Total, specifiek worden getarget door de gewapende groepen? Kunt u in de beantwoording van deze vraag de risico’s specificeren voor lokale bevolking, lokale overheid, lokale werknemers van aannemers in de gasontwikkeling, buitenlandse arbeiders in het gebied, en expats?
Door de gewelddadige aanvallen staat de veiligheids- en mensenrechtensituatie in de gehele regio onder druk hetgeen grote risico’s met zich meebrengt voor alle groepen inwoners in Cabo Delgado en alle typen werknemers betrokken bij het LNG project.
Wat doet Nederland, bijvoorbeeld via de ambassade in Maputo, om de Mozambikaanse burgers, in het bijzonder vrouwen die door het geweld of de mensenrechtenschendingen in het gasproject slachtoffer zijn geworden, te helpen? Wat doet Nederland om de vermisten te vinden?
De gewelddadige aanvallen op de stad Palma hebben zeer negatieve gevolgen, vooral ook voor vrouwen en meisjes. Ze zijn met name kwetsbaar voor seksueel geweld en vormen de meerderheid in de vluchtelingenstromen. Het aantal ongeplande zwangerschappen en kindhuwelijken stijgt. Met Nederlandse steun biedt UNFPA hulp aan slachtoffers van geweld. Dit houdt bijvoorbeeld in het verlenen van mentale en psychosociale hulp en het verstrekken van kits met hygiënische artikelen voor vrouwen.
Bent u ermee bekend dat Shell een sale and purchase overeenkomst met Mozambique LNG heeft ondertekend om 2 MTPA (million tonnes per annum) gas te kopen?6 Is dit gas voor de import naar Nederland of ergens anders in Europa? Zo nee, waar zal dit gas worden gebruikt?
Ja, daar ben ik mee bekend. Shell is een van de leidende LNG traders in de wereld en levert LNG in tientallen landen met grootste afzet in China en Japan. Wat de specifieke bestemming van de LNG uit Mozambique zal zijn is mij niet bekend.
Hoeveel aanvragen voor een exportkredietverzekering en/of -garantie in relatie tot gasprojecten in noord-Mozambique zijn bij Atradius DSB in behandeling? Klopt het dat Van Oord de aanvrager is van een exportkredietverzekering? Om welke bedrijven gaat het nog meer?
Er is een exporteurspolis verstrekt aan de Nederlandse exporteur Van Oord voor de offshore aannemerijwerkzaamheden aan het project. In het kader van die transactie is ook een financieringspolis verstrekt aan Standard Chartered Bank voor de verzekering van de projectfinanciering van het Nederlandse exportgedeelte van het project, plus een gedeelte lokale kosten. Naast dit project is er kredietverzekering verstrekt aan Damen voor een ponton dat (onder meer) ingezet zal worden bij de gasprojecten in Mozambique. Op dit moment zijn er verder geen aanvragen in behandeling.
Hoe zit de exportkredietverzekering of -garantie financieel in elkaar? Klopt het dat de verzekering zal bestaan uit het garanderen van leningen van vijf commerciële banken, te weten Mizuho Bank, Sumitomo Mitsui Banking Corporation, Standard Chartered Bank, Société Générale en Crédit Agricole Group?
Zie het antwoord op vraag 7. De andere eventueel betrokken partijen zijn niet verzekerd door Nederland. Wij kunnen u hierover dus geen informatie verstrekken voor zover niet reeds openbaar.
Wat is de status van de verzekeringsaanvragen? Heeft de Nederlandse staat dekkingstoezeggingen afgegeven aan Nederlandse bedrijven die betrokken zijn bij on- of ofshore gasprojecten in de provincie Cabo Delgado?
Inmiddels zijn, per 25 en 26 maart, als automatisch gevolg van het bereiken van financial close op 24 maart door de sponsoren, de daadwerkelijke verzekeringspolissen verstrekt. Dit is inmiddels gepubliceerd, op de website van Atradius DSB.7 De dekkingstoezeggingen zijn indertijd op 1 juli 2020 uitgereikt. Zie de beantwoording van vraag 7 om welke bedrijven dit gaat.
Klopt het dat er wel een dekkingstoezegging is gedaan, maar nog geen polis is uitgereikt? Kunt u toelichten wanneer u verwacht een beslissing te nemen over de polis(sen) en op basis waarvan deze beslissing wordt genomen? Worden bovenstaande ontwikkelingen hierin meegenomen?
Nee dat klopt niet, de polissen zijn eind maart verstrekt. Zie ook het antwoord op vraag 9: de uitgereikte dekkingstoezeggingen van 1 juli jl. zijn omgezet in polissen als automatisch gevolg van het bereiken van financial close op 24 maart door de sponsoren. ADSB/de Staat raakten pas later op de hoogte van de ernst en de omvang van de ontwikkelingen.
Klopt het dat Nederlandse bedrijven werkzaamheden ten behoeve van de gasprojecten in Cabo Delgado hebben opgeschort?7 Kunnen deze bedrijven in deze omstandigheden vanwege de opgelopen schade een beroep doen op dekkingstoezeggingen krachtens de exportkredietverzekering? Welke mogelijkheden heeft de exportkredietverzekering om dergelijke schade te verhalen op de overheid van Mozambique?
Ja, projectleider Total heeft recent «force majeure» uitgeroepen over de uitvoeringswerkzaamheden aan het project. De werkzaamheden aan het project zijn voorlopig gestaakt en de aannemers gedemobiliseerd. Demobilisering is een mogelijke schadepost die gedekt wordt onder de exporteurspolis. Of er daadwerkelijk sprake is van demobilisatieschade is nog onbekend. De Nederlandse overheid kan dit niet verhalen op de regering van Mozambique. De overheid van Mozambique is geen mogelijke regrespartij onder deze exporteurspolis, ook staat de Mozambikaanse overheid niet garant voor de regrespartij. Verder wil het kabinet benadrukken dat de exportkredietverzekering een budgetneutraal instrument is dat bekostigd wordt (inclusief eventuele schades) uit de premiebetalingen door verzekerden.
Hoe is het mogelijk dat Total in juli 2020 communiceerde dat Atradius DSB ondersteuning biedt aan het Mozambique LNG project8, dat de Staatssecretaris van Financiën in november 2020 tijdens een debat zei dat was besloten het project te dekken en toe te staan9, maar het Ministerie van Financiën afgelopen week tegen NRC zei dat het besluit om deel te nemen aan de projectfinanciering nog niet is gemaakt?
De strekking van de communicatie door het Ministerie van Financiën in het artikel in NRC heeft wellicht voor wat verwarring gezorgd. Mijn opmerkingen in het debat van november 2020 zijn correct: indertijd was reeds besloten, zoals toegelicht in vraag 9, een dekkingstoezegging te verlenen. De uitgereikte dekkingstoezeggingen van 1 juli jl. zijn vervolgens omgezet in polissen als automatisch gevolg van het bereiken van financial close op 24 maart door de sponsoren, zie het antwoord op vraag 10. De NRC citeert een woordvoerder van het Ministerie van Financiën. De intentie hierbij was niet te stellen dat er nog een besluit moest worden genomen over dekking van het project, maar dat nog niet duidelijk was of de ontstane situatie gevolgen moest hebben voor het genomen besluit. De verzekeringspolissen waren op dat moment namelijk al verstrekt. Deze informatie was op dat moment overigens nog niet gepubliceerd op de website. Conform beleid gebeurt dit altijd met enige vertraging.
Bent u het ermee eens dat dit de gang van zaken voor de Kamer en externe partijen zoals ngo's minder navolgbaar maakt?
Ja.
Bent u bereid vanaf heden op de website van Atradius DSB voor elk categorie A-project ex-ante aan te geven wat de status is van de aanvraag?
Dit is reeds de praktijk. Alle aanvragen voor categorie A-projecten worden op voorhand gepubliceerd op de website van Atradius DSB. Wanneer vervolgens een polis daadwerkelijk wordt afgegeven wordt de polisafgifte ook gepubliceerd. Deze publicatie vindt standaard plaats 30 dagen11 na afgifte van de polis.
In hoeverre heeft Atradius DSB een gedegen analyse gemaakt van het risico van geweld in Cabo Delgado en wat is u daarover medegedeeld? Vormt de gemaakte analyse een voldoende basis waarop een beslissing over de polis kan worden genomen? Zijn gezien de dramatische recente ontwikkelingen de gemaakte analyses achterhaald en overweegt u nieuwe analyses te laten maken?
In het kader van de mvo-beoordeling in het verzekeringsacceptatieproces heeft Atradius DSB een analyse gemaakt van het geweldsrisico. Deze analyse was één van de elementen op basis waarvan de beslissing over de polis is genomen. Bij de analyse is gebruikt gemaakt van verschillende bronnen, waaronder de analyses van het projectconsortium zelf, onafhankelijke onderzoeken, contacten met lokale en internationale ngo’s en informatie van de Nederlandse ambassade. Er is inmiddels sprake van een ernstige veiligheidssituatie waardoor Total force majeure heeft uitgeroepen. Hiermee is het project tot nader orde de facto stilgelegd. Voor een eventuele herstart van het project zal uiteraard een nieuwe veiligheidsanalyse moeten worden opgemaakt.
Op welke gronden kunt u de polis afwijzen? Kunt u voor elk van deze gronden aangeven hoe u daar naar kijkt?
De polissen zijn reeds uitgegeven, hierdoor is het afwijzen van polissen niet meer aan de orde. Het is echter in zeer uitzonderlijke gevallen mogelijk om een polis op te zeggen, bijvoorbeeld wanneer een verzekerde in gebreke is of wanneer er aantoonbaar sprake is van fraude. Gelet op de recente ontwikkelingen in Mozambique, volgen de Staat en Atradius DSB de situatie nauwgezet en zullen op passende wijze handelen binnen de voorwaarden van de polissen.
Heeft u onderzocht op welke gronden kan worden afgezien van het verstrekken van exportkredietsteun, ondanks een eventuele dekkingstoezegging, gezien de escalatie van geweld en zware mensenrechtenschendingen gelinkt aan het gasproject? Tot welke bevindingen komt u?
ADSB zal in lijn met het mvo-beleid voor de ekv zoals gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 26 485, nr. 255) invloed uitoefenen om het project te laten voldoen aan de internationaal afgesproken mvo-voorwaarden. Voor een eventuele herstart van het project zal een nieuwe veiligheidsanalyse worden gemaakt.
Ontstaat er een schadepost nu het project, in ieder geval tijdelijk, stil ligt? Zo ja, hoe groot is de schade (ongeveer)? En op wie gaat u die schade verhalen? Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat de schade betaald wordt door de belastingbetaler in Mozambique?
Of er een schadepost ontstaat onder de verstrekte ekv-polissen en hoe groot deze eventueel zal zijn en op wie deze eventueel verhaald kan worden is op dit moment nog niet te zeggen. De situatie en de gevolgen hiervan zijn daarvoor op dit moment nog te onduidelijk. Desalniettemin zal de Nederlandse staat eventuele schade niet verhalen op de Mozambikaanse overheid dan wel op de Mozambikaanse belastingbetaler. De Mozambikaanse overheid is immers geen regrespartij in de betreffende verzekeringspolissen. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Heeft u de klimaatimpact van de gasprojecten in Mozambique in kaart gebracht en onderzocht in hoeverre investeringen in de gasvelden in Mozambique verenigbaar zijn met de klimaatafspraken die zijn gemaakt in Klimaatakkoord van Parijs, en specifiek het doel om financiële stromen compatibel te maken met de transitie naar koolstofarme en klimaatweerbare ontwikkeling (artikel 2.1.c.)? Heeft u de risico’s dat deze investeringen zich niet uitbetalen en stranded assets worden in kaart gebracht? En zijn de mogelijkheden voor en voordelen van investeringen in hernieuwbare energiebronnen in Mozambique voor ontwikkeling op de lange termijn in kaart gebracht?
De projectaanvraag is beoordeeld op lokale wet- en regelgeving en internationale standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, in dit geval de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. Daarbij is in het kader van IFC Performance Standard 3 door Atradius DSB gekeken naar het efficiënt gebruik van natuurlijke hulpbronnen en het voorkomen van verontreiniging. Om meer inzicht te krijgen in hoeverre het project bijdraagt aan vermindering van CO2 emissies is er in opdracht van de projectfinanciers een «Carbon Emission Benchmarking» studie gedaan in maart 2020. Hierbij is het Sustainable Development Scenario van het IEA als uitgangspunt genomen. De studie laat zien dat vergelijking van het gebruik van LNG uit dit project in stroomopwekking in landen als China en India, ter vervanging van kolen- en olie-gestookte energiecentrales, een vermindering zou kunnen opleveren van meer dan een half miljoen ton CO2-uitstoot per TWh geproduceerde elektriciteit.
De ekv-aanvraag is door Atradius DSB uitgebreid beoordeeld op financiële en niet-financiële risico’s. Hieruit is gebleken dat het project voldoende robuust was en in staat om diverse tegenvallers op te vangen, zoals vertragingen, slechtere wisselkoersen of hogere operationele kosten. Voor de beoordeling van de ekv-aanvraag was tevens relevant dat de afname van het LNG zeker gesteld was via lange termijn afnamecontracten met kredietwaardige afnemers en dat het project over voldoende buffers beschikte om een langdurig lage olieprijs het hoofd te bieden. In de beoordeling van deze ekv-aanvraag is door Atradius DSB niet gekeken naar alternatieve investeringen in hernieuwbare energiebronnen in Mozambique, daar een dergelijke exercitie buiten de doelstelling van de ekv valt.
Deelt u de mening dat het Mozambique LNG project een concreet voorbeeld is van een fossiel project dat mensenrechtenschendingen veroorzaakt, bijdraagt aan de destabilisatie en schuldenverhoging van een heel land en het versnellen van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
De mensenrechtenschendingen en destabilisatie in de regio Cabo Delgado zijn veroorzaakt door extremistische opstandelingen. In hoeverre de aanwezigheid van het LNG project in de regio een rol heeft gespeeld bij het geweld door de extremisten is moeilijk vast te stellen. Zie ook het antwoord op vraag 28.
Voor een toelichting op de klimaatimpact van het project zie het antwoord op vraag 19.
Uit de due diligence van Atradius DSB komt naar voren dat het project per saldo een substantiële positieve bijdrage levert aan de overheidsfinanciën van Mozambique, een beeld dat bevestigd wordt door het IMF en de Wereldbank Zo levert het project onder andere belastingen en dividenden op. Wel is het zo, net als in elk infrastructureel project, dat de lasten uitgaan voor de baten.
Deelt u het inzicht dat er, zeker nu de veiligheid van de lokale bevolking klem is komen te zitten tussen de radicale groepen, het Mozambikaanse leger en buitenlandse private militairen, in dit Mozambique gasproject sprake is van onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu? Bent u het ermee eens dat Nederland geen exportkredietverzekering moet verlenen in relatie tot de gasprojecten in Mozambique? Zo nee, waarom niet?
De ekv is verstrekt op basis van een positieve beoordeling van de financiële risico’s en de risico’s op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het project voldeed daarbij aan alle internationale standaarden en het mvo beleidskader voor de ekv zoals gedeeld met uw Kamer.
ADSB zal in lijn met het mvo-beleid voor de ekv zoals gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 26 485, nr. 255) invloed uitoefenen om het project te laten voldoen aan de internationaal afgesproken mvo-voorwaarden.
Wanneer zal de Kamerbrief met scenario’s voor het in lijn brengen van de exportkredietverzekering met de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs naar de Kamer worden gestuurd?
De Kamerbrief met daarin een verkenning voor het in lijn brengen van de exportkredietverzekering met de Overeenkomst van Parijs is op 11 mei verzonden naar uw Kamer.
Zal het maken van een afbouwpad om de exportfinanciering van fossiele projecten uit te faseren, onderdeel uitmaken van het onderzoek dat E3F gaat doen10, de kopgroep waar Nederland nu samen met zes andere Europese landen deel van uitmaakt en die het voortouw neemt bij de inzet van publieke exportfinanciering om de klimaatdoelstellingen te halen? Kunt u de afspraken hieromtrent met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om u hiervoor in te zetten binnen E3F?
Met de lancering van de Export Finance for Future (E3F) coalitie hebben Frankrijk, Denemarken, Duitsland, Nederland, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Zweden afgesproken om exportfinanciering voor klimaatvriendelijke en duurzame projecten te stimuleren en voor fossiele sectoren te beperken. Onderdeel van de afspraken is dat onderzocht wordt hoe steun voor fossiele transacties kan worden afgebouwd. Dit kan qua maatregelen en tempo per land verschillen. Concreet hebbende deelnemende landen zich wel alvast gecommitteerd aan het beëindigen van ekv-steun voor kolencentrales en direct aan kolengerelateerde projecten. De afspraken die de zeven landen hebben gemaakt kunt u hier terugvinden13.
Heeft u kennisgenomen van het nieuwe beleid van het Verenigd Koninkrijk (VK), dat betekent dat het VK geen nieuwe investeringen meer in fossiele energieprojecten in het buitenland zal doen? Bent u van plan dit voorbeeld te volgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb kennisgenomen van het nieuwe beleid omtrent de exportkredietverzekering in het VK. Zoals besproken met uw kamer in het AO van 19 november jl. neemt het huidige demissionair kabinet geen besluit over een concreet afbouwpad fossiele transacties in onze exportkredietverzekering, maar laat dit over aan het volgende kabinet. Ik heb daarom een verkenning toegezegd ten behoeve van de besluitvorming van het volgende kabinet. Deze heeft u inmiddels ontvangen.
Bent u het ermee eens dat, gezien de noodzaak om de productie van fossiele brandstoffen af te bouwen, en gezien alleen al de uitstoot van de olie en gas die momenteel wordt geproduceerd een opwarming van meer dan twee graden Celsius zal veroorzaken, investeringen in het aanboren van nieuwe olie- en gasvelden niet verenigbaar zijn met het behalen van de klimaatdoelen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel dat we momenteel niet op koers liggen om de afgesproken mondiale temperatuurdoelen uit de Overeenkomst van Parijs te halen. Ook deel ik dat het gebruik van fossiele brandstoffen moet worden afgebouwd. Landen gaan echter zelf over de invulling van hun eigen opgave in het kader van deze doelen. Om de overgang te bewerkstelligen naar hernieuwbare alternatieven, moeten we internationaal samenwerken. Nederland heeft zich daarom aangesloten bij de E3F coalitie.
Bent u ermee bekend met dat in juli 2020 FMO een lening van 25 miljoen heeft verschaft aan Banco Comercial e de Investimentos (BCI)?11 Heeft FMO onderzocht of deze lening (indirect) ondersteuning geeft aan de gas sector, inclusief aanverwante faciliteiten zoals transport of huisvesting, in Mozambique?
Ja, daar ben ik bekend mee. Ik heb van FMO begrepen dat de lening aan Banco Comercial e de Investimentos is bedoeld om de private sector in Mozambique betere toegang te geven tot financiering. De lening van FMO heeft niet als doel om de gassector direct of indirect te ondersteunen. De gassector kwam ook niet naar voren in het onderzoek naar de milieu en sociale risico’s, dat is uitgevoerd voorafgaande aan het verstrekken van de investering.
Bent u bekend met de conclusie van vele deskundigen, ngo's en VN-instituties, dat de winning van conflictgrondstoffen zoals gas wereldwijd de grootste oorzaak is van gewapend conflict?
Het is mij bekend dat de winning van natuurlijke hulpbronnen een belangrijke factor kan zijn in het veroorzaken of in stand houden van conflict of instabiliteit in een land of regio. Overigens heeft de EU vier grondstoffen aangemerkt als conflictmineralen, namelijk tin, wolfraam, tantaal en goud (uitvoering van Verordening 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017). Ze worden conflictmineralen genoemd omdat delving van deze mineralen vaak plaatsvindt in instabiele regio’s en gepaard gaat met misstanden zoals geweld en dwangarbeid. De mijnbouw en illegale handel is vaak in handen van gewapende groepen die hun activiteiten financieren met de opbrengsten.
Erkent u dat het conflict in Mozambique begon naar aanleiding van onvrede over gasexploitaties door Westerse bedrijven, die de lokale bevolking wel opzadelen met een vervuilde leefomgeving maar niet zorgen voor een verbetering van levensstandaarden? Wat vind u ervan dat de Nederlandse regering fossiele exploitaties financiert die aantoonbaar bijdragen aan een burgeroorlog?
De situatie in Cabo Delgado is complex. Werkloosheid en analfabetisme zijn hoog en veel mensen leven onder de armoedegrens. Het centraal bestuur is zwak en er is veel georganiseerde misdaad, met name actief in mensen-, drugs- en grondstoffensmokkel. Het gevoel van onvrede richting de overheid in algemene zin en richting een regering die tweeduizend kilometer zuidwaarts zit lijkt dan ook een belangrijke rol te spelen bij het ontstaan en voortduren van het geweld. De motieven van de gewelddadig extremisten blijven echter onduidelijk. Het feit dat de gasvelden al in 2011 zijn ontdekt maar dat tot nu verbetering van de leefomstandigheden is uitgebleven, kan hieraan bijdragen.
De Nederlandse staat treedt niet op als financier van deze fossiele exploitatie, Nederland verzekert de projectfinanciering en de risico’s die gelopen worden de Nederlandse exporteur. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 15 heeft Atradius DSB een uitgebreide analyse gemaakt van het geweldsrisico van het verzekerde project. Op basis van de recente zeer zorgwekkende berichten uit Mozambique blijkt dat deze analyse inmiddels achterhaald is. De Nederlandse staat en Atradius DSB volgen de situatie daarom nauwlettend.
Deelt u de mening dat het verlenen van exportkredietverzekeringen voor projecten die bijdragen aan gewelddadig conflict regelrecht indruist tegen de prioriteiten van het buitenlands mensenrechtenbeleid van dit demissionair kabinet, waaronder het bevorderen van de internationale rechtsorde en de strijd tegen straffeloosheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het tegengaan van de handel in conflictgrondstoffen verankerd wordt in het buitenlands mensenrechtenbeleid en handelsbeleid?
Het verstrekken van exportkredietverzekeringen is gebaseerd op internationale (OECD/IFC) mvo-standaarden, waaronder op het gebied van veiligheid en mensenrechten. Dit betekent dat via de ekv geen projecten kunnen worden verzekerd met onaanvaardbare risico’s op mens, dier en milieugebied. Projecten die bijdragen aan gewelddadige conflicten kunnen derhalve ook niet worden verzekerd via de ekv. Juist vanwege de inbedding van de genoemde internationale standaarden binnen de ekv, is van rechtstreeks indruisen van de ekv tegen de internationale rechtsorde en straffeloosheid geen sprake.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 27 valt de import van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden onder de conflictmineralenverordening (Kamerstuk 35 506). Bedrijven die deze mineralen importeren moeten stappen zetten om te zorgen dat zij niet middels hun handel bijdragen aan conflict en gerelateerde mensenrechtenschendingen. Het kabinet heeft in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) nieuw IMVO-beleid voorgesteld. Kern van dit nieuwe beleid is een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau.
Het artikel 'Defensie zet mes in munitiebudget: tijd van ’pang pang’ roepen terug' |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Derk Boswijk (CDA), Chris Stoffer (SGP) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het artikel «Defensie zet mes in munitiebudget: tijd van «pang pang» roepen terug»?1
Ja.
Klopt het dat er in een reductie van het munitiebudget van 140 miljoen euro in 2021 naar 80 miljoen euro in 2023 is voorzien?
De gemiddelde kosten voor conventionele munitie voor opleiding en training (niet zijnde de voorraad kapitale munitie2) bedragen jaarlijks circa € 140 miljoen, waarvan circa een kwart wordt gebruikt voor vaste kosten voor bijvoorbeeld instandhouding en keuringen (typeclassificatie en levensduurverlengend onderzoek). Conventionele munitiesoorten, waaronder springmiddelen, klein kalibermunitie en vuursteunmunitie voor opleiden en training inclusief vaste kosten, worden gefinancierd vanuit het exploitatiebudget. Om het verbruik van conventionele munitie voor opleiding en training aan te vullen, is echter jaarlijks € 80 miljoen beschikbaar.
Eerder heb ik u gemeld dat de mismatch tussen beschikbaar budget en de behoefte aan munitie voor opleiding en training onder andere wordt veroorzaakt doordat de munitieprijzen harder stijgen dan voorzien (Kamerstuk 35 570 X, nr. 12 van 15 oktober 2020). De stijging van de prijzen wordt deels gecompenseerd middels de jaarlijkse toevoeging van de prijsbijstelling. De stijging van de munitieprijzen is onder andere een gevolg van de groeiende Defensie-investeringen door landen om ons heen, waarmee de vraag naar munitie en daarmee de prijs van munitie stijgt. Verder wordt deze mismatch veroorzaakt doordat er meer munitie voor opleiding en training moet worden vervangen dan in voorgaande jaren. De historische voorraden munitie, waar we voor opleiding en training tot nu toe uit konden putten, nemen namelijk af. Als gevolg van strikte toepassing van de veiligheidsnormen, wordt minder munitie na levensduurverlengend onderzoek vrijgegeven voor verbruik. Deze afgekeurde munitie moet worden afgevoerd en worden aangevuld.
Dit alles tezamen leidt tot een mismatch van structureel € 60 miljoen voor conventionele munitie voor opleiding en training. Dit bedrag is onderdeel van het in de Defensievisie 2035 opgenomen aanvullende structurele bedrag in de categorie Moderne bedrijfsvoering (Kamerstuk 34 919, nr. 71 van 15 oktober 2020).
Voor de jaren 2020 en 2021 is ervoor gekozen om het budget voor munitie
incidenteel met € 40 miljoen te verhogen. Voor 2022 is het voornemen dat eveneens te doen, onder voorbehoud van goedkeuring van uw Kamer met de eerste suppletoire begroting waarvan dit voornemen deel zal uitmaken. Hierdoor wordt de mismatch tijdelijk beperkt. Tegelijkertijd zoekt Defensie een structurele oplossing voor deze mismatch.
Om het verbruik in overeenstemming te brengen met het budget, richt Defensie zich in een eerste stap op het verminderen van het verbruik van duurdere munitiesoorten van de grotere wapensystemen ter hoogte van minstens € 20 miljoen, waarbij nog steeds de vereiste mate van geoefendheid kan worden behaald. Daarbij onderzoekt Defensie bijvoorbeeld de mogelijkheden om meer gebruik te maken van simulatie in een digitale omgeving. Verder bekijkt Defensie of minder dure trainingsmunitie kan worden gebruikt, die uiteraard wel aan de geldende kwaliteits- en veiligheidseisen voldoet, zoals het gebruik van goedkopere granaten met een kleiner bereik voor de training van artilleriewaarnemers.
Om de volledige mismatch structureel op te lossen, worden afhankelijk van de ruimte op de Defensiebegroting, verdere stappen bezien.
Wat zijn de gevolgen voor de gereedheid en geoefendheid van de krijgsmacht als het munitiebudget wordt teruggeschroefd per 2023?
Zoals hierboven vermeld richt Defensie zich in een eerste stap op het verminderen van het verbruik van duurdere munitiesoorten van de grotere wapensystemen, waarbij nog steeds de vereiste mate van geoefendheid kan worden behaald.
Binnen de bestaande kaders en het beschikbare budget moeten echter defensiebreed voortdurend keuzes worden gemaakt (Kamerstukken 31 125 nr. 114 en 34 919 nr. 55). Met het huidige defensiebudget en alle opgaven, niet alleen op gebied van munitievoorraden, maar ook op het gebied van bijvoorbeeld IT en vastgoed, valt niet uit te sluiten dat keuzes moeten worden gemaakt, die gevolgen kunnen hebben voor de geoefendheid en gereedheid van eenheden en daarmee voor missies en operaties. Om de geoefendheid van de individuele militair te blijven garanderen, is en blijft hierbij het uitgangspunt dat er geen aanpassingen worden gedaan aan het verbruik van munitie, zoals klein kaliber oefenmunitie, voor de basisvaardigheden van de individuele militair.
Indien het knelpunt niet structureel wordt opgelost, zal op termijn de inzetvoorraad munitie moeten worden gebruikt om de munitie voor opleiding en training aan te vullen. Inzetvoorraden zijn nodig om deel te nemen aan missies of voor het beschikbaar stellen van eenheden in het kader van de eerste hoofdtaak. In de Kamerbrief «Aanvulling munitievoorraden fase 2» heb ik u aangegeven dat Defensie de inzetvoorraden munitie voor de tweede hoofdtaak en de voorraad kapitale munitie voor opleiding en training, niet voor een specifieke hoofdtaak, weer op niveau brengt (Kamerstuk 27 830, nr. 265). Hoewel dit een significante eerste stap is, wordt als vervolg beschouwd wat nodig is om te voldoen aan een inzet in het kader van de eerste hoofdtaak, inclusief kapitale en conventionele munitie voor opleiding en training. In de Defensievisie 2035 is inzichtelijk gemaakt welke stappen Defensie zou kunnen zetten om de (munitie-)voorraden voor de eerste hoofdtaak aan te vullen en zijn deze stappen op hoofdlijnen financieel gekwantificeerd, inclusief de tweede en derde orde effecten, zoals extra opslagcapaciteit voor munitie (Kamerstuk 34 919, nr. 71 van 15 oktober 2020). Met de eventuele groei naar inzetvoorraden voor de eerste hoofdtaak, inclusief tweede en derde orde effecten, zou circa € 4 tot € 6 miljard voor de planperiode van 15 jaar gemoeid zijn, waarvan ongeveer de helft voor de inzetvoorraad munitie. Het is aan een volgend kabinet om hierover een besluit te nemen.
Welke gevolgen zou dit hebben voor de mogelijkheden om deel te nemen aan missies of voor het beschikbaar stellen van eenheden voor de Navo in het kader van de eerste hoofdtaak, zoals de Nato Response Force?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom lukt het niet om voldoende trainingen in simulatoren uit te voeren?
Defensie heeft nog niet voldoende gebruik kunnen en hoeven maken van de mogelijkheden van trainingen met simulatie in een digitale omgeving, dat dit heeft geleid tot een lager verbruik van, munitiesoorten. Dit heeft twee oorzaken:
Allereerst waren er in de afgelopen jaren, ondanks het exploitatietekort, voldoende munitievoorraden beschikbaar voor opleiding en training. Zoals vermeld nemen de historische voorraden munitie, waar we voor opleiding en training tot nu toe uit konden putten, echter af. Dit vergroot de mismatch tussen beschikbaar budget en de behoefte aan munitie voor opleiding en training, want er moet meer munitie voor opleiding en training worden vervangen dan in voorgaande jaren. Het gebruik van meer simulatie in een digitale omgeving van grotere en duurdere wapensystemen leidt mogelijk tot een lager verbruik van duurdere munitiesoorten.
Verder zijn, met het gebruik van modernere wapensystemen, de mogelijkheden voor training met simulatie toegenomen. Het gebruik van simulatie is dan ook een standaard onderdeel in het behoeftestellingsproces van grote wapensystemen, maar vraagt ook om aanzienlijke investeringen, niet alleen in simulatiefaciliteiten, maar ook in structurele personele capaciteit en wordt daarom nog niet altijd en volledig benut. Mogelijk leiden extra investeringen in simulatiemiddelen ertoe dat de uitgaven voor verbruik van echte munitie voor opleiding en training dalen.
Om de kosten van het munitieverbruik voor opleiding en training in lijn te brengen met het beschikbare budget onderzoekt Defensie daarom bijvoorbeeld de mogelijkheden om vanaf 2022 meer gebruik te maken van simulatie in een digitale omgeving, inclusief financiële consequenties. Deze financiële consequenties moeten uiteindelijk opwegen tegen het structureel lager verbruik van munitiesoorten ter hoogte van € 20 miljoen.
Welke stappen worden er gezet om dit gebrek aan simulatiemogelijkheden op te lossen, en per wanneer zijn er verbeteringen te verwachten?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Janet Yellen calls for global minimum corporate tax’. |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ontwikkelingen zoals beschreven, bijvoorbeeld, in het bericht «Janet Yellen calls for global minimum corporate tax»1 en de opinie in het FD «Belastinginitiatieven Biden verdienen steun»?2
Ja.
Kunt u aangeven wat de implicaties zijn voor Nederland ten aanzien van het feit dat de nieuwe regering van de Verenigde Staten recentelijk voorstellen heeft gedaan voor een wereldwijde minimum winstbelasting en een andere verdeling van de winstafdracht?
De Verenigde Staten hebben recentelijk gepleit voor een stevig minimumniveau van belastingheffing voor grote internationale bedrijven. Tevens hebben de Verenigde Staten voorstellen gedaan voor de concrete invulling van een nieuw systeem voor de verdeling van rechten tussen landen om winstbelasting te heffen van grote bedrijven. De voorstellen van de Verenigde Staten passen binnen de discussies over de herziening van het internationale winstbelastingsysteem die in het Inclusive Framework3 worden gevoerd over de zogenoemde Pijler 1 en Pijler 2.4 Nederland steunt dit werk van het Inclusive Framework en zet zich er voor in om halverwege 2021 tot overeenstemming te komen. Ik zie de voorstellen van de Verenigde Staten als een forse stap in de goede richting om dat doel te bereiken.
Grijpt de Nederlandse regering deze ontwikkelingen aan en is zij voornemens gebruik te maken van het momentum om versneld tot internationale afspraken binnen OESO-verband te komen?
Ja. Het Inclusive Framework van de OESO zet erop in om halverwege 2021 tot wereldwijde afspraken te komen over een herziening van het internationale belastingsysteem. Nederland steunt dit ambitieuze doel. Het feit dat de Verenigde Staten nu met concrete voorstellen komen, laat zien dat de Verenigde Staten ook gecommitteerd zijn aan het vinden van een multilaterale oplossing met 139 landen in het Inclusive Framework. Het momentum is er nu om met een grote groep landen afspraken te maken over een herziening van het internationale belastingsysteem. Dat momentum moeten we gebruiken.
Zo ja, verwacht u, zoals sommige van uw Europese collega’s, dat deze zomer een akkoord zou kunnen worden bereikt op dit terrein?
Ja, ik ben hoopvol dat het lukt om halverwege 2021 een akkoord te bereiken in het Inclusive Framework.
Welke obstakels ziet u bij het bereiken van bovenbedoeld akkoord?
Afspraken over het herzien van het internationale belastingsysteem zijn – door de internationale aard van de problematiek – het effectiefst als de afspraken in een zo breed mogelijk verband worden gemaakt. Tegelijkertijd ligt daar ook de uitdaging. Met 139 landen wordt geprobeerd het eens te worden over een herziening die raakt aan de fundamenten van het internationale belastingsysteem. De uitgangspunten van landen kunnen daarbij uiteenlopen en die verschillen moeten worden overbrugd. Voor Pijler 1 speelt dit bijvoorbeeld bij het vaststellen van de reikwijdte van de voorstellen en de vraag in hoeverre afspraken over bindende geschilbeslechting wenselijk zijn. Bij Pijler 2 zal het Inclusive Framework het onder meer eens moeten worden over de hoogte van het minimum effectieve tarief. Deze discussies met een grote groep landen zijn complex en het tijdpad is ambitieus. Desalniettemin heb ik er vertrouwen in dat het lukt om een akkoord te bereiken. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, is het momentum er nu om met een grote groep landen afspraken te maken over het internationale belastingsysteem.
Kunt u een stand van zaken geven over de discussies die hieromtrent worden gevoerd in EU- en OESO-verband?
In het Inclusive Framework van de OESO zijn de onderhandelingen in een vergevorderd stadium. Zoals gezegd is het doel om halverwege 2021 een akkoord te hebben over de oplossingen. Op dit moment zijn er regelmatig vergaderingen van de verschillende (technische) werkgroepen van de OESO, waarin de voorstellen verder worden uitgewerkt. Eind juni/begin juli 2021 staat de volgende plenaire vergadering van het Inclusive Framework gepland en de verwachting is dat landen dan zal worden gevraagd in te stemmen met een rapport. Voorafgaand aan de plenaire vergadering van het Inclusive Framework zal ik uw Kamer daarover verder informeren.
Op basis van de hierboven genoemde uitkomst binnen het Inclusive Framework van de OESO, zal de Europese Commissie met een richtlijnvoorstel komen om deze mondiale oplossingen te implementeren in de nationale wetgeving van lidstaten. Op deze manier wordt er een gelijk speelveld gecreëerd binnen de EU over de precieze toepassing en wordt er verzekerd dat de implementatie voldoet aan het EU recht in den brede (zoals de EU-verdragsvrijheden).
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De vervolging van de Syrisch-Orthodoxe monnik Aho in Turkije |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Assyrische monnik in Turkse gevangenis omdat hij Koerden te eten gaf»?1
Ja.
Bent u bereid om uw ambtgenoot in Turkije te benaderen over deze kwestie en er alles aan te doen om de veroordeling van de monnik in kwestie ongedaan te maken? Zo niet, waarom niet? Bent u in dat geval bereid iets anders te doen om de monnik vrij te krijgen?
De Nederlandse ambassade volgt net als enkele andere gelijkgestemde landen de ontwikkelingen in deze kwestie op de voet. In algemene zin dringt Nederland zowel bilateraal als in multilateraal verband er bij Turkije op aan om de rechtsstaat en de mensenrechten te respecteren, waaronder een eerlijke rechtsgang. Er loopt momenteel een hoger beroep procedure bij de Turkse rechter.
Erkent u dat de positie van de christenen in Turkije met de dag slechter wordt?
De Europese Commissie constateert in haar laatste landenrapport over Turkije (2020) dat vrijheid van religie en levensovertuiging in het algemeen wordt gerespecteerd in Turkije, maar wijst op specifieke problemen en incidenten. Als voorbeelden noemt de Commissie de moord op een buitenlandse protestantse pastoor in november 2019, de uitzetting van enkele tientallen buitenlandse protestanten uit Turkije, langlopende claims rondom de teruggave van land aan de Syrisch-Orthodoxe gemeenschap en het ontbreken van een rechtspersoonlijke titel voor bepaalde religieuze gemeenschappen. Het kabinet onderschrijft deze constatering van de Commissie en de suggestie om de aanbevelingen van de Venetië-Commissie aan Turkije uit 2010 ten aanzien van religieuze minderheden uit te voeren.
Wat gaat u doen om de positie van de christenen in het Midden-Oosten, en in dit geval specifiek in Turkije, te verbeteren?
Het kabinet zal zich zowel bilateraal als via diverse multilaterale fora in blijven zetten voor de vrijheid van religie en levensovertuiging, ook in het Midden-Oosten, waarbij het kabinet specifiek aandacht heeft voor individuen, waaronder christenen, die slachtoffer zijn van discriminatie en vervolging omwille van hun religie. Daarnaast financieren de Nederlandse ambassades met het Mensenrechtenfonds diverse projecten in het Midden-Oosten ter bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging. In Irak, Libanon en de Palestijnse gebieden wordt er onder andere een project uitgevoerd waarbij aandacht is voor de bestrijding van discriminatie op grond van religie door lokale, nationale en religieuze autoriteiten en in de samenleving.
Ten aanzien van Turkije verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3. Bovendien heeft Nederland ook in Turkije aandacht voor religieuze minderheden, waaronder christenen, onder andere in de vorm van mensenrechtenprojecten met religieuze gemeenschappen. Ook hebben de Nederlandse ambassade in Ankara en het Nederlandse Consulaat-Generaal in Istanbul met regelmaat contact met de vertegenwoordigers van de diverse religieuze gemeenschappen, inclusief vertegenwoordigers van christelijke gemeenschappen in Zuidoost-Turkije.
Kunt u de gestelde vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Omdat de beantwoording van deze vragen gelijktijdig plaats vindt met de beantwoording van de aanvullende vragen van de leden Segers, van der Staaij, van Dijk en Mulder, is een kleine vertraging in de beantwoording opgetreden.
Het bericht 'Stop procedure voor de radar in Herwijnen' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van de berichtgeving «Brief naar Den Haag: Stop procedure voor de radar in Herwijnen»?1
Ja.
Klopt het dat het college van B&W van de gemeente West-Betuwe een brief aan u gestuurd heeft met het verzoek om concreet aan te geven dat u stopt met de RCR-procedure, gericht op plaatsing van de SMART L-radar in Herwijnen?
Ja.
Klopt het dat deze brief een reactie is op de onrust die eind vorige maand ontstond na een uitzending van het NPO Radio 1 Journaal, waarin een medewerker van Defensie suggereerde dat de radar mogelijk toch in Herwijnen geplaatst gaat worden?
Op 1 april 2021 heb ik een brief ontvangen van de gemeente West Betuwe waarin wordt verzocht om de RCR-procedure voor het militaire radarstation te stoppen en te zoeken naar een andere locatie. In deze brief wordt onder andere gesproken over de uitzending op NPO Radio 1 van 26 maart jl.
Klopt het dat er vanuit Defensie het volgende gesteld is in het Radio 1 Journaal: «Dat «het zou kunnen» dat hij (de radar) er niet komt,«maar het zou ook kunnen dat hij er wel komt.»»?2
Ja.
Hoe verhouden zich deze uitspraken tot de bewering van de wethouder Ruimtelijke Ordening van West-Betuwe dat de gemeente een brief gekregen heeft van het Ministerie van Defensie waarin gesteld wordt dat de RCR-procedure echt wordt gestopt?
In mijn brief4 aan de gemeente West Betuwe van 3 maart 2021 (ref. BS2021004628, bijlage 1) en de Kamerbrief van 3 maart 2021 (Kamerstuk 27 830, nr. 336) geef ik aan dat ik de intentie heb om uitvoering te geven aan de motie Van Helvert c.s. (Kamerstuk 27 830, nr. 332). Tegelijkertijd vereist de zorgvuldigheid dat ik meer zicht heb op de gevolgen van het stoppen van de RCR-procedure, zodat duidelijk is hoe op andere wijze invulling zou kunnen worden gegeven aan de bewaking van het Nederlandse luchtruim. Het is de verantwoordelijkheid van Defensie en het kabinet om een afweging te maken tussen de motie, het nationaal veiligheidsbelang van de bewaking van het luchtruim en een zorgvuldige inpassing in de omgeving. Mijn standpunt hieromtrent is onveranderd.
Het streven was om u in april/mei 2021 nader te informeren. De onderzoeken in het kader van de motie Belhaj (Kamerstuk 35 570 X, nr. 29) en van Helvert c.s. (Kamerstuk 35 570 X, nr. 24) spelen hierin een grote rol. Deze onderzoeken zijn namelijk bouwstenen voor het bepalen hoe en waar op een andere wijze kan worden voorzien in de luchtruimbewaking. Een zorgvuldige uitvoering van de benodigde analyses neemt echter meer tijd in beslag dan verwacht. Hieronder licht ik dat toe.
Het onderzoek in het kader van de motie Belhaj (Kamerstuk 35 570 X, nr. 29) bestaat uit drie stappen. Het proces en de voortgang is als volgt:
Het kan zijn dat deze validatie impact heeft op stap 2. Om deze reden is stap 2 nog niet afgerond. Als blijkt dat de waardes van de berekeningen en de metingen teveel uiteenlopen, zal TNO kritisch kijken naar de berekeningen uit stap 2 en deze, indien nodig, aanscherpen. Daarna wordt het rapport afgerond. Zodra het definitieve rapport beschikbaar komt zal ik dit per brief met uw Kamer en de gemeente West Betuwe delen en zal het rapport worden gepubliceerd op de website www.defensie.nl/radarstations.
Vooruitlopend op het definitieve rapport naar aanleiding van de motie Belhaj, zijn we, omwille van de gewenste snelheid, al gestart met het onderzoek naar alternatieve locaties naar aanleiding van de motie Van Helvert c.s. (Kamerstuk 35 570 X, nr. 24). Het onderzoek naar alternatieve locaties bestaat uit zeven stappen. De afronding van de eerste twee stappen leidt tot de vaststelling van het zoekgebied, in de stappen daarna volgt de doorrekening en beoordeling van potentiele locaties. Het proces en de voortgang is als volgt:
De (deel)uitkomsten van stap 1 en stap 2 en het definitieve rapport zullen op de website www.defensie.nl/radarstations worden gepubliceerd. Het definitieve rapport van het onderzoek naar alternatieve locaties zal ik per brief delen met uw Kamer en de gemeente West Betuwe en beschikbaar stellen op de website www.defensie.nl/radarstations.
Daarnaast beziet Defensie of er plausibele alternatieve mogelijkheden binnen afzienbare tijd beschikbaar zijn om te kunnen voorzien in de benodigde radardekking ten behoeve van luchtruimbewaking. Hierbij wordt ook gekeken naar mogelijkheden buiten het zoekgebied, zoals gedefinieerd in het onderzoek naar alternatieve locaties. Tevens wordt momenteel gewerkt aan de uitwerking van de juridische en de bestuurlijke consequenties van het stoppen van een RCR-procedure.
De samenhang en volgordelijkheid tussen de trajecten en de beschikbare capaciteit bij de verscheidene partijen spelen een belangrijke rol in een langere doorlooptijd. Naar verwachting zullen alle inzichten van bovenstaande trajecten in de zomer 2021 beschikbaar komen.
Ik begrijp dat spoedige duidelijkheid gewenst is. Dat is ook in het belang van Defensie. De verwachting is dat ik de Kamer en de gemeente West Betuwe na de zomer 2021 over alle uitkomsten kan informeren. Tot die tijd worden er geen onomkeerbare stappen gezet.
Waarom laat Defensie kennelijk de mogelijkheid open dat de radar toch in Herwijnen wordt geplaatst, in strijd met de uitdrukkelijke uitspraak van een ruime Kamermeerderheid om te stoppen met de RCR-procedure, en op zoek te gaan naar een andere locatie dan Herwijnen?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt op de website van Defensie nog steeds gesteld dat er geen betere, snel beschikbare locaties zijn dan Herwijnen en dat vertraging en de risico’s die daarbij horen «niet te accepteren» zijn, dat daarvoor het beschermen van het Nederlandse luchtruim té belangrijk is en dat Defensie «daarom bij haar keuze voor Herwijnen blijft»?3
Ja, inmiddels is de website www.defensie.nl/radarstations aangevuld met informatie en toelichting over de intentie om uitvoering te geven aan de motie (zoals beschreven in Kamerstuk 33 570 X, nr. 77) en de lopende onderzoeken om een afweging maken tussen de motie, het nationaal veiligheidsbelang en een zorgvuldige inpassing in de omgeving. Op basis van de op dit moment beschikbare onderzoeken is de locatie in Herwijnen vooralsnog de beste locatie. Het lopende onderzoek naar alternatieve locaties kan mogelijk leiden tot een ander inzicht. Ik kan niet vooruit lopen op de uitkomsten van een lopend onderzoek. Zie aanvullend het antwoord op de vragen 5, 6 en 8.
Hoe verhoudt zich dit tot uw reactie op de motie Van Helvert c.s.4, waarin u aangeeft dat u de «intentie» heeft om deze uit te voeren? Bent u bereid zo snel mogelijk de RCR-procedure stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de website van Defensie, die nota bene ook bedoeld is voor publieksinformatie, aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hebt u begrip voor de – opnieuw door Defensie veroorzaakte – ontstane onrust in Herwijnen? Wat gaat u doen om deze weg te nemen? Herkent u zich in de burgemeester van West-Betuwe die stelt dat dit tot enorme opluchting in de gemeente West-Betuwe zal leiden, met name bij inwoners van Herwijnen en direct omwonenden van de projectlocatie aan de Broekgraaf?
Ik betreur het als er onduidelijkheid is ontstaan en ik begrijp dat er snel duidelijkheid gewenst is. Het standpunt zoals geformuleerd in de Kamerbrief van 3 maart 2021 (Kamerstuk 27 830, nr. 336) is onveranderd. Het zorgvuldig uitvoeren van deze analyses kost tijd, daarvoor vraag ik begrip. Het is mijn streven om hier na de zomer 2021 meer duidelijkheid over alle onderzoeken te kunnen bieden aan de Kamer en de gemeente West Betuwe. Over de ontwikkelingen blijft Defensie graag in gesprek met de gemeente West Betuwe. Tot die tijd worden er geen onomkeerbare stappen gezet.
Het bericht ‘Diederik Samsom: Nederland laat miljarden aan subsidies liggen voor energietransitie’ |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Diederik Samsom: Nederland laat miljarden aan subsidies liggen voor energietransitie»?1
Ja.
Bent u het eens dat de Nederlandse economie een vergroeningsimpuls goed kan gebruiken gezien de afgesproken klimaatdoelen?
Ja. Om de klimaatdoelen te halen is een vergroeningsimpuls nodig. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het ambtelijk rapport «Bestemming Parijs» dat is voorbereid voor besluitvorming door het volgend kabinet.
Klopt het dat Nederland nog geen plan heeft aangeleverd ten behoeve van de gelden die voor Nederland beschikbaar zijn voor het Europees Herstelfonds van in totaal 750 miljard euro? Zo ja, waarom is dit plan nog niet ingediend?
Zoals gecommuniceerd in de brieven van 27 november 2020 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1626) en 3 mei 2021 (kenmerk 2021Z07354) was het doorvoeren van hervormingen een belangrijke voorwaarde voor het kabinet om in te kunnen stemmen met de oprichting van de Recovery and Resilience Facility (RRF). Juist om ruimte te bieden aan hervormingen in het Nederlandse plan, is ervoor gekozen de formatie mee te nemen en het nieuwe kabinet het definitieve besluit te laten nemen over het Recovery and Resilience Plan (RRP). Zo kunnen additionele hervormingen en investeringen waar het nieuwe kabinet toe besluit ook een plek krijgen in het nationale plan.
Zoals gecommuniceerd in dezelfde brief, heeft het demissionaire kabinet opdracht gegeven tot een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van een Nederlands herstelplan. Het demissionaire kabinet brengt momenteel kansrijke maatregelen voor dit plan in kaart, zodat een volgend kabinet hier een definitief besluit over kan nemen.
De Europese Commissie wordt nauw betrokken bij de totstandkoming van een RRP zodat het RRP voldoet aan de criteria uit de RRF-verordening.
In hoeverre heeft de onderhandeling van de Minister-President en de voorwaarden die Nederland aan het Europees Herstelfonds stelde (middelen zijn enkel beschikbaar wanneer lidstaten hervormingsplannen indienen) invloed op de afwachtende houding van het demissionaire kabinet op deze middelen?
Zie antwoord vraag 3.
Gezien de gelden uit het Europees Herstelfonds in 2023 uitgegeven dienen te worden, welke mogelijkheden liggen er nu al om als demissionair kabinet aanspraak te doen op deze middelen? Voor wanneer dient het plan ingediend te zijn om als Nederland deze miljarden niet mis te lopen?
Nederland kan naar verwachting aanspraak maken op circa 6 miljard euro aan subsidies uit de RRF. De eerste deadline voor het indienen van een herstelplan was 30 april 2021. Hoewel Nederland haar RRP later indient dan deze deadline, loopt Nederland bij latere indiening geen geld mis.
De Europese Commissie moet op grond van de RRF-verordening 70% van de middelen vóór december 2022 gecommitteerd hebben aan de lidstaten. De overige 30% van de middelen worden voor eind 2023 gecommitteerd. Deze committering betreft een juridische handeling van de Commissie naar de lidstaat, en vindt plaats op basis van een goedgekeurd RRP. Goedkeuring van een RRP vindt uiterlijk drie maanden na indiening plaats, waarna de Commissie kan overgaan tot committering van de middelen. Om zeker te zijn dat Nederland middelen niet mis loopt dient het plan formeel uiterlijk in de zomer van 2022 ingediend te worden zodat de Commissie en Raad nog tijdig dit proces van goedkeuring en committering voor ultimo 2022 kunnen afronden.
Wat betreft de uitvoeringsfase dienen investeringen en hervormingen binnen een RRP conform de RRF-verordening vóór 31 augustus 2026 te zijn geïmplementeerd. Lidstaten hebben dus enkele jaren de tijd voor de uitvoering van plannen. Een plan moet mijlpalen en doelen bevatten die verbonden zijn aan de investeringen en hervormingen. De RRF-middelen worden pas na het behalen van deze mijlpalen en doelen in tranches uitgekeerd aan lidstaten. Uitbetalingen kunnen plaatsvinden tot 31 december 2026.
Wat is uw reactie op de plannen van de tachtig bedrijven, verenigd in Koplopers Nederland Waterstof?
Het initiatief van deze groep bedrijven om hun projecten, plannen en ambities op het gebied van waterstof te bundelen in een bidbook voor versnelling van de ontwikkeling van de waterstofmarkt laat zien dat inzet op waterstof een grote economische kans is. Het onderstreept op inspirerende wijze dat waterstof perspectief biedt aan zowel grote als kleine bedrijven in meerdere sectoren. Ik heb waardering voor dit initiatief en beschouw de geleverde suggesties voor het beleid als een welkome bijdrage aan de benodigde publiek-private samenwerking.
Hoe staat u tegenover de inzet van groene waterstof in de personenmobiliteit en de verwarming van woningen, welke inhoudelijke kansen en uitdagingen liggen er?
Het gebruik van duurzame gassen in de gebouwde omgeving, zoals waterstof en groen gas, moet worden bezien als onderdeel van de totale energietransitie. Ze zijn één van de duurzame alternatieven voor de verwarming van de gebouwde omgeving en dit is één van de sectoren die duurzame energie nodig heeft. Naast de gebouwde omgeving hebben namelijk industrie en mobiliteit ook duurzame gassen nodig voor de verduurzaming, en is duurzaam gas op termijn nodig om de piekvraag van elektriciteitscentrales op te vangen. Voor de gebouwde omgeving geldt dat duurzame gassen op termijn een geschikte optie is om piekvraag (bijvoorbeeld op koude dagen) van een hybride warmtepomp of warmtenet op te vangen en om in te zetten bij wijken/woningen die verder uit elkaar liggen, lastig te isoleren zijn (monumentale panden) of waar geen andere duurzame bronnen zijn. Daarnaast liggen er kansen voor het hergebruik van de bestaande gasinfrastructuur. In de komende jaren zal de inzet gericht zijn op het leren door middel van een aantal gerichte pilots. Uitdagingen zijn hier de bestaande juridische kaders die nog geen ruimte bieden voor het transport van waterstof in bestaande gasinfrastructuur en hoe bewoners goed mee te nemen in het proces voor de overstap van aardgas naar waterstof.
Waterstof is naast batterij-elektrisch rijden een belangrijke optie voor emissieloze mobiliteit. Batterijen zullen vooral in de personenmobiliteit kunnen bijdragen aan emissiereductie. Waterstof zal vooral van belang zijn voor emissiereductie in het zwaar transport, zoals ook in de brief Kabinetsvisie Waterstof (Kamerstuk 32 813; 29 696, nr. 485) is aangegeven. In de personenmobiliteit zal waterstof voor bepaalde segmenten ook een rol kunnen spelen, vooral daar waar langdurige ononderbroken inzet belangrijk is zoals bij taxi’s. Zowel in de personenmobiliteit als in het zwaar transport zijn batterijen en waterstof complementair aan elkaar en de markt zal bepalend zijn voor de inzet van de beide energiedragers. Een belangrijk aandachtspunt is of op de langere termijn het elektriciteitsgrid voldoende capaciteit heeft om alle batterij-elektrische toepassingen te kunnen laden. Het gebruik van waterstof kan het grid op de knelpunten ontlasten. Daarnaast zal een waterstoftankinfrastructuur tijdig moeten worden uitgerold.
In zijn algemeenheid, maar ook specifiek voor beide sectoren geldt dat het tijdig beschikbaar komen van voldoende en betaalbare duurzame waterstof een van de belangrijkste uitdagingen is. In de kabinetsvisie (Kamerstuk 32 813, nr. 485, 30 maart 2020) is uitgewerkt welke acties het kabinet hiervoor inzet.
In hoeverre hanteert het kabinet een «waterstofladder» bij het maken van de beslissing tot het financieel ondersteunen van waterstofprojecten?
Nederland hanteert geen waterstofladder die bepalend of richtinggevend is voor het gebruik van waterstof in de diverse sectoren. Het is in eerste instantie aan de sectoren zelf om te bezien welke rol waterstof kan spelen in de realisatie van hun klimaat- en verduurzamingsambities mede gelet op alternatieven en kosten. Daarnaast zal de inzet van waterstof verschillen per sector naar mate de technologische ontwikkelingen zich nog in een pilot-fase begeven of al geschikt zijn voor grootschalige uitrol.
(deels) opgeven Nederlands veto met betrekking tot het buitenlandbeleid van de EU |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de «Spain-Netherlands non-paper on strategic autonomy while preserving an open economy»?1
Ja
Wat is de status van dit non-paper? Is het een discussiestuk? Zienswijze? Formeel standpunt van het demissionaire kabinet? Deelt u de mening dat aard en toon van deze beschreven samenkomst serieus zijn en het daarom vreemd is dat niet helder wordt weergegeven welke afvaardiging welke positie innam? Zo nee, waarom niet? Is dit non-paper door alle deelnemende lidstaten geaccordeerd? Zo nee, bestaan er andere gespreksverslagen, opgesteld door andere lidstaten, van dit treffen? Zo ja, waar vind ik deze?
Het non-paper is een gezamenlijke bijdrage van Nederland en Spanje aan het bredere debat in de EU over open strategische autonomie. Het non-paper heeft geen formele status en stond niet op de agenda van de Raad Algemene Zaken. Het non-paper is daarom ook niet geaccordeerd door andere lidstaten.
Is de inhoud van dit «non-paper» voordat het aan de leden van de Raad Algemene Zaken is voorgelegd namens Nederland op 23 maart 2021 eerst (in het Nederlands) voorgelegd aan en besproken met de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
De inhoud van het non-paper is gebaseerd op bestaand beleid. Zoals gebruikelijk wanneer sprake is van staand beleid, is de Kamer na publicatie geïnformeerd over dit non-paper. Het non-paper is in aanloop naar de Europese Raad op 23 maart 2021 aangeboden aan de Voorzitters van de Commissie en de Raad, en het Voorzitterschap van de EU. Nederland en Spanje hebben in hun interventies tijdens de Raad Algemene Zaken van 23 maart jl. gewezen op de publicatie van het non-paper. De Kamer is hierover geïnformeerd via het verslag van de Raad Algemene Zaken op 25 maart 2021.
Dit non-paper eindigt met deze conclusie: «Strengthening the ability of the EU to defend its public interests and increasing its open strategic autonomy calls for effective decision-making mechanisms. It could therefore be useful to explore in which areas the extension of qualified majority voting is possible, limiting – where possible and desirable – the instances where unanimity hampers the EU’s capability to act.»; wat wordt bedoeld met «open strategic autonomy»? Wat is het verschil tussen «open strategic autonomy», «strategic autonomy» en «autonomy»? In het non-paper wordt genoemd: «More than ever, it is necessary to reach a consensus on how to strengthen Europe’s open strategic autonomy in order to make Europe a global player that is resilient and in charge of its own future. Strategic autonomy does not mean isolation or retreat, but, rather, a reformulation of how to understand sovereignty, advancing towards operational sovereignty, i.e. the capacity to promote an agenda of its own.»; wat wordt hier bedoeld met «strategic autonomy» en met «operational sovereignty»? Kunt u aangeven hoe de «operational sovereignty» van de Europese Unie er in de praktijk uit zou zien?2
Voor het kabinet staat de open strategische autonomie van de EU voor het vermogen van de EU om als mondiale speler, in samenwerking met internationale partners, op basis van eigen inzichten en keuzes haar publieke belangen te borgen en weerbaar te zijn in een onderling verbonden wereld. In het Europese debat over open strategische autonomie worden inderdaad soms verschillende termen naast elkaar gehanteerd. Het kabinet geeft de voorkeur aan de term open strategische autonomie omdat dit de kabinetsvisie het beste weerspiegelt. Uitgangspunt voor het kabinet is dat bij het streven naar strategische autonomie, de open economie en internationale partnerschappen zoveel mogelijk behouden blijven en dat de regels van de vrije markt worden gevolgd. Het kabinet is daarom geen voorstander van het gebruik van sec de term autonomie omdat dit de indruk kan wekken dat het begrip gepaard gaat met een bepaalde mate van protectionisme en/of isolationisme.
Uiteindelijk gaat het niet zozeer om de terminologie, maar om de invulling ervan en de beleidskeuzes die hieraan verbonden worden. De passage over operational sovereignty gaat voor het kabinet dan ook over de noodzaak om als Europese Unie te bepalen hoe we het Europese handelingsvermogen kunnen versterken. Het Spaans/Nederlandse non-paper schetst voor een aantal beleidsterreinen hoe dit er uit zou kunnen zien.
Op welke terreinen zou het volgens u «useful» kunnen zijn om over te stappen op «qualified majority voting»? Kunt u aangeven of en hoe u denkt dat het mogelijk is om de soevereiniteit van lidstaten te waarborgen terwijl er wordt afgestapt van een model van unanimiteit?
Het kabinet is er voorstander van te onderzoeken wanneer gebruik zou kunnen worden gemaakt van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming (QMV) in plaats van unanimiteitsbesluitvorming, waar dat de slagkracht van de EU in de wereld vergroot en waar dat in het directe belang van Nederland is. Zoals eerder met uw kamer gedeeld ziet het kabinet die mogelijkheden vooral op deelgebieden van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB). Specifiek kijkt het kabinet dan naar mensenrechtenverklaringen en sancties. Het kabinet heeft hier tijdens recente bijeenkomsten van de Raad Buitenlandse Zaken en de Europese Raad ook oproepen toe gedaan. Het verdrag betreffende de EU en het verdrag betreffende de werking van de EU bieden de ruimte om onder voorwaarden over te stappen van unanimiteitsbesluitvorming naar QMV. Zie hiertoe het BNC fiche dat uw Kamer in oktober 2018 ontving over efficiëntere besluitvorming binnen het GBVB.3
Het kabinet zet er niet op in ook op andere beleidsterreinen over te stappen van unanimiteitsbesluitvorming naar QMV. Zoals reeds met uw Kamer gedeeld in BNC fiches wenst het kabinet vast te houden aan unanimiteitsbesluitvorming op het vlak van belastingheffing, sociaal beleid en energiebelasting. Inzake belastingheffing zijn de aangenomen moties Omtzigt/Bosman4, Leijten/Lodders5 en Maeijer c.s.6 voor het kabinet leidend. De moties zijn in lijn met de door het kabinet gewenste en binnen de EU verankerde wijze van unanimiteitsbesluitvorming op fiscaal terrein.
Voor een nadere toelichting op de mogelijkheden voor besluitvorming per QMV binnen de verdragen verwijs ik graag naar de brief die uw Kamer zal toekomen in reactie op de toezegging gedaan tijdens het Commissiedebat Raad Algemene Zaken van 15 april jl. om de Kamer te informeren over de mogelijkheid over te stappen van unanimiteits- naar gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming, zonder verdragswijziging.
Bent u, in het algemeen, van mening dat het ongewenst en onrechtvaardig is iets weg te geven dat het eigendom is van iemand anders zonder dat deze persoon hiervoor expliciet zijn of haar toestemming heeft gegeven? Zo nee, waarom niet?
De volksvertegenwoordiging heeft een grondwettelijke en doorslaggevende rol bij de vraag of Nederland zich bindt aan verdragen, waaronder de EU-verdragen, en de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen volgens de voorgeschreven procedure in de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking van verdragen. De regering voert die verdragen uit en wordt gecontroleerd door de Staten-Generaal. Artikel 50 van de Grondwet geeft aan dat de Staten-Generaal het gehele Nederlandse volk vertegenwoordigen. De Staten-Generaal vertegenwoordigen ook de Nederlandse bevolking waar het gaat om soevereiniteit.
Bent u van mening dat de Nederlandse soevereiniteit ligt bij (en dus eigendom is van) de Nederlandse bevolking? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat volksvertegenwoordigers deze soevereiniteit slechts «vertegenwoordigen» in de Staten-Generaal en dus de soevereiniteit niet zelf (kunnen) «bezitten»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening, indien de vorige drie vragen met «ja» (zouden) zijn beantwoord, dat hier logischerwijs uit volgt dat alleen de Nederlandse bevolking zélf de bevoegdheid heeft de Nederlandse soevereiniteit over te hevelen naar een supranationale organisatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 5 bieden de EU-Verdragen de mogelijkheid om binnen het GBVB besluitvorming met unanimiteit in de Raad om te zetten naar besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid. Mocht de Raad daar op de deelterreinen mensenrechtenverklaringen en sancties toe overgaan dan vergroot dat de slagkracht van de EU doordat besluiten over sancties en mensenrechtenverklaringen niet langer door individuele lidstaten kunnen worden geblokkeerd, zoals nu wel met regelmaat gebeurt. Die vergrote slagkracht is in het belang van Nederland. Omdat Nederland op deze beleidsterreinen bijna altijd gezamenlijk optrekt met een meerderheid van de lidstaten acht het kabinet het risico gering dat Nederland overstemd zal worden bij gebruik van QMV.
Bent u van mening dat met het opzeggen van het Nederlands vetorecht met betrekking tot (terreinen van) het EU-buitenlandbeleid de facto sprake is van overdracht van (een deel van) de Nederlandse soevereiniteit naar de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u van mening, indien de vorige twee vragen met «ja» (zouden) zijn beantwoord, dat hier logischerwijs uit volgt dat bij het de facto overdragen van soevereiniteit naar supranationale organisaties, zoals de Europese Unie, eerst de Nederlandse bevolking zélf hier zeggenschap over moet hebben? Zo ja, zou dit volgens u een reden kunnen zijn om de optie te onderzoeken of een referendum hier de juiste vorm in zou kunnen bieden?
Zoals vermeld in voornoemde antwoorden voorzien de EU-verdragen in de mogelijkheid onder voorwaarden gebruik te maken van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming binnen het GBVB. Bij de aanvaarding door beide kamers der Staten-Generaal van het wetsvoorstel tot goedkeuring van deze verdragen, stemde het parlement in met deze mogelijkheid en de procedures die daartoe kunnen leiden. Bij de goedkeuring van de EU-verdragen is op het terrein van het GBVB niet voorzien in een bijzondere nationale procedure zoals een referendum.
Bent u bereid het voorstel, standpunt of de zienswijze in het bovengenoemde non-paper voor het opgeven van het Nederlands vetorecht op (bepaalde terreinen) van het EU-buitenland beleid voor te leggen in een referendum aan de Nederlandse bevolking? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ter onderbouwing het antwoord op de vorige vragen.
Bent u bereid, indien het antwoord op de vorige vraag ontkennend is, op zijn minst te laten onderzoeken of er steun is onder de Nederlandse bevolking voor het (deels) opgeven van het Nederlands vetorecht? Zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit onder andere het antwoord op vraag 11 ziet het kabinet geen reden voor een dergelijk onderzoek.
De aanslagen in Mozambique en de rol van de Nederlandse overheid bij gaswinningsprojecten in deze regio |
|
Jasper van Dijk , Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het hevige geweld tussen jihadisten en het regeringsleger in Mozambique, dat inmiddels 2500 mensen het leven heeft gekost?1
Ja.
Bent u bekend met de zorgen van ngo’s als Both ENDS over de toekomst van de lokale bevolking, die door ontwikkelingen en conflicten omtrent gasbaten uit haar woonomgeving wordt verdreven en niet meedeelt in de opbrengsten van de gaswinning?2
Deze zorgen zijn mij bekend.
Deelt u de mening dat fossiele winningsprojecten door multinationals, naast dat zij bijdragen aan klimaatopwarming, ook dikwijls als een magneet kunnen werken voor gewapende conflicten en grove schendingen van mensenrechten?
Het kabinet ziet dat sociaaleconomische bijdrage van fossiele winningsprojecten afhankelijk is van de specifieke context en het door het productieland gevoerde beleid. Risico’s op versterking van gewapende conflicten en mensenrechtenschendingen kunnen in extreme gevallen optreden maar zijn niet symptomatisch voor fossiele winningsprojecten.
Bent u het eens dat de regering niet zou moeten meewerken aan de schadelijke exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, al helemaal niet in gebieden waar grote spanningen bestaan tussen bevolkingsgroepen?
Het kabinet past bestaande beleidskaders zorgvuldig toe. Dat wil onder meer zeggen dat vanuit de BHOS-begroting geen financiële ondersteuning wordt verstrekt voor exploitatie van nieuwe voorraden olie en gas. Voor exportkredietverzekering geldt dat verzekeringsaanvragen op basis van het nationale mvo-beleidskader van de ekv (dat is gebaseerd op internationale standaarden) worden getoetst, waarbij het beleidskader is dat de Staat geen projecten verzekert met onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Palma, waar het hoofdkwartier van de gasoperaties ligt, vorige week door een jihadistische groepering is aangevallen?
Ja.
Bent u zich bewust van het feit dat Nederland momenteel een belangrijke rol speelt in dit gebied met betrekking tot de gaswinning, vanwege de lopende exportkredietverzekering voor baggerbedrijf Van Oord?
Nederland is inderdaad betrokken via de exportkredietverzekering bij dit gaswinningsproject. Nederland is overigens relatief gezien een van de kleinere kredietverzekeraars in dit project en verzekert, naast de exporteurspolis voor Van Oord, een relatief klein deel van de totale projectfinanciering van de totale projectomvang van ongeveer 20 miljard dollar, gefinancierd door een breed consortium van internationale banken en kredietverzekeraars.
Vindt u het (moreel) verantwoord om deze exportkredietverzekering te verschaffen gezien de recente ontwikkelingen in Mozambique?
De ekv is verstrekt op basis van een positieve beoordeling van de financiële risico’s en de risico’s op maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het project voldeed toentertijd aan alle internationale standaarden. Door de recente ontwikkelingen is de situatie verslechterd en is force majeure ingeroepen door projectleider Total. De Staat en Atradius DSB volgen de situatie nauwgezet en zullen op passende wijze handelen binnen de voorwaarden van de polissen en al naargelang waar de situatie om vraagt.
Deelt u de mening dat het «hoge risico van mensenrechtenschendingen» omtrent deze potentiele exportkredietverzekering bij deze is bewezen en bevestigd?
Het is duidelijk dat in de regio sprake is van ernstige mensenrechtenschendingen. Het kabinet onderschrijft echter niet de stelling, voor zover de vragensteller dat bedoelt, dat een causaal verband tussen mensenrechtenschendingen en de ekv is bewezen.
Deelt u de mening dat hiermee een grens is bereikt en wilt u niet langer deelnemen als verzekeraar in dit project? Zo nee, waar ligt wat u betreft de grens om niet langer aan projecten deel te nemen vanwege mensenrechtenschendingen en aantasting van het milieu?
De situatie in de regio is zeer ernstig geëscaleerd. De genoemde mensenrechtenschendingen zijn echter begaan door extremistische opstandelingen en niet door het project of de daarbij betrokken partijen. ADSB zal in lijn met het mvo-beleid van de ekv, zoals gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 26 485, nr. 255), invloed uitoefenen om de zorgen op mvo-terrein te adresseren. Eveneens volgen de Staat en Atradius DSB de situatie nauwgezet en zullen op passende wijze handelen binnen de voorwaarden van de polissen al naargelang waar de situatie om vraagt.