Het klachtenmechanisme voor de naleving van duurzaamheidsafspraken in handelsverdragen |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van FNV, CNV & CNVI, VCP, Handel Anders, SOMO en Milieudefensie over het klachtenmechanisme voor de naleving van duurzaamheidsafspraken in handelsverdragen, het zogenaamde Single Entry Point (SEP)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het klachtenmechanisme niks verandert aan het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Canada (CETA)? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden?
Ja, het klachtenmechanisme verandert niet de inhoud van CETA en de afspraken die de EU en Canada overeen zijn gekomen. Wel kan het klachtenmechanisme de naleving verbeteren van afspraken over onder andere handel en duurzame ontwikkeling in bestaande handelsakkoorden, zoals CETA.
Kunt u bevestigen dat het klachtenmechanisme voor CETA hooguit kan leiden tot formele consultaties met Canada en bij een negatieve uitkomst tot het voorleggen van de klacht aan een expertpanel, dat alleen een niet-bindend advies kan geven? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden?
Het klachtenmechanisme is er voor alle handelsakkoorden. Onder het klachtenmechanisme kunnen klachten worden ingediend over zowel handelsbelemmeringen als duurzame handel. Klachten over het niet naleven van duurzaamheidsafspraken in EU handelsakkoorden of het Algemeen Preferentieel Stelsel hebben dezelfde status onder het mechanisme als klachten over handelsbelemmeringen die strijdig zijn met markttoegang afspraken onder een EU handelsakkoord of WTO-regels.
Via het klachtenmechanisme kan vermeende gebrekkige naleving van de genoemde verplichtingen bij de Commissie worden aangekaart, waaronder ook de verplichtingen in CETA. Het klachtenmechanisme geeft Europese bedrijven en het maatschappelijk middenveld gestroomlijnde toegang tot de Commissie en draagt bij aan stevigere monitoring van de naleving van bestaande handelsafspraken tussen de EU en derde landen.
De bestaande afspraken over handel en duurzame ontwikkeling onder EU handelsakkoorden zijn juridisch bindend. Middels een jaarlijkse dialoog monitoren verdragspartijen, zoals de EU en Canada, de naleving van deze afspraken en identificeren ze kansen en problemen op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling. Daarnaast voorzien deze akkoorden, waaronder CETA, in geschillenbeslechting ten aanzien van de duurzaamheidsafspraken die in het akkoord zijn gemaakt.
Wanneer de Commissie een klacht ontvangt en meent dat Canada de verplichtingen onder het handelsakkoord met de EU niet nakomt, dan kan dit leiden tot de inzet van verschillende instrumenten. De EU kan diplomatieke middelen inzetten om het probleem aan te kaarten of geschillenbeslechting starten. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de geschillenbeslechtingsprocedure die geldt voor de hoofdstukken over handel en duurzaamheid in CETA dan voorziet deze procedure erin dat een rapport met bevindingen en aanbevelingen door een panel van deskundigen wordt opgesteld. Indien het deskundigenpanel stelt dat een van de partijen zijn verplichtingen niet nakomt, dienen partijen volgens het verdrag in overleg te treden en worden zij geacht binnen drie maanden passende maatregelen te nemen of een actieplan vast te stellen, rekening houdende met dit rapport (artikel 24.15 lid 11 CETA).
Het antwoord op uw vraagt luidt dus nee, daar er wel degelijk juridisch bindende verplichtingen uit de duurzaamheidshoofdstukken voortvloeien die, indien nodig, in een geschillenbeslechtingsprocedure kunnen worden vastgesteld wanneer partijen van inzicht verschillen over de reikwijdte van deze verplichtingen.
Klopt het dat de «duurzaamheidsafspraken» waar klachten over ingediend kunnen worden via het SEP niet-afdwingbare afspraken zijn? Kunt u bevestigen dat bij bestaande handelsverdragen het klachtenmechanisme dus ook geen sancties kan opleggen als de afspraken worden overtreden? Bent u het ermee eens dat het mechanisme dus in feite een tandeloos instrument is?
Het klachtenmechanisme is niet tandeloos. Doel van het klachtenmechanisme is om Europese bedrijven en het maatschappelijk middenveld betere en gestroomlijnde toegang tot de Commissie te geven en bij te dragen aan stevigere monitoring van de naleving van bestaande afspraken tussen de EU en derde landen. Doordat personen en organisaties een vermeende schending bij een centraal punt kunnen melden, versterkt dit de monitoringsfunctie van de Commissie. Ook zorgt het mechanisme voor betere stroomlijning van de behandeling van klachten door de Commissie. Deze klachten kunnen leiden tot de inzet van verschillende instrumenten die de EU in relatie tot derde landen tot haar beschikking heeft, zoals uiteen gezet in het antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie zelf bepaalt welke klachten het in behandeling neemt zonder raadpleging van externe deskundigen? Hoe wordt er dan gegarandeerd dat klachten die raken aan het economisch belang van de EU niet kunnen worden afgewimpeld?
De Commissie neemt alle ingediende klachten in behandeling. Het klachtenmechanisme heeft juist als doel dat externe partijen, zoals ngo’s, vakbonden en bedrijfsleven, vermeende schendingen aankaarten bij de Commissie. Dit geldt zowel voor klachten over handel en duurzame ontwikkeling, als voor klachten over handelsbelemmeringen. De Commissie verzoekt externe partijen middels het klachtenformulier om de nodige informatie aan te leveren voor de analyse van de klachten. De benodigde informatie kan in overleg met de Commissie worden aangevuld. Vervolgens is het aan de Commissie, waar nodig in overleg met de Raad, om bij vermeende schendingen passende vervolg acties te nemen.
Kunt u bevestigen dat het klachtenmechanisme geen toegevoegde waarde heeft wanneer de afspraken waar een klacht over ingediend kan worden in eerste instantie al boterzacht en niet toereikend zijn om het milieu, mensen- en arbeidsrechten en dierenwelzijn te beschermen, zoals het geval is in bestaande handelsverdragen?
Nee, het klachtenmechanisme heeft een toegevoegde waarde daar het kan bijdragen aan de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de duurzaamheidshoofdstukken in handelsakkoorden. Deze verplichtingen zijn juridisch bindend.
Verdragspartijen bij EU handelsakkoorden bevestigen onder andere dat ze fundamentele arbeidsrechten zullen respecteren, bevorderen en verwezenlijken en zeggen toe om zich in te spannen voor ratificatie van fundamentele ILO-conventies en de implementatie daarvan. Tevens bevestigen verdragspartijen dat ze hun verplichtingen zullen nakomen onder multilaterale milieu akkoorden waarbij ze partij zijn en spreken af bestaande milieuwetgeving te handhaven en bestaande beschermingsniveaus niet te zullen verlagen.
Klopt het dat er geen tijdslijnen zijn vastgesteld waarbinnen de Europese Commissie moet reageren? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden?
Nee, het klachtenmechanisme berust op bestaande juridische kaders. Daarbij geldt dat de Commissie gehouden is aan de algemene regels voor een goede administratie. Dat is vastgelegd in de Europese code voor Goed administratief gedrag. Hierin staat dat (de ambtenaar van) de Commissie erop zal toezien dat over verzoeken of klachten aan de EU-instelling binnen een redelijke termijn, zonder vertraging en in ieder geval niet later dan twee maanden na datum van ontvangst een besluit wordt genomen. Voor de specifieke stappen die onderdeel van de behandeling van een klacht kunnen uitmaken, zijn geen tijdspaden voorzien. Het kabinet heeft de Commissie verzocht om te onderzoeken of deze kunnen worden opgesteld. De Commissie heeft aangegeven deze zomer het functioneren van het klachtenmechanisme te evalueren2.
Klopt het dat er geen richtlijnen zijn vastgesteld waar de onderbouwing van het besluit om een klacht wel of niet in behandeling te nemen aan moet voldoen en indieners geen mogelijkheden hebben om een besluit aan te vechten? Vindt u dit getuigen van transparantie?
De Commissie neemt alle ingediende klachten in behandeling. Het is aan de Europese Commissie, waar nodig in overleg met de Raad, om bij vermeende schendingen vervolgacties te nemen. De EU is immers partij bij handelsakkoorden en de Commissie vertegenwoordigt de EU vis-a-vis derde landen. De indiener van een klacht wordt door de Commissie geïnformeerd of diens klacht aanleiding geeft tot actie en zo ja, welke stappen voorzien zijn. De Commissie weegt bij de volgorde van behandeling en het inzetten van middelen bij een bepaalde klacht de situatie in derde landen, als ook de juridische basis en het systemisch belang. Zij doet dit mede met het oog op het behalen van een efficiënt en effectief resultaat.
Waarom kunnen ngo’s, vakbonden of burgers van buiten de EU niet zelfstandig een klacht indienen bij het mechanisme, terwijl het klachtenmechanisme juist alleen betrekking heeft op landen buiten de EU? Is dit omdat het maatschappelijk middenveld binnen de EU minder zicht heeft op wat er buiten de EU speelt binnen lokale gemeenschappen?
Het klachtenmechanisme is bedoeld om de monitorings- en handhavingsfunctie van de Commissie te versterken, in het geval derde landen de afspraken vis-a-vis de EU niet of onvoldoende nakomen. Daarom ligt het voor de hand dat organisaties en personen binnen de EU zich kunnen wenden tot de Commissie, die de EU vis-a-vis derde landen vertegenwoordigt.
Indien in de omgekeerde situatie organisaties in derde landen vermoeden dat er sprake is van een schending door de EU, ligt het voor de hand dat zij zich wenden tot de eigen overheid.
In geval organisaties in derde landen schendingen door de eigen overheid willen aankaarten, kunnen ze samenwerken met organisaties binnen de EU die zich tot de Commissie kunnen wenden. Organisaties in derde landen kunnen bijvoorbeeld in samenwerking met een EU-burger, een entiteit van wie het kantoor, de administratie of hoofdvestiging in de EU geregistreerd is of een ngo die overeenkomstig het recht van een EU-lidstaat is opgezet een klacht indienen.
Waarom kunnen er geen klachten ingediend worden als de EU of een EU-lidstaat zelf een duurzaamheidsafspraak schendt? Bent u van mening dat de EU of EU-lidstaten nooit duurzaamheidsafspraken schenden?
Voor het aankaarten van vermeende gebrekkige naleving van Europeesrechtelijk vastgelegde duurzaamheidsverplichtingen door de EU of een EU-lidstaat bestaan aparte procedures. Zo kunnen burgers en bedrijven naar de nationale rechter stappen wanneer zij van mening zijn dat Europese regels worden overtreden door een lidstaat, en waarbij die nationale rechter vervolgens de zaak bij het EU Hof van Justitie kan aankaarten. Daarnaast kan de Commissie via een inbreukprocedure tegen een lidstaat de naleving van Europeesrechtelijke verplichtingen handhaven.
Kunt u bevestigen dat de Trade Barrier Regulation waar het klachtenmechanisme onderdeel van is wel procedurele rechten toekent aan bedrijven die klachten indienen bij de Commissie over opgelegde handelsbarrières, maar niet aan burgers of organisaties die klachten indienen met betrekking tot duurzaamheid? Bent u het ermee eens dat dit tekenend is voor het constant prioritair stellen van handels- en investeringsbelangen boven de bescherming van mens, dier en milieu?
Het is inderdaad zo dat de Trade Barrier Regulation (TBR) procedurele rechten toekent aan bedrijven daar onder artikel 5, lid 4, bepaald is dat de Commissie binnen 45 dagen dient te besluiten over een klacht. De verordening inzake handelsbelemmeringen heeft specifiek betrekking op ondernemingen of bedrijfstakken van de Unie die klachten indienen over belemmeringen van het handelsverkeer.
De werking van de Trade Barrier Regulation (TBR) is echter niet wezenlijk anders dan die van het nieuwe klachtenmechanisme. Onder de TBR verordening hebben bedrijven de mogelijkheid zich rechtstreeks tot de Commissie te wenden wanneer ze handelsbarrières ervaren in derde landen. Het is aan de Commissie om de klacht te beoordelen en vervolgens aan een passende oplossing te werken. Onder het nieuwe klachtenmechanisme geldt dat zowel bedrijven als ngo’s of individuele personen zich rechtstreeks tot de Commissie kunnen wenden. Vervolgens is het aan de Commissie om de klacht te beoordelen en vervolgens aan een passende oplossing te werken. Dat geldt voor klachten over zowel duurzaamheid als markttoegang.
Daarbij dient de Commissie zich bij het behandelen van klachten te houden aan de Europese Code voor Goed administratief gedrag, zoals genoemd in het antwoord op vraag 7. Het kabinet heeft de Commissie in aanvulling daarop gevraagd om te bekijken of het mogelijk is om een tijdspad op te stellen voor specifieke stappen in het proces van behandeling van binnengekomen klachten.
Klopt het dat u de Sociaal Economische Raad (SER) heeft gevraagd een aantal bijeenkomsten te organiseren met het maatschappelijk middenveld over het klachtenmechanisme? Hoeveel bijeenkomsten zijn er geweest en wie waren er bij deze gesprekken? Wat was uw rol bij deze bijeenkomsten?
Zoals u is medegedeeld in een Kamerbrief van 25 juni jl. hebben de afgelopen maanden met ondersteuning van de Sociaal Economische Raad (SER) gespreksrondes plaatsgevonden met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers alsmede het bredere maatschappelijk middenveld3. Deze gespreksrondes zijn op verzoek van het kabinet georganiseerd, zoals ook is toegezegd in de brief aan de Eerste Kamer van 16 november 2020. Het doel van deze bijeenkomsten was om additionele input te verzamelen over (de werking van) het klachtenmechanisme en dit te delen met de Commissie. In totaal hebben drie digitale bijeenkomsten plaatsgevonden. Tijdens de eerste bijeenkomst heeft Denis Redonnet, de Chief Trade Enforcement Officer van de Commissie, het klachtenmechanisme gepresenteerd en vragen van deelnemers hierover beantwoord. Aan de sessies namen verschillende vakbonden, ngo’s en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven deel, te weten: FNV, CNV, SOMO, Milieudefensie, VCP, Handel Anders, en VNO-NCW/MKB NL. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd op (hoog) ambtelijk niveau vertegenwoordigd. Het ministerie heeft het doel van de bijeenkomsten en het proces toegelicht.
Waarom heeft u de SER niet om een formeel advies gevraagd, maar hebt u uw eigen conclusies getrokken uit de gesprekken?
Het kabinet wilde zo snel mogelijk de inbreng van een bredere groep belanghebbenden verzamelen om additionele input over de werking van het klachtenmechanisme te kunnen leveren aan de Commissie. Het heeft de SER daarom gevraagd dit proces te faciliteren. Het staat de SER uiteraard vrij om desgewenst een eigen advies te schrijven over het klachtenmechanisme.
Waarom was er tijdens de bijeenkomsten van de SER geen ruimte voor een discussie over de belangrijkste kritiekpunten van het maatschappelijk middenveld op handelsverdragen, namelijk de scheve balans tussen de bescherming van investeerders enerzijds en de bescherming van mens, dier en milieu anderzijds? Waarom is het ministerie niet alsnog bereid geweest deze kritiek mee te nemen?
Conform de brief aan de Eerste Kamer van 16 november jl. heeft het kabinet met ondersteuning van de SER gespreksrondes georganiseerd en aan deelnemers gevraagd om additionele inbreng te leveren op het nieuwe klachtenmechanisme.
Tijdens de gespreksrondes vroeg een aantal deelnemers aandacht voor hun fundamentele bezwaren betreffende de reikwijdte, afdwingbaarheid en toegankelijkheid van afspraken over handel en duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden. De gespreksrondes richtten zich – zoals ook toegezegd aan de Eerste Kamer en door het ministerie in de gespreksrondes steeds helder gecommuniceerd – specifiek op de werking van het nieuwe klachtenmechanisme en waren niet bedoeld om de Commissie te voorzien van inbreng op het instrumentarium waarover de EU beschikt vis-a-vis derde landen.
In de brief aan Commissaris Dombrovskis is gecommuniceerd dat een aantal deelnemers fundamentele problemen heeft met de reikwijdte, afdwingbaarheid en toegankelijkheid van afspraken over handel en duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden. De Commissie had reeds toegezegd om de inzet voor afspraken over handel en duurzame ontwikkeling, vastgelegd in het 15-punten plan, vroegtijdig te zullen herzien. In dit kader zijn onlangs de online consultaties gestart, zodat belanghebbenden aan de Commissie hierop hun inbreng kunnen leveren. Zoals reeds is gesteld in het antwoord op vraag 4, zal het kabinet ook hierop zijn input geven en belanghebbenden in Nederland hierover consulteren.
Bent u het eens met de stelling dat de slagkracht van het SEP beperkt is zolang mensenrechten, arbeidsrechten en duurzaamheid slechts als niet-afdwingbare duurzaamheidshoofdstukken in handelsverdragen worden opgenomen?
Zie het antwoord op vraag 3 en 6.
Klopt het dat het klachtenmechanisme al in november 2020 gelanceerd is en sindsdien ook in werking is getreden? Kunt u toelichten waarom u in uw communicatie met de Eerste Kamer spreekt van een «verdere uitwerking» als het mechanisme al uitgewerkt en operationeel is?2
Dat klopt en hierover is de Kamer ook geïnformeerd middels de brief van 16 november jl. De Commissie heeft meermaals aangegeven dat het mechanisme zich zal moeten bewijzen in de praktijk en open te staan voor verbeteringen in de verdere uitwerking, zoals ook in deze brief vermeld staat.
Loopt er een officiële procedure voor het «verder uitwerken» van het klachtenmechanisme bij de Europese Commissie of is Nederland door de Europese Commissie gevraagd na de lancering inbreng te leveren over het mechanisme? Zo nee, zijn de suggesties voor een verdere uitwerking die u op 24 juni jl. naar de Eurocommissaris van Handel hebt verstuurd op eigen initiatief geweest?3
Als voorstander van een dergelijk klachtenmechanisme heeft het kabinet besloten om in te gaan op de uitnodiging van de Commissie om inbreng te leveren op het klachtenmechanisme, waarover u geïnformeerd bent via de brief van 25 juni jl. Op 20 juli jl. is een ontvangstbevestiging van de heer Dombrovskis ontvangen in reactie op de brief van Minister Kaag. Commissaris Dombrovskis geeft aan dat het functioneren van het klachtenmechanisme deze zomer geëvalueerd zal worden en dat de Commissie op basis daarvan deze herfst met een eerste jaarlijks «Implementation and Enforcement» rapport zal komen.
Is er een eindpunt of -datum voor de «verdere uitwerking» van het mechanisme? Zo ja, wanneer is dit?
Zie het antwoord op vraag 17.
Hoeveel klachten zijn er sinds de lancering van het klachtenmechanisme al ingediend? Waar gingen deze klachten over?
Tot op heden heeft de Commissie 19 formele klachten ontvangen via het klachtenmechanisme. Al deze formeel ingediende klachten gaan over handelsbelemmeringen. Daarnaast heeft de Commissie tot op heden met 90 individuen of organisaties vooroverleg gevoerd over klachten (pre-notification), waarvan een aantal gesprekken voortduren. Slechts één zeer recent contact in het kader van dit vooroverleg heeft betrekking op handel en duurzame ontwikkeling, de overige contacten gaan over vermeende handelsbarrières.
Aan hoeveel van de binnengekomen klachten heeft de Europese Commissie besloten opvolging te geven? Wat was de onderbouwing hiervoor?
De Commissie neemt alle ingediende klachten in behandeling en zet daartoe alle middelen in die zij tot haar beschikking heeft. De Commissie weegt bij de volgorde van behandeling en het inzetten van middelen bij een bepaalde klacht de situatie in derde landen, als ook de juridische basis en het systemisch belang. Zij doet dit mede met het oog op het behalen van een efficiënt en effectief resultaat.
Hoeveel van de binnengekomen klachten zijn er naar tevredenheid van de indiener opgelost?
Zoals aangegeven, neemt de Commissie alle klachten in behandeling. Over de klachten die via het klachtenmechanisme ontvangen en naar tevredenheid van de indiener behandeld zijn, zijn nog geen gegevens beschikbaar.
Wat bedraagt de gemiddelde doorlooptijd momenteel voor het afronden van de behandeling van een klacht?
De Commissie beschikt nog niet over voldoende gegevens over de gemiddelde doorlooptijd van de klachten die onder het klachtenmechanisme zijn ingediend, omdat het klachtenmechanisme pas onlangs gelanceerd is. De Commissie neemt veelal reeds contact op met derde landen terwijl een casus nog geanalyseerd wordt. Wanneer door de Commissie een analyse van de klacht en een actieplan is opgesteld, is de klachtenprocedure voltooid en zal de Commissie aan het actieplan opvolging geven.
Bent u bereid om zowel de eventueel ingediende klachten als de reactie daarop van de Europese Commissie openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
De Commissie ontvangt klachten via het klachtenmechanisme en het is dan ook aan de Commissie om over het openbaar maken ervan te besluiten. Momenteel hanteert de Commissie nog geen standaard procedure voor openbaarmaking. De Commissie geeft als reden dat het een nieuw mechanisme betreft dat nog in ontwikkeling is. Bovendien is zorgvuldigheid geboden wat betreft de openbaarmaking van de identiteit van indieners van een klacht en van vertrouwelijke informatie.
Bent u het eens met het kritiekpunt van de CNV & CVNI, FNV, Handel Anders, SOMO, VCP en Milieudefensie dat het klachtenmechanisme de problemen van verdragen zoals CETA niet oplost?
Nee, het kabinet is het niet eens met de stelling dat een verdrag zoals CETA leidt tot een slechte bescherming van mens, dier en milieu. De EU kan haar beschermingsniveau handhaven en, indien nodig, verhogen. CETA bevat afspraken over duurzame ontwikkeling, milieubescherming en arbeidsrechten en biedt een platform voor samenwerking op deze gebieden en op het gebied van dierenwelzijn.
Het klachtenmechanisme is bedoeld om de monitorings- en handhavingsfunctie van de Commissie te versterken. Klachten over het niet naleven van duurzaamheidsbepalingen in handelsakkoorden hebben dezelfde toegang tot dit klachtenmechanisme als klachten over handelsbelemmeringen.
De Nederlandse houding t.o.v. China. |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Wat betekenen de sterke aanwijzingen, die recent ook breed in de gevestigde media zijn aangehaald, dat COVID-19 mogelijk toch niet op natuurlijke wijze is ontstaan, maar zijn oorsprong vindt in een Chinees laboratorium1, voor de Nederlandse houding ten opzichte van China?
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft een brede internationale onderzoeksmissie opgezet naar de oorsprong van het SARS-CoV-2 virus. In dat onderzoek zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op een onnatuurlijke oorsprong in een Chinees laboratorium. De WHO is bezig de tweede fase van deze onderzoeksmissie op te zetten. Nederland dringt hierbij aan op een snelle voortzetting van het onderzoek, omdat sporen van de allereerste transmissie naar de mens met de tijd kunnen vervagen. Nederland is van mening dat alle landen, inclusief China, medewerking moeten verlenen aan dit onderzoek.
Bent u na het onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) naar het ontstaan van COVID-19, gepubliceerd op 30 maart 2021, dat meer vragen dan antwoorden opleverde, bereid een onafhankelijk Nederlands onderzoek in te stellen naar de oorsprong van COVID-19? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft er samen met andere Europese landen op aangedrongen dat, hoewel de eerste fase van het oorsprongsonderzoek een goede eerste stap was, meer onderzoek nodig is om de bron van het SARS-CoV2 in beeld te krijgen. Nederland blijft nauw betrokken bij de opzet van het onafhankelijke vervolgonderzoek dat door de WHO gecoördineerd wordt. Omdat het oorsprongsonderzoek van belang is voor de hele wereld, is het cruciaal dat een internationale coalitie van experts dit onderzoek uitvoert, en er niet een verscheidenheid aan nationale initiatieven wordt opgezet.
Bent u bereid om namens de Nederlandse bevolking de economische en maatschappelijke kosten van de coronacrisis op China te verhalen, indien wordt bewezen dat COVID-19 uit een Chinees laboratorium komt?
Het is vooral van belang ons beter te wapenen tegen toekomstige pandemieën en onder andere investeren in het in een zo vroeg mogelijk stadium opsporen van transmissies van virussen naar de mens en tussen mensen. Daarom hecht het kabinet zoveel waarde aan meer onderzoek naar de bron van het SARS-CoV2. Dit onderzoek wordt niet vergemakkelijkt door speculaties over de schuldvraag.
Had Nederland al een plan voor een crisisrespons op een mogelijke uitbraak van een pandemie? Zo ja, waarom is dit plan terzijde geschoven ten gunste van lockdowns naar Chinees model? Zo nee, waarom niet?
In Nederland bestaan bij het Landelijk Coördinatiecentrum Infectieziekten (LCI/RIVM) een groot aantal draaiboeken en richtlijnen voor uitbraken van infectieziekten, waaronder ook pandemische infectieziekten zoals influenza (waaronder aviaire influenza), Ebola en SARS, en inmiddels ook SARS-CoV-2.2 Bij een landelijke uitbraak van infectieziekten kan het Outbreak Management Team (OMT) bij elkaar geroepen worden. Het OMT adviseert dan over de bestrijding van uitbraken, en afhankelijk van de toepasbaarheid van aanwezige draaiboeken of ervaringen met de ziekteverwekker, kan gebruik worden gemaakt van de al aanwezige expertise voor het opstellen van aanvullende maatregelen. Bij een pandemie met een nieuwe infectieziekte, waarbij nog geen pasklaar draaiboek voorhanden is, kan het zijn dat nieuwe maatregelen getroffen moeten worden, zoals vorig jaar bij COVID-19 is gebeurd.
Is de Chinese overheid om advies gevraagd of heeft het op eigen initiatief advies gegeven over het implementeren van lockdowns om virusverspreiding tegen te gaan? Zo ja, in welke vorm is dit advies gevraagd en/of gegeven, is het advies gedocumenteerd en hoe luidde het advies?
De Chinese overheid is niet om advies gevraagd over het implementeren van lockdowns.
Wat vindt u van de uitspraak van de gezaghebbende Britse epidemioloog Neil Ferguson met betrekking tot lockdowns in China en Europa: «It’s a communist one party state, we said. We couldn’t get away with it in Europe, we thought… and then Italy did it. And we realised we could», waarin hij bevestigt hoezeer hij gelooft dat het imiteren van China's lockdownbeleid begin 2020 de parameters heeft veranderd van wat Westerse samenlevingen aanvaardbaar achten?2
Er bestaan veel historische voorbeelden van zwaarwegende maatregelen waarbij de bewegingsvrijheid van burgers beperkt werd om de impact van een infectieziekte te minimaliseren en de volksgezondheid zo optimaal mogelijk te beschermen.
Bent u op de hoogte van het bericht door Reuters op 5 augustus «Special Report: COVID opens new doors for China's gene giant»3 waarin gerapporteerd wordt dat het Chinese genomicabedrijf BGI Group gebruikmaakt van het momentum dat door de pandemie is gecreëerd om zijn invloed wereldwijd uit te breiden? Bent u ervan op de hoogte dat de BGI Group binnen zes maanden na de uitbraak van de «pandemie» naar eigen zeggen 35 miljoen COVID-19-sneltestkits heeft verkocht aan 180 landen en 58 laboratoria heeft gebouwd in 18 landen en zowel in wetenschappelijke tijdschriften als online internationale gezondheidsonderzoekers oproept om virusgegevens die met zijn apparatuur zijn gegenereerd, alsmede patiëntenmonsters die positief zijn bevonden voor COVID-19, op te sturen om openbaar te maken via China's door de overheid gefinancierde China National GeneBank?
Ja.
Heeft Nederland COVID-19-testkits van de BGI Group aangeschaft, zijn er labs door de BGI Group in Nederland opgezet, of wordt apparatuur van dit bedrijf in Nederland gebruikt voor COVID-19-onderzoek? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel testkits zijn gekocht en hoeveel laboratoria zijn gebouwd of welke apparatuur bij welke instellingen of instituten gebruikt wordt?
Er zijn in Nederland geen laboratoria opgezet door BGI Group. Het RIVM heeft geen testkits of apparatuur van de BGI Group ingezet in Nederland ten behoeve van de diagnostiek. Wel zijn er in totaal 4 BGI testkits besteld om te gebruiken in een vergelijkingstest met een 10-tal verschillende leveranciers. Daarna is er geen vervolgonderzoek gedaan met deze kits en ze zijn ook niet gebruikt in de diagnostiek.
Kunt u uitsluiten dat patiëntenmonsters van Nederlandse burgers met de BGI Group of de China National GeneBank zijn gedeeld? Zo ja, hoe kunt u dit bevestigen? Zo nee, waarom niet en wat vindt u ervan dat medische gegevens van Nederlandse burgers mogelijk met de Chinese overheid gedeeld zijn?
Herleidbare gegevens over patiënten worden niet vrijgegeven, en patiëntenmonsters zijn niet gedeeld. Wel kan in bepaalde gevallen klinische informatie, vrij van herleidbare patiëntengegevens, gedeeld worden met publiek toegankelijke internationale databases. Hiervoor worden doorgaans databanken gebruikt in Europa of de VS.
Was op het moment dat Marion Koopmans werd aangesteld als lid van het Outbreak Management Team (OMT) bekend dat zij in het verleden heeft gewerkt voor het Guangdong Provincial Center for Disease Control and Prevention4, een Chinese tegenhanger van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Zo ja, waarom was dit geen bezwaar om haar aan te stellen? Zo nee, hoe heeft deze cruciale informatie niet de mensen kunnen bereiken die gingen over haar aanstelling?
De professionele geschiedenis van professor Koopmans was bekend. Leden van het OMT worden aangesteld op hun vakinhoudelijke kennis, expertise en wetenschappelijke onafhankelijkheid, en het strekt tot aanbeveling als wetenschappers een breed internationaal netwerk hebben.
Zijn er nog meer mensen die sleutelposities innemen bij het RIVM, of op een andere manier invloed uitoefenen op het Nederlandse coronabeleid, die in het verleden voor de Chinese overheid en/of het Chinese bedrijfsleven hebben gewerkt of dat nog steeds doen? Zo ja, wie? Zo nee, hoe sluit u dit uit?
Ook voor andere medewerkers bij het RIVM geldt dat zij zijn aangesteld op basis van hun vakinhoudelijke kennis, ervaring en wetenschappelijke onafhankelijkheid. Voor zover bekend bij het RIVM zijn er geen medewerkers op sleutelposities die in het verleden voor de Chinese overheid hebben gewerkt of dat nu doen. Bovendien strekt voor medewerkers een breed internationaal netwerk tot de aanbeveling. Daarnaast worden de ambtenaren op het gebied van integriteit geleid door regels, gedragscodes, en de eed of gelofte die ambtenaren hierover afleggen. Voor vertrouwensfuncties bij de RIVM geldt bovendien, net als bij vertrouwensfuncties elders binnen de rijksoverheid, dat de betreffende ambtenaren altijd een veiligheidsonderzoek ondergaan.
Hoe onafhankelijk acht u mensen die op de loonlijst hebben gestaan van buitenlandse overheden?
Iedere ambtenaar legt een eed of belofte af in het kader van een integere functievervulling. Ambtenaren zweren of beloven onder meer trouw te zijn aan de Koning en de Grondwet en alle overige wetten van ons land te zullen eerbiedigen. Voor vertrouwensfuncties geldt bovendien dat de betreffende ambtenaren een veiligheidsonderzoek dienen te ondergaan.
Wat vindt u ervan dat de directeur-generaal van de WHO, Tedros Adhanom Ghebreyesus – wiens verkiezing tot directeur-generaal van de WHO werd gesteund door China – zich lovend heeft uitgelaten over China wegens «het stellen van een nieuwe norm voor het beheersen van uitbraken» en dat hij de top van het land prees voor hun «openheid om informatie te delen» met de WHO en andere landen?5 Bent u het eens met zijn uitspraken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Directeur-General Tedros Ghebreyesus heeft zich eerder zowel lovend uitgelaten over de snelle Chinese respons bij de eerste signalen van de SARS-CoV-2 uitbraak in 2020, alsook kritische standpunten ten aanzien van China ingenomen.
Maakt u zich zorgen over de groeiende invloed van China in de WHO? Zo ja, welke zorgen zijn dit? Zo nee, hoe beziet u dan de huidige positie van China binnen de WHO – ook in relatie tot het weigeren van Taiwan tot deze organisatie?
De toegenomen economische en politieke macht van China in de wereld heeft zich vertaald in een grotere voetafdruk en verantwoordelijkheid van China binnen de VN, waaronder groeiende verplichte bijdragen van China aan het VN-systeem. China’s rol in de WHO is vergelijkbaar met de rol die het land elders binnen de VN speelt. In principe is dat geen reden tot zorg, zolang samenwerking verloopt volgens regels gebaseerd op de internationale rechtsorde en politisering van technische organisaties (door welke lidstaat dan ook) wordt voorkomen. Nederland en de EU zetten zich actief in om de op regels gebaseerde internationale orde te bewaken en waar nodig te beschermen.
Het kabinet is van mening dat Taiwan op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen deelnemen aan internationale bijeenkomsten wanneer dit kwesties betreft die van mondiaal belang zijn, bijvoorbeeld als het de volksgezondheid betreft, en dus ook in WHO-verband. Nederland zet zich daar met gelijkgezinde landen voor in.
Bent u op de hoogte van de uitrol van een sociaal kredietsysteem in China, dat de Chinese overheid hanteert om zijn burgers te surveilleren en hun gedrag te sturen? Wat vindt u hiervan?
Op dit moment is er (nog) geen sprake van één centraal sociaal kredietsysteem in China. Er zijn privébedrijven die via apps (financiële) diensten aanbieden waarbij gebruikers een individuele kredietscore krijgen. Daarnaast bouwen de Chinese centrale en lokale overheden verschillende systemen om het gedrag van bedrijven maar ook burgers te beïnvloeden, onder andere met strafmaatregelen zoals een verbod om met het vliegtuig te reizen. Nederland maakt zich zorgen over de potentiële gevolgen voor privacy en andere rechten van Chinese burgers door de toepassing van sociaal kredietsystemen.
Bent u bekend met het 2020 onderzoeksrapport «Zukunft von Wertvorstellungen der Menschen in unserem land» van het Bundesministerium für Bildung und Forschung6 waarin onderzoek wordt gedaan naar het invoeren van een sociaal kredietsysteem naar Chinees model in Duitsland?7 Wat vindt u hiervan?
Ja. Het genoemde rapport doet onderzoek naar de vraag welke waarden in Duitsland in 2030 van belang zijn. Hiervoor zijn uiteenlopende scenario’s uitgewerkt. Het onderzoek kan daarom niet worden gezien als (voorbereiding op) de invoering van de verschillende scenario’s. De studie dient eerder als basis voor verdere discussie over de toekomstige waarden van de Duitse maatschappij.
Wat vindt u ervan dat de macht en invloed van China in de westerse wereld zich op ongelooflijk verontrustende manieren manifesteert, zoals blijkt uit de invoering van lockdowns naar Chinees model in het Westen en de huidige discussie over de mogelijke invoering van een sociaal kredietsysteem in Nederland – een systeem waarbij individuele keuzes door technologie worden gemonitord en directe invloed hebben op het recht tot deelname aan aspecten van het sociaal-maatschappelijk leven – met betrekking tot een persoonlijk CO2-budget zoals onderzocht door onderzoeksbureau TNO?8
De maatregelen om de epidemie van covid-19 te bestrijden zijn enkel genomen voor zover noodzakelijk om de volksgezondheid te beschermen, hierover wordt advies ingewonnen bij het OMT. De ministeriële regelingen waarin de maatregelen zijn opgenomen worden overgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal. De Tweede Kamer kan besluiten niet in te stemmen met een dergelijke regeling.
De Nederlandse lockdown was niet gebaseerd op een Chinees model, zie ook de antwoorden op vragen 4 en 5. Zie voor de vraag over een sociaal kredietsysteem het antwoord op vraag 18.
Wordt ook in Nederland dergelijk onderzoek naar sociale kredietsystemen of naar het belonen van «positief» gedrag of het bestraffen van «negatief» gedrag van burgers gedaan, bijvoorbeeld in het kader van het verminderen van CO2-uitstoot en het tegengaan van klimaatverandering? Zo ja, door wie wordt dergelijk onderzoek uitgevoerd en wie is de opdrachtgever?
Er wordt in opdracht van Nederlandse ministeries geen onderzoek gedaan naar sociale kredietsystemen waarbij besluitvorming plaatsvindt op basis van profilering.
Wat vindt u van een sociaal kredietsysteem of een soortgelijk systeem geïmplementeerd door een overheid dat het gedrag van burgers probeert te beïnvloeden door middel van beloning of straf?
Zie het antwoord op vraag 15. In Nederland is geen sprake van een sociaal kredietsysteem of een soortgelijk systeem.
Kunt u garanderen dat het Digital Green Certificate, zoals nu in de EU is ingevoerd, geen inleidende stap is of een mogelijk onderdeel van een dergelijke sociaal kredietsysteem of belonings- of strafsysteem voor het beïnvloeden van gedrag in Nederland zal vormen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt niet aan een sociaalkredietsysteem naar Chinees model (waarin individuele keuzes door technologie worden gemonitord en directe invloed hebben op het recht tot deelname aan aspecten van het sociaal-maatschappelijk leven). Zo’n systeem verhoudt zich moeilijk tot onze grondrechten. Het Digitaal COVID Certificaat (DCC) is dan ook niet een aanzet daartoe. Met het DCC wordt het makkelijker om te reizen binnen de Europese Unie tijdens de coronapandemie. Met het DCC kan de gebruiker namelijk laten zien dat hij gevaccineerd, getest of hersteld is van covid-19. De gegevens die worden verwerkt ten behoeve van het DCC worden enkel voor dit doel gebruikt. Bij de totstandkoming van de wettelijke basis voor het DCC en de Coronatoegangsbewijzen is uitgebreid stilgestaan bij de grond- en mensenrechten en de impact op de privacy.10 Van een sociaalkredietsysteem is dan ook geen sprake.
Daarnaast heeft de Europese Commissie in de recent gepubliceerde Verordening betreffende Kunstmatige Intelligentie voorgesteld het toepassen van kunstmatige intelligentie (AI) voor social scoring te verbieden. De onderhandelingen over dit voorstel zijn gestart waarbij het kabinet uw Kamer via BNC-fiche11 een eerste appreciatie heeft gegeven. Het voorstel heeft als doel om ervoor te zorgen dat AI-systemen die op de Europese markt worden gebracht en gebruikt, veilig en in overeenstemming zijn met de geldende fundamentele rechten en waarden binnen de EU. Het kabinet is positief over het voorstel en vindt het belangrijk dat strikte verplichtingen gelden voor hoog-risico AI-systemen. Het kabinet hecht zeer aan het beschermen van mensenrechten, ook in Europees en internationaal verband. Inbreuken op mensenrechten door AI moeten worden voorkomen.12
Kunt u garanderen dat de Nederlandse overheid geen (digitaal) systeem van sociaalkrediet of een (digitaal) systeem van gedragsbeïnvloeding door beloning voor «positief» gedrag of straf voor «negatief» gedrag, dat vervolgens wordt gekoppeld aan maatschappelijke beloning, deelname aan (aspecten van) de samenleving, of het gebruik van faciliteiten, infrastructuur of consumentenproducten zal invoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 20.
Deelt u de zorg dat de combinatie van enerzijds gezichtsherkenningstechnologie en kunstmatige intelligentie en anderzijds de datastromen en locatievoorzieningen van 5G anonimiteit tot verleden tijd zullen maken, waardoor Nederland in feite een surveillancestaat wordt? Zo ja, welke stappen worden genomen om het mensenrecht op anonimiteit te waarborgen in een tijd van gezichtsherkenning? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft eerder aangegeven dat een structurele inzet van gezichtsherkenningstechnologie, waarbij mensen continu en overal in kaart worden gebracht, onwenselijk is. Het gebruik van technologieën als gezichtsherkenningstechnologie moet zijn vastgelegd in duidelijke kaders en voldoen aan wettelijke waarborgen. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer is immers een grondrecht. Bijvoorbeeld bij de taakuitvoering van de politie is geen sprake van een systematische inzet van camera’s die geïntegreerde gezichtsherkenningstechnologie toepassen. Vanuit het buitenland komen soms zorgwekkende berichten over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door overheden voor doeleinden die in strijd lijken te zijn met onze normen van recht en vrijheid van burgers. In Nederland wordt gezichtsherkenning echter altijd ingezet in overeenstemming met de beginselen van onze rechtsstaat. In de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 20 november 2019 wordt hier nader op ingegaan.13
Naast deze «verticale» relatie (overheid-burger), is er ook de horizontale relatie (burger-burger en bedrijf-burger). In juni 2019 heeft de Minister voor Rechtsbescherming de kabinetsvisie op de bescherming van horizontale privacy naar uw Kamer verzonden.14 In deze brief werd aangekondigd dat het kabinet onderzoek ging doen naar de risico’s van gezichtsherkenningstechnologie voor de privacy van burgers en naar de maatregelen die kunnen worden genomen om deze risico’s te beperken. Dit heeft geresulteerd in een rapport van Tilburg University met als titel «Op het eerste gezicht: een verkenning van gezichtsherkenning en privacyrisico’s in horizontale relaties». De Minister voor Rechtsbescherming heeft uw Kamer dit rapport op 20 april 2020 aangeboden15 en op 5 februari jl., als onderdeel van een bredere update over de uitvoering van de in de visie genoemde maatregelen, zijn reactie op dit rapport gegeven.16 Op basis van bovengenoemd rapport wordt in de reactie geconcludeerd dat gezichtsherkenning in horizontale relaties in principe niet is toegestaan. Gezichtsherkenningstoepassingen maken gebruik van bijzondere persoonsgegevens en de verwerking daarvan is in beginsel verboden. De AVG biedt zeer weinig ruimte om gezichtsherkenning in te zetten in de relatie tussen burgers en bedrijven. Dit geldt ongeacht de technologie waarmee gezichtsherkenningstoepassingen verbonden kunnen zijn, zoals kunstmatige intelligentie. De inzet van identificatie via biometrie (zoals gezichtsherkenning) zal noodzakelijk en proportioneel kunnen zijn op plekken waar gevaar voor de publieke veiligheid of gezondheid kan ontstaan wanneer onbevoegden zich daar toegang weten te verschaffen, maar daadwerkelijke inzet kan alleen onder voorwaarden en met inachtneming van technische en organisatorische maatregelen. In de reactie van 5 februari jl. wordt dit in detail toegelicht.
Deelt u de mening dat we moeten voorkomen dat Nederland afglijdt naar een land waarin de overheid instrumenten van het totalitarisme ten behoeve van sociale controle en gedragsbeïnvloeding inzet tegen zijn eigen burgers, vergelijkbaar met de wijze waarop dat in China gebeurt? Deelt u de mening dat we daarom een meer assertieve, alomvattende China-strategie moeten volgen die de invloed en dominantie van Chinese tech, investeringen, infrastructurele ontwikkelingen (zowel fysiek als virtueel) en politieke en culturele beïnvloeding tegengaat? Zo ja, welke stappen worden nu ondernomen om de Nederlandse staat tegen de culturele en politieke invloed en beïnvloeding van China te beschermen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse open samenleving en open economie zijn een groot goed dat we moeten beschermen. Zoals in het recente Dreigingsbeeld Statelijke Actoren alsmede de jaarverslagen van de AIVD en de MIVD is te lezen, stellen statelijke actoren steeds meer hun eigen belang centraal. Staten, waaronder China, gedragen zich steeds assertiever en ondernemen acties die onze democratische rechtsorde en nationale veiligheid kunnen ondermijnen. Om deze statelijke dreigingen te adresseren hanteert Nederland een integrale, Rijksbrede en landenneutrale aanpak tegengaan statelijke dreigingen. Uw kamer is over deze aanpak geïnformeerd in de kamerbrief over omgang met ongewenste inmenging van 16 maart 2018,17 en de twee kamerbrieven over de aanpak statelijke dreigingen van 18 april 201918 en 3 februari 2021.19
Vormen de bevindingen van de AIVD-jaarrapporten van 2018, 2019 en 2020 en het «Dreigingsbeleid statelijke actoren» van de AIVD, MIVD en NCTV, met name over de inmenging van China in de Nederlandse samenleving en de bedreiging die dit vormt, aanleiding voor verdere actie van het kabinet of voor een nieuwe, meer concrete en meer assertieve China-strategie gericht op het buiten de deur houden van invloed vanuit China op alle terreinen binnen Nederland? Zo ja, op welke termijn kunnen wij deze actie tegemoet zien? Hoe zou een nieuwe beleidsaanpak verschillen van het huidige beleid, gebaseerd op de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1, mei 2019)? Zo nee, waarom niet?
Het motto van de Chinanotitie van mei 2019 luidde: «open waar het kan, beschermend waar het moet». In de afgelopen jaren is de nadruk komen te liggen op het beter beschermen van de Nederlandse belangen, doordat het dreigingsniveau uit China is toegenomen en omdat Nederland beter inzicht heeft gekregen in de manifestatie van die dreiging. De accentverschuiving valt binnen de reikwijdte en kaders van de Chinanotitie, maar vereist een intensievere uitwerking van de veiligheidspijlers daarbinnen. Tenslotte blijft het belangrijk om de te beschermen belangen en de Nederlandse inzet altijd af te wegen tegen andere belangen in de complexe en veelzijdige relatie met China.
Bent u ervan op de hoogte dat, in het Verenigd Koninkrijk, Chinese spionnen die voor het Ministerie van Staatsveiligheid werkten en zich voordeden als journalisten, werden ontdekt en vervolgens het Verenigd Koninkrijk werden uitgezet?9 Bent u ervan op de hoogte dat België zich momenteel ook zorgen maakt over Chinese spionage in verband met de plannen van het Chinese staatsbedrijf Alibaba om een logistiek centrum van 100 miljoen euro te bouwen op een luchthaven in de stad Luik?10 Wat vindt u hiervan?
Het kabinet is op de hoogte van deze ontwikkelingen. Er wordt geen commentaar geleverd over aangelegenheden die de staatsveiligheid van bondgenoten betreffen.
Zijn er signalen of zorgen uitgedrukt, al dan niet van de AIVD, dat er Chinese spionnen actief zijn in Nederland?
Over het kennisniveau van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Is het weren van Huawei-producten uit het kernnetwerk voor 5G van Nederlandse telecombedrijven voldoende om Nederlandse veiligheid en data van burgers 100% te beschermen tegen spionage door China?
Ja, het kabinet is bekend met het artikel.
Het kabinet heeft op basis van een nationale risicoanalyse van de Taskforce Economische Veiligheid (TFEV) op 1 juli 201923 een stevig pakket aan aanvullende maatregelen aangekondigd om de risico’s voor de veiligheid en integriteit van onze telecommunicatiewerken beheersbaar te maken. In de Kamerbrief van 15 juni 202124 staat het meest recente overzicht van deze maatregelen. Zo zijn de mobiele netwerk operators (MNO’s) onlangs bij beschikking verplicht om in de kritieke onderdelen van hun netwerken uitsluitend gebruik te maken van producten en diensten van andere partijen dan de daarin genoemde leveranciers. Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over welke onderdelen dit betreft; uw Kamer heeft hier kennis van kunnen nemen via de vertrouwelijke inzagelegging voor uw Kamer van 26 april tot en met 14 mei 2021, en via de vertrouwelijke briefing van 18 mei 2021. Daarnaast worden aan MNO’s bij ministeriële regeling nadere eisen opgelegd ten aanzien van te treffen technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen om de weerbaarheid van hun netwerk te verhogen. Deze regeling wordt naar verwachting eind september 2021 gepubliceerd. In de voorliggende ministeriële regeling is opgenomen dat deze maatregelen op 1 oktober 2022 geïmplementeerd moeten zijn. Tenslotte heeft het kabinet naar aanleiding van de eerdergenoemde risicoanalyse van de TFEV besloten tot de inrichting van een structureel proces waarbinnen betrokken overheidsorganisaties en telecomaanbieders doorlopend nieuwe informatie over dreigingen en technologie delen en op risico’s beoordelen. Waar nodig kunnen er op basis hiervan aanvullende veiligheidsmaatregelen genomen worden.
Bent u bekend met het artikel in het Financieel Dagblad, «Beperkte 5G-ban op Huawei is zinloos, stellen specialisten»11 en dat specialisten hierin stellen dat, in tegenstelling tot het huidige beleid van Nederlandse telecombedrijven om Huawei slechts te weren uit het kernnetwerk, ook het randnetwerk gevoelig is voor spionage? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, welke maatregelen zijn dan wel genomen om spionage in het randnetwerk te voorkomen?
Zie antwoord vraag 27.
Bent u het ermee eens dat alles wat verbonden is met een onbeveiligd 5G-netwerk een potentieel wapen kan zijn dat kan worden gebruikt om geopolitieke invloed en controle te krijgen? Bent u het ermee eens dat als China een 5G-netwerk zou controleren, het in staat zou zijn om de technologie te bewapenen in hele steden – of landen – die door dat netwerk worden bediend? Zo ja, waarom heeft Nederland Chinese bedrijven niet in het geheel buiten de constructie van het 5G-netwerk gehouden? Zo nee, waarom is er dan wel bewust beleid gevoerd om het gebruik van onderdelen van Chinese bedrijven te minimaliseren?
In diverse publicaties, waaronder het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren25 en de brief van de AIVD, mede namens de MIVD, aan de Minister van Justitie en Veiligheid van 4 februari 2019,26 zijn de AIVD, de MIVD en de NCTV ingegaan op de dreigingen van statelijke actoren, gericht op de telecomsector, waarbij specifiek is ingegaan op de mogelijke risico’s van de introductie van 5G in relatie tot de nationale veiligheid. Vanwege deze dreiging heeft de Taskforce Economische Veiligheid (TFEV) een nationale risicoanalyse verricht op basis waarvan het kabinet op 1 juli 2019 een stevig pakket aan aanvullende maatregelen heeft aangekondigd om de weerbaarheid van de telecomnetwerken te verhogen (zie ook het antwoord op vragen 27 en 28).27 Het kabinet onderstreept daarbij het belang van internationale samenwerking. Zo blijft Nederland zich inzetten voor verdere ontwikkeling van de gezamenlijke Europese aanpak voor de veiligheid van 5G-netwerken, waaronder de implementatie van maatregelen uit de op 29 januari 2020 gepubliceerde EU 5G-security toolbox, welke zich onder meer richten op het treffen van maatregelen tegen hoog-risico leveranciers op basis van een risicoanalyse.
Is er in het kader van de toenemende Chinese macht ook sprake van toenemende Chinese (militaire) dreiging richting Europese staten en hun bondgenoten? Zo ja, welke stappen worden genomen om dit gevaar te weren? Zo nee, is er een langetermijnplan opgesteld mocht dit zich in de toekomst uiten?
In het kader van China’s toenemende macht is er vooralsnog geen sprake van een directe militaire dreiging richting Europese staten en hun bondgenoten. De uitdagingen voor de Europese en trans-Atlantische bondgenoten liggen met name op het terrein van cyber, ongewenste beïnvloeding, desinformatie, economische veiligheid en andere uitdagingen die liggen onder de drempel van een gewapende aanval in de klassieke zin van artikel 5 van het NAVO-verdrag. Voor het behalen van China’s geopolitieke en economische doelstellingen worden ook heimelijke middelen ingezet die een dreiging vormen voor de Nederlandse (economische) veiligheid en democratie, zoals beschreven in het publieke Dreigingsbeeld Statelijke Actoren28. Het kabinet biedt deze het hoofd zoals beschreven in de verschillende kamerbrieven Tegengaan Statelijke Dreigingen.29 Deze maatregelen zijn in de basis niet gericht tegen een specifiek land, omdat deze maatregelen de dreiging adresseren ongeacht waar deze vandaan komt. Andere (Europese) bondgenoten signaleren soortgelijke zorgelijke ontwikkelingen, en daarom kijkt Nederland in NAVO- en in EU-verband naar het uitwisselen van informatie en naar het gezamenlijk optrekken in het verstevigen van onze weerbaarheid en internationale responsopties.
China’s toenemende assertiviteit elders vormt een uitdaging voor de internationale veiligheid, zoals bijvoorbeeld de oplopende spanningen in de Zuid-Chinese Zee of China’s modernisering van de eigen strijdkrachten. Dit heeft op de lange termijn implicaties voor de EU en de NAVO. Nederland zet zich actief in met verschillende partners – via de EU, de NAVO, of bilateraal – om het recht op vrije doorvaart en maritieme veiligheid te borgen. Daarnaast zet Nederland zich als een van de koplopers in voor een Europese Indo-Pacific leidraad, met als doel het versterken van Europese samenwerking met partnerlanden in de Indo-Pacific regio.
In hoeverre is het Nederlandse leger afhankelijk van materieel of onderdelen die geheel of gedeeltelijk in China worden geproduceerd? In hoeverre is de krijgsmacht afhankelijk van Chinese telecommunicatieapparatuur die ons kwetsbaar maakt voor Chinese spionage en mogelijk tot catastrofale kwetsbaarheden kan leiden op het slagveld?
Ten aanzien van de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis hecht het kabinet waarde aan strategische autonomie zoals vermeld in de Kamerbrief «Visie op de toekomst van de industrie in Nederland» van 30 oktober 2020.30 Strategische autonomie wordt hier gedefinieerd als gegarandeerde toegang tot – en beschikbaarheid van – (internationale) kennis, rechten, mensen en middelen die noodzakelijk zijn om militaire capaciteiten in stand te houden en operaties uit te voeren, ongeacht de coalitie waarbinnen inzet plaatsvindt. Het gaat hier om behoud van operationele relevantie en garanderen van inzetbaarheid van de krijgsmacht zonder daarbij (in grote mate) afhankelijk te zijn van anderen, al dan niet bondgenoten. Nederland wil daarom blijven beschikken over een eigen technologische en industriële basis, zodat de eigen nationale veiligheid kan worden geborgd en een zeker autonoom handelingsperspectief behouden blijft. Dit betekent dat, indien het wezenlijk nationaal veiligheidsbelang dat vraagt, ook kan worden geïnvesteerd in niet-concurrerende, maar essentiële, kennis, rechten, mensen en middelen.
Desalniettemin blijft Defensie afhankelijk van marktpartijen voor het voorzien in materieel en IT. Daarbij geldt het uitgangspunt dat het beste product voor de beste prijs wordt verworven om de grondwettelijke taken goed te kunnen uitvoeren. Componenten en onderdelen van materieel dan wel IT-middelen die elders worden geproduceerd en door Defensie verworven kunnen uit China afkomstig zijn. Als er sprake is van gerubriceerde of vitale defensieopdrachten, dan vereist Defensie toepassing van en zijn bedrijven gehouden aan de regeling Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten. De MIVD autoriseert bedrijven voordat zij mogen werken aan gerubriceerde opdrachten voor Defensie.
Met het oog op potentiële spionage- of sabotagedreiging door vijandelijke actoren worden voor hard- en software IT-systemen van Defensie eisen gehanteerd om deze risico’s tot een minimum te beperken.
Ten slotte, met de brief «Voortgang wetgevingstraject sectorale investeringstoets op het gebied van defensie-industrie» van 9 juli 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het wetgevingstraject voor een sectorale investeringstoets op het gebied van de defensie-industrie. Dit wetsvoorstel voor de defensie-industrie zal aansluiten bij het stelsel van investeringstoetsing dat tot doel heeft het beheersen van risico’s voor de nationale veiligheid bij investeringen, fusies en overnames van bedrijven.
Bent u het ermee eens dat we onze productie zo ver hebben uitbesteed dat we onze belangen niet meer kunnen verdedigen zonder Chinese productie en logistieke steun? Zo ja, welke stappen kan Nederland nemen om deze afhankelijkheid te verminderen? Zo nee, klopt het dan dat het Nederlands leger zonder apparatuur, telecom of onderdelen geproduceerd in China of geïmporteerd uit China volledig kan functioneren?
Zie antwoord vraag 31.
Bent u het ermee eens dat de ruimte nu een ander slagveld tussen de VS en China vormt in de bredere technologische strijd om hegemonie, een strijd die wetenschappelijke en militaire implicaties op aarde zou kunnen hebben? Zo ja, welke bedreiging vormt dit voor Nederland? Zo nee, wat vindt u dan van de huidige «space race» tussen de VS en China?
De ruimte is een nieuw operationeel domein. De mogelijkheden en kansen voor de ruimte en ruimtevaart zijn vrijwel eindeloos en worden in sterke mate gedreven door de voortgang op de ontwikkeling van nieuwe technologieën. Civiele en militaire partijen gebruiken dagelijks op grote schaal direct en indirect satellieten en bijbehorende infrastructuur voor aardobservatie, communicatie en navigatie. Ruimtevaart biedt veel mogelijkheden op economisch, maatschappelijk en veiligheidsgebied, en veel landen waaronder VS en China maken gebruik van die mogelijkheden. Tegelijkertijd wordt de ruimte voller en raakt deze betwist, waardoor de kans op misverstanden en ongelukken toeneemt. Dit leidt tot een breed scala aan dreigingen, variërend van verstoring en degradatie tot aan fysieke vernietiging van ruimtemiddelen.
Het gebruik van de ruimte is van toenemend belang voor staten. Dit geldt niet alleen voor de VS en China: de NAVO introduceerde in juni 2019 voor het eerst een ruimtebeleid en verklaarde later dat jaar de ruimte tot vijfde operationeel domein als onderdeel van het eigen afschrikkings- en defensiebeleid, naast de domeinen land, zee, lucht en cyber. Nederland erkent ook het belang van de ruimte voor militair optreden binnen de bestaande internationale kaders die daarop van toepassing zijn, zoals verwoord in de Kamerbrief Ruimteveiligheid van 5 maart 2021.31 Het kabinet heeft recent een visie over ruimtedreigingen opgesteld als onderdeel van de Nederlandse inzet binnen VN-Resolutie 75/36, over normen en regels over verantwoordelijk gedrag in de ruimte. Hierover zal uw Kamer separaat worden geïnformeerd.
Wat zijn de militaire implicaties en bedreigingen voor Nederland van een China dat de ruimte domineert?
Een gewapend conflict (in de ruimte) waarbij ook satellieten of bijbehorende infrastructuur doelwitten vormen, kan negatieve gevolgen hebben voor militaire en civiele toepassingen zoals communicatie- en navigatienetwerken. Een verminderde werking of uitschakeling van militaire of civiele satellieten kan de effectiviteit van de Nederlandse strijdkrachten en die van bondgenoten aantasten.
Is er bewijs dat China (een) ruimtewapen(s) aan het ontwikkelen is of dat dit land de capaciteit heeft (een) dergelijk wapen(s) te ontwikkelen? Zo ja, wat zou dit voor de geopolitieke en strategische positie van China kunnen betekenen en wat zouden de bedreigingen voor Nederland kunnen zijn? Zo nee, zijn er signalen dat China dit wel in de toekomst beoogt te doen?
China testte in 2007 een antisatellietwapen. Zulke antisatellietwapens stellen landen in staat om capaciteiten in de ruimte (zoals satellieten) van andere landen te bedreigen. Deze satellieten vervullen een cruciale rol voor de economie, de wetenschap, de maatschappij en de krijgsmacht van andere landen, waaronder Nederland.
Zijn China's huidige ruimtetechnologieën «dual-use» (kunnen worden gebruikt voor civiele of militaire taken)? Zo ja, wordt dit beschouwd als een teken van groeiende Chinese agressie?
Veel ruimtevaarttechnologie heeft een inherent dual-use karakter. Dit geldt voor China maar ook voor alle andere landen die actief zijn in de ruimte. Het gebruik van deze dual-use technologieën is daarom niet noodzakelijkerwijs een teken van een groeiende Chinese agressie jegens Nederland of bondgenoten en partners. Zo worden civiele communicatiesatellieten vaak ook gebruikt voor militaire communicatie. Wel zet China duidelijk in op de militarisering van de ruimte en heeft het een actief verwervingsprogramma waarbij ruimtevaarttoepassingen menigmaal als civiel worden afgeschilderd, terwijl de werkelijke toepassingen vrijwel altijd dual-use zijn. Expansie in het ruimtedomein past binnen het bredere beeld van toegenomen Chinese assertiviteit op het wereldtoneel.
Het is daarom belangrijk dat gebruikers van de ruimte inzicht hebben in elkaars intentie. Vandaar dat Nederland in het kader van VN-Resolutie 75/36 heeft voorgesteld te komen tot internationale afspraken over effectieve communicatie tussen ruimtegebruikers.
Zijn er signalen dat Chinese (staats)bedrijven inlichtingen en informatie over Nederlandse burgers en ingezetenen, Nederlandse bedrijven en kennisinstituten en de Nederlandse staat verzamelen? Zo ja, hoe wordt dit gemonitord?
In de jaarverslagen van AIVD en MIVD staat dat economische samenwerking met China kansen en risico’s biedt, waaronder het risico dat intellectueel eigendom van Nederlandse bedrijven ongewild in Chinese handen terecht komt. Over het kennisniveau van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Ziet u het gigantische handelstekort van Nederland met China, dat al decennia explosief groeit, nu maar liefst 19,6 miljard euro bedraagt en met afstand het grootste is van al onze handelstekorten12, als een probleem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om het handelstekort met China significant en duurzaam te verkleinen?
Er bestaat sedert jaren een fors tekort op de bilaterale handelsbalans met China. Het tekort op de bilaterale handelsbalans is op zichzelf voor Nederland geen reden tot zorg, internationale handel is immers geen nulsomspel. China is al decennia een door export gedreven economie met een zeer grote maakindustrie. Mede hierdoor heeft China een overschot op de handelsbalans met veel landen. Overigens is ongeveer twee derde van de Nederlandse invoer uit China bestemd voor de wederuitvoer – producten die in vrijwel onbewerkte staat worden uitgevoerd naar andere landen. Het resterende deel, in 2019 14 miljard euro, wordt daadwerkelijk in Nederland verbruikt. Dit reduceert het economisch relevante tekort op de handelsbalans aanzienlijk.33
Internationale handel zorgt voor toegang tot grondstoffen en halffabricaten en belangrijke bronnen van kennis die van cruciaal belang zijn voor de concurrentiekracht en innovatie van het Nederlands bedrijfsleven. De handel met China leidt daarbij tot een toename van de welvaart van Nederlandse consumenten.
Waarom worden de woorden «handelstekort» en «handelsbalans» niet één keer genoemd in de Nederlandse strategie ten opzichte van China, zoals geformuleerd in «Nederland-China: een nieuwe balans»?
Handel is belangrijk voor landen met een open economie, zoals Nederland en andere lidstaten van de Europese Unie (EU). Veel Europese bedrijven, grote en kleine, doen zaken in het buitenland. Andere bedrijven zijn weer toeleveranciers van exporterende bedrijven. Ook de import is belangrijk. Veel Nederlandse bedrijven importeren producten om deze te bewerken of verwerken. Daarna worden deze producten vaak weer geëxporteerd. Als gevolg van handel hebben veel landen, waaronder Nederland, overschotten én tekorten op de handelsbalans met verschillende landen. Nederland ziet het tekort op de handelsbalans met China niet als een pijnpunt in de bilaterale relatie. Om die reden is dit niet als relevant punt opgenomen in de China notitie. Zie tevens het antwoord op vraag 38.
Waarom wordt het Nederlandse handelstekort met China door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) structureel bijgehouden en prominent uitgelicht in rapportages, als het getuige de Nederlandse strategie ten opzichte van China, zoals geformuleerd in «Nederland-China: een nieuwe balans», niet belangrijk genoeg is om te noemen, laat staan mee te nemen in de beleidsoverwegingen ten aanzien van China?
Het CBS heeft tot taak dergelijke economische gegevens bij te houden en te analyseren. Dat staat los van de interpretatie van die statistieken of de aandacht die een handelstekort krijgt in een beleidsstrategie zoals die ten aanzien van bijvoorbeeld China.
Waarom stelt u geen enkele dwingende maatregel van significantie tegenover de discriminatie die Nederlandse bedrijven ondervinden op de Chinese markt bij het verstrekken van licenties of het krijgen van overheidsopdrachten, zoals omschreven in «Nederland-China: een nieuwe balans»?
Het kabinet zet zich actief – vanuit verschillende dossiers – in EU-verband in voor een gelijk speelveld ten opzichte van derde landen, waaronder China, met als doel dat zowel binnen de interne markt als daarbuiten Europese en niet-Europese ondernemingen onder vergelijkbare voorwaarden met elkaar concurreren. Deze inzet wordt zowel op multilateraal, bilateraal als unilateraal niveau gepleegd en geldt zowel voor markttoegangsproblemen op het gebied van overheidsopdrachten, als overige markttoegangsproblemen, zoals in relatie tot licenties.
Zo zet Nederland in op snelle totstandkoming van een effectief Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI), dat als doel heeft wederkerigheid op de markt voor overheidsopdrachten af te dwingen, zodat EU-bedrijven betere toegang krijgen tot aanbestedingen in derde landen.
Op 2 juni 2021 heeft de Raad overeenstemming bereikt over dit instrument. Met de Raadspositie heeft het Sloveense voorzitterschap een mandaat voor triloog onderhandelingen tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Naar verwachting zullen de onderhandelingen in het najaar starten, wanneer het Europees Parlement een positie heeft ingenomen.
Het is daarnaast voor Nederlandse en andere Europese aanbestedende diensten mogelijk om inschrijvingen te weigeren uit derde landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten van de WTO en/of waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt. Dit is bijvoorbeeld het geval voor inschrijvingen uit China. Daarnaast biedt de Aanbestedingswet 2012 de mogelijkheid om kwalitatieve gunningscriteria te stellen, zoals milieucriteria. Verder hebben aanbestedende diensten de mogelijkheid abnormale lage inschrijvingen af te wijzen. Voor nadere informatie verwijs ik u naar de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Amhaouch en Palland (Kamerstuk 2021D14738).
Kunt u garanderen dat China als gevolg van de huidige Nederlandse Chinastrategie binnen vijf jaar zal stoppen met de discriminatie van Nederlandse bedrijven? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat kan ik niet. Discriminatie tegen niet-Chinese bedrijven in China is het gevolg van een breed scala van Chinese wetten, regels, en procedures, en de implementatie daarvan, op zowel nationaal als lokaal niveau, die samen het speelveld voor buitenlandse bedrijven vormgeven.
Nederland zet zich, zowel bilateraal als ook in EU en internationaal kader, net als andere landen die zaken doen in China, in om, waar mogelijk, Chinees beleid te beïnvloeden en discriminatie van het Nederlands bedrijfsleven in China tegen te gaan.
Erkent u dat er op basis van tal van objectieve indicatoren, zoals het gigantische handelstekort, het ongelijke speelveld, de wettelijke discriminatie van Nederlandse bedrijven en de beperkte toegang voor Nederlandse producten tot de Chinese markt, sprake is van een zeer oneerlijke handelsrelatie tussen Nederland en China? Zo nee, waarom niet?
Er is op een aantal terreinen sprake van een ongelijk speelveld tussen Europese en Chinese bedrijven. Dat betekent niet dat over het geheel genomen sprake is van een zeer oneerlijke handelsrelatie en ook niet dat Nederlandse bedrijven geen profijt hebben van de handel met China.
Volgens cijfers van het CBS verdiende Nederland in 2018 5,6 miljard euro aan de rechtstreekse export van goederen en diensten naar China. Dit was goed voor 0,7 procent van het Nederlandse bruto binnenlandse product. Bovendien verdiende Nederland volgens cijfers van de OESO in 2016 nog eens 5,5 miljard euro aan de indirecte export naar China. Naast toegevoegde waarde en welvaart zorgt de handelsrelatie met China ook voor werkgelegenheid. Volgens het CBS waren er in 2018 bijna 51 duizend voltijdbanen gemoeid met de rechtstreekse export naar China.34
Internationale handel kan bijdragen een het efficiënte gebruik van productiefactoren en zorgt voor toegang tot grondstoffen en halffabricaten die belangrijk zijn voor de Nederlandse economie. Over het algemeen profiteren Nederlandse bedrijven en de Nederlandse economie dus van de handel met China. Dit betekent niet dat er geen zorgen zijn over het ongelijke speelveld. Het kabinet en de EU zetten zich dan ook actief in voor een gelijker speelveld ten opzichte van China en andere derde landen.
Een bilateraal handelstekort is op zich zelf geen indicatie van een oneerlijke handelsrelatie – internationale handel is immers geen nulsomspel. Wel kan het tekort vergroot worden door oneerlijke handelspraktijken. Er is geen bewijs dat een significant deel van het Nederlandse tekort op de handelsbalans met China hierdoor wordt veroorzaakt (zie ook het antwoord op vraag 38).
Bent u het ermee eens dat Chinese bedrijven een oneerlijke concurrentiepositie hebben ten opzichte van Nederlandse bedrijven? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 41 t/m 43 is er op verschillende vlakken sprake van een ongelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven.
Bent u het ermee eens dat Nederlandse bedrijven moeten voldoen aan de veel strengere Nederlandse en EU wet en regelgeving terwijl Chinese bedrijven aan veel minder strenge regels moeten voldoen en dat dit een oneerlijke concurrentiepositie creëert? Zo ja, hoe kan Nederland een betere balans in deze concurrentiepositie bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Op de Nederlandse markt, en op de Europese interne markt in het algemeen, moeten Nederlandse en Chinese bedrijven voldoen aan dezelfde wetgeving. Alsnog kan het zijn dat bedrijven uit derde landen een oneerlijke concurrentiepositie hebben door regelgeving in hun thuisland. Het kabinet zet zich – voornamelijk in EU-verband – actief in om waar nodig een gelijker speelveld te creëren. Nederland zet zich zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie witboek buitenlandse subsidies (Kamerstuk 22 112, nr. 2917)35 in voor nieuwe instrumenten, met als doel om oneerlijke concurrentie op de Europese interne markt tegen te gaan. Ook presenteerde de Europese Commissie op 5 mei 2021 een «proposal for a regulation on foreign subsidies distorting the internal market.»
Bent u bekend met het artikel op Follow the Money, «Half of the Netherlands' biggest pension funds invest in Chinese repression» van 21 mei 202113, waaruit blijkt dat eind 2020 twee Nederlandse pensioenfondsen, ABP en Pensioenfonds Zorg & Welzijn, meer dan 31 miljard euro in China hebben geïnvesteerd? Wat vindt u hiervan?
Het kabinet verwacht van pensioenfondsen en andere investeerders dat zij handelen conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en bestaande best practices met betrekking tot duurzame financiering onderschrijven, actief uitdragen in hun beleid en daarnaar handelen. Hoe individuele pensioenfondsen invulling geven aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid en keuze van de individuele pensioenfondsen. Dit geldt ook voor de beslissing om engagement te voeren (in gesprek te gaan) met een bedrijf of juist over te gaan tot uitsluiting. Zo hebben bijvoorbeeld vier grote Nederlandse pensioenfondsen, waaronder het ABP, aan deze verantwoordelijkheid invulling gegeven door hun beleggingen in Chinese bedrijven, die rechtstreeks betrokken zijn bij de onderdrukking van de Oeigoeren, te beëindigen. Hierover hebben zij op 20 mei jl. bericht.37 Het kabinet is van mening dat investeringen die bijdragen aan het schenden van mensenrechten onacceptabel zijn.
Bent u op de hoogte van de Anti-Foreign Sanctions Law die op 10 juni 2021 in China is aangenomen met als doel China een rechtsgrondslag te verschaffen voor het nemen van vergeldingsmaatregelen tegen zogenoemde «discriminerende beperkende maatregelen» die door het buitenland tegen Chinese organisaties en burgers worden genomen? Wat vindt u van deze wetgeving?
De Anti-Foreign Sanctions Law is nieuwe wetgeving die de Chinese overheid een juridisch kader verschaft om tegenmaatregelen te formuleren tegen buitenlandse sancties; het verbiedt tevens entiteiten om discriminerende maatregelen tegen China na te leven of om bij te dragen aan de implementatie van dergelijke maatregelen. Alhoewel deze wetgeving na invoering nog niet in de praktijk is toegepast, maakt het kabinet zich zorgen over de onzekerheid die deze wetgeving met zich meebrengt voor buitenlandse bedrijven die opereren in China. De wet is ruim geformuleerd en het is daardoor onduidelijk in welke gevallen en op welke wijze deze wetgeving toegepast kan worden door de Chinese autoriteiten. Deze maatregelen passen binnen een mondiale trend waarin economie en politiek steeds vaker met elkaar verknoopt worden en die afbreuk doet aan een op regels gebaseerd mondiaal handelssysteem. Nederland uit geregeld zijn zorgen hierover, ook richting China, tot op het allerhoogste politieke niveau.
Wat betekent deze wet voor Nederlandse bedrijven en individuen in Nederland en in China die door China, volgens deze wet, op een zwarte lijst worden geplaatst?
Zie antwoord vraag 47.
Is er al sprake van Nederlandse bedrijven of burgers die op een zwarte lijst zijn geplaatst of dreigen te worden geplaatst onder deze wet? Zo ja, wat is het gevolg hiervan voor deze burgers en bedrijven en wat is de reactie van het kabinet hierop?
Zie antwoord vraag 47.
Bent u bereid een assertiever beleid tegen China te voeren in het geval dat Nederlandse burgers of bedrijven op deze lijst komen te staan? Zo ja, welke mogelijkheden en instrumenten zijn beschikbaar om effectieve druk op China uit te oefenen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 47.
Kunt u een overzicht geven van de producten en deelproducten waarvoor Nederland afhankelijk is voor import uit China?
Een importafhankelijkheid is geen statisch gegeven. In de huidige complexe mondiale waardeketens gaan goederen vaak meer dan eens de grens over als onderdeel van een groter product. Hierdoor is er binnen een productieketen vaak sprake van wederzijdse afhankelijkheden tussen landen. Onderzoek van het CBS38 laat bijvoorbeeld zien dat een groot deel van de Nederlandse import uit China bestemd is voor de wederuitvoer. De Europese Commissie heeft in het kader van de update van haar industrie strategie in kaart gebracht welke producten de EU in hoge mate importeert en waarvoor weinig beschikbare alternatieven zijn39.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Chinese Communist Party (CCP) een vertegenwoordiging (partijcomité) heeft in alle Chinese bedrijven, zowel staats- als privébedrijven?14
In algemene zin kan worden gesteld dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel bij staatsbedrijven als bij private bedrijven, en dat er sprake is van nauwe verwevenheid tussen civiele en militaire sectoren in China. Dit wordt ook beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» van 15 mei 2019.41
Hoe ziet u deze vertegenwoordiging van de Chinese staat in alle Chinese bedrijven? Wat vindt u van het feit dat de CCP daarmee ook is vertegenwoordigd in Nederlandse bedrijven die in China opereren en dat dit tot politieke druk van de Chinese staat in de directiekamers van Nederlandse bedrijven kan leiden?15
In de beleidsnotitie «Nederland-China: Een Nieuwe Balans» wordt gewezen op het feit dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven. In bedrijven met meer dan drie partijleden van de Chinese Communistische Partij (CCP) is het instellen van een partijcomité verplicht. Dit geldt eveneens voor joint ventures met buitenlandse bedrijven.
Volgens de Business Confidence Survey van de Europese Kamer van Koophandel uit 202043 constateert 43% van de geraadpleegde bedrijven dat het zakelijke klimaat in China politieker is geworden ten opzichte van het jaar ervoor. Interne politieke druk is volgens de geraadpleegde bedrijven met name afkomstig van zakenpartners, werknemers en consumenten. Extern is de druk vooral afkomstig van de overheid, media en de CCP. 3% van de ondervraagde bedrijven geeft aan toegenomen druk te ervaren van een partijcomité binnen de eigen organisatie.
Politieke invloed binnen Chinese bedrijven is dus een factor om rekening mee te houden, en tevens een factor om mee te wegen bij het nemen van zakelijke beslissingen.
De beleidsnotitie «Nederland-China: Een Nieuwe Balans» onderstreept het belang van aandacht voor nationale veiligheidsbelangen gerelateerd aan economische activiteiten. Sinds het uitkomen van deze notitie in mei 2019 is er geïnvesteerd in het stroomlijnen en versterken van de kennis- en informatievergaring ten aanzien van China en is de China-capaciteit van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) versterkt. Bedrijven die zaken willen doen in en met China kunnen zowel bij de RVO als het postennetwerk in China terecht voor voorlichting over alle aspecten die komen kijken bij het zakendoen in China. Een goede voorbereiding en verdieping in het land, de economie en marktkansen, maar ook potentiële risico’s, zijn van belang voor ieder bedrijf dat zich op de Chinese markt wil begeven of zich in China wil vestigen.
Belemmeringen waartegen Nederlandse bedrijven in China aanlopen, bijvoorbeeld op het gebied van technologieoverdracht en bescherming van intellectueel eigendom, zijn regelmatig onderwerp van gesprek tussen Nederland en China. Zo heb ik op 16 december 2020, in gesprek met de Chinese viceminister van Handel, het belang van betere markttoegang, bescherming van intellectueel eigendom, het beëindigen van (informele) gedwongen technologieoverdracht en het creëren van een gelijk speelveld voor buitenlandse ondernemingen in China benadrukt.
Zijn er meldingen geweest van Chinese diplomaten, investeerders en zakenlieden die Nederlandse ondernemers of bedrijven hebben geprobeerd te manipuleren?
Dat er in het zakelijk verkeer sprake zou zijn geweest van manipulatie / onoorbare beïnvloeding is moeilijk vast te stellen.
Bent u het ermee eens dat, in het geval van China, vrije handel en de daaruit voortvloeiende rijkdom er niet toe hebben geleid dat het land democratischer is geworden? Zo ja, welke lessen trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
China is in de afgelopen decennia uitgegroeid tot de tweede economie ter wereld. De economische opkomst en integratie van China in mondiale waardeketens en in de wereldhandelsstructuur is overwegend positief geweest voor de groei van de wereldeconomie en heeft tevens positieve effecten gehad op de groei van de Nederlandse economie. Ontwikkelingen op democratisch vlak zijn uitgebleven, op vele vlakken zoals vrijheid van pers, meningsuiting en religie is de mensenrechtensituatie in China juist verslechterd. De les die daaruit te trekken valt is dat welvaart niet automatisch leidt tot democratische vrijheden. Nederland stelt zorgen over de mensenrechtensituatie in China consequent in bilateraal en multilateraal verband aan de orde. Het is van groot belang om deze kwestie in EU-verband te bespreken en gezamenlijk met EU-Lidstaten op te trekken. Nederland steunde bijvoorbeeld op 22 juni jl. een gezamenlijke verklaring in de VN Mensenrechtenraad met 43 andere landen met daarin onder andere een oproep tot ongehinderde toegang tot Xinjiang.
Wat betekenen de economische kortetermijnwinsten van de handel met China op de lange termijn voor de veiligheid, de soevereiniteit en de democratische cultuur van Nederland?
Het uitgangspunt van de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» uit 2019 is: «open waar het kan, beschermend waar het moet». In de notitie staan zowel de kansen, met name op het gebied van economie en handel, als de uitdagingen, zoals economische veiligheid en mensenrechten, in de relatie met China centraal.
China is een van onze belangrijkste economische partners, waar bijna 51.000 banen in Nederland direct mee verbonden zijn.44 Ondanks de coronapandemie is de totale waarde van de bilaterale handelsrelatie in 2020 met bijna 1,5 miljard euro toegenomen ten opzichte van 2019. De Nederlandse goederenexport naar China is als onderdeel daarvan in 2020 met ruim tien procent gegroeid.
Nederland is niet gebaat bij eenzijdige strategische afhankelijkheden, ongewilde kennisoverdracht, of indirect meewerken aan mensenrechtenschendingen. Het kabinet streeft er dan ook naar dat economische belangen altijd afgewogen worden tegen andere publieke belangen op de langere termijn in de complexe en veelzijdige relatie met China. Dergelijke belangen zijn bijvoorbeeld onze nationale veiligheid, het voorkomen van mensenrechtenschendingen, en het in stand houden van de internationale rechtsorde.
Het bewustzijn over de implicaties van China’s groeiende macht is in de afgelopen jaren toegenomen en dit betekent dat er meer aandacht is voor de te beschermen belangen. Het kabinet beschouwt het behouden van de juiste balans tussen deze kansen en uitdagingen als noodzakelijk en zet zich hier samen met de EU en andere gelijkgezinde landen voor in.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijfssegmenten in Nederland die China het meest van belang vindt? Zo nee, bent u bereid deze lijst op te stellen en en mee te sturen met de antwoorden op deze vragen?
In algemene zin sluit de Chinese interesse in Nederlands bedrijfssegmenten aan op, maar is niet beperkt tot, de aandachtsgebieden uit China’s 14e Vijfjarenplan. De technologische sectoren waar China blijkens dit document het meeste belang aan hecht, zijn: kunstmatige intelligentie, kwantum computing, robotica, halfgeleiders, biotechnologie, neurowetenschappen en neurocomputing, medische en farmaceutische wetenschappen en tenslotte aardobservatie en ruimtevaart.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijven in Nederland waarin Chinese bedrijven of investeerders belangen hebben? Zo nee, bent u bereid deze lijst op te stellen en en mee te sturen met de antwoorden op deze vragen?
Het CBS houdt een overzicht bij van handels-, kapitaal- en investeringsstromen. Volgens de «Internationaliseringsmonitor China 2020-II» van het CBS telde het Nederlandse bedrijfsleven in 2017 bijna 13.500 bedrijven die onder zeggenschap stonden van buitenlandse partijen. In 2017 stonden 470 bedrijven in Nederland onder Chinese zeggenschap. Dat komt neer op 3,5 procent van de bedrijven onder buitenlandse zeggenschap. Wel is het aantal bedrijven onder Chinese zeggenschap in de afgelopen vijf jaar sterker toegenomen (+49 procent) dan het totaal aantal buitenlandse partijen (+12 procent). Bijna de helft van de Chinese entiteiten (220 bedrijven) die in het Nederlandse bedrijfsleven actief zijn, zijn dat in de bedrijfstak groothandel. In die bedrijfstak was ook de toename van het aantal Chinese bedrijven de afgelopen vijf jaar het sterkst. Vooral in de groothandel in non-food artikelen (70 bedrijven), ICT-apparatuur (35) en de overige gespecialiseerde groothandel (35) waren Chinese entiteiten in 2017 goed vertegenwoordigd. Op een verre tweede plek staan de bedrijfstak opslag en dienstverlening, en de holdings en managementadviesbureaus, met beide 30 Chinese entiteiten.
Bent u het ermee eens dat China geen ontwikkelingsland meer is en deze status bij de Universal Postal System dus ook niet zou mogen behouden? Bent u ervan op de hoogte dat de tarieven voor sommige postbedrijven door China’s status als ontwikkelingsland vaak ver onder de kosten liggen voor het postbedrijf van bestemming om het pakket te bezorgen vanaf het moment dat zij het pakket in handen krijgen – waardoor Chinese bedrijven goederen verkopen tegen marges die voor een normaal binnenlands bedrijf niet haalbaar zijn, simpelweg omdat zij toegang hebben tot goedkope postbezorging?
In de brief van 26 november 2019 aan uw Kamer over de uitkomst van het buitengewone congres van de Wereldpostunie, in de beantwoording op de motie van de leden Van Haga en Aartsen en in de beantwoording van diverse Kamervragen t.a.v. Alibaba heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die op verschillende terreinen zijn en worden genomen om een gelijk internationaal speelveld te bewerkstelligen bij het verzenden van pakketjes op de e-commerce markt.45
Ten aanzien van het Postverdrag is vastgesteld dat de gewijzigde afspraken over onderlinge verrekentarieven binnen de Wereldpostunie zorgen voor een gelijker speelveld voor Nederlandse webshops en verbeterde kostendekkendheid voor de nationale postvervoerder. De reeds eerder ingezette herziening van het tariefsysteem is versneld waardoor o.a. een land als China veel hogere tarieven moet betalen voor de afhandeling van pakketjes afkomstig uit eigen land. Tijdens het Wereldpostunie congres (9-27 augustus) worden volgende stappen gezet in het gelijktrekken van de verrekentarieven. Daarmee verdwijnt stapsgewijs het kostenvoordeel dat Chinese webshops enige tijd geleden nog hadden. Verder zijn de Europese btw-regels voor afstandsverkopen van goederen van buiten de EU aangepast. De btw-vrijstelling bij de invoer van kleine zendingen met een waarde van niet meer dan € 22, die worden geleverd door ondernemers van buiten de EU aan consumenten binnen de EU, is per 1 juli 2021 vervallen.46 Hierdoor worden gelijke concurrentievoorwaarden voor ondernemers binnen en buiten de Unie gecreëerd en wordt de concurrentieverstorende situatie voor ondernemers binnen de EU beëindigd.
Wat vindt u ervan dat de lage verzendkosten van producten uit China de Nederlandse markt dreigen te overspoelen met goedkope Chinese nepproducten van de Alibaba Group, waardoor Nederlandse bedrijven, met hogere binnenlandse verzendkosten, uit de markt worden gedrukt?
Zie antwoord vraag 59.
Hoe beïnvloedt het feit dat Nederland geen onderdeel is van de Nieuwe Zijderoute de Rotterdams strategische ligging als handelshaven en Nederland als handelsland nu 18 EU-landen wel onderdeel zijn van dit infrastructuurinitiatief?
Het Belt and Road Initiative (BRI) is een grootschalig Chinees initiatief dat verbindingen («nieuwe zijderoutes») tussen continenten en hun aangrenzende zeeën beoogt te stimuleren. Dit gebeurt niet alleen door de aanleg van wegen, spoorlijnen, havens en luchthavens, het faciliteren van investeringen en handel, financiële samenwerking, maar ook door people-to-people contacten en culturele uitwisseling. Het kabinet heeft oog voor het gebruik van het BRI voor het vergroten van de politieke en economische invloed van China in landen langs de «nieuwe zijderoutes» en over effecten op de Nederlandse en Europese infrastructuur, onder meer vanuit het oogpunt van economische veiligheid.
Nederland heeft zich niet formeel gelieerd aan het BRI. Wel worden waar mogelijk kansen benut om Nederland, inclusief Rotterdam, als logistieke hotspot verder op de kaart te zetten. Een goed voorbeeld hiervan is de versterking van het spoorgoederenvervoer tussen China en Europese landen. Dit biedt ook kansen voor het bedrijfsleven, bijvoorbeeld doordat via spreiding van vervoersmodaliteiten risico’s kunnen worden gemitigeerd. De lagere CO2-uitstoot ten opzichte van lucht- en zeevracht biedt daarbij voordelen voor het klimaat.
Nederland is binnen de EU een van de drijvende krachten achter het vergroten van de mondiale rol van de EU op het gebied van connectiviteit en mede op Nederlands aandringen zijn op 12 juli jl. door de Raad Buitenlandse Zaken conclusies aangenomen getiteld «A globally connected Europe» die de EU-strategie op dit gebied verder moeten operationaliseren en die oproepen tot een gezamenlijke mededeling in voorjaar 2022. Deze strategie benadrukt het belang van duurzaamheid in al haar aspecten, zoals fiscale, financiële en sociale duurzaamheid en aandacht voor het milieu. Dit kan de Nederlandse positie als handelsland vergroten en een alternatief bieden voor het BRI.
Bent u ervan op de hoogte dat Chinese fabrikanten ongeveer 40% van alle wereldwijd gebruikte active pharmaceutical ingredients (API's) produceren?
Ja, al is het exacte percentage het kabinet niet bekend door de complexiteit van de productieketens.
Kunt u een overzicht geven van alle medicijnen, API’s en grondstoffen waarbij Nederland afhankelijk is van import uit China? Zo ja, kunt u een overzicht hiervan opstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet mogelijk. De farmaceutische productie- en leveringsketens zijn complex, steeds sterker geglobaliseerd en weinig transparant. Bij de verschillende productiefasen voor één ingrediënt kunnen meerdere fabrikanten uit verschillende delen van de wereld betrokken zijn. De pandemie heeft aangetoond dat overheidsinstanties vaak geen toegang hebben tot volledige informatie over de structuur van de productie- en leveringsketens. Daarom werken de EU-Lidstaten samen met de Europese Commissie, als onderdeel van de farmaceutische strategie voor Europa,47 aan het in kaart brengen van de productiecapaciteit en aan meer transparantie in de productie- en leveringsketen middels wetgevende en niet-wetgevende acties.
Bent u het ermee eens dat wanneer China verantwoordelijk is voor een substantieel deel van de wereldproductie van API’s, dit een zeer slecht gebalanceerde handelsrelatie en onderhandelingspositie tot gevolg heeft?
De API-productie heeft de aandacht van het kabinet en staat ook op de Europese agenda als onderdeel van de implementatie van de farmaceutische strategie voor Europa. Overigens wordt een groot deel van de innovatieve medicijnen niet uit China betrokken. Door de buffers in de ketens te vergroten en behoud van productie in Nederland, zoals de producent Apotex (nu InnoGenerics), voorkomen we een afhankelijkheid op de korte termijn. Het kabinet verwijst hierbij naar de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan uw Kamer d.d. 16 april 2021.48 Voor plannen op de langere termijn werkt het kabinet zowel op nationaal als EU-niveau aan het verminderen van ongewenste afhankelijkheden met als doel de leveringszekerheid te bevorderen.
Bent u op de hoogte dat China mijnbouwtoegang heeft tot tweederde van de 30 elementaire grondstoffen, waaronder antimoon, bariet en zeldzame aardmetalen, en dat China tot de topdrie van leveranciers van deze elementaire grondstoffen behoort?16 Wat betekent dit voor de Nederlandse afhankelijkheid van deze grondstoffen en onze houding tegenover een steeds meer agressief China?
Zie het antwoord op vraag 76.
Is er een plan opgesteld dat de toegang tot belangrijke medicatie garandeert als de Chinese overheid besluit om medicijnleveringen te verminderen of zelfs te stoppen? Zo ja, kunt u deze toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen signalen ontvangen dat de Chinese overheid dergelijke voornemens heeft. Het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten volgt de beschikbaarheid van geneesmiddelen nauwlettend. Leveranciers zijn wettelijk verplicht situaties die kunnen leiden tot een tekort bij het Meldpunt te melden. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) kunnen (in samenwerking met het veld) zoeken naar oplossingen voor leveringsproblemen. Daarnaast werkt het kabinet ook aan een strategische beleidsagenda leveringszekerheid waarbij onder andere wordt ingezet op diversificatie van toeleveringsketens en behoud van productie in Nederland en de EU (met innovatievere, ecologisch duurzame productiemethoden). Daarbij betreft de strategie toegang in de volle breedte en is deze ook niet geografisch beperkt. Het kabinet verwijst hierbij naar de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan uw Kamer d.d. 7 mei 2021.50 Ook werkt het kabinet aan de kwantificering van de voorraadverplichting (ijzeren voorraad) om tijdelijke leveringsproblemen beter op te kunnen vangen. Daarnaast wordt in samenwerking met de andere EU lidstaten gewerkt aan een EU strategische autonomie agenda, ook op het gebied van medicijnen. Hierbij worden strategische afhankelijkheden in kaart gebracht en maatregelen voorgesteld om ongewenste afhankelijkheden te verminderen, onder meer door productie- en leveringsketens te diversifiëren, voor strategische voorraden te zorgen en productie en investeringen in Europa te bevorderen. Hierbij wordt ook bekeken welke stoffen strategisch van belang zijn, voor welke eindproducten ze nodig zijn en in welke fabrieken ze worden geproduceerd. Voor actieve stoffen verkent het kabinet bijvoorbeeld op EU niveau het bundelen van de krachten door het opzetten van een vrijwillige industriële samenwerkingsvorm of alliantie met EU overheden, fabrikanten en andere relevante stakeholders.
Wat vindt u van de conclusies van het Clingendaelrapport «China’s invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning» uit 202017, waarin de Confuciusinstituten beschreven worden als vestigingen of verlengstukken van de Chinese staat en dat het advies aan Nederlandse onderwijsinstellingen zou moeten zijn om deze samenwerkingsverbanden te beëindigen – net zoals de VS, Frankrijk, Duitsland en Zweden hebben gedaan18 – in het belang van de nationale veiligheid?
Vanwege de huidige organisatorische inbedding van het Confucius Instituut in Nederlandse instellingen voor het hoger onderwijs, is het voorstelbaar dat zorgen ten aanzien van de academische vrijheid ontstaan. De onderzoekers van Instituut Clingendael wijzen er in hun rapport ook op dat «de huidige situatie van inbedding van de Confucius Instituten in Nederlandse kennisinstellingen op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid van Nederlandse kennisinstellingen en de Nederlandse normen en waarden op het gebied van wetenschappelijke integriteit.»
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft zoals aangekondigd in de Kamerbrief over de samenwerking met China van 18 december 2020 gesprekken met de kennisinstellingen gevoerd over het rapport van Instituut Clingendael. Naar aanleiding van het rapport adviseert het kabinet om te kiezen voor ontkoppeling van het Confucius Instituut. Dat is volgens het kabinet de beste manier om zorgen over mogelijke aantasting van academische vrijheid, of de schijn daarvan, weg te nemen. Het is aan de betrokken instellingen (Hogeschool Zuyd, Hanzehogeschool en de Rijksuniversiteit Groningen) om te bepalen op welke manier vervolg wordt gegeven aan dit advies.
Hoe beziet u de plan van het Groningse Confuciusinstituut om een eigen Wechat-account te lanceren in het licht van het feit dat in het Clingendaelrapport wordt vermeld dat in de Chinese diaspora de praktijk bestaat om elkaar te verklikken via deze Chinese chatapp, die door de Chinese staat in de gaten wordt gehouden en gecontroleerd?
Het onderhouden van banden door andere landen met hun diaspora in Nederland is toegestaan, zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en het de participatie van burgers niet belemmert. Dit betekent dat landen zich moeten onthouden van ongewenste bemoeienis – ongeacht via welk medium – met de keuzes die burgers in Nederland maken. Wanneer het kabinet constateert dat het diasporabeleid van landen de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt, dan wel de participatie belemmert, is er sprake van ongewenste buitenlande inmenging. Het kabinet vindt ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onacceptabel, omdat statelijke actoren hiermee kunnen komen aan het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en de open samenleving.
Het kabinet heeft verschillende instrumenten tot zijn beschikking om dit aan te pakken, zoals uiteengezet in de brief van 16 maart 2018 over de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging. Centraal staan het versterken van onze informatiepositie, onder ander door onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten, samenwerking met onze internationale partners, met name binnen Europa, het aanspreken van landen die zich schuldig maken aan ongewenste inmenging in Nederland, het verhogen van de weerbaarheid van de kwetsbare groepen in Nederland en het gecoördineerd optreden en verstoren bij actuele of dreigende incidenten. Er vindt een constante toets plaats of deze aanpak volstaat en of zich nieuwe dreigingen of dit gebied aandienen.
Vindt u dat de verspreiding van COVID-19 en met name de reactie van overheden daarop geopolitieke consequenties heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn volgens u de belangrijkste geopolitieke consequenties m.b.t. China?
Sinds het begin van de pandemie heeft een aantal trends zich versterkt doorgezet. China’s economische voetafdruk en de daarmee gepaard gaande invloed is wereldwijd in toenemende mate zichtbaar. De tweede economie ter wereld zal een cruciale rol spelen bij het herstel van de wereldeconomie post-COVID. China blijft dus een belangrijke partner voor Nederland en Europa en daarmee een belangrijke geopolitieke speler.
Doordat China de virussituatie binnen eigen landsgrenzen in tegenstelling tot bijvoorbeeld de VS en Europa relatief snel onder controle had, greep China de mogelijkheid aan de Chinese aanpak van het virus en zijn eigen staatsgeleide bestuursmodel in een positief licht te zetten en te contrasteren met westerse democratieën.
China stelt zich steeds assertiever op om de eigen reputatie te verdedigen en (geo)politieke en economische belangen zeker te stellen. In de beeldvorming heeft dat niet altijd het beoogde effect; de publieke opinie in Nederland en veel andere Europese landen is kritischer geworden t.o.v. China.
Ontwikkelingslanden zien China vanwege zijn actieve vaccindiplomatie als belangrijke partner in de strijd tegen COVID-19. Team Europe van de EU en de lidstaten waaronder Nederland hebben meer gratis vaccins beschikbaar gesteld, en daarnaast veel geld, via het multilaterale kanaal COVAX. China heeft vooral veel vaccins verkocht. Vaccins zijn wereldwijd beperkt beschikbaar, hierdoor zijn transacties in natura en toegang tot overschotten van groot belang op dit moment. Dat is juist waarop China van zich laat horen.
Bent u ervan op de hoogte dat Zuid-Afrika de Dalai Lama drie keer (in 2009, 2011 en 2014)19 een visa geweigerd heeft onder druk van China, dat een belangrijke economische partner van Zuid-Afrika is? Wat vindt u ervan dat een soevereine staat niet zelf mag of kan bepalen wie het binnen zijn eigen grenzen toelaat?
Het kabinet gaat niet over het visumbeleid van andere staten.
Heeft China ooit druk uitgeoefend op de Nederlandse regering als het gaat om de Nederlandse relaties met Tibet of de Dalai Lama? Zo ja, wanneer en in welke context is dit gebeurd?
Het is bekend dat China overheden oproept de dalai lama niet te ontmoeten. De dalai lama is desondanks meerdere keren in Nederland geweest en heeft in de hoedanigheid van religieus leider meermaals contact gehad met leden van het kabinet.
Wekt het feit dat China de grootste directe buitenlandse investeerder in Afrika is20 zorgen bij u over een «neokolonisatie» van Afrika door China en het verlies van soevereiniteit van staten in Afrika? Zo ja, wat voor effect heeft een dominantie van China op dit continent voor de Nederlandse afhankelijkheid van China voor grondstoffen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 76.
Heeft u inzicht in de machtspositie van China binnen de BRICS-landen (Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika) en de impact van de BRICS-landen op de Nederlandse economie? Zo ja, kunt u deze inzichten met de Kamer delen?
De banden tussen China enerzijds en Brazilië, Rusland, India en Zuid-Afrika anderzijds zijn complex en veelzijdig, en tussen de landen onderling is sprake van uiteenlopende belangen. Desalniettemin vindt er een toename in handel en investeringen plaats tussen met name China en de andere afzonderlijke BRICS, al moet daarbij worden opgemerkt dat de impact daarvan niet eenvoudig te beschrijven is gezien de diversiteit van deze economieën. De BRICS-landen zijn tevens belangrijke handelspartners voor Nederland.
Bent u het ermee eens dat, terwijl Nederland een klimaat- en milieuagenda uitvoert in Afrika door middel van ontwikkelingshulp, outward foreign direct investment (OFDI) van China in Afrika de impact van deze specifieke vorm van ontwikkelingshulp ongedaan maakt, aangezien China vervuilende industrieën naar Afrika verplaatst21 en het stropen van dieren zoals neushoorns en zeeoren voor de Chinese markt de veiligheid van zeldzame wilde dieren in Afrika ondermijnt? Zo ja, bent u bereid op basis hiervan de Nederlandse Afrika-strategie te herzien? Zo nee, kunt u een overzicht geven van de concrete resultaten van de inzet van Nederlands belastinggeld in het verbeteren van het klimaat in Afrika en het beschermen van zeldzame diersoorten?
De internationale gemeenschap, waaronder de Nederlandse regering, maakt zich zorgen over zowel de gevolgen van vervuilende industrieën als stroperij en illegale handel van bedreigde diersoorten. Ook regeringen in Afrika delen deze zorgen. Dit verklaart de gezamenlijke doelen en inspanningen die de internationale gemeenschap over deze thema’s zijn overeengekomen, te weten de Sustainable Development Goals (SDG’s).
Samen met lokale en internationale partners wordt gewerkt aan duurzame ontwikkeling en bescherming van het milieu. Vanuit het voedselzekerheidsbeleid ondersteunt Nederland de integratie van klimaatdoelen in de bilaterale samenwerking, ook met Afrikaanse landen, onder meer via klimaat-slimme landbouw en aangepast uitgangsmateriaal. Ook steunt Nederland de Global Alliance for Climate Smart Agriculture (GACSA) die als doel heeft klimaat-adaptieve landbouwmethoden te ontwikkelen. Illegale handel in bedreigde diersoorten is onacceptabel en vormt een bedreiging voor de mondiale biodiversiteit. Nederland is daarom onder meer actief op het terrein van het CITES en CMS56 verdrag en doet dat in EU-verband. Zo steunt Nederland momenteel o.a. de CITES Big Cat Taskforce, die zich onder meer richt op het adequaat aanpakken van de illegale handel in grote katachtigen.
Het kabinet heeft geen aparte Afrika-strategie, maar heeft specifieke beleidsnotities op het terrein van internationale veiligheid, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking waar de regionale inzet op het Afrikaans continent in staat beschreven. Ook bestaan er specifieke meerjarige landen-strategieën die de inzet van Nederland in en met een partnerland beschrijven. De aandacht voor de groeiende rol van China op het Afrikaanse continent die zich op verschillende thema’s ontvouwt, is onderdeel van de Nederlandse Chinanotitie. Daarin is ook aangegeven dat de Nederlandse overheid investeert in een beter wederzijds begrip en meer actuele kennis van Chinese activiteiten die raken aan ontwikkelingssamenwerking, inclusief hun impact op de SDG’s en op Afrikaanse landen.
Wat vindt u ervan dat China's «ontwikkelingshulp» aan Afrika een poging is om de soft power en invloed in het buitenland te vergroten door een alternatief ontwikkelingsmodel te bieden voor de Washington-consensus, en zich te verzekeren van de steun van Afrikaanse staten binnen internationale instellingen?
Het kabinet ziet inderdaad een groot aantal landen meegaan in het stemgedrag van China. Als het Chinese optreden in multilaterale organisaties conflicteert met Nederlandse en/of Europese belangen (zoals op gebied van veranderend taalgebruik, mensenrechten, handel en schulden) dan bekijkt Nederland in coördinatie met Europese en andere gelijkgezinde partners binnen de relevante internationale fora op welke wijze een weerwoord kan worden geboden.
China investeert met name in goede bilaterale relaties met Afrikaanse regeringen. Slechts 4% van het Chinese OS-budget gaat op dit moment naar multilaterale organisaties. Wel steunt China, zowel door financiële bijdragen als in politieke activiteiten, de G77 – een groep van 134 ontwikkelingslanden, met name Afrikaanse landen, die zich organiseren binnen VN-verband. Met het BRI blijft China zich, naast de EU, positioneren als een partner voor Afrikaanse landen.
Bent u het ermee eens dat, gezien de Chinese belangstelling voor de natuurlijke grondstoffen en voor de goedkope arbeidskrachten in Afrika, en vanwege de aanzienlijke investeringen van China in veel landen in Afrika, er sprake lijkt te zijn van een nieuwe «wedloop om Afrika», waarin westerse landen niet op gelijke voet concurreren en onafhankelijke toegang tot veel belangrijke grondstoffen dreigen te verliezen waardoor onze afhankelijkheid van China voor deze grondstoffen toeneemt? Zo ja, hoe denkt u de toegang van Nederland tot belangrijke en/of zeldzame grondstoffen veilig te stellen? Zo nee, waarom niet en is dit niet naïef?
Het kabinet is zich ervan bewust dat China een zeer dominante positie heeft in de toelevering van een significant deel van de voor Europa kritieke grondstoffen, zoals o.a. benoemd in de notitie «Nederland-China, een nieuwe balans». Dit vertaalt zich door in een Nederlandse afhankelijkheid van China voor deze grondstoffen en producten waarin deze grondstoffen verwerkt zijn.
Ook is het kabinet op de hoogte van de Chinese investeringen in Afrika, in onder meer infrastructuur en ook in mijnbouw van kritieke grondstoffen. Hoewel, zoals onlangs bevestigd werd in een publicatie van het CBS,57 de EU nu nog de belangrijkste partner op het Afrikaanse continent is, op het gebied van investeringen, hulp en handel, kan dit veranderen als de Chinese investeringen in Afrika blijven toenemen. Investeringen die leiden tot een grote Afrikaanse afhankelijkheid van China of die gepaard gaan met te lage standaarden op het gebied van arbeidsomstandigheden, klimaat en milieu zijn reden tot zorg.
Wanneer Chinese bedrijven een groter deel van de Afrikaanse productie en uitvoer van deze grondstoffen controleren kan dit ook voor Nederland leiden tot een relatief grotere afhankelijkheid van China als toeleverancier. Ook concurreren Nederlandse bedrijven in Afrika met Chinese partijen, waarbij sprake is van een ongelijk speelveld.
Nederland en de EU zetten in op open strategische autonomie, niet in de laatste plaats vis-à-vis China. Daarbij is toenemende aandacht voor toegang tot kritieke grondstoffen die van belang zijn voor de Europese economie en energietransitie. In dit kader presenteerde de Europese Commissie in september 2020 het Critical Raw Materials Action Plan58. Belangrijke pijlers hierin zijn inzet op circulariteit van grondstoffen binnen de EU, innovatie om substitutie van bepaalde grondstoffen mogelijk te maken, diversificatie van de toeleveranciers en opschaling van de Europese productie van grondstoffen. Tevens is er in dit actieplan aandacht voor verantwoorde winning, verwerking en handel in grondstoffen. Nederland steunt de strategische aanpak van dit Actieplan dat Europa een sterkere economische positie zal geven.
Nederland maakt zich daarnaast eigenstandig hard voor verantwoorde winning, verwerking en handel in mineralen en metalen in lijn met de OESO-richtlijnen op dit gebied,59 bijvoorbeeld via het door Nederland opgerichte European Partnership on Responsible Minerals. Ook steunt Nederland overheden in het effectief besturen van de mijnbouwsector op een manier die lokale duurzame ontwikkeling ten goede komt, onder meer via het Intergovernmental Forum on Mining, Minerals, Metals and Sustainable Development en via programma’s uitgevoerd door de Wereldbank en het IMF die bijvoorbeeld gericht zijn op klimaat-slimme mijnbouw en op belastinginkomsten voor landen. Hiermee beoogt Nederland ook de autonomie van Afrikaanse staten op dit gebied te ondersteunen.
Ziet u het feit dat veel EU-lidstaten in Oost- en Zuid-Europa (in totaal 18 EU-landen) onderdeel zijn van de Nieuwe Zijderoute22 als een bedreiging voor de toekomstige stabiliteit van de EU? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie allereerst het antwoord op vraag 61.
Nederland zet zich binnen de EU in voor versterking van de cohesie onder EU-lidstaten omdat een krachtige en eensgezinde EU-lijn cruciaal is om de uitdagingen waar derde landen, waaronder China, ons voor plaatsen het hoofd te bieden. Het klopt dat 18 EU-lidstaten een Memorandum of Understanding met China zijn aangegaan over samenwerking binnen het Belt & Road Initiatief. Nederland heeft ervoor gekozen dit niet te doen. Dit vormt vooralsnog echter geen obstakel voor samenwerking tussen EU-lidstaten om de stabiliteit van de EU te waarborgen.
Wat vindt u van de groeiende invloed van China in Kazachstan via projecten als de Nieuwe Zijderoute?23 Bent u van mening dat de invloed van China dit land dreigt te destabiliseren, zoals blijkt uit de anti-China-protesten op 27 maart 2021 en de groeiende anti-Chinasentimenten onder lokale bevolkingsgroepen?
Kazachstan heeft gas-, olie- en uraniumreserves, een centrale ligging in de regio aan de Nieuw Zijderoute, en een grens en etnische banden met de provincie Xinjiang in China. Hierdoor is het een belangrijk buurland voor China in Centraal-Azië. De relatie tussen de twee landen kent verschillende dimensies, waaronder een intensieve handelsrelatie (China is voor Kazachstan de tweede handelspartner), infrastructuurinvesteringen in het kader van het Belt and Road Initiative (BRI), en samenwerking en uitwisseling op het gebied van onderwijs. Er is sprake van onvrede ten aanzien van China onder de bevolking wat zich geregeld uit in demonstraties, maar men ziet ook het belang van samenwerking met China. Van destabilisatie lijkt geen sprake te zijn.
Bent u het ermee eens dat Kazachstan een belangrijke spil is in de handels- en transportverbindingen op het Euraziatische continent – voor China's Nieuwe Zijderoute en daarbuiten – vanwege zijn ligging, uitgestrekte landmassa en energiereserves en dat het zowel het subject als het object van Chinese, Russische en westerse geopolitieke belangen is?
Zie het antwoord op vraag 78. Momenteel is Nederland een grotere investeerder in Kazachstan dan China, en t.o.v. de Europese Unie en het Westen als geheel is dat verschil vanzelfsprekend nog groter. Deze economische verhoudingen helpen als steun in de rug voor het hervormingsprogramma waaraan serieus wordt gewerkt door de huidige regering van Kazachstan. Van een dominante positie van China is vooralsnog geen sprake.
Wat is de positie van Nederland met betrekking tot de invloed van China in Kazachstan en wat betekent de Chinese dominantie in deze regio voor de Nederlandse veiligheid, handel en energiezekerheid?
Zie antwoord vraag 79.
Bent u op de hoogte van de inval van 500 Chinese politieagenten bij de pro-democratische krant «Apple Daily» in Hongkong, met een arrestatiebevel voor journalistiek materiaal op grond van de «nationale veiligheidswet» in Hongkong? Bent u op de hoogte van het feit dat die ochtend vijf mensen zijn gearresteerd, onder wie hoofdredacteur Ryan Law, CEO Cheung Kim-hung, financieel directeur Chow Tat-kuen, adjunct-hoofdredacteur Chan Pui-man, en digitaal directeur Cheung Chi-wai24? Bent u het ermee eens dat dit een grove schending is van de vrijheid van de media en van de vrijheid van meningsuiting in Hongkong?
Ik ben bekend met deze feiten. Apple Daily heeft zich naar aanleiding van deze gebeurtenissen genoodzaakt gezien de deuren te sluiten. Het toont aan dat ook de persvrijheid in Hongkong wordt getroffen door de Nationale Veiligheidswet die op 30 juni 2020 werd ingevoerd. Dat is een zorgelijke ontwikkeling – zowel voor de burgers van Hongkong als voor het zakenleven dat in Hongkong is gevestigd, voor wie onder meer de vrije toegang tot informatie van belang is. Het kabinet heeft zich hier met twintig andere landen in Media Freedom Coalition-verband over uitgesproken.63
Wat vindt u van de Hongkong Security Law, die door China aan Hongkong is opgelegd en elke oppositie tegen de Chinese overheersing in dit land onderdrukt en in feite het einde betekent van de autonomie van Hongkong?
Het kabinet is met de EU van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie, inclusief alle rechten en vrijheden die Hongkong in het kader van het Eén Land, Twee Systemen-model toekomen, moet worden gerespecteerd. De inhoud van de Nationale Veiligheidswet voor Hongkong, de wijze waarop China’s Nationale Volkscongres de wet heeft ingevoerd, evenals de wijze waarop die wet nu wordt toegepast, roept de vraag op in hoeverre die hoge mate van autonomie binnen dat model stand kan houden. Het kabinet heeft daarover meermaals ernstige zorgen overgebracht, onder meer in EU-verband, zowel publiekelijk als in bilaterale contacten met de regering van Hongkong en de centrale Chinese regering in Peking.
Bent u het ermee eens dat de toename van Chinese bewindvoering in Hongkong en de toenemende agressie tegen Taiwan zorgwekkend is? Zo ja, hoe beoordeelt u deze toenemende Chinese agressie tegenover landen en gebieden die hun onafhankelijkheid van China trachten te bewaren?
Het kabinet is van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie in het kader van het Eén Land, Twee Systemen-model moet worden gerespecteerd – zie ook het antwoord op vraag 82.
China zet in op vreedzame eenwording van Taiwan met het vasteland, maar sluit militair ingrijpen niet uit. Er bestaan aan Taiwanese zijde grote bezwaren tegen de wijze waarop China vreedzame eenwording wil vormgeven. Het kabinet en de EU zijn van mening dat geschillen tussen China en Taiwan vreedzaam moeten worden opgelost, waarbij rekening moet wordt gehouden met de wensen van de Taiwanese bevolking.
Het kabinet en de EU verwerpen het gebruik van geweld, en ook het dreigen daarmee.
Hoe beziet u de relatie tussen China en de WHO en hoe verhoudt dit zich tot het weigeren van Taiwan tot het toetreden als volwaardig lid van de WHO? Bent u bereid om de betrokkenheid van Taiwan bij internationale organisaties te maximaliseren en de «zinvolle deelname» van Taiwan aan diverse instellingen, zoals de WHO, te ondersteunen?
China is, net als Nederland, lid van de WHO. Nederland kan, op basis van zijn één-Chinabeleid, geen lidmaatschap van Taiwan bepleiten bij organisaties waarvan uitsluitend soevereine staten lid kunnen zijn.
Het kabinet is van mening dat Taiwan wel op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen deelnemen aan internationale bijeenkomsten wanneer dit kwesties betreft die van mondiaal belang zijn, bijvoorbeeld als het de volksgezondheid betreft, en dus ook in WHO-verband. Nederland zet zich daar met gelijkgezinde landen voor in.
Vindt u dat Taiwan recht heeft op zelfbeschikking? Zo ja, bent u bereid dit uit dragen binnen internationale instellingen als de WHO en de VN? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat Taiwan op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen participeren in multilaterale fora, zonder daarbij lidmaatschap van Taiwan te bepleiten bij organisaties waarvan uitsluitend soevereine staten lid kunnen zijn. Nederland zet zich hier, binnen de kaders van zijn één-Chinabeleid, met gelijkgezinde landen voor in.
Bent u het ermee eens dat Nederland zijn relatie met Taiwan en de invulling daarvan zelf mag bepalen en dat China onze bilaterale relaties met andere landen niet zou mogen voorschrijven? Zo ja, welke acties heeft Nederland ondernomen waaruit blijkt dat wij inderdaad onze relatie met Taiwan niet laten bepalen door de (internationale) druk van China? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederland voert – net als alle andere landen die diplomatieke betrekkingen onderhouden met China – een (eigenstandig) één-Chinabeleid, waarbij het de regering van de Volksrepubliek China (in Peking) als enige wettige regering van China erkent. Dit betekent dat Nederland geen diplomatieke betrekkingen met Taiwan onderhoudt. Wel heeft Nederland goede economische, culturele en wetenschappelijke betrekkingen met Taiwan die door het Netherlands Office Taipei worden behartigd. Nederland is waakzaam voor pogingen van China om de ruimte in te perken die er binnen het kader van het één-Chinabeleid is om goede relaties met Taiwan te onderhouden, omdat dit de Nederlandse (economische) belangen zou schaden. Dit doet Nederland door op consequente wijze uitvoering te geven aan zijn één-Chinabeleid.
Is het één-China-beleid zoals gehanteerd door Nederland te herzien? Zo ja, wat zou dit betekenen voor de China-Nederland-relatie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet voornemens dit beleid te herzien. Het Nederlandse één-Chinabeleid vloeit voort uit het Gezamenlijke Communiqué van 16 mei 1972 inzake de betrekkingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Volksrepubliek China. Dit Gezamenlijke Communiqué vormt het uitgangspunt voor de Nederlandse betrekkingen met China.
Wat betekent de China-Iran Strategic Cooperation Pact, getekend op 27 maart 2021, voor Nederland op het niveau van veiligheid en economie?
Op 27 maart jl. tekenden Minister Javad Zarif en Minister Wang Yi een «comprehensive strategic partnership» voor de komende 25 jaar. De overeenkomst is niet bindend en de mogelijkheid tot economische samenwerking blijft beperkt zolang er economische sancties op Iran van toepassing zijn. Om die reden, maar ook omdat de inhoud van de overeenkomst niet openbaar is gemaakt, is het moeilijk in te schatten wat de overeenkomst op termijn zou kunnen betekenen voor Nederlandse economische en veiligheidsbelangen.
Kunt u reageren op de rivaliteit tussen de supermachten China en de Verenigde Staten, die snel begint te lijken op de ontwikkeling van een nieuwe Koude Oorlog, waarbij Peking en Washington zich opstellen als blokken van gelijkgestemde staten waar China tracht een «alliantie van autocratieën» te smeden als tegenwicht voor de «alliantie van democratieën» van de Verenigde Staten?
De VS onderscheidt drie rollen in zijn betrekkingen met China, te weten: concurreren, samenwerken en tegenstreven. Deze drieslag komt sterk overeen met het Europese onderscheid tussen partner, concurrent en systeemrivaal. De EU inclusief Nederland deelt de Amerikaanse zorgen over o.a. de Chinese mensenrechtensituatie, oneerlijke handelspraktijken en ongewenste kennisoverdracht. Dit komt o.a. tot uiting in de slotverklaringen van de NAVO-Top van 14 juni 2021 en de EU-VS Top van 15 juni 2021.
Zoals u kunt lezen in de Kamerbrief over recente ontwikkelingen in China en situatie in Xinjiang van 4 juni jl. (kenmerk 2021Z06173/2021D14200) schroomt China niet om kritiek te uiten op de door de VS aangevoerde liberale internationale orde, en promoot bovendien steeds openlijker een eigen, alternatieve visie op internationale betrekkingen waarin niet-democratische landen een legitieme plek hebben. Van een alliantie van autocratieën is geen sprake, maar China slaagt er wel steeds meer in om multilaterale coalities te vormen ter ondersteuning van Chinese belangen.
De toegenomen complexiteit van de geopolitieke verhoudingen en sterk toegenomen economische verwevenheid tussen landen zorgen ervoor dat de huidige situatie niet vergelijkbaar is met de Koude Oorlog uit de vorige eeuw. Veel wereldwijde uitdagingen, zoals klimaatverandering, vereisen de actieve betrokkenheid van zowel de VS als China.
Hoe beziet u de relatie tussen China en Indonesië die nu lijkt te verwarmen? Wat betekent dit voor de geopolitieke situatie in de Indo-Pacifische regio? En heeft Nederland zijn eigen Indo-Pacifisch beleid of richtlijnen?
Voor Indonesië is China de belangrijkste handelspartner en daar handelt het land naar. Maar ook de betrekkingen met de EU zijn goed en worden in het kader van de EU Raadsconclusies inzake meer samenwerking met de Indo-Pacific verder aangehaald. Indonesië heeft een belangrijke rol gespeeld in het opstellen van het ASEAN-beleid voor de Indo-Pacific, de «ASEAN outlook on the Indo-Pacific» waarin bewust geen partij wordt gekozen. Nederland heeft zijn eigen «Indo-Pacific: een leidraad voor versterking van de Nederlandse en EU-samenwerking met partners in Azië» vorig jaar november met uw Kamer gedeeld.64
Bent u bekend met de met de uitspraak van President Xi Jinping tijdens het 100-jaar jubileum van de CCP op 1 juli 2021 waarin hij «hereniging» met Taiwan belooft25 ? Wat vindt u van de agressieve houding van China tegenover Taiwan?
Ja, ik bekend met deze uitspraak. China zet in op vreedzame eenwording van Taiwan met het vasteland, maar sluit militair ingrijpen niet uit. Die Chinese inzet is niet nieuw, maar er bestaan aan Taiwanese zijde ook grote bezwaren tegen de wijze waarop China vreedzame eenwording wil vormgeven. Het kabinet en de EU zijn van mening dat geschillen tussen China en Taiwan vreedzaam moeten worden opgelost, waarbij rekening moet wordt gehouden met de wensen van de Taiwanese bevolking. Het kabinet en de EU verwerpen het gebruik van geweld, en ook het dreigen daarmee.
Hoe beziet u de huidige relatie tussen Rusland en China?
Het grootste en het op drie na grootste land ter wereld, die een grens van meer dan 4.000 kilometer delen, werken op allerlei vlakken samen, waaronder op economisch en defensiegebied. Onlangs hernieuwden zij hun Vriendschapsverdrag. Zij delen echter geen formeel bondgenootschap of economische samenwerkingsstructuur.
Zoals ook uiteengezet in de Kamerbrief n.a.v. de motie Stoffer/Verhoeven (kst-35373-1) plaatst het kabinet de relatie tussen Rusland en China in een context van geopolitieke en economische machtsverschuivingen. Rusland en China zetten zich af tegen wat zij zien als een door de VS gedomineerde «unipolaire» wereld en vinden elkaar in hun streven naar een multipolaire wereld, al lopen de Chinese en Russische belangen op punten uiteen. Zo ziet China Rusland als een partner om het internationale systeem naar zijn hand te zetten. Russische acties lijken er meer op gericht het multilaterale systeem te verstoren. China heeft belang bij de huidige economische relatie met de EU. Voor Rusland wordt mede als gevolg van Westerse sancties de economische samenwerking met China en andere Aziatische landen juist relevanter.
Beide landen streven er naar hun verschillen zoveel mogelijk te overbruggen, elkaars kernbelangen te respecteren en zich onthouden van wederzijdse inmenging in elkaars binnenlandse aangelegenheden. Deze pragmatische samenwerking zal naar verwachting voortduren zolang de VS en zijn bondgenoten als dominant en bedreigend worden gezien.
Welk land vindt u een grotere geopolitieke bedreiging, Rusland of China? Waarom?
Zoals u in het Dreigingsbeeld statelijke actoren kunt lezen kenschetsen de AIVD, MIVD en NCTV Rusland als een belangrijke potentiële dreiging voor de fysieke territoriale integriteit van Nederland en het NAVO-bondgenootschap. De Chinese inzet van zowel legale als illegale economische middelen en (digitale) spionage vormt met name een dreiging voor de Nederlandse economische veiligheid.
Beide landen streven naar invloed om de internationale rechtsorde, die onze kernwaarden en nationale belangen beschermt, naar eigen inzicht om te vormen naar een model dat hun belangen beter dient. Hun omvang, militaire en economische macht en positie als permanente leden van de VN-Veiligheidsraad zijn daarbij relevant.
Het kabinet ziet China in lijn met de EU zowel als partner, concurrent en systeemrivaal. Nederland werkt samen waar het kan en beschermt waar het moet. Ook de relatie met Rusland is complex en veelomvattend, waarbij het noodzakelijk is om op veel terreinen met Rusland samen te blijven werken.
Is er een mogelijkheid dat normalisering van de huidige relatie met Rusland ertoe leidt dat Nederland een sterke bondgenoot heeft om de invloed van China in Europa te beperken?
De relatie met Rusland is gecompliceerd en in de afgelopen jaren over de algehele linie verslechterd. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat Rusland voor ons land en voor het Westen als geheel een belangrijk nabuurland en wereldspeler blijft met invloed op allerlei terreinen, zoals veiligheid en stabiliteit, klimaat en energie. Waar nodig en mogelijk blijft het kabinet daarom inzetten op dialoog en pragmatische samenwerking met Rusland, op essentiële terreinen van Nederlands belang, zoals de aanpak van klimaatverandering en wapenbeheersing.
Moskou en Peking vinden elkaar in hun kritische houding tegenover het westen, maar vormen geen alliantie. Wel zijn de afgelopen jaren de banden aangehaald, ook op militair gebied.
Gezien de gedeelde belangen van Rusland en China en de complexe relatie tussen Moskou en het Westen acht het kabinet samenwerking tegen de invloed van China vooralsnog niet realistisch.
Bent u het ermee eens dat het Nederlandse kabinet haar morele kompas moet bijstellen, als we ingrijpende en vergaande acties nemen tegen landen als Rusland en Hongarije, maar open relaties onderhouden met landen als China, die een oprecht gevaar zijn voor het Westen op het niveau van economie, defensie, mondiale diplomatie, technologie, onderwijs, infrastructuur en de cultuur van democratie en vrijheid? Zo ja, waarom is er geen assertief China-beleid? Zo nee, vindt u dan dat landen als Hongarije en Rusland op de lange termijn meer invloed op Nederland kunnen uitoefenen dan China?
Het kabinet onderneemt en steunt acties tegen gedrag dat tegen onze waarden en wetten ingaat, zowel van landen binnen als buiten de EU, met oog voor onze belangen en de bredere context. Het kabinet is zich zeer bewust van de uitdagingen waar China ons voor stelt en de risico’s die daarmee gepaard gaan en handelt daar ook naar, zoals beschreven in de China Notitie.
Bent u het ermee eens dat China niet voldoet aan verantwoorde normen met betrekking tot ruimteafval, gezien meerdere incidenten waarin ruimteafval van Chinese raketten ongecontroleerd terugkeren naar aarde en daardoor een gevaar zijn voor bevolkte regio’s in de hele wereld (Tiangong-2 in juli 2019, Long March 5B raket in mei 2020 en de Long March 5B raket in mei 2021)? Zo ja, hoe bent u bereid om – zo nodig binnen internationale organisaties – China aan te zetten tot het hanteren van veilige normen om mogelijke tragedies te voorkomen? Zo nee, bent u bereid het risico te accepteren dat ruimteafval van China in een dichtbevolkte regio zoals Nederland zou kunnen terechtkomen, met mogelijke doden als resultaat?
Nederland zet zich binnen de verschillende relevante gremia in voor het voorkomen van ruimteschroot, en roept alle Staten die actief zijn in de ruimte hun verantwoordelijkheden te nemen om ruimtevaart veiliger en duurzamer te maken. Nederland ondersteunt bijvoorbeeld technologieprogramma’s van de EU en de ESA die ruimtevaart duurzamer en veiliger maken. Binnen de relevante VN gremia, in het bijzonder het VN Comité inzake het vreedzaam gebruik van de ruimte (COPUOS), speelt Nederland ook een actieve rol in het formuleren van beleid met betrekking tot het voorkomen van ruimteschroot. Nederland steunt het opstellen van regels hierover. Naar aanleiding van het incident met de Long March 5B raket in mei 2021 heeft Nederland in het VN comité inzake het vreedzaam gebruik van de ruimte nog expliciet aangegeven dat Nederland het opzettelijk, en onnodig, alsmede het per ongeluk, maar te voorkomen, creëren van ruimteschoot zeer zorgelijk acht.
Op nationaal niveau heeft Nederland het voorkomen van ruimteschroot in zijn wetgeving vastgelegd. Een van de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning voor ruimtevaartactiviteiten is dat de vergunninghouder handelt in overeenstemming met het Space Debris Compendium. Tegelijkertijd zijn er op dit moment nog geen harde internationaalrechtelijk bindende voorschriften die het ontstaan van ruimteschroot kunnen voorkomen. Dit weerhoudt Nederland er niet van staten aan te spreken op hun verantwoordelijkheden, maar het afdwingen hiervan is vooralsnog niet mogelijk.
Bent u op de hoogte van het feit dat terwijl wij in Nederland onze kolencentrales sluiten, China in 2020 meer dan drie keer zoveel nieuwe kolengestookte capaciteit gebouwd heeft als de rest van de wereld samen26, kolencentrales die alle «CO2-winst» die in Nederland ontstaat door sluitingen, teniet doen?
Afgesproken is dat landen verschillende transitiepaden kunnen bewandelen. China streeft daarbij naar een piek in CO2-emissies voor 2030 en naar CO2-neutraliteit voor 2060. In de EU-Chinadialoog staat het uitfaseren van kolencentrales hoog op de agenda. Recent heeft het Internationale Energieagentschap (IEA) berekend dat in een pad naar «Net zero by 2050» geen ruimte is voor het goedkeuren van nieuwe kolencentrales en dat bestaande kolencentrales dienen te worden uitgefaseerd, zowel in ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden.
In welke mate wordt China nog steeds vrijgesteld van de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het Kyoto-protocol en in het Klimaatakkoord van Parijs? Zijn deze vrijstellingen volgens u gerechtvaardigd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Onder de Overeenkomst van Parijs hebben alle landen zich gecommitteerd aan het reduceren van hun CO2-emissies. Er is dus geen vrijstelling meer voor China.
Deelt u de mening dat deze vrijstellingen China een productievoordeel opleveren in alle commerciële sectoren? Zo ja, bent u bereid om het standpunt te verkondigen dat China geen ontwikkelingsland is en geen recht heeft op deze vrijstellingen binnen de relevante internationale instellingen? Zo nee, vindt u dat China recht heeft op deze vrijstellingen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 98, heeft China geen vrijstelling onder de Overeenkomst van Parijs. In het klimaatverdrag wordt een onderscheid gemaakt tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden. Van ontwikkelde landen wordt verwacht dat ze sneller hun emissies reduceren dan van ontwikkelingslanden. China wordt aangemerkt als ontwikkelingsland. China streeft daarbij naar een piek in CO2-emissies voor 2030 en naar CO2-neutraliteit voor 2060.
Bent u bekend met de voorspelling van het International Renewable Energy Agency dat ongeveer 20 miljoen ton afval van zonnepanelen in China zou kunnen worden verzameld tegen 2050 – de grootste hoeveelheid afval van zonne-energie wereldwijd?27 Wat vindt u ervan dat deze zonnepanelen worden vervaardigd met behulp van gevaarlijke materialen – waaronder zwavelzuur en fosfinegas – waardoor ze moeilijk te recyclen zijn en dat ze ook giftige metalen bevatten zoals lood, chroom en cadmium, die schadelijk kunnen zijn voor de mens en die waarschijnlijk uit stortplaatsen voor elektronisch afval in de drinkwatervoorraden zullen lekken?
Het rapport van het International Renewable Energy Agency (IRENA) uit 2016 «End-of-life Management: Solar Photovoltaic Panels»68 is mij bekend. Het rapport stelt dat voor zonnepanelen, die een levensduur hebben van gemiddeld 30 jaar en waarvoor dankzij R&D steeds minder grondstoffen nodig zijn, in veel landen beleid dient te worden ontwikkeld om de verschillende onderdelen, inclusief zorgwekkende stoffen, waar mogelijk te recyclen of anders op een juiste wijze op te ruimen. Om het afval in de toekomst veilig te kunnen recyclen, is het belangrijk dat al tijdens de ontwerp- en productiefase rekening wordt gehouden met het einde van de levensduur. De Chinese regering presenteerde afgelopen voorjaar het 14e Vijfjarenplan, waarbij het concept van de Circulaire Economie wordt omarmd. Dit is een reflectie van een bewustwordingsproces omtrent afvalpreventie en duurzame afvalverwerking. Dit geeft mogelijkheden voor Nederland en de EU voor een dialoog met China en om kennis en ervaring te delen over het elimineren van zorgwekkende stoffen en herbruikbaar en recyclebaar ontwerpen en produceren.
Wat vindt u ervan dat China geen duidelijk recycling-beleid heeft voor deze zonnepanelen en dat miljoenen verouderde panelen aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben?28
Het Chinese circulaire economiebeleid is in ontwikkeling. Er worden door de Chinese autoriteiten in den brede stappen gezet naar verduurzaming, efficiënte afvalverwerking en recycling. Zo heeft China in 2019 o.a. een pilotprogramma «Zero-Waste Cities» opgezet t.b.v. verduurzaming en efficiëntere afvalverwerking in stedelijke gebieden. Nederland hecht aan gedegen beleid op het gebied van afvalverwerking, waaronder preventie, als onderdeel van de transitie naar een circulaire economie wereldwijd. Het is de inzet van het kabinet met China een dialoog op te zetten over de circulaire economie, zoals ook eerder is gemeld in de Chinanotitie. Dit ook met het oog op de centrale rol van China in de mondiale wereldhandel en in productieketens. Internationale samenwerking op het terrein van circulaire economie is prioriteit; transitie naar een circulaire economie is geen geïsoleerd proces.
Bent u bekend met het bericht in de New York Times, «China Is Collecting DNA From Tens of Millions of Men and Boys, Using U.S. Equipment», waarin vermeld wordt dat de Chinese politie DNA-monsters van het mannelijke deel van de bevolking van het land verzamelt – ruwweg 700 miljoen mensen – om de bevolking die volgens de overheid het meest tot misdrijven geneigd is, in het oog te houden en dat China's pogingen om genetica te gebruiken om zijn bevolking te controleren ook gericht zijn op het opsporen van etnische minderheden en andere, meer specifieke bevolkingsgroepen?29
Ja, het kabinet is bekend met dit bericht.
Wat vindt u het gebruik van DNA en andere medische gegevens om mensen te classificeren, te profileren en te controleren?
Het verzamelen van DNA en medische gegevens met als doel classificatie en profilering van bevolkingsgroepen is uitermate zorgelijk. Het verzamelen van deze gegevens op deze basis is in strijd met het internationaal mensenrechtelijk kader, zoals bijvoorbeeld het recht op een persoonlijke levenssfeer en non-discriminatie.
Bent u het ermee eens dat dit een krachtig nieuw instrument is voor Chinese autoriteiten in het uitbreiden van een autoritaire high-tech surveillance staat? Zo ja, kunt u garanderen dat de medische gegevens van Nederlanders, vastgelegd in een Digital Green Certificate zoals ingevoerd door de EU, nooit gebruikt zullen worden om mensen te classificeren, te profileren en te controleren? Zo nee, ziet u dan wel de overeenkomst tussen het verzamelen van medische gegevens van burgers in China met controle als doel en het vastleggen van medische gegevens in een EU Digital Green Certificate?
Het kabinet zal de ontwikkelingen rondom de Chinese DNA-databank nauwgezet volgen.
Verder is het kabinet van mening dat de vergelijking met de Digital Green Certificate (DGC) niet opgaat, omdat het hier niet gaat om een centraal aangelegde database maar om tijdelijke decentraal bewaarde certificaten die na verloop van tijd volgens AVG-richtlijnen weer worden verwijderd. De vaststelling van de DGC en de gebruikte datavelden zijn volledig conform het AVG-principe van dataminimalisatie. Daarbij worden de certificaten niet gebruikt om mensen te classificeren, te profileren of te controleren, maar geeft het enkel een bewijs of iemand covid-vrij en/of volledig ingeënt is. Verder is de DGC op zo’n manier opgezet dat het conform is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en dan in het bijzonder het recht op privacy.
Wat is uw standpunt met betrekking tot eugenetica zoals geformuleerd door de Chinese Communistische Partij in het beleid voor 2021–2025 waarin «het optimaliseren van geboortebeleid» en «het verbeteren van de kwaliteit van de bevolking» specifieke doelen zijn?30
Het kabinet is tegen eugenetische projecten. Het opleggen van geboortebeperkingen aan een bepaalde groep is zeer zorgelijk. Nederland heeft in de 47e sessie van de Mensenrechtenraad in een gezamenlijke verklaring met 43 andere landen specifiek zorgen geuit over gedwongen sterilisatie en geboortebeperkingen in Xinjiang.
Bent u bekend met het rapport van het China Tribunaal in Londen en de definitieve uitspraak van dit tribunaal dat gedwongen orgaanoogst al jaren op aanzienlijke schaal plaatsvindt in heel China en dat veel van de getroffenen Falun Gong-beoefenaars zijn?31
Ja, het kabinet is bekend met dit rapport.
Kunt u reageren op deze orgaanroof die plaatsvindt in China?
Het kabinet acht de berichtgeving inzake gedwongen orgaantransplantatie in China, waarvan met name leden van religieuze groepen het slachtoffer zouden zijn, zeer zorgwekkend en blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen. Het kabinet is niet in staat om deze aanklachten te verifiëren noch te ontkrachten.
In de op 2 september aan uw Kamer gestuurde antwoorden op de vragen van Kamerleden Sjoerdsma en Van der Werf over orgaanhandel in China gaat het kabinet verder in op dit onderwerp (2021D31777).
Erkent u dat de vervolging van Falun Gong in China plaatsvindt?
Het kabinet is bekend met de zorgwekkende berichten over repressie van Falun Gong in China. Leden van de Falun Gong lopen het risico te maken te krijgen met detentie, vervolging, marteling en andere repressieve maatregelen van de Chinese overheid.
Erkent u dat Christenen onder steeds meer druk komen te staan in China en dat dit enorm zorgwekkende proporties begint aan te nemen, met name na rapportages door Radio Free Asia dat de autoriteiten in China Christenen vasthouden in geheime, mobiele «transformatiefaciliteiten» om hen hun geloof te laten afzweren?32
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de vrijheid van religie en levensovertuiging in China. De christenen in China zijn inderdaad een kwetsbare groep. Het kabinet spreekt China regelmatig aan op de inperking van de vrijheid van religie en levensovertuiging, zowel bilateraal als in multilateraal verband. Zo sprak Minister Blok op 26 augustus 2020 in gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi zijn zorgen uit over godsdienstvrijheid in China in het algemeen. Minister-President Rutte heeft deze boodschap in december vorig jaar herhaald tegenover de Chinese premier Li Keqiang. Op 1 maart jl. heeft de Nederlandse mensenrechtenambassadeur met de Chinese ambassadeur gesproken en onder andere vrijheid van religie in China opgebracht. Nederland heeft in de 46e VN-Mensenrechtenraad van maart jl. samen met 25 andere EU-Lidstaten zorgen geuit over onder andere de beperkingen op religieuze vrijheden in China.
Bent u bekend met het rapport «In Broad Daylight: Uyghur Forced Labour and Global Solar Supply Chains» uit 2021 van Sheffield Hallam University?33 Wat vindt u ervan dat de zonne-energiesector bijzonder kwetsbaar is voor dwangarbeid in de Oeigoerse regio en dat dwangarbeid in de Oeigoerse regio op deze manier tot diep in de internationale markten en de gehele toeleveringsketen kan doordringen?
Ja, het kabinet is bekend met het rapport. De kwetsbaarheid van dwangarbeid in de productieketen van zonnepanelen zoals beschreven in het rapport is zeer zorgelijk. Het kabinet heeft echter geen eigenstandige informatiepositie hieromtrent.
Het is de verantwoordelijkheid van de zonne-energiesector om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) door onder andere te onderzoeken of er in de keten misstanden plaatsvinden en deze aan te pakken of te voorkomen. Gezien de verdenkingen beschreven in internationale rapporten en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie in Xinjiang passend zijn. Ondernemingen die opereren in een context met IMVO-risico’s, zoals dwangarbeid, moeten bereid zijn tot openheid over hun besluit om in die context te blijven opereren en dienen dat besluit te kunnen motiveren richting hun stakeholders.
Voor een uitgebreidere behandeling van dit onderwerp verwijs ik naar de antwoorden op vragen van de leden Van den Nieuwenhuizen (2021D18112), Van der Lee (2021D18113), Mulder (2021D18114), en Van Dijk (2021D18115).
Bent u het ermee eens dat we ons zorgen moeten maken over berichten dat kinderen tussen de leeftijd van 8–17 jaar worden gedwongen bakstenen te produceren in China, waarbij sommige kinderen worden ontvoerd of verhandeld en verkocht om in steenovens te werken? Bent u het ermee eens dat het verwerpelijk is dat kinderen in de Oeigoerse autonome regio Xinjiang en in de provincie Gansu via scholen worden gemobiliseerd en op grond van provinciale verordeningen verplicht zijn tijdens de herfstoogst te werken? En wat vindt u van verdere berichten dat kinderen in China ook gedwongen worden te werken in het produceren van elektronica, speelgoed en vuurwerk?34
Berichten over kinderarbeid zijn altijd zorgwekkend. Het kabinet zet er op in kinderarbeid, volgens de definitie van de ILO, te bestrijden. Daarbij betrekt het ook het Nederlandse bedrijfsleven. Bedrijven hebben de verantwoordelijkheid gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de OESO-richtlijnen, door onder andere te onderzoeken of er in de keten misstanden plaatsvinden en deze aan te pakken of te voorkomen. Het kabinet ondersteunt Nederlandse ondernemingen om kinderarbeid te bestrijden met het Fonds Bestrijding Kinderarbeid. Dit fonds steunt projecten van Nederlandse ondernemingen die onderzoek willen doen naar de dieperliggende oorzaken van kinderarbeid in hun productieketen en hiertegen op lokaal niveau maatregelen willen nemen. Dit fonds ondersteunt deze projecten met subsidie én via een kennistraject met informatie, advies en kennisuitwisseling.
Heeft u een overzicht, zoals gehanteerd door het Bureau of International Labor Affairs35 (VS), van Chinese producten die met kinderarbeid of dwangarbeid worden geproduceerd? Zo ja, kunt u dit overzicht meesturen met de beantwoording van deze vragen? Zo nee, bent u bereid deze op stellen en vervolgens deze producten niet toe laten op de Nederlandse markt?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van de productieketens van producten op de Nederlandse markt, en is niet voornemens om zo’n overzicht op te stellen. Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Deze richtlijnen en principes schrijven voor dat bedrijven door middel van het toepassen van gepaste zorgvuldigheid de ernstigste risico’s binnen hun ketens aanpakken. Kinder- en dwangarbeid horen hierbij. Het kabinet zet daarom ook in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Tevens wijst het kabinet bedrijven actief op de risico’s van zakendoen in Xinjiang. Hierbij communiceert het kabinet aan bedrijven dat, gezien de ernstige verdenkingen beschreven in internationale rapporten, en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie in Xinjiang passend kan zijn. Ondernemingen die opereren in een context met IMVO-risico’s zoals dwangarbeid, moeten bereid zijn tot openheid over hun besluit om in die context te blijven opereren en dienen dat besluit te kunnen motiveren richting hun stakeholders.
Het bericht ‘ECB geeft zichzelf hoger inflatiedoel’ |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «ECB geeft zichzelf hoger inflatiedoel»?1
Ja
Deelt u de analyse dat het streven naar hogere inflatie tot gevolg heeft dat rentes langer negatief gehouden zullen worden en nog meer schuldpapier door de ECB opgekocht zal worden?
De Raad van Bestuur («Governing Council») van de Europese Centrale Bank (ECB) is op 23 januari 2020 gestart met een evaluatie van haar monetairbeleidsstrategie en heeft deze evaluatie op 8 juli 2021 afgerond. De Raad van Bestuur heeft als onderdeel van de evaluatie onder andere gekeken naar de kwantitatieve formulering van de prijsstabiliteitsdoelstelling van de ECB.
De doelstelling van «onder maar dicht bij 2% op middellange termijn» is vervangen door een symmetrisch inflatiedoel van 2% op middellange termijn. Een symmetrische doelstelling impliceert dat 2% geen maximum is en de ECB negatieve en positieve afwijkingen van de 2%-doelstelling allebei even ongewenst vindt. ECB-president Lagarde heeft aangegeven dat een overschrijding van 2% niet als doel op zich wordt nagestreefd. De ECB zal gematigd hogere inflatie slechts tijdelijk tolereren om zich ervan te verzekeren het inflatiedoel van 2% op de middellange termijn te behalen.
De ECB heeft daarnaast in de strategieherziening besloten om explicieter de proportionaliteit van de monetaire beleidsmaatregelen te beoordelen. Hierbij kijkt de ECB systematisch naar de voordelen en de mogelijke neveneffecten van de beleidsmaatregelen, de interactie tussen maatregelen en de balans van maatregelen over de tijd. De proportionaliteitsbeoordeling kan leiden tot een aanpassing in de mate waarin individuele beleidsmaatregelen worden benut en in het ontwerp van de beleidsmaatregelen om zodoende onwenselijke neveneffecten tegen te gaan of te beperken.
Tegelijkertijd heeft de ECB onderkend dat het opnemen van de kosten van eigenwoningbezit in de inflatiemaatstaf leidt tot een betere weergave van het inflatiecijfer dat relevant is voor huishoudens. Dit is mede het gevolg van zorgen die uitgesproken zijn door Europese burgers tijdens de luister-events van DNB en andere nationale centrale banken. Het meenemen van deze kosten kan invloed hebben op het gemeten inflatiecijfer. Naar schatting zou dit afgelopen jaren hebben geleid tot een verhoging van het gemeten inflatiecijfer met enkele tienden procentpunt.
Het is daarom al met al onduidelijk of de herziening van de monetairbeleidsstrategie tot gevolg zal hebben dat rentes langer negatief gehouden zullen worden en meer activa door de ECB opgekocht zullen worden. Het beleid van de ECB zal van verschillende factoren afhangen. Daarbij is het aan de ECB om onafhankelijk te beslissen over de meest doeltreffende en doelmatige benadering om aan haar mandaat te voldoen.
Hoeveel schulden heeft de ECB de afgelopen 10 jaar inmiddels opgekocht? Kunt u een overzicht geven van de verschillende opkoopprogramma’s? En hoeveel bedraagt het totaal aan bedrijfsschulden in de eurozone?
In de jaarlijkse informatiebrief risico’s DNB en de Nederlandse staat als gevolg van ECB beleid wordt een overzicht gegeven van de totale omvang van de verschillende aankoopprogramma’s.2 Tabel 1 geeft een overzicht van de totale boekwaarde per programmaonderdeel. Het totaal aan opgekochte bedrijfsobligaties en handelspapier bedraagt ongeveer EUR 325 mld.
Jan. 1999
Liquiditeit via (langerlopende) herfinancieringstransacties (w.o. TLTRO)
Mei 2010
Aankoop staatsobligaties vijf lidstaten
Okt. 2014
Aankoop van gedekte obligaties
294
Nov. 2014
Aankoop van securitisaties
securitisaties
28
Mrt. 2015
Aankoop staatsobligaties en publieke entiteiten
2.429
Mrt. 2016
Aankoop bedrijfsobligaties
287
Mrt. 2020
Aankoop staatsobligaties en publieke entiteiten
1.220
Mrt. 2020
Aankoop bedrijfsobligaties
34
Mrt. 2020
Aankoop niet-commercieel handelspapier
4
Mrt. 2020
Aankoop van gedekte obligaties
5
Sinds 2012 worden er geen nieuwe aankopen meer gedaan onder het SMP programma. Het bedrag voor SMP betreft niet de stand van eind juli maar per 20 augustus 2021
Acht u het proces van faillissementen en schuldsanering in Europa adequaat?
De lengte, kosten en efficiëntie van faillissementsprocedures lopen sterk uiteen in de EU. Op dit terrein valt dus nog vooruitgang te boeken. In het kader van zowel de bankenunie als de kapitaalmarktunie wordt gestreefd naar het verbeteren van faillissementsprocedures in de EU.
Heeft het zeer ruime monetaire beleid volgens u tot nu toe substantieel bijgedragen aan hogere inflatie in de eurozone?
De effectiviteit van de verschillende instrumenten van de ECB wordt regelmatig geëvalueerd. Zo hebben de ECB en de nationale centrale banken zelf verschillende keren onderzocht wat de effecten zijn van het beleid van de ECB, bijvoorbeeld over het aankoopprogramma in 20183 en de herfinancieringsoperaties in 20174.
Ik vind het belangrijk dat de inzichten over het monetair beleid en het instrumentarium worden vergroot, daarom verwelkom ik dit soort evaluaties. Het is belangrijk om in ogenschouw te nemen dat de precieze effecten van de monetaire instrumenten op zowel de groei als de inflatie moeilijk te identificeren zijn omdat we niet weten wat er was gebeurd als de ECB het beleid niet had uitgevoerd. Dit is ook wat blijkt uit een CPB-studie naar het monetair beleid waar ik de Kamer eerder over heb geïnformeerd.5
Het is aan de ECB om in onafhankelijkheid te bepalen welke instrumenten zij inzet om haar mandaat van prijsstabiliteit te bereiken. Daarbij kan de ECB studies over de impact van het beleid, zoals die van het CPB, meewegen.
Kunt u de economische gevolgen schetsen van het almaar opkopen van schuldpapier door de Europese Centrale Bank? Kunt u daarbij ingaan op de prikkels om te hervormen voor eurolanden en het risico van «zombificatie» van de economie?
In algemene zin heeft het aankopen van schuldpapier door de ECB een drukkend effect op de rente voor huishoudens, bedrijven en overheden. De beleidsrente heeft vooral een impact op de korte rentes en de aankopen van schuldpapier drukken de rentes over een langere horizon (tot aan 30 jaar vooruit). Dit maakt het per saldo goedkoper voor huishoudens, bedrijven en overheden om te lenen, en om met deze tegoeden te consumeren en te investeren. Dit kan vervolgens de economie aanjagen en de inflatiedruk verhogen.
Tegelijkertijd verminderen lage rentes de prikkel vanuit de markt om overheidstekorten en het oplopen van de overheidsschuld te beperken. Door aankopen van schuldpapier door de ECB zijn eurolanden echter beter in staat geweest om steunmaatregelen te nemen in reactie op de Covid-19 pandemie. Hierdoor konden de negatieve economische en sociale gevolgen van de pandemie, zowel op korte als lange termijn, worden ingeperkt.
Het is belangrijk dat lidstaten steunmaatregelen afbouwen en terugkeren naar een geloofwaardig pad van schuldafbouw, zodra de economische situatie dat toelaat. Om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te vergroten zullen veel lidstaten ook hervormingen moeten doorvoeren. De faciliteit voor herstel en veerkracht (Recovery and Resilience Facility, RRF) die in reactie op de COVID19-pandemie is opgericht, vormt een aanvullende prikkel tot hervormingen. Om in aanmerking te komen voor middelen uit de RRF moeten lidstaten plannen opstellen en uitvoeren die bestaan uit een combinatie van investeringen en hervormingen.
Het verminderen van de prikkels tot schuldafbouw geldt ook voor bedrijven, wat kan leiden tot zorgen over «zombificatie». Het is daarom van belang dat landen maatregelen nemen om de economische dynamiek te waarborgen. Het efficiënter maken van insolventieprocedures kan bijdragen aan een snelle afwikkeling van niet-levensvatbare bedrijven.
Bent u van mening dat het economisch beleid in de eurozone juist gericht moet zijn op het verlagen van schulden en het verhogen van de productiviteit, en daarmee economische groei en inflatie?
Het economisch beleid binnen de eurozone en de algehele Europese Unie is erop gericht om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen om duurzame en stabiele economische groei te realiseren. Dit is ook vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact dat lidstaten overeen zijn gekomen. De Europese Centrale Bank is ermee belast om prijzen stabiel te houden over de conjunctuurcyclus heen.
Welke gevolgen van aanhoudende lage rentes en hogere inflatie voorziet u voor de Nederlandse economie? Kunt u daarbij ingaan op de gevolgen voor pensioenfondsen, woningmarkt en financiële markten, met name risicovolle beleggingen?
Volgens de juniraming van het CPB loopt de lange rente in Nederland de komende tijd licht op van – 0,3% in 2021 tot – 0,1% in 2022, maar blijft daarmee op een laag niveau. Op de lange termijn voorziet het CPB een verdere stijging tot gemiddeld 0,3% in de jaren 2022–2025. De inflatie stijgt fors in 2021 tot 2,0%, mede door een opwaarts effect van de stijgende olieprijs. In 2022 daalt volgens de raming de inflatie tot 1,8% doordat het directe effect van de stijgende olieprijs wegvalt. De onzekerheidsmarge in de inflatieraming is wel toegenomen.
Een lage rente betekent dat lenen goedkoop is. Gegeven hun inkomen kunnen huishoudens bij een lage rente meer lenen, wat één van de oorzaken van de stijging van de huizenprijzen is. Hierdoor lopen huishoudens het risico op hoge schulden6. Een hogere inflatie heeft twee mogelijke gevolgen. Enerzijds stijgen nominale inkomens van huishoudens sneller indien de hogere inflatie zich vertaalt in hogere lonen. Dat werkt mogelijk hogere huizenprijzen (en schulden) in de hand. Anderzijds wordt de reële waarde van huizen en hypotheekschulden lager bij een hogere inflatie, waardoor risico’s voor huishoudens afnemen.
De lage rente stelt de financiële sector enerzijds voor nieuwe uitdagingen door druk op verdienvermogen of buffers, anderzijds neemt de vraag naar financiering toe en kan worden geprofiteerd van prijsstijgingen in onder andere obligatieportefeuilles. Banken kunnen worden geraakt door de lage rente doordat hun rentemarge (verschil in rente tussen vreemd vermogen en activa) onder druk komt te staan. Het kan voor banken immers lastiger worden om de lage rente door te berekenen aan verschaffers van vreemd vermogen, zoals depositohouders. Dit kan de winsten van banken drukken. Mede door de lage rente lijken financiële instellingen, waaronder banken, risicovoller te zijn gaan investeren.7 Tegelijkertijd is het exacte causale verband tussen de lage rente en risicovolle beleggingen moeilijk empirisch aan te tonen.8
Pensioenfondsen en levensverzekeraars merken een lage rente in het opwaarts effect op hun verplichtingen. Bij een daling van de rente nemen verplichtingen jegens polishouders en pensioendeelnemers in omvang toe, doordat de netto contante waarde van de verplichtingen stijgt. Daartegenover staat dat aan de activazijde de waarde van onder andere aandelen en vastgoed over het algemeen toeneemt, vanwege lagere financieringskosten. De solvabiliteitsratio’s zijn voor verschillende type verzekeraars nog op peil, en de afgelopen periode redelijk stabiel gebleven.9
Een hogere inflatie heeft in principe geen effect op de dekkingsgraden van pensioenfondsen indien er sprake is van voorwaardelijke indexatie (indexatie indien wordt voldaan aan voorwaarden zoals een bepaalde dekkingsgraad). Indien onvoorwaardelijke indexatie onderdeel is van de pensioenovereenkomst, dan kunnen dekkingsgraden dalen als er ook sprake is van gelijkblijvende of dalende nominale rente. Als de rente ook stijgt dalen de toekomstige verplichtingen waardoor het effect op de dekkingsgraden van de gegarandeerde indexatie gebaseerd op de inflatie wordt gemitigeerd. Effecten voor pensioenfondsen verschillen door onder andere de samenstelling van hun bestand en het gekozen risicoprofiel. Fondsen kunnen verschillen in hun keuzes voor het afdekken van het renterisico en het inflatierisico, dus een eenduidig effect van een stijgende inflatie en een dalende rente kan niet beschreven worden
Mogelijke impact van Europese ESG-standaarden op de defensie- en veiligheidssector |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Barbara Visser (VVD), Stef Blok (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het conceptbesluit van de Europese Commissie «EU EcoLabel establishing criteria for retail financial products»?1
Ik ken het rapport van het «EC Joint Research Centre» (maart 2021) waar in de vraag naar verwezen wordt.
Bent u het ermee eens dat de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis (NL-DTIB) een belangrijke bijdrage levert aan de publieke veiligheidsdiensten om hen in staat te stellen zich in te zetten voor vrede en veiligheid, en dat de defensiesector zo bijdraagt aan het behalen van het VN Sustainable Development Goal nummer 16 (Vrede, Recht en Sterke Instituties)?
Ja. Met de Defensie Industrie Strategie (DIS) van 2018 heeft het kabinet Rutte-III inzichtelijk gemaakt welke kennis, technologie en capaciteiten van de Nederlandse industrie en de kennisinstellingen nodig zijn om de wezenlijke belangen van nationale veiligheid te allen tijde te beschermen en wat er voor nodig is om de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis (NL-DTIB) te borgen. In de DIS wordt een set aan instrumenten gepresenteerd ter versterking, bescherming en internationale positionering van de NL-DTIB. Daarbij is het uitgangspunt van de DIS dat het Nederlandse bedrijfsleven en de Nederlandse kennisinstellingen zo worden gepositioneerd dat zij een hoogwaardige bijdrage aan de Nederlandse en Europese veiligheid kunnen leveren.
Het belang van de NL-DTIB voor de nationale veiligheid is door dit kabinet nogmaals onderstreept in de Kamerbrief «Visie op de toekomst van de industrie in Nederland» d.d. 30 oktober 2020. In deze brief staat dat Nederland wil blijven beschikken over een eigen technologische en industriële basis, zodat de eigen nationale veiligheid kan worden geborgd en een zeker autonoom handelingsperspectief behouden blijft. Dit betekent dat, indien het wezenlijk nationaal veiligheidsbelang dat vraagt, ook kan worden geïnvesteerd in niet-concurrerende, maar essentiële, kennis, rechten, mensen en middelen.
Bent u ervan op de hoogte dat de vierde versie van het rapport van de «Technical Expert Group» (TEG) van het «EC Joint Research Centre» (maart 2021) bedrijven als schadelijk aanmerkt indien een bedrijf meer dan 5 procent van zijn omzet haalt uit wapenverkoop van producten die in het gevecht («combat») kunnen worden ingezet?2
Het rapport bevat criteria die investeringen in bepaalde activiteiten uitsluiten. Het Ecolabel is bedoeld om consumenten te helpen met hun keuzen om de duurzaamste en milieuvriendelijkste producten en diensten te kiezen3. Dit zijn bovenwettelijke criteria met een vrijwillig karakter. Het EU Ecolabel sluit aan bij ecolabels die in sommige lidstaten worden ontwikkeld op dit moment. Bedrijven worden in het rapport niet in algemene zin als «schadelijk» aangemerkt.
Hoeveel bedrijven in Nederland produceren wapens voor de «combat»? Hoeveel (maak)bedrijven die actief zijn in defensiematerieel worden hierdoor in meerdere of mindere mate geraakt? Hoe gaat dit dan uitwerken voor deze bedrijven?
De Europese Commissie ontwikkelt momenteel criteria voor financiële producten die het EU Ecolabel mogen gebruiken. De criteria worden ontwikkeld in het kader van de EU Ecolabel Verordening (66/2010) die is gericht op de milieuvriendelijkste producten. In het rapport dat het vierde conceptadvies hierover bevat, is een uitsluitingsgrond van het Ecolabel voor financiële producten opgenomen voor bedrijven die meer dan 5% van hun omzet halen uit de handel of productie van conventionele wapens en/of militaire producten die worden gebruikt bij gevechtshandelingen («combat»).
Het huidige omzetaandeel van de handel of productie van wapens en/of militaire producten voor «combat» van individuele Nederlandse bedrijven is niet bekend. Wapens of militaire producten voor «combat» betreft geen gangbare definitie, daarom zijn gegevens daarover niet beschikbaar. Volgens onderzoeksbureau Triarii haalden de 342 Nederlandse bedrijven, die actief zijn in de sector defensie en veiligheid, als geheel in 2017 zo’n 12% van hun totale omzet uit activiteiten gericht op defensie en veiligheid. Het overige deel komt dus voort uit civiele activiteiten.4 Aangezien in het huidige conceptadvies een uitsluitingsgrond is opgenomen voor bedrijven die meer dan 5% van hun omzet halen uit de productie van of handel in conventionele wapens en/of militaire producten voor «combat», zullen de Nederlandse bedrijven die ten minste 5% van hun totale omzet uit deze activiteiten behalen worden uitgesloten.
Wat vindt u ervan dat dit TEG-rapport, dat als basis dient voor het conceptbesluit van de Europese Commissie, nu bijna de gehele Europese en dus Nederlandse defensiesector op voorhand als «niet-duurzaam» bestempelt en daarmee bedrijven uitsluit van verschillende financieringsinstrumenten vanwege hun bijdrage aan publieke veiligheid?
Het rapport van het Joint Research Center (JRC) bevat twee belangrijke criteria. Ten eerste moeten financiële producten een substantiële positieve bijdrage leveren aan het milieu. Ten tweede bevat het Ecolabel een uitsluitingsgrond voor bedrijven met een negatieve impact op milieu, sociale en governance-factoren. In het huidige conceptadvies is een uitsluitingsgrond opgenomen voor bedrijven die meer dan 5% van hun omzet halen uit de productie van of handel in conventionele wapens en/of militaire producten voor «combat». De aanbieder van een financieel product mag het onderliggende kapitaal niet investeren in bedrijven die worden uitgesloten op basis van milieu, sociale en governance-factoren. Dit zijn bovenwettelijke criteria met een vrijwillig karakter.
Bij de totstandkoming van de criteria voor het EU label is aangesloten bij Ecolabels die een aantal lidstaten ontwikkelt op dit moment. Het gaat dan om labels van Duitsland, Oostenrijk, Zweden en Denemarken. In het aangehaalde rapport gaat het om de ontwikkeling van criteria voor financiële producten. Dit is een uitwerking van de Duurzame Financieringsstrategie van de Europese Commissie5. De ontwikkeling van Ecolabel-criteria is één van de daarin genoemde acties. Gezien het hoge ambitieniveau van het EU Ecolabel zal slechts een selectie van de (Europese) industrie voldoen aan de gestelde duurzaamheidseisen.
Hoe is het kabinet betrokken geweest bij het tot stand komen van het TEG-rapport én de concept-rapportagerichtlijn, waarin hetzelfde TEG-rapport als leidraad dient?
De Nederlandse inbreng is geleverd door de Stichting Milieukeur (SMK), de »bevoegde instantie» zoals bepaald in de verordening. SMK is verantwoordelijk voor het betrekken van (Nederlandse) belanghebbende partijen waaronder vooral dienstverleners van financiële producten voor consumenten bij het ontwikkelen en bespreken van de criteria. SMK heeft de Ministeries van IenW en van Financiën op de hoogte gehouden van het proces om te komen tot de criteria zoals genoemd in het antwoord op vraag 5.
Wilt u zich ervoor inzetten dat de defensiesector niet op voorhand wordt uitgesloten door als niet-duurzaam te worden bestempeld?
Het kabinet gaat binnen de EU in bredere zin de mogelijke ongewenste gevolgen van het bij voorbaat uitsluiten van sectoren, waaronder de defensie-industrie, aanhangig maken. Een robuuste Europese Defensie Technologische en Industriële basis is immers cruciaal voor het waarborgen van de nationale veiligheid, de bevordering van de internationale rechtsorde en een zelfredzamer Europa.
Dit onderwerp heeft inmiddels ook de aandacht van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU Josep Borrell.
Dit laat onverlet dat van individuele bedrijven wordt verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) toepassen. Dit houdt in dat bedrijven de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en deze risico’s moeten aanpakken en voorkomen. Dit geldt ook voor bedrijven in de defensie-industrie, zij behoren deze processen op orde te hebben en dit aan te kunnen tonen aan hun financiële dienstverlener. Verder geldt voor alle bedrijven, ook voor de financiële sector, dat de beëindiging van zakenrelaties een laatste redmiddel is, na vergeefse pogingen tot beperking van het risico of wanneer de onderneming beperking van het risico niet haalbaar acht of vanwege de ernst van het negatieve gevolg.
Welke beleidsruimte heeft Nederland in de uitvoering van deze EU-regels/richtlijnen?
Indien de Commissie de criteria uit het rapport overneemt in het besluit, betekent dat dat financiële instellingen die het Ecolabel vrijwillig willen verkrijgen voor (sommige van) hun financiële producten, alleen bedrijven in de defensie-industrie in hun financiële producten mogen opnemen die 5% of minder van de omzet verkrijgen uit de productie van of handel in conventionele wapens en/of militaire producten voor «combat». Het gaat hier derhalve om een mogelijkheid die de banken krijgen, zij worden daartoe niet verplicht. Het Ecolabel faciliteert om op een binnen de EU officieel erkende wijze duurzame en sociaal verantwoorde producten aan te bieden, en consumenten kunnen nagaan waarop het label is gebaseerd en wanneer zij bewust willen kiezen voor dergelijke producten. Op dit moment is het besluit echter nog niet door de Commissie vastgesteld.
Welke kansen ziet u in het verbinden van nationale en internationale duurzaamheidsinstrumenten en -ambities uit de Defensie Industriestrategie (DIS 2018)? Hoe zet u zich hiervoor in?
Nederland wil bij de aanschaf van toekomstig (defensie)materieel het beste product voor de beste prijs, met een zo groot mogelijke betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven. Duurzaamheid en met name energie-efficiëntie worden tijdens de behoeftestelling van aan te schaffen materieel expliciet meegewogen. Daarbij wordt ook aansluiting gezocht bij programma’s zoals het Europees Defensie Fonds en Nationaal Groeifonds.
Bent u bekend met de signalen vanuit de Nederlandse defensiesector dat toegang tot financiële dienstverlening reeds onder druk staat en als bovenstaande ontwikkelingen definitief worden dit alleen nog maar moeilijker wordt? Kunt u aangeven wat volgens u de impact hiervan is voor zowel de overheid als de Nederlandse defensiesectorindustrie?3
Het kabinet neemt de signalen serieus dat de defensie-industrie problemen ondervindt met de toegang tot de financiële dienstverlening. Daarom gaan de ministeries van Financiën en Defensie eerst samen in gesprek met de defensiesector om te spreken over de belemmeringen die zij ervaren en vervolgens met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over de voorgenoemde uitdagingen.
Zoals in het antwoord op vraag 7 is weergegeven zal het Kabinet daarnaast de mogelijke ongewenste gevolgen van het bij voorbaat uitsluiten van sectoren binnen de EU kenbaar maken.
Op welke manier kunt u garanderen dat bedrijven die diensten en producten leveren aan Defensie en onze bondgenoten toegang blijven hebben tot financiële dienstverlening, betaalrekeningen en investeringen?
Zie antwoord vraag 10.
Ernstige misstanden bij ‘duurzame’ palmoliebedrijven in Liberia |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De trieste oogst van de oliepalm»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat bedrijven die lid zijn van de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) of financiering krijgen van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO, in dit geval palmolieplantages Golden Veroleum en Maryland Oil Palm Plantation (MOPP), systematisch beschuldigd worden van ernstige mensenrechtenschendingen, arbeidsrechtenschendingen, ontbossing en landroof? Herkent u dat vele mensenrechten- en milieuorganisaties de realiteit bij de bedrijven sterk veroordelen? Waarom wel of niet? Wat bent u van plan om aan deze misstanden te doen?
Er vinden helaas misstanden op palmolieplantages plaats en ik herken dat mensenrechten- en milieuorganisaties deze realiteit sterk veroordelen. Schendingen van mensenrechten en arbeidsrechten zijn onacceptabel.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven, waaronder bedrijven in de palmoliesector, dat zij gepaste zorgvuldigheid (due diligence) toepassen in lijn met de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Dit geldt ook voor investeerders, zoals pensioenfondsen en voor FMO en voor Nederlandse bedrijven die lid zijn van de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO)
RSPO is een initiatief van de private sector. Overheden zijn niet betrokken bij of lid van RSPO. Dat geldt ook voor de Nederlandse overheid. De feitelijke antwoorden op vragen 3 t/m 10 komen dan ook uit bronnen die RSPO zelf publiekelijk beschikbaar maakt. In het antwoord op vraag 12 en verder wordt nader ingegaan op de rol van de Nederlandse Ontwikkelingsbank FMO.
Het kabinet beschouwt de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) als een van de hoogste standaarden voor duurzame palmolie en daarmee door RSPO gecertificeerde palmolie als duurzaam.
Het kabinet is van mening dat keurmerken en standaarden, zoals RSPO, een middel zijn om tot duurzame productie en handel te komen, bijvoorbeeld als informatiebron om verantwoorde keuzes te maken en/of om bij te dragen aan transparantie en afrekenbaarheid. Keurmerken en standaarden maken het makkelijker voor bedrijven om hun gepaste zorgvuldigheid uit te voeren, zeker als ze vanwege hun omvang niet het vermogen hebben om diep in de keten te duiken, of wanneer het een bijproduct betreft. Maar een keurmerk of standaard is geen vervanging van gepaste zorgvuldigheid, het is een hulpmiddel om geïdentificeerde risico’s te adresseren. RSPO-certificering is niet de enige oplossing voor alle duurzaamheidsvraagstukken met betrekking tot palmolie. Het kabinet financiert daarom partners die producenten helpen hun productie te verduurzamen, ook voorbij certificering.
Klopt het dat de RSPO heeft vastgesteld dat Golden Veroleum inderdaad palmolieplantages heeft aangelegd op grond die al in gebruik was door lokale boeren, en tropisch regenwoud heeft gekapt voor de aanleg van plantages? Hoe rijmt u dit met uw bewering dat RSPO-palmolie duurzaam is?
Uit informatie op de website van RSPO2 blijkt dat Golden Veroleum (GV) lid is van RSPO, maar de palmolie van GV niet RSPO-gecertificeerd is. Als een bedrijf lid is van RSPO, betekent dat niet dat alle palmolie die door dat bedrijf geproduceerd is, direct gecertificeerd is. Bedrijven die RSPO-lid zijn hebben de verplichting om te zorgen dat binnen een bepaalde tijd al hun productie gecertificeerd is, en dus aan de standaarden van RSPO voldoet.
Na de misstanden bij Golden Veroleum is een klacht ingediend bij RSPO die nog in behandeling is. RSPO speelt hier volgens het kabinet een belangrijke rol door te fungeren als klachtenmechanisme.
Klopt het dat Golden Veroleum de bewoners van Butaw (Liberia) een nieuwe school heeft beloofd met pennen en schriften en volledige sanitaire voorzieningen? Klopt het dat de school geen stromend water heeft, er geen pennen en schriften zijn en de leraren sinds januari niet meer zijn betaald? Bent u het ermee eens dat de maatschappelijke belofte van de RSPO niet kan zijn dat bedrijven de lokale bevolking erin luizen met allerlei beloftes die ze niet nakomen? Wat doet de RSPO eraan om ervoor te zorgen dat hun leden hun beloftes wel nakomen, in dit geval het betalen van de salarissen en het leveren van pennen, schriften en sanitaire voorzieningen?
Ik ben niet bekend met deze belofte. Zoals eerder gezegd is de overheid geen partij bij RSPO, en heeft daardoor geen inzicht in hoe RSPO hierop handhaaft, noch of dit binnen de afspraken tussen RSPO en Golden Veroleum valt.
Op welke manier bewerkstelligt de RSPO dat het land dat gestolen is door Golden Veroleum, terug wordt gegeven aan de rechtmatige eigenaren?
Uit publieke informatie die RSPO beschikbaar stelt op haar website, blijkt dat een klacht over het in de vraag gestelde kwestie is ingediend bij het klachtenmechanisme in 2012. RSPO heeft sinds oprichting dit klachtenmechanisme gevoerd3. In het panel dat klachten behandeld, zijn alle stakeholders die betrokken zijn bij RSPO vertegenwoordigd. De klachtenprocedure is beschreven op de website van RSPO. Als een klacht binnenkomt, vindt eerst een initiële diagnose op basis van feiten plaats, waarna wordt besloten of de klacht gegrond is. Dat bleek in deze casus het geval te zijn. Op de website van RSPO is te volgen hoe deze klacht behandeld wordt.
Hoeveel plantages hebben Golden Veroleum en moederbedrijf Golden Agri-Resources? Hoeveel van deze plantages leveren RSPO-gecertificeerde palmolie?
Uit het meest recente publieke jaarverslag (2019), blijkt dat Golden Agri-Resources 568.673 hectare beheert, inclusief smallholder schemes. Daarvan is 255.656 hectare RSPO gecertificeerd.4
Golden Veroleum beheert in totaal 18.905 hectare, waarvan 0 hectare RSPO gecertificeerd is.5
Wanneer kreeg de RSPO de eerste signalen van misstanden bij Golden Veroleum? Wat is er sindsdien gedaan om deze mistanden op te lossen?
Volgens de website van RSPO waar de voortgang van de behandeling van klachten wordt bijgehouden: https://askrspo.force.com/Complaint/s/casetracker, blijkt dat de datum waarop de klachten bij RSPO zijn binnengekomen 3 oktober 2012 is.
Wat waren de bezwaren van de inwoners van Butaw en de betrokken NGO’s tegen de door de RSPO aangewezen nieuwe bemiddelaar? Wanneer zal er een nieuwe bemiddelaar benoemd worden?
Het Kabinet beschikt niet over andere informatie dan zoals door RSPO publiek bekend wordt gemaakt. Zie de link in het antwoord op vraag 7 voor de meest actuele informatie over de voortgang van deze klacht.
Welke beperkingen heeft de RSPO opgelegd aan de productie van palmolie door Golden Veroleum nadat de aanklachten jegens deze plantage gegrond werden geacht, op het niet mogen uitbreiden van de plantage na? Wordt productie onder de huidige erbarmelijke omstandigheden gewoon voortgezet tot nadere orde?
De gepubliceerde klachtenprocedure beschrijft dat RSPO, zolang een klacht niet is afgehandeld, ervoor zorgt dat de betreffende partij geen RSPO gecertificeerde palmolie op de markt kan brengen en dat ook het proces om gecertificeerd te worden stil ligt.
Waarom heeft de RSPO na jaren van misstanden op de plantage en wijdverbreide schade aan de natuur het lidmaatschap van Golden Veroleum niet opgezegd?
Het kabinet kan geen antwoord geven op de vraag waarom RSPO al dan niet het lidmaatschap opzegt van een van haar leden. Dat is immers aan de organisatie en haar leden zelf.
Klopt het dat Golden Agri-Resources leningen heeft ontvangen van de Rabobank en ABN Amro? Bent u bereid om Rabobank en ABN Amro te wijzen op hun duurzaamheidsbelofte en maatschappelijke plicht en erop aan te dringen om informatie over deze leningen openbaar te maken?
Het kabinet kan niet bevestigen of ABN AMRO en Rabobank leningen hebben verstrekt aan Golden Agri-Resources. Het kabinet verwacht dat banken gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Eén van de stappen van gepaste zorgvuldigheid schrijft voor dat bedrijven, waaronder banken, behoren te communiceren over hun beleid en processen en over de uitgevoerde maatregelen om daadwerkelijke en potentiele negatieve gevolgen in kaart te brengen en aan te pakken, hierbij is het geen verplichting om informatie over specifieke leningen openbaar te maken. In gesprekken met de bancaire sector wijst het kabinet op het belang van naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Wat vindt u ervan dat de MOPP land probeert af te pakken van aangrenzende kleine plantages en de eigenaren van deze plantages intimideert? Wat vindt u van de beschreven werkomstandigheden op de MOPP, waar arbeiders onbeschermd met pesticiden moeten werken en hun uren niet krijgen uitbetaald als ze het quota niet halen? Past dit binnen de voorwaarden van het FMO met betrekking tot Internationaal Maatschappeljk Verantwoord Ondernemen (IMVO)?
FMO heeft in 2018 een investering gedaan in SIFCA (de moedermaatschappij van MOPP) in samenwerking met Proparco, de Franse ontwikkelingsbank. SIFCA heeft verschillende dochterondernemingen die grotendeels gericht zijn op productie voor de (lokale) West-Afrikaanse markt. FMO verwacht met de investering ongeveer 33.000 directe banen en 150.000 indirecte banen te ondersteunen. De indirecte banen bestaan vooral uit kleinschalige boeren, een armere en moeilijk bereikbare doelgroep. Daarnaast geeft het project lokale bewoners toegang tot technologie en kennis doordat SIFCA technische assistentie levert aan partners in de waardeketen.
De misstanden die in het artikel aan MOPP worden toegeschreven passen niet binnen de IMVO-richtlijnen van FMO. Om het risico op misstanden te verkleinen heeft FMO, in samenwerking met Proparco, dan ook een onderzoek gedaan naar de milieu en sociale risico’s voorafgaande aan de investering in SIFCA (zoals beschreven in FMO’s duurzaamheidsbeleid6). Vervolgens is een milieu en sociaal actieplan ontwikkeld.
Ik heb van FMO begrepen dat de signalen vanuit de media en het maatschappelijke middenveld worden meegenomen in een onafhankelijk onderzoek naar de status van de uitvoering van het milieu en sociale actieplan op MOPP, dat aankomend najaar wordt uitgevoerd. Verder heeft FMO naar aanleiding van de signalen navraag gedaan bij SIFCA. Op basis van de informatie die FMO heeft ontvangen kunnen er geen nieuwe conclusies worden getrokken met betrekking tot milieu en sociale risico’s en het actieplan, het onafhankelijke onderzoek kan hier eventueel wel aanleiding toe geven.
Worden er op de plantages van MOPP pesticiden gebruikt die in Nederland verboden zijn?
FMO verwacht van haar klanten dat zij de lokale wetgeving toepassen en geen pesticide gebruiken die onder de categorie Ia en Ib vallen van de classificatielijst van de Wereldgezondheidsorganisatie.7 Deze aanwijzing komt voort uit de IFC Performance Standards, de internationale IMVO-richtlijnen zijn die de meeste ontwikkelingsbanken hanteren. SIFCA heeft FMO laten weten conform deze aanwijzing te opereren, het onafhankelijk onderzoek zal nagaan of deze claim kan worden bevestigd.
De Nederlandse wet is niet van toepassing op bedrijven die FMO financiert en die niet op de Nederlandse markt actief zijn.
Klopt het dat het moederbedrijf van de MOPP, SIFCA, financiering heeft gekregen van FMO? Om hoeveel financiering gaat dit? Welke vorm had de financiering? Hoeveel van deze financiering is terechtgekomen bij de MOPP?
FMO heeft een lening van EUR 35 miljoen verstrekt aan SIFCA, voor meerdere onderdelen van de SIFCA-groep in West-Afrika. Het milieu en sociaal actieplan is van toepassing op zowel SIFCA als op haar dochterondernemingen (inclusief MOPP), er is namelijk bij zowel SIFCA als haar dochterondernemingen veel verbetering te boeken op het gebied van IMVO (zo blijkt uit de due diligence die is uitgevoerd voorafgaande aan de investering). Ongeveer een zesde van deze lening is bedoeld voor MOPP.
Hoe kan het dat FMO deze financiering heeft toegezegd ondanks jarenlange kritiek van NGO’s op de omstandigheden op de MOPP?
Voorafgaande aan de investering is een uitgebreid onderzoek gedaan naar de milieu en sociale risico’s. Tijdens dit onderzoek is de kritiek van NGO’s op MOPP meegenomen. Dit heeft er mede toe geleid dat de investering als risico A is gecategoriseerd (de hoogste risicocategorie) en dat FMO en SIFCA afspraken hebben gemaakt over de acties die nodig zijn om aan FMO’s milieu en sociale standaarden te voldoen. Deze afspraken zijn van toepassing op de gehele SIFCA-groep, inclusief MOPP, en hebben als doel om de milieu en sociale risico’s te minimaliseren en de ontwikkelingsimpact (zoals in het antwoord op vraag 12 geformuleerd) te maximaliseren.
Welke voorwaarden zijn er gesteld aan de financiering die SIFCA ontving van FMO? Is er naar uw mening voldaan aan deze voorwaarden?
Ik heb van FMO begrepen dat het aannemen van het milieu en sociaal actieplan een voorwaarde is geweest om financiering te verschaffen aan SIFCA. Het actieplan is daarom onderdeel van het financieringscontract dat FMO en Proparco in 2018 met SIFCA hebben afgesloten (zie ook het antwoord op vraag 12). Dit actieplan is gebaseerd op de IFC Performance Standards en bevat onder andere afspraken met betrekking tot het tegengaan van ontbossing, het voorkomen van landrechtenschendingen en het voorkomen van ontoereikende werkomstandigheden. De vooraf geïdentificeerde milieu en sociale risico’s kunnen door het actieplan worden gemitigeerd en zodoende is voldaan aan de IMVO-voorwaarde om financiering te krijgen van Proparco en FMO. Het plan heeft uiteindelijk als doel dat alle dochtermaatschappijen van SIFCA uniforme IMVO-standaarden hanteren die in lijn zijn met internationaal geaccepteerde normen. Daarmee kan SIFCA een demonstratie-effect bewerkstelligen richting andere agrarische bedrijven in West-Afrika.
SIFCA werkt momenteel aan de uitvoering van het plan. Belangrijke eerste stappen die SIFCA met betrekking tot MOPP heeft gezet zijn: (i) uitbreiding van het team dat de milieu en sociale risico’s beheerst, (ii) het verbeteren van het personeelsbeleid en (iii) de oprichting van een stakeholderplatform gericht op het lokale maatschappelijke middenveld. De stappen uit het actieplan worden gevolgd door FMO en Proparco. Uit de continue monitoring blijkt dat de uitvoering van het verbeterplan op onderdelen vertraging oploopt; dit baart zorgen. Daarom bespreken FMO en Proparco de mogelijkheid om dit jaar nog versneld actie te ondernemen. Het onafhankelijke onderzoek dat in het najaar wordt uitgevoerd (zie vraag 12) zal FMO en Proparco helpen om een inschatting te maken van de huidige stand van zaken, tekst en uitleg te vragen en actie te ondernemen.
Klopt het dat de MOPP ook lid wil worden van de RSPO? Loopt er al een toelatingsprocedure? Zo ja, in welk stadium bevindt de procedure zich? Bent u bereid er bij de RSPO op aan te dringen om de MOPP niet toe te laten? Waarom wel of niet?
Ik heb van FMO begrepen dat de inzet van SIFCA om haar activiteiten naar internationaal erkende milieu en sociale standaarden te tillen en aan te sluiten bij de RSPO een belangrijke reden was voor FMO en Proparco om financiering te verschaffen. SIFCA zet momenteel de benodigde stappen om RSPO-certificering te krijgen (waaronder door middel van het aanpassen van sociaal en milieubeleid, procedures en management). Doel van SIFCA is om voor het einde van 2021 lid te worden van RSPO, zodat binnen 5 jaar begonnen kan worden met het certificeren van de palmolietak van de SIFCA-groep door RSPO. SIFCA heeft daartoe onlangs een lidmaatschapsaanvraag ingediend. Mocht SIFCA op termijn de RSPO-certificering ontvangen, dan is dat een bewijs dat het bedrijf haar IMVO-standaarden sterk heeft verbeterd. Daarnaast zal RSPO toezien op de naleving van de RSPO-vereisten.
Zoals in vraag 2 is aangegeven is RSPO een initiatief van de private sector, overheden zijn niet betrokken bij of lid van RSPO. Daarom zal ik mij niet mengen in de RSPO-certificering van SIFCA.
Is FMO inmiddels in gesprek getreden met de MOPP en Milieudefensie? Wat kwam er uit deze gesprekken?
FMO is in een continue dialoog met het maatschappelijk middenveld en haar klanten. Hierbij worden ook zorgelijke ontwikkelingen in relatie tot haar investeringen besproken. Zo ook met Milieudefensie, onder meer over de investering in SIFCA, en met SIFCA, naar aanleiding van de publicatie over MOPP in Liberia (zie ook vraag 12). Deze gesprekken zijn nuttig voor FMO voor het monitoren en waar nodig bijstellen van de lopende investering. En ze leveren soms input op voor aanpassingen in FMO’s beleid op het gebeid van IMVO.
Hoe kan het dat dit het zoveelste bedrijf is waar FMO roekeloos financiering aan verleent, waarna er ernstige misstanden worden geconstateerd?
Zoals onder andere blijkt uit de antwoorden op vragen 12 tot en met 18, verleent FMO niet roekeloos financiering aan bedrijven. FMO opereert in complexe omstandigheden en in fragiele omgevingen met veel IMVO-gerelateerde uitdagingen. In dergelijke omgevingen zijn vaak niet of nauwelijks commerciële banken actief en zijn IMVO-standaarden veelal bedroevend laag. Dit is ook het geval in Liberia. Op deze plekken ontstaat duurzame bedrijvigheid niet of nauwelijks zonder partijen zoals FMO en zijn verbeteringen in de IMVO-omstandigheden vaak het hardst nodig. De keerzijde van investeren in deze context is dat de kans op incidenten en zelfs misstanden er reëel is. Inzet, en dus ook inschatting, vooraf moet zijn of het lukt deze kans te verkleinen door te investeren. Daarbij is elke misstand er één te veel, die zoveel mogelijk moet worden voorkomen.
Uit de FMO evaluatie blijkt dat FMO als leidend wordt gezien op het gebied van IMVO, dat FMO’s capaciteit op IMVO gebied een belangrijke meerwaarde is ten opzichte van andere ontwikkelingsbanken en dat FMO juist het verbeteren van de IMVO-omstandigheden als een mogelijkheid ziet om ontwikkelingsimpact te bewerkstelligen. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat gezien het mandaat van FMO en de soms zeer complexe omstandigheden waarin FMO actief is, incidenten helaas niet altijd volledig te voorkomen zijn. Ook kan het kabinet zich voorstellen dat onder sommige omstandigheden FMO onvoldoende toegerust of niet in de juiste positie is om een significante bijdrage te kunnen leveren aan de verbetering van lokale omstandigheden. Er zit daarmee een grens aan de omstandigheden waar FMO actief kan zijn. Bepaalde omstandigheden zoals zwakte van lokale instituties, corruptie en complexe veiligheidssituaties liggen immers buiten de controle en het mandaat van FMO. Dit onderwerpen is dan ook onderdeel van de strategische dialoog tussen het kabinet en FMO. Hierbij wordt ook gekeken hoe scherper bepaald kan worden welke randvoorwaarden nodig zijn voor succes en onder welke omstandigheden de risico’s te groot zijn. Graag verwijs ik ook naar de kabinetsreactie op de FMO-evaluatie (Kamerstuk 34 952, nr. 130).8
Erkent u dat er klaarblijkelijk grote problemen zitten in de IMVO-analyses die door FMO worden uitgevoerd alvorens het toezeggen van financiering? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden, gevolgd door een toelichting?
Nee. Wel blijkt uit de FMO-evaluatie dat er ruimte is voor verdere verbeteringen (zie voor meer informatie Kamerstuk 34 952, nr. 130).9 Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op de vorige vraag.
Past dit bij het aangescherpte IMVO-beleid voor staatsdeelnemingen dat in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2019 werd aangekondigd? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden, gevolgd door een toelichting?
Ja. De IMVO-analyses die door FMO worden uitgevoerd passen bij het aangescherpte MVO-beleid voor staatsdeelnemingen. Als aandeelhouder verwacht de staat dat de staatsdeelnemingen een voorbeeldfunctie vervullen in hun eigen sector bij het nemen van hun verantwoordelijkheid voor mens, maatschappij en milieu, voor zover deze worden beïnvloed door de bedrijfsactiviteiten. Uit de evaluatie van FMO komt naar voren dat FMO binnen dit kader opereert, zie ook het antwoord op vraag 19 en 20.
Wat bedoelt FMO met de uitspraak dat «elk verhaal meerdere perspectieven heeft en de realiteit soms anders is dan op papier»? Op welke manier hebben de misstanden bij MOPP meerdere perspectieven volgens FMO? Bent u het eens met deze uitspraak?
Ik heb van FMO begrepen dat het elke misstand, en vermoeden daarvan, serieus neemt. Bij de beoordeling hiervan en bij het bepalen van de mogelijke vervolgstappen neemt FMO alle perspectieven mee en probeert het zich een zo volledig mogelijk beeld te vormen van de situatie. Daarbij worden onder andere de perspectieven en signalen van de klant en het lokale maatschappelijk middenveld meegenomen. Ook bij de activiteiten van MOPP zijn er meerdere perspectieven, onder andere die van de klant, haar medewerkers en omwonenden.
Hoelang geleden is het verbeterplan door SIFCA opgesteld? Waarom is er sindsdien zo weinig van terecht gekomen? Welke sancties heeft SIFCA opgelegd gekregen voor het tot nu toe niet voldoende uitvoeren van het verbeterplan?
Zie het antwoord op vraag 16.
Waarop baseert FMO het vertrouwen dat het heeft dat SIFCA het verbeterplan nu wel zal gaan implementeren?
Zie het antwoord op vraag 16.
Deelt u de mening dat als het journalistieke werk van het FD de misstanden bij deze palmolieplantages niet boven tafel had gekregen, de plantages dit soort praktijken nog jarenlang ongestoord voort zouden kunnen zetten?
Ik heb van FMO begrepen dat het zelf in een vroeg stadium tekortkomingen van de klant opmerkte, waaronder de vertraging bij de uitvoering van een aantal elementen van het actieplan. Over deze, en vergelijkbare, IMVO-issues heeft FMO gerapporteerd in haar jaarverslag in 2019. Hierbij is een balans gevonden tussen transparantie en afspraken over bedrijfsvertrouwelijkheid, door dit geanonimiseerd in het jaarverslag op te nemen. Het Ministerie van Buitenlandse zaken is met FMO in gesprek hoe FMO nog beter invulling kan geven aan transparantie met betrekking tot IMVO.
Ik deel de mening niet dat misstanden ongestoord voortgezet worden zolang er geen aandacht is van de media. Deze casus laat zien dat FMO zichzelf in een vroeg stadium informeert en actie onderneemt, onder meer door het opstellen van, en het toezien op, het milieu en sociaal actieplan).10
Waarom heeft FMO de misstanden zelf niet opgemerkt? De hoeveelste zaak is dit waarbij journalistiek speurwerk ervoor zorgt dat misstanden openbaar worden gemaakt, terwijl FMO niks doorhad of niks communiceerde?
Zie antwoord vraag 25.
Hoeveel van dit soort zaken moeten er nog volgen voordat het beleid bij FMO echt op de schop gaat?
FMO heeft de afgelopen jaren het beleid ten aanzien van IMVO aanzienlijk verbeterd, mede door het betrekken van het maatschappelijk middenveld door middel van consultatierondes. De onafhankelijke evaluator die recent FMO heeft geëvalueerd heeft vastgesteld dat FMO door deze verbeteringen op dit moment een leidende ontwikkelingsbank is op het gebied van IMVO. Tegelijkertijd blijkt uit de FMO-evaluatie dat er ruimte is voor verdere verbetering van het IMVO-beleid (zie Kamerstuk 34 952, nr. 130).11
Het kabinet verwacht van FMO dat incidenten goed worden onderzocht – wanneer nodig onafhankelijk – en een grondoorzakenanalyse wordt gemaakt bij ernstige incidenten. Daarnaast verwacht het kabinet van FMO dat het een lerende organisatie is die haar beleid aanpast aan de hand van geleerde lessen en de meest recente informatie.
In voorbereiding op haar 2030 strategie consulteert FMO het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden. In de dialoog tussen de staat en FMO gaat het daarbij onder meer over de vraag hoe FMO verantwoord kan investeren in fragiele staten. Daar is de nood het hoogst, maar zijn ook de risico’s groot. Al deze dialogen kunnen leiden tot verdere aanpassingen van het beleid van FMO.
Bent u het eens met de uitspraak van FMO dat «het verbeteren van omstandigheden in landen zoals Liberia een zaak van de lange adem is»? Wat is uw advies aan de bewoners van deze landen, wiens mensen- en arbeidsrechten en recht op een gezond leefmilieu stelselmatig geschonden worden met financiering van de Nederlandse overheid? Moeten zij die lange adem volgens u en FMO maar gewoon uitzitten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19, opereert FMO in fragiele en complexe situaties en omstandigheden. Op deze plekken ontstaat duurzame bedrijvigheid niet of nauwelijks zonder partijen zoals FMO en zijn verbeteringen in de IMVO-omstandigheden vaak het hardst nodig. Deze duurzame bedrijvigheid is in het belang van de bewoners van deze landen, omdat ze lokale economische groei koppelt aan een gezond leefmilieu en verbeterde arbeidsrechten. Helaas kosten deze verbeteringen tijd en betrokkenheid is nodig van alle betrokkenen, lokaal en internationaal, publiek en privaat.
Dit laat onverlet dat de stappen uit de milieu en sociale actieplannen ter verbetering van de IMVO-omstandigheden zo snel mogelijk dienen te worden gezet. De aanbevelingen uit de FMO-evaluatie kunnen FMO helpen om de actieplannen sneller te implementeren (zie Kamerstuk 34 952, nr. 130).12
Waarom zorgt FMO er niet voor dat er vanaf het begin al toereikende en bindende hervormingsvoorwaarden worden gesteld aan de financiering, met streng toezicht en handhavings- en monitoringsmechanismen, zodat die adem niet zo lang hoeft te duren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16 is het milieu en sociaal actieplan onderdeel van de contractuele verplichtingen tussen FMO en haar klant, waar actief op wordt gestuurd en toegezien. Het is van belang dat de stappen uit dit plan zo snel mogelijk worden gezet, zodat nadelige gevolgen voor de lokale bevolking en het milieu zo veel mogelijk worden voorkomen en de positieve impact wordt gemaximaliseerd. Ik verwacht van FMO dat het blijft investeren in de benodigde expertise om haar IMVO-beleid en de uitvoering ervan verder te optimaliseren, waardoor het effectiever wordt in het ondersteunen en sneller in beweging krijgen van haar klanten.
Importeert Nederland ook palmolie dat van Golden Veroleum of de MOPP komt? Zo ja, hoeveel?
De Nederlandse overheid beschikt niet over handelscijfers op bedrijfsniveau. Het ministerie baseert zich op handelscijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) die geaggregeerde handelsvolumes tussen landen weergeeft. Ik heb van FMO begrepen dat SIFCA voornamelijk voor de West-Afrikaanse markt produceert, waardoor de kans klein is dat Nederland palmolie importeert van MOPP. De focus op de lokale markt is een van de redenen geweest voor FMO om te investeren in SIFCA, omdat dit de afhankelijkheid van internationale markten verkleint.
Wat is het aandeel van Nederland in de Liberiaanse export van palmolie?
Uit cijfers van het CBS blijkt dat Nederland vrijwel geen palmolie uit Liberia importeert. In de periode van 2010 tot 2020 heeft Nederland alleen in 2011 palmolie geïmporteerd (voor 840.000 euro) en in 2020, op basis van voorlopige cijfers, voor 2.000 euro.
89% van de Nederlandse palmolie-import is RSPO gecertificeerd. Dit betekent dat door een auditor is gecheckt of een bedrijf dat palmolie produceert aan bepaalde, in dit geval RSPO, standaarden voldoet.
RSPO is een van de hoogste standaarden voor duurzame palmolie. RSPO is echter geen heilige graal, ook bij RSPO leden komen misstanden voor. Binnen RSPO bestaan klachtenmechanismes om deze misstanden aan de kaak te stellen en er wordt blijvend gewerkt aan verbetering van de standaard.
Zoals ook in antwoord op vraag 3 gesteld, is RSPO-certificering alleen niet voldoende, en wordt meer verwacht van bedrijven op het gebied van gepaste zorgvuldigheid. Daarbij wordt nogmaals opgemerkt dat de palmolie die geproduceerd wordt door Golden Veroleum niet als RSPO-gecertificeerde palmolie verkocht wordt en dus niet onder de 89% valt die het kabinet eerder heeft gecommuniceerd.
Klopt het dat u meermaals heeft beweerd dat 89% van de in Nederland verwerkte palmolie duurzaam is omdat het RSPO-gecertificeerd is? Blijft u bij de bewering dat RSPO-gecertificeerde palmolie duurzaam is? Zo ja, hoe verklaart u de beschuldigingen van landroof, ontbossing en mensenrechtenschendingen aan het adres van RSPO-leden?
Zie antwoord vraag 31.
Herinnert u zich dat u certificeringssystemen keer op keer verdedigde met de bewering dat duurzaamheid op vrijwillige basis veel betere resultaten kan bereiken dan bindende duurzaamheidsdoelstellingen? Gelooft u dit na de vele misstanden die in het afgelopen jaren zijn geconstateerd bij bedrijven die lid zijn van onder andere de RSPO nog steeds? Kunt u dit toelichten?
Verduurzaming is een proces van continue verbeteringen. Certificering is een van de middelen die tot verbetering kan leiden. Maar het is niet dé oplossing voor alle problemen. Al was het maar door de relatief beperkte Nederlandse markt en volume. Als Nederlandse overheid zetten wij in op verschillende dynamieken en oplossingsrichtingen.
Met de evaluatie van het IMVO-beleid in 2020 is vastgesteld dat het huidige, vrijwillige IMVO-beleid onvoldoende effectief is geweest en dat vernieuwing nodig is (Kamerstuk 26 485, nr. 337).13 Daarom zet het kabinet nu in op een doordachte mix van IMVO-maatregelen met als kernelement een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau. Voor de beïnvloeding van het aanstaande, wetgevende Commissievoorstel werkt het kabinet momenteel bouwstenen uit. De Europese Commissie komt dit najaar met een wetgevend voorstel op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, inclusief een gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Mocht blijken dat een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees niet van de grond komt, dan liggen bouwstenen klaar voor de invoering van nationale bindende maatregelen. Tevens komt de Commissie dit najaar met een wetgevend voorstel gericht op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie.
Kunt u bevestigen dat alle staatsdeelnemingen, inclusief FMO, is gevraagd om drie tot zes concrete doelstellingen te formuleren op het gebied van de thema’s mensenrechten, veilige werkomgeving, klimaat en milieu en financiële transparantie en anti-corruptie, zoals aangekondigd in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2019?
Ja dat klopt. Deze doelstellingen zijn gepresenteerd in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2020.
Hoe kan het dat in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020 vinkjes staan bij alle internationale richtlijnen (de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, UN Global Compact, UN Guiding Principles on Business and Human Rights, Corporate Governance Code, Transparantie-benchmark, GRI-standaard, en UN Guiding Principles Reporting Framework) terwijl FMO grove schendingen van basisrechten mede mogelijk maakt, wat o.a. besproken is tijdens het AO Staatsdeelnemingen van 2 februari 2021?
Als aandeelhouder verwacht de staat dat de staatsdeelnemingen een voorbeeldfunctie vervullen in hun eigen sector bij het nemen van hun verantwoordelijkheid voor mens, maatschappij en milieu voor zover deze worden beïnvloed door de bedrijfsactiviteiten. Daarom wordt van staatsdeelnemingen verwacht dat ze zoveel mogelijk (blijven) aansluiten bij de genoemde internationale richtlijnen ten aanzien van (i) het opstellen en implementeren van MVO-beleid en (ii) transparantie en rapportage. FMO onderschrijft alle genoemde richtlijnen. De recente evaluatie van FMO concludeert dat FMO voldoet aan deze verwachting (zie ook het antwoord op vraag 19).
Vindt u het logisch dat FMO in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020 een vinkje krijgt voor UN Global Compact, wat een wereldwijd duurzaamheidsinitiatief is dat oproept om strategieën en activiteiten af te stemmen op wereldwijde principes voor mensenrechten, arbeid, milieu en anti-corruptie, terwijl in dit jaarverslag ook staat dat FMO geen officiële deelnemer is van het UN Global Compact? Kunt u antwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Het klopt dat FMO geen officiële deelnemer van de UN Global Compact is. Zoals echter staat aangegeven in het jaarverslag, onderschrijft FMO de 10 onderliggende principes van de UN Global Compact in haar beleidsdocumenten en handelt zij in lijn met deze principes. Om die reden is in het jaarverslag (tabel 4.13) opgenomen dat FMO de richtlijnen van de UN Global Compact naleeft.
Hoe kan het dat in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020 deze conclusie wordt getrokken over FMO: «Ten aanzien van haar diensten en producten onderschrijft en handelt FMO naar internationaal geaccepteerde conventies, principes en standaarden voor impact en risicomanagement met betrekking tot milieu, maatschappij en bestuur («ESG»)», terwijl FMO grove misstanden op palmolieplantages mede mogelijk maakt?
FMO onderschrijft en handelt naar internationaal geaccepteerde conventies, principes en standaarden voor impact en risicomanagement met betrekking tot milieu, maatschappij en bestuur (ESG). Hierbij geldt echter, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 19, dat dit geen garantie is dat misstanden op palmolieplantages worden voorkomen.
Klopt het dat FMO zichzelf maar drie duurzame ontwikkelingsdoelen heeft gesteld, namelijk fatsoenlijke banen en economische groei (SDG 8), minder ongelijkheid (SDG 10) en klimaatverandering aanpakken (SDG 13)?
FMO onderschrijft alle Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en zet zich in om deze als geheel te bereiken. Het klopt dat FMO’s investeringen en activiteiten het meeste effect hebben op de bovengenoemde drie SDG’s. Om die reden heeft FMO besloten hier strategisch op te sturen door middel van portfoliodoelstellingen. FMO rapporteert ook specifiek over haar inzet ten aanzien van deze SDG’s in bijvoorbeeld haar jaarverslag. Daarnaast hebben FMO’s sectorspecifieke activiteiten ook een aanzienlijke invloed op het behalen van de SDG2, geen honger, onder andere door investeringen in de voedselwaardeketen; SDG5, gendergelijkheid, bijvoorbeeld door leningen specifiek voor vrouwelijke ondernemers te faciliteren; SDG7, betaalbare en duurzame energie, door FMO’s investeringen in duurzame energie opwekking en -transport; en SDG17, partnerschap om de doelen te bereiken, door samen te werken met publieke, private en partijen uit het maatschappelijk middenveld voor het bereiken van de SDG’s.
Bent u het ermee eens dat het mede-financieren van palmolieplantages waar basisrechten worden geschonden en er sprake is van ernstige schade aan de natuur een groot terugkerend probleem is van FMO? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Ja, FMO is betrokken bij de financiering van verschillende palmolieplantages waar schending van rechten aan de hand is of was. Een specifiek terugkerend probleem zijn concessies en landrechten in een situatie met zwakke instituties en onduidelijke vastlegging van dergelijke informatie. FMO wil door middel van haar betrokkenheid juist de omstandigheden op de plantages verbeteren en tegelijkertijd bijdragen aan werkgelegenheid en lokale economische ontwikkeling en zet zich hier actief voor in, maar onder andere door de complexiteit van de lokale politieke economie (bijvoorbeeld met betrekking tot landrechten) is de praktijk weerbarstig. De omstandigheden rondom de PHC plantages in de Democratische Republiek Congo zijn hier een evident en triest voorbeeld van. Deze onderwerpen zijn een onderdeel van de dialoog tussen het kabinet en FMO, waarbij ook maatschappelijke organisaties betrokken worden.
Hoe kan het dat er in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020, niet gereflecteerd wordt op de doelen t.a.v. ernstige misstanden op palmolieplantages?
Het jaarverslag beheer staatsdeelnemingen richt zich op de prestaties en doelstellingen van FMO als geheel. Hierbij wordt niet gereflecteerd op specifieke projecten. In het jaarverslag is wel een (vooruitkijkende) MVO-doelstelling opgenomen ten aanzien van ESG Performance. In het jaarverslag 2021, dat in 2022 gepubliceerd wordt, zal op deze doelstelling gereflecteerd worden. In het eigen jaarverslag van FMO en op haar website is meer informatie te vinden over individuele investeringen.
Bent u het ermee eens dat er op deze manier geen volledig beeld ontstaat van het IMVO-gedrag van FMO? Kunt u reageren met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Ja. Het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen gaat in op de prestaties van de staatsdeelnemingen en geeft een overzicht van hoe de staat zijn rol als aandeelhouder heeft vervuld. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 40, geldt dat dit jaarverslag niet ingaat op specifieke projecten van FMO en dus ook niet op eventuele specifieke IMVO-doelstellingen die bij deze projecten worden gesteld. In het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen wordt wel stilgestaan bij meer algemene MVO-doelstellingen. Daarnaast rapporteert FMO in het eigen jaarverslag meer uitgebreid over het IMVO-beleid en de wijze waarop FMO IMVO-risico’s monitort.
Heeft FMO zichzelf wel doelen gesteld op dit gebied? Zo ja, welke en waarom is er niet op gereflecteerd in het jaarverslag staatsdeelnemingen 2020? Zo nee, waarom niet?
FMO heeft zichzelf op portfolioniveau impactdoelstellingen gesteld, waar het jaarlijks op rapporteert in het jaarverslag.14
Bent u van mening dat het acceptabel is om deze misstanden op dit gebied te negeren? Kunt u reageren met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Nee. Het kabinet negeert geen misstanden en incidenten bij projecten die door FMO zijn gefinancierd. Het kabinet is in continue dialoog met FMO over haar IMVO-beleid, daarbij worden de misstanden en incidenten gebruikt om lessen uit te trekken. Ook verwacht het kabinet (zoals aangegeven in Kamerstuk 34 952, nr. 130) dat FMO een lerende organisatie is, juist als het gaat om incidenten bij projecten. Daarbij verwacht het kabinet dat FMO haar IMVO-beleid en de toepassing daarvan in de financieringsprocessen voortdurend blijft aanpassen naar de laatste ervaringen en inzichten. FMO onderschrijft dit belang en wil hier verder in verbeteren. Dit moet onder meer tot uitdrukking komen in de 2030 strategie die FMO momenteel in overleg met haar belanghebbenden opstelt.
Indien u van mening bent dat dat deze misstanden niet genegeerd zouden mogen worden, bent u dan ook van mening dat FMO zichzelf doelen zou moeten stellen op dit gebied? Kunt u reageren met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Ja. Het kabinet hecht aan FMO’s naleving van internationale IMVO-standaarden en aan een vooruitstrevend IMVO-beleid. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 20 is er ruimte voor verdere verbetering van het IMVO-beleid. Het kabinet onderschrijft de hieraan gerelateerde aanbevelingen uit de FMO-evaluatie en zal er op toezien dat deze worden geadresseerd door FMO (zie voor meer informatie de Kamerstuk 34 952, nr. 130).
Het bericht dat de VS Turkije op een lijst heeft geplaatst van landen die betrokken zijn bij de inzet van kindsoldaten |
|
Jasper van Dijk |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Verenigde Staten Turkije heeft geplaatst op een lijst van landen die betrokken zijn bij de inzet van kindsoldaten vanwege steun aan een Syrische strijdgroep, de Sultan Murad Brigade, die in het verleden ook door Nederland is gesteund?1
Het kabinet is bekend met het bericht.
Wat concludeert de Verenigde Staten precies over het gebruik van kindsoldaten door de Sultan Murad Brigade? Klopt het dat geconcludeerd wordt dat kindsoldaten niet alleen zijn gerekruteerd, maar ook zijn ingezet?2
In het rapport Trafficking in Persons (TIP) voor 2021 wordt gesproken van rekrutering van kindsoldaten door «Turkije gesteunde gewapende oppositiegroepen». In de persconferentie van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken op 1 juli 2021, naar aanleiding van de publicatie van het rapport, is gesteld dat de Sultan Murad Brigade kindsoldaten heeft gerekruteerd en ingezet.
Vanaf wanneer wist de Nederlandse regering of had het sterke aanwijzingen dat de Sultan Murad Brigade kindsoldaten rekruteert?
«De Sultan Murad Brigade is in 2016 door de VN Commission of Inquiry beschuldigd van rekrutering van kindsoldaten. In haar rapport van 11 augustus 2016 schrijft de Commissie dat deze groepering «jongens zo jong als 14» rekruteert. Deze bevindingen zijn zorgwekkend. Het kabinet acht de inzet van kindsoldaten onder alle omstandigheden onacceptabel.
Kunt u een precies overzicht geven van het materieel waarmee Nederland de Sultan Murad Brigade in Syrië heeft gesteund en van wanneer tot wanneer deze steun geleverd is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet doet, zoals eerder aan de Kamer gemeld (Kamerstuk 32 623, nr. 229), in het openbaar geen uitspraken over groepen die al dan niet NLA-steun hebben ontvangen van Nederland.
Waarom heeft, ondanks rekrutering en inzet van kindsoldaten door de Sultan Murad Brigade, Nederland deze gewapende groep een aantal jaar lang gesteund?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u deze steun, achteraf gezien, een foute beslissing?
Zie antwoord vraag 4.
Onderzoekt de externe commissie die momenteel kijkt naar het Nederlandse steunprogramma ook expliciet naar de inzet van kindsoldaten door groepen die van Nederland steun ontvingen? Deelt u de mening dat het goed is als ook specifiek naar dit aspect gekeken wordt?
De Commissie van onderzoek naar het Non Lethal Assistance (NLA) programma, dat de Nederlandse regering van 2015 tot 2018 in Syrië heeft uitgevoerd, heeft tot taak om onafhankelijk en naar eigen inzicht onderzoek te doen naar het NLA-programma. Ik wijs u in dit verband op het Instellingsbesluit van de Commissie (Kamerstuk 32 623, nr. 317 en Staatscourant 26 maart 2021, nr. 15469).
De positie van Nederland als financiële draaischijf in de wapenindustrie |
|
Jasper van Dijk , Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hoe oordeelt u over het artikel in De Groene Amsterdammer waaruit blijkt dat de internationale wapenindustrie gebruik maakt van Nederlandse wetgeving om belasting te ontwijken?1
Het artikel in De Groene Amsterdammer beschrijft dat enkele wapenfabrikanten een vestiging in Nederland zouden hebben om belasting te ontwijken. Daarbij zou het met name gaan om structuren waarbij winsten via Nederland naar andere landen stromen in de vorm van dividend of rente.
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van individuele belastingplichtigen.
Dit neemt niet weg dat ik in zijn algemeenheid kan zeggen dat de aanpak van belastingontwijking een speerpunt is van dit kabinet. Het internationaal georiënteerde belastingstelsel van Nederland, passend bij onze open economie, is namelijk onbedoeld aantrekkelijk geworden voor structuren waarmee belasting wordt ontweken. De afgelopen jaren heeft het kabinet verschillende maatregelen tegen belastingontwijking genomen die reeds in werking zijn getreden of binnen afzienbare tijd in werking zullen treden. Zo is vanaf het begin van dit jaar een conditionele bronbelasting op renten en royalty’s in werking getreden om te voorkomen dat Nederland nog langer wordt gebruikt als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties en om het risico van belastingontwijking door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag naar laagbelastende jurisdicties te verkleinen. Daarnaast heeft het kabinet aangekondigd per 2024 aanvullende maatregelen te nemen tegen dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties.3
Dit kabinet draagt eveneens bij aan een evenwichtigere belastingheffing van multinationals. De aanbevelingen van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals (de Adviescommissie) bevatten in dat kader een aantal belangrijke aanknopingspunten voor een robuuster stelsel van belastingheffing van multinationals.4 Het kabinet heeft daarom meteen in het Belastingplan 2021 een belangrijke maatregel van de Adviescommissie omgezet in wetgeving. Met deze maatregel wordt – kort gezegd – vanaf 2022 de verliesverrekening beperkt in de vennootschapsbelasting. De tweede maatregel die het kabinet treft naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie betreft een aanpassing in de gevolgen van de toepassing van het zogenoemde «arm’s-lengthbeginsel». Tot slot heeft het kabinet in februari 2021 als vervolg op de Adviescommissie een commissie ingesteld om onderzoek te doen naar doorstroomvennootschappen (zie ook het antwoord op vragen 3 en 6).
Bovendien steunt Nederland internationale initiatieven om tot een verdere gecoördineerde aanpak van belastingontwijking te komen. Zo draagt Nederland actief bij om tot internationale oplossingen te komen op het gebied van de winstbelasting. In het Inclusive Framework (IF) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) is op 1 juli 2021 een historisch akkoord gesloten.5 Het akkoord op hoofdlijnen steunt op twee pijlers. De eerste pijler van het akkoord regelt een andere verdeling van winsten en heffingsrechten tussen landen voor de grootste en meest winstgevende multinationals, waaronder grote digitale bedrijven. Hierdoor kunnen landen waar een multinational klanten of gebruikers heeft (zogeheten «marktlanden») meer winstbelasting heffen, ook indien de multinational in dat land niet fysiek aanwezig is. De tweede pijler van het akkoord bevat afspraken over een wereldwijd minimumniveau van belastingheffing. Daarmee kunnen resterende risico’s van kunstmatige winstverschuiving naar laagbelastende jurisdicties effectief worden aangepakt. Het doel is om de openstaande onderdelen van het akkoord af te ronden in oktober. Het kabinet is blij met deze ontwikkelingen en zet erop in om de afspraken zo snel mogelijk om te zetten in EU-(richtlijn)voorstellen.6
Kunt u uitsluiten dat de genoemde acht militaire concerns grote sommen geld door Nederland sluizen teneinde hun belastingplicht te ontlopen?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over de klaarblijkelijke ongehinderde (onbelaste) geldstroom van circa tien miljard euro die deze firma’s de laatste jaren aan hun aandeelhouders uitkeren?
Het kabinet erkent dat de internationale oriëntatie van het Nederlandse belastingstelsel gebruikt is voor structuren die belasting ontwijken. Tegelijkertijd is het kabinet al enige jaren bezig om belastingontwijking tegen te gaan. Sommige structuren konden gebruik maken van in Nederland gevestigde vennootschappen met slechts beperkte reële economische aanwezigheid in Nederland («doorstroomvennootschappen»). Het kabinet heeft daartegen al meerdere maatregelen genomen. Sinds 2014 wordt informatie uitgewisseld met de buitenlandse belastingdienst indien een zogenoemd dienstverleningslichaam niet aan bepaalde substance-eisen voldoet. Deze substance-eisen zijn bovendien per 2021 aangescherpt. Voorts is onder andere een conditionele bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties geïntroduceerd en de implementatie van een antimisbruiktoets in Nederlandse belastingverdragen conform het Multilaterale Instrument. Het kabinet heeft daarnaast bij uw Kamer een wetsvoorstel ingediend om vanaf 2024 aanvullende maatregelen te nemen tegen dividendstromen die onder de huidige wetgeving binnen concernverband onbelast kunnen worden uitgekeerd aan lichamen die zijn gevestigd in laagbelastende jurisdicties.
Als vervolg op de Adviescommissie heeft het kabinet in februari 2021 een commissie ingesteld om onderzoek te doen naar doorstroomvennootschappen.7 De commissie is gevraagd welke fiscale en niet-fiscale beleidsopties er zijn om ongewenst gebruik van doorstroomvennootschappen te bestrijden. Het doel is dat de voorstellen van de commissie kunnen worden meegenomen in de volgende kabinetsperiode.
Deelt u de mening dat de beschreven ontwijkingsconstructies ongewenst en verwerpelijk zijn, zeker wanneer het gaat om wapenfabrikanten? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van belastingontwijking is speerpunt van dit kabinet. Wanneer bedrijven door internationale ontwijkingstructuren de belastingheffing kunnen uitstellen of afstellen, dan worden de kosten van algemene voorzieningen afgewenteld op burgers en bedrijven die wel gewoon (op tijd) hun belasting betalen. Dat is onrechtvaardig, te meer omdat degenen die zich aan de belastingheffing onttrekken wel profijt hebben van met belastinggeld gefinancierde voorzieningen als een goede infrastructuur en hoogopgeleide werknemers. Daarbij maakt het niet uit welke economische activiteiten deze bedrijven uitoefenen.
Deelt u de opvatting dat deze financiële omwegen van grote wapenproducenten ondergebracht zouden moeten worden in de presumptions of denial (vakjargon voor de mogelijkheden tot weigering van een wapenexportvergunning) die gelden jegens de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedi-Arabië? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren? Indien nee, waarom niet?
Het presumption of denial beleid t.a.v. de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedi-Arabië houdt in dat export van militaire goederen en dual use goederen met militair eindgebruik naar die landen alleen wordt toegestaan wanneer onomstotelijk vaststaat dat deze goederen niet kunnen worden ingezet in de strijd in Jemen. Wapenexportbeleid is erop gericht te voorkomen dat Nederlandse militaire goederen op een ongewenste wijze worden ingezet, het is geen instrument om belastingontwijking tegen te gaan.
Belastingregels zijn de geëigende plek om belastingontwijking aan te pakken. Het kabinet zet hierbij zo veel mogelijk in op internationale afspraken. Bij eenzijdige maatregelen bestaat namelijk het risico dat het probleem van internationale belastingontwijking zich verplaatst in plaats van oplost. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 draagt Nederland daarom actief bij om tot internationale oplossingen te komen op het gebied van de winstbelasting. Waar mogelijk treft Nederland ook unilaterale maatregelen om belastingontwijking te bestrijden. Een voorbeeld daarvan is een conditionele bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties die sinds 2021 in werking is getreden. Het kabinet heeft daarnaast bij uw Kamer een wetsvoorstel ingediend om vanaf 2024 aanvullende maatregelen te nemen tegen dividendstromen die onder de huidige wetgeving binnen concernverband onbelast kunnen worden uitgekeerd aan lichamen die zijn gevestigd in laagbelastende jurisdicties.
Erkent u dat het voor grote bedrijven zeer gemakkelijk is om aan de substance-eisen te voldoen door een trustkantoor in de arm te nemen?3 Denkt u dat de loonsomeis van 100.000 euro en de eis omtrent kantoorruimte een belemmering zijn voor bedrijven die miljoenen door Nederland sluizen? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid deze substance-eisen aan te scherpen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Substance-eisen zijn voorwaarden over de economische aanwezigheid van een bedrijf in Nederland. Als een bedrijf niet aan de substance-eisen voldoet, kan dat gevolgen hebben voor dat bedrijf. De Belastingdienst kan bijvoorbeeld informatie uitwisselen met buitenlandse belastingdiensten als een zogenoemd dienstverleningslichaam niet voldoet aan de substance-eisen.
Indien er enkel gebruik wordt gemaakt van een trustkantoor zal naar alle waarschijnlijkheid niet aan substance-eisen worden voldaan.9 Hiervoor is het namelijk van belang dat het gaat om relevante substance. Om hieraan te voldoen dienen bestuursleden te beschikken over de benodigde professionele kennis om hun taken naar behoren uit te voeren. Daarnaast betreft het loonsomcriterium niet alleen een kwantitatieve eis van € 100.000 aan loonkosten maar ook een kwalitatieve eis, waarbij ook het personeel de benodigde professionele kennis moet bezitten om de werkzaamheden uit te voeren. Verder dient het bij de eis met betrekking tot kantoorruimte te gaan om een eigen kantoorruimte die is ingericht en ook daadwerkelijk wordt gebruikt om de werkzaamheden te kunnen uitoefenen. Hiervan is geen sprake indien de kantoorruimte alleen wordt gehuurd of in bezit is zonder dat sprake is van daadwerkelijk gebruik, of als het slechts een lege kantoorruimte betreft. De beoordeling of aan de substance-eisen wordt voldaan, vindt plaats op basis van de concrete feiten en omstandigheden van het voorliggende geval. Met deze invulling van de relevante substance-eisen wordt naar de mening van het kabinet een voldoende en effectieve dam opgeworpen tegen kunstmatige structuren. Daar komt bij dat het kabinet de rol van de substance-eisen naar aanleiding van de arresten van 26 februari 201910 van het Hof van Justitie van de Europese Unie recentelijk heeft gewijzigd. In diverse bepalingen in de Nederlandse wet- en regelgeving fungeren de substance-eisen niet langer als «safe harbour», maar spelen zij slechts een rol bij de bewijslastverdeling. Hierdoor kan de Belastingdienst ook in situaties waarin is voldaan aan de substance-eisen misbruik aanpakken. Op dit moment wordt mede in dat licht dan ook niet overwogen om de substance-eisen te wijzigen.
Dit betekent echter niet dat het kabinet klaar is met de strijd tegen ongewenste doorstroom door Nederland. Zo heb ik in februari een commissie ingesteld die op dit moment onderzoek doet naar het fenomeen doorstroomvennootschappen in al zijn aspecten.11 Deze commissie is gevraagd te adviseren over fiscale en niet fiscale beleidsopties om ongewenst gebruikt van doorstroomvennootschappen te bestrijden, waarbij ook zal worden gekeken naar de invloed van de nieuw recent ingevoerde maatregelen zoals de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties en de recente aanscherpingen van de Wet toezicht trustkantoren. Daarnaast heeft ook de Europese Commissie maatregelen aangekondigd om het ongewenst gebruik van doorstroomvennootschappen op Europees niveau te bestrijden.12
Wat vindt u ervan als bedrijven zich inschrijven onder een andere naam?4 Bent u voornemens hierin op te treden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat bedrijven zich inschrijven onder een andere naam dan hun werkelijke naam. Rechtspersonen hebben een statutaire naam waaraan zij altijd uniek te herkennen zijn. Deze naam is opgenomen in de bij de notaris opgestelde statuten van de rechtspersoon en kan dus ook enkel worden gewijzigd bij de notaris. De statutaire naam wordt in de praktijk door de notaris bij oprichting aangeboden voor inschrijving in het Handelsregister.
Wanneer een rechtspersoon een onderneming drijft is de statutaire naam tevens een handelsnaam waaronder de onderneming van deze rechtspersoon naar buiten toe kan optreden. Buiten deze handelsnaam kan de onderneming ook andere handelsnamen hanteren, bijvoorbeeld als de onderneming activiteiten in verschillende bedrijfstakken met een eigen handelsnaam wil onderscheiden. Deze handelsnamen bestaan zodra de onderneming onder die naam naar buiten treedt en hoeven niet te worden opgenomen in de statuten van de rechtspersoon. De handelsnamen moeten in Nederland wel worden ingeschreven in het Handelsregister. Handelsnamen die bepaald zijn bij de oprichting van een rechtspersoon worden door de notaris aangeboden voor inschrijving in het Handelsregister. Latere wijzigingen worden aangeboden door de bestuurders van de rechtspersoon.
Het artikel op www.geldvooroorlog.nl maakt geen melding van het inschrijven van bedrijven onder een andere naam, maar van bedrijven die zouden zijn ingeschreven op een bezoekadres waar ze niet werkelijk gevestigd zouden zijn. Op het betreffende adres blijkt een andere onderneming gevestigd te zijn, die aangeeft de boekhouding voor de gezochte vennootschap te doen. In dat geval kunnen de genoemde vennootschappen juridisch bezien echter wel op dat bezoekadres gevestigd zijn. Op grond van de Handelsregisterwet is een vestiging een gebouw of complex van gebouwen waar duurzaam bedrijfsuitoefening plaatsvindt. Deze bedrijfsuitoefening kan ook bestaan uit activiteiten zoals het deelnemen in vennootschappen of het beheren van vermogen. Wanneer, zoals in het artikel wordt beschreven, een trustmaatschappij op hetzelfde adres is gevestigd als een vennootschap, en aangeeft de boekhouding van de vennootschap te verzorgen, voert deze trust de activiteiten uit in opdracht van de vennootschap. Er is geen wettelijke eis, buiten de in de vraag 6 bedoelde substance-eisen, die bepaalt dat ook bestuurders of personeelsleden van de vennootschap zelf op dit adres werkzaam moeten zijn. De vennootschap en alle bestuurders van de vennootschap kunnen worden aangeschreven en zo nodig ook gedagvaard op dit adres.
Als een onderneming een bezoekadres opgeeft voor registratie in het Handelsregister moet zij wel aantonen dat zij recht heeft op het gebruik van die locatie. In de regel bestaat dat recht uit hoofde van eigendom of huur. In geval van huur verlangt de KVK dat ook de verhuurder van het pand akkoord gaat met het gebruik van het adres. Ook een trustmaatschappij kan optreden als verhuurder. Verder moet een bezoekadres echt een vestiging zijn, en niet alleen maar een postbus. Uit de aangehaalde informatie blijkt niet dat er sprake is van situaties die in strijd zijn met de geldende wettelijke regels omtrent inschrijving.
Deelt u de opvatting dat aan deze moreel verwerpelijk praktijken onmiddellijk een einde moet worden gemaakt? Zo ja, wanneer en hoe zult u dat doen? Zo nee, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vragen 3 en 4.
Onderdrukking van religieuze minderheden in India naar aanleiding van onderzoek door de London School of Economics |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het op 1 juli gepubliceerde rapport «Destructive Lies – Disinformation, speech that incites violence and discrimination against religious minorities in India» van Open Doors, uitgevoerd door de London School of Economics (LSE), waarin melding wordt gemaakt van grove schendingen in India van het grondrecht uit artikel 18 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens om te geloven, niet te geloven, van geloof te veranderen en een geloof of levensovertuiging te praktiseren, privé en in groepsverband?
Ja.
Herkent u de duidelijk negatieve trend die onderschreven wordt in vele andere recente rapporten van toenemende religieuze spanningen, en geweld en discriminatie tegen religieuze minderheden in India?1 Zo nee, waarom niet?
De rapportages waarnaar u verwijst zijn mij bekend. Dat geldt ook voor een rapport van de Duitse Beauftragter für weltweite Religionsfreiheit over 2018/19, dat onlangs in het Engels werd gepubliceerd en diverse eerder door Open Doors, Jubilee Campaign en Actie Kerk in Nood uitgebrachte rapportages.2
Door de Indiase geschiedenis heen verlopen de spanningen tussen de verschillende religieuze groeperingen met golfbewegingen: ze nemen toe of af of verdwijnen voor een tijd, afhankelijk van de politieke context. Officieel is India een land van «eenheid in verscheidenheid» – door de grote variatie aan culturen, religies en talen, alsmede een politiek systeem gebaseerd op secularisme en democratie.
In de praktijk blijkt dat die diversiteit van verschillende kanten onder druk staat en dat de spanningen tussen de verschillende religieuze groeperingen sinds eind 2019 toegenomen zijn en verder versterkt lijken door de impact van de Covid19-crisis. Nederland brengt de zorgen over deze ontwikkelingen over bij de Indiase autoriteiten.
Onderschrijft u ook dat religieuze minderheden in India, met als grootste groepen moslims en christenen, in hun bestaansrecht bedreigd worden door de aanhoudende uitsluiting, discriminatie, intimidatie, bedreiging en geweld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de conclusie dat dit niet om losstaande incidenten gaat in specifieke staten maar dat het een wijdverbreid fenomeen betreft dat benadrukt wordt door verspreiding van leugens, propaganda en ophitsende boodschappen via de media en sociale media? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het rapport van Open Doors ook naar voren komt, spelen sociale media een rol in de verspreiding van desinformatie. Desinformatie kan (religieuze) minderheden verder marginaliseren, de samenleving verder polariseren en maatschappelijke cohesie verder afbreken. Zo kan desinformatie bijdragen aan discriminatie, vreemdelingenhaat, intolerantie en geweld. Vrijheid van meningsuiting, waar toegang tot informatie een belangrijk onderdeel van is, is een prioriteit van het Nederlands mensenrechten buitenlandbeleid. Dit uit zich in zowel diplomatieke inzet als ondersteuning van maatschappelijk middenveld. In augustus 2020 is een nieuw project van de Nederlandse ambassade in India gestart, gericht op het aanpakken van de wortels van desinformatie.
Bent u bereid zich in te zetten voor een internationale onderzoekscommissie die met de Indiase overheid voortbouwt op onderzoek en verder onderzoek stimuleert naar geweld en mensenrechtenschendingen tegen religieuze minderheden in India? Zo ja, hoe kunt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt de mensenrechtensituatie in India nauwgezet en bespreekt deze met de Indiase autoriteiten, zowel bilateraal als in multilateraal verband.
Verder steunt de ambassade in New Delhi sinds 2016 een aantal projecten die de vrijheid van religie en levensovertuiging bevorderen. Tot nu toe zijn de projecten uitgevoerd in zes deelstaten waar de situatie voor religieuze minderheden het meest precair is. Drie van deze deelstaten, Jhakarand, Karnataka en Odisha worden ook genoemd in het rapport van Open Doors.
In genoemde projecten zijn twee componenten opgenomen: 1) rechtsbijstand en opleiding voor mensenrechtenverdedigers die ondersteuning bieden aan personen die slachtoffer zijn geworden van geweld tegen religieuze minderheden, en 2) interreligieuze dialoog.
De inzet van het kabinet is dat de Speciaal gezant voor religie en levensovertuiging India bezoekt, zijn bezoek is vorig jaar wegens COVID uitgesteld. De mogelijkheid wordt onderzocht op welke termijn, gegeven de huidige COVID-situatie in India, dit kan plaatsvinden. Hij heeft hierover en over godsdienstvrijheid in het algemeen goed contact met de Indiase ambassadeur in Nederland.
Op 12 april jl. heeft de lokale EU-India Mensenrechtendialoog in Delhi plaatsgevonden. Tijdens deze dialoog zijn burger- en politieke rechten, vrijheid van godsdienst of levensovertuiging, empowerment van vrouwen, kinderrechten, rechten van minderheden en kwetsbare groepen besproken. Zowel de EU als India spraken de noodzaak uit om een grotere betrokkenheid bij mensenrechtenkwesties te bevorderen, op basis van internationaal erkende mensenrechtenwetten en -normen. Daarnaast heeft Nederland zich ook ingezet voor aandacht voor de mensenrechtensituatie in het kader van de recent gehouden EU-India top op 8 mei. Mede als gevolg daarvan is in de slotverklaring een passage opgenomen over het beschermen van mensenrechten.
Verder zal in 2022 in het kader van de VN-Mensenrechtenraad de UPR (Universal Periodic Review) van India plaatsvinden, waarbij de ontwikkelingen in de mensenrechtensituatie in India in VN-Mensenrechtenraadverband aan de orde zullen komen. Nederland zal zich inzetten voor de situatie van religieuze minderheden tijdens deze UPR. Overigens heeft ook het maatschappelijk middenveld (in India en internationaal) een belangrijke rol in de UPR.
Welke mogelijkheden ziet u voor het tegengaan van publieke uitingen vanuit de Hindutva aanhangers binnen en buiten de overheid die oproepen tot geweld en discriminatie van christenen en moslims en deze acties ook nog legitimeren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u op Europees of VN-niveau een halt toeroepen aan de schijnbare onschendbaarheid en straffeloosheid van leden van politie, de rechterlijke macht en politici die zich schuldig maken aan pogroms tegen religieuze minderheden, en betrokken zijn bij het ophitsen tot geweld of het goedpraten van geweld? Ziet u mogelijkheden hen verantwoordelijk te houden voor hun daden en gerechtelijk te laten vervolgen?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u mogelijkheden om mediabedrijven en sociale mediabedrijven op te roepen tot betere monitoring en tot training in religieuze geletterdheid, om zo met in achtneming van vrijheid van meningsuiting, misleidende informatie die oproept tot geweld en discriminatie tegen religieuze minderheden uit te bannen, in lijn met artikel 20 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (ICCPR)? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In juli 2021 nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een resolutie aan ter bevordering van «interreligious and intercultural dialogue and tolerance in countering hate speech», waarin onder andere «any advocacy of hatred that constitutes incitement to discrimination, hostility or violence, whether it involves the use of print, audiovisual or electronic media, social media or any other means» werd veroordeeld. Zonder afbreuk te doen aan de vrijheid van meningsuiting zoals vastgelegd in internationale verdragen.
In het kader van het Istanbul Process steunt Nederland het werk van de VN Speciaal Rapporteur voor Vrijheid van Religie en Levensovertuiging en enkele leidende landen om onder andere mediabedrijven hun verantwoordelijkheid te doen onderkennen en nemen. Een deel van het bij amendement op de BZ begroting vrijgemaakte budget voor de VN Speciaal Rapporteur voor religie en levensovertuiging en OHCHR (Office of the High Commissioner Human Rights) is bestemd voor dat proces. De Nederlandse Speciaal gezant voor religie en levensovertuiging heeft de Speciaal Rapporteur van de VN op uw verzoek gewezen. De VN Speciaal Rapporteur en enkele collega’s hebben vruchtbare gesprekken gehad met vertegenwoordigers van betrokken bedrijven in het kader van de UN Strategy and Plan of Action on Hate Speech: tackling discrimination, hostility and violence.
Verder steunt sinds augustus 2020 de Nederlandse ambassade in Delhi via het mensenrechtenfonds een project dat gericht is op het aanpakken van de wortels van desinformatie. Nederland hoopt hiermee een bijdrage te leveren aan de vermindering van verspreiding van misleidende informatie. Bij gebleken succes kan dit project mogelijk verder worden uitgebouwd.
De Durban IV-conferentie |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Open brief: Nederland, ga niet naar Durban IV!»?1
Ja.
Deelt u de door het Centrum Informatie en Documentatie Israel (CIDI) verwoorde zorgen over uitingen van antisemitisme tijdens eerdere Durban-conferenties, en de vrees dat dit herhaald zal worden tijdens de Durban IV-conferentie?
Eerdere Durban-conferenties zijn misbruikt als platform voor antisemitische uitingen. Het risico bestaat dat dit zich zal herhalen in het voorbereidende proces en tijdens de Durban IV-conferentie in september van dit jaar. Dit is onacceptabel. Nederland blijft zich inzetten in de strijd tegen antisemitisme.
Bent u daarom voornemens om, evenals gedurende Durban II en Durban III, af te zien van deelname van Nederland aan de bijeenkomst in september, omdat dit een belangrijk en helder diplomatiek signaal zou zijn dat Nederland antisemitisme afwijst? Zo nee, kunt u toelichten hoe die beslissing zich zou verhouden tot de afwijzende houding van Nederland tegenover antisemitisme?
Nederland is niet voornemens om deel te nemen aan de Durban IV-bijeenkomst, gelet op de historische belasting van het Durban-proces, het risico op herhaling van misbruik van dit platform voor antisemitische uitingen en de disproportionele en eenzijdige aandacht voor Israël zoals weergegeven in de oorspronkelijke Durban-verklaring.
Nederland blijft zich in de VN en daarbuiten onverminderd inzetten om racisme tegen te gaan. Zo legt Nederland deze maand tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad een nationale verklaring af tegen alle vormen van racisme en discriminatie. Ook tijdens de aanstaande Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zal Nederland zich in het bijzonder inzetten op het bestrijden van racisme, xenofobie, antisemitisme en islamofobie.
Betreurt u net als de indieners dat de laatste decennia ook in VN-verband steeds meer internationale vergaderingen en conferenties, die in theorie in het teken staan van vrede en mensenrechten, in de praktijk ontaarden in een diplomatiek pandemonium waar niet zelden Israëlkritiek en antisemitisme in elkaar overlopen, en uiteindelijk geen enkele groep bij gebaat is? Wat doet Nederland om deze trend te keren?
Zoals u bekend acht het kabinet een eenzijdige focus op Israël in VN-verband onwenselijk. De Nederlandse inzet in verschillende fora is erop gericht om dergelijke disproportionele aandacht voor Israël tegen te gaan. Wel moet er ruimte blijven voor gerechtvaardigde kritiek op het handelen van alle partijen.
Een jaar stilte rond de inspectie van een koopvaardijschip door marineschip de Zr. Ms. De Ruyter |
|
Gidi Markuszower (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Ank Bijleveld (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat marineschip de Zr. Ms. De Ruyter in juni 2020 een scheepsinspectie heeft uitgevoerd in verband met een mogelijk overtreding van sanctieregels?1
Ja.
Waarom krijgt de Kamer na een jaar nog steeds niet te horen welk schip destijds is geïnspecteerd, onder welke vlag het schip voer en waar de inspectie is uitgevoerd?
Over dergelijke informatie uit individuele strafrechtelijke onderzoeken doe ik zoals bekend geen mededelingen. In de eerdere twee sets Kamervragen waar aan wordt gerefereerd wordt hier derhalve ook niet inhoudelijk op ingegaan.
Kunt u deze informatie eindelijk geven en de andere Kamervragen die de twee voorgaande keren zijn gesteld – en die nog open staan – alsnog beantwoorden?2
Zie antwoord vraag 2.
Als u wéér geen openheid van zaken wilt geven met als reden dat het strafrechtelijk onderzoek nog loopt, kun u dan in ieder geval navragen hoe lang het Openbaar Ministerie verwacht nog bezig te zijn met het onderzoek en waarom het zo ontzettend traag verloopt?
De verdenking betrof een schending van de embargobepaling uit het Besluit 2014/512/GBVB van de Raad van Europa van 31 juli 2014 (en daarmee een Nederlandse sanctieregeling). Van het OM heb ik begrepen dat uit het onderzoek is gebleken dat geen sanctieregels zijn overtreden. Het strafrechtelijk onderzoek is inmiddels afgerond en de zaak is geseponeerd.
De EU of de VN waren niet bij dit onderzoek betrokken.
Kunt u in dat geval op zijn minst aangeven welke sanctieregels (mogelijk) zijn overtreden en in hoeverre de EU of VN bij de scheepsinspectie betrokken waren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat terroristen, schurken en schurkenstaten niet bepaald wakker zullen liggen van de weinig doortastende wijze waarop internationale sancties door Nederland worden gehandhaafd?
Die mening deel ik niet. Nederland werkt er in internationaal verband aan om internationale sancties op een effectieve wijze te handhaven.
Zich, tegen de wil van de Kamer, niet uitspreken namens Armeense krijgsgevangenen |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de motie-Eppink (Kamerstuk 21501-02, nr. 2370), ingediend ter voorbereiding van de Raad Buitenlandse Zaken 21 juni 2021, om «alle Armeense krijgsgevangenen en gedetineerde burgers vrij te laten en te repatriëren?»
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de motie-Eppink Kamerbreed is ondersteund?
Ja.
Om welke redenen heeft u de breed aangenomen motie-Eppink «om alle Armeense krijgsgevangenen en gedetineerde burgers vrij te laten en te repatriëren» niet geagendeerd voor de Raad Buitenlandse Zaken van 21 juni, terwijl de Kamer u hier wel tot heeft opgedragen?
Tijdens het tweeminutendebat van 17 juni jl. heb ik aangegeven dat ik de strekking van de motie steun. Ik stelde dat dit onderwerp niet op de agenda van de Raad stond, maar dat ik naar andere mogelijkheden zou zoeken om dit elders op te brengen.1 Dit heb ik gedaan. Zo heb ik dit op ministerieel niveau besproken met directe betrokkenen bij het proces. Ik heb in de Kamerbrief van 7 juli jl. (2021Z13070) gerapporteerd over de uitvoering van deze motie.
Op welke manieren heeft u tot dusver op andere wijze gepoogd Azerbeidzjan ertoe te bewegen de Armeense krijgsgevangen en gedetineerde burgers vrij te krijgen?
Zowel via de EU als bilateraal heeft Nederland Azerbeidzjan opgeroepen om alle krijgsgevangenen vrij te laten. Ook tijdens vergaderingen in multilateraal verband (OVSE, Raad van Europa, Mensenrechtenraad) is dit opgebracht.
Op 3 juli jl. zijn er wederom vijftien krijgsgevangenen vrijgelaten. Dit is een kleine stap in de goede richting. Nederland en de EU blijven Azerbeidzjan oproepen álle krijgsgevangenen vrij te laten in lijn met de verplichtingen onder internationaal recht. Deze boodschap is ook overgebracht aan Azerbeidzjan tijdens het bezoek aan de drie Kaukasuslanden door drie EU-ministers (Oostenrijk, Litouwen en Roemenië) op 24-25 juni jl. Hierover heb ik in de Raad Buitenlandse Zaken op 12 juli jl. mijn waardering uitgesproken.
Op welke manieren en op welke bijeenkomsten zult u zich inzetten om de bovenstaande motie-Eppink alsnog uit te voeren?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 12 juli jl. heb ik nogmaals het belang onderstreept van de onmiddellijke vrijlating van de krijgsgevangenen. Naar aanleiding van het recente bezoek van drie EU-ministers aan de Zuidelijke Kaukasus werd er over het conflict gesproken waar eenzelfde boodschap inzake Armeense krijgsgevangenen aan Azerbeidzjan is overgebracht. Hiervoor heb ik tijdens de Raad mijn waardering uitgesproken. Ook bij andere toekomstige gelegenheden zal ik mij hiertoe blijven inzetten. Het is van groot belang dat deze krijgsgevangenen z.s.m. worden vrijgelaten.
Het bericht 'Voor vrouw is sfeer op KMA ‘giftig’' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van het bericht «Voor vrouw is sfeer op KMA «giftig»»?1
Ja.
Hoe lang is het u al bekend dat er problemen zijn met de sociale veiligheid bij de Defensieorganisatie?
In 2017 werden de toenmalige Staatssecretaris en ik geconfronteerd met ongewenst en grensoverschrijdend gedrag op de kazerne in Schaarsbergen. Wij hebben vervolgens de commissie Sociaal veilige werkomgeving Defensie (commissie Giebels) en een bijbehorend meldpunt ongewenst gedrag ingesteld (Kamerstuk 34 775, nr. 31; nr. 61; nr. 70 en nr. 121). Ook voor die tijd was er binnen Defensie al vaker sprake van ongewenst gedrag, ook op de KMA.
Er is binnen Defensie, met enige regelmaat, aandacht geweest voor dit ongewenst of niet integer gedrag door het te onderzoeken en door maatregelen te treffen. Deze aandacht heeft structureel vorm gekregen door, naar aanleiding van het rapport van commissie Giebels »Sociaal veilige werkomgeving binnen Defensie» (Kamerstuk 32 500, nr. 75)2, het defensiebrede plan van aanpak «Versterking van sociale veiligheid» op te stellen en uit te voeren. De resultaten hiervan en de vervolgstappen worden hieronder bij de antwoorden op vraag 4 tot en met 10 verder toegelicht.
Eind 2018 bent u geïnformeerd over onderzoek naar aanleiding van gesignaleerde voorvallen op het gebied van ongewenst (kwetsend en beledigend) gedrag op de NLDA (Kamerstuk 35 000 X, nr. 76).3 Naar aanleiding van dit onderzoek is specifiek voor de NLDA de Taskforce NLDA ingesteld met als doel de sociaal veilige leef- en werkomgeving te versterken (Kamerstuk 35 000 X, nr. 144).4
We richten ons in plannen en uitvoering op blijvende aandacht voor integriteit, sociale veiligheid en diversiteit. Defensie blijft op deze thema’s ontwikkelen. Dit is belangrijk voor een organisatie waar jaarlijks ongeveer 4.000 mensen in- en uitstromen. Defensie bestaat uit (vaak jonge) mensen die vaak dicht op elkaar wonen en werken en regelmatig onder hoge druk en onder extreme omstandigheden met elkaar moeten samenwerken en presteren. Er is in diverse werk- en opleidingssituaties sprake van macht en onderlinge afhankelijkheid en defensiepersoneel werkt regelmatig met kostbaar materiaal of gevoelige informatie.
Ik benadruk daarom dat er binnen Defensie, als zwaardmacht verantwoordelijk voor vrede en veiligheid, geen plek is voor ongewenst gedrag.
Daarom blijven we investeren in het bevorderen en bewaken van integriteit en een sociaal veilige werkomgeving.
Hoe lang is het u al bekend dat er problemen zijn met de sociale veiligheid bij de KMA?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe lang bent u al bezig met het maken van plannen om de sociale veiligheid bij de Defensieorganisatie, waaronder de KMA, te vergroten?
In het verleden is een aantal kortstondige verbetertrajecten uitgevoerd. Deze hadden een relatief gering resultaat, omdat deze verbetertrajecten niet structureel werden geborgd in de bedrijfsvoering. Zowel defensiebreed als op de NLDA is sinds begin 2019 een koers ingezet waarbij de maatregelen structureel worden verankerd in de bedrijfsvoering. Ik schets hieronder achtereenvolgens de defensiebrede ontwikkelingen en de ontwikkelingen specifiek voor de NLDA.
Defensie moet het in haar taakinvulling hebben van sterke teams. In dit soort teams bestaat het risico dat er sprake is van buitensluiting, normvervaging of interne selectie. Om deze negatieve effecten tegen te gaan streeft Defensie naar sterke teams waarbij het uitgangspunt is dat we in die teams meer ruimte bieden voor diversiteit in tegenstelling tot uniformiteit en homogeniteit. Het structureel versterken van de sociale veiligheid en maatregelen ter bevordering van diversiteit en inclusie komt voort uit het plan van aanpak «versterking sociale veiligheid», waarvan de maatregelen zijn verdeeld in drie fasen5.
Defensie is op dit moment aangekomen bij fase drie, het structureel en beleidsmatig inbedden van de genoemde vijf sporen in de bedrijfsvoering van Defensie. Dit gebeurt onder de noemer «integriteitmanagement». Defensie streeft met dit integriteitsmanagement de volgende doelen na:
Door deze cyclus beleidsmatig te organiseren en te koppelen aan de jaarlijkse opdrachten aan de defensieonderdelen, inclusief de daarvoor benodigde middelen, garanderen we dat de invulling van deze taken ook uitvoerbaar is. Zo blijft er de komende jaren structureel aandacht voor integriteit, sociale veiligheid en inclusiviteit.
Ten behoeve van de gewenste cultuurverandering is in 2019 onder meer gestart met organisatiecoaching in de vorm van actiegerichte interventies onder de noemer «just-culture» op het werkvloer-niveau bij alle defensieonderdelen. In werkteams worden onder begeleiding van een (externe) coach concrete afspraken gemaakt over onderling gewenst gedrag, ter bevordering van de samenwerking en de effectiviteit.
Sociale (en fysieke) veiligheid is onder de noemer «veiligheid in opleidingen» opgenomen in de relevante initiële- en vervolgopleidingen en leiderschapsontwikkeling. Er moet nog verder geïnvesteerd worden in het versterken van specifieke managementvaardigheden om leidinggevenden te leren hoe zij om kunnen gaan met sociale veiligheidskwesties (zie het jaarrapport van de Visitatiecommissie over 2021). Daartoe is het plan opgevat om een periodieke leiderschapsupdate verplicht te stellen. Voor de begeleiding van de ontwikkeling van onderofficieren is in een eerdere fase al de afdeling begeleiding onderofficieren bij het Expertise Centrum Leiderschap Defensie ingericht.
Naast het faciliteren van opleidingen voor leidinggevenden en leiderschapsontwikkeling is geïnvesteerd in de ondersteuning van commandanten middels WERKblik (integriteitsthermometer) en het format voor functioneringsgesprekken (waarin de gedragscode en veiligheid zijn opgenomen). Daarnaast is psychosociale arbeidsbelasting toegevoegd aan de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E). Ook is er een professionaliseringsslag gemaakt bij ondersteunende experts. Zo is de onderzoeks- en advies-capaciteit van de COID uitgebreid en is er een kwaliteitsimpuls gegeven binnen het bestand van vertrouwenspersonen door het vaststellen van de functiebeschrijving en bijscholing. Daarnaast zijn bij diverse eenheden staffunctionarissen sociale veiligheid aangesteld. Zij ondersteunen commandanten in het bevorderen van sociale veiligheid en integriteit in de praktijk.
Sinds eind 2020 is het onafhankelijk meldpunt integriteit defensie (MID) onder de secretaris-generaal (SG) gepositioneerd en extern bemenst door personeel van het Centrum voor Arbeidsverhouding Overheidspersoneel (CAOP).
Sociale veiligheid en integriteit worden nog meer integraal deel van het personeelsbeleid. Tijdens selectiegesprekken is meer aandacht voor leiderschap, integriteit en diversiteit. Aan sociale veiligheid en integriteit wordt sinds medio 2019 ook verplicht aandacht besteed in functioneringsgesprekken.
De defensieonderdelen rapporteren over de effecten die Defensie nastreeft in de triaalrapportages en het Jaarverslag Integriteit Defensie. Ook worden integriteit, sociale veiligheid en leiderschap structureel bij alle eenheden gemeten met een werkbelevingsonderzoek in een cyclus van drie jaar.
In het Jaarverslag Integriteit Defensie van 2020 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 88) en het jaarrapport van de Visitatiecommissie Defensie & Veiligheid over 2021 Kamerstuk 34 919, nr. 81) lijkt er sprake te zijn van een voorzichtig positieve trend. In totaal geeft 8,4% van de respondenten – zowel mannen als vrouwen – aan persoonlijk ongewenst gedrag te ervaren (ten opzichte van 9,8% in 2019). Daarvan geeft 7,4% aan dit enkele keer/soms te ervaren en 1,0% vaak/altijd. Vrouwen ervaren relatief vaker ongewenst gedrag dan mannen, burgers vaker dan militairen en jonge collega’s vaker dan oudere collega’s.
Een echt betrouwbare trendanalyse kan pas vanaf 2022 worden gedaan omdat dan bij dezelfde eenheden voor een tweede keer een werktevredenheidsmeting gehouden wordt.
De verantwoordelijkheid voor de ontwikkelingen op het gebied van integriteit, sociale veiligheid en inclusiviteit is een lijnverantwoordelijkheid. De hoofden van de defensieonderdelen zijn daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering en het halen van de gestelde doelen. Zij brengen zelf mogelijke risico’s in kaart in de RI&E. Daarnaast worden zij ondersteund door middel van de zogeheten monitor mening van de medewerker (m3) die maandelijks, steekproefsgewijs, de werkbeleving van de medewerker meet. Over de resultaten wordt elk half jaar Defensie-intern aan medewerkers gerapporteerd.
Eind 2019 heeft de in 2019 ingestelde TaskForce NLDA (zie Kamerstuk 35 000 X, nr. 144) de resultaten van onderzoeken uit het verleden integraal vertaald naar een toetssteen. De toetssteen (gevalideerd door «Governance & Integrity», een organisatie gespecialiseerd in integriteit bij de overheid) wordt op dit moment geconcretiseerd in de opleidingen aan KMA en KIM waarmee integriteit en sociale veiligheid structureel in de officiersopleiding zijn verankerd.
De concretisering van de toetssteen houdt in dat in de officiersopleiding kameraadschap als leidend principe geldt in de omgang tussen vaste staf, cadetten en adelborsten. De vele onderzoeken beschrijven met name groepsdruk, situaties van buitensluiting en de neiging om ongewenste gedragingen van «kameraden» te negeren en deze niet aan de orde te stellen. De Taskforce heeft uitdrukkelijk ook aandacht voor de positieve kanten van kameraadschap en erkent het grote belang ervan voor de krijgsmacht, met name in specifieke situaties waarbij «normale» collegialiteit niet voldoet.
De uitvoering van het implementeren van de toetssteen is een verantwoordelijkheid van Commandant NLDA. Het plan van de NLDA, en daarmee ook specifiek voor de KMA en het KIM, wordt op dit moment geïmplementeerd. Het plan richt zich direct op de het gedrag in de leefwereld van het personeel en is bottom-up tot stand gekomen, waardoor het draagvlak op alle niveaus wordt vergroot.
Commandant NLDA beoogt de sociale veiligheid te verbeteren en met langetermijnvisie cultuurverandering te organiseren. Om deze cultuurverandering tot stand te brengen heeft commandant NLDA drie tot vijf jaar uitgetrokken. De eerste concrete veranderingen zijn overigens al zichtbaar. Er is bijvoorbeeld meer ruimte voor dialoog tussen opleider en leerling onder meer over wat kameraadschap voor een ieder betekent. Daarnaast wordt er meer tijd en aandacht besteed aan persoonlijke ontwikkeling en reflectie.
Om de kwaliteit van instructeurs te verbeteren worden deze hand-picked, opgeleid volgens een ander vormingsconcept om ongewenste effecten van vorming tegen te gaan en begeleid door functionarissen van buiten Defensie. Deze laatstgenoemde begeleiding is er ook voor cursisten, onder meer via workshops sociale veiligheid. Daarnaast is het curriculum aangepast.
Tussen het vaststellen van de toetssteen (januari 2020) en het komen tot concrete acties (medio 2021) zat enige tijd. Deze tijd was nodig om de randvoorwaarden, waarin ook de motie Kerstens over het aannemen van mensen van buiten Defensie op functies die in aansturing en begeleiding cruciaal zijn, was opgenomen (zie Kamerstuk 35 300 X, nr. 336; Kamerstuk 35 300 X, nr. 657) te realiseren. Deze randvoorwaarden (financiële ruimte voor begeleidingsfunctionarissen/aanstellen van andere instructeurs, vergroten van diversiteit, ander vormingsconcept) zijn inmiddels ingevuld.
Hoeveel actieplannen ter verbetering van de sociale veiligheid zijn er inmiddels binnen de Defensieorganisatie?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel van de gemaakte plannen om de sociale veiligheid te vergroten zijn al omgezet in concrete acties? Welke doelen zijn er aan de concrete acties gesteld om de sociale veiligheid te vergroten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe worden de gevolgen van die concrete acties ter verbetering van de sociale veiligheid gemeten?
Zie antwoord vraag 4.
Wie zijn verantwoordelijkheid voor het behalen van de concrete doelen om de sociale veiligheid te vergroten?
Zie antwoord vraag 4.
Had er niet al een actieplan sociale veiligheid voor de KMA moeten zijn, in reactie op de vele onderzoeken die de afgelopen jaren naar de sociale veiligheid bij Defensie zijn gedaan? Zo ja, waarom is dat er nog niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hadden de commandanten, op basis van de uitkomsten van de vele onderzoeken die de afgelopen jaren naar de sociale veiligheid bij Defensie zijn gedaan, niet al lang actie moeten ondernemen om de sociale veiligheid te vergroten? Zo ja, waarom is dat tot op heden niet of onvoldoende gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Speelt het personeelsbeleid een rol bij het achterblijven van het verbeteren van de sociale veiligheid? Zo ja, welke? Welke oplossingen heeft u hiervoor?
Personeelsbeleid speelt zeker een rol bij het verbeteren van sociale veiligheid. Zo zijn bijvoorbeeld het toewijzen van functies, de functieroulatie en de functieduur door de commissie Giebels als risico’s voor sociale veiligheid geduid. Deze problemen worden geadresseerd in het nieuwe HR-model. Over de ontwikkelingen rondom het HR-model heeft de toenmalige Staatssecretaris u op 28 mei 2021 nader geïnformeerd (zie Kamerstuk brief HR-transitie 35 570 X, nr. 91)8.
Welke concrete stappen zijn er gezet om een betere positie van vrouwen te bewerkstelligen en met welk resultaat?
De afgelopen jaren zijn er diverse initiatieven ontplooid om de diversiteit te vergroten en om specifiek de positie van vrouwen te verbeteren binnen Defensie.
De gehele krijgsmacht staat open voor vrouwen sinds in januari 2020 de onderzeedienst en in 2017 de mariniersopleiding werden opengesteld. Bij de mariniers zijn er wel vrouwen door de intake gekomen, maar zijn er nog geen vrouwen die de opleiding hebben afgerond. Bij de onderzeedienst zijn momenteel zes vrouwen actief aan boord en twee in opleiding. Verder geldt de dienstplicht, die momenteel is opgeschort, ook voor vrouwen (Kamerstuk 34 764, nr. 3; Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden jaargang 2019 nr. 234). In 2018 heeft u het «Plan van Aanpak Diversiteit en Inclusiviteit» van de toenmalige Staatssecretaris ontvangen waarin het belang van dit thema onderstreept werd en diverse maatregelen genoemd zijn, zoals het opstellen van routekaarten. Op het gebied van gender heeft Defensie in 2020 het nieuwe Defensie Actieplan (DAP) 1325 voor de periode 2021–2025 vastgesteld. In dit actieplan staat het vergroten van genderbewustzijn centraal, zodat defensiepersoneel het genderperspectief kan integreren in het dagelijkse werk en in de planning, uitvoering en evaluatie van operaties/missies.
Daarnaast zijn er meerdere initiatieven binnen de HR-transitie die bijdragen aan diversiteit en inclusiviteit. Op het gebied van doorstroom is bijvoorbeeld het project «exitgesprekken» gestart om meer inzicht te krijgen in vertrekredenen van het personeel. Per defensieonderdeel wordt bekeken of hier op genderspecifieke oorzaken wordt ingegaan. Inzicht in vertrekredenen draagt bij aan het inzicht op het gebied van doorstroom en behoud. Dit project wordt defensiebreed ingevoerd, te beginnen bij de KMar in 2021 en zal volledig uitgerold zijn in 2023. Eén van de uitstroomredenen voor vrouwen is de combinatie van werk en privéomstandigheden. Het nieuwe HR-model biedt meer mogelijkheden om hierop in te spelen.
In het eerste kwartaal van 2021 is Defensie gestart met het onderzoeken van de mogelijkheden voor het anders inrichten van het Management Development (MD)-beleid en instrumenten voor loopbaanmanagement, competentiemanagement en -ontwikkeling, en talentontwikkeling. Hierdoor ontwikkelt het MD-beleid zich naar een meer gelijkwaardige benadering van medewerkers met een hoog potentieel waarbij meer ruimte ontstaat voor diverse doelgroepen. Het MD-comité is bezig de mogelijkheden te verruimen om eerder talent te detecteren en meer vrouwen te laten doorstromen naar topfuncties.
Over het geheel genomen is zichtbaar, mede dankzij bestaande initiatieven, dat het percentage vrouwelijke sollicitanten is toegenomen. In 2017 was 13,9% van het militaire en burger bestand binnen Defensie vrouw. In 2021 is dit 15,4%. Uiteraard moeten een aantal van de hierboven genoemde maatregelen in het kader van het HR-model zich hierbij in de praktijk nog verder bewijzen en ontwikkelen. Deze stijging acht ik echter nog niet voldoende. Het staat buiten kijf dat Defensie een sterkere en slagvaardiger organisatie wordt als zij meer divers is samengesteld.
Daarom worden plannen ontwikkeld om hier in de toekomst sterker op in te zetten en dit integraal te borgen binnen de organisatie. Dit betekent bijvoorbeeld dat Diversiteit & Inclusiviteit een plaats krijgt in de jaaropdrachten aan de Defensieonderdelen. Hiertoe worden streefcijfers voor instroom en doorstroom van vrouwelijk personeel vastgesteld. Ook wordt in 2022 Diversiteit & Inclusiviteit opgenomen in alle initiële opleidingen, in 2023 volgen de opleidingen voor leidinggeven en in 2024 moet Diversiteit & Inclusiviteit opgenomen zijn in alle niveauopleidingen. Uiteindelijk zullen alle medewerkers op reguliere basis een trainingsmodule over Sociale veiligheid en Diversiteit & Inclusiviteit moeten volgen waarin wordt ingegaan op concrete werksituaties die benaderd worden vanuit de verschillende niveaus van het individu, het team en de organisatie.
Hoeveel vrouwelijke leidinggevenden zijn er op dit moment binnen Defensie?
Er zijn binnen Defensie ongeveer 6.730 leidinggevenden. Daarvan is 12,8% (860) vrouw. Per 1 juli 2021 is (van het totale militair personeel) binnen de categorie officieren 14,1% vrouw en binnen de categorie onderofficieren 10,5% vrouw. In het top segment zijn er vier vrouwelijke vlag- en opperofficieren: één bij CZSK, één bij CLAS en twee bij CLSK.
Er zijn in totaal 28 burger topfuncties van schaal 16 of hoger. Acht van deze functies, waaronder die van secretaris-generaal en hoofddirecteur Financiën en Control, worden bekleed door vrouwen.
Bent u bereid een extern onafhankelijk meldpunt voor vrouwelijke defensiemedewerkers in te richten? Zo ja, bent u bereid dit meldpunt bijzondere bevoegdheden te geven om de sociale veiligheid voor vrouwen te vergroten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Defensie heeft al een onafhankelijk meldpunt voor alle defensiemedewerkers, het adequaat omgaan met meldingen van ongewenst of niet integer gedrag moet goed geregeld zijn voor al het personeel ongeacht man of vrouw.
Een nieuw meldpunt inrichten zou geen recht doen aan de duidelijkheid en vertrouwelijkheid die inmiddels is gecreëerd. Uit de bevindingen van de commissie Giebels volgde dat het meldproces duidelijk, overzichtelijk, transparant en vertrouwelijk moet zijn. Het meldproces is het afgelopen jaar goed ingericht.
Nog in 2021 wordt het meldsysteem verder vereenvoudigd voor de medewerker. Meldingen kunnen in beginsel worden gedaan bij leidinggevenden die vaak ook laagdrempelig benaderbaar zijn en daarnaast kan er gemeld worden bij het MID. De positionering en de rol van het MID wordt in 2021 geëvalueerd naar aanleiding van de motie Belhaj-Kerstens, hierover informeer ik u uiterlijk medio 2022.
Welke maatregelen treft u tegen mannen die zich schuldig maken aan grensoverschrijdend gedrag en/of een rol spelen bij het creëren van sociaal onveilige situaties?
De maatregelen zijn afhankelijk van de ernst en aard van een misdraging, kunnen gecombineerd worden en gelden voor elk personeelslid, ongeacht man of vrouw, die zich schuldig maakt aan grensoverschrijdend gedrag en/of een rol spelen bij het creëren van sociaal onveilige situaties.
Uiteraard wordt bij strafbare feiten aangifte gedaan bij de KMar. Daarnaast zijn disciplinaire maatregelen mogelijk. Daarbij kan worden gedacht aan een schriftelijke berisping, een geldboete of ontslag. Ook niet- disciplinaire maatregelen zijn mogelijk zoals een corrigerend gesprek, training, coaching of mediation, maar ook het niet verlengen van een (tijdelijke) aanstelling.
De komende jaren blijft Defensie investeren in het bevorderen, bewaken en beschouwen van integriteit, sociale veiligheid en inclusiviteit. Daarmee werken we aan een cultuur waar het voor iedereen prettig is om te werken, waarin achtergrond of geslacht geen invloed heeft op de waardering die je krijgt, en waarin binnen teams geleerd wordt van fouten zonder dat het direct consequenties heeft.
De noodsituatie van de Afghaanse tolken |
|
Don Ceder (CU), Jasper van Dijk , Kati Piri (PvdA), Laura Bromet (GL), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat er tussen 1 en 18 juni jl. maar twaalf Afghaanse tolken en hun gezinnen in Nederland zijn aangekomen, en dat er nog altijd minimaal 71 betrokken tolken en gezinnen in Afghanistan verblijven?1 Zo nee, hoeveel Afghaanse tolken en hun gezinnen zijn er deze maand in Nederland aangekomen en hoeveel zijn er nog altijd in afwachting van een besluit in Afghanistan?
Onderstaande cijfers over het proces ten aanzien van de Afghaanse tolken geven de stand van zaken op 7 juli 2021 weer en staan voor individuele zaken over personen met eigen verhalen en eigen overwegingen.
Sinds 2014 zijn er 90 Afghaanse tolken met gezin in Nederland aangekomen en zijn er 4 tolken onderweg om hier de asielprocedure te doorlopen. Dit betreft in totaal ruim 400 personen. Sinds het Commissiedebat op 2 juni jl. zijn 26 tolken met gezin aangekomen, inclusief de tolken met gezin die onderweg zijn.
Meerdere tolken of hun gezinsleden bleken COVID-19-positief te zijn getest op de dag voor hun vertrek naar Nederland, waardoor het overbrengen naar Nederland vertraagd is.
Er zijn 113 aanvragen afgewezen. Dat betekent dat na onderzoek is gebleken dat aanvragers niet als tolk voor Nederland hebben gewerkt in het kader van de internationale militaire missie in Afghanistan. In toenemende mate dienen personen een aanvraag in waarin de bewijsvoering vervalst is of waarin blijkt dat verklaringen niet op waarheid berusten. Dit vereist zorgvuldig onderzoek. Een afwijzing is niet definitief: als aanvragers met aanvullend bewijs komen, wordt opnieuw onderzocht of iemand voor Nederland heeft gewerkt in het kader van een internationale militaire missie.
Er zijn 84 actieve aanvragen in behandeling van personen die momenteel in Afghanistan verblijven. Sinds het Commissiedebat van 2 juni jl., zijn 58 nieuwe aanvragen ingediend. De aanvragen worden direct behandeld door de betrokken ministeries.
In het aantal van de actieve aanvragen zit dus een relatief groot aantal zeer recente aanvragen. Bij 52 van de overige aanvragen wacht het nemen van een besluit op een actie van de aanvrager. Dit kan onder andere zijn dat de aanvrager (aanvullend) bewijs dient aan te leveren dat hij voor Nederland heeft gewerkt. Ook kan het zijn dat hij nog moet zorgen voor een paspoort van zichzelf en zijn gezin. De Nederlandse ambassade in Kaboel geeft duidelijk aan welke actie van de aanvrager wordt gevraagd en begeleidt de aanvrager bij het in orde krijgen van de aanvraag voor hem en zijn gezin.
Hoeveel Afghaanse tolken hebben zich, al dan niet voor een tweede keer, in de tussentijd additioneel gemeld voor de asielprocedure? Wat is de status van hun aanvragen?
Van de 340 aanvragen die ingediend zijn, werden er 58 ingediend sinds 2 juni jl. Deze aanvragen worden direct behandeld door de betrokken ministeries.
Bij meerdere van de recent ingediende aanvragen bestaat twijfel over de echtheid van de verklaringen en aangeleverde documenten. Een zorgvuldige check of de aanvrager daadwerkelijk in het kader van een internationale militaire missie voor Nederland heeft gewerkt en of de aanvrager ook degene is wie hij aangeeft te zijn blijft daarom noodzakelijk. Defensie maakt dan onder andere gebruik van de kennis van toenmalige commandanten en veteranen om deze check uit te kunnen voeren. Dat lukt doorgaans binnen enkele dagen.
Heeft u in lijn met motie Piri c.s. (Kamerstuk 35 570 X, nr. 95) alle mogelijkheden benut om ervoor te zorgen dat vóór het einde van de Nederlandse aanwezigheid alle Afghaanse tolken en hun gezinnen naar Nederland zijn gehaald? Zo ja, hoe verklaart u dat ondanks de terugkeer van Nederlandse troepen tientallen tolken en hun gezinnen nog altijd in Afghanistan verblijven? Welke extra mogelijkheden gaat u benutten om te zorgen dat de tolken en hun gezinnen zo spoedig mogelijk naar Nederland kunnen komen?
In lijn met de genoemde motie hebben de ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Justitie en Veiligheid/IND stappen gezet om het proces verder te versnellen, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 11 juni jl. (2021D21912). Het aantal personen dat zich bezighoudt met het overbrengen van tolken is verhoogd door het toevoegen van een veteraan aan het team van Defensie. Daarnaast hoeven de aanvragers geen gelegaliseerde documenten meer te overhandigen aan de ambassade: het verkrijgen van die legalisaties kostte de aanvragers veel tijd. Tevens zal een externe organisatie de controle van identiteitsdocumenten in de provincies Kandahar en Balkh overnemen. Hierdoor hoeven tolken die in die provincies wonen niet meer naar Kaboel te reizen om hun identiteitsdocumenten te laten controleren. De genomen maatregelen hebben reeds effect: als een aanvrager een complete aanvraag indient, kan deze binnen 2 tot 4 weken goedgekeurd worden.
Naast deze in de Kamerbrief omschreven maatregelen is een extra consulaire medewerker toegevoegd aan de ambassade van Kaboel om de visumverstrekking aan de tolken te versnellen. Ook wordt er constant gekeken waar het proces vastloopt en hoe dit kan worden opgelost. Zo zijn er recent meerdere zaken waarbij het de aanvrager niet lukt om familiedocumenten juridisch rond te krijgen. De ambassade onderzoekt daarom nu de mogelijkheid om een familieadvocaat in te huren die deze aanvragers kan helpen.
De urgentie van een snelle behandeling van de aanvragen wordt breed gevoeld. Tegelijkertijd blijft zorgvuldigheid bij de behandeling van belang om vast te stellen dat de personen die naar Nederland komen ook daadwerkelijk de personen zijn die aan de vereisten voldoen, zeker nu er in toenemende mate aanvragen worden ingediend waar twijfel over de echtheid van de bewijsvoering bestaat. Dit kost een extra inspanning van de behandelaars. Daarnaast zijn er aanvragers die niet reageren op correspondentie of nog niet beschikken over een paspoort om het landen te mogen verlaten. Ook zijn er tolken die geen aanvraag hebben ingediend om naar Nederland te mogen komen.
Hoe oordeelt u over de huidige veiligheidssituatie van Afghaanse tolken in Afghanistan? Welk effect heeft de terugtrekking van Nederlandse troepen uit Afghanistan op de veiligheid van de tolken en hun gezinnen? Wat wordt er ondernomen om hun veiligheid te waarborgen?
Voor Afghaanse tolken die in het kader van de internationale militaire missie voor Nederland hebben gewerkt geldt dat zij worden aangemerkt als systematisch vervolgde groep. Het kabinet heeft dit reeds voor de terugtrekking van de coalitielanden uit Afghanistan aangegeven (Kamerstuk 35 300 X, nr. 45 d.d. 18 december 2019).
Gezien de onzekere situatie en de mogelijke dreiging voor de genoemde Afghaanse tolken, is de urgentie om Afghaanse tolken die aan de vereisten voldoen met hun gezin naar Nederland over te brengen onverminderd hoog.
Om bescherming te bieden aan de genoemde Afghaanse tolken worden tolken die aan de vereisten voldoen naar Nederland overgebracht om hier een asielaanvraag in te dienen. Het blijft echter een individuele beslissing van de tolk of hij aanspraak wil maken op de tolkenregeling.
Wordt er, gezien ontwikkelingen ten aanzien van de veiligheidssituatie op korte termijn, rekening gehouden met het terugtrekken van de Nederlandse ambassade in Kaboel? Kunt u garanderen dat de procedures van Afghaanse tolken in Afghanistan bij een eventuele terugtrekking hier niet onder zullen lijden? Welke voorbereidingen worden getroffen om dit te verwezenlijken?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 18 juni jl. (Kamerstuk 2021D24349) is de kabinetsinzet dat de Nederlandse ambassade aanwezig blijft in Kaboel, mits de veiligheidssituatie dit toestaat. Een sluiting van de ambassade is momenteel niet aan de orde. Ook bij een verdere verslechtering van de veiligheidssituatie zijn er nog mitigerende maatregelen te nemen, waardoor sluiting niet in alle gevallen aan de orde zal zijn. Omwille van veiligheidsoverwegingen kan ik niet ingaan op deze maatregelen. Mocht in extremis de ambassade gesloten worden, dan zal de documentencheck geheel worden uitgevoerd door een externe organisatie en wordt het proces voortgezet vanuit onze ambassades in andere landen. Tevens kan een groot deel van het proces digitaal uitgevoerd worden, zoals nu ook al gebeurt.
Bent u van mening dat de gezinnen van Afghaanse tolken, als ze reeds in Nederland verblijven en niet primair voor de Nederlandse inzet in Afghanistan hebben gewerkt, ook naar Nederland moeten worden gebracht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u specifiek bereid om, gezien de verslechterde veiligheidssituatie in Afghanistan, deze zaak of deze zaken te versnellen?
Voor Afghaanse tolken die in Nederland verblijven en niet primair in het kader van een internationale militaire missie voor Nederland hebben gewerkt, geldt het reguliere beleid dat zij binnen drie maanden nadat ze een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen een verzoek kunnen doen bij de IND om nareis van hun gezinsleden.
Kunt u gezien de urgentie deze vragen afzonderlijk en tijdig beantwoorden?
Ja.
Materiële waardering voor veteranen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
In hoeverre bent u bereid om te onderzoeken hoe veteranen materiële waardering kunnen krijgen, bijvoorbeeld via een Veteranenkortingspas, voor entree op onder andere gemeentelijke voorzieningen, zoals zwembaden en bibliotheken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkenning en waardering voor onze veteranen is belangrijk en wordt op verschillende manieren vormgegeven. Enerzijds door de naleving en uitvoering van de Veteranenwet door het Ministerie van Defensie en het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi), anderzijds door initiatieven vanuit lagere overheden en vanuit de maatschappij. Zoals u wellicht weet, komt elke veteraan in aanmerking voor de veteranenpas. Deze wordt uitgegeven door het NLVI. De pas is een teken van erkenning en biedt ook een aantal diensten en kortingen.
Een goed voorbeeld van een organisatie die meer draagvlak in de samenleving wil creëren voor veteranen, is de Stichting Onbekende Helden. Dit is een organisatie ontstaan vanuit het bedrijfsleven. De stichting biedt veteranen desgewenst praktische ondersteuning vanuit het bedrijfsleven bij het zoeken naar betaald werk, werkervarings- en stageplaatsen en heeft ook een uitgebreid kortingsprogramma opgezet gekoppeld aan de (houders van de) veteranenpas. Ruim 550 bedrijven bieden momenteel voordeel, acties of korting aan voor veteranen in het bezit van de veteranenpas. Dat is iets om trots op te zijn.
Daarnaast voer ik overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeentes (VNG). Bij het eerstvolgende overleg zal ik de mogelijkheden verkennen om de materiële waardering voor veteranen te vergroten vanuit de lokale overheid.
Het Stabiliteits- en Groeipact |
|
Bart Snels (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Austria seeks to build coalition against softening EU budget rules»?1 Klopt het dat u een brief heeft ontvangen van uw Oostenrijkse collega-Minister van Financiën? Klopt het dat deze brief een inhoudelijke inzet bevat ten aanzien van de aanstaande evaluatie en eventuele herziening van het Stabiliteits- en Groeipact? En dat Oostenrijk deze verstuurd heeft met als doel een coalitie van lidstaten samen te brengen inzake de eventuele herziening van het Stabiliteits- en Groeipact?
Ja.
Staat u nog steeds achter het in de kabinetsbrief Brede bespiegeling Stabiliteits- en Groeipact (SGP) ingenomen standpunt dat een inhoudelijke standpuntbepaling inzake de eventuele herziening van het SGP niet aan dit demissionaire kabinet maar aan een volgend kabinet is?2
Het demissionaire kabinet staat achter de inhoud van de Kamerbrief «Brede bespiegeling inzake het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)»3 van 14 december 2020.
Deelt u de mening dat het aansluiten bij de coalitie die Oostenrijk wil bouwen, betekent dat Nederland (in ieder geval ten dele) een inhoudelijke inkleuring geeft aan zijn inzet ten aanzien van de eventuele herziening van het Stabiliteits- en Groeipact? Deelt u de mening dat dit strijdig zou zijn met het uitgangspunt om deze inhoudelijke inkleuring aan een volgend kabinet te laten?
In de Kamerbrief «Brede bespiegeling inzake het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)» van 14 december 2020 wordt allereerst het doel van het SGP geschetst. Het SGP legt de begrotingsregels vast die de lidstaten gezamenlijk overeen zijn gekomen, om de houdbaarheid van overheidsfinanciën te waarborgen en stabiliteit en economische groei te bevorderen. Houdbare overheidsfinanciën zijn een vereiste om duurzame groei te realiseren. Ze geven vertrouwen, bieden ruimte aan private investeringen en voorkomen dat de rekening van publieke uitgaven door toekomstige generaties moet worden betaald. Om houdbare overheidsfinanciën te realiseren is het allereerst cruciaal dat lidstaten hervormingen implementeren die bijdragen aan economische groei en de veerkrachtigheid van hun economie. Daarnaast is het nodig om begrotingsdiscipline te bewaken. In het bijzonder om in gunstige economische tijden voldoende buffers op te bouwen, zodat in minder gunstige tijden economische klappen kunnen worden opgevangen en de economie ondersteund kan worden zonder dat dit ten koste gaat van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.
Voor het demissionaire kabinet zijn en blijven Europese begrotingsregels belangrijk. Ook in de «Staat van de Europese Unie 2021»4 van 2 april jl. is aangegeven dat houdbare overheidsfinanciën het hoofddoel van het SGP blijven teneinde duurzame economische groei en stabiliteit te waarborgen. De snel stijgende publieke schuld als gevolg van de COVID-19-crisis onderstreept het belang hiervan. Bovendien is het belangrijk dat de handhaving van de regels wordt verbeterd.
Een mogelijke herziening van de Europese begrotingsregels is van dusdanig belang dat het onverstandig lijkt als Nederland – totdat er een nieuw kabinet is – zich geheel afzijdig houdt in deze discussie. Het huidige demissionaire kabinet zal zodoende deze discussie voeren in Europees verband op basis van de uitgangspunten zoals o.a. in de Staat van de Europese Unie 2021 genoemd. Het gaat daarbij met name om het onderkennen van het belang van gezonde overheidsfinanciën, in lijn met het doel van het SGP zoals hierboven omschreven. Het uitdragen van deze uitgangspunten vormt volgens het demissionaire kabinet geen nieuwe inkleuring van de Nederlandse inzet.
Kunt u garanderen dat u zich, vanuit uw eerder genoemde eigen uitgangspunt, niet aansluit bij het Oostenrijkse initiatief, ofwel enig ander initiatief om tot een inhoudelijke inzet inzake de eventuele SGP-herziening te komen, omdat dit aan een volgend kabinet is?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, is een mogelijke herziening van de Europese begrotingsregels van dusdanig belang dat het onverstandig lijkt als Nederland – totdat er een nieuw kabinet is – zich geheel afzijdig houdt in deze discussie. Eventuele samenwerking met andere lidstaten kan daarbij nuttig zijn en moet niet op voorhand worden uitgesloten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als er in de onderhandelingen over de eventuele herziening van het Stabiliteits- en Groeipact een sterke blokvorming ontstaat tussen noordelijke EU-landen enerzijds en zuidelijke anderzijds?
De discussie over een eventuele herziening van het SGP is nog in de beginnende fase en van een sterke blokvorming tussen lidstaten is op dit moment geen sprake. Het ligt wel in de lijn der verwachtingen dat verschillende lidstaten verschillende meningen hebben over hoe het SGP eventueel herzien zou kunnen worden. Dit mogelijke krachtenveld is ook beschreven in de brief van 14 december 2020.5 Het lijkt niet zinvol om bij voorbaat inhoudelijke concessies te doen vanuit een mogelijk verschil in inzicht tussen verschillende lidstaten. Voor veel Europese onderwerpen geldt dat er meningsverschillen zijn tussen lidstaten en de intentie is om gezamenlijk met de andere lidstaten een breed gedragen compromis te vinden.
Kunt u voorgaande vragen een voor een beantwoorden en retour sturen voorafgaand aan het eerstvolgende commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad, 8 juli aanstaande?
Ja.
Een exportkredietverzekering voor een baggerschip van IHC voor Myanmar |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat Nederland op 8 januari 2021 een exportkredietverzekering (ekv) heeft verstrekt aan scheepsbouwer IHC voor een baggerschip voor de Irrigation and Water Utilization Management-afdeling van het Myanmarese Ministerie van Landbouw, Veehouderij en Irrigatie?
Ja.
Is dit schip inmiddels geleverd?
Ja, op 30 april 2021.
Waar gaat dit Myanmarese ministerie het baggerschip voor gebruiken? Wordt het gebruikt voor zandwinning in Myanmar? Zo ja, in welk gebied? Wie profiteren hiervan?
De eerste inzet van het schip betreft het baggeren bij de Kindat Diversion Dam. Het zal worden ingezet om het reservoir op diepte te houden in verband met de toevoer van grond door erosie van de omliggende heuvels. Het uitdiepen van de kanalen voorkomt overstromingen en zorgt voor een betere watervoorziening voor de omringende landbouw. Zandwinning is geen doel van het onderhavige project.
Is deze transactie gerelateerd aan de samenwerking1 tussen Nederlandse en Myanmarese ministers ten aanzien van de ontwikkeling van een strategie voor geïntegreerd waterbeheer in Myanmar? Loopt deze samenwerking nog?
Nee, deze transactie vormt geen onderdeel van de bilaterale samenwerking op het gebied van integraal waterbeheer onder het programma Partners voor Water. Die samenwerking richtte zich specifiek op de duurzame ontwikkeling van het waterbeheer rondom de stad Yangon. Op dit moment zijn alle activiteiten onder het programma Partners voor Water bevroren en worden geen nieuwe activiteiten ontwikkeld.
Welke risico's dekt de financiële steun van Atradius DSB (ADSB)?
ADSB heeft ten aanzien van deze transactie de volgende risico’s in verzekering genomen. Er wordt kredietrisico gelopen gedurende elke betalingstermijn op de «Directorate irrigation and water utilization management, Ministry of Agriculture, Livestock and Irrigation» (hierna: Ministry of Agriculture). Inmiddels is 90% van de contractsom voldaan. De laatste (10%) betaling valt in augustus 2021.
Verder loopt ADSB (contra)garantierisico voor de vooruitbetaling-, uitvoering- en onderhoudsgarantie. Deze (garantie)producten zijn bedoeld voor situaties zoals een faillissement van de aannemer (IHC) tijdens de bouw of levering van het schip, of tijdens de looptijd van het onderhoudscontract. In een dergelijk geval zou het Ministry of Agriculture gecompenseerd worden. Dit zijn standaard type exportgaranties die worden uitgegeven door banken, waar de ekv middels een contragarantie het risico overneemt. In het algemeen moeten garanties direct uitgekeerd worden als de afnemer deze inroept. Echter, in theorie zou het kunnen voorkomen dat een afnemer dat onterecht doet (bijvoorbeeld bij een geschil wat door een rechter getoetst dient te worden). Ook in het geval van een onterechte opvraging door het Ministry of Agriculture dekt de ekv de schade voor de garantstellende bank en de ekv zal dan vervolgens deze schade proberen te verhalen. Omdat het schip inmiddels is geleverd, is er geen sprake meer van risico uit hoofde van de (contra)garantie op de vooruitbetaling- en uitvoeringsgarantie. Voor de periode na levering is er een onderhoudscontract tussen het Ministry of Agriculture en IHC, waarvoor er momenteel nog wel een onderhoudsgarantie van 10% uitstaat.
Voor hoeveel jaar wordt de lening gedekt door de Nederlandse staat via ADSB?
Er wordt geen lening gedekt door de Nederlandse staat. Het Ministry of Argiculture financiert de transactie met IHC via een door JICA2 verstrekte development lening. ADSB loopt enkel de in het antwoord op vraag 5 genoemde risico’s.
Is de ekv opgeschort na de staatsgreep? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt, dat wanneer zich in een land actuele gebeurtenissen voordoen die (waarschijnlijk) het risico van de exportkredietverzekering beïnvloeden, zoals een staatsgreep, het landenbeleid opnieuw geëvalueerd wordt en indien nodig aangepast. In februari 2021 is in reactie op de staatsgreep die op 1 februari werd gepleegd in Myanmar het landenbeleid voor Myanmar aangepast naar «beleid wordt herzien». De facto betekent dit dat de ekv-faciliteit dan in beginsel is opgeschort voor ekv-aanvragen, ten minste totdat de situatie duidelijker is geworden en er nieuw beleid is geformuleerd.
In mei 2021 was de situatie voldoende duidelijk en is er nieuw definitief landenbeleid opgesteld, namelijk de meest restrictieve categorie: «dekking bij uitzondering». Dit betekent dat het landenbeleid in principe gesloten is voor aanvragen op Myanmar, en er alleen in theorie bij hoge uitzondering nog dekking kan worden geboden. Dit heeft geen gevolgen gehad voor de onderhavige transactie van IHC met het Ministry of Agriculture, aangezien deze al vóór februari 2021 in werking was getreden. Juridisch gezien is het niet mogelijk om met terugwerkende kracht een dekkingstoezegging in te trekken als gevolg van een wijziging van het landenbeleid.
Is er voor het verstrekken van de ekv rekening gehouden met de lopende rechtszaak bij het Internationaal Gerechtshof tegen Myanmar over de genocide tegen de Rohingya, waar Nederland mogelijk samen met Canada in zal gaan interveniëren? Zo nee, waarom niet?
Nee. De zaak bij het Internationaal Gerechtshof heeft geen relatie met deze kwestie. Die zaak gaat over de vraag of de staat Myanmar zijn verplichtingen onder het Genocideverdrag nageleefd heeft.
Waarom is het verstrekken van een ekv voor een project dat ten goede komt van een regering die ver voor de staatsgreep al beschuldigd werd van genocide volgens u verenigbaar met de Nederlandse inzet omtrent straffeloosheid?
In het algemeen geldt dat ekv-aanvragen worden getoetst op het vigerende sanctiebeleid en tevens worden beoordeeld op lokale wet- en regelgeving en internationale standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, in dit geval de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. Hier wordt ook nadrukkelijk gekeken naar mensenrechten en veiligheid.
In de beoordeling van deze ekv-aanvraag is een aantal aandachtspunten vanuit het landenbeleid voor Myanmar opgenomen. Zo is er gekeken naar de veiligheidssituatie in het land, met name in de provincies Rakhine, Kachin en het noordelijk deel van Shan. Deze veiligheidssituatie is als niet relevant beoordeeld voor de onderhavige transactie, omdat het district Kanbalu in de regio Sagaing ligt en niet in een van de op het moment van beoordeling van de aanvraag gevaarlijke gebieden. In de ekv-beoordeling is er ook gekeken naar schending van het internationale sanctiebeleid en of de transactie onder het EU-wapenembargo valt. De transactie druist niet in tegen internationaal sanctiebeleid en het EU-wapenembargo is als niet relevant voor onderhavige transactie beoordeeld omdat het de levering van een baggerschip betreft. De uiteindelijke conclusie van onderhavige ekv-aanvraag was dat een ekv verstrekt kon worden voor deze transactie. Aanvullend verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights.
Voor de staatsgreep bestond de Nederlandse inzet in Myanmar onder meer uit het tegengaan van straffeloosheid, bevordering van mensenrechten en verschillende initiatieven gericht op duurzame ontwikkeling. De dialoog met de Myanmarese autoriteiten werd aangewend om deze inzet en de democratische transitie in Myanmar te ondersteunen, en om de Nederlandse zorgen over mensenrechtenschendingen te uiten. Ook na de staatsgreep blijft Nederland zich onverminderd inzetten voor de strijd tegen straffeloosheid in Myanmar.
Gezien het feit dat het Myanmarese regime in handen is van de militaire junta, hoeveel financiële steun van Nederland ontvangt de militaire junta? In welke vorm?
Na de staatsgreep zijn de gehele ontwikkelingsprojectenportefeuilles van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tegen het licht gehouden, om te voorkomen dat er middelen in handen komen van het leger of van aan het leger gelieerde bedrijven. Activiteiten waarbij de Myanmarese overheid voorheen betrokken was zijn bevroren of opgeschort. Betalingen voor publieke en private ontwikkelingsprojecten die nog wel doorgang kunnen vinden zonder betrokkenheid van de militaire junta worden gedaan aan uitvoerende organisaties en bedrijven en lopen derhalve niet via de militaire junta.
Kunt u uiteenzetten hoeveel van deze steun voor de staatsgreep is toegezegd en hoeveel daarna, uitgesplitst naar verschillende vormen?
Er is na de staatsgreep geen steun toegezegd aan de militaire junta. Nederland heeft wel additionele humanitaire hulp via het Nederlandse Rode Kruis gegeven voor ondersteuning van 230.000 hulpbehoevenden met activiteiten op het gebied van gezondheidszorg, levensonderhoud en basisbehoeften, zoals aan uw Kamer gemeld in Kamerbrief 2021Z10322. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Welke bank (en) verstrekken de door ADSB verzekerde krediet(en)?
Niet van toepassing, zie het antwoord bij vraag 6.
Hoe zag het due diligence proces eruit voor het verstrekken van de exportkredietverzekering?
Alle standaard aspecten zijn beoordeeld, te weten: landenrisico, kredietrisico, regresrisico, buyer due diligence, due diligence op de betrokken agenten, customer due diligence en milieu en sociale aspecten. De informatie waarop beoordeeld wordt bestaat uit het aanvraagformulier, aanvullende informatie aangeleverd door de aanvrager (in dit geval IHC) en informatie verkregen uit het publieke domein (onder andere LexisNexis). Op basis van de uitgevoerde beoordelingen is geconcludeerd dat het acceptabele risico’s betrof zonder onaanvaardbare negatieve milieu en sociale effecten.
Op welke manier is hier bij gekeken naar de onverantwoordelijke manier waarop er nu zand wordt gewonnen bij de Irrawaddyrivier?2
De schepen in deze transactie worden ingezet voor het op diepte houden van de watervoorzieningen, waaronder het bassin van de Kindat dam en irrigatiekanalen in de Mu rivier die gebruikt worden voor de landbouw in Myanmar. De in het artikel genoemde veelal illegale zandwinning is geen doel van deze transactie of het project. Er is dan ook niet gekeken naar de manier van zandwinning in de Irrawaddyrivier.
Was er volgens u, voorafgaand aan het verstrekken van de ekv, voldoende inzicht in alle risico’s van het project in Myanmar ten aan zien van de natuur en het milieu, en de gevolgen daarvan voor mensen en dieren? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting? Indien het antwoord nee is, hoe heeft u dan uitvoering kunnen geven aan de aangenomen motie van de leden Alkaya en Van Raan over geen exportkredietverzekeringen bij risico's op mensenrechtenschendingen of milieuschade?3
Ja, er is een milieu en sociale due diligence uitgevoerd voor onderhavige transactie conform het beleid voor Maatschappelijke Verantwoord Ondernemen (MVO) en aansluitend op de motie Alkaya en Van Raan. Hieruit kwam naar voren dat de onderhavige transactie en geplande werkzaamheden het leven van de veelal arme boerenbevolking in Myanmar ten goede zal komen. Het uitdiepen van de kanalen voorkomt overstromingen en zorgt voor een betere watervoorziening voor de omringende landbouw. De genoemde werkzaamheden vinden niet plaats in een natuurgebied waar beschermde diersoorten leven.
Hoe heeft ADSB ervoor gezorgd dat het baggerschip niet gaat bijdragen aan de erosie van rivieroevers in Myanmar?
De geplande baggerwerkzaamheden zijn onderdeel van een 5-jarenplan van IWUMD5 dat streeft naar een inclusief, competitief landbouwsysteem waarbij voedsel en voedingswaarde gegarandeerd kunnen worden. De Nederlandse overheid en diverse Nederlandse bedrijven in de watersector ondersteunen de inzet van IWUMD en andere water gerelateerde ministeries in Myanmar door middel van diverse programma’s. Zo zijn in 2013 studenten uit Myanmar in Nederland begeleid om oplossingsrichtingen voor de problemen rond de rivier de Ayeyarwady uit te werken. Ook is in 2014 met steun van de Nederlandse overheid een National Water Resources Committee (NWRC) opgericht. Dit comité heeft vervolgens gewerkt aan een watermanagementstrategie. In 2017 is samengewerkt aan het opstellen van een wateratlas voor de delta van de rivier Ayeyarwady. In navolging daarop is het werk gestart voor een Integrated Ayeyarwady Delta Strategy (IADS). Hiervoor is een werkgroep opgezet met lokale deelnemers en vertegenwoordigers van Nederlandse adviesbureaus en universiteiten. Onderhavig project is ook gerelateerd aan een project voor verbetering van de Ayeyarwady rivier.
Ook andere hulporganisaties zien het belang van het verbeteren van het watermanagement en de landbouwontwikkeling in Myanmar. De Wereldbank voert het Agricultural Development Support Project uit (2015 tot 2022), dat ondersteuning biedt voor het herstel van faciliteiten en productiviteitsverbeteringen bij meerdere middelgrote irrigatiefaciliteiten in heel Myanmar. Daarnaast voert de Aziatische Ontwikkelingsbank het Irrigated Agriculture Inclusive Development Project (2017–2024) uit, dat rehabilitatie voor middelgrote irrigatiefaciliteiten biedt, met de nadruk op de centrale droge gebieden van het land. Volgens JICA overlappen de projecten niet. Deze programma’s bieden naast financiering voor fysieke oplossingen ook training en onderwijs om de projecten te kunnen managen en te onderhouden.
In het kader van samenwerking tussen Nederland en Myanmar werden ook cursussen over het baggeren gegeven aan relevante partijen in Myanmar. Zo is er in januari 2018 een cursus gegeven door Van Oord, Boskalis en de Nederlandse ambassade aan bedrijven en overheden in Myanmar. In januari 2020 is er ook een cursus georganiseerd over het bewegen van sediment en baggeren. Door deze intensieve ondersteuning van Nederlandse en andere partners is de verwachting dat het te leveren baggerschip op een goede wijze ingezet zal gaan worden door IWUMD en zal leiden tot een beter waterbeheer in Myanmar en niet zal bijdragen aan de erosie van rivieroevers in Myanmar.
Zijn IHC en Damen Shipyards zaken blijven doen met de Myanmarese autoriteiten sinds de coup?
De transactie tussen IHC en de overheid van Myanmar is getekend in de periode voor de staatsgreep van 1 februari 2021. Sinds de staatsgreep heeft zowel IHC als Damen geen nieuwe transacties met Myanmar gedaan.
Hoe kijken de Nederlandse Ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken aan tegen deze activiteiten?
Bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsactiviteiten. Het kabinet verwacht van bedrijven wel dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken toetst (export)activiteiten waarvoor een exportvergunning nodig is van Nederlandse bedrijven naar het buitenland. De richtlijnen en controlelijsten hiervoor zijn op Europees niveau opgenomen in de EU dual-use verordening (428/2009) en het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapen export en verschillende sanctieverordeningen. Zo gelden EU sancties voor de export van (dual-use) items naar Myanmar (EU verordening 194/2008).
Zoals in EU Verordening 194/2008 vastgesteld is, is het verboden om militaire goederen of technologie, direct of indirect te verkopen of te leveren aan natuurlijke personen of rechtspersonen in Myanmar, ongeacht of de goederen afkomstig zijn uit de lidstaten van de Europese Unie.
Vergroting van het bewustzijn van het bedrijfsleven, inclusief van het midden- en kleinbedrijf, is een voorwaarde voor een effectief exportcontrolebeleid. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet hier actief op in en stelt via de website www.rijksoverheid.nl/exportcontrole informatie beschikbaar over exportcontrole. Tevens organiseert de overheid jaarlijks een aantal seminars over exportcontrole met deelnemers uit de industrie, de logistieke en financiële sector, kennisinstituten, adviesbureaus en de overheid.
Het kabinet adviseert bedrijven om geen zaken te doen met commerciële bedrijven en entiteiten die direct of indirect worden gecontroleerd door het leger van Myanmar (Tatmadaw). Bedrijven dienen daarbij ook rekening te houden met het EU-sanctieregime ten aanzien van Myanmar, waaronder op 19 april jl. twee economische entiteiten en op 21 juni jl. drie economische entiteiten op de sanctielijst zijn geplaatst. Door de militaire coup van 1 februari 2021 zijn de risico's van zakendoen in Myanmar nog verder vergroot.
Herinnert u zich het antwoord op schriftelijke vragen van de leden Van Raan en Teunissen: «Exportkredietverzekeringen (ekv) worden op transactiebasis verstrekt en alleen als deze voldoen aan het mvo-beleid voor de ekv. Dit beleid is gebaseerd op internationale mvo-standaarden (waaronder de OESO Common Approaches). Er worden geen projecten verzekerd met onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu.»4?
Ja.
Herinnert u zich dat de hiervoor genoemde motie Alkaya en Van Raan de regering verzocht er zorg voor te dragen dat iedere aanvraag voor een exportkredietverzekering waarbij de risico's op schending van mensenrechten of milieuschade te groot zijn, wordt afgekeurd ongeacht het zogenaamde gelijke speelveld en de gevolgen voor de aanvragende bedrijven?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er sinds de jaren veertig van de vorige eeuw strijd en opstand is in Myanmar5, dat de etnische zuivering van Rohingya onverminderd doorgaat6, en dat vorig jaar al duidelijk was dat het conflict kon escaleren7, wat uiteindelijk ook gebeurd is, getuige de militaire coup van februari?
Nederland volgt de situatie in Myanmar al jaren nauwgezet. Het kabinet zet zich onder meer in om de democratische transitie te ondersteunen en de situatie van de Rohingya te verbeteren en werkt hierin nauw samen met de EU, de VN en gelijkgezinde landen. Voor de staatsgreep van 1 februari jl. was er frequent bilateraal contact met de democratisch gekozen regering van Myanmar, waarbij Nederland zorgen uitte over mensenrechtenschendingen in het land en pleitte voor humanitaire toegang om mensen in nood te kunnen helpen. De staatsgreep heeft die democratische transitie ernstig verstoord en de reeds fragiele situatie in Myanmar drastisch verslechterd.
Het geweld van het leger is gericht tegen alle burgers in Myanmar die zich verzetten tegen de staatsgreep. Duidelijk is dat de situatie van minderheden in Myanmar, waaronder de Rohingya, onverminderd zorgelijk blijft. Onderliggende problemen zijn niet opgelost en de situatie blijft fragiel. Zie ook de antwoorden op de vragen gesteld door het lid Sjoerdsma over het bericht dat de demonstraties in Myanmar uit de hand lopen (Kamerstuk 2021D12640). Daar komt het geweld door het leger en gewelddadige confrontaties tussen het leger en burgerlijke verzetsgroepen bovenop. Het kabinet blijft zich inspannen voor verbetering van de mensenrechtensituatie en voor accountability, bijvoorbeeld in de Mensenrechtenraad en met steun aan de bewijzenbank Independent Investigative Mechanism for Myanmar (IIMM). Ook heeft Nederland op 2 september vorig jaar samen met Canada de intentie aangekondigd om te interveniëren in de zaak die Gambia tegen Myanmar heeft aangespannen bij het Internationaal Gerechtshof vanwege vermeende genocide op de Rohingya.
Vindt u het logisch, en zo ja waarom, dat het naleven van de due diligence-richtlijnen van de OESO en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights door bedrijven, conform de verwachting die is uitgesproken in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Raan8, leidt tot de conclusie dat er een ekv kan worden verstrekt voor handel tussen een Nederlands bedrijf en de militaire junta in Myanmar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle ekv-aanvragen worden getoetst op sanctiebeleid en beoordeeld op lokale wet- en regelgeving en internationale standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, in dit geval de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. Zoals ook staat in het antwoord op vraag 9 is er in de beoordeling van de ekv-aanvraag van IHC op Myanmar gekeken naar aandachtspunten over het internationale sanctiebeleid en de veiligheidssituatie in het land. Het moment van toetsing lag vóór de militaire coup van 1 februari. De uiteindelijke conclusie van onderhavige ekv-aanvraag was dat een ekv verstrekt kon worden voor deze transactie. Aanvullend verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder financiële instellingen, dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. In antwoord op genoemde schriftelijke vragen van het lid Van Raan, worden de verschillende manieren waarop het kabinet naleving van OESO-richtlijnen en de UNGP’s door bedrijven stimuleert toegelicht.
Welke risico’s zijn er bij deze ekv geïdentificeerd en welke zijn daarvan geclassificeerd als aanvaardbaar dan wel onaanvaardbaar?
De volgende risico’s zijn beoordeeld in het kader van het in verzekering nemen van de transactie:
Alle bovengenoemde risico’s zijn ten tijde van de beoordeling als aanvaardbaar beoordeeld. Zie ook het antwoord op onder meer vraag 7, 9 en 13. Indien één van de risico’s als onaanvaardbaar zou zijn beoordeeld, dan zou geen verzekering of garantie worden verstrekt door de ekv.
Is er ook gekeken naar risico’s die betrekking hebben op de lange termijn of die landsgrensoverschrijdend zijn? Zo ja, welke risico’s waren dit? Zo nee, waarom niet en hoe heeft u dan uitvoering kunnen geven aan de motie van de leden Alkaya en Van Raan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De transactie betreft de levering van een baggerschip en drijvende pijpleidingen. Omdat het een transactie in de baggersector betreft, is bij de beoordeling van deze ekv-aanvraag een milieu en sociale beoordeling uitgevoerd. Conclusie van deze beoordeling is dat in relatie tot deze transactie geen onaanvaardbare negatieve milieu en sociale effecten te verwachten zijn.
Er is niet gekeken naar landgrensoverschrijdende effecten, omdat die van onderhavig project niet verwacht worden. Wel is gekeken naar lange termijn effecten van onder andere het meerjarenplan van IWUMD zoals ook beschreven onder het antwoord bij vraag 16. De daar genoemde samenwerkingsverbanden moeten een duurzaam watersysteem opleveren voor Myanmar.
Waren alle risico’s aanvaardbaar? Zo ja, kunt u ernstige schade aan de natuur of het milieu met lange termijn- of grensoverschrijdende gevolgen, inclusief gevolgen voor mensen en dieren, uitsluiten? Zo nee, hoe verhoudt het verstrekken van deze ekv zich tot de motie van de leden Alkaya en Van Raan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, alle risico’s waren ten tijde van de afronding van de milieu en sociale beoordeling aanvaardbaar. Dat betekent dat op basis van de milieu en sociale due diligence geen ernstige nadelige gevolgen van onderhavige transactie werden verwacht. Hierbij wordt een onderbouwde inschatting van de risico’s gemaakt. Echter er kan nooit 100% worden uitgesloten dat resterende risico’s zich in de toekomst niet zullen materialiseren.
Wanneer zijn voor u de risico’s niet meer aanvaardbaar?
Voor ieder voornoemd risico wordt een afweging gemaakt tussen de aspecten die voor desbetreffende transactie gelden. Als een risico te hoog is, of de optelsom van risico’s te groot is, is het niet aanvaardbaar. Dit wordt altijd per geval beoordeeld.
Welke MVO-schendingen vindt u aanvaardbaar? Hoeveel MVO-schendingen vindt u aanvaardbaar?
Per geval wordt beoordeeld wat de risico’s zijn en of die individueel of samen aanvaardbaar zijn. Er zijn wel duidelijke uitsluitingen op het gebied van mensenrechten. Dit betreft bijvoorbeeld kinder- en/of dwangarbeid.
Klopt het dat ADSB het landenbeleid met betrekking tot Myanmar aan het herzien is? Wanneer is deze herziening gestart? Was de staatsgreep aanleiding van deze herziening? Zo nee, wat was dan de aanleiding? Welke partijen worden geconsulteerd voor het formuleren van het nieuwe beleid? Wanneer wordt het resultaat van de herziening verwacht?
In februari is als reactie op de staatsgreep het landenbeleid voor Myanmar gewijzigd naar «beleid wordt herzien». In mei was de herziening afgerond en werd het landenbeleid definitief vastgesteld als «dekking bij uitzondering». Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Het landenbeleid wordt altijd herzien op advies van de Commissie Advisering Risicobeheer (CAR). In de CAR hebben de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken zitting alsmede de economen van de afdeling Economic Research van Atradius. Er wordt voor de bepaling van het landenbeleid een breed scala aan bronnen geraadpleegd, al naar gelang de situatie daar om vraagt. Meestal betreft dit onder andere het IMF, de Wereldbank, ambassades, kredietbeoordelaars, buitenlandse exportkredietverzekeraars en de Club van Parijs.
Vindt u het moreel te rechtvaardigen dat de Nederlandse staat met belastinggeld garant staat voor een baggerschip dat een Nederlands bedrijf dat hieraan verdient, wil exporteren naar een Myanmarees ministerie terwijl er een gewelddadige militaire junta aan de macht is? Kunt u deze vraag eerst met ja of nee beantwoorden, gevolgd door een toelichting?
Zie ook antwoord op vraag 9 en 22. Ekv-aanvragen worden getoetst op sanctiebeleid en beoordeeld op lokale wet- en regelgeving en internationale standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, in dit geval de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. In de beoordeling van de ekv-aanvraag is gekeken naar het internationale sanctiebeleid en de veiligheidssituatie in het land. Het moment van toetsing lag vóór de staatsgreep van 1 februari. De uiteindelijke conclusie van onderhavige ekv-aanvraag is dat een ekv verstrekt kon worden voor deze transactie.
De voortgang van de CAO-onderhandelingen |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de status is van de beloofde herziening van het loongebouw, dat in 2020 af had moeten zijn? Bent u al begonnen aan het ontwikkelen van het nieuwe loongebouw? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoever bent u?
In de afgelopen jaren zijn grote stappen gezet in de modernisering van de arbeidsvoorwaarden van Defensie. Het afgesloten arbeidsvoorwaarden-akkoord 2018–2020 bevatte voor alle Defensiemedewerkers zichtbare maatregelen. Zo is naast de loonsverhoging van ruim 6% ook een verbetering in diverse toelagen doorgevoerd. Verder is geïnvesteerd in een toekomstbestendig pensioenstelsel voor militairen, waarbij we zijn overgegaan van een eindloon- naar een middelloonregeling. Daarbij hebben we de stijging van de werknemersbijdrage in de pensioenpremie, die de lagere rangen moeten betalen voor een beter pensioen, structureel gecompenseerd en hebben we de officieren, voor wie de overgang zou leiden tot een lagere pensioenopbouw in toekomstige jaren, door middel van een overgangsregeling gecompenseerd. De uitwerking van de gemaakte arbeidsvoorwaardenafspraak om gefaseerd een bij de tijd passend bezoldigingssysteem te ontwikkelen, is een belangrijke volgende stap. Daarop vooruitlopend is als eerste stap in de herziening van het loongebouw de Tijdelijke Toelagen Loongebouw (TTL) geïntroduceerd, waarmee aan ca. 85% van alle militairen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2019 een tijdelijk extra bedrag per maand wordt uitgekeerd.
Het loongebouw is een bijzonder complex onderwerp, waardoor de afgesproken datum van 1 juli 2020 niet realistisch is gebleken en sociale partners geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over dit onderwerp. Eind december 2020 zijn daarnaast de onderhandelingen aan bijna alle overlegtafels geschort vanwege de discussie over de arbeidsvoorwaardenruimte.
Onderwerpen die nog besproken dienen te worden zijn bijvoorbeeld de grondslagen van een nieuw bezoldigingssysteem, waaronder de vraag of er sprake moet zijn van rang- of functiebezoldiging, of een combinatie van beide. Maar bovenal ligt aan de basis van het loongebouw de functiewaardering, dat gebaseerd moet zijn op een solide en inzichtelijk systeem. Daarvoor is een paritaire commissie ingesteld (zie de brief van 16 februari jl. over de ontwikkelingen op personeelsgebied, Kamerstuk 35570-x-84). De basisbezoldiging en het stelsel van toelagen moeten vervolgens in samenhang worden beschouwd. Zodra vaststaat wat behoort tot de basisbezoldiging, kunnen sociale partners beoordelen welke elementen in aanmerking komen voor beloning via een toelagenstelsel. De uitwerking van een vereenvoudigd stelsel van toelagen vormt dan het sluitstuk van deze herziening. Ook moeten het bezoldigingssysteem en het model van toelagen naadloos aansluiten bij het nieuwe personeelsmodel, waarover ik op 28 mei jl. de Kamer heb geïnformeerd met mijn brief over de HR-Transitie (Kamerstuk 35 570 X, nr. 91), om zo te komen tot een toekomstbestendige oplossing. Dit vraagt om een fasegewijze ontwikkeling en zorgvuldige (stapsgewijze) implementatie.
Desondanks zijn er wel stappen gemaakt. Zoals ik eerder heb aangegeven, hebben sociale partners een paritaire commissie voor functiewaardering ingesteld die antwoord moest geven op de vraag of het huidige of een ander functiewaarderingssysteem recht doet aan de operationele kenmerken van de militair. Onlangs heeft de commissie haar rapportage gericht aan sociale partners uitgebracht. Binnen het daartoe aangewezen overleg zullen sociale partners de bespreking van dit rapport ter hand nemen.
In mijn brief van 28 mei jl. over de HR-Transitie (Kamerstuk 35 570 X, nr. 91) heb ik de Kamer uitgebreider geïnformeerd over de uitgangspunten van Defensie van de afgesproken herziening van de bezoldiging. Intussen hebben dit jaar voorts gesprekken plaatsgevonden met militairen over hun beloningsbeleving en ideeën over de invulling van de herziening van het bezoldigingssysteem.
Wanneer kunnen militairen uiterlijk het nieuwe loongebouw verwachten?
Sociale partners zijn vorig jaar niet tot overeenstemming gekomen over de afgesproken herziening. Om voortgang te kunnen maken is het nodig dat sociale partners het gesprek over dit onderwerp hervatten. In dat verband ben ik verheugd dat we op 5 juli jl. het gesprek over de arbeidsvoorwaarden hebben hervat. We hopen dat we hiermee ook het gesprek over de herziening van het bezoldigingssysteem, inclusief het loongebouw en het vereenvoudigen van het toelagenstelsel weer te kunnen opstarten.
Kunt u uitleggen waarom het niet is gelukt om het loongebouw te herzien voor de beloofde datum in 2020?
Zie antwoord op vraag 1.
Bent u bereid in te gaan op de eis van de Defensievakbonden van minimaal 2% extra arbeidsvoorwaardenruimte? Zo ja, wanneer kunnen militairen dit verwachten? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren hebben we al een aantal mooie stappen gezet om de arbeidsvoorwaarden te verbeteren. Zo is met het arbeidsvoorwaardenakkoord 2018–2020 flink geïnvesteerd in onder meer het verbeteren van diverse toelagen, het pensioen en de invoering van de TTL. De doorslaggevende factor voor de arbeidsvoorwaardenruimte is de jaarlijkse bijdrage van het kabinet voor de bekostiging van de arbeidsvoorwaarden in de collectieve sector en de overeenstemming over de bestemming hiervan met de centrales. Het kabinet streeft daarbij naar een loonontwikkeling die de marktsector zoveel mogelijk volgt. Daarnaast vind ik het belangrijk om in brede zin te investeren in het personeel van Defensie. Dit is breder dan de arbeidsvoorwaarden. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Wat bedoelt u met de stagnerende loonontwikkeling in de marktsector, die u aanwijst als reden om geen loonsverhoging bij Defensie door te voeren, zoals u schrijft in haar brief aan de vakbonden op 24 maart 2021? Welke marktsector bedoelt u precies?
Zoals ik bij vraag 4 heb benoemd, is de beschikbare arbeidsvoorwaardenruimte leidend, die volgens het zogenaamde referentiemodel wordt vastgesteld. Daarnaast leidde de coronacrisis in 2021 tot een nieuwe werkelijkheid, waarin voor sommige sectoren economische onzekerheden bestonden en een stagnerende loonontwikkeling in de marktsector in het algemeen werd voorzien. Als de lonen in de marktsector beperkt stijgen, dan heeft dit ook invloed op de loonruimte die overheidssectoren beschikbaar hebben. Het uitgangspunt is dat een loonsverhoging bij Defensie en andere sectoren binnen de rijksoverheid, zoals bijvoorbeeld de Politie, is gekoppeld aan de gemiddelde loonsverhoging van de gehele markt.
Waarom kiest u ervoor de arbeidsvoorwaarden van militairen te spiegelen aan «de markt»?
Het is kabinetsbeleid dat de middelen die het kabinet beschikbaar stelt, bedoeld zijn om de marktconforme loonontwikkeling te kunnen volgen als overheidswerkgever. Dus niet het loon, maar de loonontwikkeling wordt aan de gemiddelde loonontwikkeling in de markt gespiegeld.
Arbeidsvoorwaarden behelzen echter meer dan het loon alleen. Defensie kent een breed scala aan arbeidsvoorwaarden, waarin in de afgelopen jaren substantieel is geïnvesteerd. Niet alleen de verhoging van een aantal toelagen, de invoering van de TTL en de pensioencompensatie, maar ook maatregelen in het kader van bijvoorbeeld opleidingsmogelijkheden door middel van een opleidingsaanspraak zijn daar voorbeelden van.
Deelt u de mening dat de krijgsmacht wezenlijk anders is dan een private organisatie, laat staan een marktpartij? Zo nee, waarom niet?
De krijgsmacht is geen private organisatie, maar maakt onderdeel uit van de publieke sector. Tegelijkertijd staat de publieke sector noch de krijgsmacht op zichzelf. Defensie kent wel als separate sector specifieke (werk) omstandigheden, waarmee in de vorm van maatwerk rekening wordt gehouden. De krijgsmacht heeft namelijk een grondwettelijke taak die de militair daarmee een bijzondere positie geeft.
Deelt u de mening dat dat de krijgsmacht het belangrijkste deel van de overheid is en daarom altijd op orde moet zijn? Deelt u voorts de mening dat de overheid een morele verplichting heeft richting militairen – die bereid zijn hun leven op het spel te zetten voor ons land – om goede arbeidsvoorwaarden te realiseren? Zo nee, waarom niet?
De krijgsmacht heeft een bijzondere taak binnen het Koninkrijk en daarbuiten. De urgentie om op orde te zijn en goede arbeidsvoorwaarden te realiseren staat buiten kijf. Daarvoor zijn sociale partners gezamenlijk verantwoordelijk. Dat maakt dat we breed investeren in ons personeel; zowel in arbeidsvoorwaarden als in andere zaken die verbetering voor ons personeel bieden.
Zoals ik eerder heb aangegeven, gaat investeren in personeel daarnaast niet alleen om salaris, maar juist ook om investeren in een aantal randvoorwaarden, zoals gezondheidszorg en opleidingsmogelijkheden. We hebben daarnaast ervoor gekozen om de afgelopen jaren te investeren in de zogenoemde vierkante meter van de medewerker, zoals het verstrekken van de WIFI op de legering, maar ook de invoering van een breed keuzeconcept voor gevechtslaarzen en nieuwe gevechtskleding (interim- kleding en DOKS). We hebben de afgelopen jaren op al deze onderwerpen stappen gezet, maar ook hier zijn verdere investeringen de komende jaren noodzakelijk.
Militair vastgoed |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Defensie in de huidige situatie maar 60–65% van de financiering heeft voor de huidige vastgoedportefeuille?
Ja. Op 16 april jl. is het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar het Defensievastgoed (Kamerstuk 34 919, nr. 77) met uw Kamer gedeeld. Het IBO concludeert dat de vastgoedportefeuille ingrijpend moet worden teruggebracht om de bestaande disbalans tussen het beschikbare budget en de staat van de huidige vastgoedportefeuille te herstellen. Het IBO heeft berekend dat hiervoor een reductie van 35 tot 40 procent van (kosten van) de portefeuille nodig is. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet. Ik heb in de aanbiedingsbrief van het IBO, in mijn recente Kamerbrief van 24 juni jl. (Kamerstuk 34 919, nr. 79) en in het Wetgevingsoverleg van 29 juni jl. aangegeven dat Defensie eind 2020 is gestart met een interne verkenning naar handelingsopties naar aanleiding van de aanbevelingen van het IBO.
De omvang van de problematiek van de vastgoedportefeuille is niet nieuw voor Defensie. De bestaande achterstanden zijn in de afgelopen decennia opgebouwd. Door de genoemde disbalans dreigt de situatie de komende jaren verder te verslechteren. Zonder maatregelen om het tij te keren stijgen de jaarlijkse exploitatielasten van ons vastgoed in de aankomende vijftien jaar, omdat het vastgoed verder veroudert. Noodzakelijk onderhoud zal dan ten koste gaan van budget voor personeel, materieel, munitie en IT. Bovendien kunnen er in die situatie geen noodzakelijke stappen worden gezet voor de verduurzaming en vervanging van de portefeuille, waardoor gebouwen niet aan de wettelijke vereisten voldoen en mogelijk moeten worden gesloten. Dat er een aanzienlijke interventie nodig is om de portefeuille op lange termijn weer gezond te krijgen is onder meer aan uw Kamer gemeld in de Kamerbrief over het Strategisch Vastgoedplan van 4 juli 2019 (33 763, nr. 151) en in daarop volgende vastgoedbrieven.
Klopt het dat u de mogelijkheid onderzoekt om de Defensie vastgoedportfeuille met circa 40% te reduceren?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Commandant Landstrijdkrachten (CDS) en de Secretaris-Generaal (SG) de Commandant Landstrijdkrachten (CLAS) hebben gevraagd om aan te geven hoe de CLAS-vastgoedportefeuille conform deze reductieambitie kan worden gereduceerd? Zo ja, hebt u hiertoe opdracht gegeven? Wat was de visie van de CDS? Kunt u zijn reactie aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds in antwoord op vragen 1 en 2 is gesteld, wordt momenteel naar aanleiding van het IBO een interne verkenning uitgevoerd. Alle zeven defensieonderdelen zijn hierbij nauw betrokken, aangezien dit een Defensiebrede, integrale verkenning is. Met de verkenning wordt in afwachting van een nieuw kabinet alvast alles in gereedheid gebracht voor besluitvorming. Dit is van belang omdat de situatie vanwege de oplopende exploitatiekosten van het Defensievastgoed dermate urgent is, dat niet ingrijpen geen optie meer is. Het is aan een volgend kabinet om hier een besluit over te nemen en hierover vervolgens de Kamer te informeren.
Hebben de CDS en SG dezelfde vraag voorgelegd aan de andere commandanten? Zo ja, hebt u hiertoe opdracht gegeven? Wat was de visie van de andere commandanten? Kunt u hun reactie ook aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat één van de overwegingen van de sluiting van Defensie objecten het terugdringen van stikstof- en CO2-uitstoot is?
Besluitvorming over de aanbevelingen van het IBO is aan een nieuw kabinet. Zonder vooruit te lopen op deze besluitvorming heb ik al wel aangegeven in mijn recente brief van 24 juni jl. dat in de huidige interne verkenning de operationele gereedstelling en inzet een belangrijk uitgangspunt is. Daarnaast heb ik aangegeven dat met het concentreren, verduurzamen en vernieuwen van haar vastgoedportefeuille Defensie met haar grondposities ruimte kan bieden voor ander maatschappelijk ruimtegebruik, bijvoorbeeld voor woningbouw, duurzame energieopwekking of natuurontwikkeling ten behoeve van stikstofruimte. Bij de inventarisatie hiervan trekt Defensie op met het Ministerie van Binnenlandse Zaken, zodat in samenwerking met provincies en gemeenten een integrale uitwerking per regio met de andere maatschappelijke opgaven mogelijk is.
Klopt het dat de landmacht overweegt militaire complexen beschikbaar te stellen voor «duurzame energieopwekkingsinstallaties»?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat Defensieterreinen moeten worden vrijgesteld van reguliere bouw- en milieuvergunningsprocedures? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat Defensie haar grondwettelijke taken moet kunnen uitvoeren en daarbij voldoende ruimte moet hebben om te oefenen en trainen. Bij de wijze waarop dit gebeurt moet Defensie aan de wet- en regelgeving voldoen, zo ook bij bouw- en milieuvergunningsprocedures. De waarborgen die hierbij horen geven zekerheid en duidelijkheid aan alle betrokkenen.
Inkoop van materieel |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Defensie bijna 3.000 exemplaren van de Scania Gryphus 8x8 heeft besteld?
Defensie heeft met het deelproject Voertuigen 50kN, 100kN, 150kN ruim 2.800 Scania Gryphus vrachtwagens besteld. U bent over dit voornemen op 9 juni 2017 geïnformeerd (Kamerstuk 27 830, nr. 201) en u wordt over de voortgang van dit project geïnformeerd via het Defensieprojectenoverzicht. Dit deelproject is één van de acht deelprojecten van het programma Defensiebrede Vervanging Operationele Wielvoertuigen (DVOW).
Met het programma DVOW wordt het operationele wielvoertuigenpark van Defensie gemoderniseerd, waarbij zoveel mogelijk wordt gestreefd naar familievorming. In totaal gaat het om meer dan 6.000 voertuigen en 2.500 containersystemen en laadbakken, waarvan er al meer dan 2.800 voertuigen en 900 containersystemen en laadbakken aan Defensie zijn geleverd. Deze worden na instroom bij de eenheden van Defensie dagelijks gebruikt. Alle krijgsmachtdelen zijn door de Defensie Materieel Organisatie nauw betrokken bij het programma DVOW. Juist vanwege de eisen van de gebruiker is er binnen het programma DVOW vaak sprake van een voertuig dat nog aangepast moet worden voor militair gebruik, zoals de Scania Gryphus, of een voertuig dat (door)ontwikkeld moet worden. Defensie heeft met de Scania Gryphus bewust gekozen voor robuuste vrachtwagens, die hoger op de wielen staan. Hierdoor is het personeel beter beschermd tegen bermbommen. Recente missies hebben aangetoond hoe belangrijk dit laatste is en dat dit levens kan redden. Daarnaast is het voertuig daardoor terreinvaardiger, waardoor het voertuig juist in moeilijk te bereiken gebieden tijdens inzet gebruikt kan worden.
Wat is de status van de productie? Hoeveel zijn er al gemaakt en hoeveel zijn er al geleverd?
De productie loopt sinds 2018. Inmiddels zijn meer dan 650 voertuigen geleverd door Scania. De levering loopt naar verwachting tot en met 2025 (Kamerstuk 27 830, nr. 338 van 19 mei jl.).
Bij grote materieelprojecten en -programma’s zijn er altijd uitdagingen en lopen zaken soms anders dan verwacht, zeker als het langjarige trajecten betreft of producten nog moeten worden (door)ontwikkeld. In het DPO wordt aan de Kamer gerapporteerd op de voortgang van deze materieelprojecten en (significante) afwijkingen op tijd, geld en product.
Klopt het dat de vrachtwagen met container te hoog is voor de openbare weg?
Klopt het dat daarom besloten is om de container in te korten in hoogte? Hoeveel van deze ingekorte containers zijn besteld?
Klopt het dat de reguliere belading berekend is op normale containers? Klopt het dat hier allerlei logistieke processen van afhankelijk zijn? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor de eenheden?
Betekent dit dat het Nederlandse leger in oorlogssituaties minder slagvaardig is, aangezien niet iedere willekeurige zeecontainer kan worden gebruikt?
Hebt u overwogen om de bestelling te annuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de reden om toch door te gaan?
Er is geen sprake van een fout. Defensie krijgt met de Scania Gryphus een voertuig dat past binnen het nieuwe wielvoertuigenbestand van lichte, middelzware en zware type vrachtauto’s, waarmee Defensie goed op haar taken is toegerust en waarbij de eisen in nauwe samenwerking met de gebruikers zijn opgesteld. Juist vanwege de eisen van de gebruiker is er vaak sprake van een voertuig dat nog (door)ontwikkeld moet worden. Sinds de eerste levering doen de operationele eenheden hun ervaringen op met het gebruik. Waar nodig worden de gebruikers ondersteund bij de omschakeling naar de nieuwe systemen en worden eventuele vragen beantwoord en/of benodigde aanpassingen doorgevoerd.
Met de uitrol van de Scania Gryphus maakt Defensie een grote stap voorwaarts door de invoering van moderne wielvoertuigen die de basismobiliteit vormen van nagenoeg alle eenheden door de veel grotere terreinvaardigheid en het toegenomen motor- en draagvermogen.
Is de rest van de bestelling nog aan te passen of te annuleren?
Zie antwoord vraag 7.
Is er in het aanbestedingstraject overleg geweest met de eindgebruikers? Zo ja, met wie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Eindgebruikers van alle operationele commando’s zijn op meerdere momenten betrokken, zowel in de voorbereidingsfase, als in de realisatiefase. Zo is in de onderzoeksfase regelmatig met de eindgebruiker overlegd om zeker te stellen dat het product een vertaling is van de behoefte.
Daarnaast zijn bijvoorbeeld beproevingen uitgevoerd in samenspraak met de eindgebruikers en hebben bijvoorbeeld mariniers met de testvoertuigen in de sneeuw gereden in Noord-Zweden. Ook zijn de voertuigen aangepast op basis van de door de gebruikers geleverde feedback.
Ondanks het bovenstaande, is er altijd ruimte voor verdere verbetering op het gebied van het betrekken van eindgebruikers bij de verwerving van materieel. Het intensief betrekken van eindgebruikers tijdens trajecten van verwerving en de communicatie hieromtrent te verbeteren is ook één van de adviezen van de Inspecteur der Krijgsmacht (IGK).
Ik deel de mening van de IGK en Defensie zet hier gelukkig al stappen, zoals ook aangegeven in de aanbiedingsbrief bij het jaarverslag van de IGK (Kamerstuk 35 570 X, nr. 83 van 15 maart jl.).
Beschouwt u de aankoop van de Scania Gryphus als een fout? Zo ja, rekent u zichzelf dit aan en wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het aanbestedingsproces in het algemeen te stroperig is en te lang duurt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u eraan om het proces te versoepelen en te bespoedigen?
Het Ministerie van Defensie beschikt bij aanbestedingen over alle mogelijkheden, die in de Aanbestedingswet 2012 en de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied zijn opgenomen. Het uitgangspunt is dat Defensie zich houdt aan de aanbestedingsregels die de wetgever heeft vastgesteld. Defensie streeft ernaar om – conform de Defensie Industrie Strategie – het beste product voor de beste prijs te verwerven met een zo groot mogelijke betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven. Aanbestedingsregels staan het aanschaffen van nieuw materieel niet in de weg. Wel nemen aanbestedingen, onafhankelijk van de soort aanbesteding, tijd in beslag. Het is echter in het belang van Defensie om met een eerlijke aanbestedingsprocedure het best mogelijke materieel voor de beste prijs te kunnen verwerven. Op deze wijze krijgen alle partijen, ook in Nederland, een eerlijke kans.
Nederland kan, zoals elke lidstaat, bij alle projecten waarvoor zij het noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van haar veiligheid een beroep doen op artikel 346 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Daarbij wordt getoetst of aan alle toepassingsvoorwaarden wordt voldaan en wordt zo nodig de Defensie Industrie Strategie betrokken. Ook als Nederland aanbesteedt volgens artikel 346 VWEU, neemt de aanbesteding tijd in beslag.
Onafhankelijk dus van de soort aanbesteding, kosten verwervingstrajecten van nieuw materieel tijd. Dit is zeker het geval als het voertuig nog moet worden aangepast voor militair gebruik of als een voertuig (door)ontwikkeld moet worden.
Ondanks dat er verbeteringen mogelijk zijn in de voorzien-in-keten en dat Defensie graag (nog) sneller en meer projecten uit wil voeren, is de situatie verbeterd vergeleken met het verleden. Zo is de gemiddelde investeringsquote in 2020 voor het eerst boven de 20 procent uitgekomen en het totaal aantal projecten in onderzoek of realisatie is toegenomen van 85 projecten in het Defensie Projectenoverzicht 2019 naar 109 projecten in het Defensie Projectenoverzicht 2020.
Deelt u de mening dat Europese aanbestedingsregels in de weg staan van het normaal aanschaffen van nieuw materieel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid – in navolging van Frankrijk – deze regels naast zich neer te leggen in het landsbelang? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat Defensie de aanschaf van kwalitatief goede sportschoenen door militairen zou moeten vergoeden, aangezien van militairen verwacht wordt dat zij hun conditie op peil houden in het kader van hun functie? Zo nee, waarom niet?
Defensie voorziet in de verstrekking van sportschoenen bij indiensttreding van militair personeel. In 2017 is het militair personeel incidenteel de mogelijkheid geboden om de civiele aanschaf van sportschoenen te declareren. Dit heeft geleid tot forse extra uitgaven, omdat deze uitgaven de vrije ruimte van de zogenoemde Werkkostenregeling overschreden.
Het bedrag dat boven de vrije ruimte uitkomt, valt namelijk onder een fiscale eindheffing van 80 procent. In 2020 heeft Defensie onderzocht of het mogelijk zou zijn om onbelast sportschoenen aan militair personeel periodiek te verstrekken.
Dit bleek op korte termijn niet te realiseren. Defensie stelt daarom, ook mede gegeven de budgettaire situatie, momenteel andere prioriteiten dan de vergoeding van vervangende sportschoenen. De regeling dat militair personeel korting krijgt bij de aanschaf van sportschoenen bij een civiel gecontracteerde hardloopketen blijft onverminderd van toepassing.
Herkomst van materieel |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een lijst geven van de standaarduitrusting van militairen?
Er is niet één standaarduitrusting. Defensie kent een grote verscheidenheid aan kleding- en uitrustingspakketten. Dit betreft ongeveer 1000 pakketten. Deze pakketten variëren in grootte tussen een enkel artikel en tientallen artikelen afhankelijk van de specifieke taakstelling waar het pakket voor samengesteld is. Naast een initiële verstrekking van uniformkleding en schoenen waar iedere militair over kan beschikken, worden pakketten verstrekt voor specifieke functies, taken en omstandigheden. Ten slotte zijn er daarbovenop nog ongeveer 700 individuele pakketten voor specifiek maatwerk. Dit omvat bijvoorbeeld maatwerk vanwege een medische indicatie.
Kunt u daarbij ook bij ieder artikel aangeven in welk land het is geproduceerd?
Het KPU-bedrijf houdt meer dan 3000 verschillende artikelen op voorraad. Van ieder individueel artikel zijn de producent en het land van herkomst bekend. Omdat een uitrustingsstuk vele jaren in kleding- en uitrustingspakketten kan zijn opgenomen, kan het voorkomen dat een specifiek uitrustingsstuk door verschillende producenten uit meerdere landen geleverd is. Door de vervlechting van meer dan tienduizend artikel-leverancier combinaties in honderden verschillende kleding- en uitrustingspakketten is het niet mogelijk hiervan een totaaloverzicht te genereren.
Deelt u de mening dat we zoveel mogelijk materieel in Nederland moeten produceren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen hebt u hiertoe al gezet en welke bent u nog voornemens te zetten?
Het Ministerie van Defensie, inclusief het KPU-bedrijf, beschikt bij aanbestedingen over alle mogelijkheden die in de Aanbestedingswet 2012 en de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied zijn opgenomen. Het uitgangspunt is dat Defensie zich houdt aan de aanbestedingsregels die de wetgever heeft vastgesteld. Defensie streeft ernaar om – conform de Defensie Industrie Strategie – het beste product voor de beste prijs te verwerven met een zo groot mogelijke betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven.