Het bericht 'US signs anti-abortion declaration with group of largely authoritarian governments' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «US signs anti-abortion declaration with group of largely authoritarian governments»?1
Ja.
Deelt u de mening dat elke vrouw ter wereld toegang moet hebben tot legale en veilige abortus? Zo ja, wat is in dat licht uw reactie op de verklaring die onder leiding van de Verenigde Staten door 30 landen is ondertekend en die de keuzevrijheid van vrouwen inperkt?
Ja. Nederland staat pal voor vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), zoals ook uiteengezet in de beleidsnota Investeren in Perspectief uit 2018. Een van de uitgangspunten daarbij is het recht van mensen om zelf te bepalen of, met wie en wanneer zij kinderen krijgen. Toegang tot goede informatie en seksuele voorlichting alsook goede toegang tot voorbehoedsmiddelen zijn belangrijk om ongewenste zwangerschappen te voorkomen. In geval zich toch een ongewenste zwangerschap voordoet, is legale toegang tot veilige abortus belangrijk om onveilige abortus en de daaraan verbonden gezondheidsrisico’s (waaronder moedersterfte en blijvende gezondheidsproblemen) te voorkomen. De Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (International Conference on Population and Development (ICPD)), de SDG’s en de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization (WHO)) vormen daarbij stevige internationale referentiekaders.
De verklaring getiteld «Geneva Consensus Declaration», die op 22 oktober jl. werd getekend door 32 landen, herinterpreteert bestaande internationale mensenrechtenovereenkomsten en dreigt daarmee deze internationale afspraken over keuzevrijheid, gezondheid, SRGR en specifiek abortus te ondermijnen. Dit baart het kabinet zorgen. Het feit dat zo veel landen de verklaring steunen, kan bovendien duiden op een groeiende coalitie tegen deze, al lang bestaande, afspraken en is een slecht teken voor de keuzevrijheid, gezondheid en rechten voor vrouwen en meisjes.
Tegelijkertijd is er een veel grotere groep van 82 landen, die de internationale afspraken over SRGR wel ondersteunt. Zie ook antwoord op vraag 4.
Heeft u contact opgenomen met uw Amerikaanse ambtsgenoot om hierover in gesprek te treden? Zo ja, welk resultaat heeft dit opgeleverd of verwacht u dat dit zal opleveren? Zo nee, waarom niet en gaat u op de kortst mogelijke termijn alsnog contact opnemen?
Nee. Nederland zal in bilaterale gesprekken met de Amerikaanse overheid en in internationale fora en onderhandelingen zorgen over de Amerikaanse internationale SRGR-inzet, waaronder deze verklaring, aan de orde blijven stellen.
Bent u bereid een reactie te formuleren (mogelijk in Europees verband) om kenbaar te maken dat de Nederlandse regering deze inperking van de keuzevrijheid van vrouwen ten zeerste afkeurt en om de noodzaak tot toegang tot legale en veilige abortus nogmaals te onderstrepen?
Nederland blijft zich, samen met gelijkgezinde landen binnen en buiten de Europese Unie, uitspreken over het belang van keuzevrijheid, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief veilige abortuszorg.
Zo wist Nederland samen met gelijkgezinde landen een recordaantal van 82 landen te mobiliseren voor een gezamenlijke verklaring over het belang van gendergelijkheid, vrouwenrechten en SRGR tijdens de AVVN Beijing+25 viering.
Op initiatief van Minister Kaag en de Canadese Minister van Internationale Ontwikkeling Karina Gould worden regionale dialogen georganiseerd om met gematigde landen in gesprek te gaan over het belang van SRGR en gendergelijkheid. In dat kader organiseert Nederland samen met Zuid-Afrika een regionale ministeriele dialoog met Afrikaanse landen in januari 2021.
Tenslotte zet zich Nederland ook binnen de Europese Unie in voor gendergelijkheid, vrouwenrechten en SRGR, zoals tijdens de informele RBZ/OS van 29 september waar Minister Kaag zich hard maakte voor het vasthouden aan agreed language over SRGR in de Post-Cotonou onderhandelingen. Zij onderstreepte dit ook in een gesprek met Eurocommissaris Urpilainen.
Bent u bereid om tijdens de eerstvolgende cyclus van de Universal Periodic Review (UPR) van de VN-Mensenrechtenraad de Verenigde Staten kritisch te bevragen over deze verklaring die de keuzevrijheid van vrouwen inperkt? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Universal Periodic Review (UPR) van de Verenigde Staten op 9 november 2020 heeft Nederland de Verenigde Staten aanbevolen om de Helms Amendment van de US Foreign Assistance Act (uit 1973) en het beleid Protecting Life in Global Health Assistance, dat een uitbreiding inhoudt van de Mexico City Policy (ook wel aangeduid als de Global Gag Rule) op te schorten. Deze wetgeving en dit beleid leggen onwenselijke beperkingen op aan organisaties die zich inzetten voor betere gezondheid en keuzevrijheid, inclusief veilige abortus, in ontwikkelingslanden.
Bent u tevens bereid om tijdens de UPR aanbevelingen aan de Verenigde Staten te doen voor het opschorten van de door President Trump ingestelde «Global Gag Rule», om zodoende wereldwijd organisaties in de positie te stellen om op te komen voor vrouwenrechten in het algemeen en het recht op toegang tot legale en veilige abortus?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Provincie: geen reden om aan te nemen dat Friesenbrücke duurder en later klaar is’. |
|
Jan de Graaf (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bouw nieuwe Friesenbrücke kost 96 miljoen euro en duurt zes jaar langer» van Omroep Organisatie Groningen (OOG)1 en het bericht «Provincie: geen reden om aan te nemen dat Friesenbrücke duurder en later klaar is» van RTV Noord2?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van het rapport van de Duitse Federale Rekenkamer over de kosten en bouwduur van de Friesenbrücke?
Nee, het rapport is vertrouwelijk en niet gedeeld met Nederlandse overheden. Het rapport zal wellicht wel openbaar worden na behandeling in de Begrotingscommissie van de Duitse Bondsdag in Berlijn.
Zijn er contacten met de Duitse collega geweest over dit rapport en de uitkomsten hiervan?
De provincie Groningen is in Nederland opdrachtgever van het project Wunderline en onderhoudt in eerste instantie de contacten met de betrokken Duitse partijen. Naar aanleiding van de berichten is er contact geweest tussen de provincie en het betreffende Ministerie van de deelstaat Nedersaksen en daarnaast met Deutsche Bahn (DB Netz). Beide partijen geven aan dat de brug volgens de laatste inzichten conform planning eind 2024 zal worden opgeleverd. Daarnaast zijn er momenteel geen signalen dat sprake zal zijn van een kostenstijging. De Duitse partijen herkennen zich dan ook niet in de berichtgeving.
Wat is uw reactie op het rapport van de Duitse Federale Rekenkamer over de kosten en bouwduur van de Friesenbrücke, waarin wordt geconcludeerd dat de brug er pas in 2030 ligt en de kosten van 30 miljoen naar 96 miljoen euro stijgen?3
De inhoud van het rapport is vertrouwelijk en mij niet bekend, waardoor ik niet op de inhoud van het rapport kan reageren. Zie verder mijn beantwoording van vraag 3.
Wat is de invloed van dit rapport op uw eerdere voornemen van september 2020 om de bouw in 2024 klaar te hebben?
Geen, zie ook mijn beantwoording van vraag 3.
Deelt u de mening dat grensoverschrijdend spoorvervoer voor Nederland en met name de grensregio’s van cruciaal belang is? Zo ja, gaat u alles op alles zetten om de Friesenbrücke alsnog binnen de gestelde termijn en de geraamde kosten te laten bouwen? Zo nee, waarom niet?
Grensoverschrijdend spoorvervoer is één van mijn prioriteiten. Er zijn op dit moment geen signalen dat er sprake is van overschrijdingen in kosten en/of tijd bij het project Friesenbrücke, zie ook mijn beantwoording van vraag 3.
Bent u bereid de dreigende problemen rondom de bouw van de Friesenbrücke te bespreken met uw Duitse collega? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Er zijn op dit moment geen signalen dat er sprake is van overschrijdingen in kosten en/of tijd ten aanzien van de Friesenbrücke. Ik zie daarom geen aanleiding hierover op dit moment actief contact te zoeken met mijn Duitse collega. Natuurlijk doet de verantwoordelijk bestuurder van de provincie Groningen (als Nederlands opdrachtgever van het project Wunderline) dat wel regelmatig. En uiteraard sta ik in regelmatig contact met deze bestuurder.
Bent u bereid, zoals u eerder hebt toegezegd, een spoortop te organiseren tussen Nederland, Duitsland en België om grensoverschrijdende knelpunten, zoals de Friesenbrücke, aan te kaarten en een oplossing te bieden? Zo ja, gaat u dat in deze kabinetsperiode nog organiseren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb regelmatig bilaterale overleggen met Duitsland en België, zoals recent de brede Mobiliteitstop met mijn Vlaamse collega en eerder dit jaar met mijn Duitse collega specifiek over de internationale spoorverbinding Amsterdam-Berlijn. Indien nodig bespreek ik in dergelijke overleggen eventuele grensoverschrijdende knelpunten. Het stimuleren van internationaal personenvervoer in den brede wordt momenteel vormgegeven in het Europese platform dat hiertoe is opgericht naar aanleiding van de ministersverklaring van 4 juni jongstleden4. In dat kader worden ook de mogelijkheden voor een internationale spoortop verkend. Hierover zal ik u nader informeren in de brede internationale spoorbrief die ik u dit najaar nog zal toezenden.
Wat is uw reactie op gedeputeerde Gräper, die ervan uitgaat dat de bouw volgens de planning doorgaat?
Ik deel de reactie van gedeputeerde Gräper.
Kunt u de uitspraak van gedeputeerde Gräper dat de planning doorgaat bevestigen?
Ja, ik heb geen signalen ontvangen dat er sprake is van overschrijdingen in kosten of tijd bij het project Friesenbrücke.
Hoe gaat u de Kamer en de provincie Groningen op de hoogte houden van de ontwikkelingen?
Zoals aangegeven is de provincie Groningen opdrachtgever voor het project Wunderline in Nederland. In de regel houden zij mij op de hoogte van de ontwikkelingen op dat vlak. Mocht daar aanleiding toe zijn dan zal ik uiteraard uw Kamer informeren over actuele ontwikkelingen.
Kunt u het rapport, zodra dit openbaar is, opsturen naar de Kamer inclusief uw reactie?
De federale Rekenkamer in Duitsland zal op later moment zelfstandig een besluit nemen over het wel of niet openbaar maken van het rapport. Indien het rapport openbaar wordt gemaakt, zal ik het naar uw Kamer verzenden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling Infrastructuur en Waterstaat 2020 beantwoorden?
Ja.
Klopt het dat de Griekse Minister van Buitenlandse Zaken Dendias een brief heeft gestuurd aan de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Josep Borrell, waarin hij een beroep doet op artikel 42.7 van het EU Verdrag? Bent u bekend met de inhoud van deze brief?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de brief van 19 oktober jl. van de Griekse Minister van Buitenlandse Zaken aan de Hoge Vertegenwoordiger van de EU.
Klopt het dat Griekenland en Turkije afspraken hadden gemaakt om de afbakening van de maritieme grenzen te gaan bespreken? Klopt het ook dat er nu toch weer een Turks onderzoeksschip actief is binnen zowel de betwiste economische zone als binnen de 12 mijlszone tot wel 8 mijl van de Griekse kust? Wordt het Turkse schip begeleid door Turkse marineschepen zoals gesteld in berichtgeving? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Na intensieve internationale bemiddelingspogingen werd in september het proces naar een dialoog tussen Griekenland en Turkije gestart. Halverwege oktober werd dit proces stilgelegd. Beide landen hebben nog geen afspraak gemaakt om het proces te herstarten. Turkije wil zonder vooraf gestelde voorwaarden deelnemen, Griekenland wil echter dat Turkije eerst het onderzoeksschip Oruc Reis terugtrekt.
De Oruc Reis is medio oktober opnieuw uitgevaren naar betwist gebied ten zuiden van het Griekse eiland Kastellorizo en heeft zich vervolgens verplaatst naar betwist gebied ten zuiden van Rhodos. Turkije heeft op 11 november aangekondigd dat de Oruc Reis tot 23 november weer in betwist gebied ten zuiden van het Griekse eiland Kastellorizo zal varen, met de mogelijkheid tot verlenging. De Oruc Reis wordt in de regel begeleid door Turkse marineschepen.
De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Josep Borrell, en Duitsland, in de hoedanigheid van voorzitter van de Raad van de EU, pogen beide partijen weer rond de tafel te krijgen.
Op welke manier gaat Nederland reageren op dit Griekse beroep op de solidariteit van de andere EU-lidstaten?
De Europese Raad van 15 en 16 oktober jl. herbevestigde zijn eerdere conclusies en betreurde herhaalde unilaterale en provocerende acties van Turkije in de Oostelijke Middellandse Zee. Ook werd volledige solidariteit met Griekenland en Cyprus uitgesproken. In de Europese Raadsconclusies van 1 en 2 oktober wordt ingezet op een tweesporenbenadering ten aanzien van Turkije. Als Turkije zich constructief opstelt kan er een voorstel worden uitgewerkt om de EU-Turkije relatie van een positieve agenda te voorzien. Mocht Turkije zijn unilaterale acties doorzetten, dan zal de EU de instrumenten gebruiken die het tot zijn beschikking heeft, waaronder de mogelijkheid tot het instellen van sancties.
De Europese Raad zal in december op basis van de genoemde Raadsconclusies opnieuw over de situatie in de Oostelijke Middellandse Zee en de rol van Turkije spreken. Nederland blijft de ontwikkelingen met betrekking tot de Oostelijke Middellandse Zee nauwlettend volgen. Mocht Griekenland een beroep doen op 42.7 VEU dan zal Nederland het verzoek bezien en zal daarover in EU-verband overleg plaatsvinden.
Transparantie met betrekking tot het oefenen van het gebruik van atoomwapens. |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Wat heeft u doen besluiten om tot een transparantiebeleid over te gaan over het oefenen van de luchtmacht met kernwapens? Wat houdt het transparantiebeleid in concreto in?1
Nederland streeft ernaar zo transparant mogelijk te zijn over de kernwapentaak en daaraan gerelateerde onderwerpen, binnen de kaders van de bondgenootschappelijke afspraken. De Nederlandse inzet binnen de NAVO is er dan ook steeds op gericht om die transparantie waar mogelijk te vergroten. De recente berichtgeving over een jaarlijkse NAVO-oefening met nucleaire dimensie is onderdeel van het streven naar meer transparantie. Conform de motie Knops blijft Nederland zich binnen de NAVO en in bilaterale contacten inzetten voor meer nucleaire transparantie. Er bestaat op dit moment binnen de NAVO echter geen draagvlak voor het eenzijdig vergroten van de bondgenootschappelijke nucleaire transparantie over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens. Nederland blijft het gesprek hierover aangaan.
Kunt u aangeven sinds wanneer deze oefening, waarbij u, de NAVO-secretaris-generaal Stoltenberg e.a. in Volkel aanwezig waren, c.q. dit soort oefeningen wordt gedaan? Zijn het in dit geval de oefeningen «Steadfast Noon» en «Resilient Guard»? Worden er nog meer relevante oefeningen gehouden? Zo ja, welke? Welke landen nemen aan deze oefeningen deel?
Nederland heeft binnen de NAVO een kernwapentaak. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is met de uitvoering van deze taak één squadron F-16’s belast en zijn deze dual-capable jachtvliegtuigen gestationeerd op de vliegbasis Volkel.2 Het beoefenen van nucleaire scenario’s, op alle niveaus, teneinde de veiligheid, beveiliging en effectiviteit van nucleaire wapens te garanderen, heeft binnen NAVO altijd plaatsgevonden en vindt ook nu nog plaats. Over de precieze aard en omvang van deze oefeningen kunnen onder de geldende bondgenootschappelijke afspraken geen mededelingen worden gedaan. Ten aanzien van de NAVO-oefening met nucleaire dimensie die onlangs plaatsvond, is binnen de NAVO besloten om meer openheid te verschaffen over deze specifieke oefening. De details van deze oefening blijven echter geclassificeerd. Over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens kunnen, op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken, eveneens geen mededelingen worden gedaan. Overwegingen van veiligheid liggen hieraan ten grondslag.
Kunt u bevestigen dat deze oefeningen worden gedaan omdat er kernwapens op vliegbasis Volkel liggen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het vervoer van Amerikaanse kernwapens van en naar Volkel en andere Europese bases wordt geoefend?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent zowel de oefening als het transport van kernwapens voor de omgeving? Welke risico’s brengt dat met zich mee? Is de gemeente Uden en is de veiligheidsregio van risico’s op de hoogte? Op welke manier worden deze risico’s behandeld? Hebt u de gemeente van deze oefening op de hoogte gebracht? Zo ja, op welke manier en zo nee, waarom niet?2
Zoals hiervoor vermeld, worden geen mededelingen gedaan over locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens. De kans dat er iets misgaat met transporten van Amerikaans nucleair materiaal over Nederlands grondgebied is uitzonderlijk klein, maar nooit volledig uit te sluiten. Nederland is daarom goed voorbereid op mogelijke ongevallen. De plannen zijn hiervoor aanwezig en in voorkomend geval wordt gebruikgemaakt van de bestaande Nederlandse crisisbesluitvormingsstructuren. De lokale overheid beschikt daarbij over voldoende gegevens om in hun rampenbestrijdingsplannen rekening te houden met mogelijke ongevallen op de vliegbasis Volkel.
Wanneer wordt de F-35 bij deze oefeningen betrokken? Wanneer wordt de B-61–11 naar de VS teruggetrokken?
De F-35 zal in de komende jaren de kernwapentaak van de F-16 overnemen. Op basis van bondgenootschappelijke afspraken kunnen geen mededelingen worden gedaan over de details van deze transitie. Uw Kamer is herhaaldelijk geïnformeerd over de modernisering van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens, meest recentelijk in antwoord op Kamervragen van Karabulut c.s. in 2018.4 Zoals eerder bekend gesteld, hebben de Verenigde Staten een levensduurverlengingsprogramma, het zogenaamde Life Extension Program (LEP), met als doel de veiligheid, beveiliging en effectiviteit van onder meer het type B61 blijvend te garanderen. Het LEP betreft de modernisering van Amerikaanse kernwapens, dus NAVO-bondgenoten hebben geen zeggenschap hierover.
Zijn er op basis van het nieuwe transparantiebeleid door u aanvullingen te doen of correcties aan te brengen op eerdere antwoorden op Kamervragen?3
Op eerdere Kamervragen over het beoefenen van nucleaire scenario’s is geantwoord dat over de aard en omvang van oefeningen geen mededelingen kunnen worden gedaan. Binnen de NAVO is, in het streven naar meer transparantie, besloten om dit jaar voor het eerst te melden dat een NAVO-oefening met nucleaire dimensie plaatsvindt. De details van deze jaarlijkse oefening, inclusief het oefenscenario, blijven geclassificeerd.
Is het waar dat dit transparantiebeleid geldt voor alle landen van de NAVO die Amerikaanse atoomwapens op hun grondgebied hebben? Zo nee, welke landen niet?4
Dit jaar is voor het eerst de nucleaire dimensie van een jaarlijkse NAVO-oefening bekendgemaakt. Binnen de NAVO is besloten deze stap naar meer transparantie over de aard van de oefening te zetten. De details van de oefening blijven geclassificeerd in alle landen die betrokken zijn bij de oefening, net als dat er geen mededelingen worden gedaan over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens. Alle bondgenoten onderschrijven deze geheimhoudingsplicht.
Zijn er verschillen in het transparantiebeleid van de verschillende NAVO-landen? Zo ja, wat zijn die verschillen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u na het openbaar maken van de «Briefwisseling tussen regering van Nederland en de VS van 15 januari 1981» en de «Secret Technical Annex to the Agreement between the parties to the North Atlantic Treaty for Co-operation Regarding Atomic Information» melden op welke wijze: briefwisseling, memorandum of understanding of anderszins het nieuwe beleid is vastgelegd? Kunt u deze nieuwe overeenkomst aan de Kamer voorleggen? Zo nee, waarom niet?5
Het streven naar meer transparantie en de berichtgeving in dit kader over een jaarlijkse NAVO-oefening met nucleaire dimensie, behelst geen afwijking van de in de vragen genoemde overeenkomsten. De overeenkomst van 1981 waar in vraag 10 naar gerefereerd wordt, is niet gerelateerd aan de kernwapentaak; deze ziet toe op het prepositioneren van militair materieel. De overeenkomst inzake atoominformatie met bijbehorende bijlage, waar in vragen 10 en 11 naar verwezen wordt, geeft aan welke atoomgegevens de Verenigde Staten aan de NAVO en haar lidstaten ter beschikking kan stellen en dat per geval kan worden beoordeeld of, en zo ja welke, informatie openbaar gemaakt mag worden. Dat gebeurt in goed overleg, zoals nu ook binnen de NAVO in het kader van transparantie is besloten om meer openheid te geven over de eerder genoemde NAVO-oefening.
Wat betekent het transparantiebeleid voor het in 1964 overeengekomen beleid met betrekking tot «Control of information»? Is dat onveranderd zoals in «Secret Technical, enz» staat beschreven? Zo nee, wat zijn de verschillen?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid de Tweede Kamer een bezoek aan de kernwapensite van Volkel toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Zoals uw Kamer bekend kunnen op basis van bondgenootschappelijke afspraken geen mededelingen worden gedaan over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens.
Het bericht 'Export verarmd Urenco-uranium naar Rusland in strijd Europese sancties' |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Export verarmd Urenco-uranium naar Rusland in strijd Europese sancties»?1
Ja
Bent u bekend met de «Gutachten zur Zulässigkeit von Exportgenehmigungen für Uran von Deutschland nach Russland»?2
Ja
Is het voor de uitvoer van verarmd uranium vanuit Duitsland, via een Nederlandse haven, verplicht dat de afzender van het verarmd uranium beschikt over een geldige exportvergunning?
Verordening (EG) Nr. 428/2009 van 5 mei 2009 (de Dual-useverordening) maakt het exporteren van (verarmd) uranium uit de Europese Douane-unie vergunningplichtig. Aanvragen dienen ingediend te worden door een exporteur in het land van vestiging. Indien toegewezen, mag de uitvoer uit de Europese Douane-unie uit iedere EU haven onder deze exportvergunning plaatsvinden.
Bent u het ermee eens dat het op grond van EU-verordening 833/2014 van 31 juli 2014 betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de acties van Rusland die de situatie in Oekraïne destabiliseren verbodenis om verarmd uranium naar Rusland te exporteren als niet is vastgesteld dat het te exporteren verarmd uranium uitsluitend civiel wordt gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Vanuit internationale sancties geldt geen verbod voor het vervoer van en/of naar Rusland voor civiel eindgebruik door een civiele eindgebruiker. De levering van verarmd uranium aan Rusland is in overeenstemming met internationale verdragen, zoals het Non-Proliferatie Verdrag (NPV) waarin vreedzaam gebruik wordt toegestaan. Uranium is onderworpen aan een uitgebreid stelsel van vergunningen en (internationaal) toezicht om veiligheid en civiel eindgebruik van het uranium te waarborgen en proliferatie te voorkomen. Landen die partij zijn bij het NPV, waaronder ook Rusland, zijn gebonden aan de verplichtingen die hieruit voortvloeien. Er zijn geen aanwijzingen dat Rusland zich niet houdt aan zijn internationale verplichtingen onder het NPV.
Exportvergunningen voor (verarmd-)uranium kunnen dan ook worden verleend ten behoeve van civiele doeleinden. De vergunningen worden slechts afgegeven onder strikte voorwaarden. Zo worden de vergunningen uitsluitend verstrekt nadat de overheid van het ontvangende land voorafgaand aan de export formele overheidsgaranties heeft gegeven omtrent dit civiel eindgebruik. Deze werkwijze vloeit voort uit de richtlijnen van het exportcontroleregime de Nuclear Suppliers Group (NSG) en uit de EU dual-useverordening. Deze overheidsgaranties zijn formeel bindend. Het materiaal staat bovendien onder toezicht van het Internationaal Atomenergie Agentschap (IAEA).
Klopt het dat er geen exportvergunning mag worden verleend als niet kan worden uitgesloten dat het naar Rusland te exporteren verarmd uranium militair wordt gebruikt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met het Duitse Bundesamt für Wirtschaft und Ausfuhrkontrolle (BAFA) dat er niet kan worden uitgesloten dat het door Urenco Gronau (Duitsland) via Nederland naar Rusland uitgevoerde verarmde uranium militair wordt toegepast? Zo nee, waarom niet?
Duitsland is een van de landen die de NSG heeft opgericht. Derhalve gelden in Duitsland voor exportvergunningen dezelfde richtlijnen en waarborgen.
In antwoord op vragen van de Bondsdag heeft de Duitse regering op 16 september 2020 aangegeven dat de export van dual-use goederen naar Rusland strikt wordt gecontroleerd en getoetst op mogelijk militair eindgebruik. Over individuele vergunningaanvragen doet de Duitse regering geen uitspraken. 3
Ik ben niet bekend met de specifieke uitspraak van het Duitse BAFA waaraan u refereert.
Wat vindt u ervan dat de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) bij de export van verarmd uranium alleen controleert of het transport aan de veiligheidseisen voldoet en niet kijkt naar wat er in Rusland met het verarmd uranium gebeurt, omdat er dan al een Duitse exportvergunning is afgegeven? Moet die controle niet een stuk uitgebreider zijn als het gaat om dergelijk radioactief materiaal?
Op grond van de Kernenergiewet is de ANVS aangewezen als bevoegd gezag verantwoordelijk voor de controle op de veiligheid en beveiliging van deze transporten. In Nederland valt het verlenen van exportvergunningen en het toezicht op de uitvoering daarvan onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. In dit geval is sprake van een Duitse exportvergunning afgegeven door het Duits bevoegde gezag. Internationaal gezien kan de ANVS niet in de bevoegdheid treden van een ander bevoegd gezag.
Op welke wijze waarborgt u dat er via Nederland geen goederen in strijd met Europese exportsancties worden geëxporteerd?
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is verantwoordelijk voor de implementatie en uitvoering van sectorale sanctiemaatregelen. In deze rol beoordeelt de Minister exportvergunningaanvragen voor de export van strategische goederen. Daarnaast houdt de Douane toezicht op het (EU-)grensoverschrijdende goederenverkeer – waaronder transacties die vallen onder sanctiewetgeving – en handhaaft daarbij de voor dit verkeer geldende wet- en regelgeving. Voor wat betreft toezicht en handhaving op de in-, uit- en doorvoer van strategische goederen, voert de Douane deze taak uit in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Douane geven in aanvulling op de officiële bekendmakingen regelmatig voorlichting aan bedrijven over vergunningverlening, sanctieregelgeving en hun maatschappelijke verantwoordelijkheid om illegale export en doorvoer tegen te gaan.
De groei van illegale Israëlische nederzettingen op Palestijns gebied |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de goedkeuring door de Israëlische regering voor de nieuwbouw van 5000 illegale woningen en appartementen op de bezette Palestijnse Westelijke Jordaanoever?1
Ja.
Deelt u de mening dat de illegale bezettingen in strijd zijn met de universele mensenrechten en het internationaal humanitair recht?2 Zo nee, waarom niet?
Nederzettingen zijn strijdig met internationaal recht, en het nederzettingenbeleid leidt tot mensenrechtenschendingen waar de Palestijnen slachtoffer van zijn. De VN heeft in resoluties van onder meer de Veiligheidsraad, de Algemene Vergadering en de Mensenrechtenraad dit beleid veroordeeld en Israël opgeroepen een einde te maken aan het nederzettingenbeleid, het internationaal recht te respecteren en de rechten van Palestijnen te waarborgen.
Deelt u de mening dat er sprake is van illegale Israëlische kolonisering van het Palestijns gebied, die gepaard gaat met de onderdrukking van miljoenen onschuldige Palestijnen?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat mede door de illegale bezettingen miljoenen Palestijnen in nood zijn, in armoede leven, de kindersterfte in Gaza toeneemt en de Palestijnse economie lijdt?4
De bezetting en het conflict hebben grote gevolgen voor het leven van de Palestijnen en de Palestijnse economie. Nederland en de Europese Unie spannen zich in om een oplossing te vinden voor het Israëlisch-Palestijns conflict, door verwezenlijking van de twee-statenoplossing waarbij Israël en de toekomstige Palestijnse staat in vrede naast elkaar bestaan. Daarnaast dragen Nederland en de EU bij aan diverse initiatieven om de economie in de Palestijnse Gebieden te versterken en werkgelegenheid te bevorderen.
Deelt u de mening dat de illegale handelingen door Israëlische kolonisten in strijd zijn met het VN-Handvest en talloze VN-resoluties?5 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Israël niet langer straffeloos door kan gaan met het schenden van het internationaal recht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan?
Nederland en de EU hebben herhaaldelijk het Israëlische nederzettingenbeleid veroordeeld en dringen er ook actief bij Israël op aan om het nederzettingenbeleid te herzien. Nederland heeft samen met Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Italië, Zweden, Ierland, Finland en België op 13 oktober 2020 tijdens een demarche bij Israël aangedrongen op afzien van de bouw van nieuwe woningen in de bezette gebieden. In de reguliere contacten met Israël worden daarnaast op elk niveau misstanden aangekaart die in de Palestijnse gebieden plaatsvinden als gevolg van Israëlisch beleid, en het nederzettingenbeleid in het bijzonder.
Hoe gaat Nederland de intensieve diplomatieke relaties met Israël gebruiken ter verbetering van de uitzichtloze, onrechtvaardige situatie van de Palestijnen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de illegale nederzettingenpolitiek van de Israëlische regering in heldere termen te veroordelen en deze veroordeling over te brengen aan de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om op grond van de illegale nederzettingenpolitiek van Israël te bepleiten dat er in EU-verband sancties getroffen dienen te worden tegen de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is geen voorstander van sancties tegen Israël. Conform staand kabinetsbeleid zet het kabinet zich in om de betrekkingen met Israël binnen de grenzen van 1967 te versterken. Israëlische nederzettingen zijn daarvan uitgesloten. Voorts ontmoedigt de Nederlandse overheid al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied.
Deelt u de mening dat erkenning van Palestina op dit moment een krachtig signaal zou zijn tegen de illegale nederzettingenpolitiek van Israël? Zo nee, waarom niet?
Het standpunt van het kabinet over erkenning, zoals verwoord door Minister Zijlstra tijdens de behandeling van de begroting Buitenlandse Zaken 2018 (15 november 2017), is ongewijzigd. Erkenning is voor het kabinet pas aan de orde als er een vredesakkoord is tussen beide partijen.
Kunt u bevestigen dat eind september jongstleden een EU-delegatie een bezoek heeft gebracht aan Venezuela om te spreken met het Maduro-regime over het uitstellen van de Venezolaanse parlementsverkiezingen?1
Eind september heeft een delegatie bestaande uit twee ambtenaren van de Europese Dienst voor Extern Optreden een bezoek gebracht aan diverse vertegenwoordigers van de oppositie waaronder interim-president Juan Guaidó, het maatschappelijk middenveld, de Bisschoppelijke Conferentie, de private sector en het Maduro-bewind om over de politieke en humanitaire crisis, mensenrechten, fundamentele vrijheden en politieke gevangenen in het land te spreken.
Heeft de EU-delegatie slechts gepleit voor het uitstellen van de verkiezingen of hebben zij het regime laten weten dat, ongeacht de verkiezingsdatum, de uitslag van de verkiezingen alleen door de Europese Unie zal worden erkend indien ook aan andere eisen wordt voldaan, zoals vrijlating van politieke gevangenen, een eerlijk verkiezingskader, verkiezingsdeelname van alle kandidaten en politieke partijen, terugkeer van ballingen en een onpartijdige samenstelling van de Nationale Kiesraad? Zo nee, waarom niet?
De EU-delegatie heeft opgeroepen tot een vrij, eerlijk en democratisch proces richting parlementsverkiezingen, zoals eerder verwoord in o.a. de verklaring2 van de Internationale Contactgroep die op 17 september op ministerieel niveau bijeen kwam. Aangezien het duidelijk is dat momenteel aan deze voorwaarden niet wordt voldaan kan er geen sprake zijn van eerlijke en vrije verkiezingen. Als gevolg daarvan kan niet worden ingegaan op de uitnodiging aan de EU om de verkiezingen waar te nemen en is er gepleit voor uitstel van de verkiezingen om alsnog de gewenste dialoog en democratische voorwaarden te scheppen.
Met wie heeft de EU-delegatie gesproken en wat waren de uitkomsten van de gesprekken?
Gedurende het vijfdaagse bezoek is met ruim 70 personen gesproken waaronder interim-president Juan Guaidó, oppositieleiders, vertegenwoordigers van het Maduro-bewind, de Bisschoppelijke Conferentie, het maatschappelijk middenveld en de private sector. Uit deze gesprekken blijkt dat er steun was voor de pogingen van de EU om de mogelijkheden voor een dialoog te onderzoeken. Tevens bleek dat er niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrije en eerlijke verkiezingen zoals aangegeven in een persverklaring van de Hoge Vertegenwoordiger3. Een verklaring die het Maduro-bewind na afloop van het bezoek publiceerde, bevestigde dat men niet bereid is om de verkiezingen uit te stellen en democratische voorwaarden te garanderen.
Is Juan Guaido, de door de Europese Unie erkende interim- president van Venezuela, van te voren op de hoogte gesteld van deze diplomatieke missie? Zo ja, heeft hij hiervoor zijn goedkeuring gegeven? Zo nee, waarom niet?
Interim-president Guaidó is vooraf geïnformeerd over het bezoek, expliciete toestemming was niet vereist. Het eerste gesprek van de EU-delegatie vond plaats met hem.
Heeft de Raad Buitenlandse Zaken de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid expliciete toestemming gegeven voor deze missie? Zo ja, heeft u hier ook mee ingestemd? Zo nee, met welk mandaat heeft de Hoge Vertegenwoordiger deze EU-missie op touw gezet?
In de Raad Buitenlandse Zaken is steun uitgesproken voor inspanningen van de Hoge Vertegenwoordiger om een dialoog in Venezuela te bevorderen en democratische voorwaarden voor vrije en eerlijke verkiezingen te bewerkstelligen. Het betreffende bezoek van de EU-delegatie past binnen deze inspanningen.
Deelt u de mening dat deze EU-missie het Maduro-regime en de door haar georganiseerde parlementsverkiezingen legitimiteit verschaft?
Nee. Zowel tijdens als na de EU-missie is uitgedragen dat Venezuela niet voldoet aan de voorwaarden voor het houden van vrije en eerlijke verkiezingen.
Heeft u de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid om uitleg gevraagd over deze diplomatieke missie? Zo ja, wat was zijn verklaring? Zo nee, bent u bereid dit bij uw volgende samenkomst te doen?
De Hoge Vertegenwoordiger heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 12 oktober een terugkoppeling gegeven over het verloop van de missie. Ook op hoogambtelijk niveau heeft een terugkoppeling plaatsgevonden over de missie.
Bent u bekend met het bericht dat de EU-Ambassadeur in Venezuela op dinsdag 29 september jongstleden het rapport «The Truth of Venezuela Against Infamy» in ontvangt heeft genomen uit handen van dhr. Tarek William Saab?2
Ja.
Wat is het verband tussen het bezoek van de EU-delegatie aan Venezuela (24 tot en met 28 september 2020) en de aanbieding van een rapport aan de EU-Ambassadeur in Venezuela op 29 september 2020?
Er is geen verband tussen het bezoek van de EU-delegatie en de overhandiging van het rapport.
Kunt u bevestigen dat dhr. Tarek William Saab op de sanctielijst staat van de Europese Unie?
Ja.
Heeft de EU-Ambassadeur in Venezuela het mandaat om naar eigen inzicht in gesprek te treden met Venezolanen die op de EU-sanctielijst staan of moet hiervoor per casus toestemming worden verleend door de Hoge Vertegenwoordiger?
De individuele maatregelen tegen de personen in het EU-sanctieregime Venezuela betreffen een bevriezing van tegoeden, waaronder het tevens verboden is om economische middelen ter beschikking te stellen, en een inreisverbod. Dergelijke maatregelen staan een ontmoeting met personen die op de sanctielijst voorkomen niet in de weg. Daarnaast zijn er specifieke uitzonderingsregels voor gevallen waarin lidstaten uit hoofde van het internationale recht gebonden zijn om personen die onder het inreisverbod vallen toch toe te laten. Zo kan Nederland als gastland van een internationale organisatie als het Internationaal Strafhof gehouden zijn gesanctioneerde personen toe te laten indien zij een officieel bezoek brengen aan een dergelijke organisatie.
Heeft de EU-Ambassadeur in Venezuela expliciete toestemming gekregen vanuit Brussel om een rapport uit handen van dhr. Tarek William Saab in ontvangst te nemen? Zo ja, waarom is deze toestemming verleend?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 11 zijn er geen beperkingen om in contact te treden met individuen op de EU-sanctielijst.
Bent u bekend met het gegeven dat het Maduro-regime de videobeelden van de aanbieding van het rapport door de Venezolaanse ministers aan de EU-Ambassadeur op grote schaal inzet als propagandamateriaal om zo haar legitimiteit onder de bevolking te vergroten? En wat vindt u hiervan?
Nederland noch de EU hebben invloed op de verspreiding van videobeelden door het Maduro-bewind.
Deelt u de mening dat deze overhandigingsceremonie het Maduro-regime ongewenste legitimiteit verschaft en dit rechtstreeks indruist tegen het beleid dat de Europese Unie Maduro niet erkent als de legitieme president van Venezuela?
Het standpunt van de EU, dat reeds is uitgedragen in verschillende verklaringen, is dat Venezuela niet voldoet aan de voorwaarden voor vrije, eerlijke en democratische verkiezingen. In 2018 heeft de EU al aangegeven de nieuwe termijn van Maduro als president niet te erkennen na de toen frauduleuze presidentsverkiezingen. De EU heeft contact met alle relevante actoren in Venezuela om bij te dragen aan een oplossing voor de politieke crisis, waaronder vertegenwoordigers van het Maduro-bewind.
Wat is de inhoud van het rapport «The Truth of Venezuela Against Infamy» en wat is uw appreciatie van dit rapport?
Het document is een eenzijdige appreciatie op het Independent International Fact Finding Mission on Venezuela (zie ook antwoord op vraag 16) waarin een positief beeld wordt geschetst over de mensenrechtensituatie en beleid die haaks staat op de realiteit.
Deelt u de mening dat zowel de EU-missie als de in ontvangstname van een propagandarapport door de EU-Ambassadeur buitengewoon pijnlijk zijn in het licht van het recente rapport van de Independent International Fact-Finding mission on Venezuela, waarin bewijs wordt geleverd van grootschalige onrechtmatige executies, verdwijningen en martelingen in Venezuela en dat ministers en hoge officieren hiervan op de hoogte waren?3
Het rapport van de Independent International Fact Finding Mission on Venezuela is buitengewoon alarmerend. Nederland en de EU hebben zich daar scherp over uitgelaten tijdens de afgelopen Mensenrechtenraad. Bilateraal en multilateraal blijven we ons uitspreken tegen mensenrechtenschendingen in Venezuela en roepen we op voor accountability van hen die zich daaraan schuldig maken. Nederland heeft in de Raad een resolutie gesteund die het mandaat voor de missie met nog eens twee jaar verlengt.
Dit staat los van het feit dat we met het Maduro-bewind, als direct buurland, in contact zullen blijven. Alleen op deze manier kunnen we hen oproepen de humanitaire- en mensenrechtensituatie te verbeteren en stelt het ons in staat een dialoog te voeren die mogelijk kan leiden tot een vreedzame politieke oplossing.
Wat bent u van plan te ondernemen om dergelijke schadelijke situaties in de toekomst te voorkomen?
De EU-ambassadeur in Venezuela gaat over haar eigen agenda. De EU-ambassadeur heeft samen met de ambassadeurs van de aanwezige EU lidstaten frequent contact over de gebeurtenissen in Venezuela. Deelname aan bepaalde bijeenkomsten worden daar waar mogelijk onderling afgestemd.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken worden beantwoord?
Ja.
Aandacht voor de kwetsbare positie van oa. LHBTI’s in de nationale en internationale COVID-19 respons |
|
Achraf Bouali (D66), Nevin Özütok (GL), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Vera Bergkamp (D66), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties stelt dat LHBTI-personen1 zich door de COVID-19-pandemie in een extra kwetsbare positie bevinden? Bent u op de hoogte van de oproep van de Hoge Commissaris aan nationale overheden om er voor te zorgen dat LHBTI-personen door de COVID-19-pandemie niet (extra) worden getroffen door discriminatie en geweld, te verzekeren dat LHBTI-personen goede toegang houden tot gezondheidszorg, en dat landen in hun sociaal beleid rond COVID-19 bijzondere aandacht hebben voor o.a. oudere LHBTI-personen?
Ja.
Bent u bekend met de oproep van mensenrechtenexperts van de Verenigde Naties (VN) aan nationale overheden om in het kader van de COVID-19-pandemie in het bijzonder bescherming te bieden aan LHBTI-personen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u inzicht in de impact van COVID-19 op LHBTI-personen in Nederland?
De impact van de coronacrisis is voelbaar voor verschillende groepen in de samenleving. Velen worden op allerlei vlakken hard getroffen. Dat geldt ook voor LHBTI-personen. Tijdens de eerste fase van de lockdown was het vrijwel onmogelijk voor LHBTI-personen om gebruik te maken van de vele ontmoetingsplekken waar ze zich doorgaans (sociaal) veilig en geaccepteerd voelen. Dit is vooral belangrijk voor mensen die in een onveilige thuissituatie of buurt wonen. De gevolgen van het wegvallen van deze zogeheten «safe spaces» kunnen heel groot zijn voor het welzijn van deze doelgroep. Ook heeft het wegvallen van regenboogactiviteiten en andere ontmoetingsmogelijkheden een grote impact gehad. In verband met de maatregelen tegen het coronavirus kon bijvoorbeeld de 25ste verjaardag van Pride Amsterdam in augustus niet worden gevierd en werden overal in het land grootschalige activiteiten en evenementen afgelast. Desondanks bleek in de periode van versoepeling van de maatregelen de creativiteit van organisaties als COC Nederland groot en ontstond er ondanks de beperkte mogelijkheden een breed scala aan creatieve alternatieven, zowel fysiek als online. In plaats van de jaarlijkse evenementen, zoals de (boten)parade, vonden kleinschaliger activiteiten plaats die naar verluidt als intimier en inclusiever werden ervaren.2
De impact van de coronacrisis reikt vermoedelijk verder dan het wegvallen van bijeenkomsten en andere ontmoetingsplekken. Onderzoek naar de verschillende manieren waarop COVID-19 effect heeft gehad op het dagelijks leven van deze groep is van groot belang. Op dit moment peilt Movisie het effect van de coronacrisis op LHBTI-personen in Nederland.3 De uitkomsten van deze peiling worden dit najaar verwacht. Verder is er veelvuldig contact met belangenorganisaties om zicht te krijgen op de signalen die zij van de achterban ontvangen. Een van die signalen blijkt de grote eenzaamheid onder de groep te zijn. In deze moeilijke tijd ligt voor verschillende groepen mensen eenzaamheid op de loer. Dit geldt ook voor zowel roze ouderen als jongeren. Ook voor mensen die nog geen «coming out» hebben gehad en daardoor geen toegang hebben tot «safe spaces». Mogelijkheden voor digitaal contact, zoals bijvoorbeeld middels de app Jong&Out, kunnen hier van grote waarde zijn.4
Bent u op de hoogte van de signalen dat LHBTI-personen in Nederland tijdens de COVID-19-pandemie in het bijzonder worden getroffen door eenzaamheid?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke gevolgen de COVID-19-pandemie heeft voor medische zorg aan transgenderpersonen? Is het waar dat de wachttijden voor transgenderzorg sinds de pandemie sterk zijn toegenomen? Welke maatregelen treft u om dit tegen te gaan?
Deze vraag ligt op het beleidsterrein van de Minister voor Medische Zorg en Sport (MZS). Op 4 november jl. heeft deze Minister een Commissiebrief aan de Eerste Kamer gestuurd met antwoorden op vragen van de Eerste Kamer inzake transgenderzorg, waaronder een vraag van gelijke strekking als de vraag die u stelt. Ik informeer u dan ook graag over haar antwoord in die Commissiebrief: «De eerste golf covidpatiënten heeft eerder dit jaar een grote impact gehad op de reguliere zorg. Ook op de zorg voor transgenderpersonen heeft de crisis impact gehad. In mijn brief aan uw Kamer (Kamerstukken I 2019–2020, 31 016/34 650, E en bijlagen) was ik positief over het feit dat de impact van de crisis op de wachttijden en het aantal wachtenden voor de psychologische en endocrinologische zorg door de inzet van digitale zorg beperkt is gebleven, maar het is wel zo dat de chirurgische zorg enige tijd heeft stil gelegen en dat bijvoorbeeld veel intakes en diagnosestellingen zijn uitgesteld waardoor er vrijwel geen instroom van nieuwe patiënten is geweest. Op 1 september 2020 (Kamerstukken II, 2019–2020, 25 295, nr. 508) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de lessen die we leerden uit de covidcrisis. In mijn brief van 13 oktober 2020 (Kamerstukken II, 2019–2020, 25 295, nr. 656) ben ik uitgebreid ingegaan op de stand van zaken in de curatieve zorg in het licht van het toenemend aantal covidpatiënten en de effecten daarvan op de reguliere zorg. De lessen die getrokken kunnen worden uit de eerste golf zijn niet specifiek te trekken voor transgenderzorg. Maar zoals u weet, is er mij en ook de partijen in het veld veel aan gelegen om ervoor te zorgen dat de zorgcapaciteit in Nederland (voor zowel covid als non-covid-patiënten) zo goed mogelijk wordt benut en dat de toegang die patiënten hebben tot de zorg overal gelijk is. Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over de aanvullende tijdelijke maatregelen (Kamerstukken II, 2019–2020, nr. 29 247 nr. 317) die hiervoor worden getroffen. Met het Tijdelijk beleidskader waarborgen acute zorg in de covid-19 pandemie worden aanvullende maatregelen genomen voor optimale benutting van de zorgcapaciteit en gelijke toegankelijkheid van zorg.»
Bent u bereid om, in lijn met de aanbevelingen van de VN, voor Nederland een integrale aanpak te ontwikkelen om kwetsbare groepen zoals LHBTI’s tijdens de COVID-19-pandemie te steunen en te beschermen? Bent u bereid om daarbinnen bijzondere aandacht te besteden aan de aanpak van geweld en discriminatie tegen LHBTI-personen, de bestrijding van eenzaamheid, aan oudere LHBTI-personen en aan (goed toegankelijke zorg voor) transgender personen? Kunt u aangeven welke initiatieven u in het kader van de COVID-19-pandemie al heeft genomen voor LHBTI-personen en andere kwetsbare groepen in Nederland?
Het kabinet blijft ernaar streven dat alle mensen zich veilig voelen en de ruimte krijgen om te worden wie ze willen zijn. Ook in deze pandemie blijft het van groot belang dat LHBTI-personen en andere kwetsbare groepen op steun en bescherming kunnen blijven rekenen. Dit geldt uiteraard ook voor LHBTI-personen die in verband met de corona maatregelen in een kwetsbare positie verkeren, zoals roze ouderen en transgender personen. Zoals gezegd wordt er op dit moment gekeken naar duidelijke aanwijzingen naar de effecten van Covid-19 op het leven van LHBTI-personen. Wanneer concrete aanwijzingen duidelijk worden, kan dit aanleiding zijn voor aanvullende beleidsinitiatieven. Hierbij zal ik de aanbevelingen van de Verenigde Naties uiteraard betrekken.
Bent u op de hoogte van de signalen van lokale organisaties dat sinds de uitbraak van de uitbraak van COVID-19 in vluchtelingenkampen van de VN LHBTI-personen minder veilig zijn en dat zij uit de vluchtelingenkampen vluchten? Welke mogelijkheden ziet u om de veiligheid van LHBTI-mensen te verbeteren? Heeft u hierop al stappen gezet?
Uit navraag bij verschillende directies en ambassades blijkt dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen signalen heeft opgevangen dat LHBTI-vluchtelingen in vluchtelingenkampen van de VN door COVID-19 extra onveilig zouden zijn. Mochten er berichten in deze richting binnenkomen, dan is een eerste stap contact te leggen met relevante organisaties, zoals de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR.
Eerder dit jaar trad een groep LHBTI’s in het kamp Kakuma in Kenia naar voren na klachten over discriminatie. Media hebben hier ook aandacht aan besteed. Hier speelde voor zover bekend COVID-19 echter geen rol. Uit antwoorden op vragen vanuit het ministerie en ambassades is gebleken dat UNHCR in dit geval zorgde voor extra veiligheidsmaatregelen en steun voor betrokkenen. Klachten zijn onderzocht. UNHCR startte ook een dialoog tussen verschillende gemeenschappen in het kamp.
Kunt u aangeven hoe Nederland bij de VN erop aandringt dat alle landen in hun internationale COVID-19 respons bijzondere aandacht hebben voor kwetsbare groepen, inclusief LHBTI-personen, zonder enige vorm van discriminatie en uitsluiting?
Nederland heeft in VN-verband geregeld aangedrongen op aandacht van landen voor kwetsbare groepen in de COVID-19 respons, onder meer tijdens de onderhandelingen over de zogenaamde omnibus-resolutie over COVID-19, in de Algemene Vergadering van de VN. De aangenomen resolutie erkent de katalyserende en coördineerde rol van de VN, in het bijzonder die van de WHO, in de wereldwijde COVID-19 respons en roept op tot intensivering van internationale samenwerking, solidariteit en een mensgerichte en gender-inclusieve COVID-19 respons waarin mensenrechtenstandaarden worden gerespecteerd.
In VN-verband vroeg Nederland ook aandacht van landen voor specifieke, kwetsbare groepen in de COVID-19 respons, zoals voor LHBTI’s, religieuze minderheden, vrouwen en meisjes en journalisten. Dat deed Nederland onder meer tijdens de openingsweek van de 75e zitting van de Algemene Vergadering van de VN waar Nederland als covoorzitter van de UN LGBTI Core Group samen met Argentinië het high-level side event op LHBTI organiseerde. Tijdens de 45e sessie van de VN-Mensenrechtenraad heeft Nederland met andere landen in een gezamenlijke verklaring aandacht gevraagd voor de kwetsbare positie van intersekse personen in de context van de pandemie. De VN-onafhankelijk expert op het gebied van seksuele oriëntatie en genderidentiteit (SOGI) publiceerde recent een rapport over de impact van COVID-19 op LHBTI’s wereldwijd met aanbevelingen om de positie van LHBTI’s beter mee te nemen in de COVID-19 respons. Tijdens de Derde Commissie van de VN heeft Nederland in de interactieve dialoog met de onafhankelijk expert op SOGI via een gemeenschappelijke EU-verklaring en een nationale verklaring steun uitgesproken voor deze aanbevelingen. Hetzelfde deed Nederland tijdens interactieve dialogen met de VN Speciaal Rapporteur vrijheid van religie en levensovertuiging en de VN-onafhankelijk expert op het gebied van geweld tegen vrouwen. Onder leiding van onder meer Nederland is er in juli jl. een resolutie aangenomen in de VN-Mensenrechtenraad over vrijheid van meningsuiting waarin aandacht wordt gevraagd voor geweld tegen journalisten en het belang van mensenrechtenbescherming in reactie op gezondheidscrisis of andere noodsituaties.
Welke acties onderneemt Nederland om ervoor te zorgen dat organisaties die Nederlandse steun ontvangen en distribueren in het kader van de COVID-19-respons, zorgen dat deze hulp kwetsbare groepen, zoals LHBTI’s, optimaal en zonder enige vorm van discriminatie bereikt?
Het is van groot belang dat steun voor kwetsbare groepen terecht komt bij hen die dat het hardst nodig hebben. Nederland steunt daarom maatschappelijke organisaties. Die hebben als partners een belangrijke rol bij het in kaart brengen van de behoeften en ervaringen van verschillende kwetsbare groepen en bieden hen de nodige ondersteuning, ook in de context van de pandemie.
Om voeling te houden met de behoeftes en ervaringen van organisaties die Nederlandse steun ontvangen en distribueren in het kader van de COVID-19 respons en ondersteuning aan kwetsbare groepen voerden ambassades en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de afgelopen maanden meerdere gesprekken met subsidiepartners.
Door deze partners flexibiliteit te bieden, kunnen zij zich aanpassen aan de veranderende context, zodat hun hulp de meest kwetsbare groepen optimaal bereikt. De flexibiliteit is geboden binnen de bestaande contractvoorwaarden en via het tijdelijke subsidiebeleidskader NGO’s Corona crisis.
Het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Armenië en Azerbeidzjan |
|
Jasper van Dijk , Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Burgers zoeken een veilig heenkomen terwijl het geweld escaleert in Nagorno-Karabach»?1
Ja.
Klopt het dat inmiddels niet alleen de regio Nagorno-Karabach te kampen heeft met escalerend geweld, maar ook andere grensgebieden tussen Armenië en Azerbeidzjan?
Ten tijde van het stellen van uw vragen was dat inderdaad het geval. Op 10 november jl. werd bekend dat Rusland, Armenië en Azerbeidzjan een overeenkomst hebben gesloten om het gewapende conflict te beëindigen. Inmiddels is een Russische vredesmacht aangekomen in de regio Nagorno-Karabach, die gaat toezien op de naleving van de overeenkomst. Ik zal de situatie uiteraard nauwlettend blijven volgen.
Is het escalerende geweld voor u aanleiding om het landgebonden beleid ten aanzien van Armenië en/of Azerbeidzjan te herzien? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw Kamer vandaag per separate brief geïnformeerd over de wijzigingen van het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Azerbeidzjan. Deze wijzigingen zijn gebaseerd op de situatie gedurende de verslagperiode waarover in het algemeen ambtsbericht van 2 juli 2020 wordt gerapporteerd. Na de publicatie van dit ambtsbericht laaide het conflict om Nagorno-Karabach op. Ik zag tot nog toe geen aanleiding om het asielbeleid van Azerbeidzjan op basis hiervan verder aan te passen.
Nu inmiddels bekend is geworden dat Rusland, Armenië en Azerbeidzjan een overeenkomst hebben gesloten om het gewapende conflict te beëindigen, blijf ik de situatie nauwlettend volgen. Afhankelijk van de ontwikkelingen kan een nieuw (thematisch) ambtsbericht worden opgevraagd, waarbij dan wordt ingegaan op de veiligheidssituatie in Azerbeidzjan.
Bij brief van 27 maart 2020 liet ik uw Kamer weten te hebben besloten Armenië toe te voegen aan de nationale lijst van veilige landen van herkomst. Ik handhaaf de aanwijzing van Armenië als veilig land van herkomst. Ook voor Armenië geldt dat ik de situatie nauwlettend blijf volgen en tot beleidswijzigingen kan komen wanneer de situatie daar in de toekomst onverhoopt aanleiding toe geeft.
De asielaanvragen van asielzoekers uit Armenië blijven in spoor 2 worden behandeld. Aanvragen van deze vreemdelingen kunnen nog steeds worden afgewezen, waarna zij dienen terug te keren naar het land van herkomst.
Voor zowel Armeense als Azerbeidzjaanse asielzoekers geldt dat hun asielverzoek op de individuele omstandigheden wordt beoordeeld. Bij de beoordeling neemt de IND onder andere mee of deze persoon zich elders kan vestigen en zich daarmee aan een eventuele dreiging kan onttrekken. Personen met de Armeense etniciteit uit Nagorno-Karabach kunnen zich doorgaans in Armenië vestigen.
Acht u het momenteel verantwoord mensen uit te zetten naar Armenië en/of Azerbeidzjan, of is een besluit- en vertrekmoratorium op zijn plaats?
Ja, ik acht vertrek naar Armenië en Azerbeidzjan na afwijzing van een asielaanvraag verantwoord. In beginsel geldt voor beide landen dat terugkeer plaatsvindt naar de internationale luchthavens in de hoofdsteden.
Voor vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, geldt dat in het kader van hun asielaanvraag is beoordeeld of zij bij terugkeer een reëel risico in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) lopen. Indien er geen sprake is van vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer, is terugkeer is aan de orde. Bij de beoordeling wordt ook rekening gehouden met de actuele veiligheidssituatie in het land van herkomst.
Indien u geen besluit- en vertrekmoratorium overweegt voor Armenië en/of Azerbeidzjan, hoe verhoudt zich dat tot het negatieve reisadvies dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor Armenië en Azerbeidzjan heeft afgegeven?
De reisadviezen worden opgesteld om de Nederlandse burger die op reis gaat naar het betreffende land te helpen met de voorbereiding en indien nodig te waarschuwen voor eventuele veiligheidsrisico’s voor Nederlanders. De adviezen bedienen nadrukkelijk de Nederlandse reiziger en houden geen verband met het asielbeleid.
Is het escalerende geweld voor u reden om uw beleid te herzien ten aanzien van het opvoeren van Armenië als vestigingsalternatief voor Syriërs met een Armeens paspoort? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
De geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jaren aan de ketting door eigen familie»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het rapport «Living in Chains: Shackling of People with Psychosocial Disabilities Worldwide» van Human Rights Watch?2
Het is een heftig rapport dat een mensonterende, maar helaas bekende, situatie beschrijft. Het is belangrijk dat dit rapport is verschenen. Het kan internationaal en lokaal bijdragen aan een gevoel van urgentie bij het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid en de noodzaak en mogelijkheden daar op in te zetten.
Bent u bereid om uw terechte aandacht voor psychosociale zorg in noodsituaties te verbreden naar bredere aandacht in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid voor geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De kern van de Nederlandse inzet is integratie te bevorderen van MHPSS in breder beleid. De door Nederland eind 2019 georganiseerde internationale conferentie Mind the Mind now was geconcentreerd op noodhulp en crisisrespons. In 2020 heeft Nederland in het kader van de vijfjaarlijkse Review van de VN Vredesopbouw-architectuur gericht ingezet op integratie van MHPSS in conflict preventie en vredesopbouw. Zo wordt aandacht en financiering voor MHPSS vergroot. Daarnaast moet ook worden zeker gesteld dat geestelijke gezondheid binnen reguliere gezondheidssystemen wordt geadresseerd. Nederland maakt zich daarom sterk voor de integratie van MHPSS in de beleidsinzet en financieringsplannen gericht op het versterken van gezondheidssystemen van het Global Fund to fight AIDS, TB and malaria, de Global Financing Facility for Every Woman Every Child en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Tevens is in het nieuwe beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld aan partners gevraagd om in hun programmavoorstellen aandacht te besteden aan MHPSS.
Een ander voorbeeld is de inzet van Education Cannot Wait (ECW) op MHPSS, mede op Nederlands aandringen. ECW integreert MHPSS routinematig binnen de humanitaire respons bij investeringen in kwaliteitsonderwijs. Integratie van de MHPSS in onderwijsprogrammering zal zorgen voor een veilige leeromgeving en verbetering van resultaten. Hiertoe biedt ECW trainingen aan docenten en psychosociale ondersteuning aan kinderen en hun ouders.
Verder staat het belang van MHPSS voor jongeren, onderwijs en werkgelegenheid op de agenda van het Youth at Heart Virtual Forum dat Nederland op 2 november organiseert.
Binnen de bestaande mensenrechtenprioriteiten in het buitenlandbeleid wordt eveneens waar mogelijk aandacht besteed aan geestelijke gezondheid. Zo is er conform het Amendement van het lid van der Staaij (Kamerstuk 35 300 V) geld vrij gemaakt voor psychische en geestelijke zorg voor geloofsvervolgden.
Tenslotte agendeert Nederland ook op landenniveau geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn, met name in landen waar Nederland op nationaal niveau samenwerkt met autoriteiten en/of andere organisaties op humanitair, gezondheids- en sociaal vlak. Verder wordt aan belangenorganisaties en ervaringsdeskundigen een platform geboden om toegang te krijgen tot relevante autoriteiten, organisaties en donoren. Zo droeg de Nederlandse ambassade in Amman bij aan het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid met een campagne rond World Mental Health Day (10 oktober), waardoor de MHPSS-gemeenschap in Jordanië een nieuw en breder bereik werd geboden bij het uitdragen van hun boodschap.
Bent u daarnaast bereid om in het Nederlandse en Europese ontwikkelingssamenwerkingsbeleid specifiek in te zetten op het beëindigen van de mensonterende situatie waarin mensen met psychologische problemen geketend worden en met lokale partners te werken aan de juiste zorg voor deze groep, zodat ze een menswaardig bestaan kunnen hebben?
Ik zet mij ervoor in om in de Nederlandse, de Europese en de overige internationale humanitaire, vredes- en ontwikkelingsinspanningen stelselmatig aandacht te (laten) besteden aan geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn. In het debat over Universal Health Coverage benadrukt Nederland dat dit evenzeer geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn als fysieke gezondheid moet betreffen. Ook in Europese samenwerking op het gebied van mensenrechten, zet het Kabinet in op gerichte aandacht voor geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn. In het antwoord op vraag 3 gaf ik aan hoe Nederlandse Ambassades in een aantal landen op lokaal niveau bijdragen aan het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid en aan diplomatieke ondersteuning van lokale organisaties die opkomen voor de rechten van mensen met geestelijke aandoeningen.
Kunt u uitsluiten dat er Nederlandse financiering terechtkomt bij religieuze instellingen waar mensen met psychologische problemen gevangengezet worden en kruidenmengsels en bijbelliederen krijgen als «behandeling»? Hoe apprecieert u deze behandelingswijze? Op welke manier voorkomt u dat Nederlandse financiering bij dergelijke instellingen terechtkomt?
Een basisuitgangspunt in alle internationale Nederlandse samenwerking is respect voor mensenrechten. Nederland doet er alles aan om steun uit te sluiten voor praktijken die die rechten inperken in strijd met internationale verdragen en beginselen. Criteria die worden gehanteerd bij de identificatie en beoordeling van te ondersteunen organisaties en programma’s zijn er bovendien op gericht om methodes uit te sluiten die onvoldoende door kwaliteitsvereisten en -controles geborgd zijn. Een belangrijk ijkpunt is betrokkenheid van (internationale) expertise op het gebied van MHPSS en toepassing van methodes en richtlijnen die zijn ontwikkeld of getoetst door de WHO en door de Inter Agency Standing Committee MHPSS Reference Group. De in de vraag genoemde behandeling en aanpak zal niet aan deze criteria voldoen en wijs ik af.
Deelt u de mening dat een gebrek aan kennis over geestelijke gezondheidsproblemen aan de basis ligt van deze problematiek en dat de internationale gemeenschap ontwikkelingslanden zou kunnen helpen bij het opbouwen van kennis op dit onderwerp en het opzetten van opleidingen voor geestelijke gezondheidswerkers?
Gebrekkige kennis is inderdaad een factor. Ook speelt vaak stigma rond geestelijke aandoeningen een rol. Gebrek aan capaciteit in de publieke gezondheidszorg kan ook meespelen, en lage prioriteit voor geestelijke gezondheid.
Opleiding van mensen met diverse niveaus van expertise op het gebied van MHPSS is dan ook belangrijk, zeker nu door de COVID-pandemie de vraag naar MHPSS wereldwijd verder is toegenomen. Nederland verwelkomt en ondersteunt daarom de inspanningen van de Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging om staf en vrijwilligers te trainen in basale psychosociale vaardigheden. Ook de WHO werkt aan capaciteitsversterking en opleiding op het gebied van MHPSS.
Het is daarnaast van belang dat in bredere zin in internationaal beleid en programma’s op humanitair gebied en op gebieden zoals vredesopbouw, onderwijs en werkgelegenheid, zoals genoemd in antwoord op vragen 3 en 4 hierboven, ook geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn worden geadresseerd. De kans om op deze wijze kennis hierover te vergroten en om stigma te verminderen moet worden aangegrepen. Net als de kans om door integratie van MHPSS effectiviteit van investeringen in die sectoren te vergroten.
Deelt u de inschatting dat mentale gezondheidszorg in ontwikkelingslanden lange tijd een blinde vlek is geweest van de internationale gemeenschap en dat eigenlijk nog altijd is?
Geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn hebben internationaal op politiek niveau inderdaad lange tijd onvoldoende aandacht gekregen. Hierin is verandering gekomen. Zo heeft de internationale conferentie over geestelijke gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) in crisis situaties Mind the Mind now, die Nederland in oktober 2019 organiseerde, er aan bijgedragen dat internationale afspraken zijn gemaakt over integratie van MHPSS in crisis respons (Amsterdam Verklaring3 bij Mind the Mind now; Resolutie van Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging4). Rond World Mental Health Day 2020 zijn door onder meer de WHO en samenwerkende maatschappelijke organisaties diverse campagnes en bijeenkomsten georganiseerd die een breed publiek hebben getrokken.
Dit neemt niet weg dat nog steeds politieke druk noodzakelijk is om aandacht voor dit onderwerp niet te laten verdringen en om steviger inzet hierop te bewerkstelligen. Zo werd MHPSS pas echt goed geïntegreerd in versie 2.0 van het Global Humanitarian Response Plan (GHRP) op de COVID-pandemie, na internationale druk o.a. van Nederland. Belangrijk gegeven was hierbij ook dat juist door een aantal ontvangende landen onder dit GHRP expliciet om een MHPSS-inclusieve aanpak werd gevraagd.
Tegelijkertijd staan lopende – nationale en internationale – programma’s op het gebied van MHPSS wereldwijd onder druk door COVID-19: 93% van 130 landen betrokken bij een recente WHO survey geeft aan dat COVID-19 noodzakelijke MHPSS diensten heeft verstoord of zelfs gestopt. 89% van de landen geeft aan dat MHPSS deel is van hun nationale COVID responsplannen, maar slechts 17% besteedt hier ook additioneel geld aan.
Nederland blijft dan ook stevig inzetten op actieve pleitbezorging voor en beleidsdialoog over MHPSS-inclusieve beleidsvorming en financiering op humanitair gebied, in vredesopbouw en in sectoren als gezondheid, onderwijs en werkgelegenheid.
Kunt u een overzicht geven van de belangrijkste inspanningen van relevante multilaterale instellingen zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Wereldbank op het gebied van het verbeteren van geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden?
De inspanningen van de WHO op MHPSS liggen op verschillende vlakken:
Het stellen van wereldwijde normen en ontwikkelen van richtlijnen en instrumenten, zoals de mhGAP Intervention Guide – Version 2.0 en beleidsafspraken zoals het Mental Health Action Plan.
Het leveren van technisch advies op landenniveau door het uitzenden van specialisten ter ondersteuning van overheden via WHO landenkantoren in het uitvoeren van situatie analyses, identificatie van behoeften, beleidsontwikkeling of het opzetten van MHPSS coördinatie-mechanismen.
Het bijdragen aan versterking van geestelijke gezondheidszorg binnen gezondheidssystemen, onder meer door specifieke programma’s voor ontwikkelingslanden zoals het Special Initiative on Mental Health.
Als clustercoördinator voor gezondheid in crisissituaties, speelt WHO een rol bij het uitvoeren van internationale afspraken over integratie van MHPSS in crisisrespons, zowel internationaal als op landenniveau, onder meer middels technische coördinatiewerkgroepen op het gebied van MHPSS.
Ook is de WHO met de IFRC co-voorzitter van de Inter Agency Standing Committee MHPSS Reference Group, die richtlijnen en materialen ontwikkelt over MHPSS in crisisrespons. Deze Reference Group ontwikkelde de afgelopen maanden diverse (online) instrumenten om te helpen omgaan met stress en andere psychosociale noden als gevolg van de COVID 19-pandemie.
UNHCR, IOM en UNICEF streven integratie na van MHPSS in crisisrespons en werk in protracted crises onder hun verantwoordelijkheid. De mate waarin dit lukt, verschilt per land en per situatie. Zij hebben MHPSS-coördinatoren en experts in hun hoofdkwartier, die landenkantoren stimuleren, adviseren en ondersteunen bij de uitvoering van MHPSS en MHPSS-inclusieve programma’s.
In 2019 werd een survey5 uitgevoerd van MHPSS-activiteiten van ICRC, IFRC en Nationale Rode Kruis Rode Halve Maan Verenigingen. In 2020 ontwikkelde de Beweging een Roadmap om de resolutie over integratie van MHPSS in alle crisisrespons van december 20196 uit te voeren. Zo wordt hard gewerkt aan de training in basale psychosociale vaardigheden van staf en vrijwilligers. Het IFRC Psychosocial Centre ontwikkelt materialen en trainingsmodules en adviseert Nationale Verenigingen. ICRC en IFRC voeren samen het MOMENT programma uit (Addressing Mental Health & Psychosocial Consequences of Armed Conflicts, Natural Disasters & other Emergencies). Op 8 oktober verscheen een rapport over de wijze waarop de Beweging in een aantal landen sinds COVID-19 MHPSS heeft meegenomen in de respons7.
De Global Financing Facility for Every Woman Every Child (GFF), een multidonor trust-fund dat is ondergebracht bij de Wereldbank, ondersteunt investeringsplannen van overheden, gericht op integrale primaire gezondheidszorg voor vrouwen, kinderen en adolescenten. Investeringsplannen worden ontwikkeld door nationale overheden in overleg met de GFF. Nederland bepleit als belangrijke donor van de GFF dat er op wordt toegezien dat als onderdeel van de integrale benadering ook aandacht wordt besteed aan MHPSS.
Het Global Fund to fight AIDS, TB and malaria (GFATM) onderkent een duidelijke relatie tussen tuberculose, hiv en aids en mentale gezondheid. Niet alleen lopen mensen met een mentale aandoening meer kans op het oplopen van deze ziektes; andersom hebben veel mensen met tb, hiv en aids ook te maken met mentale en psychosociale problemen, niet zelden als gevolg van stigma en discriminatie. In de technische GFATM richtlijnen voor programma’s gericht op zowel de preventie als bestrijding van deze ziektes, wordt daarom ook expliciet aandacht besteed aan mentale en psychosociale aspecten. Hierbij staat de mensenrechtenbenadering centraal en is een belangrijk rol weggelegd voor lokale gemeenschappen.
Hoeveel geld gaat er jaarlijks vanuit de WHO naar het verbeteren van geestelijke gezondheidszorg wereldwijd? Welk percentage is dat van het totale budget?
Van het totale budget van 5.3 miljard USD ging in 2018/2019 40 miljoen USD naar geestelijke gezondheid en substance use oftewel 0.7% van het totale budget in dat jaar.
Bent u bereid om de Nederlandse invloed bij relevante multilaterale instellingen, zoals de WHO, aan te wenden om hen aan te sporen tot extra aandacht en middelen voor geestelijke gezondheidszorg? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Dit gebeurt op dit moment al. Relevante multilaterale instellingen, zoals de WHO, worden constant aangespoord om aandacht te besteden aan MHPSS. Met Nederlandse financiering werkt WHO samen met UNICEF en UNHCR aan een minimum service package voor MHPSS in crisis. Gezien de situatie in veel landen is het de verwachting dat dit ook een belangrijke leidraad kan worden voor situaties waarin van een crisis geen sprake is, als opstap naar de volledige integratie van MHPSS in een holistische aanpak van het gezondheidssysteem.
Het bericht 'Spanje wil tweede instorting toerisme voorkomen' |
|
Thierry Aartsen (VVD), Remco Dijkstra (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Spanje wil tweede instorting toerisme voorkomen»1 en de operatie Semana Santa waarbij verkend wordt of veilige corridors en speciale (snel)testen het toerisme kunnen redden?
Ja.
Hoe staat u tegenover veilige corridors en (snel)testen? Is dit in het licht van ontwikkelingen in de veiligheidskaders, in de nabije toekomst denkbaar als oplossing om toerisme weer op gang te helpen? Kan met voldoende waarborgen en duidelijke afspraken omgeven, toerisme op enig moment weer opstarten naar specifieke beschermde bestemmingen?
Op dit moment nemen de aantallen besmettingen in heel Europa toe. De situatie is ook in Nederland zeer ernstig. Daarom zit Nederland sinds 13 oktober jl. in een gedeeltelijke lockdown, waarbij de oproep is om niet-noodzakelijke reizen naar het buitenland tot medio januari te vermijden. Alles is nu gericht op het weer onder controle krijgen van het virus. Daarom is op dit moment geen sprake van het weer op gang helpen van toerisme. Voor de verdere toekomst sta ik positief tegenover initiatieven.
Verder wil ik stappen zetten om noodzakelijke reizen vanuit COVID-19-risicogebieden veiliger te maken, onder andere door het vragen van een negatieve testverklaring. Daarnaast heeft het OMT in hun 85e advies aangegeven dat ze het mede gezien de huidige testcapaciteit verantwoord vinden om een PCR-test aan te bieden op de vijfde dag na het laatst mogelijke blootstellingsmoment. Een reiziger kan dan na een negatieve testuitslag na vijf dagen uit quarantaine, in plaats van na tien dagen. Daarmee kan mogelijk de veiligheid van de reis worden bevorderd en de import en export van het virus verder worden beperkt. Voor meer informatie hierover verwijs ik u graag naar paragraaf 15 van mijn Kamerbrief van 18 november jl2.
Deelt u de mening dat het toerisme in Europa een gigantische klap heeft gekregen en dat de economieën in bepaalde regio’s zeer zwaar getroffen zijn door de uitbraak van COVID-19 en de opgelegde reisbeperkingen? Snapt u dat landen op een gegeven moment oplossingen proberen te bedenken om reizigers weer veilig te mogen ontvangen?
Ja. De toerismesector is een van de sectoren die zeer hard geraakt is door de pandemie. Van het een op het andere moment zijn vergaande (grens)maatregelen getroffen en zijn reizen geannuleerd. Dit raakt niet alleen de bedrijven die in deze sector werken, maar ook veel landen die in meer of mindere mate afhankelijk zijn van de inkomsten uit toerisme. Ik snap dus heel goed dat door deze landen naar oplossingen gezocht wordt om toerisme weer veilig op te starten en sta hier welwillend tegenover, als dat op een verantwoorde manier kan.
Welke voortgang valt er te verwachten naar aanleiding van de motie-Remco Dijkstra c.s. (Kamerstuk 25 295, nr. 572) om te komen tot een betere afstemming van reisadviezen en ruimte voor maatwerk? Is een speciale reiscorridor tussen soortgelijke en/of veilige gebieden denkbaar?
De Europese Commissie heeft op 4 september 2020 een Raadsaanbeveling gepresenteerd over een meer gecoördineerde aanpak van de respons op de COVID-19 pandemie, die op 13 oktober jl. is aangenomen in de Raad Algemene Zaken. Uw Kamer is op 9 oktober jl. geïnformeerd over de kabinetsappreciatie aangaande deze Raadsaanbeveling. Waar de volksgezondheidssituatie dit toestaat acht het kabinet een meer gecoördineerde aanpak van belang. De Raadsaanbeveling helpt Lidstaten hun reisadviezen beter en te coördineren door aan de hand van vastgestelde criteria en daarbij behorende drempelwaarden gebieden in te schalen als groen (laag), oranje (midden) en rood (hoog). Daarnaast kunnen gebieden als grijs gekwalificeerd worden wanneer er onvoldoende data beschikbaar is. Nederland zal deze informatie gebruiken bij het opstellen van de nationale reisadviezen, waardoor deze naar verwachting beter aan zullen sluiten bij de reisadviezen van andere lidstaten. Het blijft echter zo dat het lidstaten vrij staat om uiteindelijk hun eigen reisadvies op te stellen. Dit is belangrijk omdat een reisadvies van veel variabelen afhangt. Hoewel een speciale reiscorridor tussen soortgelijke en/of veilige landen geen deel uitmaakt van de Raadsaanbeveling, wordt in samenwerking met de sector wel verkend of ook van en naar Schiphol veilige corridors een mogelijkheid zouden kunnen zijn, zie ook vraag 6. Het is nog onzeker of dit op korte termijn voor toerisme een oplossing biedt.
Welke rol zou de EU op zich kunnen nemen om de criteria te bepalen waaraan testen en corridors moeten voldoen?
In navolging van de Raadsaanbeveling over een meer gecoördineerde aanpak van de respons op de pandemie zal worden gekeken op welke terreinen er meer coördinatie mogelijk is. Testen is hier een onderdeel van. Zo wordt onder andere gesproken over het wederzijds erkennen van elkaars testen, gebruik van sneltesten en adviezen ten aanzien van testbeleid. Ook is de ECDC-lijst met betrekking tot reisadviezen belangrijk voor Europese afstemming over reisadviezen.
Bent u bekend met een soort luchtbrug tussen bepaalde eilanden en het Verenigd Koninkrijk? Zou zoiets ook tussen Nederland en bepaalde bestemmingen kunnen? Zijn soortgelijke initiatieven u bekend, bijvoorbeeld tussen Duitsland en bepaalde Spaanse regio’s, of richting Turkije en Griekenland?
Ja, hier ben ik mee bekend. Op dit moment kent Nederland geen luchtbrug met andere landen. Wanneer de gezondheidssituatie vakantiereizen toelaat wil ik onderzoeken of dergelijke internationale afspraken te maken zijn.
Duitsland heeft tegen het einde van de Spaanse «lockdown» deze zomer een «luchtbrug» opgezet naar de Balearen, waarbij gedetailleerde afspraken tussen overheden en touroperators golden over waarborgen tijdens reis en verblijf.
Vrij snel daarna gingen de grenzen weer voor iedereen open. Inmiddels is het Duitse reisadvies alweer enige tijd negatief.
De Balearen en de Canarische eilanden hebben recent een akkoord gesloten over een veiligheidsprotocol met de centrale Spaanse regering, dat toerisme vanuit een aantal Europese landen mogelijk moet maken. Het protocol voorziet onder andere in de verplichting voor inreizende toeristen om een recente negatieve testuitslag te overhandigen. Ook bij vertrek vanaf de eilanden is een test verplicht. De kosten voor die laatste test en voor een eventuele (gedwongen) quarantaine op de eilanden, worden gedragen door de regionale overheid zelf.
Voor de opening van het toeristenseizoen, overwoog Griekenland samen met een aantal andere relatief veilige landen om toeristen corridors in te stellen maar aan het begin van de zomer ging Griekenland voor steeds meer landen open, inclusief voor Nederlanders. Duitsland heeft een korte tijd een regeling met Turkije gehad, maar deze is inmiddels opgeheven omdat die niet succesvol was.
Inmiddels zijn er veilige corridors gestart voor een verbinding tussen Rome en Milaan. Ook tussen Parijs en La Réunion, en tussen Singapore en omringende landen zijn er veilige corridors. Ook zijn er plannen om een veilige corridor te starten tussen New York en London, naar verwachting voor de kerstperiode.
Deze corridors verschillen overigens wel van elkaar als het gaat om het soort test dat wordt gebruikt (PCR/Antigeen), de frequentie en moment van het testen. De oprichting van een veilige corridor en de randvoorwaarden waaraan voldaan wordt (bijvoorbeeld de wederzijdse erkenning van testen), gebeurt in nauwe samenspraak tussen landen.
De Verenigde Staten heeft interesse getoond in de oprichting van een veilige corridor tussen Schiphol en Atlanta voor noodzakelijke reizen. Momenteel vindt overleg plaats met betrokken partijen onder welke voorwaarden een dergelijke corridor eventueel mogelijk kan worden gemaakt.
Als erover nagedacht wordt, wie zijn dan naast de touroperators die het veilig moeten kunnen aanbieden en de regionale gezondheidsinstanties, verder de relevante partijen die de doorzettingsmacht hebben om een dergelijke oplossing goed te keuren?
Een veilige corridor waarbinnen vakantiereizen mogelijk zijn, kan op verschillende manieren worden ingevuld. Hier wordt naar gekeken, maar het is nu nog niet aan de orde. In ieder geval zijn internationale of bilaterale afspraken vereist, bijvoorbeeld over erkenning van testen (inclusief negatieve testverklaring), vertrouwen in de algemene corona-aanpak in een ander land of maatregelen tijdens de reis.
Als op dit moment in verband met COVID-19 het hiervoor nog te vroeg is, is het denkbaar dat eind dit jaar, of volgend jaar dergelijke oplossingen wel acceptabel worden? Zo nee, waarom niet? Indien een touroperator of luchthaven binnenkort een oplossing biedt voor zowel testen, als veilig reizen en accommodatie, wat belet de uitvoering?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2.
Het bericht ‘ECB to consider allowing inflation to exceed target, Lagarde says’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u de overweging van de Europese Centrale Bank (ECB) om een hoger, of «meer symmetrisch» inflatiedoel te hanteren?1
De Raad van Bestuur («Governing Council») van de Europese Centrale Bank (ECB) is op 23 januari 2020 gestart met een herziening van de monetaire beleidsstrategie. De primaire doelstelling van het monetaire beleid van de ECB is het handhaven van prijsstabiliteit. De Raad van Bestuur heeft aangegeven dat er tijdens de herziening onder andere zal worden gekeken naar de kwantitatieve definitie van prijsstabiliteit. De huidige definitie van prijsstabiliteit is vastgesteld in 1998. Tijdens een eerdere strategieherziening in 2003 heeft de Raad van Bestuur de definitie verder gespecifieerd middels de formulering van een inflatiestreven.
Rentetarieven zijn sinds de laatste strategieherziening in 2003 sterk gedaald. Dit is mede het gevolg van structurele veranderingen in de economie van het eurogebied, zoals de daling van de potentiële groei onder invloed van de productiviteitsvertraging en de vergrijzing.2 Door de rentedaling neemt de afstand tot de effectieve ondergrens van de rente af en beschikt de ECB over minder ruimte om het monetaire beleid met conventionele instrumenten verder te verruimen. De omgeving waarbinnen de ECB het mandaat van prijsstabiliteit vervult is hiermee gewijzigd. Tegen deze achtergrond acht de ECB nu een evaluatie van de monetaire beleidsstrategie noodzakelijk.
Het bericht waarnaar u verwijst gaat over een speech van Lagarde van 30 september jl. waarin ze is ingegaan op enkele eerste overwegingen voor de strategieherziening3. In deze speech heeft Lagarde aangegeven dat een symmetrisch inflatiestreven in een lage inflatie-omgeving de inflatieverwachtingen van het publiek beter kan verankeren. Dat zou de effectiviteit van monetair beleid verhogen in het geval van beperkte beleidsruimte. In de herziening van de monetaire beleidsstrategie worden deze mechanismen onderzocht.
De strategieherziening van de ECB past binnen de beleidsvrijheid van de ECB om invulling te geven aan het mandaat van prijsstabiliteit. Het is daarom niet aan mij om commentaar te geven op inhoudelijke discussies over de strategieherziening.
Welke procedure geldt er rond het veranderen van de inflatiedoelstelling? Kan de ECB daar zelf toe besluiten of zijn er gremia die daarbij geconsulteerd moeten worden?
Het mandaat van de ECB is vastgelegd in de EU-verdragen. Hierin is opgenomen dat het hoofddoel van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) – bestaande uit de ECB en de nationale centrale banken – het handhaven van prijsstabiliteit is (artikel 127(1) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU)). De ECB beschikt over beleidsvrijheid om invulling te geven aan dit mandaat binnen de verdragsrechtelijke kaders. De ECB dient haar taak onafhankelijk uit te voeren, zoals is vastgelegd in artikel 130 van het VwEU.
De ECB heeft in 1998 prijsstabiliteit kwantitatief gedefinieerd als een jaar-op-jaar stijging van de geharmoniseerde consumentenprijzenindex (HICP) voor het eurogebied van minder dan 2%. De Raad van Bestuur heeft tijdens de laatste strategieherziening in 2003 gespecificeerd dat zij hierbij op de middellange termijn, inflatie van onder, maar dichtbij de 2% nastreeft. Het is aan de ECB om te bepalen of deze kwantitatieve definitie herzien dient te worden. In januari jl. is aangekondigd dat er opnieuw een strategieherziening zal plaatsvinden, waarin onder andere wordt bezien of de definitie dient te worden aangepast. De ECB heeft, ondanks dat dit vanuit het Verdrag niet verplicht is, aangegeven met een bredere groep belanghebbenden in gesprek te willen gaan, waaronder burgers, academici en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.
Burgers kunnen via de website van de ECB hun input geven over de herziening4. De ECB heeft op 21 oktober tevens een virtueel openbaar seminar (ECB listens) over de strategieherziening georganiseerd dat online te volgen was. Ook nationale centrale banken zullen in gesprek gaan met burgers en maatschappelijke organisaties in de verschillende Europese landen. Op 26 november organiseert De Nederlandsche Bank (DNB) het evenement «In gesprek met DNB». Nederlandse burgers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties kunnen bij dit evenement hun ideeën over de economie en het monetair beleid delen. Het evenement is online live te volgen. President Lagarde heeft daarnaast aangeven in haar reguliere hoorzittingen met het Europees parlement stil te zullen staan bij de herziening en vragen van het Europees parlement te beantwoorden. Leden van het Europees parlement hebben tevens de mogelijkheid om schriftelijke vragen te stellen aan de Raad van Bestuur van de ECB, ook over de strategieherziening.
Hoe valt een inflatiedoel hoger dan 2%, bijvoorbeeld 4%, te rijmen met de opdracht uit artikel 282 lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU), waarin staat dat «het hoofddoel van het ESCB (Europees Stelsel van Centrale Banken) [...] het handhaven van prijsstabiliteit [is]»?
De lidstaten gaan niet over de interpretatie van het mandaat van de ECB, maar alleen over het mandaat zelf. De ECB beschikt over beleidsvrijheid om invulling te geven aan het mandaat, waarvan het hoofddoel het handhaven van prijsstabiliteit is. Het kabinet hecht grote waarde aan de doelstelling van prijsstabiliteit en de onafhankelijke rol van de ECB. Daarom is het kabinet terughoudend met uitspraken over hoe elke ECB-maatregel (of de hypothetische situatie zoals in de vraag beschreven) zich verhoudt tot het mandaat. Daarbij is het de rol van het Hof van Justitie van de Europese Unie om verenigbaarheid van het handelen van de ECB met de EU-verdragen te toetsen.
Indien het de ECB zelf is, welke «checks and balances» zijn er dan met betrekking tot de vraag hoe het VwEU geïnterpreteerd wordt? Kan de ECB (hypothetisch) een inflatiedoelstelling van 5% of 10% hanteren, volhoudende dat zij streeft naar «prijsstabiliteit»?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de kritiek van Jens Weidmann, die stelt dat hoe hoger de inflatiedoelstelling gezet wordt, des te groter het risico is dat de ECB zich op politiek terrein begeeft?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven is het kabinet terughoudend met uitspraken over hoe elke ECB-maatregel zich verhoudt tot het mandaat. Gezien de onafhankelijkheid van de ECB, staat het de ECB vrij om de kwantitatieve definitie te herzien. Wel dient dit binnen de verdragsrechtelijke kaders te gebeuren.
Welke risico’s ziet u als de doelstelling van de ECB van 2% wordt losgelaten?
In de speech waarnaar verwezen wordt in vraag 1, heeft president Lagarde niet aangegeven dat zij overweegt om de prijsstabiliteitsdoelstelling los te laten. President Lagarde heeft gesproken over het onderzoek naar een andere invulling van de kwantitatieve definitie van prijsstabiliteit waarbij een periode met een inflatie van onder de 2% kan worden gecompenseerd door een periode van een inflatie van boven de 2% zodat de inflatie gemiddeld op 2% uitkomt.
Zoals hierboven aangegeven is, er momenteel sprake van een strategieherziening waarbij diverse voor- en nadelen van verschillende kwantitatieve definities in kaart zullen worden gebracht. De ECB voert deze strategieherziening in onafhankelijkheid uit. Het is niet aan mij om te speculeren over een wijziging van de definitie of de gevolgen hiervan.
Wat is de huidige wetenschappelijke stand rond de 2%? Klopt het dat het niet zozeer om een percentage gaat, maar meer om stabiliteit, geloofwaardigheid en voorspelbaarheid van een bepaald percentage, en dat consequente lagere inflatie dus ook niet per se erg hoeft te zijn, zolang deze maar consequent is?
Een stabiele prijsontwikkeling draagt bij aan het verhogen van de zekerheid van huishoudens en bedrijven over de prijsontwikkeling. Deze zekerheid maakt het makkelijker om uitgaven en investeringen te plannen en kan zodoende bijdragen aan het verhogen van de welvaart. Economen wijzen er wel op dat een stabiele lage inflatie nadelen kan hebben met name in een lage renteomgeving. In een dergelijke situatie is de ruimte om met conventioneel monetair beleid de reële rente te sturen immers beperkt en heeft de ECB minder ruimte om neerwaartse economische schokken op te vangen door middel van renteverlagingen. Daarnaast wijzen sommige economen op het belang van het hanteren van een marge tot deflatie, omdat dit gepaard kan gaan met het uitstel van consumptie en daardoor economische schade kan brengen5. Om deze reden heeft de ECB in 2003 besloten om het inflatiestreven te wijzigen van «onder de 2%» naar «onder maar dichtbij de 2%».
Wat zijn de effecten als «owner-occupied housing prices» een grotere rol gaan spelen in de inflatiemeting, net als onderliggende inflatie? Is het anders meten van inflatie niet vooral het «oppoetsen van de statistiek», zodat lijkt alsof de 2% eerder bereikt wordt?
Uit een analyse van de ECB uit 20166 blijkt dat het meenemen van kosten van eigenwoningbezit (owner-occupied housing) een beperkt effect heeft op de inflatie van maximaal 0,2%-punt. In de periode 2011–2013 zou het opnemen van kosten eigen woningbezit de inflatie hebben gedrukt terwijl het effect voor de periode 2015–2018 positief zou zijn geweest. Uit deze cijfers blijkt dat het opnemen van de kosten voor eigen woningbezit niet altijd zou leiden tot het eerder bereiken van de inflatiedoelstelling, maar dat dit afhankelijk is van de economische omstandigheden.
Hoe verwacht de ECB een hoger inflatiedoel te halen als het huidige inflatiedoel al niet bereikt wordt? Deelt u de mening dat een onrealistisch hoog inflatiedoel het vertrouwen in het handelen van de ECB juist kan ondermijnen?
Het staat niet vast wat de ECB met de kwantitatieve definitie van prijsstabiliteit gaat doen. Zoals aangegeven is, er nu sprake van een herziening waarbij verschillende voor- en nadelen van een nieuwe definitie in overweging zullen worden genomen. Ik wil niet vooruitlopen op mogelijke uitkomsten van de evaluatie van de ECB welke onafhankelijk uitgevoerd dient te worden.
Wat zouden de beleidsmatige effecten kunnen zijn van een hoger inflatiedoel? Betekent dit dat het monetair beleid nog ruimer zou moeten worden?
Het is op voorhand niet duidelijk wat de effecten zullen zijn van een eventueel hoger inflatiestreven. Dit is mede afhankelijk van het tempo waarin de centrale bank over zou willen gaan naar een nieuwe invulling van het mandaat. Ook is dit afhankelijk van de invloed van de prijsstabiliteitsdefinitie op de inflatieverwachtingen.
Heeft de ECB ooit een mogelijk hoger inflatiedoel besproken met u? Of in een Europees gremium? Wat is de reactie toen geweest?
Deze discussie heeft niet eerder plaatsgevonden in een Europees gremium waar ik aan heb deelgenomen.
Wat zijn, gezien de huidige economische omstandigheden, de waarschijnlijke effecten van (een) hogere inflatie(doelstelling)? Leidt een hogere inflatie(doelstelling) niet juist tot «stagflatie»? Is de lage inflatie gegeven de huidige economische omstandigheden echt zo slecht?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 zijn de effecten van een eventueel hoger inflatiestreven afhankelijk van verschillende factoren zoals het tempo waarin naar het nieuwe definitie wordt bewogen en het effect op de inflatieverwachtingen.
Daarnaast zijn de gevolgen van een hogere of lagere inflatie afhankelijk van de oorzaak van de verandering van de inflatie. Zo is een daling van de inflatie die voorkomt uit positieve aanbodschokken zoals een daling van de olieprijs over het algemeen minder schadelijk dan een daling van de inflatie als gevolg van oplopende werkloosheid en afnemende vraag. Hogere inflatie leidt niet per definitie tot stagflatie. Een hogere inflatie kan ook een teken zijn van krapte op de arbeidsmarkt en zodoende juist voorkomen in periode van aantrekkende economische groei en dalende werkloosheid.
In het antwoord op vraag 7 ben ik ingegaan op enkele potentiële nadelen van een lage inflatie.
Klopt het dat de review september 2021 gereed is? Heeft u hier signalen over gehad? Heeft het kabinet al andere reacties op de review gehoord, of hier zelf al commentaar op geleverd?
Op 23 januari 2020 is de ECB gestart met de evaluatie van de monetaire beleidsstrategie. De planning was om eind 2020 de evaluatie af te ronden. In maart bleek echter uitstel nodig vanwege de COVID-19 crisis. In september is de herziening weer opgepakt en heeft de ECB aangegeven 6 maanden langer de tijd te nemen voor de strategieherziening. De ECB verwacht nu dat de strategieherziening medio-2021 gereed zal zijn.7
De ECB beschikt over beleidsvrijheid om invulling te geven aan het mandaat van prijsstabiliteit binnen de verdragsrechtelijke kaders. Dit past bij de onafhankelijke rol van de ECB, die is vastgelegd in artikel 130 van het VWEU. Regeringen hebben daarom geen rol bij de evaluatie. Dit was ook het geval bij de vorige strategieherziening in 2003. Ik heb zodoende ook geen inhoudelijk commentaar geleverd op de strategieherziening.
Wat vindt u van de recente ideeën vanuit de ECB om zich meer te gaan richten op duurzaamheid?2 Hoe verhoudt dit zich tot het mandaat van de ECB uit artikel 282 VwEU, waarin staat dat de ECB primair als doel heeft om voor prijsstabiliteit te zorgen en pas secundair om het «algemeen economisch beleid» te ondersteunen? Kan de ECB zelf besluiten om bepaalde nevendoelen mee te geven aan zijn monetair beleid? Hoe wordt hiermee het risico voorkomen dat de ECB zich in politiek vaarwater begeeft?
Het hoofddoel van de ECB is het handhaven van prijsstabiliteit (artikel 127(1) VwEU). Onverminderd dit doel dient de ECB het algemene economische beleid in de Unie te ondersteunen om zodoende bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie zoals die omschreven zijn in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). In dat kader kan de ECB besluiten ook te kijken naar duurzaamheidsaspecten. Het kabinet heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de ECB hiermee niet in lijn met het mandaat handelt.
Bent u bereid om een actievere rol te spelen in de discussie rond het lagerentebeleid, gegeven de grote effecten op de Nederlandse economie?
Allereerst is het van belang om in ogenschouw te nemen dat de ECB zich richt op wat het effect is van het beleid op de gehele eurozone. Factoren die spelen in individuele landen worden meegewogen in zoverre deze relevantie hebben voor de inflatie van de eurozone als geheel. Daarnaast dient de ECB de taak in onafhankelijkheid uit te voeren conform het mandaat van prijsstabiliteit. Het is daarom voor het kabinet ongepast om commentaar te leveren op het rentebeleid van de ECB. Dit laat onverlet dat ik oog heb voor de maatschappelijke gevolgen van de lage rente voor Nederland. Ik heb u hier in eerdere kamerbrieven9 over geïnformeerd.
Het artikel ‘Behind China’s Decade of European Deals, State Investors Evade Notice’ |
|
Sven Koopmans (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Behind China's Decade of European Deals, State Investors Evade Notice» en de publicatie van de «China-EU FDI Radar» gepubliceerd op het Nederlandse Datenna.com?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de Chinese overheid veel nauwer betrokken is bij diverse investeringen in Europa, waaronder in Nederland, dan op het eerste gezicht zou lijken?
Het kabinet is zich ervan bewust, zoals beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans», dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel staatsbedrijven als private bedrijven. Ook bij buitenlandse overnames kan het voorkomen dat de Chinese overheid, via bedrijven waarin het een financieel belang heeft, invloed verwerft in Europese bedrijven.
Heeft u eigenstandig voldoende inzicht in de mogelijke politieke aansturing van Chinese investeringen?
Zoals uiteengezet in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans», is verdere economische ontwikkeling en de transformatie naar een hoogwaardige kenniseconomie die grotendeels onafhankelijk is van buitenlandse kennis en technologie, een belangrijke Chinese ambitie. China voert een assertieve industriepolitiek om dit doel te bereiken en beleidsplannen als Made in China 2025zijn hierin toonaangevende strategieën. Staatsgestuurde investeringen in dit kader kunnen het gelijke speelveld verstoren, schadelijk zijn voor het concurrentievermogen van Nederland op de middellange termijn en een mogelijk risico zijn voor de (nationale) veiligheid in Nederland en de EU. De AIVD noemt in zijn jaarverslag dat China met forse investeringen in technologie mogelijk afhankelijkheden van Chinese technologieën creëert.2 De MIVD wijst er verder op dat China investeringen mogelijk als pressiemiddel kan gebruiken.3
Nederland en de EU kennen bij uitstek een open investeringsklimaat. Deze openheid vormt de basis voor onze maatschappij en economie, en is een belangrijke randvoorwaarde voor innovatiekracht en verdienvermogen. Dit laat onverlet dat er risico’s verbonden kunnen zijn aan bepaalde investeringen en overnames. Het gaat dan met name om risico’s m.b.t. de verstoring van vitale processen, de integriteit van kennis en informatie, en het ontstaan van ongewenste strategische afhankelijkheden.
In internationale kaders, zoals in de WTO en de OESO, is afgesproken dat er grenzen kunnen worden gesteld aan investeringen, al naar gelang daar publieke belangen mee zijn gemoeid. Zo kunnen nationale overheden uit het oogpunt van openbare orde en nationale veiligheid regels stellen aan buitenlandse investeringen. Het kabinet implementeert op dit moment de Europese FDI-screeningsverordening, waarmee een mechanisme voor informatie-uitwisseling tussen Europese lidstaten wordt gefaciliteerd. Daarnaast werkt het kabinet aan de wet Toetsing Economie en Veiligheid, die volgens planning eind dit jaar aan de Raad van State wordt voorgelegd, waarna deze zo spoedig mogelijk in 2021 aan uw Kamer wordt aangeboden. Het kabinet heeft het voornemen dit wetsvoorstel, mede vanwege de economische gevolgen van de COVID-19-crisis, met terugwerkende kracht vanaf 2 juni 2020 in werking te laten treden.4
Dankzij deze maatregelen verkrijgt het kabinet beter zicht op overnames die vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid een potentieel risico met zich mee kunnen brengen en kunnen passende maatregelen worden genomen.
In hoeverre is hier naar uw inzicht sprake van politiek gemotiveerde investeringen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is hier naar uw inzicht sprake van een politiek gemotiveerde strategie? Wat zouden de doelen kunnen zijn van een dergelijke strategie en wat betekent dat voor Nederland en Europa?
Zie antwoord vraag 3.
Welke actie neemt u hierover in de bilaterale relatie met China?
Het kabinet zet in de relatie met China in op gelijkwaardigheid, reciprociteit en het tegengaan van ongewenste strategische afhankelijkheden. Focus ligt daarbij op het opvoeren van internationale druk op China om oneerlijke handelspraktijken aan te pakken en toegang tot de Chinese markt te vergroten. Naast het versterken en beschermen van de eigen markt zijn dit methoden om een gelijker speelveld te bewerkstelligen. Nederland verwelkomt buitenlandse investeringen, mits deze voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Ten behoeve van onze nationale veiligheid worden mogelijke risico’s van Chinese economische activiteiten, zoals investeringen, tijdig gesignaleerd, geanalyseerd en beheersbaar gemaakt. In de bilaterale contacten met China stelt het kabinet eventuele misstanden aan de orde, zoals tijdens het gesprek van Minister Kaag met assistent-minister voor Handel Ren Hongbin in november 2019. Tijdens bilaterale economische consultaties staan thema’s als het belang van een gelijk speelveld en bescherming van intellectueel eigendom ook nadrukkelijk op de agenda. Tenslotte kunnen landenneutrale maatregelen, zoals beschreven in het antwoord op vraag 7, ook gevolgen hebben voor Chinese bedrijven.
In hoeverre bent u geïnformeerd over en alert op politiek gemotiveerde investeringen vanuit landen anders dan China?
De kabinetsaanpak ten aanzien van het weerbaar maken tegen statelijke dreigingen is aangekondigd in de Kamerbrief «Tegengaan statelijke dreigingen».5 Verder is uw Kamer voor de zomer geïnformeerd over de kabinetsinzet ten aanzien van buitenlandse overnames en investeringen.6 De daarin opgenomen maatregelen zijn actorneutraal en dus niet enkel van toepassing op staatsgeleide investeringen vanuit één bepaald land.
Het kabinet spant zich in ondernemingen te beschermen tegen ongewenste overnames en investeringen wanneer de borging van onze nationale veiligheid hiertoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld bij mogelijk politiek gemotiveerde investeringen.
Naast beschermend instrumentarium tegen ongewenste buitenlandse overnames en investeringen ter borging van de publieke belangen, beschikt het kabinet ook over stimulerende maatregelen die bijdragen aan de versterking van onze strategische economische belangen en concurrentiekracht. U kunt hierbij denken aan onder meer het Missiegedreven Innovatie en Topsectorenbeleid, investeringen in Europese allianties en IPCEI’s en de Europese projecten onder bijvoorbeeld Horizon 2020.
Welke politieke en praktische gevolgen hebben dergelijke investeringen voor de veiligheid en integriteit van de Nederlandse samenleving?
Bij overnames van of investeringen in bedrijven die actief zijn in de vitale processen kan sprake zijn van risico’s. Daarnaast kunnen bij overnames of investeringen in ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie ook risico’s optreden voor onze nationale veiligheid.
Als gevolg van de overname of investering, kan een risico ontstaan op:
Zoals ook vermeld in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» is het kabinet zich terdege bewust van deze risico’s. Het beschikt over een instrumentarium, waaronder sectorale investeringstoetsen, om deze risico’s te mitigeren, en werkt aanvullend aan een stelsel van investeringstoetsing. Het wetsvoorstel Toetsing Economie en Veiligheid vormt daarvan een belangrijk bestanddeel en wordt volgens planning voor het einde van dit jaar aan de Raad van State aangeboden.7
Wat is de stand van het Europese mechanisme ter screening van buitenlandse investeringen, en wat is de stand van de Nederlandse uitvoering daaraan? Hoe is dit in andere lidstaten?
De FDI-verordening verplicht EU lidstaten tot de inrichting van een contactpunt voor een Europees samenwerkingsmechanisme tussen de lidstaten onderling en met de Europese Commissie om beschikbare vertrouwelijke informatie over directe investeringen uit derde landen te verzamelen, aggregeren en uit te wisselen wanneer een lidstaat van mening is dat deze investering raakt aan de openbare orde en veiligheid van die lidstaat. De verordening, die op 11 oktober 2020 in werking trad, verplicht lidstaten dus niet om een investeringstoets uit te werken. De Nederlandse Uitvoeringswet ter implementatie van de FDI-verordening is door uw Kamercommissie voor Economische Zaken en Klimaat aangemeld voor plenaire behandeling. De meeste lidstaten hebben inmiddels een contactpunt aangewezen dat uitvoering zal geven aan de verplichtingen van de FDI-screeningsverordening. De Commissie heeft op dit moment nog geen overzicht beschikbaar gesteld van de status van implementatie van de verordening in andere lidstaten.
In hoeverre is het huidige Europese instrumentarium van «investment screening» voldoende in staat om te identificeren welke investerende bedrijven onder invloed staan van buitenlandse overheden zonder dat dit direct evident is?
De FDI-screeningsverordening verplicht lidstaten niet tot het inrichten van investeringstoetsen, en vormt op zichzelf ook geen instrument voor «investment screening» maar is gericht op de uitwisseling van relevante informatie tussen lidstaten. Vooralsnog beschikken vijftien lidstaten, waaronder Nederland, over verschillende vormen van investeringstoetsen.8 De verordening voorziet, zoals hierboven benoemd, in een samenwerkingsmechanisme ter uitwisseling van informatie. Aangezien de verordening pas sinds kort van toepassing is, is het nog te vroeg om te concluderen dat de huidige verordening in afdoende mate bijdraagt aan het kunnen identificeren welke investerende bedrijven onder invloed staan van buitenlandse overheden zonder dat dit direct evident is. Dit laat onverlet dat het kabinet risico’s voor de nationale veiligheid bij overnames en investeringen onderkent, en hierop instrumenten beschikbaar heeft en verder ontwikkelt waar nodig. Zie hiervoor de beantwoording van vraag 5. Verder zijn formele investeringstoetsen niet de enige wijze waarop het kabinet zicht krijgt op mogelijk ongewenste investeringen; bedrijven en andere partijen melden dit bijvoorbeeld ook zelf.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende instrumenten die de Chinese overheid gebruikt om investeringen door buitenlandse (staats-)bedrijven in strategische sectoren te weren? Is hierbij sprake van een gelijk speelveld? 2. Welke middelen staan het kabinet momenteel ter beschikking om nu al in te grijpen bij verdachte investeringen?
China kent een zogeheten National Negative List, waarin 33 sectoren in de economie bij wet geheel of gedeeltelijk zijn gesloten voor buitenlandse investeringen. Alhoewel deze lijst elk jaar korter wordt en diverse sectoren daarmee worden geopend voor buitenlandse investeerders, is er vooralsnog geen sprake van een gelijk speelveld. Dit is een kwestie die ook geregeld in zowel de bilaterale contacten als via de EU wordt aangekaart.
Kan het kabinet ook ingrijpen ten aanzien van investeringen die in het verleden al hebben plaatsgevonden?
Het kabinet werkt op dit moment aan de totstandkoming van een stelsel van investeringstoetsing. Dit stelsel bestaat uit reeds bestaande sectorale investeringstoetsen zoals opgenomen in de Gaswet, Elektriciteitswet 1998 en de Wet Ongewenste Zeggenschap Telecom, en introduceert een zogenaamde brede investeringstoets – het wetsvoorstel Toetsing Economie en Veiligheid – die zal zorgen voor een vangnet voor investeringen die op dit moment nog niet binnen de kaders van een sectorale investeringstoets vallen, of niet goed middels sectorale wetgeving kunnen worden geborgd.
Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk overnames van en investeringen in ondernemingen die actief zijn binnen de vitale processen of werken met sensitieve technologie te toetsen op risico’s voor de nationale veiligheid. Het wetsvoorstel doorloopt op dit moment verschillende consultaties, en zal voor het eind van 2020 aan de Raad van State worden aangeboden voor advies. Het kabinet is voornemens de wet van kracht te laten zijn met ingang van 2 juni 2020. Middels deze peildatum wordt het mogelijk overnames en investeringen met terugwerkende kracht aan voorwaarden te onderwerpen of in het uiterste geval te blokkeren, mocht hier vanwege de bescherming van de nationale veiligheid aanleiding toe zijn.9
Welke resultaten zijn behaald door het huidige kabinetsbeleid en het Europese beleid op het tegengaan van ongewenste buitenlandse investeringen in Nederland en in Europa?
Zie antwoord vraag 12.
Het opgelaaide conflict in Nagorno-Karabach. |
|
Thierry Baudet (FVD), Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de inval van Azerbeidzjan, gesteund door Turkije, in het betwiste gebied Nagorno-Karabach?
Op dit moment doet het kabinet geen uitspraken over attributie, daarvoor moeten de feiten eerst vaststaan. Het kabinet is evenwel zeer bezorgd over het aanhoudende geweld in het conflict in en rond Nagorno-Karabach dat ook veel burgerslachtoffers heeft gemaakt. Het geweld moet zo snel mogelijk stoppen. Daartoe heeft Nederland beide zijden opgeroepen. Dit conflict kan niet militair worden opgelost. Het is van groot belang dat de partijen terugkeren naar de onderhandelingstafel van de OVSE Minsk Groep.
Bent u op de hoogte van de geluiden dat er ook doelwitten binnen de Armeense landsgrenzen worden getroffen?
Ja.
Hoe verklaart u uw afzijdige houding in dit conflict aan de grens van Europa?
Ik heb reeds op 29 september jl. met beide Ministers van Buitenlandse Zaken gebeld en hen opgeroepen tot de-escalatie en terugkeer naar onderhandelingen. Premier Rutte belde op 13 oktober jl. met de Armeense premier. Mede dankzij Nederlandse inzet heeft de Europese Raad op 1 oktober jl. ook opgeroepen tot de-escalatie en zich uitgesproken tegen elke inmenging van buitenaf. De Minsk Groep is het aangewezen platform en is nauw betrokken.
Bent u bereid om de Azerbeidzjaanse ambassadeur ter verantwoording te roepen over het oplaaien van het conflict en het starten van deze militaire operatie?
Beide partijen wijzen naar elkaar. Op dit moment doet het kabinet geen uitspraken over attributie, daarvoor moeten de feiten eerst vaststaan. Het is nu vooral belangrijk dat dit geweld zo snel mogelijk stopt. Nederland en de EU blijven beide partijen oproepen om de wapens neer te leggen.
Bent u op de hoogte van de rol die Turkije inneemt in het conflict over Nagorno-Karabach en van het feit dat Turkije Syrische huurlingen naar Nagorno-Karabach stuurt?
Zoals medegedeeld in het verslag van de Europese Raad (Kamerstuk 2020Z19670), kan het kabinet inmiddels berichten dat Nederland het zeer waarschijnlijk acht dat Turkije militair betrokken is bij het conflict in en rond Nagorno-Karabach. De exacte aard van deze betrokkenheid kan vooralsnog niet worden vastgesteld. Daarnaast is het kabinet er inmiddels van op de hoogte dat Turkije inderdaad betrokken is bij de inzet van Syrische strijders aan Azerbeidzjaanse zijde. In algemene zin is bekend dat Azerbeidzjan en Turkije nauwe banden met elkaar onderhouden, waaronder samenwerking op militair terrein. Die samenwerking betreft onder andere gezamenlijke oefeningen en leveringen van militair materieel in de afgelopen jaren.
Deelt u de opvatting dat de inmenging en het agressieve taalgebruik van president Erdogan leidt tot verdere escalatie van het conflict?
Het kabinet heeft conform moties Karabulut (22 501-02, nr. 2218), Voordewind cs. (35 373, nr. 8) en Van Helvert cs. (22 501-02, nr. 2216) de oorlogsretoriek van alle landen, waaronder Turkije, in EU verband veroordeeld, en zowel in EU als NAVO verband zorgen geuit over buitenlandse inmenging. Daarbij zijn alle landen, waaronder Turkije, opgeroepen om zich in te zetten voor het handhaven van het staakt-het-vuren en een terugkeer naar de onderhandelingstafel onder auspiciën van de OVSE Minsk Groep.
Bent u bereid om, in navolging van Frankrijk en Rusland, opheldering te vragen van Turkije over de aanwezigheid van strijders uit Syrië in Nagorno-Karabach?
Het kabinet heeft in lijn met de motie Voordewind en Van Helvert (22 501-02, nr. 2216) in de Noord-Atlantische Raad zijn zorgen uitgesproken over de contra-productieve externe inmenging in het conflict, en alle landen, waaronder NAVO-bondgenoot Turkije, opgeroepen de implementatie van het staakt-het-vuren te bevorderen. Bovendien is deze kwestie ook aan de orde gesteld in bilaterale gesprekken met Turkije. Daarnaast wijs ik op de diverse verklaringen van de EU Hoge Vertegenwoordiger waarin de EU zich uitspreekt tegen externe inmenging. Dit geldt ook voor EU verklaringen binnen de OVSE en de Raad van Europa.
Vindt u ook niet dat sancties opgelegd dienen te worden aan Azerbeidzjan en Turkije, indien niet spoedig een einde wordt gemaakt aan de oorlogsvoering?
Het kabinet zet in op een eensgezind EU optreden dat bijdraagt aan de inspanningen van de OVSE Minsk Groep om de partijen richting een staakt-het-vuren te bewegen. Daarbij staat Nederland in contact met de co-voorzitters van de OVSE Minsk Groep om te bezien hoe Nederland dat proces het beste kan ondersteunen. Op dit moment zijn sancties niet aan de orde.
De anti-abortus lobby van de Krijgsmacht Bisschop |
|
John Kerstens (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de per 1 juni 2020 aangestelde Krijgsmacht Bisschop een brief aan alle leden van de Kamer heeft verzonden waarin hij abortus «kindoffers» noemt en abortus vergelijkt met extreem geweld tegen kinderen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitlatingen van de Krijgsmacht Bisschop? Passen deze uitlatingen binnen de normen en waarden van Defensie?
Nee, deze uitlatingen passen niet binnen de normen en waarden van Defensie. Vanuit Defensie is geen betrokkenheid bij de uitlatingen van de persoon in kwestie richting de leden van de Tweede Kamer. De titel krijgsmachtbisschop wordt door de Rooms-Katholieke Kerk (RKK) zelf toegepast en is geen officiële Defensie titel. De persoon in kwestie is zelf verantwoordelijk voor zijn uitlatingen.
Ik betreur dat door gebruikmaking van deze titel de suggestie is gewekt dat de krijgsmacht betrokken is bij de bewuste uitlatingen. Inmiddels heeft de persoon in kwestie, in een artikel dat op 7 oktober jl. in het Nederlands Dagblad verscheen, uitgesproken dat hij zich een beetje ongemakkelijk voelt bij het feit dat er misverstand kan zijn ontstaan. Tevens gaf hij in dit artikel aan zich voor de volgende keer te bezinnen op een ondertekening die geen misverstanden oproept.
Zoals ook op 28 februari 2019 (Aanhangsel van de Handelingen 2018–2019, nr. 1708) is gesteld in antwoord op vragen vanuit uw Kamer geldt voor de positionering en werkzaamheden van geestelijk verzorgers binnen Defensie de scheiding tussen kerk en staat. De geestelijke verzorging verricht haar werk onder de inhoudelijke verantwoordelijkheid van de door de staat erkende zendende instanties. Defensie heeft hierover geen zeggenschap, zoals opgenomen in het ministerieel besluit betreffende Functionele Kaders Geestelijke Verzorging bij Defensie (2011) en het statuut betreffende Geestelijke Verzorging bij Defensie (2012). De persoon in kwestie en zijn zendende instantie zijn daarom zelf verantwoordelijk voor de uitlatingen.
Vindt u het, in brede zin, wenselijk dat een Krijgsmacht Bisschop op basis van die functietitel een politieke lobby voert?
Zie antwoord vraag 2.
Welke invloed heeft het Militair Ordinaat op de geestelijke verzorging binnen Defensie?
Het Militair Ordinariaat (MO) is de Rooms-Katholieke zendende instantie en één van de zeven zendende instanties die geestelijk verzorgers zenden naar de krijgsmacht, i.c. plaatsen bij de Diensten Geestelijk Verzorging (DGV). Er is ook een protestantse, humanistische, joodse, islamitische, hindoe en boeddhistische zendende instantie. Het besturen van de DGV geschiedt op basis van de afspraken tussen de zendende instanties en de Minister van Defensie, zoals verwoord in het Ministerieel Besluit betreffende «Functionele kaders Geestelijke Verzorging bij Defensie» (2011). In het bestuurscollege van de DGV zijn de zeven zendende instanties vertegenwoordigd door een Hoofd van Dienst.
Binnen de RKK is het MO één van de bisdommen. Het MO is niet gebonden aan een gebied, maar aan de krijgsmacht. Dit bisdom is bedoeld om geestelijke zorg te verschaffen aan militairen, hun thuisfront, het overig defensiepersoneel en veteranen. De gezonden aalmoezeniers zijn verbonden aan het MO en aan het hoofd daarvan staat de ordinarius, de bisschop (pauselijke benoeming). Het MO is verantwoordelijk voor de ambtsinhoudelijke aspecten van de functie van krijgsmachtsaalmoezenier.
Valt uit te sluiten dat het Militair Ordinaat, mede gelet op de uitspraken van de Krijgsmacht Bisschop, gekleurde adviezen geeft aan militairen wanneer het gaat om het thema abortus?
Dit valt niet uit te sluiten, omdat de inhoud van de gesprekken binnen de geestelijke verzorging toebehoort aan het domein van de Zendende Instanties en bovendien vertrouwelijk is, zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 2 en 3. Echter, in de samenwerkingsafspraken tussen de zeven zendende instanties en Defensie staat in het ambtsprofiel voor een geestelijk verzorger vermeld: «Bereid te zijn militairen met een andere religieuze of levensbeschouwelijke achtergrond bij te staan».
Een geestelijk verzorger bij de krijgsmacht dient kortom, ongeacht zijn of haar denominatieve achtergrond, beschikbaar en competent te zijn voor het bijstaan van al het defensiepersoneel, het thuisfront en de veteranen.
Wordt het Militair Ordinaat, waarvan de Krijgsmacht Bisschop het hoofd is, op enigerlei wijze gefinancierd door Defensie? Zo ja, om welke bedragen gaat het en waar zijn deze bedragen voor bedoeld?
Nee. De rechtspersoon MO maakt geen deel uit van de defensieorganisatie en begroting. Dit geldt evenmin voor één van de andere zeven denominaties. De zeven zendende instanties kennen verschillende structuren. De RKK heeft daarbij gekozen voor de juridische structuur van een bisdom ofwel ordinariaat. Deze kerkelijke rechtspersoon bezit naar Nederlands burgerlijk recht rechtspersoonlijkheid. Deze rechtspersoon wordt op geen enkele wijze gefinancierd door Defensie.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Krijgsmacht Bisschop over het gebruik van zijn functietitel voor politieke lobby op het thema abortus, alsmede om over te brengen hoezeer Defensie hecht aan neutrale geestelijke verzorging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomsten hiervan terugkoppelen aan de Kamer?
Het principe van scheiding van kerk en staat houdt in dat beide domeinen elkaars autonomie respecteren. Dat betekent dat de aan defensie gerelateerde (kerk-) genootschappen geen formele rol toekomt in het overheidsbesluitvormingsproces. Het aanbod van geestelijke verzorging bij de krijgsmacht wordt voorzien vanuit de zeven te onderscheiden religieuze en levensbeschouwelijke denominaties en is daarom per definitie niet neutraal. De zendende instanties kiezen hun eigen vertegenwoordigers en vanuit de eigen geledingen een Hoofd van Dienst. Deze functionaris vertegenwoordigt de zendende instantie bij de Krijgsmacht.
Ik hecht eraan dat geestelijke verzorging beschikbaar is voor onze militairen. Dit draagt bij aan het (geestelijk) welbevinden van militairen en het thuisfront, overig defensiepersoneel en veteranen en aan de moraliteit van de Krijgsmacht als geheel. Geestelijk verzorgers bij Defensie zijn er voor alle defensiemedewerkers, het thuisfront en de veteranen ongeacht hun eigen achtergrond en zending.
Ik zal daarom niet apart in gesprek treden met de persoon in kwestie over dit onderwerp (zie hiervoor ook het antwoord op de vragen 2 en 3). Zijn uitlatingen stroken niet met de waarden van Defensie en de twee organisaties staan eveneens los van elkaar. De overheid en genootschappen op geestelijke grondslag hebben wederkerig vrijheid van richting en inrichting. Zij opereren beiden als autonome instanties en mengen zich niet in elkaars beleid, bestuur en organisatievorm als ook in hun waarden en normen. Wel zijn er reguliere besprekingen met de zendende instanties waarin verschillende onderwerpen aan de orde kunnen komen.
De inzet Syrische rebellen door Turkije in oorlog om Nagorno-Karabach |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat Turkije Syrische rebellen inzet in de oorlog om Nagorno-Karabach, aan de zijde van Azerbeidzjan?1
Zoals medegedeeld in het verslag van de Europese Raad (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1620), kan het kabinet inmiddels berichten dat Nederland het zeer waarschijnlijk acht dat Turkije militair betrokken is bij het conflict in en rond Nagorno-Karabach. De exacte aard van deze betrokkenheid kan vooralsnog niet worden vastgesteld. Daarnaast is het kabinet er inmiddels van op de hoogte dat Turkije inderdaad betrokken is bij de inzet van Syrische strijders aan Azerbeidzjaanse zijde. In algemene zin is bekend dat Azerbeidzjan en Turkije nauwe banden met elkaar onderhouden, waaronder samenwerking op militair terrein. Die samenwerking betreft onder andere gezamenlijke oefeningen en leveringen van militair materieel in de afgelopen jaren.
Behoren tot de in de berichtgeving genoemde rebellengroeperingen, zoals de Sultan Murad Brigade, ook groeperingen die in het verleden non-lethal assistance (NLA) ontvangen hebben van Nederland?
In verband met herleidbaarheid naar de door Nederland gesteunde gematigde gewapende groepen, kan er in het openbaar niet worden ingegaan op eventuele betrokkenheid van voorheen door Nederland gesteunde gematigde gewapende groepen.
Bent u bereid inzet van Syrische rebellengroeperingen in de oorlog om Nagorno-Karabach te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Externe inmenging leidt eerder tot escalatie dan tot de-escalatie van het conflict. Mede op initiatief van Nederland heeft de Europese Raad zich op 1 oktober jl. daarom uitgesproken tegen elke externe inmenging en opgeroepen tot de-escalatie, staakt het vuren en de noodzaak om terug te keren naar de onderhandelingstafel. Deze oproep is door Nederland herhaald tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 12 oktober. Nederland heeft daarbij, conform de motie Van Helvert en Voordewind (gewijzigde motie 21 501-02, nr. 2212) ook opgeroepen tot een onderzoek naar de rol van externe actoren in OVSE-verband. Deze oproep is eveneens herhaald richting de co-voorzitters van de OVSE Minsk Groep. Daarnaast wijs ik op de diverse verklaringen van de EU Hoge Vertegenwoordiger waarin de EU zich uitspreekt tegen externe inmenging. Dit geldt ook voor EU verklaringen binnen de OVSE en de Raad van Europa.
Herinnert u zich uw antwoord Kamervragen over het bericht dat Turkije Syrische rebellen inzet in de strijd in Libië, waarbij u aangaf dat het «op dit moment onduidelijk is om welke strijders of groepen het gaat, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden»?2
Ja.
Weet u inmiddels wel meer? Zo ja, bent u dan alsnog bereid, met de kennis van nu, vragen 10 t/m 15 te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is er inmiddels van op de hoogte dat Turkije inderdaad betrokken is bij de inzet van Syrische strijders in Libië. Zie verder antwoorden 10 t/m 15.
Als u het voor u op dit moment ook bij het oorlog om Nagorno-Karabach onduidelijk is om welke strijders of groepen het gaat, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden, bent u dan bereid om op zoek te gaan naar antwoorden op deze vragen, bijvoorbeeld door onderzoek te doen en te bepleiten, contact te zoeken met bondgenoten en uitleg te vragen van Turkije, helemaal gezien de uitspraak van de Turkse president Erdogan «Turkey will continue to stand with ... Azerbaijan with all its resources and heart»?3
Nederland heeft conform de motie Van Helvert c.s. in de meest relevante gremia opgeroepen tot een onderzoek in OVSE-verband naar externe inmenging bij het conflict. Nederland blijft in contact met diverse internationale actoren om de zorgen daarover kenbaar te maken.
Bent u bereid in contact te treden met Frankrijk, gezien de berichtgeving over de claim van de Franse president Macron dat Syrische strijders actief zijn in de oorlog om Nagorno-Karabach?4
Ja. Nederland staat in contact met diverse internationale actoren, waaronder Frankrijk als co-voorzitter van de OVSE Minsk Groep.
Heeft Nederland, ook als lid van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (VN), kennisgenomen van het recente rapport van de onafhankelijke internationale VN-onderzoekscommissie naar Syrië, waarin de commissie aangeeft dat er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat Syrische rebellen, waaronder de Sultan Murad Brigade, die voor Turkije in Noord-Syrië vochten, de oorlogsmisdaden van onder meer plunderingen, gijzeling, wrede behandeling en marteling, verkrachting en vernieling van cultureel bezit hebben begaan? Hoe beoordeelt u dit? Bent u bereid Turkije en/of de genoemde rebellengroeperingen ter verantwoording te roepen en te veroordelen?5
Ja, dit rapport is bekend bij het kabinet. Tijdens de Mensenrechtenraad is de deze kwestie in EU verband aan de orde gesteld. Ten tijde van het zogenaamde Afrin offensief, welke in januari 2018 aanving, is de Sultan Murad Brigade beschuldigd van mensenrechtenschendingen (zie ook TK 32 623, nr. 2229 antwoord op vragen 278, 281, 289). Het schenden van mensenrechten en het plegen van oorlogsmisdaden wordt door het kabinet altijd veroordeeld, waarbij de schenders van mensenrechten ter verantwoording dienen te worden geroepen.
Zijn er «rode lijnen» die Nederland in het kader van het NLA-programma gesteld heeft, overschreden door Syrische rebellengroeperingen, bijvoorbeeld bij de aanval op en bezetting van Afrin, waarover de VN-onderzoekscommissie naar Syrië juist ernstige beschuldigingen uit?
Hoewel er tijdens de volledige duur van het programma werd gemonitord, zowel door de uitvoerders, onze bondgenoten als Nederland zelf, was het niet mogelijk – bijvoorbeeld vanwege een onveilige situatie in de gebieden waar de gematigde oppositie actief was – een monitoringssysteem op te zetten dat alle risico’s uitsloot. Zoals in antwoorden op feitelijke vragen aan uw Kamer gemeld, maakten berichten over mogelijke schendingen van het humanitair oorlogsrecht of mensenrechten ten tijde van het NLA programma, deel uit van de vetting en van contacten met de groepen. Hier zijn in voorkomende gevallen conclusies aan verbonden, zie ook TK 32 623, nr. 184 (Kamerstuk 32 623, nr. 229). In verband met herleidbaarheid naar de door Nederland gesteunde gematigde gewapende groepen, kan er in het openbaar niet worden ingegaan op eventuele betrokkenheid van deze groepen bij het Afrin offensief van januari 2018. Uw Kamer is hierover (deels) vertrouwelijk geïnformeerd (Kamerstuk 32 623, nr. 200, Kamerstuk 32 623, nr. 247).
Bent u bereid alle door Nederland in het kader van NLA geleverde spullen terug te vorderen bij Syrische rebellengroeperingen die zich schuldig gemaakt hebben aan mensenrechtenschendingen, tot oorlogsmisdaden aan toe? Zo nee, waarom niet?
In verband met herleidbaarheid naar de door Nederland gesteunde gematigde gewapende groepen, kan er in het openbaar niet worden ingegaan op eventuele betrokkenheid van voorheen door Nederland gesteunde gematigde gewapende groepen. Hoewel niet valt uit te sluiten dat er door Nederland geleverde NLA-goederen nog in gebruik zijn, zal het overgrote deel van de geleverde goederen, zoals voedselpakketten en medicijnen, zijn geconsumeerd. De gemiddelde levensduur van een voertuig in de Syrische context was naar schatting zes tot acht maanden (Kamerstuk 32 623, nr. 229, Kamerstuk 32 623, nr. 294). Na beëindiging van het NLA programma in 2018 is bovendien de monitoring van de goederen beëindigd, waardoor het traceren en terughalen van eventueel nog in gebruik zijnde goederen niet mogelijk is.
Bent u bereid te eisen bij Turkije en richting Syrische rebellengroeperingen dat er geen door Nederland geleverde spullen ingezet worden in Libië en in de oorlog om Nagorno-Karabach? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de opvatting van de Franse president Macron, die de oorlogsretoriek van Erdogan «onbezonnen en gevaarlijk» noemt, en de door Erdogan bepleite verovering van Nagorno-Karabach door Azerbeidzjan onacceptabel?6
Het kabinet heeft conform de moties Karabulut (Kamerstuk 22 501-02, nr. 2218), Voordewind c.s. (Kamerstuk 35 373, nr. 8) en Van Helvert c.s. (Kamerstuk 22 501-02, nr. 2216) de oorlogsretoriek van alle landen, waaronder Turkije, in EU verband veroordeeld, en zowel in EU als NAVO verband zorgen geuit over buitenlandse inmenging. Daarbij zijn alle landen, waaronder Turkije, opgeroepen om zich in te zetten voor het handhaven van het staakt-het-vuren en een terugkeer naar de onderhandelingstafel onder auspiciën van de OVSE Minsk Groep.
Bent u bereid de agressieve houding van Turkije richting naburige landen, waaronder EU- en NAVO-lidstaten, te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
De Europese Raad heeft zich op 16 oktober jl. uitgesproken over unilaterale en provocerende acties door Turkije in de Oostelijk Middellandse zee en heeft het land opgeroepen zich structureel in te spannen voor het verminderen van spanningen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Berichten dat NAVO-lid Turkije moslimextremisten uit Syrië naar Azerbeidzjan stuurt en ook aan de strijd deelneemt |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat Turkije honderden, mogelijk duizenden moslimextremisten uit Syrië naar Azerbeidzjan stuurt?1 2
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie dat Turkije buitenlandse strijders naar Azerbeidzjan heeft overgebracht. Dergelijke berichten worden ontkend door Turkije en Azerbeidzjan. Het kabinet roept alle internationale actoren, dus ook Turkije, op om zich te onthouden van acties en retoriek die de-escalatie bemoeilijken. Mede dankzij Nederlandse inzet heeft de Europese Raad zich op 1 oktober jl. uitgesproken tegen elke externe inmenging.
De Europese Raad heeft tevens opgeroepen tot een direct staakt het vuren en een vreedzame beslechting van het geschil, waarbij geen plaats is voor een militaire oplossing en inmenging door andere landen. De Europese Raad sprak steun uit voor de OVSE Minsk Groep en verzocht de EU Hoge Vertegenwoordiger om verdere EU steun voor dit proces te onderzoeken.
In telefoongesprekken met mijn Armeense en Azeri ambtgenoten deze week heb ik aangedrongen op dialoog tussen beide landen. Dat is de enige weg naar een vreedzame en duurzame oplossing van het conflict.
Naar verwachting zal tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 12 oktober a.s. worden gesproken over wat de EU aanvullend kan doen om beide landen zo snel mogelijk tot een staakt-het-vuren te bewegen. Nederland zal daarbij aandringen op eensgezind EU optreden.
Klopt het dat er ook moslimextremisten tussen zitten, zoals van de Sultan Murad Brigade, die eerder nog door dit kabinet werden gesteund?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om Turkije op te roepen deze islamitische troepentransporten direct te stoppen of krijgt Turkije van u en andere lidstaten van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) wéér de vrije hand om dood en verderf te zaaien?
Zie antwoord vraag 1.
Welke «reguliere» militaire steun geeft Turkije aan Azerbeidzjan en is deze steun de afgelopen maanden opgevoerd? In hoeverre wordt de NAVO door Turkije over militaire steun aan Azerbeidzjan op de hoogte gesteld? Klopt het dat een Turkse F-16 straaljager een straaljager van Armenië heeft neergeschoten en daarbij is binnengedrongen in het luchtruim van Armenië?3
Het kabinet kan de berichten over militaire betrokkenheid van Turkije in dit conflict, alsook de berichten over het neerhalen van een Armeens straaljager op het moment van schrijven niet bevestigen. Zowel Turkije als Azerbeidzjan ontkennen de berichten.
Het kabinet is door Turkije, in NAVO verband of anderszins, niet op de hoogte gesteld van eventuele militaire steun aan Azerbeidzjan. Wel is bekend dat Azerbeidzjan en Turkije nauwe banden met elkaar onderhouden, waaronder samenwerking op militair terrein. Die samenwerking betreft onder andere gezamenlijke oefeningen en leveringen van militair materieel in de afgelopen jaren.
Deelt u de mening dat de Turkse agressie steeds meer conflicten negatief beïnvloedt/veroorzaakt en dit het gevolg is van de islamitische neo-Ottomaanse ideologie die Erdogan in alle facetten uitademt?
Berichtgeving dat Turkije militair betrokken is bij dit conflict kan vooralsnog niet worden bevestigd. Duidelijk is dat alle internationale actoren, dus ook Turkije, zich moeten onthouden van acties en retoriek die niet bijdragen aan de-escalatie in conflictsituaties.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat de christelijke bevolking in Armenië en de Nagorno-Karabach ten prooi valt aan het Azerbeidzjaanse leger en de moslimextremisten uit Syrië?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u eindelijk bereid te pleiten voor een NAVO-bondgenootschap zonder de islamitische agressor Turkije? Zo nee, waarom niet?
Turkije is een belangrijke bondgenoot, zowel vanwege zijn geografische positie als vanwege de grote bijdrage die Turkije levert aan missies. Het is niet in het Nederlands en NAVO-belang om Turkije uit de NAVO te zetten. De NAVO is bovendien een waardengemeenschap. Dat betekent dat bondgenoten elkaar kunnen aanspreken. Zij doen dat ook. Ten slotte voorziet het NAVO verdrag niet in de mogelijkheid van gedwongen uittreding.
Wilt u deze vragen uiterlijk 5 oktober 2020 beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Nederlandse schuld aan Europese automatische verlengingen van landbouwgif |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie voortdurend voorstelt pesticiden automatisch te verlengen, zonder dat de voorgeschreven wetenschappelijke veiligheidstoets voor mensen, dieren en het milieu heeft plaatsgevonden?
Wanneer een stof is goedgekeurd en een veilig gebruik voor mens, dier en milieu is aangetoond, dient de goedkeuring na een aantal jaar (afhankelijk van het type goedkeuring) opnieuw te worden beoordeeld op basis van de dan vigerende richtsnoeren en criteria. Deze herbeoordeling dient te zijn afgerond voordat de goedkeuring van de werkzame stof afloopt. Indien de herbeoordeling, buiten de schuld van de aanvrager om, vertraging oploopt, dient de goedkeuringsperiode conform artikel 17 van de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 tijdelijk te worden verlengd tot de herbeoordeling is afgerond. De betreffende voorstellen van de Europese Commissie hebben hierop betrekking.
Kunt u bevestigen dat dit alleen al in het laatste halfjaar om 75 soorten landbouwgif ging (26 automatische verlengingen in mei, 22 automatische verlengingen in juli en 27 bij de komende vergadering van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF))?
Tijdens het SCoPAFF overleg in mei, juli en september 2020 is inderdaad gestemd over de tijdelijke verlenging van de goedkeuringsperiode van respectievelijk 26, 22 en 27 werkzame stoffen.
Erkent u dat door deze automatische verlengingen zonder veiligheidstoets landbouwgiffen te lang op de markt kunnen blijven, omdat na toetsing dikwijls blijkt dat ze toch schadelijk voor mens, dier of milieu zijn?
Al de betreffende stoffen zijn eerder beoordeeld waarbij is aangetoond dat ze veilig voor mens, dier en milieu kunnen worden toegepast. Daarnaast zal de goedkeuring van een stof niet tijdelijk worden verlengd wanneer al onomstotelijk duidelijk is dat de stof niet in aanmerking komt voor een hernieuwde goedkeuring. De Europese Commissie zal in een dergelijk geval direct een voorstel voor niet hernieuwing aan de lidstaten voorleggen.
Kunt u bevestigen dat de Tweede Kamer de regering heeft verzocht om tegen automatische verlenging van toelatingen van stoffen te stemmen, waarvan bekend is dat ze een grote bedreiging vormen voor de biodiversiteit (in het bijzonder bijen en hommels) of die kankerverwekkend, mutageen, hormoonverstorend en/of giftig voor de voortplanting zijn?1
Ja, ik heb uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1181) dat ik invulling aan deze motie geef door niet in te stemmen met de tijdelijke verlenging van de goedkeuringsperiode van werkzame stoffen waarover uw Kamer een motie heeft aangenomen die daar specifiek om heeft gevraagd. Wanneer een dergelijke werkzame stof onderdeel is van een pakket van stoffen zal ik weliswaar voor verlenging van het pakket stemmen maar met een stemverklaring aangeven dat Nederland tegen verlenging is van de specifiek genoemde werkzame stof.
Kunt u bevestigen dat u deze automatische verlengingen al meerdere malen een «doorn in het oog» heeft genoemd, maar dat u desondanks voor de pakketten van automatische verlengingen blijft stemmen?2
Ik zou inderdaad graag zien dat er geen sprake zou hoeven te zijn van automatische verlengingen. Tegelijkertijd moeten we ons ook houden aan de bindende afspraken die in Europees verband zijn gemaakt waar het gaat om herbeoordelingen binnen een bepaalde termijn af te ronden. En waarbij is afgesproken dat de tijdelijke verlenging van de goedkeuringsperiode van werkzame stoffen zorgvuldig is in de richting van de aanvragers en de gebruikers van deze stoffen, indien de vertraging buiten schuld van de aanvrager heeft plaatsgevonden. Daarnaast speelt voor mij mee dat in de betreffende pakketten van middelen ook veel stoffen zitten die we graag willen behouden, zoals laag-risico stoffen.
Erkent u dat een stemverklaring tegen een van de schadelijke stoffen uit het pakket – terwijl u wel voor verlenging van het pakket als geheel stemt – een machteloos en vooral symbolisch signaal is?
Nee, een stemverklaring is nooit machteloos want hiermee laat ik de Europese Commissie en lidstaten zien wat mijn standpunt is. Er is een toenemend aantal lidstaten dat bezwaar maakt tegen de procedurele tijdelijke verlengingen van stoffen.
Erkent u dat u met de uitspraak «Het is mij een doorn in het oog dat wij elke keer over zo’n pakket moeten stemmen, en niet voor de aparte middelen. Die discussie heb ik nog niet gewonnen in Europa» de indruk wekt dat de oorzaak van de automatische verlengingen (een vertraging in de toelatingsprocedure) uitsluitend bij Europa ligt, zonder dat u daar iets tegen kunt doen?3
Ik heb bij de Europese Commissie erop aangedrongen om individueel over de tijdelijke verlengingen van stoffen te stemmen. De Europese Commissie houdt echter vast aan stemmingen in pakketvorm. Ik ben niettemin van mening dat het helpt om mij uit te blijven uitspreken over zaken waarvan ik vind dat ze anders moeten, zoals het stemmen over individuele middelen in plaats van over pakketten, ook als het niet gelijk lukt om dat in Europees verband voor elkaar te krijgen. Dat het zo werkt in Europa kan ik niet veranderen, maar ik kan wel, bijvoorbeeld door een stemverklaring af te geven, het Nederlandse standpunt hierin blijven benadrukken. En dat zal ik ook blijven doen.
Het stemmen over pakketten in plaats van over individuele stoffen staat overigens los van de oorzaken van de vertragingen bij herbeoordelingen. In het kader van de evaluatie van de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 heeft de Europese Commissie verbeterpunten benoemd om de oorzaken van die vertragingen waar mogelijk weg te nemen, zoals het wegnemen van onduidelijkheden in de EFSA bevindingen, verbeterde collegiale toetsing en het enkel accepteren van volledige aanvragen van hoge kwaliteit.
Kunt u bevestigen dat uit de fact finding-missie van de Europese Commissie naar de implementatie van de biocidenverordening door lidstaten blijkt dat het Nederlandse College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) 60% van alle aanvragen voor toelatingen van biociden in de EU beoordeelt?4
Het Ctgb is één van de grotere toelatingsautoriteiten in Europa en handelt een relatief groot aandeel van de Europese aanvragen af. In de beleidsreactie op de fact finding-missie (Kamerstuk 28 858, nr. 510) wordt gespecificeerd dat het gaat om 60% van de toelatingen die gelden voor de gehele Unie. Dit is een speciaal type biocide-toelating. Het Ctgb werkt daarnaast ook aan andere soorten aanvragen en daar is het Nederlandse aandeel lager dan 60%, maar ook bij deze aanvragen is het aandeel groter dan de «fair share» waar Nederland voor moet staan als lidstaat.
Kunt u bevestigen dat uit bovengenoemde fact finding-missie blijkt dat er vertragingen plaatsvinden in het beoordelingsproces voor biociden?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Ctgb als reactie hierop onder andere medewerkers heeft overgeplaatst van aanvragen voor landbouwbestrijdingsmiddelen naar biociden-aanvragen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Het Ctgb heeft een aantal medewerkers die werkten aan gewasbeschermingsmiddelen breder ingewerkt, en deze medewerkers beoordelen dus zowel aanvragen voor gewasbeschermingsmiddelen als aanvragen voor biociden. Medewerkers hebben dus de verbreding gemaakt naar aanvragen voor biociden, maar worden niet uitsluitend op biocidendossiers ingezet. Door de inzetbaarheid van medewerkers te verbreden kan het Ctgb beter inspelen op veranderingen in het werkaanbod tussen gewasbeschermingsmiddelen en biociden en dat vind ik positief.
Kunt u bevestigen dat Nederland, Duitsland, Frankrijk en, tot voor kort, het Verenigd Koninkrijk samen 80% van de Europese toelatingsaanvragen voor landbouwbestrijdingsmiddelen voor hun rekening namen?5
De Europese Commissie geeft in haar rapport over de evaluatie van de Gewasbeschermingsmiddelenverordening (EG) 1107/2009 aan dat sommige landen meer dan anderen bijdragen aan het functioneren van het Europese systeem van stofgoedkeuring. De analyse van de Europese Commissie toont dat Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk in de periode tussen 2011 en 2018 tezamen 60% van de aanvragen van nieuwe werkzame stoffen hebben beoordeeld (resp 23%, 20% en 17%).
Welk percentage van de Europese aanvragen voor toelating of vernieuwing van landbouwbestrijdingsmiddelen wordt nu door het Ctgb beoordeeld?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u bevestigen dat de beoordelende instanties van verschillende lidstaten met elkaar concurreren (ze worden namelijk betaald voor de beoordelingen) waardoor het Ctgb een prikkel heeft om zijn diensten goedkoop aan te bieden? Zo ja, deelt u het inzicht dat dat kan leiden tot onderbezetting en daardoor vertragingen in toelatingsprocedures?
Nee. Zoals vastgelegd in artikel 10 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden brengt het Ctgb kostendekkende tarieven in rekening. De Gewasbeschermingsmiddelenverordening biedt aanvragers de ruimte om te kiezen in welke lidstaat zij hun aanvraag indienen. Het Ctgb onderzoekt periodiek hoe aanvragers tegen het werk van het Ctgb aan kijken. Daaruit blijkt dat aanvragers het Ctgb vooral kiezen vanwege het kennisniveau van de beoordelaars, de kwaliteit van de beoordeling, transparantie, toegankelijkheid en specifiek om de specialistische kennis op het terrein van werkzame stoffen van biologische oorsprong.
Deze systematiek van kostendekkende tarieven wordt in de meeste lidstaten niet gehanteerd. De Europese Commissie heeft alle lidstaten opgeroepen een dergelijke systematiek in te richten, zodat de toelatingsautoriteiten hun kosten in rekening kunnen brengen bij aanvragers, hun capaciteit beter in lijn kunnen brengen met de vraag wat moet leiden tot een evenwichtiger verdeling van aanvragen over de lidstaten.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op feitelijke vragen heeft geschreven: «De reden voor de vertragingen liggen veelal niet bij EFSA, maar bij de beoordelende instanties van lidstaten»?6
Ja. Inmiddels heeft de Europese Commissie het rapport over de evaluatie van de Gewasbeschermingsmiddelenverordening (EG) 1107/2009 gepubliceerd. Daarin benoemt de Commissie verbeterpunten in alle stappen van het proces: bij de rapporterend lidstaat, bij EFSA en bij de Europese Commissie.
Welk percentage van de beoordelingsprocedures van het Ctgb loopt vertraging op, leidend tot automatische verlengingen, en hoe verhoudt dit percentage zich tot dat van bevoegde autoriteiten van andere lidstaten?
Alle toelatingsautoriteiten in de EU, waaronder het Ctgb, kampen met vertragingen. Een rapportage7 van de Europese Commissie over de hernieuwing van werkzame stoffen laat zien dat het Ctgb gemiddeld goed scoort. Alleen enkele lidstaten met kleine toelatingsautoriteiten en een beperkt werkaandeel (Slovenië, Litouwen, Ierland) scoren iets beter. Bij alle lidstaten ligt het gemiddelde echter boven de wettelijke termijn. Aangezien er ook sprake is van vertraging in de processtappen om te komen tot besluitvorming (bij EFSA en Europese Commissie) leidt dit in alle gevallen tot de noodzaak de goedkeuringstermijn van de werkzame stof tijdelijk te verlengen zoals de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 voorschrijft.
Kunt u bevestigen dat het Ctgb verantwoording aan u af moet leggen en dat u daarmee invloed heeft en verantwoordelijkheid draagt voor de werkzaamheden van het Ctgb?
Het Ctgb heeft als zelfstandig bestuursorgaan een eigenstandige bevoegdheid om invulling te geven aan de taken die zijn vastgelegd in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De verantwoordelijkheid voor het functioneren en de continuïteit van het Ctgb ligt bij de Minister van LNV. De door het Ctgb vastgestelde begroting voor het komende jaar en de jaarrekening van het afgelopen jaar moeten door de Minister van LNV als «eigenaar» worden goedgekeurd.
Kunt u bevestigen dat u in mei 2020 een brief van de Europese Commissie heeft ontvangen waarin u gewaarschuwd wordt dat de Nederlandse bevoegde autoriteit (dus het Ctgb) de toelatingsprocedures op tijd uit moet voeren, omdat de vertragingen nu leiden tot «unjustified extensions op approvals»? Zo ja, hoe beoordeelt u deze reprimande?7
Ja, alle lidstaten hebben een brief ontvangen waarin de Europese Commissie ingaat op het probleem van het niet tijdig afronden van herbeoordelingen. Ik onderken het probleem dat herbeoordelingen binnen Europa niet tijdig worden afgerond en zie tegelijkertijd dat het Ctgb haar capaciteit de afgelopen jaren flink heeft vergroot. Dit wordt bevestigd door het feit dat Nederland een van de drie lidstaten is die het grootste aantal werkzame stoffen (her)beoordelen binnen de EU. Tevens roept de Europese Commissie in de brief op om kostendekkende tarieven voor aanvragers te hanteren, wat in Nederland reeds is opgenomen in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vragen 14 en 15, waaruit blijkt dat de oorzaken van vertragingen niet alleen bij de bevoegde autoriteiten van lidstaten liggen.
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie erop wijst dat het Ctgb de benodigde middelen hiervoor dient te verhalen op de aanvragers van de toelatingen?
Ja, zie ook mijn antwoorden op vragen 13 en 17.
Erkent u dat de Europese Commissie in deze brief waarschuwt voor een inbreukprocedure («decisive legal action») wanneer regels systematisch geschonden worden? Hoe beoordeelt u dit?
De Europese Commissie benoemt deze mogelijkheid in het algemeen en niet specifiek waar het gaat over de termijnen van herbeoordelingen.
Welke actie gaat u ondernemen om te garanderen dat het Ctgb toelatingsprocedures op tijd afhandelt, waardoor Nederland niet langer de oorzaak is van automatische verlengingen?
Europese aanvragen kunnen bij iedere lidstaat ingediend worden. Het tijdig beoordelen van deze aanvragen en de besluitvorming daarover is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de lidstaten, EFSA en de Europese Commissie. Het Ctgb levert naar verhouding al een grote bijdrage aan het beoordelen van aanvragen en doet dat als een van de snelsten. Een belangrijke oorzaak voor de vertragingen is het tekort aan specialistische beoordelingscapaciteit in Europa en een scheve verdeling van het werk over de lidstaten. Dit probleem is vergroot door het vertrek van het Verenigd Koninkrijk en het steeds complexer worden van aanvragen die daardoor steeds meer beoordelingscapaciteit vergen. De Europese Commissie heeft alle lidstaten opgeroepen om de beoordelingscapaciteit te vergroten om de vertragingen terug te dringen.
Het Ctgb heeft de afgelopen jaren de beoordelingscapaciteit vergroot. Om vertragingen verder terug te dringen zet het Ctgb in op gecontroleerde groei, optimaliseren van de beoordelingsprocessen en het (tijdelijk) beperken van de instroom van nieuwe aanvragen.
Met deze maatregelen kunnen vertragingen worden beperkt. Het is echter ook duidelijk dat vertragingen bij de (her)beoordeling van werkzame stoffen niet op korte termijn zullen zijn opgelost mede omdat het een gedeelde verantwoordelijkheid van lidstaten, EFSA en Europese Commissie betreft. Ik steun daarom van harte de verbeterpunten die de Europese Commissie heeft voorgesteld in het kader van de evaluatie van de gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 om de vertragingen bij (her)beoordelingen aan te pakken en zal indien nodig oproepen om met nadere plannen te komen.
Bent u voornemens sancties te verbinden aan vertragingen vanuit het Ctgb? Zo nee, waarom niet?
Ik heb vertrouwen in het Ctgb dat de laatste jaren al diverse maatregelen heeft genomen en zich tot het uiterste inspant om vertragingen te beperken. Het is een gezamenlijk Europees probleem. Zie ook mijn antwoorden op vragen, 13, 14, 15 en 20.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het Ctgb de kosten voor het op tijd uitvoeren van het werk verhaalt op de aanvragers?
Het Ctgb doet dat al. Zie ook de antwoorden op vragen 13 en vraag 17.
De mogelijke rechtsbasis van sancties tegen Wit-Rusland |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u in het debat over de Europese Top op 23 september 2020 zei: «Voor Nederland zelf geldt dan nog eens een keer dat wij ook wettelijk een probleem hebben, omdat wij op dit moment het wettelijk kader ontberen om sanctiebesluiten te nemen zonder een rechtsbasis die gelegen is in het recht van de Europese Unie of de Verenigde Naties. Alleen nationale terrorismesancties zijn daarvan uitgezonderd»? (Handelingen van 23 september 2020, ongecorrigeerd verslag).
Ja.
Klopt het dat de tekst van de Sanctiewet 1977 (artikel 2, eerste lid) luidt: «Ter voldoening aan verdragen, besluiten of aanbevelingen van organen van volkenrechtelijke organisaties, dan wel aan internationale afspraken, met betrekking tot de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de bestrijding van terrorisme, kunnen bij algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde onderwerpen regels worden vastgesteld»?
Ja, dat klopt.
Klopt het dus dat een internationale intergouvernementele afspraak tussen bijvoorbeeld 20 of 26 EU-landen een voldoende rechtsbasis is om een algemene maatregel van bestuur vast te stellen met sancties tegen Wit-Rusland of individuen uit Wit-Rusland?
Een intergouvernementele afspraak zou voldoende rechtsbasis kunnen zijn om een algemene maatregel van bestuur vast te stellen met sancties tegen Wit-Rusland of individuen uit Wit-Rusland.
De beantwoording van de regering waar naar verwezen wordt in vraag 1 was gebaseerd op de mogelijkheden binnen het bestaande internationale en nationale instrumentarium. De totstandkoming van een dergelijke intergouvernementele afspraak alsmede de implementatie daarvan in alle betrokken landen zal onvermijdelijk aanzienlijke tijd vergen. Voor effectieve sanctiemaatregelen is het immers essentieel dat een dergelijke groep van landen de te nemen sancties adequaat vastlegt en tot gezamenlijke regels komt over hoe de sancties geïmplementeerd en gehandhaafd dienen te worden, omdat bestaande EU- en VN-raamwerken niet van toepassing zijn. De facto gaat het in dit geval om ontwikkeling van nieuw instrumentarium. Ook geldt dat de procedure voor de vaststelling van een algemene maatregel van bestuur onvermijdelijk meer tijd in beslag zal nemen dan de relatief eenvoudige procedure voor de implementatie van EU-regelgeving per ministeriële regeling.
Tot slot mag een dergelijke intergouvernementele afspraak het beleid van de EU niet doorkruisen. De onderhandelingen over de aanvullende sancties tegen Wit-Rusland lopen op het moment nog in de Raad en zolang dat het geval is dient Nederland zich op grond van artikel 24 lid 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie te onthouden van optreden dat afbreuk zou kunnen doen aan de doeltreffendheid van het internationale optreden van de Unie.
Kunt u precies aangeven wat de definitie is van «internationale afspraken» die onder artikel 2 van de Sanctiewet 1977 vallen?
Sinds de totstandkoming van de Sanctiewet 1977 zijn sancties ingesteld door de VN en EU (en voorlopers daarvan) de voornaamste bron van sancties. Bij de totstandkoming van de Sanctiewet 1977 is echter rekening gehouden met verschillende vormen van besluitvorming in het internationale verkeer. Het begrip «internationale afspraken» genoemd in artikel 2 van de Sanctiewet 1977, kan derhalve ruim worden opgevat. Zodra een internationale afspraak gericht op «handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de bestrijding van terrorisme» tot stand is gekomen, kan een aanvang worden gemaakt met de procedure voor de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur.
Kunt u deze vragen voor dinsdagavond 29 september 2020 beantwoorden, zodat de beantwoording kan dienen als input voor het plenaire debat en moties op woensdag 30 september 2020?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het advies van de Raad van Europa over aandacht voor de Limburgse taal |
|
Martijn van Helvert (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Kelly Regterschot (VVD), Rens Raemakers (D66), Dion Graus (PVV), Gijs van Dijk (PvdA), Geert Wilders (PVV), Lilianne Ploumen (PvdA), Emiel van Dijk (PVV), Frank Wassenberg (PvdD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het advies van de Raad van Europa over aandacht voor de Limburgse taal?1
Ja.
Deelt u de mening van de Raad van Europa dat de Limburgse taal en andere streektalen meer aandacht dienen te krijgen van de regering?
Onlangs is de 6e monitoringscyclus voor het Europees Handvest afgerond. De evaluatie van de Raad van Europa (RvE) was overwegend positief. De RvE constateert op een aantal punten vooruitgang ten opzichte van de vorige cyclus, met name op het gebied van het promoten van het Limburgs, contact met sprekers van andere talen, wederzijds begrip tussen diverse taalgroepen en het in acht nemen van wensen vanuit de taalgroep.
De regering heeft ruime aandacht voor het Limburgs en de andere streektalen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft als coördinerend departement nauw contact met de provincie Limburg over het Limburgs en de lokale overheden betrokken bij de andere streektalen. In 2019 sloot ik met de provincie het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. De provincie heeft een voortrekkersrol met betrekking tot het ontwikkelen van Limburgs taalbeleid. Het ministerie schakelt indien nodig met andere betrokken departementen.
Naar aanleiding van de terugkerende aanbeveling van het comité van experts van de Raad van Europa, over het ontbreken van dialoog met de taalgroepen, organiseerde het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2017 bovendien een eerste Streektalensymposium. In 2019 heeft het symposium een vervolg gekregen. Doel van de symposia is om beleidsmakers, sprekers, taalinstituten en experts van de erkende, regio-gebonden talen (Fries, Nedersaksisch en Limburgs) om het jaar samen te brengen en kennis en ervaringen uit te wisselen over diverse thema’s. In 2021 vindt een volgend symposium plaats. Dit wordt in overleg met betrokken taalorganisaties, overheden en wetenschappers georganiseerd.
Wat doet de regering op dit moment voor de Limburgse taal?
De Wet op het primair onderwijs (artikel 9 lid 12 Wet op het Primair Onderwijs) maakt het mogelijk het Limburgs mede als voertaal, naast het Nederlands, in het primair onderwijs te gebruiken. Dit is eveneens het geval voor de kinderopvang (artikel 55, lid 1 Wet Kinderopvang). In het voortgezet onderwijs kan het Limburgs, in aanvulling op de verplichte lesstof, vakken en andere programmaonderdelen worden aangeboden.
In 2019 sloot het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met Provincie Limburg een convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. Het convenant erkent de Limburgse taal als een wezenlijke, volwaardige en zelfstandige regionale taal in Nederland. Deze erkenning is complementair aan de erkenning onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. In het convenant is afgesproken dat de provincie Limburg met betrekking tot het ontwikkelen van het Limburgs taalbeleid een voortrekkersrol heeft, waarbij de provincie zelf bepaalt waar op passende wijze aandacht gegeven kan worden aan de bescherming van het Limburgs. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vervult daar waar mogelijk een complementaire rol. Het ministerie heeft bij de ondertekening van het convenant een bedrag van € 25.000 beschikbaar gesteld aan de provincie voor de bevordering van de Limburgse taal.
Provincie Limburg is op verzoek van diverse taalorganisaties in Limburg gestart met de doorontwikkeling van het taalveld. Verjonging, modernisering en professionalisering zijn hierin belangrijke uitgangspunten. Dit wordt ondersteund door het Huis voor de Kunsten Limburg, dat hiervoor een plan van aanpak aan het ontwikkelen is. Inhoud en vormgeving vindt samen met taalorganisaties plaats, maar ook met partners uit verschillende domeinen zoals cultuur, bibliotheken en onderwijs. Voor een toekomstbestendig taalbeleid moet de rol van professional en vrijwilliger duidelijk zijn. Het streektaalveld moet gemoderniseerd worden en zich slagvaardig op partners, de jeugd én de toekomst van de Limburgse taal gaan richten.
Hoe is de regering van plan om het gebruik van de streektaal te bevorderen?
Het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal onderschrijft de wenselijkheid van het volwaardig bestaan van het Limburgs als regionale taal in levend gebruik, in gesproken zowel als in geschreven vorm, ten einde het gebruik van de taal te stimuleren. Het convenant moet bijdragen aan de verbetering van het imago van het Limburgs en de gebruiksmogelijkheden stimuleren zodat oudere generaties sprekers eerder gemotiveerd zijn hun taal door te geven aan jongere generaties en jongeren meer gemotiveerd raken het Limburgs te (blijven) gebruiken. In de beantwoording van vraag 3 is reeds aangegeven dat het primaat van de ontwikkeling van beleid met betrekking tot het Limburgs ligt bij de provincie Limburg. Daar waar een praktische of complementaire rol weggelegd kan of moet zijn voor de rijksoverheid ben ik bereid deze te vervullen of doen vervullen.
In welke mate werkt de regering aan het erkennen van het Limburgs als overheidstaal?
De regering werkt niet aan het erkennen van het Limburgs als overheidstaal. Dit is geen deel van de erkenning van de taal onder deel II van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden of het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. Het convenant is niet gericht op de totstandkoming van nieuwe verplichtingen, maar op het bevorderen van het gebruik van het Limburgs.
Welke tastbare resultaten heeft het door de Minister erkennen van het Limburgs als officiële streektaal opgeleverd?
Naar aanleiding van de ondertekening van het Convenant Limburgse taal in november 2019 heeft Provincie Limburg besloten de bijdrage van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van € 25.000 te verdubbelen. Het beschikbare budget van € 50.000 zal worden besteed aan initiatieven die het gebruik van de Limburgse taal stimuleren. Dit zal gebeuren door middel van een prijsvraag, van waaruit uiteindelijk vier initiatieven beloond zullen worden met een bijdrage van € 12.500. De provincie richt zich in deze prijsvraag op initiatieven voor de nieuwe, jonge, Limburgers (0–12 jaar). De provincie verwacht in maart 2021 de winnende initiatieven van de prijsvraag bekend te kunnen maken. Het Provinciebestuur maakt zich veel zorgen over het feit dat kinderen in peuterspeelzalen standaard vaak slechts Nederlandstalig toegesproken worden. Door partijen in de kinderopvangsector wordt gewerkt aan pilots om hier meer Limburgs toe te passen. Meertaligheid vanuit het Limburgs als eerste of tweede taal en de sociaal-emotionele veiligheid van kinderen staan hierbij centraal. De provincie wil al doende ervaren wat het toepassen van het Limburgs, naast het Nederlands, doet. Dit staat ook opgenomen in de beleidsbrief Erfgoed 2020–2021 «Erfgoed leeft!»2 van de provincie Limburg.
Kunt u deze vragen van de Limburgse Kamerleden, die dit advies van de Raad van Europa onderschrijven, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.