De stand van zaken rond de gebreken aan de F-35 vliegtuigen (Joint Strike Fighters) |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Hoeveel van de 883 geconstateerde ontwerpfouten van de F-35 toestellen zijn op dit moment nog niet opgelost?1
Zoals ik eerder schriftelijk heb geantwoord op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2145) d.d. 3 april 2019 alsmede in de eenentwintigste voortgangsrapportage project Verwerving F-35 (Kamerstuk 26 488, nr. 461) d.d. 15 september 2020, is de lijst van tekortkomingen, dus ook die van de zogeheten category 1 deficiencies (hierna te noemen categorie 1 tekortkomingen), een momentopname en aan veranderingen onderhevig en variëren deze in aantal. Dat geldt ook voor de lijst van tekortkomingen per subcategorie, die breder is dan «Open in Dispute» en «Open No Plan to Correct».
De onderkende tekortkomingen worden in volgorde van prioritering beoordeeld en vervolgens opgelost. Tegelijkertijd kunnen nieuwe tekortkomingen op de lijst worden geplaatst ter beoordeling. Het F-35 Joint Program Office (JPO) stelt vast dat van de categorie 1 tekortkomingen er negen betrekking hebben op de F-35A (peildatum 29 december 2020), het type jachtvliegtuig dat Nederland verwerft.
Voor alle nog openstaande categorie 1 tekortkomingen zijn maatregelen genomen om het risico te verlagen of volledig weg te nemen. Deze maatregelen hebben o.a. betrekking op het aanpassen van operationele procedures of het doorvoeren van software- of hardware wijzigingen. Het zogeheten restrisico dient na implementatie van de mitigerende maatregelen op een voor Nederland acceptabel niveau te liggen. Een categorie 1 tekortkoming verdwijnt pas van de lijst van het JPO als deze daadwerkelijk opgelost is, in sommige gevallen vergt dat meer tijd. Vanwege de classificering van deze informatie kan ik uw Kamer in deze brief geen details verstrekken over de specifieke aard van de categorie 1 tekortkomingen en de getroffen maatregelen.
Ook bij de volgende fase, de doorontwikkeling van de F-35, zullen waarschijnlijk continu nieuwe tekortkomingen worden geconstateerd en gecorrigeerd. Dit is het resultaat van het naleven van strenge eisen die gericht zijn op het optimaliseren van de capaciteit van het vijfde generatie jachtvliegtuig, dat gekenmerkt wordt door hoogwaardige technologie, alsmede het garanderen van de vliegveiligheid van het materieel en het betrokken personeel.
Volgens het JPO is het totaal aantal geregistreerde tekortkomingen 875 (peildatum 28 december 2020), inclusief tekortkomingen in het kader van de doorontwikkelingen. Deze tekortkomingen hebben onder meer betrekking op het vliegtuig zelf alsmede de ondersteunende software en trainingsmiddelen. Ook de lijst van totale tekortkomingen blijft een momentopname en is aan veranderingen onderhevig. In de tekortkomingenlijst zijn ook bevindingen opgenomen die afwijken van de ontwerpeisen, maar deze tekortkomingen doen geen afbreuk aan de effectieve inzetmogelijkheden. Een groot deel van deze bevindingen worden waarschijnlijk niet als tekortkoming gezien en blijven daarom onopgelost. Deze worden door het F-35 programma na een grondige beoordeling geaccepteerd en aan het eind van de testfase afgesloten.
Welk deel hiervan is «open, in dispute» en welk deel is erkend door «contractors»?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat 162 geconstateerde ontwerpfouten nooit meer zullen worden opgelost? Waarom worden bepaalde fouten niet hersteld en wat zijn daarvan de risico’s en gevolgen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel ernstige («category 1») gebreken, die bijvoorbeeld gevaarlijk kunnen zijn voor vliegers, zijn er op dit moment nog? Kunt u deze gebreken omschrijven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel van de 873 «software-bugs» zijn op dit moment nog niet opgelost?
Het in het artikel genoemde aantal van 873 betreft waarschijnlijk het totaal aantal openstaande tekortkomingen (peildatum 4 november 2019), zoals gerapporteerd in het jaarlijkse rapport van Office of the Director of Operational Test & Evaluation (DOT&E) op 30 januari 2020. Zoals vermeld hebben deze tekortkomingen betrekking op het vliegtuig zelf alsmede de ondersteunende software en trainingsmiddelen en zijn deze een momentopname.
In het op 13 januari jl. gepubliceerde jaarrapportage van DOT&E worden 871 openstaande tekortkomingen gemeld (peildatum 2 oktober 2020), waaronder 10 categorie 1 tekortkomingen. Zoals vermeld, blijft de lijst van totale tekortkomingen een momentopname en is deze aan veranderingen onderhevig.
Is op dit moment bekend waarom brandstofleidingen kunnen exploderen, waardoor de vliegtuigen niet kunnen vliegen tijdens onweer (omdat blikseminslag vermeden moet worden)?2 Zo ja, wat is de oorzaak van het probleem en wanneer is dit opgelost?
Het JPO heeft de landen met een F-35A-vliegtuigen, waaronder Nederland, geïnformeerd dat er beschadigde leidingen van het On-Board Inert Gas Generation System (OBIGGS) zijn geconstateerd. Hierdoor kunnen de overige brandstoftanks onvoldoende inert worden gemaakt of gehouden. Het inert maken van brandstoftanks zorgt ervoor dat de kans op explosie van brandstofdampen bij bijvoorbeeld een blikseminslag tot een minimum wordt beperkt. Het is thans nog niet bekend wanneer een definitieve oplossing beschikbaar is. De oorzaak met betrekking tot de beschadigde leidingen van het OBIGGS wordt momenteel met hoge prioriteit onderzocht door fabrikant Lockheed Martin in samenwerking met het JPO. Op basis van dit onderzoek, inclusief testvluchten, vindt naar verwachting een herontwerp van de OBIGSS-leidingen plaats, waarmee de vliegbeperking in de omgeving van onweer kan worden opgeheven. De huidige beperking heeft tot op heden nauwelijks gevolgen gehad voor de inzet van de Nederlandse F-35 jachtvliegtuigen die hun geplande vlieguren halen.
Wat zijn alle (te verwachten) kosten van het oplossen van zowel de ontwerp als de softwarefouten?
Het F-35 programma heeft een wapensysteem ontwikkeld op basis van een operationeel pakket van eisen, die in een ontwikkelingscontract met de fabrikanten Lockheed Martin en Pratt & Whitney zijn vastgelegd. Dit is, zoals gebruikelijk bij een Amerikaans ontwikkelprogramma, een zogenaamd cost-plus contract waarin een inspanningsverplichting voor de fabrikant is opgenomen om de contractuele eisen te realiseren. Inmiddels is de ontwikkelingsfase (ook wel bekend als de fase System Design and Development) voltooid en is het JPO nog bezig met de afwikkeling van het contract. Daarbij wordt beoordeeld in hoeverre door de fabrikanten aan de contractuele eisen is voldaan en worden afspraken over de verdere afwikkeling van het ontwikkelingscontract gemaakt.
Eventuele verbeteringen die aan het einde van de ontwikkelingsfase zijn vastgesteld, worden desgewenst meegenomen in de doorontwikkelingsfase van het vliegtuig. Nederland draagt hier niet meer aan bij dan volgens de in het F-35 programma reeds overeengekomen kostenverdeelsleutel (de zogeheten cost share ratio). De ramingen voor de totale doorontwikkeling zijn in de exploitatiekosten opgenomen en maken deel uit van de programmakosten.
Welke concrete inspanningen zijn er (geweest) om deze kosten te verhalen op bijvoordeeld de leverancier van de vliegtuigen? Wat is het Nederlandse deel van de eventuele claims?
Zie antwoord vraag 7.
Welk tijdpad is gekoppeld aan het oplossen van alle gebreken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de analyse van een deskundige3, die aangeeft dat de F-35 weinig tot geen meerwaarde heeft, en dat voor een fractie van de kosten beter een «updated legacy aircraft» gekozen had kunnen worden? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de punten dat de F-35 kansloos zou zijn in luchtgevechten tegen andere geavanceerde vliegtuigen en dat het enige voordeel van de F-35, de stealth technologie, bij een ander toestel (de F-22) al simpelweg beter is?
De F-35 zal moeten voldoen aan alle gestelde operationele en technische eisen, waaronder die betreffende stealtheigenschappen. Over de specifieke operationele capaciteiten van de F-35, inclusief beweringen over eventuele kwetsbaarheden van het systeem, kan ik uw Kamer vanuit veiligheidsoverwegingen echter geen verdere informatie doen toekomen.
Het Amerikaanse F-22 jachtvliegtuig is niet voor export beschikbaar en derhalve wordt met Nederland geen specifieke kennis over de technische kenmerken van het toestel gedeeld.
Erkent u dat, gelet op alle kostenoverschrijdingen, door niet gehaalde deadlines (ontwerpfouten, sofwarefouten, tekorten aan reserveonderdelen en gedateerde strategische inzetbaarheid) de aanschaf van de F-35 vliegtuigen een grote fout is (geweest)? Zo nee, kunt u beargumenteerd uitleggen waarom niet?
De verwerving van de F-35 betekent een aanzienlijke versterking van de krijgsmacht en verschaft onze militairen het beste materieel voor de uitoefening van hun grondwettelijke taken, zoals o.a. de bewaking van het Nederlandse luchtruim, inzet bij conflictsituaties en de bestrijding van (terreur-) en andere dreigingen. Zoals ook aangegeven in het DMP-D Document Vervanging F-16 (kenmerk 2014D46793) en de eenentwintigste voortgangsrapportage project Verwerving F-35, wil Nederland met de F-35 zes missietypen veilig en effectief kunnen uitvoeren. De kandidatenvergelijking in 2008 heeft aangetoond dat de F-35 het meest geschikt is om alle zes missietypen uit te kunnen voeren.
Zoals ik ook tijdens het Wetgevingsoverleg Personeel en Materieel Defensie d.d. 30 november jl. heb toegelicht, zijn de ervaringen met de Nederlandse F-35 jachtvliegtuigen tot dusverre positief. Dat oordeel baseert Defensie op de eigen ervaringen met de vliegtuigen die sinds 2019 vanuit Nederland opereren alsmede de ervaringen in de Verenigde Staten waar Defensie F-35 personeel opleidt en waar Nederland sinds 2013 bijzondere kennis en ervaring heeft opgedaan door deelname in het Initiële Operationele Test en Evaluatie fase met andere internationale partners.
Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat de belangrijkste mijlpalen, te weten de initiële operationele inzetbaarheid eind 2021 en volledige operationele inzetbaarheid in 2024, niet worden gehaald. Deze mijlpalen worden in belangrijke mate bepaald door het behalen van operationele doelstellingen, opgeleid personeel en het succesvol behalen van bepaalde trainingsdoelstellingen. Zoals gerapporteerd in de laatste voortgangsrapportage project Verwerving F-35, zal de Nederlandse F-35 vloot in 2024 alle taken over kunnen nemen van de F-16.
Miskenning door Nederlandse regering van de Joodse relatie met de Tempelberg te Jerusalem |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de in de Eerste Kamer aangenomen motie1 om «zoveel mogelijk tegen de VN-resoluties te stemmen waarin naar de Tempelberg verwezen wordt met alleen de Arabische naam» en dat u heeft gezegd «met die motie te kunnen leven»?
Ja.
Onderschrijft u dat het Jodendom een historische en religieuze relatie heeft met de Tempelberg? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft de historische, religieuze en culturele connectie van alle drie monotheïstische religies, waaronder het Jodendom, met de heilige plaatsen in Jeruzalem. Op aandringen van Nederland en de EU is vorig jaar in resolutie A/RES/74/89, de voorganger van A/RES/75/98, een paragraaf opgenomen die het belang van Jeruzalem en de heilige plaatsen voor deze religies onderstreept (zie ook Kamerbrief d.d. 26 november 2019, met kenmerk 23 432, nr. 475).
Waarom was het naar uw mening onmogelijk om in de Algemene Vergadering van de VN te stemmentegen de resolutie A/Res/75/98 (ingediend door Cuba e.a.), waarin de Tempelberg uitsluitend met de naam Haram al-Sharif werd aangeduid?2
Nederland beoordeelt iedere resolutie op zijn totale inhoud en merites. Op basis van deze beoordeling heeft Nederland, samen met het overgrote deel (22) van de andere EU-lidstaten, vóór resolutie A/RES/75/98 gestemd. De term Haram al-Sharif betreft één aspect van deze resolutie, die voorts dankzij de inzet van Nederland en de EU het belang van Jeruzalem en de heilige plaatsen voor de drie monotheïstische religies bevestigt. De paragraaf staat in de preambule, en bevat geen oproep tot handelen. Zoals tevens benoemd tijdens de recente Begrotingsbehandeling hangt het van de totale inhoud van de resolutie af of Nederland deze per saldo steunt (zie stenogram Begroting Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 35 570-V) voortzetting). Inhoudelijk roept de resolutie in de operationele paragrafen onder meer Israël op af te zien van de sloop van Palestijnse huizen en te stoppen met uitbreidingen van nederzettingen in bezet Palestijns gebied. Het kabinet ondersteunt deze oproepen, die noodzakelijk blijven in het kader van de recente ontwikkelingen zoals de aankondiging van nederzettingenuitbreidingen in Givat Hamatos en de sloop van het Palestijnse dorp Khirbet Hamsa al-Foqa. Daarnaast veroordeelt de resolutie tevens uitingen van terrorisme en raketbeschietingen door Hamas. In het licht van deze evenwichtige inhoudelijke aspecten, die aansluiten bij het Nederlandse en Europese beleid inzake het MOVP, en waar Nederland zowel bilateraal als in multilateraal verband beide partijen op aanspreekt, heeft Nederland op 4 november jl. in de Vierde Commissie van de Algemene Vergadering vóór resolutie A/RES/75/98 gestemd (zie ook Kamerbrief van 1 december jl. met kenmerk 35 570-V, nr. 63).
Op 10 december jl. vond in de plenaire Algemene Vergadering de herbevestiging plaats van de resoluties die eerder op 4 november in de Vierde Commissie waren aangenomen. Deze stemming betreft normaliter een bevestiging van de eerdere stemming, terugkomen op reeds uitgebrachte stem is ongebruikelijk en tevens onwenselijk. Nederland stemde hier, evenals andere EU-lidstaten, conform stemposities in de Vierde Commissie en herhaalde derhalve de voorstem t.a.v. resolutie A/RES/75/98.
Heeft Nederland pogingen ondernomen om voor de stemming een tekstwijziging in de resolutie aan te laten brengen door daarin (ook) de benaming Tempelberg op te laten nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke pogingen zijn dan in het werk gesteld en waarom werden deze niet overgenomen?
Nederland heeft in EU-verband met de Palestijnse delegatie onderhandeld over de concept-resoluties (zie tevens de Kamerbrief van 17 november jl. (2020D46407). Onderdeel van deze onderhandelingen betrof de benaming van de heilige plaatsen, waarbij Nederland en de EU zich hebben ingezet voor een formulering die recht doet aan de belangen van de drie monotheïstische religies. Concreet is aan de Palestijnse delegatie het verzoek voorgelegd de term Haram al-Sharif te verwijderen. In het kader van deze onderhandelingen over het totale pakket van resoluties heeft de Palestijnse delegatie een aantal voorstellen van EU-zijde geaccepteerd, doch dit specifieke verzoek niet.
Bent u bereid uw excuses aan Israël aan te bieden voor uw laakbare stemgedrag?
Nee. Nederland beoordeelt, als soeverein land, iedere resolutie op zijn inhoud en merites. Dat laat onverlet dat Nederland nauwe en warme relaties onderhoudt met Israël.
Schade die de Palestijnse NGO UAWC lijdt door opschorting van Nederlandse financiering |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Israël frustreert EU-projecten voor Palestijnen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de opschorting van Nederlandse financiering «nu al grote gevolgen» voor de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) heeft, in het bijzonder voor het strategische project in de C-gebieden op de Westelijke Jordaanoever dat Nederland sinds 2013 heeft gefinancierd?
Als gevolg van het besluit op 9 juli 2020 om verdere betalingen aan UAWC op te schorten zijn verdere betalingen van het resterende bedrag, USD 1.082.395, aangehouden. Dit besluit heeft ertoe geleid dat toen reeds gemaakte kosten en goedgekeurde uitgaven met een totale waarde van USD 345.666,91 niet meer vergoed konden worden uit de geplande Nederlandse bijdrage.
Wilt u de financiële en economische schade en de humanitaire gevolgen die de opschorting van Nederlandse financiering bij projecten, begunstigden (vooral boeren) en onderaannemers van UAWC in de periode tot 1 december 2020 heeft veroorzaakt en gehad, nader toelichten en zoveel mogelijk kwantificeren? Wilt u in uw antwoord de verscherpte omstandigheden als gevolg van de coronacrisis betrekken?
Het opschorten van de Nederlandse financiering leidt ertoe dat geplande activiteiten, waar lokale gemeenschappen, individuele ondernemers en boeren soms al een eigen bijdrage voor gemaakt hebben of gepland, geen of slechts gedeeltelijke doorgang kunnen vinden. Doordat boeren de verwachte bijdragen uit het project niet krijgen kunnen zij op hun beurt hun arbeiders en toeleveranciers niet (volledig) betalen. Aannemers die het al extra moeilijk hebben vanwege de economische krimp in de Palestijnse gebieden door de coronacrisis, zitten momenteel door dit besluit met onbetaalde rekeningen.
De Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah is in contact met UAWC en de andere organisaties in het consortium die bezorgd zijn over de gevolgen van het opschorten van de verdere betalingen over de gevolgen van het besluit voor de betrokken boeren en ondernemers. Het kabinet wijst er echter op dat het werk van UAWC met Nederlandse steun slechts een deel betreft van het werk van Israëlische, Palestijnse en internationale organisaties ten behoeve van de Palestijnse inwoners van Area C.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen, te weten:
Ja.
Deelt u de mening dat het buitengewoon wrang is dat een vitale NGO als UAWC door Nederlands toedoen reeds substantiële schade heeft geleden, nog voordat onafhankelijk en zorgvuldig onderzoek enige vorm van nalatigheid bij UAWC heeft vastgesteld? Zo neen, waarom niet?
Het besluit om een extern onderzoek in te stellen naar mogelijke banden tussen UAWC en PFLP en verdere betalingen op te schorten is een uitzonderlijke stap, die is ingegeven door het feit dat er niet alleen sprake is van aantijgingen door lobbyorganisaties, maar in dit geval ook een formele verdenking van twee voormalige medewerkers van UAWC van betrokkenheid bij een dodelijke aanslag. Het kabinet ziet gezien de zware verdenkingen geen andere mogelijkheid dan eerst de beschuldigingen aan het adres van UAWC nauwgezet te onderzoeken alvorens besloten wordt over mogelijke samenwerking met UAWC.
Wat heeft het kabinet gedaan om de schade die UAWC tot dusver heeft geleden tot een minimum te beperken, zolang geen bewijs is geleverd dat UAWC zijn verplichtingen onder de financieringscontracten met Nederland heeft geschonden?
Het opschorten van de Nederlandse betalingen heeft weliswaar gevolgen voor de werkzaamheden van UAWC (zie het antwoord op vraag 3), maar UAWC wordt door een brede groep landen gesteund, en is niet uitsluitend afhankelijk van Nederlandse financiering. Met de steun van andere landen en organisaties kan UAWC andere delen van diens werkzaamheden uitvoeren, die geen onderdeel uitmaken van het door Nederland gefinancierde programma.
Welke stappen gaat het kabinet zetten om de continuïteit van UAWC gedurende het Nederlandse onderzoek te waarborgen en verdere schade zoveel mogelijk te voorkomen?
Het kabinet zal hangende het externe onderzoek naar UAWC geen stappen zetten om de continuïteit van UAWC te waarborgen. Op basis van de uitkomsten van het extern onderzoek volgt een besluit over de samenwerking met UAWC. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Betreurt u dat deze gang van zaken de Israëlische regering en organisaties als Regavim, die de Palestijnse aanwezigheid in de C-gebieden gericht ondermijnen en NGOs als UAWC proberen te ontwrichten, in de kaart speelt? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet is bezorgd over de versnelling van Israëlische activiteiten in Area C, waarbij het aantal nieuwe woningen in nederzettingen hard gegroeid is en het aantal Palestijnse gebouwen in Area C dat gesloopt wordt eveneens hard omhoog gegaan is. Regavim speelt hierbij een zorgwekkende rol, onder meer door Palestijnse ontwikkeling in Area C als land grab en de-facto annexatie te bestempelen (zie ook antwoorden op de feitelijke vragen Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2021, met kenmerk 35570-XVII). Ondersteunen van Palestijnen in Area C helpt voorkomen dat bepaalde gebieden braak komen te liggen, of dat mensen het gebied verlaten vanwege het gebrek aan perspectief.
Onderkent u het gevaar dat door deze dynamiek, waarin organisaties als Regavim en NGO Monitor oprukken en organisaties als UAWC steeds meer in het defensief raken, de kritische maatschappelijke ruimte in Israël en Palestina verder krimpt, hetgeen zou indruisen tegen de nadrukkelijke doelstelling van het kabinet om die ruimte te beschermen? Zo neen, waarom niet?
Er is een zorgwekkende trend gaande, waarbij Israël, mede onder invloed van lobbyorganisaties als Regavim, het onderscheid tussen Israël en de nederzettingen wil wegnemen en de nederzettingen in Westelijke Jordaanoever als deel van Israël behandelt. Organisaties die zich uitspreken tegen nederzettingen, of het nu Palestijnse, Israëlische of internationale organisaties zijn, worden hierbij steeds meer in het defensief gedrongen. Nederland en de EU maken zich zorgen over deze trend en steunen daarom organisaties die op basis van het internationale recht de Palestijnse bevolking in de bezette gebieden bijstaan, door economische ontwikkeling te stimuleren en rechtsbescherming te bieden.
Deelt u de mening dat «het zwartmaken van Palestijnse organisaties tegenover buitenlandse donoren onderdeel [is] van de Israëlische strategie» om internationale donoren te ontmoedigen projecten in de C-gebieden te financieren? Zo neen, waarom niet?4
Het klopt dat Israël aandringt op verleggen van de focus van internationale hulp op de Westelijke Jordaanoever naar Area’s A en B. Voorstanders van het Israëlische nederzettingenbeleid, inclusief leden van de Knesset, voeren bij het Israëlische leger de druk op om sneller en vaker over te gaan tot slopen van Palestijnse gebouwen en constructies in Area C. Nederland heeft met regelmaat indringende gesprekken met de Israëlische overheid over de noodzaak van het toestaan van Palestijnse ontwikkeling in Area C en de strijdigheid met internationaal recht van de nederzettingen in het bezette gebied. Het kabinet verdedigt daarbij wanneer nodig het werk van de organisaties die zich hiervoor inzetten.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, graag binnen de reguliere termijn?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht Verzekeraars onder vuur om investeren in wapens |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht het bericht «Verzekeraars onder vuur om investeren in wapens» d.d. 9 december jl?1
Ja.
Heeft u eveneens kennis genomen van het onderzoek van de Eerlijke Verzekeringswijzer naar beleggingen van de negen grootste verzekeraars in Nederland?2
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het onderzoek van de Eerlijke Verzekeringswijzer?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights(UNGP’s) onderdeel van uitmaken. Hier wordt nader invulling aan gegeven door het IMVO-convenant voor de verzekeringssector (hierna convenant). Deze naleving is een individuele verantwoordelijkheid van de verzekeraars. Zij maken hun eigen afweging of zij beleggen in de defensie-industrie, met inachtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren. Verzekeraars behoren hierbij, conform OESO-richtlijnen en UNGP’s, risico’s in kaart te brengen, hun invloed aan te wenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken en hierover verantwoording afleggen.
Voor wat betreft de conclusies van de Eerlijke Verzekeringswijzer merkt het kabinet op dat de onderzoeksresultaten betrekking hebben op de verzekeraars in hun hoedanigheid als group. Dit houdt in dat ook gegevens van de niet-Nederlandse entiteiten van de verzekeraars zijn gebruikt. Alleen voor Aegon is een korte toelichting gegeven over het beleid van de Nederlandse entiteit. Het kabinet erkent dat middels ondertekening van het convenant door het Verbond van Verzekeraars de Nederlandse entiteit van desbetreffende verzekeraars gehouden is aan het convenant.
Het kabinet verwijst verder naar de intentieverklaring die ondertekend is door Achmea B.V., AEGON N.V. en NN Group N.V. 3 Deze laatste twee worden specifiek in het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer genoemd. De intentieverklaring is niet juridisch bindend, maar verzekeraars geven hierin wel aan de geest en doelstellingen van het convenant te ondersteunen en zoveel mogelijk in lijn met de doelstellingen en afspraken overeengekomen in het convenant te zullen handelen. Het kabinet roept verzekeraars op om invulling te blijven geven aan deze intentieverklaring.
Het kabinet onderschrijft daarnaast dat bedrijven, zoals producenten van militaire goederen, ook verantwoordelijk zijn voor gepaste zorgvuldigheid ten aanzien van transacties naar gevoelige eindbestemmingen. De zes criteria die de Eerlijke Verzekeringswijzer noemt kunnen behulpzaam zijn in het beoordelen van eventuele gevoeligheden en risico’s met betrekking tot de eindbestemming. Het is echter niet zo dat er per definitie geen militaire goederen geleverd mogen worden aan dergelijke landen, die immers ook vaak een legitieme veiligheidsbehoefte kennen. Of een individuele transactie risicovol is, moet per geval beoordeeld worden op grond van de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt en hangt af van de aard van de goederen, de specifieke eindgebruiker en het beoogd eindgebruik.
Deelt u de mening dat in het geval van de betrokken verzekeraars er sprake is van het zich niet houden aan het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenant voor de verzekeringssector? Zo nee, waarom niet? En zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze verzekeraars aan te spreken?
De convenantsafspraken worden jaarlijks gemonitord door een onafhankelijke monitoringscommissie. De monitoringscommissie beoordeelt of de afspraken die zijn gemaakt door de partijen zijn opgevolgd binnen de afgesproken termijn. Deze commissie houdt echter geen toezicht op de afzonderlijke beleggingen van individuele verzekeraars, aangezien het convenant niet voorschrijft in welke sectoren of bedrijven verzekeraars mogen beleggen. Dit betreft de individuele verantwoordelijkheid van de verzekeraars zelf. Ook gaat de monitoringscommissie niet na of en hoe vaak de OESO-richtlijnen worden geschonden door verzekeraars. Zodoende heeft het kabinet hier geen inzicht in.
Zoals ik uw Kamer eerder berichtte sprak ik op 20 februari 2019 met het Verbond van Verzekeraars.4 Het gesprek ging onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. Sindsdien is er door de partijen bij het convenant een themakader opgesteld over controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risicolanden.5 Ook heeft een werkgroep van het convenant, zoals afgesproken in het gesprek van 20 februari 2019, een casussessie georganiseerd waarin wapenhandel met hoog-risicolanden is besproken met en door verzekeraars. De lessen die hieruit geleerd zijn kunnen door verzekeraars worden geraadpleegd.6 Op 26 januari 2021 werd er vanuit het convenant een webinar georganiseerd om het themakader verder toe te lichten en onder de aandacht van verzekeraars te brengen.
Daarnaast kunnen stakeholders verzekeraars rechtstreeks aanspreken op de verantwoordelijkheden die volgen uit de OESO-richtlijnen. Niet-gouvernementele organisatie PAX, de auteur van het rapport «Controversial arms trade and investment of insurers», is partij bij het convenant. Onder de afspraken van het convenant kan PAX de aanbevelingen en uitkomsten van het rapport delen met de verzekeraars en hen ondersteunen bij het verder aanscherpen van de gepaste zorgvuldigheid naar aanleiding hiervan. Het kabinet nodigt convenantspartijen uit de dialoog hierover aan te gaan.
In aanvulling daarop ben ik bereid om een vervolg te geven aan het gesprek dat ik met de sector heb gevoerd op 20 februari 2019, onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. In een vervolggesprek zal ik met verzekeraars bespreken welke voortgang sindsdien is gemaakt en waar nog ruimte voor verbetering bestaat.
Deelt u de conclusie dat op basis van de United Nations Principles for Responsible Investment (UNPRI)-definitie deze verzekeraars nu niet meer enkel betrokken zijn bij («linked to»), maar bijdragen («contribute») aan de mensenrechtenschendingen als gevolg van beleggingen in wapenhandelaars? Zo nee, waarom niet? En zo ja, bent u bereid deze verzekeraars hierop aan te spreken en te wijzen op het schenden van de afspraken?
In een publicatie van UNPRI worden drie factoren genoemd aan de hand waarvan bepaald wordt of een investeerder direct gelinkt kan worden aan of bijgedragen heeft aan een negatieve uitkomst: wat is de mate waarin een investeerder schade faciliteert of aanspoort; wat is de mate waarin de investeerder wist of had moeten weten van de schade; en wat is de kwaliteit van mitigerende stappen ondernomen door de investeerder om de schade te adresseren?7 Het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer merkt terecht op dat het antwoord op de voorgaande vragen de mate bepaalt waarin verzekeraars bijdragen aan of betrokken zijn bij de schade. Als de bijdrage of betrokkenheid van de verzekeraar bij de schade verhoogt, betekent dit dat ook de verantwoordelijkheid van de verzekeraar om te zorgen voor herstel en verhaal of hierop invloed uit te oefenen verhoogt. Het kabinet is echter niet in de positie om op basis van het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer te bepalen of er een verschuiving van betrokkenheid naar bijdrage heeft plaatsgevonden, zie ook het antwoord op vraag 4 waarin het monitoringsproces van het convenant verder wordt toegelicht.
Bent u bereid deze verzekeraars te verzoeken om aan te tonen hoe men de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), waaronder de zes «due diligence» (gepaste zorgvuldigheid)-stappen, toepast ten aanzien van beleggingen in wapenproducenten die wapens leveren aan landen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet verwacht van de verzekeraars dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleven, ook via hun beleggingsrelaties. Dit betekent dat zij voor hun beleggingen risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken en hierover transparant zijn. Het kabinet verwacht dat verzekeraars transparant zijn over hun gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen. In hoofdstuk vijf van het convenant hebben de partijen afspraken gemaakt over stap vijf van de OESO-richtlijnen gericht op transparantie en rapportage. Om verder invulling te geven aan de convenantsafspraken is in september 2020 de werkgroep transparantie van start gegaan.
De convenantsafspraken over de toepassing van gepaste zorgvuldigheid worden jaarlijks gemonitord door een onafhankelijke monitoringscommissie. De monitoringscommissie beoordeelt of de afspraken die zijn gemaakt door de partijen zijn opgevolgd binnen de afgesproken termijn. Zie in het antwoord op vraag 4 hoe convenantsafspraken worden gemonitord.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4, ben ik bereid om het gesprek aan te gaan met verzekeraars over de invulling van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid van de OESO-richtlijnen.
De rechtsstaat in Polen en de gevolgen voor Nederland |
|
Maarten Groothuizen (D66), Chris van Dam (CDA), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Pools mediabedrijf overgenomen door oliebedrijf in staatshanden»1 en «Vrije pers in Oost-Europa krijgt nieuwe klap met overname door staatsbedrijf»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van de media in Polen voor wat betreft pluraliteit en de mogelijkheid voor journalisten om vrij en veilig hun werk te doen? Deelt u de zorgen die in bovengenoemde berichten worden geuit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Polen kent nog altijd vrije media met publieke en commerciële omroepen, en geschreven pers. Wel is er sprake van een sterk gepolariseerd medialandschap en deze tegenstellingen zijn de afgelopen jaren alleen maar versterkt. Met mediawetten heeft de regeringscoalitie meer invloed gekregen op publieke media terwijl commerciële media meestal meer oppositiegezind zijn. In het landenhoofdstuk over Polen in het Rechtsstaatrapport concludeert de Europese Commissie dat er een gebrek is aan wettelijke waarborgen die de politieke invloed op de mediakanalen in Polen beperken. Dergelijke waarborgen hebben betrekking op de regels inzake belangenconflicten tussen de eigenaren van de media en de regerende partijen, partijgebonden groepen of politici.
Op welke wijze monitoren Nederland en de Europese Unie (EU) de toestand van de media in Polen? Heeft de Europese Commissie voldoende middelen om problemen aan te pakken? Zo ja, welke? Welke rol kan het rechtsstaatmechanisme daarbij spelen?
Eén van de vier pijlers van het jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar voor het eerst verscheen en waarin alle lidstaten, en dus ook Polen, langs de rechtsstatelijke meetlat worden gelegd, ziet op pluriformiteit en vrijheid van de media. De structurele dialoog hierover in de Raad biedt de mogelijkheid om eventuele ongewenste ontwikkelingen ook op dit terrein te bespreken. Daarnaast is er de zogenaamde Monitor voor mediapluriformiteit, die sinds 2013/2014 op regelmatige basis door het Centrum voor pluralisme van de media en mediavrijheid wordt bijgehouden en wordt medegefinancierd door de Europese Unie.
De nieuwe rechtsstaatconditionaliteit binnen de EU-begroting ziet op kernaspecten van rechtsstatelijkheid die in de verordening worden geëxpliciteerd, waaronder de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Mediavrijheid valt daar niet onder. Bovendien moet er in dit instrument een relatie zijn met de financiële belangen van de EU. Daarom is dit niet het geschikte instrument om de situatie van de media in Polen te adresseren.
Bent u bekend met incidenten, zoals rechtszaken tegen journalisten of het weigeren van journalisten bij persconferenties van de overheid? Zo ja, hoe beoordeelt u deze incidenten?
In Polen worden regelmatig zaken aangespannen tegen personen en organisaties op basis van laster. Deze zaken worden geïnitieerd door zowel de regering als oppositiegezinden. In dat verband zijn er ook zaken bekend van vervolging van mediabedrijven of journalisten, specifiek voor laster op basis van artikel 212 van de Poolse strafwet. De internationale journalistenvereniging Reporters without Borders heeft hier zorgen over geuit. Op laster staat een maximale gevangenisstraf van een jaar. Alhoewel rechters in deze zaken voornamelijk oordelen dat rectificatie moet plaatvinden en/of een kleine boete moet worden voldaan, kan de dreiging van vervolging leiden tot zelfcensuur.
Welke (juridische) instrumenten heeft de EU als het gaat om de inrichting van het Poolse medialandschap? Kunt u daarbij ook ingaan op de mogelijkheden die Europese mededingingsregels bieden, bijvoorbeeld op het gebied van markconcentratie? Zijn deze beschikbare juridische middelen afdoende? Zo ja, op welke wijze worden deze ingezet? Zo nee, welke hiaten ziet u en hoe kan daarin worden voorzien?
De EU heeft niet veel rechtstreekse bevoegdheden waar het gaat om media. In de Audiovisuele Mediadienstenrichtlijn is de regelgeving met betrekking tot onafhankelijkheid van nationale mediatoezichthouders versterkt. De EU waakt verder via de Media Pluralisme Monitor over de pluriformiteit van de sector. Mediapluriformiteit is ook één van de vier pijlers in het nieuwe jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar september voor het eerst is gepubliceerd. Daarnaast stimuleert de EU de Europese mediasector door middel van financiële programma’s en ondersteuningsprogramma’s voor onder meer digitalisering, zoals blijkt uit het recentelijk gepubliceerde mededeling van de Europese Commissie Europe’s media in the Digital Decade. In de European Regulators Group for Audiovisual Media Services (ERGA) werken nationale mediatoezichthouders samen aan onafhankelijke en effectieve naleving van Europese regelgeving. ERGA heeft in het verleden verklaringen uitgebracht over de situatie in verschillende lidstaten, waaronder ook Polen. Ten aanzien van de Europese mededingingsregels geldt ten slotte dat deze specifiek zijn gericht op bescherming van de eerlijke concurrentie, en niet op andere publieke belangen zoals journalistieke vrijheid.
Klopt het dat er Poolse mediabedrijven zijn die zijn gevestigd in Nederland? Op welke wijze assisteert u deze bedrijven bij de problemen die zij ondervinden in Polen?
Er zijn in Nederland enkele aanbieders gevestigd die op de Poolse markt gerichte kanalen verzorgen en daarvoor een toestemming van het Commissariaat voor de Media hebben verkregen. Daarbij gaat het om Discovery Networks Benelux B.V. en ViacomCBS Networks International Benelux (voormalig Viacom International Media Networks Benelux) die zich op meer landen in de EU richten met gespecialiseerde kanalen. Buiten dergelijke pan-Europese mediabedrijven is het kabinet niet bekend met in Nederland gevestigde Poolse mediabedrijven.
Hoeveel asielaanvragen van Poolse burgers zijn er in 2020 in Nederland ingediend? Zijn daar asielaanvragen bij die verband houden met de zorgelijke ontwikkelingen over de rechtsstaat? Welke trend ziet u daarbij?
In 2020 zijn in totaal 10 aanvragen door vreemdelingen met de Poolse nationaliteit ingediend3. Allereerst is het goed te melden dat de IND niet gestructureerd registreert op het asielmotief in zijn informatiesysteem INDIGO en derhalve hierover geen informatie kan worden gegeneerd uit het informatiesysteem. Voorts kan het kabinet gelet op het zeer beperkte aantal aanvragen niet ingaan op de aard van de zaken omdat die informatie te herleiden zal zijn tot de individuele aanvragen. Ook is het niet mogelijk om daarbij van een specifieke trend te spreken, aangezien het aantal zaken daarvoor te beperkt is.
Hoe wordt momenteel omgegaan met asielaanvragen van Poolse burgers? Kunt u daarbij ingaan op de betekenis van het Aznar-protocol? Hoe weegt u de door de Europese Commissie gestarte inbreukprocedures bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van de uitzonderingssituaties die dit protocol noemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aanvragen van vreemdelingen uit een EU-lidstaat worden in de regel behandeld in een snelle procedure, aangeduid als spoor 2. De EU-zaken worden behandeld conform het protocol 24 VWEU (Aznar-protocol) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie. Ingevolge dit protocol beschouwen de EU-lidstaten elkaar als veilige landen van oorsprong. Dat betekent dat aanvragen van EU onderdanen in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard. Ik verwijs hiervoor ook naar de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld4 dat uit het Protocol volgt dat een lidstaat een asielaanvraag van een burger van de Unie uitsluitend inhoudelijk kan behandelen indien een van de daarin genoemde gevallen zich voordoet. Een dergelijk geval is het op gang brengen van de procedure genoemd in artikel 7(1) VEU. Tegen Polen is door de Europese Commissie op 20 december 2017 een dergelijke procedure ingeleid wegens de ernstige zorgen omtrent de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht, maar dit biedt op zichzelf geen aanleiding om vreemdelingen uit dat land internationale bescherming te bieden. Het protocol verplicht immers niet om de aanvraag ontvankelijk te verklaren indien één van de in het Protocol genoemde gevallen zich voordoet, maar biedt enkel de mogelijkheid daartoe. De lidstaten hebben derhalve de ruimte een asielaanvraag ook na aanvang van een artikel 7-procedure niet-ontvankelijk te verklaren. Enkel in uitzonderlijke gevallen kan een lopende artikel 7-procedure aanleiding geven om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Aan de hand van de in die zaak naar voren gebrachte omstandigheden wordt door de IND beoordeeld of sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval. Indien uit de in de zaak naar voren gebrachte feiten en omstandigheden blijkt dat de zaak zich niet leent voor afdoening in spoor 2, dan kan de asielaanvraag verder worden behandeld in spoor 4.
Beschikt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over voldoende relevante informatie over de situatie in Polen om deze asielaanvragen en eventueel het bestaan van uitzonderingsgronden onder het Aznar-protocol goed te kunnen beoordelen? Zo nee, hoe kunt u daarin voorzien?
Allereerst benadruk ik in algemene zin dat de verklaringen van de vreemdeling de basis vormen voor de beoordeling. Het is niet in alle gevallen noodzakelijk om landeninformatie te gebruiken voor een goede beoordeling. De IND beschikt over voldoende relevante informatie om asielaanvragen van Poolse vreemdelingen te beoordelen. Zo zijn er recente rapporten beschikbaar van bronnen als de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa en het State Department van de Verenigde Staten. Voorts is ook op de site van de Europese Commissie en het Hof van Justitie informatie te vinden over de inbreukprocedures die zijn gestart door de Europese Commissie.
Tegen welke problemen kunnen Poolse burgers die problemen hebben als gevolg van de rechtsstatelijke problemen in Polen aanlopen, indien zij gebruik maken van het vrij verkeer van Unieburgers om in Nederland te verblijven? Hoe kunt u deze problemen oplossen?
Als Unieburgers hebben Poolse staatsburgers en hun familieleden het recht vrij door de Unie te reizen en in andere lidstaten zoals Nederland te verblijven. Dit recht mag in beginsel niet worden beperkt. Het kabinet is er niet mee bekend dat Poolse burgers momenteel problemen ondervinden bij het uitoefenen van hun recht op vrij verkeer in Nederland.
Hoeveel Poolse verdachten en veroordeelden zitten momenteel in Nederland vast als gevolg van het opschorten van overleveringen door de Amsterdamse rechtshulp? Hoe denkt u hiermee om te gaan, indien de opschorting langer gaat duren of overlevering (helemaal) stil komen te liggen?
Het Europees Hof van Justitie heeft in zijn uitspraak van 17 december 2020 in de zaken C-354/20 en C-412/20 PPU geoordeeld dat door Polen uitgevaardigde EAB’s niet automatisch mogen worden geweigerd. De rechtbank Amsterdam zal zodoende met inachtneming van deze uitspraak in elk individueel geval een uitspraak moeten doen over de overlevering. Er bevinden zich in Nederland geen personen meer in overleveringsdetentie uitsluitend vanwege de omstandigheid dat de overleveringen naar Polen zijn opgeschort in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor 1 februari 2021 beantwoorden?
De aanslag op de Iraanse atoomgeleerde |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de toedracht van de aanslag op de Iraanse atoomgeleerde Fakhrizadeh op 27 november 2020 en gaat ook u ervan uit dat de aanslag is gepleegd met behulp van een satellietverbinding?1 Zo nee, wat is dan uw informatie?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichten over de dood van de Iraanse atoomgeleerde de heer Fakhrizadeh. Het kabinet heeft geen informatie over de feitelijke toedracht.
Acht u het mogelijk dat een niet-staatgebonden entiteit een dergelijke aanslag met behulp van een satelliet kan uitvoeren? Is het mogelijk dat niet-staatgebonden identiteiten gebruik kunnen maken van een satellietverbinding?
Er doen verschillende berichten de ronde over de toedracht van dit incident. Het kabinet heeft niet voldoende geverifieerde informatie om een dergelijke beoordeling te kunnen maken.
Deelt u de observatie dat het hier om een staat moet gaan die bij de uitvoering van de aanval betrokken was? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe karakteriseert u de aanval als ervan wordt uitgegaan dat er een buitenlandse macht bij betrokken is? Een aanslag? Een terreuraanslag? Een buitengerechtelijke executie? Een vorm van buitenlandse interventie? Staatsterreur? Kunt u uw antwoord toelichten?
De liquidatie van een vooraanstaand nucleair wetenschapper in Iran baart het kabinet zorgen. Spanningen in de regio zijn reeds hoog opgelopen, en niemand is gebaat bij verdere escalatie richting gewapend conflict. Het kabinet roept daarom, in lijn met o.a. Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk («de E3») en de EU-Hoge Vertegenwoordiger, alle partijen op tot kalmte en de-escalatie van spanningen.
Kan een dergelijke daad als casus belli worden beoordeeld? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke beoordeling is niet aan het kabinet.
Is het een novum in de geschiedenis van internationale betrekkingen en heeft dit ernstige gevolgen voor het internationale recht?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen onderneemt u om deze praktijk te doen stoppen?
Dit is niet de eerste keer dat een Iraanse nucleaire wetenschapper bij een aanslag om het leven komt. Tussen 2010 en 2012 zijn vier vooraanstaande Iraanse kernwetenschappers bij verschillende aanslagen gedood.
Zie tevens het antwoord op vraag 4.
Het bericht ‘5 things to know about Post-Brexit aviation’ |
|
Jan Paternotte (D66), Achraf Bouali (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «5 things to know about Post-Brexit aviation»?1
Ja.
Kunt u nauwkeurig toelichten wat er verandert voor passagiersvluchten vanaf 1 januari a.s. in het geval van een no-dealbrexit?
Bij een no-deal Brexit maakt het VK per 1 januari 2021 geen deel meer uit de van de interne markt voor de luchtvaart van de EU. Deze interne markt biedt luchtvaartmaatschappijen uit de lidstaten de vrijheid intra-Europese luchtvervoersdiensten te leveren op basis van gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtvervoerdiensten. Als er niets zou gebeuren zou bij een no-deal per 1 januari 2021 de wettelijke basis ontbreken voor het leveren van luchtvervoerdiensten tussen het VK en de EU-lidstaten. Daarmee zouden de luchtvervoersverbindingen tussen het VK en de EU-lidstaten stil kunnen vallen.
Heeft u reeds afspraken gemaakt over terugvalopties om het vliegverkeer te kunnen continueren in geval van een no-dealbrexit?
De Europese Commissie heeft op 10 december jl. een noodmaatregel gepresenteerd die de basisconnectiviteit in het luchtvervoer tussen het VK en de EU-lidstaten moet waarborgen in het geval van een no-deal Brexit. Als deze gemeenschappelijke noodmaatregel wordt vastgesteld is deze maatregel de terugvaloptie.
Herkent u het beeld dat het Verenigd Koninkrijk in de woorden van transportminister Shapps zich het recht voorbehoudt op sensible additional flexibilities ten aanzien van de contingency measures ten aanzien van het vliegverkeer? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Het is niet precies duidelijk wat Minister Shapps met zijn opmerking over «sensible additional flexibilities» bedoelt en ik wil daar in dit stadium ook niet op vooruitlopen.
Klopt het dat, in het geval van een no-dealbrexit, Britse maatschappijen op de domeinen vracht, charter en zakenvluchten (general aviation) voor elke vliegbeweging een vergunning aangevraagd moeten hebben?
Met betrekking tot routevergunningen geldt dat voor alle commerciële geregelde en ongeregelde vluchten altijd een vergunning moet worden aangevraagd. Deze verplichting geldt niet voor private en zakenvluchten, tenzij het vliegtuig zwaarder is dan 45 ton of meer dan 19 passagiers kan vervoeren. Voor de luchtvaartveiligheid geldt dat bij een no-deal alle VK-maatschappijen die naar Nederland willen vliegen een EASA Third Country Operator (TCO) autorisatie dienen te hebben.
Zijn er afspraken gemaakt over terugvalopties voor de continuering van vrachtverkeer, chartervluchten en general aviation?
Voor vrachtverkeer, charters en general aviation geldt hetzelfde als voor geregeld passagiersvervoer, zie antwoord 3.
Kunnen in het geval van een no-dealbrexit Britse reizigers op Schiphol op 1 januari a.s. gebruik maken van de automatische paspoortcontrole (eGates)? Kunt u dit toelichten?
VK burgers van 16 jaar en ouder kunnen na 1 januari a.s. bij vertrek vanaf Schiphol als third country national (TCN) van automatische grenspassage gebruik maken ongeacht de uitkomst van de Brexit onderhandelingen. Deze optie wordt nu ook al geboden aan geselecteerde derde landen en het VK wordt aan deze doelgroep toegevoegd. Bij aankomst is het gebruik van de geautomatiseerde grenspassage voor VK burgers na 1 januari a.s. echter niet meer mogelijk, hiervoor moet eerst het RTP-NL Programma (Registered Traveller Programme) worden ingericht wat naar verwachting medio 2021 zal worden geïmplementeerd op alle aankomst grensfilters.
Heeft u bezwaar tegen het herintreden van het Verenigd Koninkrijk in de European Common Aviation Area (ECAA)? Zo ja, welke?
Het is op dit moment te vroeg om over herintreding van het VK in de European Common Aviation Area (ECAA) te speculeren.
Kunt u aangeven waar de bezwaren van Spanje ten aanzien van het vliegveld van Gibraltar uit bestaan en hoe u deze beoordeelt?
De discussie rond de territoriale status van het vliegveld van Gibraltar is lange tijd een punt geweest dat o.a. het afsluiten van brede EU-luchtvaartverdragen heeft tegengehouden. Een spoedige oplossing van de kwestie zou ik verwelkomen.
Heeft u nog de beschikking over het meest recente bilaterale luchtvaartverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk uit 1946, en bent u voorbereid op het weer in werking treden ervan?
Ja. Zie antwoord 3, de gemeenschappelijke noodmaatregel is de terugvaloptie en maakt dat het terugvallen op een bilateraal luchtvaartakkoord op dit moment niet aan de orde is.
Bovendien, het oude verdrag uit 1946 voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd en zou, wanneer de noodmaatregel niet van kracht wordt, vervangen moeten worden door een nieuw verdrag waarin alle eisen die gesteld worden op grond van EU wet- en regelgeving opgenomen zullen moeten zijn. Indien nodig zouden, voorafgaand aan het sluiten van een nieuw bilateraal verdrag, op korte termijn ad-hoc afspraken gemaakt kunnen worden op bilaterale basis waarin de continuïteit van het luchtvervoer tussen beide landen gegarandeerd wordt. Nu naar verwachting kan worden teruggevallen op de noodmaatregel is een bilateraal luchtvaartakkoord op dit moment niet aan de orde.
Kunt u in verband met de snel naderende brexitdeadline deze vragen beantwoorden voor het AO Luchtvaart van 16 december a.s.?
Ja, het AO vindt nu plaats op 4 februari a.s.
Het bericht 'Leger Ethiopië neemt hoofdstad van Tigray in' |
|
Salima Belhaj (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Leger Ethiopië neemt hoofdstad van Tigray in»?1
Ja.
Hoe duidt u de recente ontwikkelingen in Ethiopië, waar gewapende strijd is uitgebroken tussen het regeringsleger en het Tigray Volksbevrijdingsfront (TPLF) met als gevolg velen doden, gewonden en vluchtelingen?
De situatie en de gebeurtenissen in de regio Tigray zijn op dit moment nog steeds onduidelijk en onoverzichtelijk, als gevolg van het slechte verbindingen en het feit dat het gebied nog altijd slecht toegankelijk is voor humanitaire hulpverleners, journalisten en onafhankelijke waarnemers. Het gewapend conflict volgde op een periode van toenemende spanningen tussen het Tigray Volksbevrijdingsfront (TPLF) en de federale overheid. Het TPLF was tot 2018 oververtegenwoordigd in de politieke en militaire elite van Ethiopië, maar moest die centrale rol in de machtsstructuur prijsgeven na het aan de macht komen van de huidige premier Abiy. Deze machtswisseling volgde op massale protesten tegen het autoritaire bestuur onder leiding van de TPLF en vormde het startpunt van een ambitieuze hervormingsagenda.
Klopt het dat het conflict nu al aan honderden, mogelijk duizenden mensen het leven heeft gekost? Heeft u hier betrouwbare informatie over?
Vanwege het gebrek aan toegang voor humanitaire hulpverleners, media en waarnemers tot het gebied beschikt het kabinet niet over betrouwbare, onafhankelijke informatie over slachtoffers. De berichten in de media die onder andere zijn gebaseerd op getuigenissen van mensen die het gebied zijn ontvlucht geven aanleiding om uit te gaan van verontrustende aantallen slachtoffers.
Bent u bekend met de berichtgeving van Amnesty’s Crisis Evidence Lab dat er op 9 november 2020 mogelijk honderden burgers zijn afgeslacht in Tigray? Heeft u nadere informatie over de verantwoordelijken voor deze slachtpartij?
Ik ben bekend met die berichtgeving die zonder meer zorgelijk is. Ik beschik echter momenteel niet over nadere onafhankelijke informatie waaruit conclusies kunnen worden getrokken over de verantwoordelijken. Volgens de Ethiopische mensenrechtencommissie zijn de slachtoffers vooral Amhara, en de schuldigen aan de TPLF gelieerde strijders. Er zijn overigens ook mediaberichten die het tegenovergestelde beweren.
Hoeveel burgers in Tigray verkeren op dit moment in (voedsel)nood?
Voorafgaand aan het conflict waren reeds 850.000 inwoners en in het gebied aanwezige vluchtelingen afhankelijk van een vorm van humanitaire hulp. De VN schat dat als gevolg van het conflict dit aantal zal toenemen met 1,1 miljoen mensen (in Tigray en aangrenzende regio’s).
Klopt het dat er inmiddels meer dan 40.000 mensen gevlucht zijn naar Soedan?
Dat klopt. Volgens de huidige beschikbare gegevens zijn er tenminste 60.000 mensen gevlucht naar Soedan.
Klopt het dat meerdere internationale organisaties, waaronder de Verenigde Naties (VN) en de Afrikaanse Unie (AU), en ook de Europese Unie (EU) al hebben gepleit voor een staakt-het-vuren? Klopt het ook dat de premier van Ethiopië al deze oproepen af heeft geslagen?
De VN, AU en EU hebben inderdaad opgeroepen tot een staakt het vuren. Premier Abiy heeft zich op het standpunt gesteld dat het leger een binnenlandse militaire operatie heeft uitgevoerd om de rechtsorde in het land te herstellen. Na inname van de regionale hoofdstad Mekelle kondigde premier Abiy op 28 november een eind van de militaire operatie aan. Er is echter nog geen einde aan gevechten in de regio gekomen, en VN, AU en EU hebben de oproep om via dialoog tot een vreedzame uitweg uit het conflict te komen herhaald.
Bent u bereid zich bij deze oproepen aan te sluiten, en op te roepen tot een staakt-het-vuren in Ethiopië?
Zowel Minister Kaag als ikzelf hebben in bilaterale gesprekken de Ethiopische regering opgeroepen tot een staakt het vuren, het voorkomen van burgerslachtoffers, het naleven van mensenrechten en het verlenen van volledige en vrije toegang voor hulpverleners en journalisten. Zowel de Hoge Vertegenwoordiger van de EU als Minister Kaag en ikzelf hebben het aanbod van de Afrikaanse Unie om dialoog te faciliteren van harte ondersteund.
Welke humanitaire hulp is volgens uw informatie nodig in de grensregio met Soedan? Welke humanitaire hulpacties ondernemen de VN, AU en andere organisaties op dit moment? Op welke manier bent u van plan daar aan bij te dragen?
UNHCR en partnerorganisaties hebben in Soedan gewaarschuwd voor de dringende additionele behoefte aan extra vestigingsplaatsen voor vluchtelingen. Met tenminste 60.000? nieuwkomers die sinds 7 november asiel hebben aangevraagd, hebben de vluchtelingenkampen aan het grensgebied hun maximale capaciteit bereikt. Verder berichtte de VN dat er een tekort is aan water, voedsel, brandstof en medicijnen in Mekelle en andere delen van Tigray.
ICRC levert medische hulp waar toegang is; UNHCR coördineert de respons voor vluchtelingenopvang; OCHA coördineert de noodhulprespons van VN-organisaties en (I)NGO’s (o.a. water, sanitatie en noodopvang). Een Humanitarian Preparedness Planà USD 96.9 miljoen is gelanceerd door OCHA.
Via de ongeoormerkte bijdragen aan de Dutch Relief Alliance (DRA), het Rode Kruis en de VN draagt Nederland bij aan de humanitaire respons in Ethiopië en Soedan. Middels het Central Emergency Response Fund (CERF) – een groot VN multidonorfonds – is USD 35.6 miljoen vrijgemaakt in december 2020. Met een aandeel van 17,3% heeft Nederland ruim USD 6 miljoen bijgedragen aan humanitaire hulp in de regio. Naast de bijdrage uit het CERF, heeft de DRA USD 180.000 vrijgemaakt voor een noodhulprespons. Deze middelen worden aangewend voor de opvang van vluchtelingen in Soedan.
Hoe beoordeelt u deze berichten, waarin naar voren komt dat Italië en Frankrijk hun schulden, gemaakt ten tijde van de coronacrisis, willen laten kwijtschelden door de Europese Centrale Bank (ECB)?1 2 3
Het kwijtschelden van schulden door de Europese Centrale bank zou een schending van artikel 123 het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) betekenen.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat, in het licht van het «pandemienoodopkoopprogramma» van de ECB, sommige landen nóg meer verwachtingen van de ECB lijken te hebben en willen dat de schulden gemaakt vanwege de coronacrisis kwijtgescholden worden? Welke risico’s ziet u?
Ik ben niet op de hoogte van een verzoek van een lidstaat aan de ECB om schulden kwijt te schelden.
Deelt u de mening dat het kwijtschelden van schulden absoluut ondenkbaar is? Zo nee, waarom niet?
De ECB kan geen schulden kwijtschelden omdat dit een schending zou zijn van de EU-Verdragen, specifiek het «verbod op monetaire financiering» zoals opgenomen in artikel 123 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). De bestuursleden van de ECB, waaronder president Lagarde, hebben ook verkondigd dat dit een schending van het verdrag betekent en daarom niet mogelijk is.4
Wat zijn volgens u de grootste gevaren van monetaire financiering?4
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is het kwijtschelden van schulden überhaupt mogelijk binnen het Verdrag? Hoe zou een proces verlopen wanneer een lidstaat de ECB verzoekt schulden kwijt te schelden? Door wie zou een dergelijk verzoek moeten worden goedgekeurd alvorens onverhoopt zou worden overgegaan tot schuldkwijtschelding door de ECB? Hebben nationale overheden een bevoegdheid in dit besluitvormingsproces? Zo ja, hoe ziet deze bevoegdheid eruit? En onder welke voorwaarden zou de ECB een dergelijk verzoek kunnen goedkeuren?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een oordeel geven over het Europese handhavingsbeleid als het gaat om het aanpakken van de schuldenproblematiek van landen? Hoe kan deze effectiviteit volgens u vergroot worden?
De Europese begrotingsregels, zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), zijn overeengekomen om houdbare overheidsfinanciën te realiseren, ten behoeve van het realiseren van duurzame economische groei en prijsstabiliteit. Het kabinet heeft zich in het verleden kritisch uitgelaten over de toepassing van het SGP en de noodzaak benadrukt van strikte handhaving.5 De Europese Commissie en de Raad van de Europese Unie zijn te weinig in staat gebleken om naleving van de regels te waarborgen en de regels consistent, transparant en voorspelbaar toe te passen. De handhaving, en daarmee de effectiviteit van het SGP, zou onder andere kunnen worden verbeterd door de regels minder complex te maken en minder ruimte te bieden voor de discretionaire bevoegdheid van de Europese Commissie en de Raad. Daarnaast zou de beoordeling van de naleving van de regels beter gescheiden kunnen worden van het nemen van eventuele vervolgstappen. Om prudent begrotingsbeleid te bewerkstelligen en schulden terug te brengen in Europa kan naast het versterken van het SGP worden nagedacht over het vergroten van de marktdiscipline.6 Uw Kamer zal voor het kerstreces nog een brede bespiegeling ten aanzien van het SGP ontvangen.
Bent u het eens met de passage «de coronaopkopen zijn flexibel ingericht, zodat landen in nood extra kunnen worden geholpen»? In hoeverre is het ECB-beleid daarvoor bedoeld? Welke voorwaarden en grenzen gelden er bij de ECB-mogelijkheden?5
Op 18 maart jl. heeft de ECB het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP) ingesteld.7De ECB geeft aan dat PEPP is ingesteld als reactie op de uitzonderlijke en acute economische crisis die het doel van prijsstabiliteit en behoorlijke werking van transmissiemechanisme van het monetair beleid in gevaar zou kunnen brengen.8 De ECB heeft aangegeven dat de netto-aankopen onder het PEPP programma in beginsel worden verdeeld over de eurolanden aan de hand van de kapitaalsleutel van de ECB. Tegelijkertijd heeft de ECB aangeven dat aankopen ook onder het PEPP op flexibele wijze kunnen plaatsvinden. De ECB stelt in haar besluit over PEPP dat een flexibele implementatie nodig is om verstoringen in de risicovrije rentecurve te voorkomen en ervoor te zorgen dat het programma doorwerking heeft in alle jurisdicties van het eurogebied.9 De ECB beschikt over beleidsvrijheid om monetaire beleidsmaatregelen te implementeren om haar mandaat van prijsstabiliteit te bewerkstelligen. Het is niet aan mij om de individuele beleidsmaatregelen van de ECB te beoordelen.
Welke oplossing ziet u voor EU-lidstaten die kampen met hoge staatsschulden, zoals de staatsschuld van Italië die in 2021 volgens een recente raming van de Europese Commissie naar verwachting toeneemt naar krap 160% van het BBP?6 Deelt u de mening dat deze landen zelf verantwoordelijkheid hebben om de schulden terug te brengen, bijvoorbeeld door een gezond begrotingsbeleid, het doorvoeren van hervormingen en te zorgen voor economische groei? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol spelen de landenspecifieke aanbevelingen hierin?
De publieke schulden in Europa zijn sterk toegenomen door de coronacrisis. Het is van belang dat lidstaten op dit moment hun economieën voldoende ondersteunen om de gevolgen van de crisis te mitigeren en economische groei en werkgelegenheid te ondersteunen. Om schulden terug te brengen is begrotingsdiscipline na de crisis noodzakelijk. Daarnaast is het cruciaal dat lidstaten structurele hervormingen implementeren die bijdragen aan economische groei en de veerkracht van de economie. De landspecifieke aanbevelingen kunnen lidstaten helpen structurele uitdagingen te identificeren en deze op te volgen. Om deze reden is het dan ook van belang dat de herstelplannen van lidstaten in het kader van de Recovery and Resilience Facility (RRF) de landspecifieke aanbevelingen voldoende adresseren. Lidstaten dragen zelf de verantwoordelijkheid om bovenstaande stappen te nemen om de houdbaarheid van hun schulden te waarborgen.
Zijn er afspraken gemaakt over de situatie na juni 2021 met betrekking tot het stoppen van opkopen van staatsobligaties van de eurolanden? Zo ja, welke?
Het PEPP is een monetair beleidsinstrument waarover de bestuursraad van de ECB beslist. De ECB heeft na de bestuursraadsvergadering van 10 december jl. aangegeven dat de netto-aankopen onder het PEPP programma niet zullen stoppen voordat de bestuursraad van mening is dat de Covid-19 crisisfase voorbij is en in ieder geval niet zullen stoppen voor het einde van maart 2022.10
Bent u van plan zich bij de aankomende Ecofin en Eurogroep te verzetten tegen bovenstaande ontwikkelingen? Hoe bent u van plan deze ontwikkelingen goed in de gaten te houden en de Kamer hierover te informeren?
Zoals hierboven aangegeven is het kwijtschelden van schulden door de ECB niet mogelijk volgens de EU-verdragen. Een discussie hierover is zodoende ook niet aan de orde.
Administratieve lastendruk exporterend mkb. |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
In hoeverre zijn bij u voorbeelden bekend van op export gerichte midden- en klein bedrijven (mkb) die worstelen met de hoeveelheid bureaucratie/administratieve lasten die er sinds de coronacrisis op hen af komen vanuit andere landen, zoals het moeten vertalen van grote hoeveelheden documenten omdat een monteur drie dagen (incl. reizen) naar het buitenland is geweest voor de installatie van een machine (waar iemand minstens een halve dag mee bezig is, zonder rekening te houden met vervolgvragen)?
Het kabinet staat in nauw contact met bedrijven, ook via VNO-NCW en MKB Nederland. Vanuit het bedrijfsleven worden vooral vragen gesteld over quarantaine-verplichtingen, zowel in het buitenland, als voor ondernemers en werknemers die vanuit het buitenland naar Nederland (terug)komen. Het is voor bedrijven niet altijd duidelijk wat de verplichtingen zijn en hoe de regels te interpreteren. De situatie kan bovendien snel veranderen.
Uit een peiling door RVO onder ondernemers met ca. 1000 respondenten blijkt dat de negatieve impact van corona op exporterende bedrijven vooral bestaat uit uitval of vertraging van de vraag, reisbeperkingen, sluiting van winkels/horeca en problemen met bevoorrading en transport/logistiek.
Waar kunnen mkb-ondernemers terecht met hulpvragen en waar kunnen hun problemen worden gemeld? Wordt er door het kabinet extra inzet van personeel georganiseerd om ondersteuning mogelijk te maken tijdens de coronacrisis voor de lappendeken aan reis- en douaneregels?
Ondernemers kunnen met hulpvragen terecht bij de in het begin van de coronacrisis ingerichte hulploketten o.a. bij de Kamer van Koophandel en RVO. Voor zover nodig is extra capaciteit beschikbaar gesteld voor de bemensing van deze loketten. Daarnaast voorzien ook de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland ondernemers van informatie via telefoon, email en sociale media.
Is er zicht op de (toegenomen) administratieve lastendruk voor mkb-ondernemers als gevolg van de coronacrisis? Wordt die bijgehouden en gemonitord?
In het algemeen wordt door het kabinet niet bijgehouden of de administratieve lastendruk stijgt of daalt. Dit omdat het kabinet heeft ingezet op een kwalitatieve regeldrukaanpak, waarbij gekeken wordt naar de belangrijkste knelpunten die ondernemers ervaren. Deze knelpunten worden opgehaald door een breed scala aan instrumenten, waaronder de life-events-aanpak (zie antwoord op vraag 5), de maatwerkaanpak en de Strategische commissie betere regelgeving bedrijven.
Ten aanzien van de regeldruk die voortvloeit uit de coronasteunpakketten dient te worden opgemerkt dat alle maatregelen voorzien zijn van een regeldrukparagraaf waarin wordt ingegaan op de regeldruk. Daaruit blijkt welke regeldruk er voortkomt uit de coronasteunpakketten.
Kunt u aangeven of en zo ja, hoeveel zaken als fraude bestempeld zijn door administratieve dwaling sinds het uitbreken van de coronacrisis?
Sinds het uitbreken van de coronacrisis zijn door RVO géén zaken als gevolg van administratieve dwaling van de mkb’er bestempeld als misbruik of oneigenlijk gebruik De aanvraagsystemen van RVO-regelingen zijn ingericht om zo adequaat mogelijk fouten op te sporen en bevatten meerdere drempels om «misbruik» als gevolg van administratieve dwalingen van de mkb’er te voorkomen. Zo worden aanvragen risicogericht beoordeeld en waar nodig worden er controlevragen gesteld, te beantwoorden door de aanvrager. Eventuele fouten in aanvragen worden hiermee vroegtijdig opgespoord en opgelost. Hiermee wordt voorkomen dat administratieve dwalingen worden aangemerkt als fraude. Bij ernstige vermoedens van opzettelijke niet-naleving wordt het betreffend geval eerst intensief onderzocht. Het onderzoek richt zich dan op de vraag of in redelijkheid kan worden aangenomen dat bewust onjuiste informatie is verstrekt, met als doel gebruik te maken van een regeling waarop geen recht zou zijn. Zo wordt door RVO op een zo zorgvuldig mogelijk wijze beproefd of er afwijkingen zijn in de vorm van misbruik of oneigenlijk gebruik met uitsluiting van administratieve dwaling van de mkb’er.
Bent u bereid om samen met ondernemersorganisaties de administratieve lastendruk rondom internationaal zaken doen in kaart te brengen? Kunt u aangeven hoe dit op een overzichtelijke manier periodiek aan de Kamer gerapporteerd zou kunnen worden?
Onderdeel van de aanpak van administratieve lastendruk door dit kabinet is de «Life eventsaanpak». Elke ondernemer krijgt in de levenscyclus van zijn onderneming te maken met één of meer grote veranderingen waarvoor overheidsdiensten nodig zijn, zogenoemde levensgebeurtenissen. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het aannemen van een eerste werknemer. Het doel van de life eventsaanpak is het merkbaar verminderen van ervaren regeldruk voor ondernemers rondom deze life events.
Internationaal zakendoen buiten de Europese Unie kan ook worden beschouwd als een belangrijk life event voor een ondernemer. Vandaar dat in opdracht van Economische Zaken en Klimaat het rapport «Klantreis internationaal zakendoen buiten de Europese Unie» is opgeleverd (Kamerstuk 29 515, nr. 443). Deze klantreis heeft gekeken naar de regeldruk die wordt ervaren rondom internationaal zakendoen. Hiervoor is gesproken met 25 bedrijven en zes brancheorganisaties. Hierbij zijn een aantal concrete knelpunten naar voren gekomen die met name lagen op het gebied van de uitvoering en de informatievoorziening en niet op het vlak van de regelgeving zelf en de administratieve lasten. Wat betreft de informatievoorziening vanuit de overheid over export was het beeld dat die erg gefragmenteerd, onvolledig en onduidelijk is. Om een oplossing te bieden voor dit knelpunt heeft RVO de Exportwijzer ontwikkeld. Dit is een tool waarmee ondernemers een overzicht van de in hun situatie relevante informatie en mogelijkheden krijgen gepresenteerd dat kan worden opgeslagen en als leidraad of «checklist» kan dienen. Er wordt nu gewerkt aan een uitbreiding van deze exportwijzer met informatie over export van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de KvK en de Douane. Het streven is dat deze uitbreiding van de exportwijzer in januari 2021 beschikbaar komt voor ondernemers. Ook aan de andere knelpunten die het onderzoek naar voren heeft gebracht wordt gewerkt. Hierover is de Kamer geïnformeerd in de Voortgangsrapportage regeldruk in juni 2020 (Kamerstuk 29 515, nr. 446).
Hoezeer deelt u de mening dat het in een tijd waarin mkb-ers grote moeite moeten doen om het hoofd boven water te houden, het van belang is dat we de administratieve lasten zo laag mogelijk houden?
Het Kabinet deelt deze mening ten zeerste.
Zijn de minsteries van Buitenlandse Zaken en van Economische Zaken en Klimaat bereid om met handelspartners van Nederland in gesprek te gaan om te kijken hoe belemmeringen als hierboven omschreven kunnen worden weggenomen?
De Europese Commissie, lidstaten en het bedrijfsleven zetten zich gezamenlijk in om markttoegangsproblemen in derde landen te adresseren, ook belemmeringen die sinds de COVID-19-crisis zijn opgekomen. De Europese Commissie rapporteert jaarlijks over haar inzet.1 Afhankelijk van de belemmering kan economische diplomatie bijvoorbeeld een oplossing bieden. Waar belemmeringen een grote economische impact hebben en er een systemisch belang speelt, kan de EU ook besluiten om gebruik te maken van geschillenbeslechting binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) of via een handelsakkoord, als dat aanwezig is. Helaas zijn niet alle belemmeringen op korte termijn op te lossen, bijvoorbeeld in die gevallen waar geen duidelijke strijdigheid is met WTO-regels. Het is van groot belang dat alle betrokken partijen zich inzetten om handelsbelemmeringen aan te pakken. Hiervoor is het ook belangrijk dat het bedrijfsleven problemen blijft melden. Dit kan via het Meldpunt Handelsbelemmeringen, maar ook rechtstreeks bij de Commissie via het Single Entry Point.2 Hiernaast zetten de Europese Unie en Nederland zich ook in multilaterale organisaties in voor het mkb, met name binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Zo hebben de EU en Nederland zich in december binnen de WTO nog aangesloten bij een plurilateraal pakket aan aanbevelingen ten gunste van het mkb, onder meer op het gebied van handelsfacilitatie, toegang tot financiën en internationale betalingen, transparantie, toegang tot marktinformatie, en betrekking van het mkb bij de ontwikkeling van nieuwe regelgeving.
Kunt u aangeven welke rol het postennetwerk kan spelen in het vereenvoudigen van administratieve lasten?
Het postennetwerk draagt bij aan actuele en snelle informatievoorziening over de, soms snel wisselende, situatie in landen en de voorschriften en regels waar Nederlandse ondernemers ter plekke rekening mee moeten houden. Bedrijven kunnen advies op maat krijgen over hoe met administratieve lasten op te gaan.
Kunt u aangeven in hoeverre Nederlandse bedrijven gecompenseerd worden voor toenemende lastendruk als gevolg van externe verstoringen als de pandemie, de Brexit of geopolitieke verschuivingen?
Administratieve lasten als gevolgd van externe verstoringen, zoals geopolitieke verschuivingen, natuurrampen of pandemieën, vallen in principe onder het ondernemersrisico en worden niet gecompenseerd. De overheid zal voor zover mogelijk wijzen op bekende risico’s en informatie beschikbaar stellen op grond waarvan ondernemers hun risico kunnen inschatten en kunnen afdekken, zoals bijvoorbeeld met de Brexit-campagne en -helpdesk.
Mogelijk kunnen Nederlandse bedrijven een beroep doen op Europese fondsen die worden ingericht ter ondersteuning van bedrijven die zijn geraakt door de coronacrisis respectievelijk door Brexit.
Wordt er in de EU bekeken hoe de administratieve lasten (red tape) van het mkb beperkt kunnen worden? Ziet u daarbij een verschil voor bedrijven die handel voeren binnen de Europese interne markt en handel met derde landen?
Met de agenda voor Betere Regelgeving voert de Europese Commissie bewust beleid om regeldruk (waaronder administratieve lasten) voor ondernemers te verminderen, waarbij het mkb geldt als de belangrijkste doelgroep. De Europese Commissie heeft een speciaal programma, genaamd REFIT (Regulatory Fitness=gezonde regelgeving) om bestaande EU-regelgeving tegen het licht te houden en onnodige regeldruk weg te nemen. Er is ook een Fit for future-platform, dat bestaat uit vertegenwoordigers van overheden, het bedrijfsleven en diverse maatschappelijke belangenorganisaties. Het platform adviseert de Commissie -vooral op basis van ontvangen signalen van belanghebbenden- over oplossingen om in concrete gevallen regeldruk zoveel mogelijk te verminderen.
Het beleid inzake Betere Regelgeving ziet ook op het proces van totstandkoming van EU-regelgeving. Belangrijke uitgangspunten bij de totstandkoming van EU-regelgeving zijn dat bij het ontwerp zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de positie van het mkb, dat het mkb goed wordt geconsulteerd en dat de effecten van voorgenomen regelgeving voor het mkb, vooraf goed in kaart worden gebracht.
Met het Betere Regelgevings-beleid kan regeldruk worden aangepakt die veroorzaakt wordt door EU-regelgeving. Belemmeringen en regeldruk die bedrijven ervaren bij het voeren van handel met derde landen, worden meestal niet veroorzaakt door EU-regelgeving, maar door regelgeving van derde landen. De handelsakkoorden waarover de EU onderhandelt of die al zijn afgesloten met derde landen bevatten verschillende bepalingen die direct of indirect leiden tot een lagere regeldruk voor (mkb) bedrijven, bijvoorbeeld door het stroomlijnen van douanevereisten.
Bent u bereid om dit hoger te agenderen in Europees verband en wanneer kunt u dat agenderen?
Het is een gegeven dat exporterende bedrijven, mkb’ers in het bijzonder, in sommige derde landen een hogere administratieve druk ervaren dan in de EU. Waar handelsmaatregelen onnodig handelsbelemmering en discriminerend zijn, kaart de EU deze structureel in internationale overleggen aan.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het onderzoek naar de Nederlandse steun aan Syrische rebellen |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de persconferentie die u na de ministerraad gaf afgelopen vrijdag 27 november in Nieuwspoort1, waarbij u vragen kreeg over het onderzoek naar de Nederlandse niet-letale steun (NLA) aan Syrische rebellen? En herinnert u zich het korte debat tijdens het vragenuurtje van dinsdag 1 december jongstleden naar aanleiding van de mondelinge vragen van het Lid Karabulut?
Ja.
Klopt het dat u heeft geprobeerd om steun tegen te houden aan mijn motie om een externe, onafhankelijke commissie in te stellen die onderzoek gaat doen naar het NLA-programma, een onderzoek waar de Kamer eind 2018 nog in ruime meerderheid voorstander van was? En zo ja, waarom bent u tegen een onafhankelijk onderzoek naar het NLA-programma?
De Minister-President zei in beantwoording op een mondelinge vraag over dit onderwerp: «Maar dan ga ik nog een keer terug naar de gesloten vraag van mevrouw Karabulut: staat het fracties vrij [om te stemmen voor deze motie]? Ja, uiteraard. Het is niet aan mij om te beslissen wat fracties doen.» (stenogram Mondeling Vragenuur, 1 december jl.) In beantwoording van vragen van het lid Van Kooten-Arissen staat dat de Minister-President de motie heeft besproken binnen het kabinet, en de Minister van Buitenlandse Zaken met verschillende Kamerleden over de motie en de bezwaren ertegen heeft gesproken.
Waarom neemt u nu kennelijk een regierol als premier om zo’n onderzoek tegen te houden? In hoeverre heeft u een regierol gehad bij de totstandkoming en de uitbreiding van het NLA-programma, waarbij ruim 300 pickup trucks geleverd zijn aan Syrische rebellen, bedoeld ter ondersteuning van de gewapende strijd?
Zie antwoord op vraag 2.
De betrokkenheid van het Ministerie van Algemene Zaken bij het NLA programma staat onder andere beschreven in de antwoorden op feitelijke vragen (Kamerstuk 32 623, nr. 229 en Kamerstuk 32 623, nr. 247). Door middel van deze antwoorden is uw Kamer geïnformeerd dat de Minister-President niet van afzonderlijke leveringen van NLA goederen op de hoogte werd gesteld (Kamerstuk 32 623, nr. 247).
Daaruit blijkt ook dat voorafgaand aan de besluitvorming over het starten van het NLA programma een Fact Finding Missie heeft plaatsgevonden naar de mogelijkheden om NLA in Syrië te leveren. Naar aanleiding van deze Fact Finding Missie is op voorspraak van de toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken in december 2014 in een overleg tussen de premier, de toenmalig Vice-Minister-President en de toenmalig Minister van Defensie gesproken over het leveren van NLA (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
Bij besluitvorming van het kabinet inzake artikel 100-brieven over de strijd tegen ISIS is de ministerraad betrokken. Zoals beschreven in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 16 november 2015 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1555), betrof het intensiveren van de niet-letale steun aan Syrische groeperingen ook een kabinetsbesluit (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
In hoeverre deelt u de waarneming dat, wanneer de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) en de Commissie van Advies voor Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) aangeven geen onderzoek te kunnen doen op basis van feiten en bevindingen naar het NLA-programma en slechts adviseren over een toetsingskader, het deel van de motie Omzigt c.s. (32 623, nr. 231) dat vraagt om een onderzoek op basis van feiten en bevindingen, niet is uitgevoerd?
De Minister-President zei over de uitvoering van de motie Omtzigt cs tijdens het mondeling vragenuur: «De motie die toen is aangenomen door de Kamer, is ook zo goed mogelijk uitgevoerd. We hebben toen aangeboden, zowel aan het college van advies voor volkenrechtelijke vraagstukken als aan de AIV, om inzage te krijgen in alle stukken die de Tweede Kamer heeft gekregen en ingezien, dus ook alle vertrouwelijke stukken. Daar hebben zij toen zelf van afgezien. Ze hebben gezegd: we gaan wel advies uitbrengen over dat toetsingskader. Dat vroeg die motie ook. Dat is er ook gekomen. Het is nu zaak dat we dat toetsingskader zo snel mogelijk opstellen, zoals naar ik begrijp ook is besproken in het overleg met Minister Blok van Buitenlandse Zaken. Al die dingen lopen dus.» (stenogram Mondeling vragenuur 1 december jl.)
De CAVV en AIV schreven, zoals verzocht in de motie Omtzigt cs., een advies over een toetsingskader voor het geven van niet-letale steun en het financieren van niet-statelijke buitenlandse groepen. Het kabinet heeft de CAVV en AIV, conform het verzoek uit de motie Omtzigt cs., toegang gegeven tot alle relevante informatie. De CAVV en AIV hebben de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken evenwel voor aanvang van het onderzoek geïnformeerd dat een terugkijkend feitenonderzoek niet binnen het advies-mandaat van beide instellingen viel (kabinetsreactie advies CAVV en AIV, Kamerstuk 32 623, nr. 299).
Tijdens het plenaire debat over NLA van 2 oktober 2018 zei de Minister van Buitenlandse Zaken reeds dat een feitenonderzoek «van geval tot geval» niet in de rede lag vanwege de vertrouwelijkheid van delen van het NLA programma. De Minister van Buitenlandse Zaken zei: «Deze motie voer ik graag uit. Ik werk graag mee aan het toegang geven tot vertrouwelijke informatie aan beide commissies. Ter voorkoming van misverstanden: zodanig dat de algemene conclusies eruit getrokken kunnen worden waar de motie ook om vraagt, en niet een beoordeling van geval tot geval, omdat je dan weer in dezelfde vertrouwelijkheid vastloopt» (Handelingen plenair debat, 2 oktober 2018).
Het kabinet is van mening dat het advies van de CAVV/AIV, ook zonder gebruik te hebben gemaakt van het aanbod van het kabinet alle met de Tweede Kamer gedeelde stukken in te zien, bruikbare elementen voor een toetsingskader voor het leveren van NLA aan niet-statelijke gewapende groepen in het buitenland geeft (Kamerstuk 32 623, nr. 299). Het kabinet zal de door CAVV/AIV aangedragen elementen verder uitwerken en een toetsingskader delen met de Tweede Kamer in het voorjaar van 2021, conform de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het Algemeen Overleg (d.d. 2 november jl.).
Erkent u dat het NLA-programma grotendeels buiten het door de CAVV en AIV geformuleerde Toetsingskader viel en daarmee zeer waarschijnlijk in strijd was met het internationaal recht? Erkent u dat er nu dus nog meer reden is tot een onafhankelijk onderzoek dan na de reeks van verontrustende onthullingen over het NLA-programma in 2018?
Nee, het kabinet heeft geconcludeerd dat het NLA-programma binnen de grenzen van het internationaal recht is gebleven (Kamerstuk 32 623, nr. 299). Ten tijde van de besluitvorming over het NLA-programma bestond geen toetsingskader voor het geven van niet-letale steun aan gematigde gewapende groepen in Syrië, omdat Nederland niet eerder dergelijke steun gaf. Het kabinet heeft gedurende de looptijd van het NLA-programma civiele niet-letale steun aan gematigde gewapende groepen gegeven op basis van de volgende criteria: geen operationele samenwerking met extremistische groepen, het nastreven van een inclusieve politieke oplossing en gecommitteerd zijn aan de naleving van het humanitair oorlogsrecht. De voorwaarden die aan het NLA-programma zijn verbonden, komen in hoofdlijnen overeen met het toetsingskader dat in het CAVV en AIV advies is beschreven (Kamerstuk 32 623, nr. 299 en 303). In hun advies merken CAVV en AIV op dat «de openlijke verlening van «niet-letale steun» een nieuwe ontwikkeling betreft en dat deze derhalve tot nieuwe rechtsvorming zou kunnen leiden onder het internationaal gewoonterecht. Het Nicaragua vonnis (uit 1986) biedt hier zelfs al een basis voor» (Kamerstuk 32 623, nr. 298).
Het advies en de daarin door CAVV en AIV voorgestelde elementen voor een toetsingskader geven derhalve geen aanleiding tot aanpassing van het oordeel van het kabinet dat het NLA-programma binnen de grenzen van het zich ontwikkelende internationaal recht is gebleven (Kamerstuk 32 623, nr. 299).
Waarom had in september 2018 het kabinet noch een bondgenoot bezwaar tegen een vertrouwelijk onderzoek op basis van feiten en bevindingen?
Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken reeds zei bij beoordeling van de motie Omtzigt cs. tijdens het plenaire debat van 2 oktober 2018, lag een feitenonderzoek «van geval tot geval» niet in de rede vanwege de vertrouwelijkheid van delen van het NLA programma, zoals in het antwoord op vraag 4 ook is vermeld.
Zoals toegelicht in eerdere beantwoording van Kamervragen behandelen bondgenoten bepaalde informatie uit veiligheidsoverwegingen vertrouwelijk. Hieronder vallen bijvoorbeeld de namen en locaties van de gematigde gewapende groepen die NLA ontvingen. In het geval dat Nederland een dergelijk programma samen met bondgenoten uitvoert of hun doorlichting laat meewegen bij de selectie van ontvangers bestaan er verplichtingen naar zowel die bondgenoten als de ontvangers.
Operaties en samenwerking in complexe conflictgebieden vereisen bovendien dat tussen bondgenoten gerekend kan worden op vertrouwelijkheid en het kabinet wil (en dient) deze vertrouwelijkheid (te) respecteren (Kamerstuk 32 623, nr. 247 en Kamerstuk 32 623, nr. 266)
In juli 2018 zijn derde-belanghebbenden, waaronder buitenlandse partners, verzocht om een zienswijze te geven op de eventuele openbaarmaking van informatie onder de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB). Die hebben daar toen om verschillende redenen bezwaar tegen gemaakt (Kamerstuk 32 623, nr. 266). Informatie over de gesteunde groepen is derhalve op vertrouwelijke wijze met de Tweede Kamer gedeeld.
Welke bondgenoten hebben aangegeven dat zij bezwaar maken tegen een onafhankelijk onderzoek naar het NLA-programma?
In antwoorden op feitelijke vragen is de Tweede Kamer geïnformeerd over de internationale partners en bondgenoten waar Nederland mee samenwerkte ter uitvoering van het NLA programma (Kamerstuk 32 623, nr. 229). Zie tevens het antwoord op vraag 6.
Herinnert u zich dat Nederland het NLA-programma in het noorden van Syrië zelfstandig uitvoerde, alleen de «vetting» van rebellengroeperingen door de VS liet meewegen bij de selectie van ontvangers, en er verder geen enkele donorcoördinatie over het type en de hoeveelheid steun plaatsvond, alsmede geen enkele informatie-uitwisseling met bondgenoten2? Hoe kan een onderzoek naar het NLA-programma dan leiden tot spanningen met bondgenoten, in elk geval wat betreft het noorden, waar de meeste controverse over bestaat en de meeste steun naartoe is gegaan?
Zoals in eerdere beantwoording van Kamervragen (o.a. Kamerstuk 32 623, nr. 247 en Kamerstuk 32 623, nr. 266) staat, behandelen bondgenoten bepaalde informatie uit veiligheidsoverwegingen vertrouwelijk. Hieronder vallen bijvoorbeeld de namen en locaties van gematigde gewapende groepen die NLA ontvingen. In het geval dat Nederland een dergelijk programma samen met bondgenoten uitvoert of hun doorlichting laat meewegen bij de selectie van ontvangers bestaan er dus verplichtingen naar zowel die bondgenoten als de ontvangers.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Waarom gebruikt u als argument dat openbaar «duizenden pagina's aan Wob-stukken» zijn gedeeld? Bent u bekend met het besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken3 om het aantal openbaar te maken WOB-documenten aanzienlijk terug te brengen, na knullige onthullingen van staatsgeheime en vertrouwelijke informatie door het ministerie?
In de herbeoordeling is vastgesteld dat er eerder met het oog op maximale transparantie teveel informatie openbaar is gemaakt. De betreffende documenten bevatten een grote hoeveelheid detailinformatie en foto’s. In de herbeoordeling is het aantal documenten aanzienlijk teruggebracht, ter voorkoming van een permanent risico op herleidbaarheid naar informatie die vertrouwelijk dient te blijven. Hoewel het aantal pagina’s dat is openbaar gemaakt op grond van de Wob is teruggebracht, zijn ook in de herbeoordeling duizenden pagina’s beoordeeld. Het aantal pagina’s dat na die herbeoordeling (gedeeltelijk) openbaar is gemaakt op grond van de Wob, betreft honderden pagina’s (Kamerstuk 32 623, nr. 292).
Zijn er na de knullige onthullingen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken mensen of rebellengroeperingen in Syrië in gevaar gekomen?
Zoals in eerdere beantwoording van Kamervragen (Kamerstuk 32 623, nr. 266 en Kamerstuk 32 623, nr. 267) staat, kan niet worden vastgesteld of er door betrokkenen vanwege de Wob-publicaties rechtstreekse schade is ondervonden buiten de algehele dreiging die geldt voor oppositie van het regime. De Commissie van Onderzoek (op 27 november 2018 ingesteld door de secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor onderzoek naar compromittering van staatsgeheime informatie in een Wob-publicatie) stelt echter dat het aannemelijk is gezien het conflict in Syrië, dat openbaarmaking van de namen van groepen voor de leden van deze groepen schadelijk kan zijn en dat het niet uit te sluiten is dat de informatie kan leiden tot gevaar voor personen die lid zijn of zijn geweest van een groepering (Kamerstuk 32 623, nr. 267).
Heeft de staatsgeheime en vertrouwelijke informatie die door Buitenlandse Zaken zelf openbaar is gemaakt, tot spanningen met bondgenoten geleid? Zo nee, waarom gebruikt u dan «risico’s voor spanningen, ook met bondgenoten» als argument tegen een onafhankelijk onderzoek, dat vertrouwelijke en staatsgeheime informatie niet openbaar zal maken?
In eerdere beantwoording van Kamervragen (o.a. Kamerstuk 32 623, nr. 247 en (Kamerstuk 32 623, nr. 266) is toegelicht dat bondgenoten, net als Nederland, bepaalde informatie uit veiligheidsoverwegingen vertrouwelijk behandelen. Hieronder vallen bijvoorbeeld de namen en locaties van de gematigde gewapende groepen die NLA ontvingen. Nederland heeft het NLA programma deels samen met bondgenoten uitgevoerd of hun vetting van groepen laten meewegen bij de selectie van de door Nederland gesteunde groepen. In het geval dat Nederland een dergelijk programma samen met bondgenoten uitvoert of hun doorlichting laat meewegen bij de selectie van ontvangers bestaan er verplichtingen naar zowel die bondgenoten als de ontvangers (Kamerstuk 32 623, nr. 247).
In juli 2018 zijn andere belanghebbenden, waaronder buitenlandse partners, verzocht om een zienswijze te geven op de eventuele openbaarmaking van informatie onder de Wet Openbaarheid Bestuur. Zij hebben daar toen om verschillende redenen bezwaar tegen gemaakt (Kamerstuk 32 623, nr. 266).
Zie ook het antwoord op vragen 6 en 8.
Waarom bracht een onderzoek op basis van feiten en bevindingen in 2018 volgens het kabinet geen Syrische rebellen in gevaar, maar maakt het kabinet in 2020 wél bezwaar tegen een onderzoek omdat het Syrische rebellen in gevaar zou brengen?
Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken zei bij de beoordeling van de motie Omtzigt cs tijdens het plenaire debat van 2 oktober 2018, lag een feitenonderzoek «van geval tot geval» niet in de rede vanwege de vertrouwelijkheid van delen van het NLA programma, zoals in het antwoord op vraag 4 ook is genoemd.
Daarnaast zei de Minister van Buitenlandse Zaken over de motie Omtzigt cs: «Deze motie voer ik graag uit. Ik werk graag mee aan het toegang geven tot vertrouwelijke informatie aan beide commissies. Ter voorkoming van misverstanden: zodanig dat de algemene conclusies eruit getrokken kunnen worden waar de motie ook om vraagt, en niet een beoordeling van geval tot geval, omdat je dan weer in dezelfde vertrouwelijkheid vastloopt» (Handelingen plenair debat, 2 oktober 2018).
Alle relevante informatie is via Kamerdebatten, Wob-verzoeken, de beantwoording van honderden Kamervragen en de inzage in vertrouwelijke stukken met de Tweede Kamer gedeeld, zoals ook gemeld in de beantwoording van vragen van het lid Van Kooten-Arissen over dit onderwerp (2020D9715). In de debatten met de Tweede Kamer over deze informatie zijn reeds lessen getrokken. Zo is er geconcludeerd dat er beter gemonitord had kunnen worden en dat er betere afspraken gemaakt kunnen worden over de informatieverstrekking en de omgang met vertrouwelijkheid (Handelingen plenair debat NLA, 2 oktober 2018).
Conform de motie Omtzigt cs, heeft het kabinet alle informatie die het met de Tweede Kamer deelde, beschikbaar gesteld aan de CAVV en AIV. Het kabinet is van mening dat het CAVV/AIV tot bruikbare elementen voor een toetsingskader zijn gekomen, conform het verzoek van de motie Omtzigt cs (Kamerstuk 32 623, nr. 299).
De elementen voor het toetsingskader die zijn aangedragen door de CAVV en AIV, worden door het kabinet uitgewerkt en de Tweede Kamer zal in het voorjaar van 2021, conform de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het Algemeen Overleg over NLA (d.d. 2 november jl.), een toetsingskader voor het geven van toekomstige niet-letale steun aan gematigde gewapende groepen in het buitenland ontvangen (Handelingen Algemeen Overleg NLA, 2 november jl.).
Om deze redenen is het kabinet van mening dat een additioneel onderzoek niet van toegevoegde waarde zal zijn. Bovendien blijven de reeds bekende uitdagingen ten aanzien van vertrouwelijkheid en de veiligheid van bij het programma betrokken groepen en individuen van belang.
De aangehouden motie Van Helvert vraagt onder andere om een onderzoek naar het Nederlandse ambtelijke en politieke besluitvormingsproces, naar de juridische risico’s, en de mate waarin de door de regering aan de steun gestelde voorwaarden zijn nagekomen. Uitvoering van de motie Van Helvert behelst daarmee naar de mening van het kabinet een feitenonderzoek «van geval tot geval», waarmee de vertrouwelijkheid in het geding komt. Zoals eerder gemeld in de beantwoording van Kamervragen zijn de onderdelen van het NLA-programma waaruit de identiteit of locatie van betrokken partijen kon blijken, sinds de start van het programma als staatsgeheim gekwalificeerd omdat 1. mensenlevens op het spel stonden, 2. bondgenootschappelijke verplichtingen ons dat opleggen en 3. inlichtingendiensten betrokken waren. Die redenen blijven onverminderd van kracht (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
Kunt u zich herinneren dat diverse Syrische rebellengroeperingen zélf publiekelijk hebben aangegeven Nederlandse steun te hebben gekregen? Zijn deze rebellen, die transparanter zijn dan de Nederlandse regering, als gevolg daarvan in gevaar gekomen?
Het kabinet heeft er steeds aan vastgehouden dat over al-dan-niet gesteunde groepen, uit veiligheidsoverwegingen, geen publieke uitspraken worden gedaan. Uitspraken van groepen over het al-dan-niet ontvangen van steun van Nederland zijn voor hun rekening, evenals de mogelijke consequenties daarvan. Aanwijzingen dat bepaalde groepen Westerse steun hebben ontvangen maakt ze een belangrijker doelwit voor ISIS, het Assad-regime of voor andere extremistische groepen (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
Deelt u de mening dat een – waar nodig vertrouwelijk – onderzoek naar het Nederlandse ambtelijke en politieke besluitvormingsproces, onder meer binnen de ministeries van Algemene Zaken en Buitenlandse Zaken, alsmede naar de juridische risico’s, de mate waarin de door de regering aan de steun gestelde voorwaarden zijn nagekomen en de informatievoorziening aan de Kamer, Syrische rebellen niet in gevaar hoeft te brengen?
Nee. Zie het antwoord op vraag 12.
Waarom was het Ministerie van Buitenlandse Zaken «graag» bereid de commissies AIV en CAVV toegang te geven tot het NLA-programma, inclusief de vertrouwelijke informatie (Kamerstuk 32 623, nr. 271, blz. 7? Waarom zou dat nu ineens een probleem zijn bij een andere, externe onderzoekscommissie?
Zie het antwoord op vraag 12.
Waarom steunt u wel onderzoek naar de luchtaanval op Hawija, waarbij ook sprake is van vertrouwelijke, geclassificeerde informatie, en relaties met bondgenoten en de anti-ISIS coalitie, en bent u nu tegen onderzoek naar het NLA-programma, omdat dit tot «risico’s voor spanningen, ook met bondgenoten» zou leiden?
Voor het standpunt van het kabinet over additioneel onderzoek naar het NLA-programma wordt verwezen naar het antwoord op vragen 12, 14 en 15, alsmede naar het antwoord op vraag 5 in de beantwoording van Kamervragen over hetzelfde onderwerp van 2 december jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 985). Voor het standpunt t.a.v. de relatie met bondgenoten wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6, 8 en 11.
De wapeninzet in Hawija betreft een krijgshandeling, die vanwege de aard van de gebeurtenis naar oordeel van het kabinet niet vergelijkbaar is met het NLA-programma. Over de redenen om in aanvulling op de verantwoording die reeds aan de Kamer werd afgelegd een extra onderzoek in te stellen, gericht (conform het dictum van de motie-Belhaj ter zake) op de vraag hoe bij deze inzet burgerslachtoffers hebben kunnen vallen evenals welke lessen hieruit te trekken zijn voor de toekomst, is de Kamer op 2 oktober jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 753).
Welke vertrouwelijke en/of staatsgeheime informatie heeft destijds de commissie Davids openbaar gemaakt, die niet openbaar had mogen worden?
Met de Commissie Davids zijn destijds aparte afspraken gemaakt omtrent de werkwijze van de commissie. Deze zijn terug te lezen in hoofdstuk 2 «Verantwoording» van het Rapport van de Commissie Davids (Kamerstuk 31 847, nr. 14).
Deelt u de mening dat als Kamerleden vertrouwelijke stukken hebben ingezien, zij er niet meer over kunnen spreken? En dat er dan geen debat kan worden gehouden of onderzoek naar kan worden gedaan?
Onderdelen van het NLA programma waren als staatsgeheim gekwalificeerd, waaronder informatie over de groepen die NLA ontvingen (Kamerstuk 32 623 nr. 229). Op verzoek van de Tweede Kamer is de staatsgeheime informatie ter vertrouwelijke inzage gegeven. Het klopt dat over vertrouwelijk gedeelde stukken niet in het openbaar kan worden gesproken. Desalniettemin is alle relevante informatie over het NLA programma met de Tweede Kamer gedeeld, heeft er een hoorzitting plaatsgevonden, evenals twee plenaire debatten (op 2 oktober 2018 en 29 januari 2019) en een Algemeen Overleg (2 november jl.).
De wijze van omgang met vertrouwelijke informatie en communicatie met de Tweede Kamer over een eventueel toekomstig NLA programma zal bij voorkeur onderdeel zijn van het toetsingskader dat conform de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het Algemeen Overleg van 2 november jl. in het voorjaar van 2021 met de Kamer zal worden gedeeld.
Deelt u de mening dat niet alle interne volkenrechtelijke adviezen aangaande het NLA-programma (openbaar) gedeeld zijn met de Kamer?
Nee. In het bijzondere geval van het NLA-programma is de Kamer bij uitzondering vertrouwelijk inzage gegeven in de besluitvormingsmemoranda over het NLA-programma waarin de interne juridische advisering integraal is opgenomen. Daarnaast is de kern van de interne juridische advisering in een aparte Kamerbrief met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 32 623, nr. 230).
Herinnert u zich het rapport van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) inzake de rol van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdient (AIVD) bij een evacuatiemissie in Libië (Kamerstuk 32 709, nr. 8, waarin zeer uitgebreid ingegaan is op de rol van inlichtingendiensten bij het helikopterdrama in Libië? Waarom kon er toen wél openheid van zaken worden gegeven, nota bene over de mislukte uitvoering van een speciale operatie, en bent u nu tegen een onafhankelijk onderzoek naar het NLA-programma omdat er inlichtingendiensten bij betrokken waren?
Ja, het kabinet is bekend met het rapport.
Ten aanzien van het standpunt van het kabinet over additioneel onderzoek naar het NLA-programma wordt verwezen naar het antwoord op vragen 12, 14 en 15, alsmede naar het antwoord op vraag 5 in de beantwoording van Kamervragen over hetzelfde onderwerp van 2 december jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 985).
De Kamer is reeds in de openbaarheid geïnformeerd over de rol van de AIVD/MIVD in het kader van het NLA-programma (zie o.a. Kamerstuk 32 623, nr. 229). De MIVD heeft op basis van zijn wettelijke taak en op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken regelmatig gerapporteerd over ontwikkelingen rond relevante strijdgroepen in Noord- en Zuid-Syrië. De AIVD heeft op basis van zijn wettelijke taak en op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in brede zin gerapporteerd over ontwikkelingen in Zuid-Syrië. Er worden verder zoals gebruikelijk geen mededelingen gedaan over eventuele specifieke activiteiten van inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
Waarom gebruikt u als argument dat «het doen van onderzoek in Syrië door de conflictsituatie eigenlijk onmogelijk» is? Begrijpt u dat niemand vraagt om een onderzoek ter plekke in Syrië?
Indien u niet vraagt om een onderzoek in Syrië, vervalt dit argument tegen een additioneel onderzoek naar het NLA programma. De overige argumenten van het kabinet tegen een additioneel onderzoek blijven echter van kracht. Zie het antwoord op vraag 12.
Waarom zat de mailwisseling van de jihadistische rebellengroep Nour al-din al Zenki, waarin werd gerapporteerd over de moord op een jongen van 12 jaar op de laadklep van een Toyota pickup, bij de stukken die het kabinet publiceerde over de NLA, maar daarna weer verwijderde?
In de herbeoordeling is vastgesteld dat er eerder met het oog op maximale transparantie teveel informatie openbaar is gemaakt. De betreffende documenten bevatten een grote hoeveelheid detailinformatie en foto’s. In de herbeoordeling is het aantal documenten aanzienlijk teruggebracht, ter voorkoming van een permanent risico op herleidbaarheid naar informatie die vertrouwelijk dient te blijven (Kamerstuk 32 623, nr. 292).
Kunt u garanderen dat Nour al-din al Zenki steun heeft gekregen noch geprofiteerd heeft van de Nederlandse steun via het NLA-programma?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over de groepen die al-dan-niet NLA-steun hebben ontvangen van Nederland. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld heeft het kabinet geen aanwijzingen dat er andere dan gematigde gewapende oppositie is gesteund. Het kabinet kan niet volledig uitsluiten dat de geleverde niet-letale goederen bij andere partijen terecht zijn gekomen (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
Kunt u bevestigen dat het feit dat Nour al-din al Zenki via de mailwisseling werd gepubliceerd op de website van de regering in het kader van het NLA-programma, niets te maken heeft met het feit dat u probeert steun voor mijn motie voor een onafhankelijk onderzoek naar het NLA-programma, weg te nemen?
Zie het antwoord op vraag 2. Er is geen link met de door u genoemde Nour al-din al Zenki.
Deelt u de mening dat het schadelijk kan zijn voor de positie van Nederland in de wereld -zeker waar het gaat om de Nederlandse strijd voor mensenrechten wereldwijd-, wanneer we feiten en bevindingen over steun aan Syrische rebellen niet willen onderzoeken?
Het kabinet heeft het NLA programma uitvoerig tegen het licht gehouden en met uw Kamer besproken in twee plenaire debatten en tijdens een Algemeen Overleg. Tijdens deze debatten zijn er lessen getrokken en er zal een toetsingskader ontwikkeld worden. Zie ook het antwoord op vragen 12 en 18.
Kunt u deze vragen één voor één uiterlijk binnen één week beantwoorden, zodat de aangehouden motie-Van Helvert c.s. (32 623, nr. 307) nog dit jaar in stemming kan worden gebracht?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Executie van Djalali uit Iran mogelijk nabij' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennis genomen van het bericht «Executie van Djalali uit Iran mogelijk nabij»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de laatste stand van zaken? Klopt het dat de opgelegde doodstraf van Ahmadreza Djalali is uitgesteld?
Nederland houdt de situatie nauwlettend in de gaten. In openbare bronnen, waaronder een melding van Amnesty Sverige op 2 december jl., is gemeld dat de voltrekking van het vonnis met enkele dagen is opgeschort. Het is niet bekend hoe lang deze opschorting zal duren. De situatie is daarmee onverminderd urgent.
Hebt u in het verleden in uw contacten met uw Iraanse ambtsgenoot aandacht gevraagd voor deze zaak? Zo ja, wat was de reactie van de Iraanse overheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Iraanse autoriteiten hebben kennis genomen van de Nederlandse zorgen.
Bent u bereid om zich op de kortst mogelijke termijn in te spannen om de doodstraf tegen Ahmadreza Djalali te voorkomen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat zal ik doen door middel van diplomatieke druk op Iran om de doodstraf niet langer toe te passen. Eventuele publieke druk zal onder meer in nauw contact met de Zweedse overheid plaatsvinden vanwege het Zweedse staatsburgerschap van de heer Djalali.
Hebt u in uw contacten met Iran uw afkeuring over het gebruik van de doodstraf uitgesproken richting uw Iraanse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de keren dat u dit heeft gedaan?
Ja. Ik heb in verschillende gesprekken met mijn Iraanse ambtsgenoot, alsmede in publieke uitingen, Iran opgeroepen de toepassing van de doodstraf te staken. Daarbij onderstreep ik altijd de Nederlandse positie tegen het gebruik van de doodstraf te allen tijde en in alle omstandigheden. Recentelijk heb ik dat nog gedaan in mijn laatste gesprek met mijn Iraanse ambtsgenoot Zarif in september 2020. Ook wijs ik op mijn publiekelijke veroordeling op 14 september jl. van de executie van de heer Navid Afkari en op 13 december jl. van de executie van de heer Ruhollah Zam in Iran.
Welke maatregelen bent u in uw contacten met Iran bereid te nemen die de druk kunnen opvoeren om het gebruik van de doodstraf in Iran tegen te gaan en de mensenrechtensituatie in het land in het algemeen te verbeteren?
De maatregelen die worden ingezet om de zorgelijke mensenrechtensituatie in Iran te verbeteren zijn veelvoudig. Zo wordt er in bilateraal en multilateraal verband druk gezet op Iran door middel van verschillende resoluties en verklaringen in de VN-Mensenrechtenraad en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Ook in EU-verband wordt Iran regelmatig opgeroepen de mensenrechtensituatie te verbeteren en de EU spreekt zich uit tegen het toepassen van de doodstraf. Tevens zijn er Iran-specifieke EU-mensenrechtensancties van kracht tegen 82 personen en een entiteit die verantwoordelijk worden gehouden voor ernstige mensenrechtenschendingen in Iran.
Bent u van mening dat de EU druk moet uitoefenen op de overheid van Iran om te pleiten tegen het gebruik van de doodstraf? Zo ja, hebt u hierop aangedrongen bij uw Europese collega’s? Bent u daarnaast bereid om de zaak van Ahmadreza Djalali tijdens de jaarlijkse herziening van de EU-mensenrechtensancties tegen Iran aan te kaarten?
De EU zet in haar mensenrechtenbeleid ten aanzien van Iran prominent in op het voorkomen van de doodstraf in Iran, met bijzondere aandacht voor veroordeelden die minderjarig waren ten tijde van het plegen van de misdaad en de hoge aantallen executies in Iran in den brede. Dit gebeurt mede op aanmoediging van Nederland, zowel publiekelijk als in diplomatieke contacten. Nederland zal in samenspraak met gelijkgestemde EU-lidstaten, waaronder Zweden, bezien of de zorgelijke trend van veelvuldig toepassen van de doodstraf in Iran, waaronder de zaak van de heer Djalali, mee kan worden genomen bij de jaarlijkse herziening van de EU-mensenrechtensancties tegen Iran.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van Duitse Bondskanselier Merkel dat «een compromis van alle kanten nodig is» over het rechtsstaatmechanisme om een overeenkomst te bereiken over de meerjarenbegroting en het herstelfonds?1
Ja.
Deelt u de mening dat het geen optie is om Polen en Hongarije tegemoet te komen met een compromis waarbij het reeds aangepaste rechtsstaatmechanisme nog verder afgezwakt zou worden, aangezien respect voor de rechtsstaat een fundamenteel onderdeel is van het EU-verdrag?
Het kabinet zal zich op alle niveaus blijven inzetten voor behoud van het bereikte onderhandelingsresultaat en er op blijven toezien dat geen afbreuk wordt gedaan aan de conclusies van de Europese Raad van 17-21 juli jl. Daarbij zal het kabinet blijven benadrukken dat het bereikte onderhandelingsresultaat tussen het Duitse EU-voorzitterschap en het Europees parlement over de MFK-rechtsstaatverordening voor Nederland de ondergrens is.
Overigens is het kabinet niet van mening dat met het bereikte onderhandelingsresultaat sprake is van een afgezwakt compromis. Het kabinet is hierover positief. Zoals toegelicht in een brief aan uw Kamer d.d. 12 november 2020 (Kamerstuk 21 501–20, nr. 1622) wordt nu voor het eerst een directe koppeling gelegd tussen de ontvangst van EU-middelen uit het MFK 2021–2027 en het Herstelinstrument (Next Generation EU) en de eerbiediging van de rechtsstaat. Er is naar het oordeel van het kabinet met dit onderhandelingsresultaat sprake van een voldoende sterke en effectieve conditionaliteit t.a.v. rechtsstatelijkheid conform de Nederlandse inzet.
Bent u nog steeds van mening dat het bereikte akkoord over het rechtsstaatmechanisme de ondergrens is voor Nederland?2 Zoja, heeft u contact gehad met het Duits EU-voorzitterschap om deze positie duidelijk over te brengen? Heeft u daarbij aan andere lidstaten duidelijk gemaakt dat, net als het Europees parlement, het bereikte akkoord voor Nederland de ondergrens is?
Ja, het bereikte onderhandelingsresultaat tussen het Duitse EU-voorzitterschap en het Europees parlement over de MFK-rechtsstaatverordening is voor het kabinet de ondergrens. In alle contacten, op alle niveaus, wordt dit door Nederland voortdurend benadrukt.
Bent u bereid om u nogmaals publiekelijk uit te spreken tegen iedere afzwakking of heropening van het bereikte akkoord en wilt u andere landen die hechten aan het rechtsstaatmechanisme vragen om zich bij deze oproep aan te sluiten voorafgaand aan de Europese Raad van 10 december 2020?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Indien Polen en Hongarije niet bereid zijn om hun blokkade bij de meerjarenbegroting op te heffen, bent u dan bereid de optie op tafel te leggen dat de besluitvorming over de meerjarenbegroting en het herstelfonds op basis van nauwere samenwerking, conform artikel 20 Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 326 tot en met 334 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU), zal plaatsvinden? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Het Duitse EU-voorzitterschap heeft de leiding over het proces en bekijkt in samenwerking met de Europese Commissie de opties om uit de huidige impasse te komen. Het is nu niet aan Nederland om opties op tafel te leggen of om inhoudelijk vooruit te lopen op eventuele voorstellen van het Duitse EU-voorzitterschap of de Europese Commissie.
Het kabinet zal zich op alle niveaus blijven inzetten voor behoud van het bereikte onderhandelingsresultaat en er op blijven toezien dat geen afbreuk wordt gedaan aan de conclusies van de Europese Raad van 17-21 juli jl. Daarbij zal het kabinet blijven benadrukken dat het bereikte onderhandelingsresultaat tussen het Duitse EU-voorzitterschap en het Europees parlement over de MFK-rechtsstaatverordening voor Nederland de ondergrens is.
Bent u bereid deze vragen één voor één te beantwoorden voorafgaand aan het plenair debat over de Europese top van 10 en 11 december?
Ja.
De Italiaanse overheid die de ECB zou verzoeken schulden kwijt te schelden |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Italië wil dat ECB staatsschuld kwijtscheldt, maar Frankfurt peinst er niet over.»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Italië via officiële wegen bij de Europese Centrale Bank (ECB) het verzoek heeft ingediend schulden kwijt te schelden?
In het artikel wordt niet aangegeven dat de Italiaanse overheid een officieel verzoek heeft ingediend bij de ECB om schulden kwijt te schelden; hiervan ben ik ook niet op de hoogte.
Kunt u aangeven hoeveel schulden er bij de ECB staan en kunt u dit specificeren per lidstaat?
De ECB heeft onder drie programma’s obligaties van overheden in de eurozone aangekocht. Onder het public assets purchase pogramme (PSPP) koopt het eurosysteem sinds 2015 obligaties van centrale en regionale overheden, agentschappen en internationale instellingen. In tabel 1 vindt u een overzicht van de cumulatieve netto-aankopen onder PSPP per jurisdictie volgens de laatst beschikbare stand van de ECB (november 2020).2
In maart 2020 heeft de ECB het pandemic emergency purchase programme ingesteld. In tabel 2 vindt u een overzicht van de cumulatieve netto aankopen onder PEPP per jurisdictie volgens de laatst beschikbare stand van de ECB (november 2020).3
Tenslotte heeft het eurosysteem vanaf 2010 tijdelijk obligaties aangekocht van eurolanden die verhoogde stress op obligatiemarkten ervaarden waardoor de monetaire transmissie onder druk kwam te staan onder het securities markets programme (SMP).Het SMP is in 2012 stopgezet. Vanwege de lange looptijd van de obligaties staat een deel van deze aankopen nog op de balans van het Eurosysteem. De ECB rapporteert het totale bedrag op de balans van het Eurosysteem per maand, en geeft een keer per jaar een overzicht van het bedrag per jurisdictie. Het laatste overzicht dateert daarom van december 2019 en vindt u in tabel 3.
Tabel 1. Cumulatieve netto aankopen van obligaties per jurisdictie onder PSPP, (boekwaarde in miljoenen euro’s, stand november 2020, Bron: ECB4)
Cumulative net purchases as of November 2020 (EUR millions)
Austria
67,577
Belgium
85,867
Cyprus
3,142
Germany
575,158
Estonia
263
Spain
290,758
Finland
35,448
France
484,506
Ireland
36,997
Italy
411,971
Lithuania
4,471
Luxembourg
2,904
Latvia
2,904
Malta
1,215
The Netherlands
117,408
Portugal
45,389
Slovenia
8,936
Slovakia
14,259
Supranationals
256,123
Total
2,445,296
Tabel 2. Cumulatieve netto aankopen van obligaties per jurisdictie onder PEPP (boekwaarde in miljoenen euro’s, stand november 2020, Bron: ECB5).
Cumulative net purchases as of November 2020 (EUR millions)
Austria
17,567
Belgium
22,197
Cyprus
1,484
Germany
160,619
Estonia
207
Spain
77,128
Finland
11,169
France
111,810
Greece
16,307
Ireland
10,317
Italy
118,169
Lithuania
2,080
Luxembourg
1,244
Latvia
907
Malta
261
Netherlands
35,705
Portugal
14,809
Slovenia
3,131
Slovakia
4,707
Supranationals
41,991
Total
651,810
Tabel 3. Boekwaarde obligaties aangekocht onder SMP op balans eurosysteem
(in miljarden euro’s, stand 31 december 2019, bron: ECB6)
Book value (EUR billions)
Ireland
3.0
Greece
3.2
Spain
10.7
Italy
27.1
Portugal
3.9
Total
47.9
Kunt u aangeven hoe hoog de staatsschuld is per lidstaat uit de Eurogroep?
In tabel 4 staat de staatsschuld als percentage van het bruto binnenlands product (bbp) van lidstaten van de Europese Unie weergegeven. De hoogte van de staatsschuld van Europese landen kunt u vinden in de publiekelijk toegankelijke database van Eurostat7 en ook de Europese Commissie presenteert in ieder geval twee keer per jaar (lenteraming en herfstraming) overzichten met de gerealiseerde en verwachte waarden voor onder andere de hoogte van de staatschuld van de Europese landen.
Tabel 4. Staatsschuld Europese lidstaten (in %bbp, bron: herfstraming Europese Commissie8)
Klopt het dat Italië een aandeel van 13,8 procent in het kapitaal van de ECB heeft? En kunt u het verloop van dit aandeel over de afgelopen 15 jaar weergeven?
De kapitaalsleutel betreft het aandeel van centrale banken in het kapitaal van de ECB en is berekend op basis van het bbp en het aantal inwoners, waarbij beide indicatoren even zwaar wegen. De kapitaalsleutel wordt elke vijf jaar geactualiseerd op basis van data van de Europese Commissie of als er een wijziging plaatsvindt in de Nationale Centrale Banken (NCBs) die bijdragen aan het kapitaal van de ECB. Alle NCBs van EU-lidstaten dragen bij aan de ECB.
Sinds de start van de EMU op 1 januari 1999 is de kapitaalsleutel acht keer gewijzigd. Op 1 januari 2004, op 1 januari 2009, op 1 januari 2014 en op 1 januari 2019 is een vijfjaarlijkse actualisering uitgevoerd; op 1 mei 2004 (toen Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije toetraden tot de EU), op 1 januari 2007 (toen Bulgarije en Roemenië toetraden), op 1 juli 2013 (toen Kroatië tot de EU toetraden) en op 1 februari 2020 (na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU) is de kapitaal sleutel tevens geactualiseerd.
In de praktijk wordt de kapitaalsleutel vaak gecorrigeerd voor landen die geen deel uitmaken van de eurozone. Deze kapitaalsleutel betreft de kapitaalsleutel van een individuele NCB ten opzichte van alle NCBs in het eurosysteem. In tabel 5 vindt u beide kapitaalsleutels voor Italië.
Tabel 5. Kapitaalsleutel Italië in de ECB (bron: ECB)
jan-07
jan-09
jul-13
jan-14
jan 2019
feb-20
Kapitaalsleutel ECB
13,0516
12,4966
12,4966
12,457
12,3108
13,8165
Kapitaalsleutel gecorrigeerd
voor niet-eurozone landen
18,25634
17,9056
17,85981
17,90877
17,48904
16,98849
Kunt u een overzicht geven van de momenten, sinds het uitbreken van de COVID-19-crisis, dat er in de Eurogroep gesproken is over de schuldenproblematiek van lidstaten?
In de Eurogroep en Ecofinraad is sinds het uitbreken van de COVID-19-crisis meermaals gesproken over de economische gevolgen van de COVID-19-crisis en de impact hiervan op lidstaten.9 In reactie op de COVID-19-crisis zijn op Europees niveau maatregelen genomen om eraan bij te dragen dat alle lidstaten, ook die met hoge publieke schulden, in staat zijn om hun gezondheidszorg en economie te ondersteunen en het herstel na de crisis bespoedigen. Zo is onder andere besloten tot het instellen van: pandemic crisis support van het ESM10, het SURE-instrument van de EU (European instrument for temporary support to mitigate unemployment risks in an emergency)11, een pan-Europees garantiefonds bij de Europese Investeringsbank (EIB)12 en een tijdelijk herstelinstrument NextGenerationEU (NGEU), inclusief de Recovery and Resilience Facility (RRF)13.
Het is van belang dat lidstaten op dit moment hun economieën voldoende ondersteunen om de gevolgen van de crisis te mitigeren en economische groei en werkgelegenheid te ondersteunen. Om schulden terug te brengen is begrotingsdiscipline na de crisis noodzakelijk. De Europese begrotingsregels, zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), zijn overeengekomen om houdbare overheidsfinanciën te realiseren, ten behoeve van het realiseren van duurzame economische groei en prijsstabiliteit.
De discussie over een mogelijke herziening van het SGP op basis van een evaluatie van de Commissie is uitgesteld als gevolg van de COVID-19-crisis, maar zal naar verwachting in 2021 worden hervat. Naast begrotingsregels kan prudent begrotingsbeleid ten behoeve van houdbare overheidsfinanciën ook worden bevorderd door marktdiscipline. Om de prikkels vanuit de markt te versterken heeft Nederland zich bij de wijziging van het ESM-verdrag ingezet voor de versterking van het raamwerk voor het waarborgen van een houdbare overheidsschuld, onder meer via de introductie per 1 januari 2022 van single limb Collective Action Clauses in staatsobligaties.14 Daarnaast zal in het aangepaste ESM-verdrag worden opgenomen dat lidstaten alleen aanspraak kunnen maken op financiering uit het ESM wanneer de publieke schuld houdbaar wordt bevonden. De schuldhoudbaarheidsanalyse zal daarbij op een transparante en voorspelbare manier moeten plaatsvinden, waarbij het ESM, onafhankelijk van de Europese Commissie, een eigen oordeel kan vormen over de terugbetaalcapaciteit van landen.
Bovenal is het cruciaal dat lidstaten structurele hervormingen implementeren die bijdragen aan economische groei en de veerkracht van de economie. De landspecifieke aanbevelingen kunnen lidstaten helpen structurele uitdagingen te identificeren en deze op te volgen. Om deze reden is het dan ook van belang dat de herstelplannen van lidstaten in het kader van de Recovery and Resilience Facility (RRF) de landspecifieke aanbevelingen voldoende adresseren. Lidstaten dragen zelf de verantwoordelijkheid om bovenstaande stappen te nemen om de houdbaarheid van hun schulden te waarborgen.
Kunt u aangeven welk beleid de Eurogroep en de Ecofin hebben ontwikkeld om de Europese schuldenproblematiek aan te pakken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven op welke juridische kaders de ECB zijn opkoopprogramma heeft gebaseerd en in welke mate deze regels kwijtschelden van schulden mogelijk maken?
Het mandaat van de ECB is vastgelegd in de EU-verdragen. Hierin is opgenomen dat het hoofddoel van het Europees Stelsel van Centrale banken (ESCB) – bestaande uit de ECB en de nationale centrale banken – het handhaven van prijsstabiliteit is (artikel 127(1) van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)). De ECB beschikt over beleidsvrijheid om invulling te geven aan dit mandaat binnen de verdragsrechtelijke kaders. In de statuten van het ESCB15 is opgenomen dat de ECB en de nationale centrale banken in de financiële markten mogen opereren, onder andere door de aan- en verkoop van verhandelbaar schuldpapier, om de doelstellingen van het ESCB te verwezenlijken.
Daarnaast is in artikel 123 VWEU het zogenoemde «verbod op monetaire financiering» opgenomen. Dit artikel betreft een verbod op het verschaffen van leningen aan overheden door een centrale bank, door het verlenen van voorschotten in rekening-courant of andere kredietfaciliteiten of door het rechtstreeks aankopen van schuldbewijzen.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU-Hof) heeft eerder geoordeeld dat het aankopen van staatsobligaties op secundaire markten onder het Outright Monetary Transactions(OMT-programma) en het Public Sector Purchase Programme(PSPP) door de ECB, niet strijdig is met het mandaat van de ECB en het verbod op monetaire financiering.16 In de zaak over OMT heeft het EU-Hof geoordeeld dat het OMT-programma bepaalde garanties bevat waarmee kan worden uitgesloten dat de uitvoering van het programma in de praktijk hetzelfde effect heeft als een rechtstreekse aankoop van schuldpapier17 en waarmee de prikkel om gezond begrotingsbeleid te voeren niet weggenomen wordt.18 In de zaak over PSPP is het EU-Hof tot eenzelfde conclusie gekomen: PSPP heeft volgens het Hof niet tot gevolg dat de betrokken lidstaten de prikkel wordt ontnomen om een gezond begrotingsbeleid te voeren19 en heeft niet hetzelfde effect als aankopen op de primaire markt.20 Kortom, door de vormgeving van deze opkoopprogramma’s, vindt er in de ogen van het Hof geen monetaire financiering plaats.
Kunt u aangeven wat «monetaire financiering» betekent?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u tevens aangeven wat er in de Europese verdragen staat over financieren van lidstaten door de ECB?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoe het kwijtschelden van schulden technisch werkt? Dus wat gebeurt er op de ECB-balans en op welke manier worden deze schulden afgeschreven?
De ECB kan niet beslissen om schulden van overheden kwijt te schelden. Wel kan een waardevermindering optreden op vorderingen op overheden die als activa op de balans van het Eurosysteem staan, als de uitgever van de obligaties niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. In die situatie kan een waardevermindering ook ontstaan als gevolg van een herstructurering van de betreffende debiteur met de eigenaars van de obligaties, indien een dergelijke herstructurering van toepassing is op alle uitstaande obligaties.
Een dergelijke waardevermindering zal in overwegende mate neerslaan bij de nationale centrale bank van het land dat de obligaties heeft uitgegeven. De obligaties van overheden en nationale agentschappen die onder het PSPP en PEPP programma worden aangekocht staan voor het overgrote deel (ca. 90%) op de balans van de nationale centrale banken binnen het eurosysteem.
Verliezen en winsten over deze aankopen dienen de nationale centrale banken zelf op te vangen en worden niet gedeeld met andere nationale centrale banken binnen het eurosysteem.
De overige ca. 10% van de onder PSPP en PEPP aangekochte obligaties staan op de balans van de ECB. Hierbij geldt tevens dat een eventuele afschrijving op aangekocht obligaties zal leiden tot een daling van de activa en een evenredige daling het eigen vermogen aan de passivakant van de ECB-balans.
Kunt u aangeven wat kwijtschelden van deze schulden effectief betekent voor andere lidstaten en in het bijzonder voor Nederland?
Zoals aangegeven kan de ECB geen publieke schulden kwijtschelden. In zoverre waardeverliezen optreden door andere oorzaken zoals een herstructurering of wanbetaling komen deze zoals aangegeven in vraag 11 voor het grootste deel ten laste van de betreffende nationale centrale bank. Afschrijvingen op het overige deel (ca. 10%) van de obligaties die onder PSPP en PEPP gezamenlijk zijn aangekocht door de ECB zullen leiden tot waardevermindering op de ECB-balans. In een brief aan uw Kamer over risico’s voor de Nederlandse staat ben ik reeds ingegaan op de verdeling van eventuele verliezen van de ECB over het Eurosysteem.21
Dient de Eurogroep goedkeuring te geven voor het kwijtschelden van schulden door de ECB?
Zoals hierboven vermeld, kan de ECB geen schulden kwijtschelden omdat dit niet in overeenstemming is met de EU-Verdragen. De bestuursleden van de ECB, waaronder president Lagarde, hebben ook verkondigd dat dit een schending van het Verdrag betekent en daarom niet mogelijk is.22 In het zuiver hypothetische geval dat de ECB toch zou besluiten tot het kwijtschelden van schulden, is de ECB in schending van EU-recht. Als een ECB-besluit niet verenigbaar is met EU-recht, kan een lidstaat, op basis van artikel 263 VWEU, een rechtszaak aanspannen bij het Europees Hof van Justitie (een zogenoemd nietigheidsberoep).
Heeft de regering of de Kamer een mogelijkheid om dit te voorkomen, mocht de ECB hiertoe besluiten?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven of aanspraak maken door Italië op het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) gebruikt kan worden als middel om schulden te herstructureren?
Het ESM heeft meerdere instrumenten tot haar beschikking, zoals het verlenen van preventieve kredietlijnen23 en het verstrekken van leningen met macro-economische aanpassingsprogramma’s. Volgens het huidige ESM-verdrag dient in uitzonderlijke gevallen een passende en evenredige betrokkenheid van de private sector overwogen te worden in gevallen waarin stabiliteitssteun wordt verstrekt (overweging 12 van het huidige ESM-verdrag). Deze bijdrage kan de vorm hebben van herprofilering of herstructurering van de uitstaande schuld. Of dit gebeurt hangt af van het type stabiliteitssteun waar een land een beroep op doet, de economische omstandigheden in het land en de vooruitzichten voor de overheidsfinanciën.
De Eurogroep heeft 30 november jl. een definitief politiek akkoord bereikt over een gewijzigd ESM-verdrag.24 Met de wijzigingen zal extra aandacht komen bij het ESM voor onhoudbare schulden van overheden. Zo zullen de eurozonelanden zich committeren om vanaf 1 januari 2022 single limb Collective Action Clauses (CAC’s) in nieuwe staatsobligaties op te nemen; sinds 2013 is sprake van dual limb CAC’s. Dit zijn contractuele voorwaarden die een herstructurering van overheidsschulden efficiënter maakt en kan bespoedigen. Ook zal in het verdrag worden opgenomen dat het ESM alleen stabiliteitssteun aan landen kan geven als de schuld houdbaar is en de terugbetaalcapaciteit bevestigd. Dit zal op transparante en voorspelbare wijze moeten worden bepaald.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat hij het onderzoek naar de Nederlandse steun aan Syrische rebellen probeert tegen te houden |
|
Femke Merel Arissen (Splinter) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rutte probeert onderzoek steun Syrische rebellen tegen te houden»?1
Ja.
Kent u het bericht «Rutte: steun aan Syrische jihadisten «goed uitzoeken»»?2
Ja.
Herinnert u zich dat u op 11 september 2018 aan de Kamer beloofde dat het kabinet heel goed zou gaan uitzoeken hoe het kon gebeuren dat Nederland jihadistische rebellen in Syrië heeft gesteund?3
Ik heb op 11 september 2018, nadat Nieuwsuur en Trouw voor het eerst berichtten over het Non Lethal Assistance programma in Syrië, aangegeven geen voorbarige conclusies te willen trekken en eerst zaken goed te willen uitzoeken.
Daarna is e.e.a. uitgebreid uitgezocht door het Ministerie van Buitenlandse Zaken waarbij geen aanwijzingen zijn gevonden dat er andere dan gematigde oppositie is gesteund (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
Heeft u gezien dat het onderzoek naar het niet-letale steun (NLA)-programma in Syrië zoals verzocht in de motie-Omtzigt c.s.4 nog niet is uitgevoerd?
De motie Omtzigt cs. verzocht het kabinet onder andere onderzoek te doen naar het NLA-programma in Syrië en de feiten en bevindingen van dit onderzoek te betrekken bij het toetsingskader. Het verzoek voor dit onafhankelijke onderzoek werd bij de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) en de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) belegd. Zoals ik op 1 december tijdens de behandeling van de mondelinge vraag over dit onderwerp reeds zei: «de motie is uitgevoerd, in die zin dat de twee commissies waaraan de kamer gevraagd heeft het uit zoeken, namelijk de CAAV en de AIV, zeggen we willen zelf geen gebruik maken van die vertrouwelijke stukken, maar we kunnen wel het verzoek van de Kamer uitvoeren om zo’n toetsingskader te ontwerpen». Het was de Tweede Kamer bekend dat het onderzoek van CAVV/AIV geen terugkijkend feitenonderzoek naar het NLA programma zou behelzen.
Zo gaf de CAVV/AIV te kennen dat een terugkijkend feitenonderzoek niet binnen het advies-mandaat van beide lichamen viel. De voorzitters van de AIV en CAVV hebben dit voorafgaand aan de adviesaanvraag met de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken besproken (kabinetsreactie CAVV/AIV, Kamerstuk 32 623, nr. 299). Wel heeft de CAVV/AIV toegang gekregen tot alle relevante informatie en heeft het feit dat er geen terugkijkend feitenonderzoek is uitgevoerd niet verhinderd dat er bruikbare conclusies zijn getrokken en aanbevelingen zijn gedaan die het kabinet zal gebruiken bij het verder uitwerken van het toetsingskader.
Vindt u het nog steeds een goed idee om onderzoek te doen naar hoe het heeft kunnen gebeuren dat in het kader van het NLA-programma Nederland steun heeft gegeven aan Syrische jihadisten?
Nee. Alle relevante informatie is via Kamerdebatten, WOB-verzoeken, de beantwoording van honderden Kamervragen, en de inzage in vertrouwelijke stukken, met de Tweede Kamer gedeeld. Onderzoek doen in Syrië is bovendien onmogelijk door de conflictsituatie in het land en omdat de honderden strijdgroepen die daar actief zijn geregeld van samenstelling en naam veranderen. Het NLA programma werd meer dan twee jaar geleden beëindigd. Groepen die deze steun ontvingen zijn dan ook zeer beperkt traceerbaar.
Het openbaar maken van de namen van de indertijd gesteunde groepen kan nog steeds personen, toen betrokken bij de groepen, in gevaar brengen. Ze blijven een doelwit van het regime van Assad. Dat is ook een belangrijke reden waarom andere landen tot op heden geen informatie naar buiten hebben gebracht over soortgelijke NLA-programma’s.
Het kabinet concludeerde reeds dat het NLA programma binnen de grenzen van het internationaal recht is gebleven. Het onderzoek van CAVV/AIV gaf geen aanleiding deze conclusie te herzien (Advies 114: Het leveren en financieren van «niet letale steun» aan niet-statelijk, gewapende groepen in het buitenland, d.d. 25 juni 2020).
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld heeft het kabinet geen indicaties dat er andere dan gematigde oppositie groepen zijn gesteund (Kamerstuk 32 623, nr. 229).
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in overleg met de Tweede Kamer besloten tot het ontwikkelen van een Toetsingskader voor eventuele toekomstige Non Lethal Assistance aan gewapende, gematigde groepen in het buitenland (Algemeen Overleg 2 november jl.).
Het toetsingskader zal een belangrijk middel zijn om in de toekomst een goede afweging te maken ten aanzien van het wel of niet geven van niet-letale steun, inclusief de voorwaarden hiervoor. Naast de aanbevelingen die zijn gedaan door de CAVV/AIV, zal waar relevant de beschikbare informatie over het NLA-programma in Syrië worden meegenomen bij de verdere totstandkoming van het toetsingskader. Daar is geen nieuw onderzoek voor nodig. Het Toetsingskader zal in het voorjaar van 2021 met de Tweede Kamer worden gedeeld.
Deelt u de mening dat het een recht van de Kamer is om onderzoek te (laten) doen naar het handelen van de regering?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet aan de regering is om Kamerleden onder druk te zetten om af te zien van onderzoek naar het handelen van de regering?
Ja, dit is ook niet gebeurd.
Welke partijen en/of individuele Kamerleden zijn door u of namens u aangesproken om tegen de motie-Van Helvert c.s.5 te stemmen?
Ik heb de motie besproken binnen het kabinet.
Welke partijen en/of individuele Kamerleden zijn door welke andere Minister(s), door hen of namens hen, benaderd om tegen de motie-Van Helvert c.s. te stemmen?
Graag wijs ik erop dat contact tussen de leden van het kabinet en Kamerleden – over de volle breedte van het overheidsbeleid – een gebruikelijke praktijk is, waarbij dat contact niet zelden ook door Kamerleden zelf wordt geïnitieerd om argumenten te delen of toelichting te vragen. Het kabinet hecht aan die wederzijdse benaderbaarheid als onderdeel van de Nederlandse parlementaire democratie.
Ik hecht belang aan de vertrouwelijkheid van deze gesprekken. In dit geval ga ik alleen in op de betrokkenheid van mijzelf en de Minister van Buitenlandse Zaken die dit onderwerp in zijn portefeuille heeft. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in die hoedanigheid met verschillende Kamerleden gesproken over de motie en de bezwaren ertegen.
Is aan partijen en/of individuele Kamerleden iets in het vooruitzicht gesteld om tegen de motie-Van Helvert c.s. te stemmen, zo ja, aan wie is wat beloofd?
Daar is geen sprake van geweest. Er zijn alleen argumenten gedeeld.
Hebben Nederlandse bondgenoten bezwaren geuit tegen een Nederlands onderzoek naar de NLA-kwestie? Zo ja, van wie en wat waren de bezwaren?
In een eerder stadium – toen het vrijgeven van informatie onder de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) besproken werd – hebben andere landen bezwaar gemaakt tegen het vrijgeven van bepaalde informatie over het NLA programma. Het delen van bepaalde informatie kon namelijk de veiligheid van personen van de indertijd gesteunde groepen in gevaar brengen. Dat gold toen, en dat geldt nu nog steeds. Informatie over de gesteunde groepen is derhalve op vertrouwelijke wijze met de Tweede Kamer gedeeld. Een extern onderzoek naar het NLA programma zal de relatie met bondgenoten opnieuw onder druk zetten. Het kabinet acht dit onwenselijk.
De Australische excessen in Afghanistan en de reactie hierop |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport waaruit blijkt dat speciale eenheden van het Australische leger tijdens hun dienst in Afghanistan in strijd met internationale regels 39 burgers en gevangenen hebben gedood, met name in de provincie Uruzgan, waar Nederland ook actief was?1
Het kabinet constateert dat de bevindingen van het onderzoek schokkend en zeer ernstig zijn en stelt in de eerste plaats vast dat uit intensief en zorgvuldig Australisch onderzoek geen Nederlandse betrokkenheid bij de misstanden naar voren is gekomen. Defensie voert nu een inventarisatie uit om na te gaan of er naar Nederlands oordeel geen aanleiding is om betrokkenheid bij de misstanden van Australische speciale eenheden aan te nemen. Deze inventarisatie richt zich op operaties van Australische speciale eenheden waarbij met Nederlandse troepen is samengewerkt, of die door Nederlandse militairen zijn ondersteund. Naast de inventarisatie kijkt Defensie ook naar de aanbevelingen die in het Australische rapport worden gedaan om dergelijke misstanden te voorkomen. Het doel hiervan is om te beoordelen of deze relevant zijn voor Defensie en of deze al dan niet zijn geborgd binnen de organisatie.
Kunt u toelichten waarom u stelt dat er geen Nederlanders betrokken waren bij het ombrengen van burgers en gevangenen door Australiërs in Afghanistan?2
De Australische Minister van Defensie en Commandant der Strijdkrachten hebben kort voor de verschijning van het rapport aan hun Nederlandse collega’s laten weten dat er uit het onderzoek geen Nederlandse betrokkenheid bij de misstanden naar voren is gekomen. Het kabinet heeft ook zelf geen indicaties voor betrokkenheid bij Australische misstanden onder Nederlandse militairen.
Hebben Nederlandse militairen ten tijde van de missie in Uruzgan ooit aanwijzingen onder ogen gekregen van de Australische excessen? Zo ja, wat is daarmee gedaan?
Daags na het verschijnen van het Australische rapport is bij Defensie een melding binnengekomen van een Nederlandse militair die destijds was uitgezonden naar Uruzgan. De melding heeft betrekking op het handelen van Australische en niet van Nederlandse militairen. Momenteel onderzoekt het ministerie deze melding.
Op dit moment wordt naslag gedaan in de rapportages van de missie in Afghanistan van de periode 2005–2010. De meldingen in deze rapportages die mogelijk betrekking hebben op Australische speciale eenheden worden geïdentificeerd en geanalyseerd. Indien hier aanleiding toe is, stelt het kabinet de Kamer zo snel mogelijk op de hoogte van de bevindingen van de inventarisatie.
Was er op enigerlei wijze Nederlandse betrokkenheid bij (een deel van) de militaire operaties van de Australische speciale eenheden toen Nederland in Uruzgan opereerde? Zo ja, hoe zag dit eruit?
Nederland heeft in de periode 2006–2010 op bepaalde momenten samengewerkt met Australische speciale eenheden in Uruzgan, of hun operaties ondersteund. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld (Kamerbrief 27 925, nr. 221 en Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 2028), hebben Nederlandse en Australische speciale eenheden in het voorjaar en de zomer van 2006 gecoördineerd opgetreden en informatie uitgewisseld. Deze samenwerking vond plaats in het kader van de transitie naar de Nederlandse gebiedsverantwoordelijkheid over de provincie Uruzgan per 1 augustus 2006. Tot die tijd viel de provincie onder de verantwoordelijkheid van Australische speciale eenheden.
Daarnaast hadden Nederlandse gevechtshelikopters en F-16 jachtvliegtuigen de taak om eenheden van de NAVO-missie in Zuid-Afghanistan bij te staan met luchtsteun en verkennings- en waarnemingsactiviteiten. In de periode 2006–2010 hebben zij hier ook voor Australische speciale eenheden in voorzien. Als deel van de inventarisatie beziet Defensie momenteel waar, wanneer en op welke wijze Nederlandse troepen met Australische speciale eenheden hebben samengewerkt of hun operaties hebben ondersteund.
Hoe zag de bevelslijn eruit gedurende de samenwerking met de Australiërs in Uruzgan?
Van april tot en met juli 2006 voerde een Nederlandse taakeenheid (de Deployment Task Force- DTF) in Uruzgan de voorbereidings- en opbouwwerkzaamheden uit voor de NAVO-geleide missie International Security Assistance Force (ISAF), die daar vanaf augustus 2006 van start ging. Tot die tijd viel de provincie onder de verantwoordelijkheid van de door de VS geleide operatie Operation Enduring Freedom (OEF). De Australische speciale eenheden in Uruzgan opereerden onder de vlag van laatstgenoemde missie. Hoewel de Nederlandse taakeenheid en de Australische speciale eenheden in deze periode een gescheiden bevelslijn kenden, werd op bepaalde momenten samengewerkt en gecoördineerd tussen beide missies. Het kabinet heeft uw Kamer hier over geïnformeerd (Kamerbrief 27 925, nr. 221 en Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 2028).
Vanaf augustus 2006 tot augustus 2010 droeg Nederland als lead nation de gebiedsverantwoordelijkheid over de provincie Uruzgan binnen de ISAF-missie.
Nederlandse en Australische troepen vormden in die periode onder Nederlandse leiding een gezamenlijke taakeenheid, de Task Force Uruzgan(TFU). Australische speciale eenheden maakten geen deel uit van de TFU en waren daarmee geen onderdeel van de Nederlandse bevelslijn.
De Australische speciale eenheden werden binnen een separate bevelslijn vanuit het hoofdkwartier van de ISAF-missie in Kabul aangestuurd. Ook Nederlandse speciale eenheden zijn tussen april 2009 en augustus 2010 vanuit deze bevelslijn aangestuurd. De Nederlandse speciale eenheden in Uruzgan maakten van april 2006 tot december 2007 deel uit van TFU en bevonden zich daardoor binnen de Nederlandse bevelslijn. Onderling kenden de Nederlandse en Australische speciale eenheden geen bevelsverhouding.
De Nederlandse gevechtshelikopters en F-16 jachtvliegtuigen bevonden zich buiten de Nederlandse bevelslijn en werden respectievelijk aangestuurd door het regionale ISAF-hoofdkwartier in Zuid-Afghanistan en het landelijke ISAF-hoofdkwartier in Kabul. Er bestond daarbij geen bevelslijn met de Australische speciale eenheden.
Los van de bevelslijnen die binnen missies en operaties bestaan, behoudt ieder land zelf de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid en verantwoordelijkheid over de inzet van zijn militairen. Ook voor de missie in Afghanistan was dit voor Nederland en Australië het geval.
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden nog vóór de begrotingsbehandeling Defensie in de Tweede Kamer?
Het kabinet houdt in het belang van de nauwkeurigheid voor de beantwoording van deze vragen de reguliere beantwoordingstermijn aan.
De mensenrechtensituatie in West-Papua |
|
Martijn van Helvert (CDA), Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU), Lammert van Raan (PvdD), Lilianne Ploumen (PvdA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van Nederlandse wapenleveranties aan Indonesië over de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar product en hoeveelheid? Deelt u de mening dat er geen wapens, munitie of materieel aan Indonesië geleverd zouden mogen worden die op een of andere manier ingezet zouden kunnen worden bij de onderdrukking van de bevolking van West-Papua? Hoe vergewist u zich ervan dat dit ook niet gebeurt?
Product
Prijs
Datum
Deel voor F-16 gevechtsvliegtuig
45.768
04-11-2015
Communicatiesystemen
1.973.000
24-12-2015
Delen en gereedschappen voor radar- en C3 systemen
500.000
12-01-2016
Delen voor radar- en C3-systemen
1.500.000
15-01-2016
Delen voor gevechtsvliegtuigen
120.000
25-02-2016
Programmatuur voor radar- en C3-systemen
10.000
16-03-2016
Delen voor radar- en C3-systemen
1.448.391
20-05-2016
Banden voor een militaire transporthelikopter
4.275
30-06-2016
Deel voor radar- en C3-systeem
17.000
01-07-2016
Delen van fregatten
50.000.000
02-08-2016
Reservedelen voor marineschepen
22.500.000
22-08-2016
Nachtzichtkijkers
7.500
25-08-2016
Delen voor C-130 transportvliegtuigen
17.000
25-10-2016
Delen voor rondzoekradarsystemen
1.511.515
08-12-2016
Delen voor rondzoekradarsystemen
40.000
08-12-2016
Banden voor Super Puma helikopters
18.355
23-12-2016
Radar en C3 systemen met toebehoren
196.425.000
27-12-2016
Delen voor radar- en C3-systemen
2.000.000
17-01-2017
Delen voor radar- en C3-systemen
2.000.000
18-01-2017
Thermische camera's
358.560
24-01-2017
Delen voor Alligator amfibievoertuigen
150.000
22-03-2017
Delen voor Alligator amfibievoertuigen
45.750
06-04-2017
Technologie en programmatuur voor radarsystemen
100
12-04-2017
Delen voor F-16 gevechtsvliegtuigen
28.000
04-05-2017
Delen voor Alligator amfibievoertuigen
48.000
04-05-2017
Decompressiekamer
415.035
07-06-2017
Diverse delen voor marine schepen
22.500.000
13-07-2017
Delen voor communicatiesystemen
25.000
01-09-2017
Decompressiekamer
464.935
08-09-2017
Delen voor vliegsimulatiesystemen
45.810
19-10-2017
Delen voor radar en C3 systemen
196.419.100
20-10-2017
Delen voor marineschepen
1.000.000
08-11-2017
Training voor gebruik decompressiekamer
19.860
23-11-2017
Delen voor radar- en C3-systemen
1.703.483
22-01-2018
Delen voor radar- en C3-systemen
1.905.000
22-01-2018
Delen voor F-16 gevechtsvliegtuigen
22.000
30-03-2018
Technologie en software voor radarsystemen
100
01-05-2018
Bevoorradingssysteem
2.275.000
13-07-2018
Diverse delen voor marine schepen
1.6560.270
24-07-2018
Communicatiesystemen
25.000
20-08-2018
Brandstofvulinstallatie voor op zee
45.000
21-08-2018
Delen voor fregatten
100.000
26-10-2018
Technologie voor scheepsontwikkelingen
83.500
08-11-2018
Delen voor vaartuigen
194.948.272
07-12-2018
Delen voor radar- en C3-systemen
1.558.483
14-02-2019
Delen voor radar- en C3-systemen
1.748.000
14-02-2019
Programmatuur voor een geweervuurlokalisatiesysteem
100.000
27-02-2019
Akoestische sensoren
200.000
27-02-2019
Warmtebeeldcamera's
735.185
11-04-2019
Warmtebeeldcamera's
737.185
12-04-2019
Deel voor F-16 gevechtsvliegtuigen
114.900
26-04-2019
Deel voor een Hawk simulatiesysteem
44.300
29-05-2019
Delen voor fregatten
2.630.840
21-08-2019
Bevoorradingssysteem incl. technologie en toebehoren.
2.275.000
02-09-2019
Vliegtuigbanden voor Puma helikopters
8.565
11-11-2019
Technologie voor radar- en C3-systemen
250.000
18-11-2019
Delen voor fregatten
12.8056.792
31-12-2019
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.558.483
07-02-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.558.483
07-02-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.458.000
21-02-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.458.000
21-04-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.558.483
01-05-2020
Technologie voor scheepsontwikkeling
4.500.000
28-05-2020
Radar en C3-systemen en technologie
34.200.000
02-06-2020
Delen en technologie voor simulatiesystemen
7.701
16-06-2020
Delen voor F-16 gevechtsvliegtuigen
177.884
02-09-2020
Alle vergunningaanvragen voor uitvoer van militaire goederen worden case-by-case op basis van de aard van de goederen en het eindgebruik getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt Inzake Wapenexport. Dit geldt ook voor de aanvragen voor uitvoer naar Indonesië. Daarbij wordt de situatie in Papua en West-Papua (hierna: Papua) meegewogen, onder meer ten aanzien van criterium 2 (eerbiediging van mensenrechten en naleving van het internationaal humanitair recht) en criterium 3 (interne conflicten).
Exportcontrole beoogt te voorkomen dat goederen/technologie op ongewenste wijze worden ingezet. Als er een risico bestaat dat het materieel onrechtmatig gebruikt wordt tegen de eigen bevolking, bijvoorbeeld in de situatie van Papua, dan zal er geen vergunning worden verleend. De zeer zorgvuldige risico-inschatting wordt voorafgaand aan de uitvoer gemaakt. Nederland kan goederen/technologie, nadat deze uitgevoerd zijn en van eigendom veranderd, niet blijven monitoren. We hebben niet de rechtsmacht in landen om dat te doen, noch de capaciteit om eenmaal uitgevoerde goederen te blijven volgen. Ook wanneer er zorgen zijn over mensenrechten of een intern conflict in het ontvangende land, kan het voorkomen dat vergunningaanvragen naar dat land positief worden beoordeeld. In die gevallen blijkt dan uit de toetsing dat de goederen in kwestie niet, of niet op negatieve wijze, van invloed zijn op die mensenrechtensituatie en/of het interne conflict.
Is de externe financiering van het Community Policing Programme inmiddels uitgefaseerd? Bent u van mening dat dit programma nu succesvol voortgezet wordt door politie en gemeenschappen zelf? Waar blijkt dit volgens u uit? Zijn er door Nederland getrainde politiemensen betrokken geweest bij geweld tegen de lokale bevolking? Hoe treedt de politie op in het conflict tussen de Papua-bevolking en de Indonesische overheid?
De Nederlandse bijdrage aan het Community Policing Programme liep tot juli 2019. Gemeenschappen in Papua en de Molukken zetten het programma nu met eigen middelen voort. Een belangrijke indicatie hiervoor is bijvoorbeeld dat op het eind van de Nederlandse ondersteuning reeds 78% van de financiering door lokale overheid, politie en andere lokale financiering geschiedde. Ook is de door het project ontwikkelde en uitgerolde aanpak voor community policing in 80 andere gemeenschappen succesvol gerepliceerd (naast 22 gemeenschappen waarin de fora opgezet werden als onderdeel van het door Nederland gesteunde project met IOM).
De community policing officers die met het programma ondersteund zijn, zijn ongewapende wijkagenten die in de gemeenschap aanwezig zijn. Deze agenten spelen een rol bij bemiddeling van lokale conflicten die burgers onderling hebben en bij lokale veiligheidskwesties, niet bij ordehandhaving. De Community Policing Forums (CPF’s) hebben in de afgelopen jaren o.m. een rol gespeeld in het adresseren van zaken van lokale veiligheid, huiselijk geweld, en landconflicten.
Bent u geïnformeerd over dePapua People's Petition (PRP) tegen de verlenging van de Special Autonomy, die gesteund wordt door 90 maatschappelijke organisaties? Zo niet, bent u bereid dit na te vragen bij de Indonesische autoriteiten? Deelt u de bezwaren en zorgen van deze organisaties tegen deze Special Autonomy?
Ik ben bekend met de petitie waarin diverse organisaties zich uitspreken tegen de verlenging van de speciale autonomie in Papua. De Nederlandse regering dringt bij de Indonesische autoriteiten aan op een constructieve dialoog met de bevolking in Papua, ook over de toekomst van de speciale autonomie status voor de beide provincies.
Heeft de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN West-Papua al bezocht? Bent u bereid om bij de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN na te vragen of zij uitgenodigd is om het gebied te bezoeken? Bent u bereid bij de Indonesische autoriteiten en in de VN-Mensenrechtenraad aan te dringen op een bezoek van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN? Zo nee, waarom niet?
De Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN heeft Papua nog niet bezocht, mede omdat een bezoek door de coronacrisis tijdelijk vrijwel onmogelijk is geworden. Wel heeft zij een staande uitnodiging voor een bezoek aan Indonesië. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de VN heeft hierover op 3 december jl. met het kabinet van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten gesproken. Hierbij heeft Nederland aangegeven dat zij een bezoek door de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan Papua belangrijk acht. Nederland zal ook bij de eerstvolgende gelegenheid nogmaals bij de Indonesische autoriteiten aangeven dat het belangrijk is dat een dergelijk bezoek zo spoedig mogelijk plaatsvindt.
Hebben journalisten inmiddels vrij toegang tot West-Papua? Zo nee, bent u bereid bij de Indonesische autoriteiten na te vragen waarom die toegang niet vrij is en er bovendien op aan te dringen dat journalisten wel toegang krijgen tot het gebied?
De mensenrechtensituatie in Papua kent diverse zorgpunten, waaronder geweldsincidenten tegen burgers, maar ook de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de positie van mensenrechtenverdedigers en (lokale) journalisten. Het ministerie en de Nederlandse ambassade in Jakarta hebben regelmatig contact met maatschappelijke organisaties die deze situatie monitoren. Desondanks beschik ik niet over een totaaloverzicht van de door maatschappelijke organisaties en media gedocumenteerde mensenrechtenschendingen in West-Papua.
De situatie in Papua, inclusief de mensenrechten, is een vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Indonesië. Zo heb ik de mensenrechtensituatie in de twee provincies bij de Indonesische coördinerende Minister van Politieke, Juridische en Veiligheidszaken aangekaart tijdens het staatsbezoek in maart jl. Bij deze gelegenheid heb ik ook het belang van vrije toegang voor journalisten benadrukt. Het is voor journalisten nog steeds moeilijk om naar Papua te reizen. Ook op hoogambtelijk niveau wordt de zorg over de mensenrechtensituatie in Papua regelmatig aan de Indonesische autoriteiten overgebracht. De moord op Yeremia Zanambani is besproken tijdens recent hoogambtelijk overleg met Indonesië in november jl. Nederland zal tijdens de Universal Periodic Review (UPR) van Indonesië in 2021 aandacht vragen voor een goede afsluiting van het onderzoek naar de daders van deze moord.
Bent u bereid de moord op de christelijke voorganger Yeremia Zanambani bilateraal en ook in de VN-Mensenrechtenraad aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de huidige mensenrechtensituatie van de bevolking van Papua beschrijven? Kunt u een overzicht geven van de door maatschappelijke organisaties en media gedocumenteerde mensenrechtenschendingen in West-Papua?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van de door maatschappelijke organisaties en media gedocumenteerde schade aan milieu, leefomgeving en klimaat die door internationale mijnbouwbedrijven, de olie- en gasindustrie en door boskap aangericht wordt in West-Papua? En kunt u aangeven of en op welke manier Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij deze activiteiten? Zo niet, bent u bereid hierover opheldering te vragen bij de Indonesische autoriteiten en deze aan te spreken op deze schade?
Nederland volgt de situatie op het gebied van mensenrechten en het bedrijfsleven en milieu in Papua, en breder in Indonesië nauwgezet. Ik beschik echter niet over een totaaloverzicht van alle gedocumenteerde schade aan milieu, leefomgeving en klimaat in Papua.
Ambassades hebben, zoals omschreven in de IMVO-richtlijnen voor het Nederlandse postennet, vijf kerntaken op IMVO gebied: expertise opbouwen, bewustwording creëren, bedrijfsleven ondersteunen, nagaan of verlenen van steun aan bedrijven gepast is, en agendering van IMVO bij lokale overheden. De ambassade in Jakarta spreekt zodoende regelmatig met Nederlandse bedrijven over het belang van IMVO. Voor zover mij bekend zijn er geen Nederlandse bedrijven betrokken bij de door u genoemde activiteiten. Van Nederlandse bedrijven verwacht het kabinet dat zij zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf om eventuele negatieve impact op mens en milieu te voorkomen en aan te pakken.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (en impact op het milieu als belangrijk onderdeel daarvan) is onderdeel van de dialoog die Nederland met de Indonesische autoriteiten heeft over mensenrechten en duurzaamheid. Zo heeft Minister Kaag begin december met haar Indonesische collega Luhut Binsar Pandjaitan gesproken over de nieuwe Omnibuswet, die heeft geleid tot zorgen onder ngo’s en buitenlandse investeerders. Tijdens het gesprek heeft zij de zorgen op het gebied van milieu en arbeidswetgeving gedeeld en aangedrongen op een dialoog met het maatschappelijk middenveld. Daarnaast ondersteunt Nederland in Indonesië versterking van het maatschappelijk middenveld, waaronder ook op het gebied van bedrijfsleven en mensenrechten, duurzaamheid en milieu.
Hoe kan Nederland er volgens u aan bijdragen dat Indonesië mensenrechten, milieu en leefomgeving van de bevolking van West-Papua meer respecteert?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat Australische militairen 39 burgers en gevangenen executeerden in Afghanistan |
|
Salima Belhaj (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van «Australische militairen executeerden 39 burgers en gevangenen in Afghanistan»?1
Ja.
Wat was over het onderzoek bekend bij uw ministeries? Sinds wanneer?
De Australische onderzoekscommissie heeft voorafgaand aan het verschijnen van het rapport op 19 november 2020 geen informatie aan Nederland verstrekt over de misstanden die in het rapport aan de orde komen. Wel hebben de Australische Minister van Defensie en Commandant der Strijdkrachten kort voor de verschijning van het rapport hun Nederlandse collega’s laten weten dat er uit het onderzoek geen Nederlandse betrokkenheid bij de misstanden naar voren is gekomen.
In juli 2017 werd in de Australische media een aantal documenten over misstanden tijdens operaties van Australische speciale eenheden in Afghanistan gelekt, de Afghan Files. Naar aanleiding van deze publicaties werd in de media genoemd dat de Inspector Generalvan de Australische krijgsmacht de vermeende misdragingen van de speciale eenheden onderzocht. Voor zover bekend nam het kabinet via deze berichten in de Australische media voor de eerste maal kennis van het onderzoek van de Inspector General.
In februari 2018 gaf de Australische onderzoekscommissie te kennen naar Nederland te willen komen om interviews af te nemen met militairen die in de periode 2006–2010 het commando voerden over de missie ISAF in Zuid-Afghanistan, of commandant waren van de Task Force Uruzgan. Defensie heeft de onderzoekscommissie gefaciliteerd bij het tot stand komen van vier interviews, die in mei 2018 plaatsvonden. Het verslag van deze vertrouwelijke interviews is niet door de Australische onderzoekscommissie aan het kabinet of aan de geïnterviewde militairen ter beschikking gesteld. In maart 2018 werd door Australië een publieke oproep gedaan voor het melden van relevante informatie voor het onderzoek van de Inspector General.
Voor wat voor incidenten zijn Nederlandse militairen verhoord? Wat zijn de exacte data van deze incidenten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben Nederlandse militairen intensief samengewerkt met het Australische leger (ADF) tijdens deze missie?
Australië was voor de Nederlandse militaire inzet in Uruzgan in de periode 2006–2010 een belangrijke partner. Vanaf het regeringsbesluit in 2005 om deel te nemen aan de NAVO-missie in Zuid-Afghanistan heeft Nederland aansluiting gezocht bij Australië. Overeengekomen werd dat beide landen onder Nederlandse leiding een gezamenlijke taakeenheid zouden vormen, de Task Force Uruzgan. Het Australische deel van de taakeenheid bestond uit ongeveer 400 militairen die vooral zijn ingezet voor infrastructurele projecten. Ook maakten Australische militairen deel uit van de staf van de taakeenheid.
De Australische speciale eenheden in Uruzgan maakten geen deel uit van de gezamenlijke taakeenheid. Nederland heeft in de periode 2006–2010 op bepaalde momenten wel samengewerkt met Australische speciale eenheden in Uruzgan, of hun operaties ondersteund. Dit betrof zowel speciale als conventionele Nederlandse eenheden.
Welke informatie over de executies als genoemd in dit rapport waren al bij Nederland bekend?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 2 en 3 en eveneens de antwoorden op de schriftelijke vragen 2 en 3 die door het lid Karabulut (SP) zijn gesteld. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1111)
Waren er Nederlandse militairen op de hoogte of bekend met de verhalen van deze speciale eenheden van Australië (bijvoorbeeld over het ontgroeningsritueel)? Zo ja, is daar destijds melding van gemaakt? Heeft deze melding de hogere legerleiding dan wel de Minister bereikt?2
Zie antwoord vraag 5.
Is er destijds door de Nederlandse krijgsmacht of een andere krijgsmacht in de NAVO-coalitie onderzoek gedaan naar mogelijke oorlogsmisdaden van Australische militairen?
Nederland heeft destijds geen onderzoek gedaan naar mogelijke oorlogsmisdaden van Australische militairen. Het kabinet doet geen uitspraken over eventuele onderzoeken van (NAVO-)bondgenoten naar andere (NAVO-)bondgenoten.
LIMC, JISTARC en andere inlichtingenwerkzaamheden door de krijgsmacht |
|
Sadet Karabulut , Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Wanneer, door wie en op basis van welke wettelijke kaders en regels is toestemming gegeven voor de oprichting van Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) op 20 maart 2020? Welke gegevens zijn tijdens de werkzaamheden verzameld? Wat wordt met die gegevens gedaan? Hebt u toestemming gegeven om in het werk van het LIMC van diverse binnenlandse actiebewegingen potentiële staatsvijanden te maken? Zo ja, welke groeperingen en waarom? Kunt u de weekrapporten en andere berichten aan de Kamer voorleggen?1
Het Commando Landstrijdkrachten (CLAS) heeft in maart 2020 besloten tot de oprichting van het experimentele Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) als onderdeel van een Concept Development & Experimentation (CD&E) traject. Experimenteren met informatiegestuurd optreden is van groot belang om de toekomstige organisatie in te richten en te betrekken bij grote investeringsplannen die nodig zijn om de grondwettelijke taken van Defensie nu en in de toekomst uit te kunnen voeren. Daarbij was het CLAS door de CDS aangewezen als het uitvoerend Operationeel Commando voor de ondersteuning van de civiele autoriteiten bij de bestrijding van COVID-19. Het gevoel van urgentie om de civiele autoriteiten bij deze nationale COVID-crisis te hulp te schieten, gecombineerd met het belang om te experimenteren met informatiegestuurd optreden, verklaart dat het CLAS deze crisis aangreep om in een CD&E-traject het LIMC op te richten. Het doel was militaire en civiele besluitvormingsprocessen te voorzien van inzicht en waar mogelijk van handelingsperspectief om de COVID-crisis het hoofd te bieden.
Het experimentele LIMC gaf uitvoering aan deze opdracht door data uit algemeen toegankelijke bronnen te verzamelen, te verwerken en te analyseren. Het uitgangspunt hierbij was dat voor deze activiteiten geen aparte grondslag of mandaat nodig was. Dit uitgangspunt was juist voor zover het verrichten van dergelijke activiteiten tot de gereedstellings- en instandhoudingstaak van de krijgsmacht behoort. Voor activiteiten die niet tot deze taak behoren, zoals het inschatten van effecten in de maatschappij en het opstellen en verspreiden van rapporten hierover, geldt dat dit inzet betreft waarvoor altijd een grondslag vereist is. In geval van inzet voor nationale taken is dat – afgezien van enkele structurele taken die zijn vastgelegd in wet- en regelgeving, of in geval van structurele ondersteuning van civiel gezag – alleen mogelijk op basis van bijstand of Militaire Steunverlening in het Openbaar Belang (MSOB). In mijn brief van 27 november informeerde ik u eerder dat het civiele gezag geen verzoek tot bijstand aan het LIMC had gedaan.2
Ik wist dat er een LIMC was, maar heb geen mandaat gegeven voor gegevensverwerking die niet tot de eigen taak van de krijgsmacht behoort. Zodra ik hierover nader ben gebriefd, heb ik die activiteiten stilgelegd, zoals ik u eveneens in mijn brief van 27 november heb laten weten. In mijn brief van 7 mei (ons kenmerk BS2021009199) met mijn appreciatie van het rapport van de Functionaris Gegevensbescherming over het LIMC, zet ik uiteen welke maatregelen ik neem om de AVG-organisatie te versterken en herhaling hiervan bij Defensie te voorkomen. De rapporten van het LIMC worden gelijk met deze antwoorden aan uw Kamer aangeboden3. Gelet op het bovenstaande zijn de verwerkte persoonsgegevens in deze LIMC-rapporten gelakt om aan de voorwaarden van de AVG te voldoen.
Hoe verhouden deze werkzaamheden zich tot de werkzaamheden van de MIVD en AIVD? Welke kaders zijn er voor het in de gaten houden van mensen en groepen, online en offline?
Het experimentele LIMC is geen inlichtingendienst, maar valt onder het Commando Landstrijdkrachten. Het LIMC kan alleen voor nationale taken ter ondersteuning van de civiele autoriteiten worden ingezet op basis van bijstand of MSOB. De MIVD en de AIVD opereren onder de Wiv2017. Deze wet biedt grond voor het uitvoeren van inlichtingenactiviteiten en geldt alleen voor beide diensten. De Wiv2017 en het bijbehorende systeem van toestemming en toezicht zorgen voor de benodigde borging van de grondrechten bij de inzet van de diensten. In de openbare jaarverslagen van de MIVD en de AIVD staat waarvoor de inlichtingendiensten hun bevoegdheden inzetten.
Klopt het dat de legertop in de afgelopen tijd heeft ingegrepen bij het LIMC, zoals NRC schrijft? Zo ja, waaruit bestaat die ingreep dan? Zo nee, waarom niet?
Het CLAS heeft in eerste instantie besloten de producten niet meer extern te verspreiden. Nadat ik nader over het LIMC ben gebriefd, heb ik besloten ook de activiteiten van het LIMC voor wat betreft het verzamelen en analyseren van informatie stil te zetten. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 27 november 2020.5
Bent u het met de vragenstellers eens dat de operatie van het LIMC niet onder de grondwettelijk taken van Defensie valt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?2 Hoe is het mogelijk dat het LIMC al meer dan een half jaar opereert zonder mandaat, noch met enige aanwijzing dat er op afzienbare tijd een mandaat gaat komen?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 stel, was er geen grondslag voor deze activiteiten van het LIMC voor zover die niet tot de eigen gereedstellings- en instandhoudingstaak van de krijgsmacht behoren. Zoals in u in mijn brief van 7 mei informeer, wordt naar aanleiding hiervan de samenwerking tussen de juridische en operationele lijn versterkt. Mede aan de hand van het onderzoeksrapport van de Functionaris Gegevensbescherming heeft Defensie een algemeen overzicht gemaakt van de meest relevante juridische bepalingen die van toepassing zijn op operationele activiteiten in de informatieomgeving. Deze is als bijlage bij die brief gevoegd. Alle commandanten van organisatieonderdelen die in de informatie-omgeving actief zijn, hebben hierover een gesprek met hun juridische adviseur en/of AVG-functionaris. Het streven is deze gesprekken voor het zomerreces te hebben voltooid.
Klopt het dat het LIMC de rapporten heeft verspreid bij andere organisaties van de Nederlandse staat (in het bericht worden de volgende productafnemers genoemd: TOC, LOT-C, LOCC, NCTV, OM, NP)? Zo ja, gebeurt dit nog steeds? Kunt u een lijst naar de Kamer sturen met alle organisaties die een rapport hebben ontvangen van het LIMC?
Het experimentele LIMC heeft buiten Defensie rapporten verspreid aan de het Ministerie van Justitie en Veiligheid waaronder de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), het Landelijk Operationeel Team Corona (LOT-C) en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC). Verder aan de Nationale Politie, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en het Landelijk coördinatiecentrum Patiëntenspreiding, het Instituut Fysieke Veiligheid, de Brandweer en Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM). Bij het merendeel van deze externe instanties betrof het slechts een enkel mailadres, uitschieter was het Ministerie van J&V waaronder de NCTV, het LOCC en het LOT-C vallen die de coronabestrijding coördineren. Het Territoriaal Operatie Commando (TOC) is een eigen onderdeel van de Defensie dat momenteel is belast met de aansturing van de COVID-19 gerelateerde inzet van Defensie.
Wat betekent een dergelijke veronderstelde ingreep als u stelt dat LIMC helpt anticiperen?3
Zie antwoord vraag 3.
Waarin verschilt JISTARC van LIMC? Waarom moet JISTARC aan een oefening voor een operatie tegen «een radicaal linkse cel» deelnemen, waarvan de leden «in beeld zijn gekomen dankzij getuigen, aftappen van internetverkeer en een wapenvondst»? Waarom rekent de Nederlandse krijgsmacht zich deze taken toe en waarom geeft u daartoe toestemming? Deelt u de opvatting dat dit werk van de politie zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?4
Het JISTARC (Joint Intelligence, Surveillance, Target Acquisition & Reconnaisssance Commando) en het experimentele LIMC zijn beide eenheden die zijn opgericht voor de eerste en tweede hoofdtaak van Defensie. Het JISTARC is een tactische inlichtingeneenheid van het CLAS die inlichtingen levert aan de operationele eenheden van de krijgsmacht. Deze inlichtingen verzamelt het JISTARC in een inzetgebied onder operationele omstandigheden als daarvoor een mandaat is. Het LIMC volgt een CD&E traject en verschilt van JISTARC omdat het in een experimentele setting met nieuwe data-technologieën een overzicht van de toestand (Situational Awareness en Situational Understanding) probeert te genereren. Ook voor inzet van het LIMC moet een mandaat zijn.
De oefening waar in vraag 7 naar wordt verwezen en waaraan het JISTARC deelnam, betrof een fictief scenario voor een inzet in het buitenland. Afhankelijk van de aard van de buitenlandse inzet en het daarbij behorende mandaat behoort dit ook tot de taken van de krijgsmacht en moet zij zich daarop voorbereiden. Er is geen reden om hiervoor bij het JISTARC in te grijpen.
Waarom wordt het boekwerk van een Tweede Kamerlid van GroenLinks gebruikt bij deze vijandbeelden over een radicaal linkse cel? Deelt u de opvatting dat dit een totaal verkeerde aanpak is van boeken die de discussie over de inrichting van de maatschappij beogen?5 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat onderneemt u tegen deze dystopische oefenscenario’s?
Het boek «De mythe van het economisme» van het lid Jesse Klaver was privéeigendom van één van de figuranten die meedeed aan de oefening. Het boek maakte geen onderdeel uit van het oefenscenario en speelde geen rol in de oefening.
Deelt u de opvatting dat de wijze waarop zowel LIMC als JISTARC optreedt de grenzen tussen buitenlands en binnenlands optreden vervaagt? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Nee, gereedstelling en inzet voor elk van de drie hoofdtaken geschiedt in principe onder de daarbij behorende juridische kaders en bijbehorende mandaten. In het geval van de activiteiten van het experimentele LIMC ontbrak echter een grondslag voor activiteiten voor zover die niet tot de eigen gereedstellings- en instandhoudingstaak van de krijgsmacht behoren.
Bent u bereid ook bij JISTARC in te grijpen om een einde te maken aan het voorbereiden van oorlogshandelingen tegen dit soort binnenlandse oppositiegroepen omdat dit operationele werk in eerste instantie voor de politie is en de inlichtingenkant van het werk voor de bevoegde inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de opvatting dat het benaderen van Nederlandse burgers door de Nederlandse krijgsmacht het vertrouwen in de krijgsmacht en de Nederlandse staat ondermijnt. Zo nee, waarom niet?
Zonder mandaat is het niet toegestaan Nederlandse burgers te benaderen. Ook het gebruik van avatars is niet toegestaan bij Defensie en bij het LIMC is hiertoe geen opdracht gegeven. Defensie heeft kennisgenomen van het NRC-artikel van 16 november over LIMC en de verwijzing daarin naar het mogelijk gebruik van avatars op social media. Defensie beschikt niet over andere signalen dat dit is gebeurd en ziet daarom, tot dergelijke signalen zich alsnog zouden voordoen, geen aanleiding voor een nader onderzoek. In het rapport van de Functionaris Gegevensbescherming wordt gewezen op het aanmaken van een «leeg» Facebook-account, «omdat anders de bedrijfspagina’s op Facebook niet konden worden betrokken in de sentimentanalyse».
Herinnert u zich het antwoord van uw voorganger, de Minister van Defensie in 1980, over de oefening Black Palermo van enkele landmachtonderdelen die tegen de vredesbeweging waren gericht, namelijk dat «oefeningen als de onderhavige zijn naar hun aard uiteraard geen bijdrage aan een discussie, welke dan ook»? Bent u met ons van mening dat de werkzaamheden van LIMC en JISTARC uiteraard geen bijdrage aan een discussie zijn, welke dan ook? Zo nee, waarom niet?6
Ja, dat antwoord over Black Palermo is mij bekend. Voor de oefening van het JISTARC waaraan in vraag 7 wordt gerefereerd, geldt hetzelfde als in 1980. Namelijk dat dergelijke oefeningen naar hun aard uiteraard geen bijdrage zijn aan een discussie, welke dan ook. Voor het LIMC geldt dat voor hun activiteiten voor zover die niet tot de eigen gereedstellings- en instandhoudingstaak van de krijgsmacht behoren geen grondslag was en dat die activiteiten in november zijn stopgezet.
Klopt het dat er vertrouwelijke data van de politie is gebruikt? Was dat alleen data van het interne registratiesysteem van de politie? Zo ja, wat voor data is daaruit gedeeld met het LIMC? Zo nee, wat voor data van de politie werd nog meer gebruikt?
Nee, het LIMC had en heeft geen toegang tot het interne registratiesysteem van de politie. Het LIMC maakte bij zijn producten gebruik van de ongerubriceerde Corona Crime Change Monitor (CCCM) van de Nationale Politie (zie ook het bronnenoverzicht in het rapport van de Functionaris Gegevensbescherming). In een van die monitors stond een verwijzing naar het registratiesysteem. Die verwijzing is vervolgens in een LIMC product terecht gekomen.
Kunt u bevestigen dat het LIMC nooit aan social media engagement heeft gedaan?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er medewerkers bij het LIMC geweest die, in functie, met een schuilnaam een online platform hebben betreden? Zo nee, hebben ze deze opdracht wel gekregen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel medewerkers zijn er sinds het oprichten van het LIMC opgestapt of vervangen?
Het LIMC was een experimentele eenheid met tijdelijk personeel van andere organieke eenheden waarbij geen vaste bezetting was. In totaal hebben van 1 maart tot 1 november 2020 151 mensen gedurende langere of kortere tijd bij het LIMC gewerkt. Er was sprake van een voortdurende wisselende samenstelling van het personeelsbestand waarbij steeds 15 tot 25 personen aanwezig waren. Daarbij is niemand op formele gronden opgestapt of vervangen.
Kunt u toelichten wat er nu met de verzamelde persoonsgegevens gebeurt? Worden deze vernietigd?
De verzamelde gegeven zijn veiliggesteld en worden in overleg met de Functionaris Gegevensbescherming Defensie bewaard en vernietigd conform de Archiefwet en het archiefbesluit aan de hand van de selectielijst Defensie.10
Kunt u zich vinden in het geschetste beeld in de Volkskrant dat het ongemerkt anders gebruiken van bepaalde technologie – function creep – een ongewenste manier is van technologiegebruik en data-ontwikkeling?7
Tot wat voor real-time technologie en IT-infrastructuur heeft het LIMC toegang tijdens het verzamelen van data?
Het experimentele LIMC heeft voornamelijk gebruik gemaakt van door Defensie verstrekte en geaccrediteerde informatiesystemen, zoals het reguliere bedrijfsvoering netwerk MULAN en de operationele variant TITAAN. Daarnaast is gebruik gemaakt van een eigen Netwerk en Network-attached storage (NAS). Zie ook het rapport van de Functionaris Gegevensbescherming dat ik op 7 mei samen met mijn appreciatie aan de Kamer heb aangeboden.
Wat wordt er in het artikel bedoeld met «semi-gesloten» bronnen?
Deze term werd door het LIMC gebruikt voor open bronnen waarvoor een (betaald) abonnement nodig is, zoals bijvoorbeeld kranten.
Zijn er militairen in het LIMC die ook voor de projecten Greyzone en/of Trafisac hebben gewerkt?
«Greyzone» en «Trafisac» zijn geen projecten waar militairen voor hebben gewerkt, maar studies die binnen het Concept Development and Experimentation (CD&E) proces van het CLAS zijn uitgevoerd om bij te dragen aan de kennisopbouw over informatiegestuurd optreden.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat luitenant-generaal Martin Wijnen negatief juridisch advies van Defensie juristen meermaals naast zich neer zou hebben gelegd?8
De Commandant der Landstrijdkrachten heeft herhaaldelijk opgedragen om de activiteiten binnen de geldende wet- en regelgeving uit te voeren. Dit is vermeld in alle opdrachten die het CLAS hiertoe verstrekte. Dit laat onverlet dat er discussie is geweest met juristen over de toepassing van de geldende wet- en regelgeving. Mede daarom is een juridisch kader voor optreden in het informatiedomein opgesteld dat ik als bijlage bij mijn brief over LIMC van 7 mei aan het parlement heb aangeboden.
Kunt u uitleggen wat er bedoeld wordt met de veranderende juridische randvoorwaarden die COVID-19 gecreëerd zou hebben?
Er zijn geen veranderde juridische randvoorwaarden als gevolg van de COVID-19 crisis.
Hebt u Luitenant-Kolonel Dekkers specifiek toestemming gegeven om aan de slag te gaan in de grey zone?9
Nee, de commandant van het LIMC kreeg opdracht van het CLAS om in het kader van een experimenteertraject militaire en civiele besluitvormingsprocessen te voorzien van inzicht en waar mogelijk met handelingsperspectief om de COVID-crisis het hoofd te bieden.
Hebt u de operatie van het LIMC afgekeurd en tot een halt geroepen? Zo ja, is de operatie toen ook daadwerkelijk gestopt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen apart en voorafgaand aan het debat over de Defensie-begroting beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk apart beantwoord. Het is niet gelukt de vragen voor de begrotingsbehandeling van 3 december te beantwoorden. Dit vergde meer tijd. Ook heb ik hiervoor de resultaten van het onderzoek van de Functionaris Gegevensbescherming naar de naleving van de AVG door het experimentele LIMC afgewacht. Hierover bent u geïnformeerd in mijn brieven van respectievelijk 27 november 202014 en 15 december 202015.
Het Nederlandse kernwapenbeleid. |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u toelichten wat het besluit van de Noord Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) precies inhoudt om «meer openheid te verschaffen over deze specifieke oefening»?1
Binnen de NAVO is besloten om dit jaar voor het eerst de nucleaire dimensie van een jaarlijkse NAVO-oefening bekend te maken. Dit is een belangrijke stap in het streven naar meer transparantie. Het NAVO-persbericht over de oefening en over het bezoek van de secretaris-generaal van de NAVO aan vliegbasis Volkel benadrukt dat meer transparantie van belang is om het vertrouwen tussen kernwapenlanden te vergroten en het risico van miscalculatie te verkleinen. Bondgenoten maken een eigen afweging over het bekendmaken van hun deelname aan de oefening. Nederland streeft er naar om binnen de kaders van de bondgenootschappelijke afspraken zo transparant mogelijk te zijn over de kernwapentaak en daaraan gerelateerde onderwerpen, en heeft dan ook bekendgemaakt aan deze oefening deel te nemen.
Geldt deze transparantie alleen Nederland? In welke andere NAVO-lidstaten zijn mededelingen gedaan over deze oefening?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het de oefening Steadfast Noon betrof? Zo nee, welke oefening was het dan?
Aan de NAVO-oefening met nucleaire dimensie namen dit jaar vliegtuigen deel vanuit landen verspreid over het bondgenootschap. Het is aan bondgenoten zelf om bekend te maken of zij deelnemen aan deze oefening. Nederland heeft ervoor gekozen om dit te doen, in het streven naar meer transparantie. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, blijven de details van deze jaarlijkse NAVO-oefening geclassificeerd2. Daaronder valt ook de naam van de oefening.
Is ook door andere NAVO-lidstaten deelgenomen aan de oefening Steadfast Noon? Zo ja, welke landen waren dat?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom was dhr. Stoltenberg tijdens de oefening in Volkel? Heeft hij tijdens de dagen van de oefening ook andere luchtmachtbases bezocht? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De secretaris-generaal van de NAVO bezoekt regelmatig oefeningen en heeft tijdens deze oefening alleen vliegbasis Volkel bezocht. Elk jaar wordt de oefening door een andere deelnemende bondgenoot gecoördineerd. Dit keer heeft Nederland dit gedaan.
Hoe heeft de NAVO het transparantiebeleid over deze oefening geëvalueerd? Zal in de toekomst een verruiming van dit transparantiebeleid plaats hebben? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De evaluatie van bondgenootschappelijke oefeningen, inclusief berichtgeving hierover, vindt altijd plaats binnen de NAVO. Evaluaties blijven geclassificeerd, ten einde de effectiviteit van oefeningen niet te ondermijnen. Binnen de NAVO wordt belang gehecht aan meer transparantie over bondgenootschappelijke activiteiten, om de kans op miscalculatie te verkleinen. De Nederlandse inzet binnen de NAVO is erop gericht om transparantie over de kernwapentaak en daaraan gerelateerde onderwerpen waar mogelijk te vergroten, binnen de kaders van de bondgenootschappelijke afspraken.
Is de observatie juist dat u van mening verschilt over het transparantiebeleid over kernwapens in Nederland nu de Minister van Defensie heeft bekend gemaakt dat de Koninklijke Luchtmacht oefent in kernwapenprocedures en bovendien tijdens een tv-uitzending op 18 oktober 2020 erkend heeft dat er in Nederland kernwapens zijn en de Minister van Buitenlandse Zaken categorisch blijft ontkennen iets over kernwapenbeleid te kunnen meedelen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?2
Het kabinet streeft ernaar zo transparant mogelijk te zijn over de kernwapentaak en daaraan gerelateerde onderwerpen, binnen de kaders van de bondgenootschappelijke afspraken. Het beoefenen van nucleaire scenario’s, op alle niveaus, teneinde de veiligheid, beveiliging en effectiviteit van nucleaire wapens te garanderen, heeft binnen NAVO altijd plaatsgevonden. De uitspraken van de Minister van Defensie tijdens de uitzending van WNL Op Zondag van 18 oktober jl. gingen over het belang van transparantie over deze NAVO-oefening, en benadrukten de realistische wijze van oefenen tijdens de bekendgemaakte NAVO-oefening met nucleaire dimensie.
Zoals uw Kamer bekend, kunnen over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken geen mededelingen worden gedaan. Overwegingen van veiligheid liggen hieraan ten grondslag. Alle bondgenoten, inclusief Nederland, onderschrijven deze geheimhoudingsplicht.
Deelt u de mening dat het Non-Proliferatieverdrag verbiedt om kernwapens en andere voorwaardenscheppende omstandigheden zoals oefeningen, procedures en opslag van kernwapens van de erkende kernwapenmachten zoals de Verenigde Staten te delen? Zo nee, wat is dan uw uitleg van het Non-Proliferatieverdrag (NPV)? Kunt u dat uitvoerig toelichten?
Ten tijde van de onderhandeling over het Non-Proliferatieverdrag (NPV) bestonden de NAVO «nuclear sharing arrangements» al. Deze afspraken zijn in die onderhandelingen expliciet aan de orde geweest en zijn volledig in lijn met het verdrag, dat in 1970 in werking trad. De afspraken vormen de basis voor de Nederlands kernwapentaak binnen de NAVO. Deze taak, alsmede het oefenen daarvoor, is derhalve niet in strijd met het NPV. Nederland bezit geen kernwapens. Wapens die aan de NAVO zijn toegewezen blijven te allen tijde onder de nationale controle van een kernwapenstaat. Bij de NAVO-oefening met nucleaire dimensie van medio oktober is daarnaast door deelnemende bondgenoten niet gevlogen met kernwapens. Dit is ook expliciet gemeld in het persbericht van de secretaris-generaal van de NAVO over de oefening.
Deelt u de analyse dat Nederland in overtreding is van het NPV nu u heeft toegegeven met Amerikaanse kernwapens te oefenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zult u doen om in overeenstemming te komen met de bepalingen van het NPV?3
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de Defensiebegroting op 1 december 2020?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoord.