De executie van ruim tien onbewapende mannen door Ethiopische soldaten |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Stef Blok (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de executie, waarvan gefilmde beelden onder meer vertoond zijn door CNN en de BBC, van ruim tien onbewapende mannen door Ethiopische soldaten, die zich afgelopen januari in de omgeving van het plaatsje Mahbere Dego in de regio Tigray heeft voorgedaan?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving van CNN en BBC over dit verschrikkelijke voorval.
Bent u bekend met de veroordeling van dit afschuwelijke geweld die de G7 hierover naar buiten heeft gebracht?2
Ik ben bekend met de verklaring van de Ministers van Buitenlandse Zaken van de G7 over de situatie in Tigray van 2 april jongstleden. Hoewel deze verklaring niet direct refereerde aan de berichtgeving van CNN en BBC, spreekt uit de verklaring helder dat de G7 de mensenrechtenschendingen in Tigray veroordeelt.
Hebben Nederland en de hele Europese Unie zich al aangesloten bij deze veroordeling?
Nederland en de EU hebben zich herhaaldelijk en in duidelijke bewoordingen uitgesproken over mensenrechtenschendingen in Tigray, onder meer in de Raadsconclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 11 maart. Ook de Finse Minister van Buitenlandse Zaken Haavisto, die op verzoek van de Hoge Vertegenwoordiger Borrell in april opnieuw naar Ethiopië is afgereisd, heeft de Ethiopische autoriteiten nogmaals opgeroepen tot een einde aan het geweld. Ik heb in de Raad Buitenlandse Zaken van 19 april mijn zorgen uitgesproken over het aanhoudende geweld en de mensenrechtenschendingen en tevens de oproep gedaan aan de EU om gezamenlijk de situatie in Ethiopië te agenderen in de VN-Mensenrechtenraad.
Deelt u met de G7 ook het oordeel dat het «essentieel is dat er er een onafhankelijk, transparant en onpartijdig onderzoek plaats vindt naar de gemelde misdaden» en dat degenen die verantwoordelijk zijn voor deze misdadige schending van mensenrechten ter verantwoording worden geroepen? Zo ja, welke concrete stappen zult u zetten om dit te bevorderen?
Ja, ik deel deze opvatting van de G7, waartoe al eerder werd opgeroepen in een mede door Nederland geïnitieerde verklaring in de Mensenrechtenraad. Inmiddels is een akkoord bereikt tussen de onafhankelijke Ethiopische Mensenrechtencommissie (EHRC) en het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) om gezamenlijk onderzoek te doen naar mensenrechtenschendingen in Tigray. Nederland heeft zich bereid verklaard financieel bij te dragen aan de kosten van een dergelijk onderzoek.
Bent u van oordeel dat dit bewijs van misdaden tegen de menselijkheid onderdeel vormt van een patroon van het extreem gewelddadige optreden van Ethiopische autoriteiten in de regio Tigray?
Ik maak mij grote zorgen over de aanhoudende berichten over het zeer gewelddadig optreden van de Ethiopische autoriteiten, evenals van Eritrese troepen, en van milities uit de naburige Amhara regio van Ethiopië. Mogelijk gaat het om zeer ernstige schendingen van het internationaal recht. Het kabinet hecht er belang aan dat het onafhankelijk onderzoek van EHRC en OHCHR afgewacht wordt, zodat kan worden vastgesteld wat de feiten zijn en wie daarvoor verantwoordelijk moet worden gehouden.
Duidt dit patroon – van extreem seksueel en gender gerelateerd geweld, gedwongen huisuitzettingen en verplaatsing van duizenden burgers én gruwelijke massamoorden – in uw ogen op een bewust in gang gezette etnische zuivering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke additionele sancties of andere maatregelen zouden hierop volgens u en/of de Europese Unie moeten volgen?
De berichten uit Tigray, inclusief die over extreem seksueel en gender gerelateerd geweld, gedwongen huisuitzettingen en verplaatsing van duizenden burgers én gruwelijke massamoorden, zijn zeer zorgwekkend. Informatie over gebeurtenissen in Tigray blijft vooralsnog beperkt, en lastig te verifiëren. Dat maakt het moeilijk om vast te stellen in hoeverre sprake is van gecoördineerde acties. Onafhankelijk onderzoek door EHRC en OHCHR zal moeten uitwijzen wat de feiten zijn en in hoeverre er sprake is van dergelijke gecoördineerde acties.
Naast het aansprakelijk stellen van de verantwoordelijken voor reeds gepleegde misdaden is het van belang nieuwe misdaden te voorkomen door te zoeken naar een uitweg uit het gewapend conflict. Nederland en de EU zetten in op dialoog als oplossing van het conflict. Hiervoor is medewerking van alle strijdende partijen noodzakelijk. Het besluit van de Europese Commissie in december om begrotingssteun voor Ethiopië aan te houden is hier ook op gericht. Ik steun dit besluit, inclusief de voorwaarden die de Commissie heeft gesteld voor hervatting van de steun. Hieronder valt, naast onafhankelijk mensenrechtenonderzoek en toegang voor humanitaire hulp, een staakt-het-vuren. Ik heb dit in de Raad Buitenlandse Zaken van 19 april ook uitgesproken.
De internationale druk heeft recent geleid tot toezeggingen van de Ethiopische regering met betrekking tot humanitaire toegang, mensenrechtenonderzoek, en terugtrekking van Eritrese troepen. Dit is echter niet voldoende. Nederland en de EU zullen, in samenspraak met andere internationale partners zoals de Verenigde Staten, zich in blijven spannen voor een politieke oplossing. Mocht Nederland in samenspraak met deze gelijkgezinde landen tot de conclusie komen dat de huidige inzet niet afdoende is, zal gekeken worden naar andere middelen die de internationale gemeenschap ter beschikking heeft die bij kunnen dragen aan een einde aan het geweld.
Worden de Nederlandse inspanningen gericht op humanitaire hulp aan en bestrijding van honger bij gevluchte burgers uit deze regio verder opgevoerd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het voortdurende geweld in de regio is de belangrijkste oorzaak voor het gebrek aan voedsel voor burgers in de Tigray, inclusief intern ontheemden en vluchtelingen. Dit heeft de Humanitaire Coördinator van de VN, Mark Lowcock, op 16 april nog benadrukt in de VN-Veiligheidsraad. Naast de urgente noden die op dit moment bestaan, is er een reële kans dat honger een langdurig probleem in Tigray wordt indien in de komende maanden boeren niet in staat zijn te zaaien. Ook hierbij zal de veiligheidssituatie de grootste factor zijn.
Nederland heeft recent een aanvullende financiële bijdrage geleverd aan de humanitaire operatie in Ethiopië middels een contributie van EUR 1,5 miljoen euro voor het emergency appeal voor Tigray van de Internationale Federatie van het Rode Kruis (IFRC). Het betreft hier zowel hulp aan vluchtelingen uit Tigray in Soedan, als hulp in andere delen van Ethiopië die recent te lijden hebben gehad onder geweld. Tot slot is een deel van de bijdrage vrij inzetbaar voor de respons van het IFRC op de crisis in Tigray. De totale Nederlandse bijdrage voor humanitaire hulp voor de Tigray respons in 2021 komt daarmee op ruim EUR 9,5 miljoen euro.
Bent u al in staat (of bereid) om te onderzoeken hoe, bijvoorbeeld via steun aan maatschappelijke organisaties die toegang hebben tot de regio Tigray, meer informatie en bewijs over misdaden tegen de menselijkheid vergaard kunnen worden en deze beschikbaar kunnen worden gesteld aan autoriteiten met een mondiale jurisdictie?
Gezien de bemoedigende resultaten van voorlopig onderzoek door EHRC zet Nederland op dit moment in op onderzoek door EHRC en OHCHR. Nederland heeft zich bereid verklaard financieel bij te dragen aan de kosten van dat onderzoek. Wel is het voor het kabinet van belang dat OHCHR ook onafhankelijk conclusies kan trekken. OHCHR heeft dit inmiddels ook toegezegd. Resultaten van het gezamenlijke onderzoek dienen in eerste instantie gebruikt te worden door de Ethiopische autoriteiten voor rechtsvervolging waar daar aanleiding toe bestaat. Daarnaast vindt Nederland het belangrijk dat er toegang is tot Tigray voor andere onafhankelijke mensenrechtenorganisaties en voor journalisten om aanvullend onderzoek te doen.
Ontmijningsprojecten in Nagorno-Karabach |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de omvang van het gevaar voor de burgerbevolking van achtergebleven explosieve oorlogsresten zoals granaten, raketten en clustermunitie, na het recente conflict in Nagorno-Karabach?1
Ik ben bekend met het feit dat een groot aantal explosieve oorlogsresten is achtergebleven als gevolg van de oorlog in en rond Nagorno-Karabach, en met het gevaar dat deze oorlogsresten vormen voor de bevolking ter plaatse. De exacte omvang hiervan is echter moeilijk vast te stellen; er is op dit moment vrijwel geen toegang tot delen van het gebied voor internationale organisaties, m.u.v. het Internationale Comité van het Rode Kruis.
Bent u bereid om middelen uit het Contingency Fund van het Mine Action and Cluster Munitions Programme 2020–2024 in te zetten om deze explosieve oorlogsresten in Nagorno-Karabach zo spoedig mogelijk op te helpen ruimen? Zo nee, waarom niet?
Alhoewel ik onderschrijf dat de explosieve oorlogsresten zo snel mogelijk moeten worden geruimd, zijn de omstandigheden ter plaatse er op dit moment niet naar om dit project van de HALO Trust financieel te steunen. De situatie in Nagorno-Karabach is zeer sterk gepolitiseerd. Zelfs VN-organisaties als UNDP, UNHCR, UNESCO en UNICEF krijgen op dit moment nog geen toegang tot het betreffende gebied omdat er geen overeenstemming is tussen de betrokken partijen over bijvoorbeeld de wijze van inreizen. Bijdragen aan dit project zou kunnen leiden tot verdere polarisering en politisering.
Nederland hoopt in de toekomst te kunnen bijdragen aan humanitaire ontmijning van dit gebied, maar daarvoor moet aan bepaalde randvoorwaarden worden voldaan. Dit betreft o.a. toegang tot het gebied, hetgeen op dit moment niet wordt geboden. Nederland steunt de covoorzitters van de Minsk Groep, en anderen, die proberen te bemiddelen teneinde voortgang te maken op deze en andere belangrijke punten. Met bovenstaande benadering sluit Nederland aan bij het beleid van de EU.
Zowel Armenië als Azerbeidzjan wensen assistentie bij ontmijning. Nederland onderzoekt samen met internationale partners de mogelijkheden voor een bijdrage aan een eventueel regionaal fonds voor ontmijning bijvoorbeeld onder auspiciën van de United Nations Mine Action Service (UNMAS) en het United Nations Development Programme (UNDP). Een dergelijk fonds zou, zodra de omstandigheden het toelaten, een goed (financieel) instrument kunnen zijn voor de ontmijning in het hele gebied dat werd getroffen door het conflict.
Wat is precies de reden dat u een aanvraag voor een subsidie voor ontmijningsactiviteiten in dit gebied door de HALO Trust hebt afgewezen, terwijl u deze organisatie wel ondersteunt bij hun werk in andere gevaarlijke gebieden zoals Somalië, Oekraïne en Afghanistan? Om welke redenen sluit het werk van de HALO Trust in dit gebied niet aan bij uw buitenlands beleid?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen zou het volgens u hebben als Nederland besluit de HALO Trust wel subsidie te verstrekken voor ontmijningsactiviteiten in Nagorno-Karabach?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden geweest om in 2009 te stoppen met de steun aan de ontmijningsactiviteiten van de HALO Trust in Nagorno-Karabach? Wat is er toen veranderd in de situatie op grond waarvan deze beslissing toen genomen is?
Nederland heeft in 2007 nieuwe prioriteiten voor de inzet van het Stabiliteitsfonds gesteld, waarbij Nagorno-Karabach niet als prioriteitsgebied werd aangemerkt. Als gevolg van die keuze is besloten de financiering af te bouwen. Ook werd destijds opgemerkt dat de situatie sterk was gepolitiseerd wegens het voortdurende conflict tussen Azerbeidzjan en Armenië over dit gebied. Belangrijke reden dat Nagorno-Karabach niet langer als prioriteitsgebied werd aangemerkt, was gelegen in het feit dat Azerbeidzjan en Armenië geen partij zijn bij het Verdrag van Ottawa dat het bezit, gebruik en de productie van anti-personeelslandmijnen verbiedt. Dit betekent dat niet kan worden uitgesloten dat in al ontmijnde gebieden opnieuw mijnen worden gelegd.
Als voorzitter van het Verdrag van Ottawa roept Nederland deze landen op om alsnog partij te worden bij het Verdrag van Ottawa. Dit biedt aanvullende mogelijkheden voor ondersteuning bij het ontmijnen alsook steun bij het vernietigen van voorraden anti-personeelslandmijnen.
Bent u op de hoogte van het feit dat Noorwegen wel subsidie verleent aan de HALO Trust voor de ontmijningsactiviteiten in Nagorno-Karabach? Bent u op de hoogte van de redenen voor deze verschillende afweging die Nederland en Noorwegen kennelijk gemaakt hebben? Zo nee, bent u bereid om bij uw Noorse collega navraag te doen naar hun redenen om die steun wel te blijven verlenen?
Ja, het is mij bekend dat Noorwegen HALO financieel steunt in Nagorno-Karabach. Ik ben niet op de hoogte van de afwegingen die Noorwegen heeft gemaakt; derde landen worden daar doorgaans niet van op de hoogte gebracht. Landen maken eigenstandige afwegingen, zo ook Nederland.
Wat is de reden dat er door de Verenigde Naties wel steun gegeven kan worden aan de ontmijningsactiviteiten in Azerbeidzjan?2
UNDP heeft al vele jaren, samen met UNMAS, een relatie met ANAMA, de Azerbeidzjaanse ontmijningsautoriteit. Er is een lopend project van 2017 tot 2023. Als onderdeel van de VN-brede respons op recente conflict is nieuw geld beschikbaar gesteld om de bestaande activiteiten op te schalen. Voor de bredere inzet verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 t/m 4.
Het stemgedrag van Nederland in de VN-Mensenrechtenraad |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Waarom heeft Nederland in de VN-Mensenrechtenraad opnieuw voor resoluties gestemd die eenzijdig tegen Israël zijn gericht zijn?1
Nederland en de EU hebben met de Palestijnse Autoriteit (PA) onderhandeld over het verminderen van het aantal resoluties dat de PA indient bij de Mensenrechtenraad en het verder afbouwen van het specifieke agendapunt over Israël («Item 7»). Als gevolg van deze inzet heeft de PA in de 46e zitting van de Mensenrechtenraad de eerdere «Human Rights» en «Accountability» resoluties samengevoegd en ingediend onder agendapunt 2, waar ook andere mensenrechtensituaties worden behandeld.
Daarnaast hebben de onderhandelingen in de 46e zitting tussen de EU en de Palestijnse delegatie geleid tot een meer gebalanceerde en evenwichtige tekst van de samengevoegde resolutie onder agendapunt 2. Deze resolutie roept op tot respecteren van internationaal recht en mensenrechten, en benadrukt het belang van accountability voor alle schendingen daarvan. De resolutie roept specifiek op tot een einde aan alle schendingen van internationaal recht door gewapende groepen. Voorts veroordeelt de resolutie geweld door alle partijen en in het bijzonder raketbeschietingen op Israël. Deze aspecten sluiten aan bij het Nederlandse en Europese beleid inzake het Midden Oosten Vredes Proces (MOVP), waarbij Nederland zowel bilateraal als in multilateraal verband beide partijen aanspreekt op hun handelen. Nederland stemde dan ook in gezelschap van EU-partners voor deze resolutie onder agendapunt 2. De resolutie werd met 32 voorstemmen aangenomen.
Nederland stemde voorts – net zoals de meeste EU lidstaten – voor de resoluties die het nederzettingenbeleid veroordelen («Settlements» resolutie), en het Palestijns recht op zelfbeschikking bevestigen («Self-Determination» resolutie). De voorstem op de «Settlements» resolutie is in lijn met de Nederlandse positie over nederzettingen. Het voortdurend uitbreiden van nederzettingen bemoeilijkt in toenemende mate een twee-statenoplossing. Dat geldt in het bijzonder voor stappen voor uitbreiding op een aantal plaatsen zoals Givat Hamatos, die Oost-Jeruzalem af dreigen te snijden van de rest van de Westelijke Jordaanoever. De tekst van de «Settlements» resolutie werd dit jaar aanzienlijk ingekort.
De tekst van de «Self-determination» resolutie bevestigde het Palestijnse recht op zelfbeschikking, wat vanzelfsprekend een wezenlijk element is van het Nederlandse MOVP-beleid waarvoor ook binnen de Kamer brede steun bestaat. Een tegenstem op deze twee resoluties zou niet in overeenstemming zijn met de kern van het MOVP-beleid, de verwezenlijking van een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat naast een veilig Israël op basis van de grenzen van 1967.
Hoe verhoudt dit stemgedrag zich tot de Nederlandse doelstelling om een einde te maken aan dit exclusief tegen Israël gerichte agendapunt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe geloofwaardig vindt u het voor het VN-mensenrechtenbeleid dat dit agendapunt nog steeds bestaat?
De Mensenrechtenraad heeft ondanks het bestaan van agendapunt 7 aangetoond een relevant VN-forum te zijn voor de bescherming en bevordering van mensenrechten. Het kabinet beschouwt de Mensenrechtenraad als een belangrijk platform voor het agenderen van mensenrechtenschendingen en het tegengaan van straffeloosheid wereldwijd. Nederland beschouwt agendapunt 7 over Israël en de bezette gebieden als een voorbeeld van disproportionele aandacht voor Israël, maar is van mening dat mensenrechtenschendingen als gevolg van het Israëlisch-Palestijns conflict wel op de agenda van de Mensenrechtenraad thuishoren. Daarom acht het kabinet het een goede zaak dat het aantal resoluties onder agendapunt 7 afneemt en zal het zich blijven inzetten voor verdere afbouw van dit agendapunt.
Deelt u de mening dat het stemmen voor resoluties onder dit agendapunt bijdraagt aan de legitimatie van het eenzijdig tegen Israël gerichte agendapunt? Zo nee, waarom niet?
Nederland werkt samen met andere Europese landen aan het geleidelijk afbouwen van het aparte agendapunt 7 door het aantal resoluties te verlagen en resoluties onder andere agendapunten geagendeerd te krijgen. Als gevolg van onze inzet, heeft de Palestijnse Autoriteit dit jaar één resolutie minder ingediend en het aantal resoluties dat het indient onder het speciale agendapunt 7 gehalveerd ten opzichte van 2018. De Palestijnse Autoriteit is bereid tot deze aanpassingen vanwege de opstelling van Nederland en de meeste andere EU lidstaten in de onderhandelingen. Bij de stemming beoordeelt Nederland iedere resolutie op zijn totale inhoud en hanteert daarbij als maatstaf internationaal recht, het regeerakkoord, EU-Raadsconclusies en EU-beleid t.a.v. het MOVP en de motie Van der Staaij (Kamerstuk 34 775, nr. 44).
Bent u bereid om voortaan standaard tegen iedere resolutie onder dit agendapunt te stemmen dan wel van stemming te onthouden om daarmee het Nederlandse standpunt dat dit agendapunt moet verdwijnen kracht bij te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 en 2 zou een tegenstem of onthouding niet in overeenstemming zijn met de uitgangspunten van het Nederlandse en Europese MOVP-beleid alsmede de Nederlandse en Europese positie inzake het nederzettingenbeleid.
Een tegenstem zou voorts niet leiden tot afbouw van het aparte agendapunt 7 of afname van het aantal resoluties. De Palestijnen kunnen in VN-verband rekenen op grote mate van steun bij VN-lidstaten, ook in de Mensenrechtenraad. Dat betekent dat de resoluties met een grote meerderheid worden aangenomen, ook als Nederland tegen zou stemmen. Door in EU-verband met de Palestijnse Autoriteiten te onderhandelen kan Nederland invloed uitoefenen op het aantal resoluties en hun inhoud. De Palestijnse bereidheid om teksten te verbeteren en het aantal resoluties te verlagen hangt in grote mate af van de bereidheid van de EU lidstaten om voor de aangepaste resoluties te stemmen.
Het bericht ‘Statement of the Members of the European Council’ |
|
Renske Leijten , Attje Kuiken (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Statement of the Members of the European Council» naar aanleiding van de Europese Raad van 25 maart jl.?1
Ja.
Hoe rijmt u het besluit van de Europese Raad om de Raad van de Europese Unie te vragen te werken aan een mandaat voor de modernisering van de douane-unie met Turkije met uw uitspraken in het debat over de Europese Top op 24 maart jl. dat er «...geen besluiten voor bij de Europese Raad om de douane-unie te moderniseren ...» liggen en dat de «... discussie hierover nog niet is gestart ...»?2
Op 25 maart jl. bespraken de leden van de Europese Raad (ER) de EU-Turkije-relatie zoals overeengekomen tijdens de ER in december 2020. De leden van de ER legden in hun verklaring vast dat, mits de huidige de-escalatie wordt voortgezet en Turkije zich constructief opstelt, de Europese Unie bereid is om, in het kader van het positieve spoor, de samenwerking met Turkije op een aantal gebieden te intensiveren. Dit zal op een gefaseerde, proportionele en omkeerbare wijze gebeuren. De leden van de ER verklaarden tevens dat zij dan bereid zijn verdere besluiten te nemen tijdens de bijeenkomst van de ER in juni.
In dit kader verzochten de leden van de ER de Europese Commissie om de gesprekken met Turkije te intensiveren om de huidige problemen bij de uitvoering van de douane-unie aan te pakken zodat deze voor alle lidstaten doeltreffend wordt toegepast.
Tegelijkertijd heeft de ER het verzoek aan de Raad gedaan om aan een mandaat voor modernisering van de douane-unie te werken. Deze discussie zal nu aanvangen i.h.k.v. het positieve spoor dat de ER in oktober 2020 overeenkwam en dus op de uitdrukkelijke voorwaarde dat de huidige de-escalatie wordt voortgezet en Turkije zich constructief opstelt. Zoals de Minister-President in het debat over de Europese Top ook heeft aangegeven heeft de ER niet besloten om de douane-unie te moderniseren. De gesprekken over het mandaat moeten nog beginnen. Dit mandaat mag t.z.t. door de Raad eerst worden vastgesteld op basis van aanvullende richtsnoeren van de ER.
Wat is er volgens u in positieve zin veranderd sinds de Raadsconclusies uit juni 2018 waarin de positie werd vastgesteld dat de douane-unie met Turkije alleen kan worden gemoderniseerd mits er verbeteringen op het gebied van mensenrechten plaatsvinden?3
De Raad concludeerde in juni 2018 dat Turkije zich verder verwijderd had van de EU. De Raad concludeerde dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije effectief tot stilstand gekomen waren, er geen nieuwe hoofdstukken geopend of gesloten konden worden en geen verder werk t.a.v. de modernisering van de douane-unie voorzien zou zijn. Deze conclusie herhaalde de Raad in 2019 opnieuw.
In oktober 2020 besloot de ER tot een tweesporen-benadering ten aanzien van Turkije. Indien de constructieve inspanningen om illegale activiteiten ten aanzien van Griekenland en Cyprus te beëindigen zouden worden voortgezet, dan zou de Voorzitter van de ER, in samenwerking met de voorzitter van de Commissie en met de steun van de Hoge Vertegenwoordiger, een voorstel uitwerken om de relatie tussen de EU en Turkije nieuwe energie te geven. In deze dialoog konden de modernisering van de douane-unie en handelsfacilitatie, zogeheten people-to-people contacten, dialogen op hoog niveau en in het bijzonder de voortgezette migratiesamenwerking onder de EU-Turkije verklaring van 2016 aan bod komen, zo concludeerde de ER. In de bespreking van dit eerste spoor kwam uitdrukkelijk aan de orde dat de zorgen van de EU over de ontwikkelingen in Turkije ten aanzien van de rechtsstaat niet weggenomen waren en dat deze onderdeel zouden blijven van de dialoog.
Tijdens de ER van maart dit jaar verklaarden de leden van de ER vervolgens dat, mits de huidige de-escalatie in de Oostelijke Middellandse Zee zal worden voortgezet en Turkije zich in dit kader constructief opstelt, de Europese Unie bereid is om, in het kader van het positieve spoor, de samenwerking met Turkije op een aantal gebieden van gemeenschappelijk belang op een gefaseerde, proportionele en omkeerbare wijze te intensiveren. Zij verklaarden tevens dat verdere besluiten genomen zullen worden tijdens de bijeenkomst van de ER in juni.
Mede op aandringen van Nederland en conform de motie-Kuiken e.a.4 legden de leden van de ER vast dat de rechtsstaat en de grondrechten in Turkije een grote bron van zorg zijn. De aanvallen op politieke partijen en media en andere recente besluiten betekenen een ernstige achteruitgang van de mensenrechten en gaan in tegen de verplichtingen van Turkije om de democratie, de rechtsstaat en vrouwenrechten te eerbiedigen. In hun verklaring legden de leden van de ER vast dat een dialoog over deze kwesties een integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Turkije blijft. Het is evident dat dit ook van toepassing is op de eventuele modernisering van de douane-unie met Turkije.
Deelt u de mening dat gezien de recente uittreding van Turkije uit het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Istanbul-Conventie) en de pogingen de politieke partij HDP te verbieden stappen richting de modernisering van de douane-unie een verkeerd signaal is en een klap in het gezicht van democraten in Turkije?4 5
Tijdens de bespreking van de EU-Turkije relatie in de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl. kwamen zorgen over de binnenlandspolitieke situatie in Turkije, zoals de aangekondigde Turkse terugtrekking uit de Istanbul Conventie en de positie van gekozen volksvertegenwoordigers, mede dankzij Nederland nadrukkelijk aan de orde. Ook tijdens de Raad Algemene Zaken van 24 maart jl. werd de Turkse terugtrekking uit de Istanbul Conventie met steun van Nederland opgebracht onder Any Other Business. Het Voorzitterschap sprak ontzetting uit over de Turkse aankondiging.
Het kabinet is van oordeel dat de rechtsstaat en mensenrechten onderdeel dienen uit te maken van de dialoog tussen de EU en Turkije. Mede op aandringen van Nederland en conform de motie-Kuiken e.a.7 stelden de leden van de ER vervolgens op 25 maart dat de rechtsstaat en de grondrechten in Turkije een grote bron van zorg zijn. De aanvallen op politieke partijen en media en andere recente besluiten betekenen een ernstige achteruitgang van de mensenrechten en gaan in tegen de verplichtingen van Turkije om de democratie, de rechtsstaat en vrouwenrechten te eerbiedigen. De ER concludeerde daarom, dat een dialoog over de mensenrechten en de rechtstaat een integraal onderdeel blijft van de betrekkingen tussen de EU en Turkije. Het is evident dat dit ook van toepassing is op de eventuele modernisering van de douane-unie met Turkije.
Bent u bereid om op de kortst mogelijke termijn er bij uw Europese ambtsgenoten op aan te dringen dat er pas sprake kan zijn van modernisering van de douane-unie als er verbeteringen zijn op het gebied van mensenrechten in Turkije? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de bespreking van de EU-Turkije relatie in de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl. kwamen zorgen over de binnenlandspolitieke situatie in Turkije, zoals de aangekondigde Turkse terugtrekking uit het Istanboel Verdrag en de positie van gekozen volksvertegenwoordigers, nadrukkelijk aan de orde. Het kabinet heeft onderstreept dat de rechtsstaat en mensenrechten onderdeel dienen uit te maken van de dialoog tussen de EU en Turkije. Dit werd, mede op instigatie van het kabinet, ook gereflecteerd in de ER Verklaring van 25 maart jl. Het is evident dat dit ook van toepassing is op de eventuele modernisering van de douane-unie met Turkije. Het kabinet zal dit bij relevante nieuwe discussies met collega’s opnieuw benadrukken.
Bent u bereid om persoonlijk contact op te nemen met uw Turkse ambtsgenoot om uw zorgen over de recente ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten, en specifiek de ontwikkelingen op het gebied van vrouwenrechten en de pogingen tot het verbieden van de HDP, over te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet stelt de zorgen over de mensenrechten en de rechtsstaat in Turkije regelmatig aan de orde, zowel multilateraal als bilateraal. De zorgen m.b.t. de aangekondigde terugtreding uit het Istanboel Verdrag, maar ook de ontwikkelingen rondom de HDP-partij zijn nadrukkelijk aan de orde gesteld in een recent gesprek met mijn Turkse collega. Er is dus al vanuit het kabinet persoonlijk contact hierover geweest met Turkije. Nederland heeft dat ook publiekelijk gedaan, o.a. in EU-verband. Daarnaast zijn deze kwesties ook tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl., de Raad Algemene Zaken van 24 maart jl. en de Europese Raad van 25 maart jl. aan de orde gesteld.
Het bericht dat tientallen Chinese onderzoekers in Delft banden hadden met het Chinese leger |
|
Sietse Fritsma (PVV), Harm Beertema (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen onderzoekers in Delft hadden band met leger»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat 29 promovendi en gastonderzoekers van de National University of Defense Technology (NUDT) uit China, onderzoek deden aan de TU Delft op deels militair technologische vakgebieden?
De TU Delft laat desgevraagd weten dat van de in totaal circa 3.000 in maart 2021 aan de TU Delft verbonden promovendi 10 personen een masterdiploma hebben behaald bij de National University of Defense Technology.
Wat de vakgebieden betreft, is het onderscheid tussen gebieden die wel/niet militair relevant zijn, niet altijd duidelijk te maken. Universitair onderzoek heeft doorgaans een fundamenteel karakter. Onderzoeken uit dit soort vakgebieden worden gebruikt voor de ontwikkeling van technologie met een meer toegepast niveau, op allerhande terreinen en op manieren die veelal niet van te voren werden voorzien, ook militair.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 27 november 2020, wordt door het kabinet een inventarisatie gedaan om scherper in beeld te krijgen welke vakgebieden bescherming behoeven in het licht van nationale veiligheid. Deze inventarisatie maakt onderdeel uit van het proces om te komen tot een bindend toetsingskader op risicovakgebieden om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan. Uw Kamer zal zo snel mogelijk, maar uiterlijk najaar 2021 opnieuw worden geïnformeerd over de voortgang op dit traject.2
Hoeveel van deze promovendi en onderzoekers zijn volgens uw informatie direct of indirect verbonden aan het Chinese Volksbevrijdingsleger (PLA)?
Over het algemeen geldt dat spionage door China een punt van zorg is. De inlichtingendiensten doen in het openbaar geen uitspraken over hun kennisniveau.
Directe of indirecte verbondenheid van promovendi en onderzoekers aan het Chinese Volksbevrijdingsleger is volgens de Nederlandse wet niet strafbaar, maar kan wel risico’s voor de nationale veiligheid opleveren. Het kabinet werkt aan een landenneutraal pakket maatregelen dat samengenomen een handelingsperspectief biedt aan zowel de kennisinstellingen als de rijksoverheid om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag twee.
Is het volgens u aannemelijk, of zelfs door onze eigen diensten bewezen, dat er als gevolg van deze Chinese invasie op de TU Delft kennis/technologie naar het PLA is gevloeid?
Verscheidene openbare onderzoeksinstituten, waaronder het Australian
Strategic Policy Institute (ASPI), wijzen op de banden van sommige Chinese studenten met het PLA en het feit dat sommige Chinese studenten na terugkeer naar China benaderd worden om informatie te delen. Hoewel hiermee niet concreet voor deze casus gezegd is dat kennis en technologie van de TU Delft naar de PLA is gevloeid, laat het wel zien dat er risico’s zijn dat ook in Nederland academische samenwerking met China in bepaalde gevallen kan hebben geleid tot ongewenste technologieoverdracht. AIVD en MIVD doen in het openbaar geen uitspraken over hun kennisniveau.
Onderzoek van ASPI laat bijvoorbeeld zien dat diverse Chinese kennisinstellingen banden hebben met het leger en dat promovendi en onderzoekers in bepaalde gevallen in het buitenland worden ingezet om kennis te vergaren voor het Chinese leger. Daarom is het essentieel dat we kennis en bewustzijn bij kennisinstellingen over de risico’s van ongewenste kennisoverdracht bij internationale samenwerking vergroten. Ter versterking van de kennisveiligheid, heeft het kabinet een pakket aan maatregelen aangekondigd in de op 27 november jl. aan uw Kamer gestuurde brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap. Het doel van dit pakket is o.a. de kennisveiligheid te vergroten door ongewenste kennisoverdracht en ongewenste beïnvloeding tegen te gaan.
Deelt u de mening van hoogleraar Alexander Verbraeck dat we niet naïef moeten zijn en dat er ook kennis naar het PLA vloeit als wordt samengewerkt met niet-militaire universiteiten? Zo ja, hoe monitort u dergelijke samenwerkingsverbanden?
Ik ben van mening dat álle vormen van ongewenste kennisoverdracht zoals ik die beschreven heb in de Kamerbrief over kennisveiligheid, moeten worden tegengegaan. Het Nederlands hoger onderwijsstelsel wordt gekenmerkt door een hoge mate van autonomie voor de hogescholen en universiteiten. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het aangaan van een (internationale) samenwerking, is dan ook de verantwoordelijkheid van een instelling zelf. Dat betekent dat een universiteit bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging dient te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert.
Het is hierbij belangrijk om het veiligheidsbeleid binnen de instellingen nadrukkelijk te verankeren en duidelijkheid te krijgen over de rollen en verantwoordelijkheden van alle betrokkenen. Samen met de koepels, universiteiten en onderzoeksinstituten zullen de ministeries van OCW en EZK daarom werken aan bestuurlijke afspraken. Het doel ervan is commitment te organiseren en borgen, en te werken aan een gezamenlijke visie op kennisveiligheid. Het streven is de bestuurlijke afspraken tweede helft 2021 gereed te hebben.
Zoals ik in het antwoord op vraag twee al aangaf, wordt ook gewerkt aan een toetsingskader op risicovakgebieden. Onderdeel hiervan is om deze risicovakgebieden, in samenwerking met de kennisinstellingen, te bezien welke elementen van samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse partners een risico vormen op ongewenste kennisoverdracht. Het in december jl. verschenen rapport van RVO, waarin onder andere 183 Memoranda of Understanding (MoU’s) van de zes aan het onderzoek deelnemende Nederlandse universiteiten met Chinese kennisinstellingen zijn bestudeerd, is hierbij een goede eerste stap om het benodigde inzicht te verkrijgen.3
Tot slot herhaal ik hier mijn oproep uit de Kamerbrief Samenwerking met China op het gebied van onderzoek en wetenschap aan alle Nederlandse kennisinstellingen om bestaande samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse kennisinstellingen tegen het licht te houden en te onderzoeken of de nationale veiligheid hierin voldoende geborgd is. Waar dat niet het geval is, zou het wenselijk zijn dat afspraken op dit punt door de betrokken instellingen worden herzien.4
Kunt u cijfermatig weergeven hoeveel Chinese promovendi en onderzoekers de afgelopen tien jaar aan Nederlandse universiteiten en kennisinstellingen werkten of onderzoek deden, en hoeveel Chinezen het momenteel betreft?
Nee, over deze cijfers beschik ik niet, aangezien er in Nederland geen centraal register bestaat waarin de nationaliteit van onderzoekers en promovendi die onderzoek doen aan Nederlandse kennisinstellingen wordt bijgehouden.
Het RVO rapport beveelt onder andere aan om afzonderlijke registratiesystemen van universiteiten voor promovendi te koppelen en kennis te delen tussen instellingen rond de werving van PhD’s. Aan een aantal van deze concrete aanbevelingen wordt al opvolging gegeven. Zo onderzoeken universiteiten in VSNU-verband de haalbaarheid van een landelijk systeem voor registratie van PhD’s. Dit systeem kan inzichtelijk maken welke arbeidsrelatie een promovendus heeft met de instelling en op welk kennisgebied er een PhD-relatie is. Het systeem zal echter geen inzicht geven in nationaliteit of land van herkomst van de promovendi, mede in het licht van privacywetgeving.
Wat heeft u gedaan met de gezamenlijke waarschuwing van de inlichtingendiensten MIVD en AIVD en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) in het «dreigingsbeeld statelijke actoren» dat «Spionageactiviteiten van China met name gericht zijn op Nederlandse topsectoren en kennisinstellingen»?2
Het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren biedt inzicht in de activiteiten van statelijke actoren die onze nationale veiligheid kunnen schaden, waarbij ook Nederlandse kennisinstellingen en bedrijfsleven, in het bijzonder de topsectoren doelwit zijn.6 Uw Kamer is eerder geïnformeerd via de Kamerbrief «Tegengaan statelijke dreigingen» over de kabinetsbrede, geïntegreerde aanpak van statelijke dreigingen, waarin ook onderwerpen als de investeringstoets, exportcontrole, cyberveiligheid en (economische) spionage aan bod komen.7
Uw Kamer is geïnformeerd via de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap over de maatregelen die het kabinet samen met het Nederlandse kennisveld neemt ter versterking van de kennisveiligheid.8 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn ook nauw betrokken bij de uitwerking van deze maatregelen.
Screenen de Nederlandse inlichtingendiensten Chinese onderzoekers standaard als zij aan Nederlandse universiteiten of kennisinstellingen komen werken? Zo ja, in hoeveel gevallen heeft dit geleid tot het weren van Chinezen? Zo nee, bent u bereid alle toekomstige plus reeds aanwezige Chinese onderzoekers individueel door de AIVD en MIVD te laten screenen?
Internationale uitwisseling en kennisoverdracht zijn essentieel om het hoger onderwijs en het (toegepaste) onderzoek in Nederland op peil te houden en wordt daarom gestimuleerd. Met en vanuit elk land kan gewenste kennisoverdracht plaatsvinden. Tegelijkertijd moet ongewenste overdracht van (sensitieve) kennis en technologie, met negatieve gevolgen voor de nationale veiligheid van ons land en aantasting van de Nederlandse innovatiekracht voorkomen worden. Daarnaast gaat het ook om heimelijke beïnvloeding van hoger onderwijs en wetenschap door statelijke actoren, die o.a. kan leiden tot vormen van (zelf)censuur met aantasting van de academische vrijheid tot gevolg. Zoals ook benadrukt in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap, kiest het kabinet hierbij voor een aanpak die landenneutraal van aard is.
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten voeren niet standaard een naslag of een veiligheidsonderzoek uit naar Chinese onderzoekers als zij aan Nederlandse universiteiten of kennisinstellingen komen werken. De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) biedt daartoe geen basis en bovendien zou dit in strijd zijn met het non-discriminatiebeginsel. Er wordt wel gewerkt aan een landenneutraal toetsingskader voor risicovakgebieden, waarnaar ik eerder verwees in mijn antwoord op vraag twee.
Deelt u de constatering van het Australian Strategic Policy Institute (ASPI) dat samenwerking met Chinese «Seven Sons of National Defence» universiteiten een uitermate hoog veiligheidsrisico met zich meebrengt?3
Ja, die deel ik. Over China’s Seven Sons of National Defence universiteiten kan gezegd worden dat zij banden hebben met China’s militaire en defensie-industrie. Wanneer er vanuit Nederland wordt samengewerkt met deze universiteiten bestaat het risico op technologieoverdracht, zeker op gebieden waar de kenniskloof met Nederland groot is. Dergelijke technologieoverdracht kan leiden tot ongewenst eindgebruik, bijvoorbeeld in militaire of surveillance toepassingen. Ook kan technologieoverdracht op termijn het Nederlandse verdienvermogen aantasten of leiden tot (gedeeltelijke) technologische afhankelijkheid van China.
Is het vanuit het oogpunt van onze nationale veiligheid en vanuit het oogpunt van ongewenste kennisoverdracht nog wel verantwoord dat de TU Delft samenwerkt met universiteiten van de «Seven Sons» groep? Graag een uitvoerige toelichting.
In vervolg op mijn antwoord op vraag 9 en in lijn met de brief «Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap», raad ik kennisinstellingen aan zich zeer grondig te verdiepen in de risico’s die met een dergelijke samenwerking samenhangen en waar nodig robuuste mitigerende maatregelen te treffen.
Internationale samenwerking brengt kansen maar ook risico’s met zich mee. Zoals het risico op kennisoverdracht die vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid onwenselijk is. Daarom moeten universiteiten weerbaar zijn, door voorafgaande aan het aangaan van een samenwerking ook het nationale veiligheidsperspectief mee te nemen in de afweging. Het is daarbij van belang om voorafgaand (met welke andere universiteit of bedrijf ook) aan de hand van een risicoanalyse in kaart te brengen wat de te beschermen belangen zijn, welke dreiging er bestaat tegen deze belangen en in hoeverre deze risico´s beheersbaar zijn (door al getroffen maatregelen) of beheersbaar kunnen worden gemaakt (door het nemen van nieuwe maatregelen).
Het kabinet werkt bovendien aan maatregelen om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, waarnaar eerder werd verwezen bij het antwoord op vragen vier en vijf.
Kunt u aangeven welke Nederlandse universiteiten en kennisinstellingen nog meer samenwerken met één of meer universiteiten van de «Seven Sons» groep? Klopt het dat het in ieder geval de Erasmus Universiteit Rotterdam, de Technische Universiteit Eindhoven, de Wageningen University, de Universiteit Twente en de Rijksuniversiteit Groningen betreft?
Nee, daarover kan ik geen uitsluitsel geven omdat er geen landelijk register van samenwerkingsverbanden bestaat. In mijn opdracht heeft RVO een verkenning uitgevoerd bij zes Nederlandse universiteiten waaruit blijkt dat een aantal universiteiten inderdaad een overeenkomst (Memorandum of Understanding) heeft afgesloten met een van de universiteiten die tot de «Seven Sons of National Defense» worden gerekend. Dit zijn de Rijksuniversiteit Groningen, TU Eindhoven, TU Delft en de Universiteit Twente.
Hoe staat het met de gesprekken van de TU Delft met «drie ministeries om met een gezamenlijk antwoord te komen op de China-kwestie»? Hebben deze gesprekken inmiddels tot maatregelen geleid?
Er wordt gedoeld op het gesprek dat is gevoerd in het kader van de kennisveiligheidsdialoog. Dat is de gespreksronde die het kabinet voert met besturen van alle individuele universiteiten, onderzoeksinstituten en hogescholen om beelden over de situatie rond kennisveiligheid bij de instellingen uit te wisselen en aan de hand van concrete casuïstiek mogelijke handelingsperspectieven te bespreken. De insteek van deze gesprekken is landenneutraal en dus nadrukkelijk niet gericht op één specifiek land.
De opbrengsten van de kennisveiligheidsdialoog zijn tweeledig. Enerzijds draagt de dialoog binnen de instellingen bij aan een verdere versterking van het bewustzijn rond statelijke dreigingen en aan bekendheid met reeds bestaande instrumenten om op een verantwoorde manier eigen afwegingen te maken. Anderzijds levert de gesprekkenreeks voor het kabinet waardevolle inzichten op, die zijn meegenomen in de totstandkoming van de maatregelen rondom kennisveiligheid in hoger onderwijs en wetenschap. De maatregelen uit die brief worden op dit moment geoperationaliseerd door het Rijk, waarbij ook de kennissector (VSNU, TO2’s, KNAW,VH, NWO, NFU) betrokken is.
Bent u bereid een zwarte lijst op te stellen van Chinese universiteiten en onderzoeksinstellingen waar Nederlandse universiteiten en instellingen vanwege veiligheidsrisico’s en ongewenste kennisoverdracht bij voorbaat niet mee moeten samenwerken?
Zoals gezegd in eerdere antwoorden wordt gewerkt aan een (landenneutraal) toetsingskader om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan. Om een beeld te krijgen van de mogelijke reikwijdte van een dergelijke toets wordt een inventarisatie gedaan van risicovakgebieden die bescherming behoeven in het licht van nationale veiligheid uitgevoerd.10 De te beschermen Nederlandse belangen vormen het uitgangspunt voor de getroffen beleidsmaatregelen in de brief Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap. Het gaat daarbij om een combinatie van bewustwording en zelfregulering binnen het kennisveld en een bindend toetsingskader op risicovakgebieden.
Daarbij geldt dat academische kernwaarden als academische vrijheid, wetenschappelijke integriteit, openheid, toegankelijkheid en institutionele autonomie steeds de toetsstenen van ons handelen zijn. De academische kernwaarden zijn immers integraal onderdeel van onze te beschermen belangen. Internationale uitwisseling en kennisoverdracht zijn daarbij onontbeerlijk om hoger onderwijs en het (toegepaste) onderzoek in Nederland op peil te houden.
Het geweld in Chora in juni 2007 |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van een aantal recente berichten en een documentaire over de inzet van geweld in Chora, Afghanistan, in juni 2007?1
Ja.
Voordat ik inhoudelijk in ga op deze vragen, hecht ik er belang aan te melden dat de Nederlandse militairen van Task Force Uruzgan (TFU) onder grote dreiging, met vastberadenheid, moed en soms met angst voor het eigen leven en met beleid hebben gehandeld om de Taliban te stoppen, hen uit het gebied te verdrijven en een executie onder de lokale bevolking te voorkomen. De commandant van de TFU maakte onder grote (tijds)druk de moeilijke keuze om te blijven en Chora te verdedigen. Ik heb respect voor de Nederlandse militairen die hebben gevochten in Chora en sta achter hun wijze van optreden. Aan Nederlandse zijde vielen hier een dodelijk slachtoffer en meerdere gewonden. Alle betrokkenen, dus ook het Ministerie van Defensie, betreuren het ten zeerste dat er tijdens de verdediging van Chora ook burgerslachtoffers zijn gevallen. Een overzicht van de gebeurtenissen bij Chora is op 24 september 2007 met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 27 925, nr. 272).
Zoals bekend is de inzet van de Krijgsmacht in Chora in 2007 thans onderwerp van een rechtszaak. Om de rechtsgang niet te verstoren, kunnen zo lang deze kwestie onder de rechter is geen uitspraken worden gedaan over enkele details van de inzet in kwestie.
Kunt u bevestigen dat er beperkte waarneming was om granaten van de pantserhouwitser op de beoogde doelen te krijgen? Kunt u in detail uitleggen welke waarneming er wel en welke er niet was?
De pantserhouwitser heeft in de nacht van 16 op 17 juni gedurende een periode van ongeveer twee uur eerder vastgestelde doelen onder vuur genomen. De beschietingen waren bedoeld om te verhinderen dat de Taliban naar het districtscentrum zou oprukken en zijn uitgevoerd zonder dat de doelen onder directe waarneming lagen. Er is geschoten op bekende posities van de Taliban, mogelijke vuuropstellingen en vermoedelijke aanvoerlijnen van de Taliban. Dit gebied was door de Task Force Uruzgan (TFU) als militair doel aangemerkt en mocht ook op basis van de regels van het humanitair oorlogsrecht als militair doel worden aangemerkt en zonder directe waarneming worden bevuurd. Buiten de genoemde twee uur is met waarneming vuur uitgebracht.
Klopt het dat in de Rules of Engagement is bepaald dat de troepen alleen geweld mogen gebruiken tegen mensen die ze duidelijk als vijand hebben geïdentificeerd? Kunt u de letterlijke passage op dit punt met de Kamer delen?
De Rules of Engagement van de NAVO bevatten bevoegdheden voor geweldgebruik en regels met betrekking tot de minimumeisen voor doelidentificatie. Deze omvatten onder andere de bevoegdheid om geweld te gebruiken tegen personen die een vijandige daad verrichten, of ten aanzien van wie de intentie om een dergelijke daad te verrichtten was vastgesteld. Daarnaast bevatten de Rules of Engagement net als alle dergelijke instructies de uitzondering dat het gebruik van geweld ter zelfverdediging altijd is toegestaan. Onder zelfverdediging wordt verstaan: het gebruik van noodzakelijk geweld om een aanval of een onmiddellijk dreigende aanval af te slaan. Over de Rules of Engagement die de meest vergaande bevoegdheden voor geweldgebruik bevatten, kon commandant TFU niet zelf beschikken; deze waren belegd bij commandant Regional Command South. De Rules of Engagement van de ISAF-missie (International Security Assistance Force) zijn een NAVO-document en zijn niet gederubriceerd. Op basis van internationale afspraken kan Nederland dit document niet openbaar maken.
Klopt het dat ISAF-regels voorschreven dat de pantserhouwitser enkel ingezet kon worden als nagegaan kon worden of de granaten op de beoogde doelen in zouden slaan en als er geen burgers aanwezig waren? Werd hieraan voldaan?
De ISAF Joint Fires Directive bevatte de verplichting dat bij inzet van indirect vuur, waaronder inzet van de pantserhouwitser, sprake moest zijn van voorwaartse waarneming op het doel. Deze Directive bevatte echter de uitzondering dat de daarin opgenomen regels niet van toepassing waren op geweldgebruik bij zelfverdediging.
Hadden Nederlandse militairen steeds «positieve identificatie» voordat een doel werd gebombardeerd?
Met uitzondering van de ongeveer twee uren in de nacht van 16 op 17 juni dat de pantserhouwitser zonder directe waarneming heeft gevuurd, is er steeds sprake geweest van positieve identificatie zoals beschreven in de Rules of Engagement.
Voldeed de beschieting van Chora aan hetgeen in de Rules of Engagement was vastgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gebruik van de pantserhouwitser was onderdeel van zelfverdediging. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Is inderdaad gesteld dat Nederlandse militairen met betrekking tot de Rules of Engagement de grenzen van het toelaatbare zouden opzoeken? Zo ja, waarom is dat zo geformuleerd?
Commandant TFU besloot, binnen zijn bevoegdheden, na intern beraad dat Chora behouden moest blijven. Na overleg met zijn juridisch adviseur (legal advisor – LEGAD) was C-TFU overtuigd dat sprake was van een imminent threat waarop hij op grond van zelfverdediging over kon gaan tot inzet van all necessary means, zoals aangegeven in het mandaat.
Klopt het dat er in termen van «use it or lose it» is gediscussieerd en uiteindelijk besloten om de patserhowitser mee te nemen naar Afghanistan? Zo nee, hoe is deze discussie dan verlopen?
Gegarandeerde escalatiedominantie2 is een belangrijk uitgangspunt voor iedere militaire missie. De pantserhouwitser is een van de middelen die bij kan dragen aan deze escalatiedominantie. Voor de TFU werd met de pantserhouwitser de meest moderne vorm van grondgebonden vuursteun beschikbaar gesteld. Omdat ondersteuning vanuit de lucht niet altijd kon worden gegarandeerd als gevolg van weersomstandigheden en beschikbaarheid, was het van groot belang dat militairen waar nodig de steun konden inroepen van een middel dat daar minder van afhankelijk is. Daarom is besloten de pantserhouwitser mee te nemen naar Afghanistan.
Klopt het dat met bombardementen vierkant voor vierkant is «afgestempeld», zoals een veteraan meldt? Welke methode van bombarderen werd hier toegepast?
Zie vraag 2. Van «afstempelen» is geen sprake geweest. Alle doelen zijn afzonderlijk en onder waarneming bevuurd, met uitzondering van de ongeveer twee uren in de nacht van 16 op 17 juni dat de pantserhouwitser zonder directe waarneming heeft gevuurd, waarbij bekende posities, mogelijke vuuropstellingen en vermoedelijke aanvoerlijnen van de Taliban onder vuur zijn genomen.
Klopt het dat Australië, dat met Nederland samenwerkte in Afghanistan, striktere instructies hanteerden omtrent de inzet van geweld en de bescherming van burgers?
Op de militairen die werden ingezet in het kader van de ISAF-operatie waren zowel de instructies van de NAVO van toepassing als eventuele aanvullende nationale (meer beperkende) instructies. Het kabinet doet geen uitspraken over de nationale instructies van andere overheden aan het eigen militair personeel. Het is aan de partnerlanden zelf om hier uitspraken over te doen.
Klopt het dat er discussie is geweest onder Nederlandse militairen in Afghanistan over de vraag wat Chora «ons waard is», ofwel hoeveel burgerslachtoffers er geaccepteerd konden worden? Kunt u inzage geven in de inhoud van deze discussie?
Vroeg in de avond van 16 juni 2007 werd de Afghan National Police (ANP) door de Taliban gedwongen de politieposten ten westen van het districtscentrum op te geven. Onder begeleiding van ISAF werd de ANP in veiligheid gebracht. Een gebied van vier vierkante kilometer en de enige bruikbare verbindingsweg naar Tarin Kowt bleven onder controle van TFU. De Taliban waren tot minder dan twee kilometer genaderd van het districtscentrum en zouden in de loop van de nacht via de gedekte «Green Zone» en onder dekking van de duisternis, ongezien tot dichtbij de White Compound kunnen naderen. De Green Zone is een onoverzichtelijke, dichtbegroeide terreinstrook waarin zich ook de meeste quala’s bevinden. Uit eerdere inlichtingenanalyses en actueel radioverkeer van de Taliban viel op te maken dat de White Compound het aanvalsdoel was. Verder was bekend door informatie van lokale militieleiders, vluchtelingen en eigen waarneming dat zich verder naar het oosten meer Taliban bevonden. In deze situatie heeft de commandant van de TFU-eenheid in Chora aan de commandant van de battle group gevraagd wat Chora ons waard zou zijn. Hij doelde hierbij op mogelijke Nederlandse slachtoffers en niet op burgerslachtoffers.
De commandant van de TFU moest in korte tijd een besluit nemen dat het beste de missie van TFU zou dienen: was dat het vertrek uit Chora of de verdediging ervan? Een aantal factoren werd door commandant TFU, in samenspraak met zijn staf, het PRT en de battle group in overweging genomen. Een keuze voor terugtrekking uit Chora zou een reëel risico van meer moorden onder de lokale bevolking door de Taliban met zich mee hebben gebracht. Bovendien zou de opgave van Chora de geloofwaardigheid van de ISAF-missie en de Afghaanse overheid in Uruzgan op het spel zetten. Daarnaast zou de verovering van Chora de Taliban aanzienlijk meer bewegingsvrijheid geven in de provincie, omdat Chora op een kruispunt van wegen ligt.
Kunt u toelichten waar de waarschuwing voor burgerdoden van de juridisch adviseur van de Nederlandse troepen in Afghanistan precies uit bestond?
De appreciatie van de juridisch adviseur van de gebeurtenissen in en rond Chora is als bijlage3 bij deze beantwoording gevoegd.
Kunt u uitleggen hoe (on)nauwkeurig de toen gebruikte patserhouwitser was, die granaten afschoot die ongeveer dertig kilometer verder tot ontploffing kwamen? Wat was toen de radius / de gemiddelde afwijking ten opzichte van het beoogde inslagpunt? Klopt het dat dit soms wel zo’n honderd meter afweek?
Ieder (artillerie)wapen heeft een foutmarge. De foutmarge wordt uitgedrukt in waarschijnlijke foutlengte (WFL) en waarschijnlijke foutbreedte (WFB). De foutmarge neemt af naarmate het doel dichterbij is en neemt toe wanneer het doel verder weg is. Bij de toen gebruikte munitie is op een maximale afstand van 31 km geschoten, de WFL was daarbij 90 meter en de WFB 16 meter. Deze (on)nauwkeurigheden zijn gangbaar bij niet-eindgeleide/niet-precisie artilleriemunitie. Bij inzet – dus ook in Chora in 2007 – wordt rekening gehouden met die foutmarge en de eventuele nevenschade die dit kan veroorzaken.
Klopt het dat burgers van het door Nederland gebombardeerde gebied op een gegeven moment enkel vijf kwartier hadden om na een waarschuwing een veilig heenkomen te zoeken? Waarom is niet voor een langere periode gekozen?
De dagen voorafgaand aan de gevechten op 16 juni waren er rapporten dat de lokale bevolking reeds hun huizen verliet, winkels werden gesloten en dat kinderen niet meer naar school gingen. Voorafgaand aan de inzet van vuursteun werd de bevolking via hun stamhoofden gewaarschuwd om het gebied te verlaten. In de avond van 16 juni had het PRT telefonisch contact met de autoriteiten en leiders, die meldden dat alle vrouwen en kinderen het gebied hadden verlaten en dat de achtergebleven mannen waren geadviseerd ook het gebied te verlaten. Er is door TFU geen vuursteun ingezet voordat van de stamleider het bericht ontvangen was dat de bevolking het gebied verlaten had. Zoals bij vraag 12 gemeld was er sprake van een imminent threat, zodat haast geboden was.
Klopt het dat de aanval op Chora werd ingezet toen Nederlanders nog bezig waren om via de lokale machthebbers de burgers te alarmeren, waardoor velen de waarschuwing niet (op tijd) ontvingen?
In verschillende rapportages van de twee weken voorafgaand aan de aanval van de Taliban werd gemeld dat de lokale bevolking het gebied verliet. Ook als gevolg van de meest recente gevechten op 16 juni, verlieten veel burgers het gebied. Ondanks dat werden, voordat het plan ter verdediging van Chora werd uitgevoerd, acties ondernomen om via Afghaanse contacten de eventueel nog achtergebleven burgerbevolking te waarschuwen om zo spoedig mogelijk het gebied ten westen van het districtscentrum te verlaten. Deze contacten waren de gouverneur, de politiechef, de districtschef, ANP en de stamleider van het oord Qual-Eh-Ye-Ragh. Op 16 juni rond 21.00 uur berichtte de stamleider dat de burgers het gebied hadden verlaten. Gezien de grote concentratie en dreiging van Taliban, was het niet meer mogelijk voor TFU om zelf het gebied in te gaan om eventuele burgers daar te waarschuwen.
Hoeveel Afghanen zijn Chora ontvlucht voordat de aanval door Nederland werd geopend?
Dit aantal is niet bekend.
Klopt het dat het geweld in Chora veelal eenzijdig was en dat het hoofdzakelijk van Nederlandse kant kwam? Wat is allemaal gerapporteerd over geweld van vijandige strijders?
Nee, dat klopt niet. Vanaf maart en april 2007 kwamen zowel de Afghan National Security Forces (ANSF) als TFU steeds vaker en intensiever in gevecht met de Taliban, die Chora op 16 juni met geweld probeerden binnen te dringen. In de vroege ochtend van 16 juni 2007 werden de ANP-posten aan de oost- en westrand van de Chora-vallei gelijktijdig en gecoördineerd aangevallen door de Taliban, die de aanwezige TFU-eenheden beschoten met direct en indirect vuur. Later die dag zetten de Taliban de aanval voort en maakten daarbij gebruik van zwaar en goed gericht mortiervuur en Rocket Propelled Grenades. Daarbij werd door de Taliban ook op burgerdoelen geschoten. Zo werd door de Taliban veel mortiervuur uitgebracht op het oord Qual-Eh-Ye-Ragh.
Het TFU-peloton dat ter ondersteuning van de ANP in het westen in actie kwam, werd onder zwaar vuur teruggedrongen in de richting van het districtscentrum van Chora. Het peloton aan de zuidrand werd hevig aangevallen met mortiervuur. Vroeg in de avond van 16 juni werd de ANP door de Taliban gedwongen de posten ten westen van het districtscentrum op te geven. Onder begeleiding van ISAF werd de ANP teruggehaald. Op dat moment hadden ook al verschillende berichten TFU bereikt over gewelddadigheden van de Taliban tegen militieleden in Sarab, ten oosten van Chora.
Klopt het dat Nederland op een zeker moment urenlang doorging met bombarderen, terwijl er geen enkel schot werd gelost door vijandige strijders?
In de nacht van 16 op 17 juni was er geen sprake van direct intensief vuurcontact. Er was sprake van een imminent threat in een situatie van zelfverdediging. Omdat de directe dreiging aanhield, besloot C-TFU de posities van de Taliban te bestrijden met lucht- en vuursteun. De verleende vuursteun die nacht was overigens merendeels bedoeld als storings- c.q. onderdrukkingsvuur om de Taliban het gebruik of de verplaatsing door het terrein te ontzeggen. Er werd dus in die gevallen niet gereageerd op direct of indirect vuur van de Taliban.
Klopt het dat er geen «visuele bevestiging» is van de schatting dat 100 tot 150 vijandelijke strijders bij de aanval om Chora zouden zijn omgekomen? Wat betekent dit? Waarop is deze claim dan gebaseerd?
Uit inlichtingenrapportages is gebleken dat er 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn omgekomen.
Hoeveel Afghanen zijn huis en haard in Chora ontvlucht na aanvang van het geweld van Nederlandse zijde?
Dit is niet bekend.
Kunt u aangeven wat het Provinciaal Reconstructie Team aan schade heeft gerapporteerd toen het na de aanval op Chora het gebied in ging?
De bijbehorende documenten worden als bijlagen4 met deze beantwoording meegestuurd.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de vergoedingen, die aan nabestaanden, gewonden en mensen met schade door Nederlandse beschietingen zijn uitbetaald?
Zie het antwoord op vraag 21.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de munitie-inzet per wapensysteem en de gebombardeerde doelen door Nederland in Chora? Zo nee, waarom niet?
In dit overzicht kan ik niet voorzien. Dit overzicht zou ongewenst inzicht bieden in operationele tactieken. Daarnaast zou het overzicht informatie bevatten over de inzet van ISAF-partnerlanden. Het is aan die landen zelf om hier uitspraken over te doen.
Welke extra maatregelen zijn kort na de aanval op Chora precies genomen om burgerslachtoffers voortaan beter te voorkomen?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 24 september 2007 (Kamerstuk 27 925, nr. 272) heeft de secretaris-generaal van de NAVO op 30 juli 2007 aanvullende maatregelen aangekondigd om het risico op burgerslachtoffers verder te verkleinen. Deze voorzagen in het gebruik van lichtere vliegtuigbommen door de ISAF-partners, om de kans op nevenschade te verkleinen. Ook werden Afghaanse militairen aan de staf van het hoofdkwartier van ISAF toegevoegd en procedures voor het melden van incidenten verbeterd.
Kan uitgelegd worden wat het betekent dat kennelijk de «inlichtingenvergaring nog niet op orde» was in juni 2007?
De Nederlandse inlichtingenpositie was op orde. De MIVD beschikte sinds februari 2007 over aanwijzingen dat de Taliban een aanval op het Chora-district voorbereidden; het exacte moment was echter niet te voorspellen. Het was in juni 2007 duidelijk dat er een grote aanval van de Taliban op handen was.
Op basis van welke informatie werd geconcludeerd dat er in juni 2007 een acute dreiging van een Talibanmacht van 800 tot 1000 strijders uitging? Waren er ook schattingen van (veel) lagere aantallen in omloop? Is vastgesteld dat er zoveel vijandige strijders in het gebied waren? Zo ja, hoe?
Uit inlichtingenrapportages bleek dat er vanaf 6 juni 2007 een toename was van Taliban in de buurt van de Chora-vallei. Op basis van de beschikbare informatie kunnen (ten dele achteraf) schattingen worden gemaakt die uiteenlopen van 300 à 350 vijandelijke strijders tot 800 à 1.000 strijders. Uw Kamer is hierover op 24 september 2007 geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 272, 2007). Binnen ISAF en door de MIVD werd de situatie beoordeeld als de opbouw voor een mogelijke aanval op de Chora-vallei. Dit leidde tot aanvullende verkenningen van TFU in oostelijke en westelijke richting vanuit Chora. Daarbij stuitten de eenheden inderdaad op Taliban-strijders, waarbij hevige gevechtscontacten ontstonden. Zoals eveneens in 2007 met uw Kamer gedeeld is het niet mogelijk om te bepalen hoeveel Taliban aan de aanval hebben deelgenomen.
Klopt het dat Australische militairen herhaaldelijk niet in staat bleken te bevestigen dat er überhaupt vijandige strijders aanwezig waren op plaatsen waar Nederlandse militairen hebben gevochten? Hoe is dit mogelijk?
Het kabinet kan geen uitspraken doen over militairen van partnerlanden. Het is aan de partnerlanden zelf om hier uitspraken over te doen.
Is het inderdaad uw standpunt dat in Chora woonhuizen moesten worden gebombardeerd omdat de Taliban zich er schuilhielden en burgers als schild gebruikten? Hoe verhoudt dit zich tot het oorlogsrecht?
In Chora zijn in enkele gevallen woonhuizen als doelwit geïdentificeerd omdat sprake was van een vuurpositie van de Taliban of omdat sprake was van een locatie van waaruit de aanval van de Taliban werd aangestuurd of gecoördineerd. Artikel 52, tweede lid, van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève definieert een militair doel als een object dat naar zijn aard, ligging, bestemming of gebruik, een daadwerkelijke bijdrage tot de krijgsverrichtingen levert en waarvan de gehele of gedeeltelijke vernietiging, verovering of onbruikbaarmaking onder de omstandigheden van dat moment een duidelijk militair voordeel oplevert.
In voornoemde gevallen waren de woonhuizen door het beschreven gebruik door de Taliban legitieme militaire doelen. Aanvullend is, wat betreft eventuele aanwezigheid van burgers, het beginsel van proportionaliteit op basis van het humanitair oorlogsrecht bepalend. Dat beginsel, onder andere opgenomen in de artikelen 51, vijfde lid onder (b), en artikel 57, tweede lid onder (a)(iii), van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève, verplicht de strijdende partijen om af te zien van een aanval als de verwachting is dat die aanval bijkomende schade zal toebrengen aan burgers of aan burgerobjecten die buitensporig zou zijn in verhouding tot het verwachte tastbare en rechtstreekse militaire voordeel van die aanval. Daarbij is van belang dat Nederland, net als vele andere landen, bij ratificatie van dit Protocol heeft aangegeven deze verplichting zo uit te leggen dat het militaire voordeel van de aanval als geheel moet worden betrokken bij de beoordeling of het gebruik van geweld in individuele onderdelen van die aanval proportioneel was. Dat betekent dat het gebruik van geweld tegen individuele objecten in Chora moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de verdediging van Chora als geheel en met de kennis van toen. Het gebruiken van burgers als schild is in strijd met het humanitair oorlogsrecht.
Kunt u alle (interne) rapporten en rapportages etc., die inmiddels zijn vrijgegeven of door journalisten zijn ingezien aan de Kamer sturen, waaronder het After Action rapport(en) en logboeken? Zo nee, waarom niet?
Alle stukken die inmiddels zijn vrijgegeven en door journalisten zijn ingezien, worden aan de Kamer aangeboden en met deze beantwoording meegestuurd.
Kan ook het onderzoek van het OM naar het geweld in Chora dat in 2008 werd afgerond met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
De geweldsaanwendingen in Chora zijn conform de geldende procedure «handelwijze geweldsaanwending militairen» (Stc. 2006, nr. 233, p. 11) door Commandant Task Force Uruzgan (COMTFU) in een After Action Report gerapporteerd en door tussenkomst van de Koninklijke Marechaussee aan het OM overgedragen. Vanwege de omvang van de gevechten en het feit dat er burgerslachtoffers waren gevallen heeft de Commandant der Strijdkrachten (CDS) destijds tevens een onderzoek gelast naar de gebeurtenissen. Het rapport dat ter zake is opgesteld, is – inclusief de daarbij behorende supplementen van onder meer COMTFU, de commandant van de battle group en van de Chief Joint Fires – ook aan het OM overgedragen. Het in opdracht van de CDS opgestelde onderzoekrapport (inclusief de supplementen) is in dit kader door het OM aangemerkt als een «rapport-commandant» in de zin van voornoemde procedure handelwijze geweldsaanwending militairen. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie tevens kennis genomen van het onderzoeksrapport van de United Nations Assistance Mission in Afghanistan (UNAMA) en de Afghan Independent Human Rights Commission (AIHRC), het onderzoeksrapport van de commandant van ISAF (COMISAF), alsook de schriftelijke correspondentie van de Secretaris-Generaal van de NAVO en diens juridisch adviseur met betrekking tot het rapport van COMISAF. Op basis van voornoemde stukken heeft het Openbaar Ministerie geen aanleiding gezien tot het instellen van een nader onderzoek. Het OM heeft naar aanleiding van een Wob-verzoek onlangs stukken geopenbaard die betrekking hebben op de geweldsaanwendingen in Chora. In dit kader is onder meer een inventarisatielijst verstrekt waarop de documenten staan vermeld waarover het OM ten aanzien van deze geweldsaanwendingen beschikking heeft.
Kunt u aangeven welke bronnen het OM heeft gebruikt voor het onderzoek, waarop de conclusie is gebaseerd dat rechtmatig is opgetreden? Is onder meer contact opgenomen met Britse, Australische en Amerikaanse collega’s in het gebied? Is hiervoor onderzoek in Chora zelf gedaan? Zijn slachtoffers van de aanval op Chora gesproken?
Zie antwoord vraag 30.
Bent u bereid, opdat slachtoffers en nabestaanden antwoorden op vragen kunnen vinden, logboeken van F-16’s, Apache-gevechtshelikopters en pantserhouwitser die werden ingezet, in te laten zien? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de ISAF-missie werd de inzet van luchtsteun bepaald door het Regional Command South (voor de inzet van Apache-gevechtshelikopters) respectievelijk door het hoofdkwartier van ISAF in Kabul (voor de inzet van F-16’s). Logboeken met betrekking tot de inzet van luchtsteun zijn daarom gerubriceerde NAVO-documenten. Dit staat de verstrekking daarvan in de weg. Een gerubriceerd logboek van de inzet van de pantserhouwitser uit die periode is beschikbaar, maar kan om redenen die genoemd zijn in het antwoord op vraag 1 niet ter beschikking worden gesteld.
Klopt het dat Defensie militairen een «negatief advies» heeft gegeven om te spreken over het geweld in Chora met journalisten? Zo ja, wat behelst dit advies?
Van een algemeen negatief advies met betrekking tot communicatie over de Slag bij Chora is geen sprake. In het kader van de lopende procedure tegen de Staat, en de wens deze rechtsgang niet te belemmeren, is medio vorig jaar besloten geen inhoudelijke mededelingen te doen, anders dan wat al bekend was gemaakt door Defensie. Onlangs heeft Defensie wel medewerking verleend aan een nieuw boek dat twee journalisten schrijven over Uruzgan in de periode 2006–2008, waarvoor inmiddels al vele actief dienende militairen geïnterviewd zijn.
Waarom heeft Defensie jarenlang geweigerd vragen van journalisten over Chora te beantwoorden? Wilt u die vragen alsnog beantwoorden?
Ik herken me niet in deze uitspraak. Het onderwerp is destijds in media aan bod gekomen en vragen daarover zijn destijds beantwoord. Intern in de organisatie is er ruime aandacht voor geweest. In lijn met het advies in antwoord op vraag 33 is vanaf medio vorig jaar besloten dat zolang de rechtszaak tegen de Staat loopt, geen inhoudelijke uitspraken te doen omdat daarmee de rechtsgang belemmerd zou kunnen worden.
Van welke gruweldaden van de Taliban is melding gemaakt in interne communicatie en communicatie met de Tweede Kamer? In hoeverre is dit, naderhand, bevestigd? Is hier onderzoek naar gedaan? Is bijvoorbeeld naderhand vastgesteld dat vijandige strijders inderdaad vrouwen en kinderen de handen afhakten en levend in brand staken?
Uit hospitaalmeldingen en rapportages is gebleken dat de Taliban op brute wijze burgers om het leven hebben gebracht. Uw Kamer is hiervan op 24 september 2007 op de hoogte gesteld (Kamerstuk 27 925, nr. 272). Er zijn diverse meldingen dat burgers in brand zijn gestoken en dat mannen en vrouwen de keel werd doorgesneden of dat ze werden doodgeschoten. Deze – en andere – gruweldaden komen naar voren uit de getuigenissen in het onderzoeksrapport van de VN en de Afghaanse mensenrechtencommissie, dat als bijlage5 met de genoemde Kamerbrief is meegestuurd.
Waarom is er niet voor gekozen om terug te trekken in plaats van de aanval op Chora te openen? Kunt u in uw antwoord aangeven hoe de term zelfverdediging in deze context gebruikt is? Klopt het dat zelfverdediging niet acuut aan de orde was?
Er is geen sprake geweest van een aanval op Chora door Nederlandse militairen: Nederlandse militairen hebben een aanval op Chora door de Taliban afgeslagen. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Bent u bereid een onafhankelijke commissie de opdracht te geven onderzoek te laten doen naar het geweld in Chora in juni 2007? Zo nee, waarom niet?
De gebeurtenissen rondom de verdediging van Chora zijn kort na afloop van de gevechtshandelingen niet alleen door het Ministerie van Defensie zelf onderzocht (via het After Action Report en de After Action Review), maar ook door de NAVO, de Verenigde Naties en de Afghaanse mensenrechtencommissie. Uit deze onderzoeken kwam de conclusie naar voren dat de TFU zich heeft gehouden aan het humanitair oorlogsrecht. Ik zie dan ook geen aanleiding voor een onderzoek door een onafhankelijke commissie.
Bent u bereid om Afghanistan-veteranen toestemming te geven vrijelijk met de pers en volksvertegenwoordigers te spreken over hun ervaringen?
Ik kan en wil de contacten van Afghanistan-veteranen die inmiddels geen militair meer zijn, niet in de weg staan. Voor Rijksambtenaren en ook voor het Defensiepersoneel geldt sinds 16 december 2020 de «Herziening Aanwijzing voor de externe contacten van Rijksambtenaren (28 844, nr. 221). Defensie houdt zich aan deze herziene aanwijzing.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is om te stellen dat een militair een trauma heeft nadat hij onthullingen heeft gedaan over de gang van zaken? Zo ja, hoe gaat u dit rechtzetten?
Alvorens Trouw tot publiceren overging is een aantal vragen ter verduidelijking aan Defensie gesteld. Defensie heeft aangegeven dat de vermeende geweldsaanwending zoals verklaard door de betreffende veteraan, niet bekend was op de aangegeven datum uit 2007. Tijdens dit gesprek is een ongelukkige en verkeerde interpretatie ontstaan. Hierdoor is een in mijn ogen niet bestaande koppeling tussen de kwaliteit van herinnering aan deze geweldsaanwending en PTSS gemaakt. De defensiewoordvoerder heeft dit direct nadat hij dit las, gemeld aan de journalist. Na deze publicatie heb ik afstand gedaan van de insinuatie dat het Ministerie van Defensie deze koppeling zou maken. Defensie betreurt dat deze militair getraumatiseerd is geraakt tijdens zijn uitzending. Defensie heeft veteranenzorg hoog in het vaandel staan en biedt nazorg aan getraumatiseerde Uruzgan-veteranen.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het aantal slachtoffers van het geweld in juni in Chora? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding voor een onderzoek door een onafhankelijke commissie. De gebeurtenissen rondom de verdediging van Chora zijn kort na afloop van de gevechtshandelingen niet alleen door het Ministerie van Defensie zelf onderzocht (via het After Action Report en de After Action Review), maar ook door de NAVO, de Verenigde Naties en de Afghaanse mensenrechtencommissie. In vrijwel alle gevallen was het moeilijk of zelfs onmogelijk om een battle damage assessment uit te voeren. De veiligheidssituatie liet dat niet altijd toe, doden worden in de moslimgemeenschap binnen 24 uur begraven en de bevolkingsregistratie liet te wensen over.
Bent u bekend met het bericht «Deze Marokkaanse journalist zou Nederlands geld witwassen. Of snoert het regime hem de mond?»1
Ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met het feit dat Maati Monjib inmiddels al negentien dagen in hongerstaking is, al meer dan tien kilo is afgevallen, zijn situatie daarmee levensbedreigend is en de urgentie van deze zaak dus erg hoog is?2
Ja ik ben bekend met het feit dat Maati Monjib in hongerstaking is sinds 3 maart. Inmiddels is bekend dat Maati Monjib voorwaardelijk is vrijgelaten in afwachting van een uitspraak in zijn rechtszaak en naar omstandigheden in goede gezondheid verkeert.
Hoe ziet u de veroordeling van Maati Monjib, gezien het feit dat hij wordt gezien als de kartrekker van persvrijheid in Marokko? Ziet u dit als een aanval op de persvrijheid?
Wereldwijd spelen journalisten een belangrijke rol als onafhankelijke bron van informatie. Zij moeten hun werk in vrijheid kunnen uitoefenen. Nederland steunt de onafhankelijke positie van journalisten en mediaorganisaties wereldwijd. Het is aan de verantwoordelijke Marokkaanse autoriteiten om zorgvuldig onderzoek te doen wat betreft de aanklachten tegen Maati Monjib en hier een oordeel over te vellen.
Wat is tot nu toe uw inzet geweest met betrekking tot Marokkaanse journalisten die om discutabele redenen achter de tralies zijn verdwenen (eerder werden bijvoorbeeld Hicham Mansouri, Ahmed Benchemsi en Aboubakr Jamaï gearresteerd)?
Als onderdeel van het mensenrechtenbeleid volgen Nederlandse ambassades wereldwijd ontwikkelingen rondom persvrijheid, de positie van journalisten, als ook ontwikkelingen rondom eerlijke rechtsgang volgens internationale standaarden. In dit licht spreekt de Nederlandse ambassade in Rabat wanneer opportuun ook met Marokko over deze onderwerpen, waar mogelijk ook in EU-verband.
Wat is uw specifieke inzet met betrekking tot Maati Monjib?
De ambassade heeft de processen in de zaak Monjib gevolgd en wanneer mogelijk zittingen bijgewoond. Het is aan de Marokkaanse autoriteiten om een zorgvuldige rechtsgang te borgen.
Is er vanaf de kant van de Nederlandse regering enige reden om aan te nemen dat Maati Monjib zich bezig hield met witwasserij?
De Nederlandse regering beschikt niet over eigenstandige informatie die deze aanklacht bevestigt dan wel ontkracht, en kan daar dan ook geen oordeel over geven.
Kunt u deze zaak in deMedia Freedom Coalition agenderen en bent u bereid vanuit die positie een gezamenlijk statement uit te doen richting de Marokkaanse regering om uw zorgen uit te spreken en op te roepen tot gerechtigheid? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering is in EU-verband in gesprek met Marokko en internationale partners, w.o. de Media Freedom Coalition, over mensenrechten zoals persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Maati Monjib is op dit moment voorwaardelijk vrij. De Nederlandse regering volgt de ontwikkelingen in deze zaak.
Kunt u, gezien Monjib’s levensbedreigende situatie die snel verslechtert, deze vragen voor a.s. vrijdag 26 maart 2021 beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De productie van zonnepanelen met Oeigoerse dwangarbeid. |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel in de New York Times dat de American Federation of Labourunions (AFL) de regering van president Biden oproept om de import van zonnepanelen gemaakt met Oeigoerse dwangarbeid aan banden te leggen?1
Ja. Vooropgesteld staat dat het kabinet niet over gegevens beschikt in hoeverre de in Nederland gebruikte panelen polysilicium uit Xinjiang is verwerkt. Zoals bekend maakt het kabinet zich ernstig zorgen over de mensenrechtensituatie in China en Xinjiang. Nederland spreekt zich in alle relevante fora uit tegen deze zorgwekkende situatie en pleit onder andere voor betekenisvolle en ongehinderde toegang voor onafhankelijke waarnemers zoals de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN tot Xinjiang.
Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Het kabinet zet daarom ook in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Tevens wijst het kabinet bedrijven actief op de risico’s van zakendoen in Xinjiang. Gezien de verdenkingen beschreven in internationale rapporten en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie in Xinjiang passend zijn.
Heeft u inzicht in de verbondenheid van zonnepanelen die in Nederland worden gebruikt met de dwangarbeid en onderdrukking van de Oeigoeren in China? Bent u bereid om hier verder onderzoek naar te laten doen?
Uit onderzoek van DNE Research blijkt dat 86 procent van de importwaarde van zonnepanelen in de Rotterdamse haven in 2020 uit China kwam. Een deel daarvan wordt geïmporteerd in Nederland en een deel wordt doorgevoerd naar andere Europese landen. Volgens mediaberichten kwam in 2020 circa 75 procent van de wereldproductie aan polysilicium uit China2. Van de totale Chinese productie kwam ongeveer 237.000 MT uit de Xinjiang regio. Dit betreft 52 procent van de totale Chinese productie en 42 procent van de productie wereldwijd.3
De brancheorganisatie Holland Solar, die de Nederlandse zonne-energiesector vertegenwoordigt, meldt in een persbericht dat het lastig te bewijzen is dat er geen sprake is van dwangarbeid in hun ketens en dat het eveneens lastig is om te bepalen waar het silicium in een bepaald product vandaan komt4. Het is echter aannemelijk dat de Nederlandse situatie ongeveer overeenkomt met de wereldwijde markt. Het rapport van Horizon Advisory waarover in de internationale en Nederlandse media wordt bericht, stelt dat er data zijn die de polysiliciumproductie en -verwerking in Xinjiang linken aan dwangarbeid. De bevindingen in het rapport zijn bedoeld als waarschuwingssignaal: samengebrachte data ondersteunen het vermoeden dat er dwangarbeid in de ketens van zonnepanelen plaatsvindt. Het kabinet heeft geen eigenstandige informatiepositie hieromtrent.
Zoals uit de berichtgeving van Volkskrant en Trouw van 17 mei jl. blijkt, verscheen half mei het rapport «In Broad Daylight»5. Het kabinet neemt deze onderzoeksbevindingen uiteraard, waar relevant, mee in verdere stappen.
Het is de verantwoordelijkheid van de zonne-energiesector zelf om niet alleen gepaste zorgvuldigheid toe te passen, maar ook te onderzoeken of er in de keten misstanden plaatsvinden en deze aan te pakken of te voorkomen in lijn met de OESO-richtlijnen. Ondernemingen die opereren in een context met IMVO risico’s zoals dwangarbeid, moeten bereid zijn tot openheid over hun besluit om in die context te blijven opereren en dienen dat besluit te kunnen motiveren richting hun stakeholders. Zij moeten overwegen of ze daar verantwoord kunnen blijven opereren of inkopen.
Kunt u aangeven wat u doet om toezicht te houden op het naleven van de mensenrechten in de productieketens van zonnepanelen die in Nederland worden gebruikt? Vind u dat dat voldoende is?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van de productieketens van producten op de Nederlandse markt. Wel verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Dit houdt in dat bedrijven in kaart brengen in hoeverre zij via hun bedrijfsactiviteiten en ketenpartners verbonden zijn aan risico’s voor mens en milieu, en hun invloed aan te wenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken, de aanpak hiervan te monitoren en hier verantwoording over af te leggen.
Ondanks de vele goede stappen die door veel bedrijven worden gezet, is uit evaluaties gebleken dat het bestaande IMVO-beleid onvoldoende effectief is; er zijn nog te weinig Nederlandse bedrijven die ondernemen in lijn met de internationale MVO-normen. Aanvulling en aanscherping van de IMVO-maatregelen is daarom nodig. Het kabinet heeft in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten» (Kamerstuk 26 485, nr. 337) IMVO-beleid voorgesteld dat bestaat uit een mix van elkaar versterkende maatregelen die tezamen leiden tot effectieve gedragsverandering bij koplopers, achterblijvers en bedrijven in het peloton. De beleidsmix voorziet erin dat maatwerk wordt geleverd en dat maatregelen verplichten, voorwaarden stellen, verleiden, vergemakkelijken en voorlichten (conform het zogenaamde 5V-model). In de mix worden nieuwe instrumenten gecombineerd met reeds bestaande instrumenten, die op basis van evaluaties worden verstevigd. Kern van dit nieuwe beleid is een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Over de vorderingen heb ik op 11 februari 2021 aan uw Kamer gerapporteerd (Kamerstuk 26 485, nr. 364).
Onlangs hebben 175 grote bedrijven uit de internationale zonnesector, waaronder een aantal van de bedrijven die in het artikel van het FD worden genoemd, een verklaring getekend waarmee zij zich tegen dwangarbeid keren en zich eraan committeren om hun ketens vrij te maken van dwangarbeid6. Hiertoe ondersteunen zij de ontwikkeling van een door de industrie geleid traceerbaarheidsprotocol voor de toeleveringsketen van zonnepanelen.
Bent u bereid om het gesprek dat u de Kamer beloofd heeft aan te gaan met de textielindustrie over hun productieketens en de verbondenheid met de mensenrechtenschendingen van de Oeigoeren, breder te voeren, ook met bedrijven die actief zijn binnen de energietransitie?
Op 12 januari jl. heb ik contact gehad met VNO-NCW om de specifieke risico’s van zakendoen in Xinjiang te bespreken en te zorgen dat die informatie ook proactief gedeeld wordt met de relevante achterban van VNO-NCW. Er werd afgesproken dat VNO-NCW in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken een online bijeenkomst over dit onderwerp zou organiseren voor Nederlandse bedrijven die actief zijn in China, zowel in de textielindustrie als in andere sectoren zoals de energiesector. Deze bijeenkomst heeft 19 april plaatsgevonden. Tijdens deze digitale bijeenkomst hebben verschillende experts bedrijven geïnformeerd over de situatie in de regio, het proces van gepaste zorgvuldigheid, en de IMVO-risico’s rondom zakendoen in Xinjiang. Aan de bijeenkomst namen ongeveer honderd vertegenwoordigers van verschillende sectoren, waaronder een brancheorganisatie en meerdere bedrijven uit de zonne-energiesector zoals Holland Solar, SolarProf, Naga Solar, IBC Solar, van het Nederlandse bedrijfsleven deel. De branchevereniging Holland Solar heeft aangegeven samen met de SER de mogelijkheden te zullen onderzoeken voor hun leden om toe te treden tot het IMVO-convenant voor hernieuwbare energie. Tevens zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken nader in contact treden met de zonne-energiesector over de zorgen die het kabinet en de sector hebben over dwangarbeid naar aanleiding van de berichtgeving hierover. Daarbij zullen de verantwoordelijkheden van de sector worden benadrukt, en de wijze waarop de overheid de sector kan bijstaan.
Bent u bekend met de hoeveelheid Nederlandse subsidie die is besteed aan zonnepanelen die gemaakt zijn met behulp van Oeigoerse dwangarbeid? Kunt u uitsluiten dat hier subsidie aan is besteed? Hoe kunt u zorgdragen dat in de toekomst geen Nederlandse subsidie wordt besteed aan zonnepanelen die gemaakt zijn met Oeigoerse dwangarbeid? Bent u bereid om zorg te dragen dat er geen subsidies meer verstrekt worden aan de toepassing van zonnepanelen die gemaakt zijn met dwangarbeid van Oeigoeren?
Het kabinet heeft geen zicht op de hoeveelheid subsidie verstrekt aan zonnepanelen waarbij in de keten mogelijk sprake is geweest van Oeigoerse dwangarbeid. In Nederland ontvangen vrijwel alle zonnepanelen in zonneparken én op daken direct of indirect subsidie. In 2019 betrof dit middels de salderingsregeling circa 253 miljoen euro, vanuit de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE++) circa 140 miljoen euro aan uitgekeerde subsidie, vanuit de Energie Investeringsaftrek (EIA) circa 62 miljoen euro. Holland Solar geeft in zijn persbericht aan dat het lastig te bepalen is waar het polysilicium in zonnepanelen vandaan komt. Hoewel de productie van de zonnepanelen zelf regelmatig wordt gecontroleerd door leden van Holland Solar, is de productieketen van polysilicium minder transparant en de herkomst van deze grondstof dus moeilijk te controleren. Het Ministerie van Economische Zaken wint bij het uitgeven van subsidie geen informatie in over het merk van de zonnepanelen waarvoor subsidie wordt verleend. Deze informatie zou echter geen gedetailleerd inzicht geven in de herkomst van het polysilicium dat in de panelen is verwerkt. Zodoende is niet uit te sluiten dat er subsidie is besteed aan panelen waarbij in de keten mogelijk sprake is geweest van Oeigoerse dwangarbeid.
Gelet op het grote aandeel van polysilicium uit China in de wereldmarkt en de intransparantie van de ketens van zonnepanelen, zou het uitsluiten van subsidiering voor zonnepanelen waarbij mogelijk in de keten sprake is geweest van Oeigoerse dwangarbeid neerkomen op het geheel stopzetten van subsidieregelingen voor zon-PV waaronder de salderingsregeling en de SDE++. Dit zou er toe leiden dat de uitrol van zonne-energie in Nederland tot stilstand komt. De Staatssecretaris van EZK is wel bezig om uit te zoeken hoe IMVO in EZK-instrumenten kan worden ingevoegd. Een eerste stap die hierin is gezet is om bij alle EZK-instrumenten de link naar de IMVO pagina van RVO toe te voegen om verdere bekendheid van de OESO-richtlijnen te bevorderen.
Hoe verhoudt de dwangarbeid van Oeigoeren in de ketens van zonnepanelen zich tot de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen)? Hebben de Nederlandse bedrijven die actief zijn in de energie-transitie, specifiek zonnepanelen, de OESO-richtlijnen onderschreven? Bent u bereid om bedrijven te houden aan de OESO-richtlijnen? Hoe gaat u dit vormgeven?
In de OESO-richtlijnen staat een aantal aanbevelingen voor bedrijven met betrekking tot werkgelegenheid en arbeidsverhoudingen. Zo bevelen de richtlijnen ondernemingen aan om, binnen het kader van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, de heersende gebruiken op het gebied van arbeidsverhoudingen en tewerkstelling en de van toepassing zijnde internationale arbeidsnormen, bij te dragen aan de afschaffing van elke vorm van gedwongen arbeid of dwangarbeid en adequate stappen te ondernemen opdat gedwongen arbeid of dwangarbeid niet voorkomt in hun activiteiten. Gegeven de ernstige verdenkingen beschreven in internationale rapportages en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie passend zijn. Wanneer deze ketenpartner echter een cruciale zakelijke relatie betreft dan kan beëindiging wellicht niet haalbaar zijn. Een relatie kan als cruciaal worden aangemerkt wanneer deze een product of dienst levert die essentieel is voor de activiteiten van de onderneming en waarvoor geen redelijke alternatieve bron bestaat. In dit soort gevallen wordt de onderneming geadviseerd de situatie intern te rapporteren, de zakelijke relatie te blijven monitoren en haar beslissing om de zakelijke relatie voort te zetten te herzien zodra de omstandigheden veranderen of in het kader van een langetermijnstrategie om systematisch te reageren op alle negatieve gevolgen.
Het kabinet verwacht van alle bedrijven in Nederland dat zij de OESO-richtlijnen onderschrijven, maar houdt geen overzicht bij van bedrijven die de OESO-richtlijnen hebben onderschreven. Als bedrijven aanspraak maken op het bedrijfsleveninstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij internationaal ondernemen, moeten zij laten zien dat zij de OESO-richtlijnen naleven. Doelstelling van het kabinet is dat uiterlijk per 2023 90 procent van alle grote bedrijven kan aangeven zich aan de OESO-richtlijnen te houden (90 procent-doelstelling) en dat ook openbaar bekend maakt, bijvoorbeeld in zijn jaarverslag of op zijn website. Ook een aantal energiebedrijven valt binnen deze categorie. Tot en met 2023 zal de overheid om het jaar controleren hoeveel van de geïdentificeerde grote bedrijven de OESO-richtlijnen hebben onderschreven en dat bekend hebben gemaakt. Bovendien zet het kabinet, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, als onderdeel van nieuw beleid in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau.
Een door Israël ingetrokken reisvergunning voor een Palestijnse minister na een bezoek aan Den Haag |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht ««Israël trekt reisvergunning Palestijnse Minister in na bezoek aan Den Haag»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Israël de speciale reisvergunning van de Palestijnse Minister van Buitenlandse Zaken heeft ingetrokken nadat hij was teruggekeerd van een bezoek aan het Internationaal Strafhof in Den Haag?
Nee. Tijdens de terugreis naar de Palestijnse gebieden werd de Palestijnse Minister van Buitenlandse Zaken Malki en zijn delegatie bij de Allenby/Koning Hoessein-brug tussen Jordanië en de bezette Westelijke Jordaanoever de gebruikelijke soepele doorgang ontzegd door de Israëlische autoriteiten. Daarbij werden leden van de delegatie door Israëlische functionarissen ondervraagd over hun bezoek aan het Internationaal Strafhof. Er is geen sprake van het intrekken van een reisvergunning door Israël.
Klopt het dat dit een vergelding is voor het Palestijnse bezoek aan Den Haag?
Naar aanleiding van berichten over de behandeling Minister Malki en zijn delegatie, en een mogelijk verband met het bezoek aan het Internationaal Strafhof, heeft Nederland – als gastland van het Internationaal Strafhof navraag gedaan bij het Palestijnse Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat de feiten zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 bevestigde. In contacten met Israëlische autoriteiten is om opheldering gevraagd over de gang van zaken. Daarbij is aangegeven dat als de berichten blijken te kloppen over het ontzeggen van een soepele doorgang vanwege een bezoek aan het Internationaal Strafhof, Nederland hierover zijn ongenoegen uitspreekt. Nederland blijft de situatie nauwgezet volgen en benadrukt in contacten met Israël het belang dat het Internationaal Strafhof geheel onafhankelijk, veilig en naar behoren zijn mandaat kan uitoefenen.
Bent u bereid contact op te nemen met Israël om erop aan te dringen dat ministers vrij naar Den Haag moeten kunnen reizen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De toezegging van een Nederlands initiatief tot beheersing van nieuwe technologische wapens |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u, in vervolg op de kabinetsbrief van 28 oktober 2020, bevestigen wat de ambitie van het kabinet is om uitvoering te geven van de motie-Koopmans c.s. van 24 april 2019, waarin de regering wordt opgeroepen «om met gelijkgezinde landen praktisch en realistisch aanjager te zijn van een zo breed gedragen en verstrekkend mogelijk verdrag of andere bindende internationale regelgeving ter beheersing van de productie, plaatsing, verspreiding en inzet van nieuwe potentiele massavernietigingswapens»?1
Het kabinet deelt de zorgen van de Kamer over de potentiele veiligheidsrisico’s en dreigingen van nieuwe technologieën. Mede op basis van de motie Koopmans is Nederland zich hiervoor de afgelopen kabinetsperiode gaan inzetten, zoals weergegeven in een drietal Kamerbrieven. Deze inzet sluit aan bij de Nederlandse ambitie en traditie van het tegengaan van de proliferatie van massavernietigingswapens en het bevorderen van de internationale rechtsorde. Nederland heeft de ambitie om een voortrekkersrol te spelen in internationale discussies over de uitdagingen die nieuwe technologieën opleveren met als doel om tot afspraken te komen over het inperken van risico’s en versterking van de internationale rechtsorde op dit punt.
Nieuwe technologieën bieden kansen, maar stellen ons ook voor uitdagingen. Zij veranderen manieren van oorlogvoering, maar worden vaak in de civiele markt ontwikkeld en hebben veelal een «dual-use» karakter, waardoor de toegang tot deze technologieën laagdrempelig is en controle door de overheid complex is. Nieuwe technologische wapens vereisen nieuwe vormen van wapenbeheersing maar ook aanpassing van strategie van oorlogvoering en collectieve verdediging.
Vanuit een wapenbeheersingsperspectief blijft de toepassing en naleving van het internationaal (humanitair) recht uitgangspunt, maar mogelijk zijn nieuwe maatregelen nodig om een verantwoorde ontwikkeling, productie, verspreiding en gebruik van nieuwe technologieën te garanderen. Maatregelen kunnen variëren van (inter)nationale richtlijnen voor R&D, productieverboden zoals bij kernwapens en chemische wapens, exportcontrole en bescherming van kennisoverdracht, tot (internationale) afspraken over verantwoord gebruik, en, uiteindelijk, verdediging tegen de inzet van nieuwe technologieën. Samenwerking met de private sector en kennisinstellingen, alsook met de NAVO en VN-partners is hierbij van belang. Per technologie is een andere aanpak nodig, die ook nog eens contextafhankelijk is. Er is geen «one size fits all».
NL zal zich blijven inzetten voor (her)committering aan de internationale wapenbeheersingsarchitectuur, waaronder exportcontroleregimes en ontwapeningsverdragen, met daarbij bijzondere aandacht voor nieuwe technologieën. Daarnaast zetten we in op het behoud van onze technologische «edge» en op de verdediging tegen nieuwe technologische ontwikkelingen bij tegenstanders en de inzet van nieuwe technologieën door kwaadwillenden (zowel statelijke als niet-statelijke actoren). Nederland maakt zich hiervoor sterk zowel in NAVO, EU en VN-verband. De komende maanden zal het Kabinet inventariseren waar kansen en mogelijkheden liggen voor extra inspanningen en focussen op waar een Nederlands initiatief het verschil kan maken.
Deelt u de overtuiging dat regelgeving niet alleen moet zien op «wat wij offensief mogen doen» maar vooral ook op «hoe wij voorkomen dat anderen iets tegen ons doen»?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete stappen zijn ondernomen sinds 28 oktober 2020?
Het Kabinet heeft sinds de laatste Kamerbrief van oktober 2020 het volgende ondernomen:
NL heeft samen met DUI in zowel EU- als NAVO-verband de discussie aangezwengeld over het verantwoord militair gebruik van nieuwe technologieën. NL ziet erop toe dat het onderwerp «verantwoord gebruik van nieuwe technologieën» en verdediging tegen gebruik ervan door terroristen en vijandelijke staten ook wordt meegenomen in de herziening van het NAVO strategisch concept en in het EU strategisch kompas:
Op het gebied van biosecurity werkt het Kabinet aan manieren om de Biological Weapons Convention te versterken, via de bevordering van vertrouwenwekkende maatregelen en het investeren in capaciteitsopbouw in de armste lidstaten van het BWC. Maar ook kan worden gedacht aan het nemen van andere maatregelen die moeten voorkomen dat private actoren te gemakkelijk (zonder adequaat toezicht) toegang krijgen tot gevoelige kennis of gegevens waarmee zij bijvoorbeeld een virus zouden kunnen produceren. Het Kabinet zal dit verder verkennen.
Het Kabinet besteed eveneens aandacht aan het onderwerp geïntegreerde lucht- en raketverdediging, waaronder nieuwe technologieën vallen zoals hypersone wapens en robotica, waaronder dronezwermen. Deze wapens hebben potentieel een grote impact op de strategische stabiliteit en vragen om nieuwe vormen van (nucleaire) risico-reductie, een onderwerp waar NL zich eveneens in NAVO en VN-verband hard voor maakt (financiering van projecten; agendering via NPDI; indiening UK-NL paper in NAVO verband).
Welke concrete initiatieven zullen dit jaar worden ondernomen?
In navolging van een amendement Koopmans op de begroting van 2021 heeft het Kabinet capaciteit vrijgemaakt om een extra inspanning te leveren op het onderwerp van nieuwe technologieën en wapenbeheersing. Deze capaciteit stelt ons in staat te identificeren waar lacunes en mogelijkheden zitten ten aanzien van het adresseren van de meest risicovolle nieuwe technologieën (zie hierboven) en daarop een of meerdere initiatieven te ontplooien.
Het Kabinet is voornemens in 2021 een internationale conferentie te organiseren over het verantwoord gebruik van nieuwe technologieën en daarbij een initiatief te lanceren om te komen tot wapenbeheersing (waarbij wordt gekeken naar het gehele spectrum, waaronder ontwerp, productie, export en gebruik), met betrekking tot een of enkele van bovengenoemde technologieën, bijvoorbeeld dronezwermen en robotica.
De komende maanden zullen worden gebruikt om – mogelijk in een serie internationale workshops – bovenstaande sporen verder uit te werken en in overleg met partners te bepalen welk soort internationaal initiatief (denk aan een consultatieve proeve van internationale regulering) op middellange termijn het meest bij kan dragen aan de Nederlandse en internationale veiligheid.
Wat doet u daarbij specifiek ten aanzien van drones, dronezwermen en (andere) robotica?
Zie antwoord vraag 4.
De ondersteuning van het onderwijs in ontwikkelingslanden. |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u de korte- en langetermijngevolgen schetsen van de coronapandemie voor de onderwijssector in ontwikkelingslanden?
Op de korte termijn betekent de coronapandemie dat meer dan anderhalf miljard kinderen niet meer naar school gaan. Langzaamaan gaan scholen weer open, maar de leerachterstand is enorm. Ook zien we dat landen vanwege de opgetreden economische achteruitgang minder gaan begroten voor onderwijs en gezondheidszorg. Het inhalen van de achterstand vergt echter eerder meer dan additionele fondsen. Vooral meisjes ondervinden indirecte gevolgen van de coronapandemie en het niet naar school kunnen gaan: meer huiselijk geweld, meer kindhuwelijken en meer ongewenste zwangerschappen.
De langetermijngevolgen voor de onderwijssector in ontwikkelingslanden zijn niet alleen sociaal maar ook economisch: de achterstanden inhalen kost veel geld, het aanpassen van onderwijssystemen op andere manieren van leren en lesgeven door digitalisering nog veel meer. De verwachting is dat tientallen miljoenen kinderen na de pandemie niet naar school terugkeren, hetgeen hun economische vooruitzichten negatief beïnvloedt.
Herinnert u zich de aankondiging die u deed op Internationale Vrouwendag om 50 miljoen euro extra uit te trekken om ervoor te zorgen dat meer kinderen, vooral meisjes, in ontwikkelingslanden naar school kunnen?1
Ja.
In hoeverre is de extra bijdrage van 50 miljoen euro aan het Global Partnership for Education (GPE) additioneel aan de reeds begrote middelen voor GPE voor de periode 2021–2025? Waar komt deze extra bijdrage vandaan? Klopt het dat 10 miljoen hiervan komt uit de geplande bijdrage aan de International Finance Facility for Education, zoals vermeld in de Decemberbrief voor de begroting?2
Binnen de lopende bijdrage aan het Global Partnership for Education (EUR 100 miljoen: 2018–2022) was oorspronkelijk voor 2020 een uitgave van EUR 10 miljoen voorzien. Op verzoek van het GPE heeft Nederland in 2020 echter EUR 40 miljoen bijgedragen, omdat GPE meer geld nodig had vanwege de respons op de COVID-19-pandemie in de partnerlanden. Met deze bijdrage is de lopende bijdrage aan het GPE in 2020 vervroegd volledig betaald.
Het in 2020 extra uitgegeven bedrag van EUR 30 miljoen is deels (EUR 20 miljoen) gefinancierd uit onder-uitputting op artikel 3.4 van de Rijksbegroting, Hoofdstuk XVII en deels (EUR 10 miljoen) uit het niet doorgaan van de in 2020 geplande bijdrage aan de International Finance Facility for Education (IFFEd).
Op 8 maart 2021 kondigde Nederland een nieuwe bijdrage aan van EUR 50 miljoen (2021–2025) aan het GPE. Deze bijdrage past in de reeds begrote uitgaven (2021–2025) voor het GPE op artikel 3.4 van de Rijksbegroting 2021, Hoofdstuk XVII, en staat los van IFFEd.
Kunt u aangeven wat daarmee de volledige Nederlandse bijdrage wordt aan het Global Partnership for Education? In hoeverre komt deze bijdrage de komende jaren overeen met de oproep van verschillende organisaties uit het maatschappelijk middenveld voor de continuering van de Nederlandse bijdrage aan GPE van 100 miljoen euro?
De totale Nederlandse bijdrage over de 3e en 4e replenishment-periode van het GPE (2018–2025) is EUR 150 miljoen. Binnen de thans beschikbare budgettaire ruimte kan geen gehoor gegeven worden aan de oproep vanuit het maatschappelijk middenveld om opnieuw een bedrag van EUR 100 miljoen aan het GPE toe te kennen voor 2021–2025. Nederland is in de tijd overigens nog steeds de op één na grootste donor van het GPE.
Kunt u een update geven over de ontwikkelingen rond de International Finance Facility for Education (IFFEd)? Wat is precies de reden voor het niet van start gaan van IFFEd in 2020? Klopt het dat verschillende donoren zich hebben teruggetrokken, en zo ja, waarom? Wat is de positie van Nederland?
IFFEd zou een kentering betekenen in de manier waarop bilaterale donoren onderwijs kunnen financieren, van grants naar een combinatie van grants én garanties, mede middels het aantrekken van private investeerders; de Wereldbank zou Trustfundhouder zijn. IFFEd zou een aanzienlijke leverage opleveren van 1: 4, hetgeen in deze tijden van crisis (zie vraag 1) van groot belang is om opgelopen achterstanden in te halen.
De opzet van IFFEd was echter vrij gecompliceerd, en het model bleek moeilijk in te passen in bestaande garantie instrumenten van een aantal belangrijke potentiële donoren. De benodigde drempelwaarde t.a.v. beschikbare fondsen die de Wereldbank had gesteld alvorens IFFEd op te starten, werd helaas niet gehaald. Hierna besloot de Wereldbank niet langer als Trustfundhouder op te treden.
Nederland blijft zich echter onverminderd inzetten voor innovatieve financiering van onderwijs; het gebruik maken van garanties blijft daarvoor een optie, vooral vanwege de hefboomwerking daarvan. Additionele fondsen die met innovatieve financiering kunnen worden gemobiliseerd zijn van groot belang om onderwijsdoelen in 2030 te behalen.
Welke financiële bijdrage heeft Nederland reeds gedaan aan IFFEd en wat zijn de gevolgen van het uitstel voor de besteding hiervan?
Nederland heeft een bijdrage van USD 3,6 miljoen beschikbaar gesteld voor het ontwikkelen van het model van IFFEd (2019–2020). Het vrijwel afgeronde model kan, met aanpassingen, ingezet worden door de toekomstige Trustfundhouder en betrokken stakeholders. Nederland streeft ernaar dat IFFEd in 2021 of 2022 alsnog operationeel wordt.
Hoeveel middelen had Nederland begroot als bijdrage aan IFFEd voor de komende jaren en hoe worden deze middelen nu ingezet?
Voor 2020 stond EUR 40 miljoen in de begroting voor IFFEd, evenals voor 2021.
Hoe baggeraars zich verweren tegen Chinese concurrentie |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Baggeraars verweren zich tegen valse concurrentie uit China»?1
Ja.
Herkent u zich in de uitlatingen zoals gedaan in het artikel?
Nederlandse bedrijven in de baggersector kunnen inderdaad oneerlijke concurrentie ondervinden wanneer zij internationaal ondernemen. Ook is er een gebrek aan wederkerigheid voor EU-bedrijven op de Chinese markt voor overheidsaanbestedingen. De oneerlijke concurrentie is ook onderwerp van gesprek geweest in overleggen tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de baggersector. Daarnaast heeft Nederland tijdens de Informele Raad voor Concurrentievermogen van 22 maart jl. aandacht gevraagd voor het ongelijke speelveld in de baggersector.
Klopt het dat Chinese baggeraars zich inschrijven op projecten in Europa terwijl Europese baggeraars geen toegang krijgen tot de Chinese markt?
Er zijn vanuit de Nederlandse baggersector inderdaad signalen van inschrijvingen van Chinese baggeraars op Europese projecten. Daarnaast zijn er signalen dat Europese baggeraars geen toegang krijgen tot de Chinese aanbestedingsmarkt of worden uitgesloten van Chinese aanbestedingen.
Kunt u aangeven hoe vaak Chinese baggeraars zich tot nu toe hebben ingeschreven in Europese projecten en hoe vaak Europese baggeraars zich hebben ingeschreven in Chinese projecten?
We beschikken niet over specifieke cijfers over het aantal inschrijvingen. Het aantal Chinese baggeraars dat zich inschrijft op Europese aanbestedingen lijkt nog beperkt. Wel gaf de sector in de gevoerde gesprekken aan dat Chinese baggeraars in toenemende mate meedingen naar Europese opdrachten.
Kunt u aangeven welke Europese regelgeving hier van toepassing is?
De Europese aanbestedingsrichtlijnen bepalen het regelgevend kader voor aanbestedende diensten van Europese projecten die worden aanbesteed. In Nederland zijn deze richtlijnen geïmplementeerd in de Aanbestedingswet 2012. Zie bij de beantwoording van de vragen 12 en 13 wat de implicaties hiervan zijn.
Kun u aangeven welke regelgeving in China van toepassing is?
In China is onder meer de Overheidsaanbestedingswet van de Volksrepubliek China van toepassing, waarin de regelgeving omtrent aanbestedingen uiteen wordt gezet. Andere relevante wetgeving is de Wet over uitnodiging en indiening van biedingen van de Volksrepubliek China. Deze wet bevat de regelgeving omtrent de vormgeving van aanbestedingsprocedures.
Kunt u aangeven in welke mate internationaal recht, bijvoorbeeld via de Wereldhandelsorganisatie (WTO), van toepassing is op deze sector?
In de Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS) van de WTO hebben WTO-leden afspraken gemaakt over handel in diensten, bijvoorbeeld ten aanzien van de gelijke behandeling van elkaars dienstverleners. In hun markttoegangsaanbod onder de GATS hebben WTO-leden beperkingen en uitzonderingen op de gelijke behandeling van dienstverleners vastgelegd. Deze beperkingen zijn in veel gevallen ook voor de baggersector vastgelegd. In de praktijk kan markttoegang voor diensten in een sector dus aan verschillende beperkingen en voorwaarden onderhevig zijn die het in combinatie met niet transparante procedures lastig of nagenoeg onmogelijk maken om een markt te betreden.
Overheidsaanbestedingen maken volgens artikel XIII van de GATS geen deel uit van het akkoord. Binnen de WTO zijn afspraken hierover vastgelegd in de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement (GPA)), een plurilateraal WTO-akkoord. Ook hier hebben leden in hun markttoegangsaanbod vastgelegd voor welke sectoren ze op welk niveau en vanaf welke drempelwaarde gelijke behandeling geven. Verschillende partijen hebben baggerdiensten uitgezonderd van hun markttoegangsaanbod. China is geen partij bij de GPA en kan zich dus niet beroepen op de GPA-bepalingen. Omgekeerd geldt dat de EU zich vis-à-vis China ook niet kan beroepen op de GPA.
Bent u van mening dat er een gelijk speelveld is tussen Europese en Chinese baggerbedrijven? Zo niet,ba wat gaat u daar aan doen?
Het kabinet maakt zich in toenemende mate zorgen over een ongelijk speelveld tussen Europese en Chinese bedrijven. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om situaties waarbij Chinese bedrijven met staatssteun de Europese markt betreden en zo op ongelijke voet concurreren met Europese spelers. Zoals hierboven aangegeven, zijn er ook in de baggersector dergelijke signalen.
Het is belangrijk dat op Europees niveau nadere regelgeving komt om een gelijk speelveld tussen Europese en Chinese bedrijven te borgen. Het kabinet zet zich dan ook actief – vanuit verschillende dossiers – in EU-verband in op een gelijk speelveld ten opzichte van derde landen, met het doel om zowel binnen de interne markt als daarbuiten Europese en niet-Europese ondernemingen onder vergelijkbare voorwaarden met elkaar te laten concurreren. Deze inzet wordt zowel op multilateraal, bilateraal als unilateraal niveau gepleegd. Zo zet Nederland zich zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie witboek buitenlandse subsidies (Kamerstuk 22 112, nr. 2917) in voor nieuwe instrumenten, met als doel om een gelijk speelveld en eerlijke concurrentie op de Europese interne markt te borgen. Het is dan ook positief dat de Commissie als vervolg op het witboek met regelgeving op dit gebied komt. Ook zet Nederland in op snelle totstandkoming van een effectief internationaal aanbestedingsinstrument (IPI), met het doel om meer wederkerigheid op markten voor overheidsopdrachten in derde landen te bewerkstelligen.
Voor een bredere reflectie op oneerlijke handelspraktijken van China en de inzet van het kabinet verwijs ik u ook naar de notitie «Nederland-China: een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1).
Klopt het dat de Chinese baggeraars zich schuldig maken aan prijsdumping?
Er zijn vanuit de Nederlandse baggersector signalen dat Chinese baggeraars zich bij aanbestedingen in andere Europese landen voor een lagere prijs inschrijven dan hun Europese concurrenten. Het is lastig te achterhalen of prijsdumping of subsidiëring hier de oorzaak van is.
Klopt het dat de Chinese baggeraars zwaar gesubsidieerd worden door de Chinese overheid?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre maakt deze sector deel uit van het zojuist geslotenComprehensive Agreement on Investment (CAI) tussen de EU en China?
Het Comprehensive Agreement on Investment (CAI) met China bevat afspraken over markttoegang voor constructie en gerelateerde technische diensten (construction and related engineering services).2 Hier vallen ook baggerwerkzaamheden gerelateerd aan de bouw van infrastructuur onder. Het CAI heeft op basis van artikel 1.3 (toepassingsgebied) onder sectie II echter geen betrekking op overheidsopdrachten.3 Zoals aangegeven in de Kamerbrief «EU-China Investeringsakkoord» (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2255) moet het akkoord goedgekeurd worden door de Raad en het Europees Parlement. Stemming is op dit moment niet aan de orde, dat komt pas eind 2021 of begin 2022, nadat de teksten juridisch zijn opgeschoond en vertaald in alle EU talen. Wanneer de uiteindelijke versie voor de lidstaten beschikbaar komt, zal het kabinet gaan bezien of de teksten aan de eisen van het kabinet voldoen.
Welke middelen heeft Nederland om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Het is voor Nederlandse en andere Europese aanbestedende diensten mogelijk om inschrijvingen te weigeren uit derde landen die geen partij zijn bij de GPA en/of waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt. Dit is bijvoorbeeld het geval voor inschrijvingen uit China. Daarnaast biedt de Aanbestedingswet 2012 de mogelijkheid om kwalitatieve gunningscriteria te stellen, zoals milieucriteria. Verder hebben aanbestedende diensten de mogelijkheid abnormale lage inschrijvingen af te wijzen, zie het antwoord op vraag 19.
Welke middelen heeft de EU om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Bij specifieke aanbestedingen is de aanbestedende dienst in de lidstaat aan zet. De Europese Commissie heeft in de mededeling «Richtsnoeren voor de deelname van inschrijvers en goederen uit derde landen aan de aanbestedingsmarkt van de EU (COM (2019) 5494)»4 verduidelijkt welke mogelijkheden lidstaten Europeesrechtelijk gezien hebben om een gelijker speelveld bij aanbestedingen te bevorderen. Daarnaast werkt de Europese Commissie aan een instrument om oneerlijke concurrentie op de Europese interne markt door niet-Europese spelers aan te pakken, zie de beantwoording van vraag 15 en 16. Ook worden in Brussel stappen gezet om de onderhandelingen over het voorstel voor een IPI af te ronden, zie de beantwoording vraag 14.
Wat is de stand van zaken m.b.t. de totstandkoming van hetInternational Procurement Instrument (IPI) om wederkerigheid af te dwingen?
Zoals het kabinet uw Kamer onlangs heeft geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-02, nr. 521), worden gesprekken over het Europese voorstel voor een IPI voortvarend vervolgd onder het Portugese voorzitterschap. Het voorzitterschap werkt toe naar een Raadspositie in juni 2021. Het voorzitterschap heeft een document met compromisvoorstellen op onderdelen gepresenteerd aan de hand waarvan de gesprekken gevoerd worden. De Nederlandse inzet in de onderhandelingen is conform de beleidsinzet die eerder aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 35 207, nr. 33). Nederland stelt zich actief op in de discussie. De onderhandelingen richten zich op de onderwerpen zoals genoemd in de Kamerbrief met reactie op de motie Weverling (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2177). In de besprekingen lijkt zich daarnaast een meerderheid af te tekenen voor het behoud van nationale bevoegdheden om restrictieve maatregelen te kunnen blijven nemen. Dat sluit aan bij de Nederlandse inzet.
Wat is de stand van zaken m.b.t. de totstandkoming van hetLevel Playing Field Instrument om een gelijk speelveld te bevorderen?
De kabinetsinzet voor een level playing field instrument (Kamerstuk 21 501-30, nr. 470), die de afgelopen twee jaar actief op Europees niveau is uitgedragen, heeft zijn weg gevonden naar het witboek buitenlandse subsidies. Dit witboek van de Europese Commissie, dat op 17 juli 2020 is gepresenteerd, bevat voorstellen voor instrumenten gericht op optreden tegen marktverstorende staatssteun bij activiteiten op de interne markt, zoals overnames en aanbestedingen. Dit witboek bouwt voort op het Nederlandse voorstel, dat in het witboek ook expliciet wordt genoemd. Zie ook de kabinetsappreciatie van het witboek, die op 25 september 2020 naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 22 112, nr. 2917). De Commissie heeft de consultaties over een toekomstig instrument op basis van het witboek inmiddels afgerond en zal naar verwachting nog in de eerste helft van 2021 een wetgevend voorstel presenteren.
Hoezeer kan het EC-wetgevingsvoorstel volgend uit het witboek buitenlandse subsidies, bedoeld om de verstorende effecten van subsidies en andere vormen van overheidsondersteuning door derde landen op de interne markt tegen te gaan, dat in de eerste helft van 2021 wordt verwacht, een bijdrage leveren aan eerlijke concurrentie voor de baggersector?
Het doel van het witboek buitenlandse subsidies is het borgen van een gelijk speelveld en eerlijke concurrentie op de gehele Europese interne markt. De zogenoemde «module 1» van het witboek stelt een instrument voor dat ziet op alle vormen van verstoring door subsidies uit derde landen, in alle marktsituaties. Het kabinet dringt bij de Europese Commissie aan op een brede reikwijdte, waar ook indirecte subsidies onder vallen. Het kabinet denkt daarbij onder meer aan overheidssteun op inputfactoren als grondstoffen of halffabricaten, of overwinsten door een ongereguleerde dominante machtspositie in een derde land. De voorgestelde module 2 ziet specifiek op verstoringen van de interne markt door subsidies bij fusies en overnames.
Ook het onderdeel dat zich richt op aanbestedingen (module 3) is in dit kader relevant. Module 3 voorziet in een mogelijkheid om partijen (ongeacht herkomst) bij aanbestedingen uit te sluiten als er sprake is van marktverstorende overheidssteun uit derde landen. Momenteel worden de verschillende modules in het witboek buitenlandse subsidies door de Commissie verder uitgewerkt.
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van het witboek, staat het kabinet zeer positief tegenover de voorgestelde instrumenten. Over de mate waarin deze toekomstige instrumenten een oplossing bieden voor de problematiek in de baggersector, kan pas meer gezegd worden als de Commissie concrete wetgevende voorstellen presenteert, naar verwachting in de eerste helft van 2021.
Kunt u aangeven of de baggersector net als de civiele scheepsbouwsector gebaat zou kunnen zijn bij een sectorspecifiek instrument tegen prijsdumping?
We zijn op de hoogte van de kwetsbaarheid van de civiele scheepvaartsector en het kabinet heeft daar ook aandacht voor (zie bijvoorbeeld Kamerstuk 21 501-30, nr. 525). Er worden meerdere gesprekken gevoerd, zowel binnen het Rijk als ook met andere lidstaten en de Europese Commissie, om de haalbaarheid van enkele verschillende oplossingen te verkennen. In eerste instantie zet het kabinet in op generieke instrumenten die toepasbaar zijn op alle sectoren, waaronder de baggersector. Deze generieke instrumenten zijn onder andere het witboek en het IPI.
Klopt het dat China geen partij is bij het GPA (general procurement agreement) en Chinese bedrijven derhalve niet toegelaten hoeven te worden tot aanbestedingen in Europa? Overweegt u om zolang er geen wederkerigheid en/of gelijk speelveld is ook daadwerkelijk bedrijven uit niet-GPA-landen te weren? Vindt hierover ook overleg plaats tussen EU-lidstaten om daarmee gezamenlijk op te trekken en wederkerigheid met China te realiseren?
Het is voor Nederlandse en andere Europese aanbestedende diensten mogelijk om inschrijvingen te weigeren uit derde landen die geen partij zijn bij de GPA en/of waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt.
China is geen partij bij de GPA, noch heeft de EU een bilateraal handelsakkoord met China. Wel is China al sinds 2007 in het proces om tot de GPA toe te treden. Dit proces zal naar verwachting niet op de korte termijn worden afgerond.
De keuze om een inschrijving uit een derde land uit te sluiten is aan de individuele aanbestedende dienst. Er kunnen redenen zijn om inschrijvingen uit derde landen toch toe te laten, bijvoorbeeld omdat bepaalde goederen of diensten (bijna) alleen in het betreffende land verkrijgbaar zijn. Het is van belang dat aanbestedende diensten zich bewust zijn van de eventuele risico’s en mogelijkheden. In dat kader werkt PIANOo, het Expertisecentrum Aanbesteden van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, aan voorlichting hierover, onder andere via haar website. Daarnaast lopen gesprekken tussen lidstaten over totstandkoming van het reeds genoemde IPI. Met het IPI komt er op Europees niveau meer sturing op het wel of niet toelaten van inschrijvingen uit bepaalde derde landen in situaties waar een IPI-maatregel van kracht is.
Biedt artikel 2.116 van de Aanbestedingswet (dan wel op EU niveau, art. 69 Rl 2014/24/EU) voldoende aanknoping om abnormaal lage aanbiedingen, bijvoorbeeld op basis van een ongelijk speelveld en/of staatssteun, te weren?
Op basis van artikel 2.116 van de Aanbestedingswet moeten aanbestedende diensten bij een inschrijving die abnormaal laag lijkt, nader onderzoek doen door de betreffende onderneming te vragen om uitleg over hoe de prijs tot stand is gekomen. De aanbestedende dienst moet zelf bepalen of de bieding abnormaal laag is, de Aanbestedingswet 2012 geeft geen definities. Wanneer een inschrijver het lage niveau van de voorgestelde prijs niet goed kan onderbouwen met bewijsmateriaal, kan de aanbestedende dienst deze inschrijving ter zijde leggen. Een aanbestedende dienst is verplicht om biedingen af te wijzen die de milieu, arbeids-, of sociale wetgeving schenden. Dit geldt voor alle inschrijvingen, ongeacht het land van herkomst van de inschrijver.
Een aanbestedende dienst is tevens verplicht om een bieding af te wijzen als er sprake is van staatssteun en de inschrijver niet (op tijd) de rechtmatigheid kan aantonen. Deze regels zien echter op staatssteun van EU-lidstaten en gelden niet voor overheidsondersteuning door derde landen. Daarom is het ook goed dat overheidsondersteuning door derde landen expliciet wordt geadresseerd door de Europese Commissie in het witboek Buitenlandse Subsidies (zie de beantwoording van de vragen 15 en 16). Specifiek voor het aanbestedingsinstrument uit het witboek noemt het kabinet de verhouding tot het instrument van toetsing van abnormaal lage inschrijvingen als een van de aandachtpunten.
Ziet u de vergelijking met het bezwaar dat VDL uitte in 2019 op het ongelijke speelveld met China? Ziet u daarmee een trend in toenemende Chinese oneerlijke concurrentie in Europa?
Vanuit verschillende sectoren zijn er zorgen over de impact van toenemende oneerlijke concurrentie met Chinese bedrijven, zowel op de interne markt als daarbuiten. Het kabinet deelt deze zorgen. Een gelijk speelveld op de interne markt is voor alle sectoren van groot belang. Daarom zet het kabinet zich zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 actief – vanuit verschillende dossiers – in EU-verband in op een gelijker speelveld. Zo kijkt het kabinet uit naar op handen zijnde nieuwe instrumenten die worden voorgesteld in het witboek buitenlandse subsidies.
Voor informatie over de aanbesteding van de openbaar vervoersconcessie IJssel-Vecht verwijs ik u naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Amhaouch en Palland (beiden CDA) over het bericht «VDL Groep verliest busorder aan Chinees bedrijf» (Kamerstuk 2020D15890).
Kloppen de cijfers van de Europese koepelorganisatie van de baggerindustrie EuDa, zoals genoemd in het FD artikel, dat het mondiale marktaandeel van China in de sector de afgelopen tien jaar is gestegen van 7% naar 21% en op de Afrikaanse markt van 28% naar 56%?
Het is lastig om de cijfers van EuDa te verifiëren. Op basis van signalen uit de sector, is er geen aanleiding om te vermoeden dat de cijfers niet kloppen.
Welke stappen zet de EU en welke stappen zet Nederland om de concurrentie met China in Afrika aan te gaan?
De oneerlijke concurrentie die Europese bedrijven ondervinden met Chinese bedrijven op derde markten is een aandachtspunt van het kabinet, zoals ook aangegeven in de China-notitie (Kamerstuk 35 207, nr. 1). Daarom zet Nederland zich in EU-verband in om te werken aan een mondiaal gelijker speelveld.
Een belangrijk onderdeel hiervan is de inzet op WTO-modernisering. De huidige internationale spelregels zijn vaak ontoereikend om onder leden met verschillende politiek-economische systemen een gelijk speelveld te bewerkstelligen binnen de WTO. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de Kabinetsinzet in de EU Trade Policy Review (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2197), is het daarom belangrijk dat de multilaterale handelsregels worden herzien en geactualiseerd, onder andere door sluitende afspraken te maken over industriële subsidies en staatsbedrijven. Op die manier kan de WTO verder bijdragen aan een mondiaal gelijker speelveld. Het is echter een uitdaging om met China en andere WTO-leden tot gedeelde prioriteiten voor WTO-modernisering te komen.
Daarnaast moet de EU samen met belangrijke handelspartners werken aan een mondiaal gelijker speelveld voor staatsgesteunde exportfinanciering. In OESO-verband wordt daarom zoals aangegeven in de Monitor Exportkredietverzekering (Kamerstuk 26 485, nr. 335) ingezet op de modernisering van de afspraken rond staatsgesteunde exportfinanciering. Pogingen om tot afspraken met China te komen in de International Working Group (IWG) zijn eind vorig jaar tijdelijk opgeschort omdat het onder andere niet lukte om het eens te worden over het bieden van transparantie.5 De technische onderhandelingen kunnen pas worden hervat als er op politiek niveau geloofwaardig commitment wordt gegeven.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De artikel 7-procedure tegen EU-lidstaten Polen en Hongarije |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de brief van het Portugese voorzitterschap aan het Europees parlement waarin de gang van zaken rond de artikel 7-procedure tegen de EU-lidstaten Polen en Hongarije uiteen wordt gezet?1
Ja.
Deelt u de juridische analyse van het Portugeese voorzitterschap dat het voorlopig niet mogelijk is deze procedure voort te zetten omdat er geen fysieke hoorzittingen met Polen en Hongarije worden georganiseerd?
Het kabinet kan de redenering van het Portugese voorzitterschap volgen. Artikel 7(1) VEU schrijft voor dat, alvorens te constateren dat er duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de waarden van de Unie, de Raad de betrokken lidstaat hoort. Het horen dient dus in een formele Raadszitting te gebeuren. De vergaderingen per videoconferentie, die thans worden georganiseerd vanwege de reisbeperkingen als gevolg van de COVID-19-crisis, zijn geen formele raadzittingen maar informele vergaderingen, omdat ze niet worden gehouden op de zetel van de Raad zoals voorgeschreven door het Verdrag (Protocol nr. 6, onder b, betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde instanties, organen, organisaties en diensten van de Europese Unie). Het is spijtig dat daardoor beide artikel 7-procedures gedurende de COVID-19-crisis tot nu toe slechts eenmaal door de Raad besproken zijn (namelijk op de Raad Algemene Zaken van 11 september 2020). Tegelijkertijd is het belangrijk de zorgvuldigheid van de procedure van artikel 7 VEU zoveel mogelijk te bewaken. Daarbij is ook van belang dat het horen van de lidstaat in kwestie in de zin van artikel 7(1) VEU een essentieel procedureel vereiste is waarvan de eerbiediging, op verzoek van de lidstaat ten aanzien waarvan de Raad een constatering heeft gedaan, kan worden getoetst door het Hof van Justitie (overeenkomstig artikel 269 VWEU). Voorkomen dient te worden dat de wettigheid van een eventuele constatering onder artikel 7(1) VEU later door de betrokken lidstaat voor het Hof van Justitie ter discussie zal worden gesteld wegens de niet correcte naleving van de procedurele vereisten van dat artikel. Daarbij is het goed te onderstrepen dat naast de artikel 7-procedures ook andere EU-instrumenten op het terrein van de rechtsstaat ingezet worden, zoals inbreukzaken gestart door de Europese Commissie en het jaarlijkse Rechtsstaatrapport waarin ook Polen en Hongarije langs de rechtsstatelijke meetlat worden gelegd.
Deelt u de mening dat stagnatie van deze artikel 7-procedure bijzonder ongewenst is en dat het ook onvoorstelbaar is dat een fysieke hoorzitting niet «coronaproof» zou kunnen worden georganiseerd?
Het kabinet is het er mee eens dat stagnatie van beide artikel 7-procedures onwenselijk zou zijn. Het feit dat er met beide landen reeds enkele hoorzittingen zijn gehouden in de Raad Algemene Zaken, en dat beide procedures ook regelmatig als «stand van zaken» door de Raad zijn besproken, toont aan dat er in dat opzicht geen sprake is van stagnatie van de procedure. Dat laat onverlet dat het kabinet zich samen met gelijkgezinde lidstaten zal blijven inzetten voor regelmatige agendering zolang de zorgen omtrent de rechtsstaat in beide landen voortduren. In dat licht verwelkomt het kabinet het voornemen van het Portugees Voorzitterschap om, indien de omstandigheden rond de COVID-19-pandemie een fysieke Raadsvergadering toelaten, de procedures te agenderen op de Raad Algemene Zaken van 11 mei a.s. Het is aan het Voorzitterschap te besluiten over de vorm waarin een Raad plaatsvindt, fysiek of per videoverbinding.
Deelt u voorts de mening dat, gezien de ernst van de situatie in Polen en Hongarije, alles in het werk moet worden gesteld om de hoorzittingen alsnog voortvarend te organiseren? Zo ja, bent u bereid om hierin een actieve rol te vervullen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Noodhulp naar aanleiding van gewelddadigheden in Myanmar |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Alleen realiteitszin helpt Myanmar»?1
Ja.
Wat is de achtergrond, oorzaak en aanleiding van de militaire coup in Myanmar?
Aung San Suu Kyi werd vijf jaar geleden de eerste democratisch gekozen de facto regeringsleider van Myanmar met haar partij de Nationale Liga voor Democratie (NLD), nadat het land tientallen jaren onder militair bewind had gestaan. De NLD won de parlementsverkiezingen in november 2020 met ruim 80 procent van de stemmen, een nog grotere overwinning dan tijdens de verkiezingen in 2015. Door de aanhoudende populariteit van Aung San Suu Kyi zag het leger zijn rol kleiner worden. De relatie tussen Aung San Suu Kyi en Commander-in-Chief Min Aung Hlaing was voor de verkiezingen in november al fragiel. Het leger heeft in 2008 grondwettelijk laten vastleggen dat het 25 procent van de parlementszetels bezet. De NLD heeft verschillende pogingen gedaan om de Grondwet te hervormen om de rol van de civiele regering te vergroten, maar dit stuitte steevast op een veto van het leger.
Is binnen Myanmar inderdaad sprake van grote nationale eensgezindheid in het verzet tegen de coup?
NLD-kiezers roepen op tot de vrijlating van Aung San Suu Kyi en de terugkeer naar de situatie vóór de militaire coup van 1 februari jl. Het maatschappelijk middenveld wil vooruit (building-back-better) naar een situatie zonder de Grondwet van 2008 en streeft naar een meerpartijendemocratie. Etnische groeperingen zien ook een kans om hun stem in een nieuwe federale staat te kunnen laten horen.
Al deze verschillende visies op de toekomst komen samen in de CDM (Civil Disobedience Movement), CRPH (Committee Representing the Pyidaungsu Hluttow, het parlement), GSC (General Strike Committee) en GSCN (General Strike Committee of Nationalities). Deze bewegingen zijn ieder voor zich gericht op andere vormen van verandering, maar hebben één gemeenschappelijk doel: het verdrijven van de militairen en het voorkomen dat Myanmar opnieuw afglijdt tot een militaire dictatuur.
Wat betekent de coup voor de (veiligheids)situatie van etnische en religieuze minderheden in Myanmar? Beaamt u bijvoorbeeld dat de christelijke Kachin door hun verzet tegen de Tatmadaw (het leger van Myanmar) kwetsbaar zijn voor agressie vanuit het Myanmarese leger?
De gewelddadigheden nemen toe op vele plaatsen. Tot dusver is het geweld niet specifiek gericht op minderheden, maar op het verzet van de bevolking tegen de staatsgreep. Iedere groep die zich durft te verzetten tegen het leger (Tatmadaw) is kwetsbaar voor agressie vanuit het leger.
Betekent de coup tevens een verdere verslechtering van de situatie van de Rohingya?
De coup verslechtert de situatie van de hele bevolking in Myanmar, inclusief de Rohingya. Onderliggende problemen in Rakhine zijn niet opgelost. Een klein incident lijkt genoeg om het fragiele evenwicht te destabiliseren en de situatie te laten escaleren.
Deelt u de opvatting dat Nederland en de EU het verzet tegen de coup het beste kunnen ondersteunen middels steun aan lokale hulporganisaties?2
Steun aan lokale maatschappelijke organisaties is van essentieel belang om de bevolking te ondersteunen. Lokale hulporganisaties hebben het netwerk, de expertise en de kunde om lokale netwerken te blijven ondersteunen ten tijde van de staatsgreep.
Kunt u een kwalitatief én kwantitatief overzicht geven van de actuele humanitaire nood in Myanmar, van de internationale inspanningen om die humanitaire nood te lenigen, en van de Nederlandse bijdrage daaraan?
Het Bureau van de VN voor de Coördinatie van Humanitaire Zaken (OCHA) geeft aan dat ongeveer 1 miljoen mensen in Myanmar behoefte hebben aan humanitaire hulp. De financieringsbehoefte van de humanitaire VN-organisaties is zodoende aanzienlijk: in 2021 hebben zij naar verwachting ongeveer EUR 230 miljoen nodig om de humanitaire respons te financieren. Dit gaat bijvoorbeeld om activiteiten op gebied van voedselzekerheid, bescherming, gezondheidszorg, alsook water, sanitaire voorzieningen en hygiëne. Aan het einde van 2020 was het humanitaire VN-responsplan voor dat jaar voor 68% gefinancierd. Het plan voor 2021 is van een vergelijkbare omvang, en was halverwege maart slechts voor minder dan 10% gefinancierd.
Naast de door OCHA gecoördineerde VN-respons publiceerde het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) een noodappeal voor 2021 voor Myanmar, waarin het aangeeft ongeveer EUR 63 miljoen nodig te hebben voor ondersteuning van internally displaced persons en andere slachtoffers van geweld in Myanmar, voornamelijk in de deelstaten Chin, Kachin, Rakhine en Shan.
Nederland geeft ongeoormerkte bijdragen aan diverse humanitaire VN-organisaties die in Myanmar actief zijn (zoals UNHCR en WFP) alsook aan de Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging (onder meer een ongeoormerkte bijdrage van EUR 40 miljoen aan ICRC in 2021). Het is op dit moment niet bekend hoeveel van de Nederlandse humanitaire bijdragen toegerekend kunnen worden aan de humanitaire respons in Myanmar. Het is echter een gegeven dat de Nederlandse ongeoormerkte financiering de humanitaire partnerorganisaties in staat stelt om snel en flexibel te reageren op humanitaire rampen en onverwachte escalaties, ook in Myanmar. Verzoeken om additionele humanitaire bijdragen worden altijd serieus in overweging genomen, maar het is aan bovengenoemde humanitaire organisaties om een afweging te maken over de noodzaak en mogelijkheid van (financiële) intensivering van humanitaire hulp. Hiertoe biedt de ongeoormerkte wijze van financieren ook de ruimte.
Naast financiële ondersteuning van humanitaire organisaties die actief zijn in Myanmar, vraagt Nederland in internationale context regelmatig om aandacht voor de ernstige situatie in Myanmar, waaronder voor de Rohingya. Tevens benadrukt Nederland het belang van vrije en ongehinderde toegang voor hulporganisaties in Myanmar, waaronder in moeilijk bereikbare deelstaten zoals Rakhine.
Bent u bereid waar nodig de ondersteuning van humanitaire hulp door NGO’s in Myanmar te intensiveren, en daartoe waar nodig proactief de benodigde (extra) budgetten vrij te maken?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de demonstraties in Myanmar uit de hand lopen. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten uit Myanmar waaruit blijkt dat de demonstraties steeds verder uit de hand lopen en de veiligheidstroepen inmiddels stungranaten, traangas en echte kogels inzetten tegen de eigen bevolking?1 2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat meer dan 1.700 demonstranten gevangenen zijn genomen en meer dan 61 mensen zijn gedood door de regeringstroepen sinds 1 februari 2021?
Ja. Het is afschuwelijk dat het aantal doden en gearresteerden blijft toenemen.
Bent u ervan op de hoogte dat de meeste demonstranten jonger zijn dan 20 jaar?
Ja.
Klopt het dat de lidstaten van de Europese Unie (EU) half februari al akkoord zijn gegaan met nieuwe economische en individuele sancties voor de legertop van Myanmar, hun familieleden en aan hen gelieerde bedrijven? Zo ja, waarom heeft de EU deze sancties nog niet ingesteld terwijl de Europese Dienst voor Extern Optreden (EEAS) uitspreekt dat «de EU klaar staat om sancties op te leggen»?
De Raad Buitenlandse Zaken van 22 februari jl. bereikte een politiek akkoord over de noodzaak tot uitbreiding van sancties tegen directbetrokkenen bij de militaire coup. Vervolgens is het proces gestart om namen te identificeren, bewijslast te verzamelen en de formele besluitvorming voor te bereiden. Dit resulteerde in een besluit van de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl. om sancties in te stellen tegen elf militairen3 die betrokken zijn bij de gewelddadige onderdrukking van protesten, ondermijning van democratie en schending van mensenrechten4. Om deze sancties mogelijk te maken zijn de criteria binnen het bestaande sanctieregime uitgebreid naar ondermijning van de rechtsstaat en de democratie. Daarnaast zijn de criteria van het sanctieregime uitgebreid om politiefunctionarissen en bedrijven die eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van het leger, of die inkomsten genereren voor, steun verlenen aan of profiteren van het leger, te kunnen sanctioneren.
Kunt u een overzicht aan de Kamer doen toekomen van de lijst van functionarissen die getarget worden door individuele sancties?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht aan de Kamer doen toekomen van de extra economische sancties die genomen zijn naar aanleiding van de staatsgreep?
Zie antwoord vraag 4.
Is er diplomatiek verkeer tussen de Verenigde Staten de EU over hoe de sancties elkaar kunnen aanvullen of versterken?
De Raadsconclusies van 22 februari jl. bevestigen de inzet van de EU om gezamenlijk met regionale en internationale partners op te treden. Nederland onderhoudt ook bilateraal contact met de Verenigde Staten en andere gelijkgezinde landen over maatregelen die worden genomen naar aanleiding van de militaire coup, waaronder sancties.
Hoe verzekert de EU dat de sancties weinig of geen invloed hebben op de bevolking van Myanmar?
De Raadsconclusies van 22 februari jl. benadrukken dat de EU ernaar streeft maatregelen te vermijden die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de bevolking van Myanmar en de meest kwetsbaren in het bijzonder5. Dit geldt ook voor sancties. Het doel is het instellen van gerichte sancties die de militairen raken die direct betrokken zijn bij de coup en die zo min mogelijk gevolgen hebben voor de bevolking.
Op welke manier wordt er door de internationale gemeenschap humanitaire hulp geboden aan de bevolking van Myanmar?
De internationale gemeenschap verleent humanitaire hulp voornamelijk via VN-kanalen en de Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging. Voor de respons op de humanitaire crisis in Myanmar, die reeds ernstig was vóór de militaire coup, hebben de VN-organisaties in 2021 naar verwachting ongeveer EUR 230 miljoen nodig. Het Bureau van de VN voor de Coördinatie van Humanitaire Zaken (OCHA) geeft aan dat ongeveer 1 miljoen mensen in Myanmar behoefte hebben aan humanitaire hulp. Het VN-responsplan voor 2021 is van vergelijkbare grootte als dat voor 2020, welke voor 68% was gefinancierd eind 2020. Hoewel Nederland geen directe, geoormerkte steun verleent aan de door OCHA gecoördineerde respons in Myanmar, geeft het aanzienlijke ongeoormerkte bijdragen aan diverse humanitaire VN-organisaties die in Myanmar actief zijn, en die de Nederlandse bijdrage kunnen inzetten om de respons snel en flexibel te financieren, naar gelang de humanitaire noden.
Ook het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) publiceerde een noodappeal voor 2021 voor Myanmar, waarin het aangeeft ongeveer EUR 63 miljoen nodig te hebben voor ondersteuning van internally displaced persons en andere slachtoffers van geweld in Myanmar, bijvoorbeeld in de deelstaten Chin, Kachin, Rakhine en Shan. Nederland ondersteunt het ICRC in 2021 met een ongeoormerkte bijdrage van EUR 40 miljoen.
Kunt u de Kamer verzekeren dat Nederland en de EEAS alles doen wat in hun macht ligt om mensenrechtenverdedigers, journalisten, medewerkers van niet-gouvernementele organisaties (NGO's) en vervolgde mensen te beschermen?
Steun aan mensenrechtenverdedigers is een essentieel onderdeel van het Nederlands mensenrechtenbeleid. De Raadsconclusies van 22 februari jl. benadrukken dat engagement met het maatschappelijk middenveld en steun aan mensenrechtenverdedigers en journalisten een prioriteit blijven6. Nederland spant zich samen met gelijkgezinde landen in om steun te bieden aan het maatschappelijk middenveld (mensenrechtenverdedigers, journalisten en anderen die zich inzetten voor de terugkeer naar democratie).
Heeft u over de situatie in Myanmar contact met de regering van Indonesië, de enige lidstaat van de Associatie van Zuidoost-Aziatische Naties (ASEAN) die zich duidelijk uitspreekt over de situatie?
Ja. Het is van groot belang dat ASEAN zijn verantwoordelijkheid neemt om bij te dragen aan een vreedzame oplossing van de situatie in Myanmar. In diplomatieke contacten met Indonesië spreek ik de Nederlandse waardering uit voor de voortrekkersrol die Indonesië hier op zich heeft genomen.
Heeft u enig zicht op de situatie van minderheden in Myanmar zoals de Rohingya? Zo ja, worden zij onder het nieuwe beleid niet wederom verstoten?
De situatie van etnische minderheden in Myanmar, waaronder de Rohingya, is nog altijd zorgelijk. Onderliggende problemen in Rakhine zijn niet opgelost en de situatie blijft fragiel. Het geweld van het leger en de politie is gericht tegen alle burgers die zich verzetten tegen de militaire coup.
Kunt u de Kamer informeren over de genomen maatregelen door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, die gisteren bijeen is gekomen? Kunt u daarbij aangeven wat de vervolgstappen van Nederland en de EU zijn?
De Veiligheidsraad is na de militaire coup twee keer in spoedzitting bijeen gekomen. Na de eerste spoedzitting is een persverklaring7 aangenomen en na de tweede spoedzitting is een presidential statement8 uitgegaan. De Veiligheidsraad heeft eensgezind ernstige zorgen uitgesproken over de situatie in Myanmar en het gebruik van geweld tegen vreedzame demonstranten veroordeeld. De Veiligheidsraad roept op geen geweld te gebruiken, gevangenen vrij te laten, mensenrechten te respecteren en de rechtsstaat te herstellen. In de presidential statement van 10 maart jl. spreekt de Veiligheidsraad steun uit voor de pogingen van de VN Speciale Gezant voor Myanmar Burgener om dialoog te faciliteren en dringt de Veiligheidsraad aan op een spoedig bezoek van de VN Speciale Gezant aan Myanmar. Nederland en de EU blijven eveneens oproepen tot toegang voor de VN Speciale Gezant.
Het rapport 'Same Faith, Different Persecution' van Open Doors |
|
Jan de Graaf (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat heeft het overleg in 2020 opgeleverd van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging met de speciaal vertegenwoordiger van de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties (VN) voor seksueel geweld in conflict en de speciale VN-rapporteur over het onderwerp Gender Specific Religious Persecution, waar u in de beantwoording van onze vragen daarover aan refereerde?1
In de beantwoording van de Kamervragen over seksueel geweld tegen christelijke vrouwen (27 maart 2020, kenmerk 2020Z04470) is toegezegd dat de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging (SGRL) een gesprek zou hebben met de Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN voor Seksueel Geweld in Conflict en met de VN Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging, Dr. Shaheed, om dit onderwerp aan te kaarten. In het gesprek tussen de SGRL en Dr. Shaheed kwam naar voren dat niet de Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN voor Seksueel Geweld in Conflict, maar juist de VN Speciaal Rapporteur voor Geweld tegen Vrouwen de meest voordehand liggende partner is om genderspecifieke religieuze vervolging te aan te pakken. Dr. Shaheed zegde toe de Speciaal Rapporteur voor geweld tegen vrouwen te zullen betrekken bij de uitvoering van zijn rapport over religie en gender. Ook zal Dr. Shaheed nauw samenwerken met de Werkgroep Discriminatie van Vrouwen en Meisjes.
Met Dr. Shaheed is afgesproken dat de financiële middelen die door Nederland beschikbaar zijn gesteld aan het Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) en de VN Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging (conform motie 35 570 V, nr. 48) onder meer worden ingezet voor activiteiten op het snijvlak van religie en gender.
Herkent u de bevinding uit het nieuwste rapport over dit onderwerp2 dat juist vrouwen of meisjes uit religieuze minderheden onderworpen worden aan gedwongen huwelijken en mensenhandel om zo hun religieuze gemeenschap te raken? Hoe kunt u dit gegeven in het Nederlandse mensenrechtenbeleid adresseren?
Het kabinet herkent dat vrouwen en meisjes uit religieuze minderheden onderworpen worden aan gedwongen huwelijken en mensenhandel. Dit is een zorgelijke ontwikkeling die het kabinet nauwlettend in de gaten houdt en indien opportuun opbrengt in politieke consultaties. Of gedwongen huwelijken en mensenhandel worden ingezet als middel om een breder doel te bereiken, namelijk het bewust raken van religieuze gemeenschappen, kan het kabinet niet bevestigen. Vrouwen en meisjes uit religieuze minderheden zijn veelal ook kwetsbaar door de achtergestelde sociaaleconomische positie waarin ze zich bevinden.
De dubbele kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes uit religieuze minderheden raakt aan twee Nederlandse mensenrechtenprioriteiten, namelijk gelijke rechten voor vrouwen en meisjes en de vrijheid van religie en levensovertuiging en wordt met name geadresseerd vanuit de Nederlandse inzet op deze tweede prioriteit. Binnen de vrijheid van religie en levensovertuiging heeft Nederland specifiek aandacht voor kwetsbare groepen, zoals vrouwen en meisjes. Dit uit zich onder andere in mensenrechtenprojecten die op het snijvlak liggen van religie en gelijke rechten voor vrouwen en meisjes en in het toepassen van een genderlens in mensenrechtenprojecten. Binnen de prioriteit gelijke rechten voor vrouwen en meisjes zet Nederland zich in voor de verbetering van de (maatschappelijke) positie van vrouwen en meisjes. Hierbij is het van belang om de positie van vrouwen zodanig te versterken dat zij ook zelf in staat zijn hun gelijke rechten voor de wet af te dwingen. Daarnaast worden kwesties zoals gedwongen bekeringen en huwelijken aangekaart in bilateraal verband tijdens politieke consultaties. Nederland adresseert het thema religie en gender ook binnen de International Religious Freedom and Belief Alliance (IRFBA). Binnenkort zal IRFBA spreken over (genderspecifieke) geloofsvervolging in overwegend christelijke landen in Latijns-Amerika dat specifiek in het rapport is uitgelicht.
Bent u het eens met de aanbeveling uit dit rapport dat er doelgericht beleid en hulp nodig is voor deze vrouwen die dubbel kwetsbaar zijn, als lid van een religieuze minderheid?
Dubbele kwetsbaarheden van vrouwen en meisjes kunnen worden versterkt wanneer beleid en interventies daar blind voor zijn. Dit besprak de Nederlandse Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging ook met de VN Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging. De VN Speciaal Rapporteur benoemde in zijn recente rapport over de vrijheid van religie en levensovertuiging in relatie tot de Duurzame Ontwikkelingsdoelen het belang van doelgerichte interventies om deze dubbele kwetsbaarheden tegen te gaan. De financiële middelen die beschikbaar zijn gesteld aan OHCHR en de VN Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging (conform motie 35 570 V, nr. 48) zullen onder meer worden ingezet om opvolging te geven aan de aanbevelingen die voortvloeien uit dit rapport.
Hoe reageren de overheden van landen waar deze vorm van religieuze onderdrukking plaatsvindt, erop wanneer Nederland hen hierop aanspreekt?
In algemene zin staan overheden van andere landen open voor dit soort gesprekken, al wordt ter uitleg of verdediging regelmatig teruggegrepen op de culturele context in het desbetreffende land.
Bent u van mening dat er internationaal gezien, bijvoorbeeld binnen de VN, voldoende aandacht is voor deze kwetsbare groepen? Zo ja, waar blijkt dat dan uit? Zo nee, wat kunt u daar aan doen?
Het verbeteren van de positie van kwetsbare groepen is integraal onderdeel van het werk van de VN. De VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten spant zich specifiek in voor de meest kwetsbaren, waaronder vrouwen en meisjes. Dit is onder andere vastgelegd in het United Nations Human Rights Management Plan (2018–2021). Daarnaast zijn er diverse Speciaal Rapporteurs, zoals de Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging, de Speciaal Rapporteur voor Minderhedenkwesties, Speciaal Rapporteur voor Geweld tegen Vrouwen, en diverse werkgroepen, zoals de Werkgroep Discriminatie van Vrouwen en Meisjes en het Forum voor Minderheidskwesties, die zich bezighouden met de positie van kwetsbare groepen. Bovendien zijn alle mandaathouders verplicht om een genderlens toe te passen binnen hun werk. Tevens is er in reactie op de huidige COVID-19 crisis in het bijzonder aandacht voor de positie van vrouwen en meisjes.
Het tekort aan gepantserde voertuigen bij de Koninklijke Marechaussee |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tekort aan gepantserde wagens marechaussee»?1
Ja.
Kunt u de achtergrond en oorzaken schetsen van het tekort aan gepantserde voertuigen bij de Koninklijke Marechaussee (KMar)?
Er is nu geen tekort aan gepantserde voertuigen bij de Koninklijke Marechaussee, wel is langer dan gepland gebruik gemaakt van oudere voertuigen. De achtergrond en oorzaken van problemen met de levering van voertuigen door een Franse leverancier zijn vermeld in een Kamerbrief (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2951, 7 juni 2019). Nadat tevergeefs geprobeerd is deze voertuigen te laten repareren door de Franse leverancier zijn er nieuwe voertuigen besteld bij een andere leverancier en op 4 maart 2021 uitgeleverd aan de eenheden.
Hoe lang bestaat deze situatie al en hoe lang zal deze situatie nog voortduren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat de nieuw aangeschafte Toyota Land Cruisers niet aan de wensen en eisen blijken te voldoen en welke partijen zijn hier primair voor verantwoordelijk en aansprakelijk?
Bij de door de Franse leverancier geleverde voertuigen zijn in 2019 problemen vastgesteld met onder meer de stuurinrichting, het brandstofsysteem en het remsysteem. Deze problemen tasten de wegveiligheid en de gebruiksveiligheid aan. In oktober 2019 is de leverancier op al deze punten in gebreke gesteld. Dit heeft uiteindelijk niet geleid tot voor Defensie aanvaardbare oplossingen. Inmiddels is de Landsadvocaat verzocht om rechtsmaatregelen voor te bereiden.
Hoeveel extra geld gaat deze tegenvaller Defensie kosten?
De inspanningen van Defensie zijn er op gericht om deze kosten tot het minimum te beperken en maximaal te verhalen op de in gebreke gestelde leverancier. Het resultaat is voor een belangrijk deel afhankelijk van de uitkomst van de juridische procedure tegen de leverancier. Het is daarmee nu nog niet duidelijk hoeveel geld deze tegenvaller Defensie eventueel gaat kosten.
Wat is het effect van deze problematiek op de inzetbaarheid van de Hoog Risico Beveiligingspelotons (HRB), die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van onder meer de Tweede Kamer, luchthaven Schiphol, en het Joodse Cheider in Amsterdam?
De HRB is tot op heden in staat geweest om haar taken uit te voeren. Er is nu geen tekort aan gepantserde voertuigen bij de Koninklijke Marechaussee. De nieuwe voertuigen zijn op 4 maart 2021 uitgeleverd aan de eenheden. In de tussenliggende periode is er voor het grootste deel gebruik gemaakt van oudere gepantserde voertuigen met hetzelfde beschermingsniveau binnen de eigen organisatie van de Koninklijke Marechaussee.
Hoe wordt voorkomen dat deze situatie een onverantwoord hoge afbreuk doet aan de beveiliging van risicovolle objecten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen zijn of worden genomen om dit probleem op korte en op lange termijn op te lossen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u garanderen dat de KMar, in het bijzonder de HRB’s, hun werk volwaardig, effectief en veilig kunnen blijven doen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke (andere) bevindingen van het Interventieteam Defensie kunnen een risico vormen voor de operationele inzetbaarheid van krijgsmachtdelen en/of voor de nationale en internationale veiligheid?2
Bij het interventieteam kunnen militairen en burgerpersoneel terecht met hun zorgen, vragen en problemen, als deze bijvoorbeeld lang blijven steken in complexe processen. Het interventieteam Defensie richt zich met name op de persoonlijke uitrusting van militairen, de werkplek en legering. Het gaat daarbij vaak om maatwerk. De resultaten worden intern en extern gepubliceerd, maar zijn niet bedoeld om een overzicht van de inzetbaarheid van de krijgsmacht te geven. Defensie geeft met de inzetbaarheidsrapportage inzicht in de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht. De vertrouwelijke bijlagen bij de inzetbaarheidsrapportage gaan in op de risico’s en beperkingen in de inzetbaarheid. Daarbij worden zaken als het aanhoudende beroep op Defensie, knelpunten in militaire personele vulling, schaarse (gevechts-)ondersteuning en lage materiële gereedheid meegenomen waar van toepassing.
Kunt u aangeven hoe deze risico’s gemitigeerd worden?
Zie antwoord vraag 10.
Met Nederlands geld gefinancierde pick-uptrucks in Oeganda |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht van De Volkskrant «Hoe Oeganda met Nederlandse steun de oppositie onderdrukt»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat met Nederlands geld gefinancierde pick-uptrucks zijn gebruikt door de Oegandese politie om zeer hardhandig op te treden tegen de oppositie? Wanneer was u daarmee bekend en welke stappen zijn er hierna genomen?
Het ministerie zoekt nog uit wat er precies is gebeurd en is daarvoor in contact met de Oegandese autoriteiten en de politie.
De in de Volkskrant genoemde pick-uptrucks zijn gedoneerd via een uitvoerende organisatie in het kader van een project dat gericht is op het verbeteren van toegang tot recht voor vluchtelingen en gastgemeenschappen in Noord-Oeganda. Er wonen momenteel ongeveer 350.000 vluchtelingen in Noord-Oeganda, verdeeld over drie gemeenschappen over ongeveer 12.000 km². Binnen dat project zijn er sinds 2018 drie pick-uptrucks ter beschikking gesteld aan de Oegandese politie, om presentie van de politie in drie vluchtelingengemeenschappen te faciliteren. Het project heeft in de afgelopen jaren veel succesvolle resultaten laten zien en een positieve impact gehad op het bieden van perspectief aan vluchtelingen, zoals het bieden van geestelijke gezondheidszorg, het vergroten van veiligheid in de betrokken gemeenschappen en de toegang tot recht voor vluchtelingen. Het onderdeel van het project dat samenwerking tussen de uitvoerende organisatie en de politie betreft is inmiddels on hold gezet. Op basis van het bovengenoemd onderzoek wordt een besluit genomen over de eventuele consequenties voor verdere samenwerking.
Er zijn in december 2020 burgervragen binnengekomen bij de Nederlandse ambassade in Kampala over de mogelijke inzet van door Nederland gefinancierde politieauto’s rond het geweld in aanloop naar de verkiezingen. Naar aanleiding van deze vragen is gevraagd naar de logboeken van de uitvoerende organisatie, daarbij zijn destijds geen onregelmatigheden aangetroffen (zie ook antwoord op vraag 7).
Kunt u aangeven wat voor organisatie de Oegandese Justice, Law and Order Sector (JLOS) precies is en op welke manier deze organisatie steun van Nederland ontvangt? Kunt u daarbij een overzicht geven van de steun vanuit Nederland aan deze organisatie per jaar sinds 2014?
Het artikel in de Volkskrant gaat in de kern om twee verschillende kanalen waarbinnen Nederland steun geeft aan Oeganda, het hierboven genoemde project en het Justice, Law and Order Sector (JLOS)-programma. Het JLOS-programma staat los van het hierboven genoemde project waarbinnen de pick-up trucks zijn geleverd.
JLOS is een geïntegreerd sectoraal programma voor de verbetering van de hele rechtsstaat in Oeganda dat in 2000 is gestart. De 18 JLOS instellingen, o.a. het Ministerie van Justitie, de politie, het gevangeniswezen en de Oegandese mensenrechtencommissie, werken samen om sectorale doelstellingen te bereiken zoals gedefinieerd in het Sector Development Plan (SDP) IV, 2017–2021. De sectorale jaarplannen definiëren de specifieke activiteiten, de te verwachten resultaten alsmede de begroting en de instelling(en) verantwoordelijk voor de uitvoering.
De huidige Nederlandse steun (2017–2021) aan JLOS is geen vrij te besteden begrotingssteun. De steun is nadrukkelijk geoormerkt en specifiek bedoeld voor het wegwerken van achterstanden in rechtszaken (case-back log), het faciliteren voor specifieke rechtszaken over seksueel en gendergerelateerd geweld, kinderrecht en het opzetten van commercial justice centers. Nederland heeft duidelijke afspraken gemaakt met de Oegandese autoriteiten over de voorwaarden voor deze steun.
JLOS wordt door meerdere donoren gesteund. De donorgroep bestaat uit de EU, Oostenrijk, Zweden via de International Development Law Organisation (IDLO), UN Women en UNDP. De bijdragen van de partners vertegenwoordigen ongeveer 10–15% van het totale SDP, waarbij de rest van het budget afkomstig is van de Oegandese overheid.
2014
opgeschort
2015/2016
EUR 1,677,256
2017
EUR 2,000,000
2018
EUR 2,000,000
2019
EUR 3,250,000
2020
EUR 6,500,000
Klopt de chronologie van de Nederlandse steun aan JLOS zoals in het artikel is verwoord (stopgezet na ondertekening van een antihomowet in 2014, een jaar later onder verscherpte voorwaarden weer gestart)? Onder welke voorwaarden heeft Nederland de hulp destijds weer gestart en op welke manier werd dat gemonitord?
Ja, de chronologie zoals in het artikel is verwoord klopt. De steun aan JLOS is in 2014 tijdelijk opgeschort i.v.m. een zogenaamde «anti-homowet» en is een jaar later, nadat de wet nietig is verklaard door het Oegandese Hooggerechtshof, weer gestart. De «anti-homowet» heeft geleid tot meer gerichte steun van Nederland aan JLOS.
Een hernieuwde bijdrage aan JLOS behelsde o.a. het oormerken van de Nederlandse steun voor instellingen die bijdragen aan de versterking van mensenrechten en progressieve hervormingen in de wetgeving, waaronder de Uganda Law Society, de Judicial Service Commission en de Uganda Human Rights Commission. De politie ontvangt steun in de vorm van trainingen voor ondersteuning bij seksueel en gender gerelateerd geweld (zie ook antwoord op vraag 3).
De Nederlandse steun aan JLOS wordt doorlopend gemonitord middels projectbezoeken, beoordeling van jaarplannen en rapportages, evaluaties en voortgangsoverleg op technisch en hoog niveau met andere donoren.
Daarnaast is in de zomer van 2020 wegens zorgen over mogelijk geweld rondom de verkiezingen besloten om de jaarlijkse vooruitbetalingen om te buigen naar halfjaarlijkse vooruitbetalingen op basis van halfjaarlijkse rapportages. Op die manier is er meer controle over de bijdragen aangebracht. Vervolgens is wegens de daadwerkelijke ontwikkelingen rondom de verkiezingen besloten om de betaling die in maart 2021 had moeten plaatsvinden, uit te stellen. Deze betaling heeft tot op heden niet plaatsgevonden. Het ministerie inventariseert de voor- en nadelen van het verder beperken van geoormerkte steun.
Wat heeft de regering gedaan met de twijfels die vanuit de ambassade al in 2017 geuit zijn over de steun aan JLOS? Welke acties zijn ondernomen naar aanleiding van deze zorgen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u dat Nederlandse gelabelde steun voor het verbeteren van gelijke rechten voor mannen en vrouwen en de strijd tegen corruptie uiteindelijk gebruikt worden voor de onderdrukking van de oppositie in Oeganda?
De Nederlandse inzet op het verbeteren van gelijke rechten voor mannen en vrouwen en de strijd tegen corruptie is onderdeel van de hierboven genoemde samenwerking met JLOS. Er is geen reden om aan te nemen dat de geoormerkte Nederlandse steun aan JLOS gebruikt is bij onderdrukking van de oppositie. Nederland blijft er op toezien dat steun, zowel via de overheid als via uitvoerende maatschappelijke organisaties, op een juiste manier wordt ingezet.
Welke stappen zijn er gezet toen in mei 2020 het ministerie in de rapportage sprak over ernstige incidenten van mensenrechtenschendingen? Is toen overwogen de steun aan JLOS stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
De rapportage van mei 2020 was aanleiding voor extra waakzaamheid (zie antwoord op vraag 5). Nederland heeft al langer zorgen over de mensenrechtensituatie in Oeganda. De ontwikkelingen op dat vlak worden dan ook voortdurend meegewogen in de overweging ten aanzien van het soort steun aan Oeganda.
Heeft Nederland Oeganda aangesproken op het gebruik van Nederlandse financiering voor genoemde doeleinden? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de monitoring van alle Nederlandse steun wordt regelmatig met uitvoerende organisaties en de Oegandese overheid gesproken. Als voorzitter van de JLOS donorgroep heeft de Nederlandse ambassade regelmatig gesprekken op hoog niveau met Oegandese autoriteiten. Mede naar aanleiding van het artikel in de Volkskrant sprak de ambassade op 1 april jl. met de plaatsvervangend inspecteur generaal van de politie. Hij gaf aan uit te zoeken wat er precies gebeurd is met de pick-uptrucks en daar zo snel mogelijk over terug te koppelen.
Kunt u het uitgebreide monitoringssysteem met logboeken verder toelichten? Welke functie heeft dit in de praktijk?
Er zijn met de Oegandese autoriteiten en de uitvoerende organisatie duidelijke afspraken gemaakt over de inzet van de voertuigen. Er is een uitgebreid monitoringssysteem met specifieke logboeken waarin wordt bijgehouden hoe, waar en wanneer de voertuigen worden ingezet. Deze logboeken worden gecontroleerd door de uitvoerende organisatie, waarmee de ambassade regelmatig contact heeft.
Kunt u aangeven wat de redenen zijn dat Nederland nog een donateur is van JLOS? Heeft u andere wegen in gedachte om effectief bij te dragen aan het verbeteren van de veiligheid en rechtsorde?
De Nederlandse beleidsdoelen voor de veiligheid en rechtsorde sector vragen om een geïntegreerde benadering van ontwikkelingssamenwerking waarbij wordt samengewerkt met zowel maatschappelijke organisaties als met de overheid. De Nederlandse financiering verloopt meestal via partner organisaties zoals de VN en maatschappelijke organisaties. Slechts een klein gedeelte van de Nederlandse financiering in Oeganda loopt direct via de overheid.
De steun aan JLOS is geoormerkt en wordt gebruikt voor training en ondersteuning bij seksueel en gender gerelateerd geweld, het wegwerken van achterstanden bij de behandeling van rechtszaken en het bieden van rechtsbijstand aan vluchtelingen en gastgemeenschappen. Via de steun aan JLOS wordt bijvoorbeeld het rechtsproces voor slachtoffers van seksueel en gendergerelateerd geweld versneld. Dit kan niet worden bewerkstelligd via steun aan een maatschappelijke organisatie.
Nederland is sinds januari 2021 voorzitter van de donorgroep JLOS. Dat biedt mogelijkheden om in gesprek te gaan met de Oegandese autoriteiten of om, als daar aanleiding voor is, gerichte kritische vragen te stellen of zaken bij te sturen. Het komende half jaar zal de balans over de steun aan JLOS opgemaakt worden.
Kunt u een nieuwe schets geven van de veiligheidssituatie in Oeganda, in aanvulling op uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen d.d. 10 februari 2021 waarin u aangaf dat het risico op escalatie naar een gewapend conflict vooralsnog klein leek, maar u dit niet uitsloot?2 Welke inspanningen levert de Nederlandse regering om te zorgen dat deze situatie niet verder zal escaleren?
De situatie zoals geschetst in de beantwoording op de schriftelijke vragen d.d. 10 februari 2021 is grotendeels onveranderd gebleven. Er bestaat nog steeds een reële kans op hernieuwde geweldsincidenten. Alhoewel het risico op escalatie naar een gewapend conflict niet volledig is uit te sluiten, lijkt het risico op een dergelijke escalatie vooralsnog klein.
Nederland heeft zich de afgelopen maanden op verschillende manieren in EU-verband en met gelijkgezinden uitgesproken over de situatie in Oeganda. In reactie op het grootschalige geweld van 18 en 19 november 2020 is er op 26 november een lokale EU-verklaring afgegeven. In die verklaring werden alle partijen opgeroepen om zich te onthouden van geweld en werd gevraagd om een onafhankelijk onderzoek naar de toedracht van het geweld in te stellen.
Op 12 januari jl., twee dagen voor de presidentsverkiezingen, riep de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Josep Borrell, de Oegandese autoriteiten in een verklaring op tot transparante, inclusieve en geloofwaardige verkiezingen. Op 17 februari jl. spraken EU-ambassadeurs, waaronder de Nederlandse ambassadeur, met regeringspartij National Resistance Movement waarbij de zorgen over geweld en intimidatie werden besproken. Nederland bracht hierbij specifiek op dat het huidige klimaat, met de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de willekeurige arrestaties en verdwijningen, niet past in het plaatje van Oeganda als stabiel land waar respect is voor veiligheid en rechtsorde.
In een politieke dialoog tussen de EU-ambassadeurs en president Museveni op 18 februari jl. vroeg de Nederlandse ambassadeur president Museveni naar de status van het rapport van het onafhankelijk onderzoek naar de toedracht van het geweld. President Museveni bevestigde dat het rapport er zou komen. De EU zal er op blijven toezien dat het onderzoek er komt.
Op woensdag 31 maart jl. spraken de Nederlandse ambassadeur en de EU ambassadeur bij een bijeenkomst van de JLOS donorgroep met o.a. de Oegandese Minister van Justitie en de Oegandese Minister van Binnenlandse Zaken, waarbij ook de zorgen over de veiligheidssituatie zijn overgebracht aan de ministers.
In hoeverre is de EU bereid om in dialoog te treden met de Oegandese regering over de sociale media-blokkade, het eerlijk verlopen van de verkiezingen en de veiligheidssituatie in het land?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De positie van de LHBT+ gemeenschap in Ghana |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Founder of LGBTQI center shut down in Ghana says he fears for his safety» van CNN?1
Ja.
Klopt het dat de Ghanese politie het kantoor en gemeenschapscentrum van de organisatie LGBT+ Rights Ghana heeft bestormd? Wat is er precies gebeurd?
Na de opening van het gemeenschapscentrum heeft de verhuurder van het pand de overeenkomst met LGBT+ Rights Ghana opgezegd, omdat de activiteiten van het centrum vooraf niet duidelijk aan hem zouden zijn gecommuniceerd. Tevens dreigden meerdere groepen en personen het pand in brand te steken. Een bezoek van de verhuurder aan het centrum verliep daardoor onder politiebegeleiding, waardoor de indruk is gewekt dat het hier om politie-ingrijpen ging. Dit was niet het geval. De politie is naar eigen zeggen meegegaan naar het centrum om rust en orde te herstellen. Er was nadrukkelijk geen intentie of opdracht om de leden van de organisatie te arresteren of het pand te bestormen.
Bent u bereid om de Ghanese autoriteiten om opheldering te vragen over de bestorming van het centrum en erop aan te dringen dat LGBT+ Rights Ghana het centrum kan heropenen en haar werkzaamheden kan hervatten?
Aangezien het centrum niet is bestormd en niet van overheidswege is gesloten, is er geen directe aanleiding om de Ghanese autoriteiten op dit punt aan te spreken. Nederland bespreekt de algemene situatie van LHBTI-personen in Ghana wel regelmatig in bilaterale contacten met de Ghanese autoriteiten. Als onderdeel van de dialoog over mensenrechten en bescherming van minderheden is ook de situatie rondom het gemeenschapscentrum onderwerp van gesprek.
Waren vertegenwoordigers van de Nederlandse ambassade ook aanwezig bij de opening van het centrum op 31 januari? Heeft Nederland of de Europese Unie de oprichting van het centrum mede gefinancierd?
Helaas kon er geen vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade aanwezig zijn bij de opening van het centrum. Nederland noch de Europese Unie heeft financieel bijgedragen aan het centrum. Wel is er brede steun vanuit Nederland voor organisaties in Ghana die zich inzetten voor de bescherming en rechten van minderheden, inclusief LHBTI-personen.
Wat is de huidige veiligheidssituatie voor Alex Kofi Donkor, de directeur van LGBT+ Rights Ghana? In hoeverre kunnen Nederland en de Europese Unie bijdragen aan zijn veiligheid?
Er is in Ghana geen actief overheidsbeleid gericht tegen de LHBTI-gemeenschap. Veelal is politie-ingrijpen juist gericht op bescherming van personen en hun eigendommen. Omdat in dit geval de gemoederen in de samenleving hoog opliepen en de betreffende persoon in de media door meerdere groepen en personen werd bedreigd, was zijn veiligheid in het geding. Over zijn specifieke veiligheidssituatie en eventuele bescherming kan om voor de hand liggende redenen geen informatie worden gedeeld.
Wat is de algemene situatie van de LHBT+ gemeenschap in Ghana? In hoeverre wordt deze groep gediscrimineerd, in de samenleving als geheel en door de Ghanese overheid in het bijzonder?
In Ghana worden LHBTI-personen over het algemeen niet geaccepteerd. LHBTI-personen in Ghana ondervinden discriminatie en zijn soms slachtoffer van geweld. Een recente peiling wijst uit dat 87% van de Ghanezen tegen de aanwezigheid van dit specifieke LHBT+ kantoor is. De Ghanese overheid houdt zich over het algemeen wel aan internationale mensenrechtenafspraken, hoewel ministers en andere autoriteiten zich op persoonlijke titel regelmatig afkeurend uitspreken over de LHBTI- gemeenschap.
Welke rol spelen religieuze leiders en de media in het aanwakkeren van haat jegens de LHBT+ gemeenschap in Ghana?
Religieuze leiders en de media in Ghana staan in het algemeen afkeurend tegenover de LHBTI-gemeenschap. De opening van het gemeenschapscentrum heeft het debat over de positie van de LHBTI-gemeenschap weer in de actualiteit gebracht. Hoewel er ook een tegengeluid is, zoals een oproep door de Ghanese diaspora voor meer tolerantie, is de algemene teneur ongenuanceerd en nadelig voor de gemeenschap.
Op welke wijze ondersteunen Nederland en de Europese Unie de Ghanese LHBT+ gemeenschap? Bent u bereid om deze ondersteuning te intensiveren, gezien het verslechterende klimaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Nederland ondersteunt wereldwijd maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor de gelijke rechten van LHBTI-personen en trekt samen met internationale partners, zoals de EU, op om de positie van LHBTI-personen te verbeteren, ook in Ghana. De Nederlandse mensenrechtenambassadeur ging tijdens haar bezoek aan Ghana in februari 2020 in gesprek met LHBTI-personen om te horen over hun ervaringen en uitdagingen en besprak dit onderwerp op hoog politiek niveau en met de Ghanese Mensenrechtencommissie. Nederland bekijkt voortdurend bij welke steun de LHBTI+ gemeenschap in Ghana het meeste baat heeft.
De sloop van een Palestijns dorp |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Keer op keer wordt Humsah al-Fawqa gesloopt, terwijl EU-vertegenwoordigers toekijken»?1
Ja.
Wat is uw reactie nu het in de noordelijke Jordaanvallei gelegen Palestijnse dorpje Humsah al-Fawqa voor de zoveelste keer is gesloopt door Israël, waardoor ruim zeventig mensen dakloos zijn geworden? Veroordeelt u dit illegale optreden van Israël?
Nederland en de EU zijn zeer bezorgd over de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen in de bezette gebieden, waaronder in Humsah al-Fawqa. In de VN-Mensenrechtenraad heeft de EU zich krachtig uitgesproken tegen het nederzettingenbeleid en de sloop van Palestijnse huizen. De Nederlandse vertegenwoordiger in Ramallah heeft samen met de EU en andere Europese vertegenwoordigers op 5 februari 2021 een bezoek aan Humsah al Fawqa gebracht om de gevolgen van Israëlisch ingrijpen te zien en hun zorgen hierover te uiten. Daarnaast hebben de EU-lidstaten die momenteel in de VN Veiligheidsraad zitten of net hun termijn hebben afgerond, samen met Noorwegen en het VK, Israël opgeroepen af te zien van nieuwe sloop en humanitaire toegang te geven tot de gemeenschap van Humsah al-Fawqa.
Israël geeft aan dat het de bewoners van Humsah al-Fawqa in hun eigen belang tracht te verplaatsen. Humsah al-Fawqa bevindt zich in een gebied dat door Israël is aangemerkt als militair oefengebied, en verplaatsing zou volgens Israël noodzakelijk zijn voor de eigen veiligheid van de bewoners. Het kabinet is echter van mening dat dit geen geoorloofde grond onder het bezettingsrecht betreft, aangezien het houden van militaire oefeningen niet valt onder dwingende militaire redenen.
Ziet u net als de indieners van deze vragen ook een patroon van continu voortgaande sloop van Palestijnse gebouwen in Palestina, waaronder alleen al vorig jaar vele honderden?
Afgaande op gegevens van OCHA is er de afgelopen jaren sprake van een stijging in de sloop van Palestijnse gebouwen, met name in Area C en Oost-Jeruzalem. Het aantal sloopgevallen en in beslag genomen goederen nam volgens OCHA voor het vierde jaar op rij toe: van 420 in 2017 naar 849 in 2020.
Hoe kijkt u erop terug dat u al jaren kritiek uit op de sloop van Palestijnse, niet zelden met EU-steun totstandgekomen, gebouwen en projecten, maar dat Israël hier desondanks mee doorgaat?
Nederland zet zich actief in voor een gezamenlijke Europese reactie ten aanzien van sloop van Palestijnse gebouwen. Bijvoorbeeld door EU-demarches bij de Israëlische autoriteiten, of bezoeken van Europese diplomaten aan Palestijnen die bedreigd worden met sloop of gedwongen uithuiszetting.
Zou u in EU-verband aan willen dringen op stevige maatregelen tegen Israël als de sloop van Palestijnse gebouwen voortgaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.