Mogelijk gebruik van Nederlands defensiematerieel door Egyptische speciale eenheden tegen Palestijnse burgers |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wanneer verwacht u antwoord «via eigen kanalen» over het bericht dat Palestijnse vissers uit de Gazastrook in september 2022, als ook in maart 2021 zijn beschoten en dat daarbij enkelen onder hen zijn gearresteerd, maar twee anderen door de beschieting zijn gedood door Egyptische veiligheidstroepen?1 Op welke kanalen doelt u daarbij precies? Zijn het de Egyptische of ook de Israëlische autoriteiten?
De in het Volkskrant-artikel van 25 maart jl. beschreven incidenten en getuigenissen zijn zorgwekkend. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is deze gebeurtenissen via verschillende (diplomatieke) kanalen, waaronder het Palestinian Center for Human Rights, nagegaan. Hieruit kan geen onafhankelijk geverifieerd overzicht worden opgemaakt. Voor zover bekend is er geen verband tussen de militaire goederen waarvoor Nederland een exportvergunning heeft verleend en deze incidenten.
In het kader van toekomstige vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen naar Egypte zal dergelijke informatie worden meegenomen in de afweging, wanneer de beoogde transactie daar aanleiding toe geeft.
Is het tevens juist dat Egyptische veiligheidstroepen sinds 2015 zeker achttien keer Palestijnse vissers hebben beschoten, dan wel opgepakt? Zo ja, kunt u een gedetailleerd overzicht geven? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?2
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u kennisgenomen van het rapport van mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch uit 2019 waarin sprake is van oorlogsmisdaden in Noord-Sinaï en – mogelijk – misdaden tegen de menselijkheid, en ook van het cruciale detail in het rapport dat bij de gevechten niet alleen voetsoldaten worden ingezet, maar ook «marineschepen»?3
Wij hebben kennisgenomen van het rapport van mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch uit 2019. In dit rapport wordt aangegeven dat, na het afzetten van president Morsi in 2013, de regering diverse onderdelen van de strijdkrachten in staat van paraatheid heeft gebracht, waaronder marineschepen. Daarnaast wordt in het rapport beschreven dat de troepeninzet in de Sinaï sinds maart 2018 is toegenomen en dat de marine aan de kust van Noord-Sinaï zou zijn gemobiliseerd. Het rapport vanHuman Rights Watch gaat niet verder in op het optreden of de specifieke inzet van de Egyptische marine in dit gebied. Nergens in het rapport wordt gesteld dat marineschepen direct worden ingezet bij gevechten.
Is het juist dat de Nederlandse overheid bekend was met deze inzet, zoals in het HRW-rapport wordt gemeld, en door de landsadvocaat in een Kort Geding over wapenexportvergunningen aan Egypte is erkend? Deelt u daarom de conclusie dat het Nederlandse kabinet weet had van de inzet van een type Egyptisch fregat bij de ondersteuning van speciale Egyptische eenheden, die een schrikbewind in de Sinaï-woestijn voeren onder de noemer van terrorismebestrijding? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
Het ministerie is bekend met de rapportages van Human Rights Watch ten aanzien van het optreden van de Egyptische krijgsmacht in de Sinaï. Hoewel de marine volgens berichtgeving van de Egyptische krijgsmacht een ondersteunende rol heeft gespeeld bij de antiterrorisme operatie in de Sinaï, zijn er op basis van de door u genoemde rapportage van Human Rights Watch geen concrete aanwijzingen dat er een verband is tussen de transacties waarvoor door Nederland een exportvergunning is afgegeven en de mensenrechtenschendingen die volgens rapportage van Human Rights Watch hebben plaatsgevonden in de Sinaï.
De Egyptische overheid heeft daarnaast legitieme veiligheidszorgen naar aanleiding van gewelddadigheden en terroristische aanslagen die worden uitgevoerd of voorbereid in de Noord-Sinaï regio, o.a. door de aan IS-gelieerde organisatie Wilayat Sinaï. Het kabinet hecht eraan dat bij dergelijke inzet proportionaliteit en respect voor mensenrechten in acht wordt genomen.
Deelt u de conclusie van een expert van de Nederlandse Defensie Academie dat «het C3-systeem voor een leger is wat het zenuwstelsel is voor het lichaam. Een helikopter die vertrekt, een special forces-bootje dat een schip verlaat om aan land te gaan, via dit systeem zijn ze allemaal verbonden.»? Zo ja, wat is de betekenis van deze conclusie voor een wapenexportvergunning van dit systeem aan Egypte? Zo nee, waarom niet?
Radar- en C3-systemen spelen een belangrijke rol in het functioneren van marineschepen op open zee en stellen de gebruiker in staat contact te leggen en onderhouden met verschillende andere militaire platformen. Dergelijke systemen zijn beschikbaar met verschillende capaciteiten. Het systeem waar een exportvergunning voor is verleend wordt gebruikt voor het verbinden van schepen onderling, met als doel het delen van informatie over andere schepen, vliegtuigen en helikopters op en boven zee in het kader van situational awareness. Dit systeem is niet geschikt om militaire operaties op of boven land aan te sturen.
Aanvragen voor wapenexportvergunningen worden per geval getoetst aan de EU-wapenexportcriteria waarbij onder meer de aard van de uit te voeren goederen, de eindgebruiker en het beoogde eindgebruik worden beoordeeld. Zodoende kunnen er op basis van enkel algemene informatie over de capaciteiten van radar- en C3-systemen geen conclusies worden getrokken in relatie tot toekomstige vergunningaanvragen voor uitvoer van militaire goederen naar Egypte.
Deelt u de conclusie dat – indien ook de Egyptische marine zich schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen – de marine niet mag worden uitgezonderd van uitzonderingen op de beperkingen in het wapenexportbeleid die Nederland ten aanzien van Egypte heeft?4 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties heeft dat voor uw beleid?
Er is geen sprake van een uitzondering voor de Egyptische marine (noch voor een ander dienstonderdeel van de Egyptische krijgsmacht) binnen het Nederlandse wapenexportbeleid. Vergunningaanvragen worden per geval zorgvuldig getoetst aan de EU wapenexportcriteria waarbij ook de eindgebruiker, de aard van de goederen en het beoogde eindgebruik binnen de op dat moment bekende context tegen het licht worden gehouden. Hieruit volgt een totaalbeeld op basis waarvan een vergunning al dan niet wordt verleend.
Voor het criterium waaronder de rol van de eindgebruiker ten aanzien van mensenrechten en internationaal humanitair recht wordt getoetst, geldt dat een vergunning wordt afgewezen wanneer er sprake is van een duidelijk risico dat de uit te voeren goederen gebruikt worden voor binnenlandse onderdrukking, schending van mensenrechten of het internationaal humanitair recht. Een dergelijk duidelijk risico is tot op heden niet geconstateerd ten aanzien van uitvoer ten behoeve van eindgebruik door de Egyptische marine.
Is het juist dat de vergunninghouder inmiddels de goederen heeft uitgevoerd naar Egypte?5 Zo nee, bent u dan bereid alsnog de vergunning in te trekken?
De internationale onderhandelingen in Ierland over de gevolgen van explosieve wapens in bevolkte gebieden |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vervolgvragen over explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden?1
Ja.
Wat is uw reactie op de positie van het Internationale Rode Kruis dat stelt dat eenavoidance principle op het gebruik van explosieve wapens met wijd bereik (wide area effects) in dichtbevolkte gebieden zou moeten gelden?2 Deelt u deze opvatting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland is bekend met de positie van het Internationale Rode Kruis (ICRC).3 Net als het ICRC vindt Nederland dat de focus van de politieke verklaring moet liggen op het gebruik van explosieve wapens met wijd bereik of wijde impact omdat deze het meeste burgerleed kunnen veroorzaken. Betere naleving en implementatie van het humanitair oorlogsrecht door zowel statelijke als niet-statelijke actoren is hiervoor noodzakelijk. Een avoidance principle op het gebruik van explosieve wapens met wijd bereik (wide area effects), voortvloeiend uit het bestaand humanitair oorlogsrecht, kan daarbij een nuttig beleidsmiddel zijn.
Bent u bereid in Ierland te pleiten hetavoidance principle op te nemen in de politieke verklaring? Zo nee, waarom niet?
Ja, mits de formulering van een dergelijk avoidance principle geen afbreuk doet aan of een herinterpretatie is van het bestaand recht. Ook hangt dit nauw samen met andere elementen in de concepttekst. Zo bestaat ook na de bijeenkomst van 6-8 april, waarover meer in het antwoord op vraag, nog geen overeenstemming over de definiëring en afbakening van het type explosieve wapens dat in de politieke verklaring wordt bedoeld.
Hoe wijkt het Nederlandse standpunt af van dat van het Internationale Rode Kruis? Hoe onderbouwt u dit?
Het Nederlandse standpunt en dat van het ICRC komen grotendeels overeen. Nederland heeft tijdens de consultaties bijvoorbeeld een voorstel van het ICRC gesteund om nader te beschrijven wat voor soort explosieve wapens in het bijzonder problematisch zijn. Aan de andere kant zijn er ook verschillen, zoals de opname van een verwijzing naar het bestaand humanitair oorlogsrecht in de centrale paragraaf 3.3 van de concept-politieke verklaring. Over de nuanceverschillen blijven wij in dialoog met het ICRC en andere deelnemers aan het proces om tot een succesvolle uitkomst te komen.
Kunt u de Kamer voor aanvang van de onderhandelingen in Ierland informeren over de Nederlandse inzet op dit punt? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de korte tijdspanne tussen het indienen van de Kamervragen en de onderhandelingen is het niet gelukt om uw Kamer voor aanvang van de onderhandelingen te informeren. Daarom informeer ik u hierbij over het verloop van de consultaties en het vervolgproces.
Tijdens de bijeenkomst van 6 tot 8 april zijn in een constructieve sfeer standpunten uitgewisseld tussen staten, internationale organisaties en maatschappelijke organisaties op basis van de door Ierland opgestelde concept-politieke verklaring. De noodzaak van het beschermen van burgers in conflicten werd veelvuldig benadrukt, ook met het oog op de situatie in Oekraïne, waarbij door een groot aantal aanwezigen het Russische optreden scherp werd veroordeeld.
Over de manier waarop burgers beter kunnen worden beschermd tegen de gevaren van explosieve wapens in bewoonde gebieden bestaat nog geen overeenstemming. Zo is bijvoorbeeld nog geen eenduidige opvatting over de definiëring en afbakening van het type explosieve wapens dat in de politieke verklaring dient te worden geadresseerd, noch over de formulering van de te nemen acties. Nederland heeft gedurende de bijeenkomst middels verschillende tekstvoorstellen constructief bijgedragen aan het vinden van een compromis.
De ambitie van het Ierse voorzitterschap is om in de komende weken een nieuwe concepttekst op te stellen en deze tekst begin van de zomer met de betrokken landen en organisaties nader te bespreken. Nederland zal zich ook in de vervolgconsultaties constructief blijven inzetten om tot een breed gedragen politieke verklaring te komen die recht doet aan de noodzaak om burgers tijdens gewapende conflicten te beschermen en tegelijkertijd de noodzaak die bescherming ook praktisch uitvoerbaar te houden.
Kunt u deze vragen, gezien de opkomende onderhandelingen in Ierland, zo spoedig mogelijk en voor de onderhandelingen in Ierland beantwoorden?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk met uw Kamer gedeeld.
Het bericht dat enkele tientallen christenen in Noord-Korea standrechtelijk zijn geëxecuteerd |
|
Don Ceder (CU), René Peters (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat enkele tientallen christenen in Noord-Korea standrechtelijk geëxecuteerd zijn na een inval in hun samenkomst? Heeft u manieren om dergelijke berichten zelf na te gaan?1
Ja. Manieren om dergelijke berichten zelf na te gaan zijn beperkt. Nederland heeft geen ambassade in Pyongyang, er zijn momenteel geen EU ambassades meer open in Pyongyang en ook de VN heeft geen toegang meer tot het land. De informatiepositie, zoals voor veel landen en organisaties, is zeer beperkt. Wel heeft Ministerie van Buitenlandse Zaken contact met NGO’s en mensenrechtenorganisaties. Maar ook voor hen gelden dezelfde beperkingen.
Zijn er manieren om hierover opheldering te vragen bij Noord-Korea, hetzij door Nederland, hetzij in Europees verband? Bent u bereid dit te doen?
De dialoog met Noord-Korea verloopt moeizaam, mede vanwege de door Noord-Korea zelf verkozen geïsoleerde positie. De directe contacten zijn beperkt. Echter, in voorkomende gevallen zal Nederland altijd in bilateraal verband mensenrechtenschendingen adresseren. Daarnaast bepleit Nederland in EU- en VN-verband voor verbetering van de mensenrechtensituatie in Noord-Korea.
Veroordeelt Nederland deze moordpartij en bent u ook bereid op te roepen tot een veroordeling hiervan namens de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Zie onder 1. Zo mogelijk trekt Nederland met de overige LS op.
Bent u bekend met het rapport over de situatie van gelovigen in Noord-Korea van de Amerikaanse Commissie voor Internationale Religieuze Vrijheid? Zo ja, passen de gemelde executies in het beeld van de situatie dat dit rapport schetst volgens u?
Ja. Het beeld in het rapport van deze commissie (waarbij voorbeelden uit het verleden worden aangehaald) wordt bevestigd in het jaarlijkse rapport van het VS Department of State en het tweejaarlijkse Duitse «Bericht der Bundesregierung zur weltweiten Lage der Religionsfreiheit». De gemelde executies passen in dat beeld.
Wegens de ontoegankelijkheid van Noord-Korea kunnen berichten waaraan in vraag 1 wordt gerefereerd niet worden bevestigd. Ook het VS rapport baseert zich expliciet op bronnen als Open Doors.
Welke mogelijkheden ziet u om al dan niet in Europees verband Noord-Korea ertoe te bewegen de extreme onderdrukking van gelovigen te beëindigen?
Dat zijn er heel weinig, gegeven de isolationistische koers van Noord-Korea. Het kabinet zet vooral in op steun aan het mandaat van de «Special Rapporteur on the situation of human rights in the Democratic People’s Republic of Korea», die in zijn laatste rapport, van maart 2022 een pessimistisch beeld schetst. Nederland steunt – tezamen met de EU en haar lidstaten en andere gelijkgezinden – de rapporteur in de uitoefening van zijn lastige taak, o.a. door actieve betrokkenheid bij de aanvaarding van zijn rapport door de Mensenrechtenraad, resp. de Algemene Vergadering van de VN.
In een door de EU ingediende resolutie heeft de Mensenrechtenraad in zijn laatste zitting steun uitgesproken voor het mandaat en erop aangedrongen dat de rapporteur toegang krijgt tot Noord-Korea. De resolutie steunde ook het mandaat van het kantoor van het OHCHR kantoor voor «accountability» in Seoul.
Bent u het ermee eens dat deze extreme onderdrukking van gelovigen de noodzaak onderstreept om snel een nieuwe Europese speciaal gezant voor de vrijheid van religieuze overtuigingen aan te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om de Europese Commissie hiertoe te bewegen?
Ja. Mij is verzekerd dat een benoeming aanstaande is.
Kunt u aangeven op welke manier u uitvoering geeft aan de motie Van der Staaij en Ceder die de regering verzoekt om in Europees en verder internationaal verband het onrecht in Noord-Korea tegen te gaan en te verkennen welke mogelijkheden er zijn verantwoordelijken voor mensenrechtenschendingen onder druk te zetten of ter verantwoording te roepen?2
Het kabinet houdt uiteraard grote zorgen over de situatie in Noord-Korea. Nederland kiest er voor met name in EU-verband de mensenrechtenschendingen te adresseren. De door de EU ingestelde sancties van Noord-Koreaanse personen en entiteiten, direct betrokken bij de mensenrechtenschendingen, zijn op dit moment daarvoor de meest geëigende instrumenten.
Het bericht dat Polen niet-Oekraïense vluchtelingen opsluit in detentiecentra |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten dat de Poolse grensautoriteiten vluchtelingen uit Oekraïne die geen geldige reispapieren hebben vastzetten in detentiecentra? En dat het hier met name vluchtelingen van Afrikaanse origine betreft die als arbeidsmigrant of student naar Oekraïne zijn gekomen?1
Het kabinet is bekend met de berichtgeving.
Bent u ook bekend met de berichten dat deze vluchtelingen gedwongen worden documenten te ondertekenen die zij niet begrijpen, geen rechtsbijstand krijgen en dat hun mobiele telefoons zijn geconfisqueerd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op deze berichten, die door de Poolse autoriteiten zelf zijn bevestigd? Bent u het eens met Maria Arena, voorzitter van de Subcommissie Mensenrechten van het Europees Parlement, dat detentie, deportatie of een andere vorm waarin internationale studenten geen bescherming krijgen, onacceptabel is?
Het kabinet acht de berichtgeving over mogelijke schendingen van mensenrechtelijke waarborgen tijdens de asielprocedure zorgelijk. Zoals vastgelegd in Europese wet- en regelgeving dient eenieder die internationale bescherming zoekt daartoe een aanvraag te kunnen indienen op Europees grondgebied. Europese wetgeving maakt onder bepaalde voorwaarden gevallen het in detentie plaatsen van mensen zonder rechtmatig verblijf en asielzoekers mogelijk – waarbij lidstaten gebonden zijn aan diverse regels over de behandeling van deze mensen. Het kabinet hecht eraan dat lidstaten deze regels volledig naleven en daarbij tevens internationaalrechtelijke waarborgen respecteren. Het spreekt voor zich dat er nooit sprake mag zijn van ongeoorloofde discriminatie en racisme op basis van bijvoorbeeld nationaliteit of uiterlijk.
De VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) geven desgevraagd aan dat enkele personen die vanuit Oekraïne de grens met Polen zijn overgestoken en die niet de Oekraïense nationaliteit hebben, zijn vastgezet in centra als Lesznowola. De Poolse wet, specifiek de Act on Foreigners, laat detentie van asielzoekers in bepaalde gevallen toe. Poolse autoriteiten hebben geen informatie vrijgegeven over individuele gevallen, maar bevestigden tegenover UNHCR en IOM dat personen zijn vastgezet omdat de nationaliteit van deze personen niet door de respectieve consulaten kon worden bevestigd, of uit veiligheidsoverwegingen. Deze personen dienen volgens de Poolse wet apparaten die opnames kunnen maken in te leveren. Volgens UNHCR en IOM hebben deze personen gelimiteerd, maar regelmatig toegang tot telefoon en internet. Ook is er (beperkt) toegang tot juridische bijstand. Berichten over asielzoekers die gedwongen worden documenten te ondertekenen die zij niet begrijpen, zijn niet bekend bij de organisaties.
Ten aanzien van het detineren van asielzoekers merkt het kabinet in algemene zin het volgende op. Het is van belang dat de regels en waarborgen van de asielprocedure worden gerespecteerd. Voor migranten die op onwettige wijze de grens oversteken kan een vorm van grensdetentie aangewezen zijn. Dat geldt ook als zij asiel aanvragen, in lijn met de EU-procedurerichtlijn. Deze grensdetentie is aan regels gebonden en mag niet lang duren, mede afhankelijk van hoe kansrijk de asielaanvraag is.
Heeft de Minister-President in zijn staatsbezoek aan Polen op 21 maart jl. deze mensenrechtenschending aangekaart bij zijn Poolse ambtgenoot, en aangedrongen op vrijlating en gelijke behandeling van elke vluchteling uit Oekraïne? Zo ja, welke reactie gaven de Poolse autoriteiten hierop? Zo nee, waarom niet?
In bilaterale contacten met Polen benadrukt het kabinet dat eenieder die vlucht voor oorlog en geweld, ongeacht nationaliteit, een veilig heenkomen dient te kunnen vinden. Uiteraard dienen op Europees grondgebied mensenrechtelijke waarborgen vanuit het internationaal en Europees recht gerespecteerd te worden.
Tijdens het bezoek van Minister-President Rutte is gesproken over de vluchtelingenstroom vanuit Oekraïne naar buurlanden als Polen, en het belang van humane opvang en solidariteit. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft eerdere berichtgeving over mogelijk racisme aan de grens ook aan de orde gesteld in haar gesprekken met voorzitter Maurer van het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC), Directeur-Generaal Vitorino van IOM en Hoge Commissaris Grandi van UNHCR. Ten slotte sprak de Minister van Buitenlandse Zaken met zijn Poolse collega Minister Rau in brede zin over migratiebeleid en het belang van respecteren van mensenrechtelijke waarborgen. Dezelfde boodschap is verschillende malen hoogambtelijk, door de Nederlandse ambassade in Warschau, en binnen verschillende EU-gremia afgegeven.
De Poolse autoriteiten bevestigen bij alle contacten dat eenieder die op de vlucht is geslagen voor de oorlog in Oekraïne wordt ontvangen en opgevangen, ongeacht nationaliteit of uiterlijk.
Bent u zelf bereid om er bij uw Poolse ambtgenoten op aan te dringen dat deze vluchtelingen per direct worden vrijgelaten en gelijkwaardig worden behandeld in opvang, steun en onderdak? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om zich binnen EU-verband, waaronder in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, in te zetten voor naleving van de tijdelijke beschermingsrichtlijn en er bij lidstaten als Polen, maar ook andere lidstaten, op aan te dringen elke vluchteling uit Oekraïne gelijkwaardig te behandelen en opvang te bieden? Bent u bereid om discriminatie en racisme bij lidstaten in de opname van Oekraïners van kleur, vluchtelingen van Afrikaanse of Aziatische origine, staatlozen, Sinti en Roma en vluchtelingen met tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunningen ten zeerste te veroordelen? Kunt u uw antwoord motiveren?
Het kabinet hecht eraan dat lidstaten het Unierecht naleven, in het bijzonder wanneer dit fundamentele rechten betreft. Zoals uw Kamer bekend spreekt het kabinet zich hier ook over uit binnen relevante EU-gremia en in bilaterale contacten. Het kabinet zal dit blijven doen.
Dit is ook van belang omdat we als waardengemeenschap binnen de EU zorg moeten dragen voor het respecteren van de rechtsstaat en het Unierecht in het algemeen. Hierbij heeft de Europese Commissie een belangrijke rol, zoals in de Verdragen is vastgelegd. De Commissie ziet, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van Europees recht door de lidstaten. Op basis van artikel 258 van het EU-Werkingsverdrag kan de Commissie stappen ondernemen tegen een lidstaat die volgens de Commissie diens EU-rechtelijke verplichtingen niet nakomt. Het kabinet hecht aan deze rol van de Commissie als onafhankelijke scheidsrechter.
Welke consequenties verbindt u aan het niet naleven van lidstaten van de tijdelijke beschermingsrichtlijn van de EU en de discriminatie tegen Oekraïners van kleur, vluchtelingen van Afrikaanse of Aziatische origine, staatlozen, Sinti en Roma en vluchtelingen met tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, gezien de urgentie van de situatie, zo spoedig mogelijk antwoord geven op bovenstaande vragen?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord. Voor zorgvuldige beantwoording is de berichtgeving geverifieerd bij UNHCR, IOM en het kantoor van de Poolse Ombudsman. Mede vanwege de betrokkenheid van deze organisaties bij de omvangrijke opvangoperatie van, op het moment van schrijven, meer dan drie miljoen vluchtelingen in Polen kostte dit enige tijd.
De steun aan een Nederlander die in Syrië gevangen zat en gemarteld is |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Hoe een Arnhemmer verdween in een martelcel van Assad»1 en «burgemeester Marcouch roept om onderzoek naar martelzaak Arnhemmer: «Afgrijselijk»»2?
Ja, ik ben bekend met de zaak van de Nederlander uit Arnhem en de omschrijving van de gebeurtenissen in de genoemde berichten.
Wanneer was u voor het eerst op de hoogte van de verdwijning van de genoemde Arnhemmer, zijn verblijf in een Syrische gevangenis of had u informatie dat er sprake was van marteling?
Zijn familie heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) in juli 2013 over de vermissing geïnformeerd en in juli 2016 over de vermoedelijke detentie in Syrië. De advocaat van de familie heeft in 2020 in kort geding ingebracht dat betrokkene in een Syrische gevangenis zit en daar met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid slachtoffer is geworden van ernstige mensenrechtenschendingen.
Kunt u een overzicht geven van wat de Nederlandse overheid heeft ondernomen om informatie over de in de berichten genoemde Arnhemmer te verkrijgen, dan wel hem bijstand te laten verlenen of terug te laten keren?
BZ heeft sinds juli 2013 contact onderhouden met de familie en heeft vanzelfsprekend alle begrip voor de gevoelens van grote onzekerheid waarmee families in geval van een vermissing worden geconfronteerd. Conform de consulaire kaders heeft BZ, na melding van de vermissing, zijn gegevens gecontroleerd en de familie geadviseerd om tevens melding te doen bij de Nederlandse politie. Voorts heeft BZ geverifieerd of hij zich als reiziger had geregistreerd bij het ministerie en via het postennetwerk navraag gedaan bij de autoriteiten van het land van vermissing (Libanon). Deze inspanningen leverden geen informatie op. Nadat BZ in 2016 door de familie op de hoogte was gesteld van de notificatie van het Internationale Rode Kruis, dat betrokkene zich in Syrië in detentie zou bevinden, heeft het ministerie wederom onderzocht of verdere consulaire inzet mogelijk was. Dit bleek in de context van Syrië helaas niet het geval. Tegelijk acteert het Rode Kruis in individuele zaken uitsluitend op verzoek van familieleden -niet van een overheid- en communiceert daar dan ook uitsluitend over met de familie. BZ heeft dit alles aan de familie toegelicht.
Is er in het verleden consulaire bijstand verleend aan Nederlanders in landen waar Nederland geen diplomatieke banden mee had? Zo ja, waarom is dat in deze zaak niet gebeurd? Zo nee, hoe kunnen Nederlanders in de toekomst dan toch worden bijgestaan?
Het is het aan de overheid om per geval en per land een afweging te maken of en hoe zij consulaire bijstand levert. Het is niet ondenkbaar dat in het verleden bijstand is geleverd aan Nederlanders in landen waar de Nederlandse overheid op dat moment geen diplomatieke contacten onderhield met de overheid van dat land. Er is echter geen situatie bekend, vergelijkbaar met die van Syrië sinds 2012 en deze zaak.
Het Nederlandse beleid om geen diplomatieke contacten met de Syrische overheid aan te gaan is ingegeven door de oorlogsmisdrijven en mensenrechtenschendingen door het regime van Assad. Er waren (en zijn) slechts enkele EU-lidstaten vertegenwoordigd in Damascus en hun mogelijkheden tot het leveren van consulaire bijstand waren (en zijn) zeer beperkt. De enige mogelijkheid die de Roemeense diplomatieke kanalen desgevraagd boden was om een Note Verbale van de Nederlandse overheid aan het Syrische regime door te geleiden. Het normaliseren van relaties met het regime, als ook het benaderen van de Syrische autoriteiten via andere EU-lidstaten, zoals Roemenië, en het aanzetten van andere EU-lidstaten tot dergelijk contact stond en staat echter haaks op het Nederlandse beleid.
BZ ontraadt in het reisadvies voor Syrië sinds 2012 alle reizen naar Syrië en waarschuwt Nederlanders ervoor dat de overheid geen consulaire bijstand in Syrië kan verlenen. Het ministerie betreurt de vermissing van betrokkene en de gevolgen voor de familie.
Waarom heeft Nederland geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om via de Roemeense diplomatieke kanalen in Syrië de genoemde Arnhemmer bij te staan?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie het belang ziet van deze zaak om die te gebruiken bij een strafzaak tegen het Assad-regime, omdat het pas rechtsmacht heeft als het slachtoffer Nederlands is? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De strafbaarstelling van misdrijven als oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en foltering is geregeld in de Wet Internationale Misdrijven. Artikel 2 van die wet regelt de rechtsmacht: het Openbaar Ministerie kan vervolging instellen wanneer, kort gezegd, de verdachte of het slachtoffer de Nederlandse nationaliteit heeft óf wanneer de verdachte zich op Nederlands grondgebied bevindt. Bij de keuze om al dan niet een strafzaak te beginnen spelen meer factoren mee dan enkel de vraag of er rechtsmacht is. Zo zal de kans dat er tot een bewijsbare zaak gekomen kan worden ook meegewogen worden, net als de aannemelijkheid dat er ooit een verdachte voor de rechter verschijnt. Op de inzet van het Openbaar Ministerie op individuele zaken kan ik niet nader ingaan.
Is het waar dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken «hoopt de casus van de Arnhemmer te kunnen opnemen in Nederlandse aansprakelijkstelling van de Syrische staat voor foltering» en dat «bewijzen over een Nederlands slachtoffer [...] Nederlands positie in dit proces [kunnen] versterken»? Zo ja, begrijpt u dan de reactie van de familie waaruit blijkt dat zij weinig begrip tonen voor het feit dat het kabinet naar hun mening eerder te weinig heeft gedaan met deze casus? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Nee, dat is niet juist: het ministerie heeft de mogelijkheden in het licht van de aansprakelijkstelling als opties aan de familie voorgelegd.3 De casus van de Arnhemmer zou deze aansprakelijkstelling feitelijk en juridisch verder kunnen onderbouwen, maar het opnemen van zijn zaak is niet noodzakelijk voor een succesvolle effectuering ervan. Het kabinet volgt de familie in haar keuze om deze casus al dan niet te laten gebruiken om de aansprakelijkstelling nader te onderbouwen. Het door Nederland (en sinds 3 maart 2021 ook Canada) ingezette proces wordt ongeacht de beslissing van de familie voortgezet. De optie om deze casus met de bij dit proces betrokken internationale organisaties te delen is eveneens aan de familie voorgelegd, omdat het eventueel nadere informatie over het lot van hun naaste zou kunnen opleveren. Het ministerie begrijpt de positie van de familie en respecteert haar keuzes in dezen.
Deelt u dan de mening dat het van belang is voor zowel zijn familie als ook vanwege het eventueel vervolgen van het Syrische regime, dat alle informatie over het lot van de Arnhemmer achterhaald wordt? Zo ja, wat gaat er gebeuren om deze informatie alsnog te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
Het lot van betrokkene, zoals beschreven in het NRC-artikel, is onmenselijk. De situatie in Syrië was en is ook nog steeds schrijnend. Nederland blijft zich dan ook volop inzetten op het aansprakelijk stellen van Syrië voor de schendingen van de mensenrechten. Er is binnen de kaders van consulaire bijstand momenteel helaas geen mogelijkheid tot het achterhalen van informatie over het lot van de Arnhemmer of enig ander handelingsperspectief in deze zaak. Wij leven mee met de familie en volgen hun besluit om de casus van hun naaste al dan niet aan de aansprakelijkstelling toe voegen en met betrokken organisaties te delen.
Het bericht dat bericht dat 45 miljard euro Russisch vermogen van personen en organisaties op sanctielijsten in Nederland staat |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Eelco Heinen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De Russische miljarden in Nederland»?1 (FD, 20 maart 2022)
Ja.
Deelt u de inschatting dat er voor 45 miljard euro aan vermogen van Russische personen en organisaties die op internationale sanctielijsten zijn geplaatst in Nederland staat, al dan niet via trustkantoren?
Deze inschatting deel ik niet. Veel van de gepubliceerde cijfers laten geconsolideerde jaarrekeningen zien van bedrijven met activiteiten in niet-EU landen. Daarbij is de eigendom vaak gestructureerd via houdstermaatschappijen, tussenhoudstermaatschappijen en andere juridische vormen. Er is doorgaans sprake van een lange grensoverschrijdende keten van juridische structuren, waarbij het overgrote deel van de activa niet fysiek in Nederland aanwezig of geregistreerd is. Dit kan ertoe leiden dat het effectieve bereik van het Europese en het Nederlandse sanctiebeleid wordt beperkt. De Nederlandse eigenaar van de maatschappij dient de aandelen en andere rechten van gesanctioneerde personen in deze houdstermaatschappijen en tussenhoudstermaatschappijen te bevriezen, maar dat betekent niet dat ook de fysieke vermogensbestanddelen verderop in de keten die zijn ondergebracht in een rechtspersoon gevestigd in een derde land zijn bevroren. Dat betekent wel dat de aandelen/zeggenschapsrechten van de Nederlandse doorstroomvennootschap over de dochtermaatschappijen gevestigd in de Russische Federatie / in derde landen worden bevroren. Daarmee wordt de aansturing en zeggenschap van deze dochterondernemingen verhinderd. Ook betekent het dat de aandelen in/ de zeggenschapsrechten over de Nederlandse doorstroomvennootschap van de moedermaatschappij/achterliggende aandeelhouders worden bevroren. Daarmee wordt de aansturing van de doorstroomvennootschap onmogelijk gemaakt.
Herinnert u zich dat op 23 februari j.l. al werd besloten tot het instellen van financiële sancties en deze sancties later zijn uitgebreid?2
Ja.
Waarom is er bijna een maand na het instellen van de eerste sancties nog steeds zeer beperkt overgegaan tot bevriezing van, of beslaglegging op, financiële tegoeden van personen en organisaties op internationale sanctielijsten?
De ingestelde EU-sancties hebben directe werking. Na publicatie in het EU-Publicatieblad zijn alle ingezetenen van de Unie onmiddellijk gehouden aan deze maatregelen. De Minister van Buitenlandse Zaken publiceert vervolgens een sanctieregeling waarmee de strafbaarstelling in Nederland geregeld wordt. Hiermee wordt overtreding van deze sanctiemaatregelen een misdrijf onder de Wet economische delicten.
De financiële instellingen in Nederland zijn direct aan de slag gegaan met het bevriezen van financiële tegoeden in Nederland van de personen en entiteiten op de EU-sanctielijst. Inmiddels is er meer dan een half miljard euro aan financiële tegoeden bevroren in Nederland. Er is dus geen sprake van slechts beperkte bevriezing van tegoeden in Nederland. Ook staan er twintig jachten in aanbouw onder verscherpt toezicht van de Douane. Deze mogen niet naar Rusland geëxporteerd worden.
Het Kadaster heeft meerdere checks uitgevoerd of er registergoederen van personen of entiteiten op de sanctielijst zich in Nederland bevinden. Vooralsnog heeft dit geen hits opgeleverd. Extra onderzoek wordt echter gedaan, aangezien eigenaarschap kan worden verhuld. Dit geldt ook voor bedrijfseigendom.
Klopt het dat andere landen beter in staat zijn om beslag te leggen op, of het bevriezen van, financiële tegoeden van personen en organisaties op internationale sanctielijsten? Wat kan het kabinet van die aanpak leren?
De bevriezingen in andere landen laten zich lastig vergelijken door de verschillende situaties en omstandigheden. Veel landen, zoals bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, hebben vooralsnog geen publieke uitlatingen gedaan over de precieze hoogte van bevroren tegoeden naar aanleiding van de recente Ruslandsancties.
Een ander zichtbaar voorbeeld is de situatie in Italië, waar 60.000 mensen werken voor de Guardia di Finanzia. De cijfers die hierover beschikbaar zijn laten een totaal zien van 1,1 miljard euro aan bevroren tegoeden, waarvan bijna de helft (530 miljoen euro) de waarde is van een superjacht dat aan de ketting is gelegd.
Welke stappen zijn er sinds 23 februari door het kabinet en de toezichthouder gezet om het inzicht in Russische tegoeden te verbeteren?
Er wordt sinds 2 december 2021 wekelijks door de betrokken ministeries overlegd over de totstandkoming van de EU-sancties tegen Rusland. Ook de uitvoerbaarheid van de maatregelen in Nederland is daarbij besproken. Dit overleg is na het instellen van de EU-sancties geïntensiveerd en wordt verder gestroomlijnd onder de nationale Coördinator.
In de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387 is een totaaloverzicht opgenomen van de ondernomen acties op het terrein van sanctienaleving en het toezicht daarop.
Herkent u de signalen vanuit de financiële sector en het bedrijfsleven dat er veel onduidelijkheid is over de toepassing van sancties?3
Er zijn in korte tijd veel sanctiepakketten uitgevaardigd die ook in korte tijd door de private sector geïmplementeerd moesten worden. Het tempo en de omvang van de pakketten leveren in sommige gevallen implementatievraagstukken op. Voor het bedrijfsleven is het Ondernemersloket Sancties Rusland van RVO versterkt. Ondernemers kunnen hier terecht met vragen over wat de sancties voor hen betekenen. Daarnaast is er een webpagina met actuele informatie over de sancties en Russische tegenmaatregelen beschikbaar en worden er met regelmaat bijeenkomsten over sancties georganiseerd voor ondernemers. De Minister van Financiën ontvangt vanuit de financiële sector de implementatievragen en werkt aan algemene guidance ter beantwoording van dit soort vraagstukken.
Welke stappen heeft het kabinet nationaal en in Europees verband gezet om de duidelijkheid over de uitvoering van sancties te vergroten en de effectiviteit te verbeteren?
Op nationaal vlak is het Ondernemersloket Sancties Rusland van RVO versterkt. Ondernemers kunnen hier terecht met vragen over wat de sancties voor hen betekenen. Dit loket ontvangt 40–70 vragen per dag en de webpagina met informatie over de sancties en Russische tegenmaatregelen wordt dagelijks door 3.500–4.000 ondernemers bezocht. Daarnaast worden met regelmaat bijeenkomsten georganiseerd voor ondernemers over sancties. RVO en verschillende ministeries werken hierbij nauw samen om actuele informatie te kunnen aanbieden.
Op Europees vlak heeft Nederland de Europese Commissie gevraagd om additionele richtsnoeren die uitvoerders helpen bij de implementatie van sancties. Daarnaast is er regelmatig ambtelijk overleg in EU-verband tussen de bevoegde autoriteiten om implementatievraagstukken te bespreken. De uitkomsten hiervan worden vervolgens meegenomen in beleidsdiscussies over de totstandkoming van nieuwe maatregelen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat tegoeden van personen en organisaties op sanctielijsten in Nederland ook daadwerkelijk worden bevroren?
Zoals weergegeven in de beantwoording op vraag 4 is er sinds het invoeren van de EU-sancties veel gedaan aan uitvoering en naleving. Het kabinet heeft de Kamer goed verstaan en neemt zorgen over de naleving en handhaving zeer serieus. Voor de korte termijn wordt met de meest betrokken ministeries en uitvoeringsinstanties actief gezocht naar bezittingen van gesanctioneerde personen en entiteiten, voor het geval die tot nu toe gemist mochten zijn bij de toepassing van sanctieprocedures door financiële instellingen of andere betrokken partijen. Vooralsnog zijn hier geen aanwijzingen voor. Het kabinet heeft de sanctieregelingen aangepast om meer sanctie-gerelateerde gegevensuitwisseling mogelijk te maken. Daarnaast wordt bezien welke overige aanpassingen noodzakelijk zijn voor effectieve handhaving van de sanctieregelingen.
Zoals weergegeven n de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387, leveren gesprekken met marktpartijen een beeld op dat de inschatting van het kabinet ondersteunt dat er op basis van de huidig beschikbare informatie geen zaken zijn gemist in de naleving van sancties.
Klopt het dat het bedenken van of meewerken aan constructies om buiten sanctiewetgeving te vallen, bijvoorbeeld door een belang in een bedrijf te verminderen, strafbaar is?
Niet-naleving van sanctiewetgeving, inclusief het bedenken of meewerken aan constructies om sanctiewetgeving te omzeilen, is strafbaar gesteld als economisch delict. Het OM kan besluiten over te gaan tot opsporing en vervolging van overtredingen van de sanctieregelgeving indien het signalen ontvangt, met name van toezichthouders en de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland). Het OM en de Fiscale Opsporings- en Inlichtingendienst (FIOD) beschikken over specialistische teams die dergelijke zaken oppakken. Zo heeft op 18 maart jl. een strafrechtelijke interventie plaatsgevonden vanwege het mogelijk overtreden van de desbetreffende sanctieregeling op grond van de Sanctiewet 1977, waarbij beslag is gelegd op 137 miljoen euro.4 Verder heeft het kabinet besloten tot het instellen van een rijksbrede stuurgroep onder leiding van Stef Blok.5 Deze stuurgroep bespreekt o.a. de versteviging, waar nodig, van de uitvoering en handhaving van de sanctieregelgeving.
Deelt u de mening van experts dat het op deze manier overtreden van sanctiewetgeving tot dusver grotendeels onbestraft blijft? Wat is nodig om dergelijke overtreding van sanctiewetgeving wel te bestraffen?
Zie antwoord vraag 10.
Nederlanders die naar Oekraïne gaan om te vechten |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Dit is levensgevaarlijk»?1
Het kabinet heeft sinds het uitbreken van deze oorlog meermaals aangegeven dat het zeer onverstandig is om naar Oekraïne af te reizen om mee te vechten. Afreizen en meevechten is inderdaad gevaarlijk.
Deelt u de mening dat het levensgevaarlijk is om als Nederlander in Oekraïne te gaan meedoen aan de oorlog?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat Nederlanders worden geworven om in Oekraïne te gaan vechten? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Het kabinet kan geen beperkingen opleggen aan de bewegingsvrijheid van Nederlanders die naar Oekraïne af willen reizen maar roept Nederlanders met klem op om dat niet te doen. Er geldt een negatief reisadvies voor heel Oekraïne.
Erkent u dat het vaak kwetsbare mensen zijn die aan de oorlog in Oekraïne willen meedoen? Hoe kunt u deze mensen tegen zichzelf in bescherming nemen?
Het is het kabinet noch bekend hoeveel Nederlanders zich aanmelden om in Oekraïne mee te vechten in deze oorlog, noch wat hun achtergrond is.
Als het gaat om veteranen merkt het Nederlands Veteraneninstituut (NLVI) dat de oorlog in de Oekraïne bij veteranen met een zorgvraag tot spanningen leidt. Het NLVI heeft op 9 april jl. een bijeenkomst georganiseerd voor veteranen die behoefte hebben om onder professionele begeleiding te praten over wat het conflict bij hen teweeg brengt. Het NLVI verwijst veteranen die iets willen doen voor Oekraïne naar de diverse Veteranen Ontmoetingscentra. Deze centra organiseren bijvoorbeeld humanitaire acties. Ook wordt het op de website van het NLVI afgeraden om af te reizen naar Oekraïne.
Hoe kijkt u ernaar dat Nederlanders die in Oekraïne gaan vechten ons land in gevaar kunnen brengen, omdat Rusland Nederland daardoor als medeplichtig beschouwt?
Nederlanders die in Oekraïne gaan vechten doen dat op eigen initiatief. Het kabinet raadt het Nederlanders af om naar Oekraïne te reizen. Tegelijkertijd kan het kabinet geen beperkingen opleggen aan de bewegingsvrijheid van Nederlanders die naar Oekraïne af willen reizen.
Wat gebeurt er met Nederlanders die zich in Oekraïne schuldig maken aan oorlogsmisdaden? Kunnen zij daarvoor in Nederland berecht worden?
Burgers hebben geen recht om aan een gewapende strijd deel te nemen en kunnen worden vervolgd voor het plegen van geweld. Het toetreden tot een buitenlandse krijgsmacht, hetgeen het recht geeft om deel te nemen aan vijandelijkheden, is niet strafbaar. Het schenden van het humanitair oorlogsrecht is strafbaar en kan in Nederland worden vervolgd.
Wie zijn of waren, net als Gert Snitselaar, actief in de werving van Nederlanders voor de oorlog in Oekraïne? Wat voor maatregelen neemt u tegen deze figuren?
Het kabinet kan niet ingaan op individuele zaken. In algemene zin geldt dat op grond van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht een persoon door het Openbaar Ministerie strafrechtelijk kan worden vervolgd als deze zonder toestemming van de regering iemand werft voor een vreemde krijgsdienst of gewapende strijd. Indien een persoon voor dat strafbare feit onherroepelijk is veroordeeld kan het Nederlanderschap worden ingetrokken, tenzij dit zou leiden tot stateloosheid.
Wat onderneemt u om Nederlanders die in Oekraïne willen gaan vechten te ontmoedigen? Overweegt u hiertegen een verbod in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven heeft het kabinet sinds het uitbreken van deze oorlog meermaals aangegeven dat het zeer onverstandig is om naar Oekraïne af te reizen om mee te vechten. Er geldt een negatief reisadvies voor heel Oekraïne. Het kabinet kan echter geen beperkingen opleggen aan de bewegingsvrijheid van Nederlanders die naar Oekraïne willen afreizen.
Een vrijwillige bijdrage aan het Internationaal Strafhof ten behoeve van een onderzoek naar oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide gepleegd in Oekraïne |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht van het Internationaal Strafhof van 2 maart 2022, waarin de aanklager van het Internationaal Strafhof aankondigt een onderzoek te hebben geopend naar mogelijk gepleegde oorlogsmisdaden, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide op het grondgebied van Oekraïne?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de aanklager in hetzelfde persbericht benadrukt extra financiering en capaciteit nodig te hebben om het onderzoek effectief te kunnen uitvoeren, en dat de aanklager hierom een verzoek om steun bij de verdragslanden zal doen?
Ja.
Onderschrijft u het belang van het onderzoeken van mogelijk gepleegde oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide op het grondgebied van Oekraïne en het belang van het aansprakelijk stellen van plegers van internationale misdrijven?
Het kabinet hecht grote waarde aan het bestrijden van straffeloosheid voor internationale misdrijven gepleegd waar ook ter wereld. Hiervoor is het van belang dat bewijs wordt verzameld dat voor rechtszaken kan worden gebruikt.
Nederland heeft op 2 maart 2022 – met inmiddels 40 andere verdragspartijen, waaronder alle lidstaten van de Europese Unie – de situatie in Oekraïne bij de Aanklager van het Internationaal Strafhof aangegeven. Door deze aangifte («State Party referral») kon de Aanklager het onderzoek naar de situatie in Oekraïne direct openen, zonder daarvoor eerst nog de machtiging van de rechters nodig te hebben. Op 24 maart vond een internationale conferentie plaats waarbij verschillende ministers, waaronder de Minister van Justitie en Veiligheid, hebben gesproken over hoe de Aanklager het beste in zijn werk kan worden ondersteund. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft daarnaast op 11 april voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken een ontbijt met Aanklager Khan georganiseerd, met als doel het bestendigen van de eensgezinde EU steun, inclusief nadere financiële en personele steun, voor het Strafhof.
Ook heeft Nederland de oprichting door de VN-Mensenrechtenraad gesteund van een Commission of Inquiry met een focus op bewijsgaring van schendingen begaan in Oekraïne. Nederland geeft daarnaast 1 miljoen euro aan het Hoge Commissariaat van de Mensenrechten van de VN (OHCHR). Hiermee kan de OHCHR zich verder inzetten voor mensenrechten in Oekraïne en het documenteren en rapporteren van schendingen van deze rechten. Nederland is daarnaast medeoprichter en medevoorzitter van de Group of Friends of Accountability following the Aggression against Ukraine, een platform voor het in kaart brengen van bestaande en opkomende initiatieven en het delen van informatie tussen staten en met internationale organisaties en het maatschappelijk middenveld.
Heeft het Internationaal Strafhof zich reeds tot u gewend met een verzoek om een vrijwillige bijdrage zoals bedoeld in artikel 116 van het Statuut van Rome, dan wel met een ander verzoek om additionele financiering?
Ja, op 7 maart 2022 heeft de Aanklager van het Internationaal Strafhof alle verdragspartijen schriftelijk uitgenodigd om ten behoeve van alle lopende onderzoeken bijstand te verlenen aan zijn Parket, onder meer door middel van vrijwillige financiële bijdragen en/of de terbeschikkingstelling van nationale deskundigen op basis van detachering.
Bent u bereid om het Internationaal Strafhof extra financiering toe te kennen om zo het onderzoek naar oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide op het grondgebied van Oekraïne mogelijk te maken?
Het recent geopende onderzoek naar de situatie in Oekraïne trekt een zware wissel op de capaciteit van het Internationaal Strafhof en heeft potentieel gevolgen voor alle lopende onderzoeken. In dat licht zal Nederland een vrijwillige financiële bijdrage van 1 miljoen euro overmaken aan het Trust Fund dat recent ten behoeve van het Parket van de Aanklager is opgericht.
De Aanklager heeft voor de besteding van de vrijwillige bijdragen de volgende prioriteiten aangewezen: 1) ICT-voorzieningen ten behoeve van de bewijsgaring, 2) psychosociale hulp aan slachtoffers en getuigenbescherming, en 3) extra capaciteit voor seksuele misdrijven en gender-gerelateerde misdrijven. In zijn persbericht van 28 maart heeft de Aanklager bekendgemaakt dat hij de bijdragen in eerste instantie zal gebruiken voor de aanschaf van de ICT-voorzieningen.2 Het gaat daarbij onder meer om het opzetten van een cloud waar beeld- en geluidmateriaal in kan worden opgeslagen, zodat daar vervolgens spraak- en gezichtsherkenningssoftware op kan worden losgelaten. De gigantische hoeveelheid beeld- en geluidmateriaal kan op deze manier veel sneller en efficiënter worden doorzocht op relevant bewijsmateriaal. De aanschaf van deze nieuwe technologieën zal niet alleen bevorderlijk zijn voor het Oekraïne-onderzoek, maar voor alle lopende onderzoeken.
Daarnaast heeft Nederland reeds toegezegd dat experts van het Openbaar Ministerie en de Politie waar mogelijk de kennis en ervaring die is opgedaan tijdens het onderzoek in Oekraïne naar het neerschieten van MH-17 met het Internationaal Strafhof zullen delen, onder andere door middel van detachering bij het Strafhof.
Bent u bereid om bij partner-verdragslanden extra financiering te bepleiten ten behoeve van het voornoemde onderzoek?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven, nam de Minister van Justitie en Veiligheid op 24 maart deel aan een internationale conferentie waarbij werd gesproken over de vraag hoe het Internationaal Strafhof het beste kan worden ondersteund en heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 11 april voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken een ontbijt met Aanklager Khan georganiseerd met als doel het bestendigen van de eensgezinde EU steun, inclusief nadere financiële en personele steun, voor het Strafhof.
Overigens heeft in reactie op het verzoek van de Aanklager een aantal verdragspartijen, waaronder Nederland, reeds toegezegd om op korte termijn extra bijstand te verlenen, zodat lopende en nieuwe onderzoeken efficiënt en effectief kunnen worden opgepakt en voortgezet. Op de langere termijn zal de toegenomen werkdruk van het Strafhof een collectieve inspanning van alle verdragspartijen vergen. Het is daarbij de taak van de Vergadering van verdragspartijen (Assembly of States Parties) om het Strafhof te voorzien van een toereikende begroting. In verband met het recent geopende onderzoek naar de situatie in Oekraïne zal Nederland in het kader van de begrotingsonderhandelingen in de Vergadering van verdragspartijen met zoveel mogelijk gelijkgezinde partners pleiten voor extra financiering.
Het nieuws dat kalverhouders in de afgelopen maanden veel meer kalfjes hebben geïmporteerd uit Ierland |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat was uw reactie toen u zag dat de import van kalfjes uit Ierland in de afgelopen maanden weer sterk is toegenomen?1
Ik was hier onaangenaam door verrast. Ik zet mij in voor een Europees verbod op lange transporten van jonge kalveren en de transporten uit Ierland baren mij extra zorgen vanwege de overtocht met de veerboot. Uit een recent rapport van Eyes on Animals, Ethical Farming Ireland en Europarlementariër Anja Hazekamp bleek dat Ierse kalveren tijdens de 50 uur durende reis vanaf het melkveebedrijf in Ierland naar een controlepost in Frankrijk slechts één keer werden gevoerd2. Ik heb dit ook aangekaart in mijn kennismakingsgesprek met de kalversector op mijn departement op 23 maart jongstleden.
Kunt u bevestigen dat het transport van kalfjes uit Ierland via boot en vrachtwagen wel veertig uur kan duren, waarbij de piepjonge dieren, die nog afhankelijk zijn van melk, alleen toegang hebben tot water via drinknippels die ze vaak niet kennen?
In het bovengenoemde gesprek met de kalversector is mij verteld dat de Ierse kalveren gemiddeld drie dagen onderweg zijn. Dit betreft de gehele reis: vanaf de Ierse melkveehouder, waar ze zijn geboren, naar de Nederlandse kalverhouder. De dieren zijn niet de gehele tijd onderweg. Zij worden in Ierland en in Frankrijk voor bepaalde periodes uitgeladen. In Frankrijk verblijven ze tenminste 12 uur in een controlepost. Daar worden de kalveren gevoerd met melk.
De kalveren krijgen tijdens het vervoer in de veewagen geen voeding. Dat geldt ook voor de overtocht met de veerboot van Ierland naar Frankrijk, waarbij de dieren in de veewagen blijven. Deze overtocht duurt 18 uur (van Rosslare naar Cherboug). De drenksystemen in veewagens, die de kalveren volgens de Europese voorschriften na een transporttijd van 9 uur van water moeten voorzien, zullen voor een groot deel van de kalveren onbekend zijn. Dit is zeker het geval als het metalen bijtnippels betreft. Deze worden nog veel gebruikt in de EU en zijn ongeschikt voor deze jonge kalveren omdat ze hier niet goed uit kunnen drinken. Mede vanwege deze beperkingen ten aanzien van het voeren en drenken van kalveren tijdens transport, pleit ik voor het beperken van de transportduur van jonge kalveren.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse kalverhouders uit kostenoverwegingen liever kalfjes uit Ierland halen dan uit de Nederlandse melkveehouderij?
Dit zou een ongewenste situatie zijn. Kalveren worden volgens de kalversector graag vanuit Ierland gehaald omdat deze sterker en gezonder zouden zijn ten opzichte van andere kalveren. Vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en het streven naar kringlooplandbouw en korte ketens zouden de kalverhouders voorrang moeten geven aan kalveren uit de Nederlandse melkveehouderij. Langeafstandtransporten van deze jonge dieren moeten zoveel mogelijk worden vermeden, zeker als er kalveren uit de Nederlandse melkveehouderij beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat dit laat zien dat de sector geen enkele stap zet als het gaat om het terugdringen van dit soort transporten met piepjonge dieren die per definitie gepaard gaan met enorm dierenleed?
De kalversector heeft zichzelf ten doel gesteld om lange transporten van kalveren af te bouwen. In het Sectorplan Versnelling Verduurzaming Kalverhouderij uit 20193 gaf de sector aan de import van kalveren te willen reduceren met 8% in 2024; 16% in 2028; tot 20% in 2030 ten opzichte van 2019. Deze reductie zou primair gerealiseerd worden op transporten van lange duur (>19 uur). Integratie VanDrie geeft in zijn MVO-jaarverslag 20204 aan voor 2026 te stoppen met de import van kalveren uit Oost-Europa en Ierland naar Nederland. Het is nog niet duidelijk hoe het staat met de realisatie van de genoemde doelen. De cijfers van de afgelopen jaren zijn lastig te interpreteren door de impact van de coronacrisis op de kalversector.
Is uw inzet nog steeds om vervoer van jonge kalfjes en andere jonge dieren die nog afhankelijk zijn van melk alleen nog toe te staan over korte afstanden?2
Ja. Mijn inzet voor de aanstaande herziening van de Europese transportverordening is een verbod op langeafstandtransporten van ongespeende dieren, zoals jonge kalveren maar ook geiten- en schapenlammeren.
Welke concrete stappen zijn er al gezet om dit waar te maken?
Ik heb uw Kamer op 14 april per brief geïnformeerd over mijn inzet op EU niveau en de acties die ik onderneem (zie de verzamelbrief Dierenwelzijn). Mijn inzet ten aanzien van het vervoer van jonge kalveren is schriftelijk ingebracht in een publieke consultatie van de Europese Commissie. Daarnaast is Nederland vertegenwoordigd in een expert subgroep van het Animal Welfare platform over diertransporten. Deze subgroep is door de Europese Commissie ingesteld in het kader van de herziening van de Europese transportverordening.
Ik zoek in dit Europese traject zoveel mogelijk de samenwerking op met gelijkgestemde lidstaten, zoals de Vughtgroep.
Heeft u zich al verdiept in het beleidsvoornemen van Duitsland om de minimumleeftijd voor het transport van kalfjes te verhogen naar 28 dagen, zoals u heeft toegezegd naar aanleiding van de motie Vestering?3
Ik heb dit uitgezocht en ben uitgebreid op deze toezegging ingegaan in de eerdergenoemde brief van 14 april. Vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en diergezondheid ben ik net als de Duitse Federale overheid voorstander van een hogere minimumleeftijd van het vervoer van kalveren. Aangezien de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) momenteel in opdracht van de Europese Commissie aan een advies werkt over dierenwelzijn en transport, waarin ook expliciet wordt ingegaan op het vervoer van jonge kalveren, zal ik mijn vervolgacties op basis van dit advies bepalen. Dit EFSA advies wordt komende zomer verwacht.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen één voor één beantwoord maar helaas niet binnen de daarvoor gestelde termijn.
De handelsmissie van NABC naar Kameroen tussen 21 en 25 maart. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de mededeling van de Netherlands Africa Business Council (NABC) dat het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet actueel is in relatie tot de handelsmissie van 21 tot en met 25 maart naar Kameroen?1
Ja.
Klopt het dat het reisadvies niet actueel is, en op welke punten is het achterhaald?
Het reisadvies wordt periodiek aangepast. Onder invloed van snel wijzigende regels, zoals in het geval van de corona pandemie, kan aanpassing van een reisadvies korte tijd vertraging oplopen.
De grenzen van Kameroen waren voorheen gesloten voor niet-Kameroense reizigers, met uitzondering van ingezetenen, diplomaten en NGO-vertegenwoordigers. Inmiddels zijn de grenzen weer open en is het reisadvies aangepast aan de gewijzigde COVID-maatregelen. Het reisadvies verwijst nu naar een lokale site met de actuele eisen.
Welke mogelijkheden voor Nederlandse ondernemers zijn er in de gebieden van Kameroen die volgens het reisadvies wel veilig zijn, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw?
Voor Nederlandse ondernemers zijn er kansen in de landbouwsector (onder meer in tuinbouw, koffie en cacao), bosbouw, havenlogistiek, transport en maritiem management, energie en medische systemen. Aan de handelsmissie namen bedrijven deel die werkzaam zijn in de zadensector, koelindustrie, energie, havenfaciliteiten, elektrotechniek en transportinfrastructuur.
Hoe duurzaam is de stabiliteit en veiligheid in dit gebied?
Het is lastig om te voorspellen hoe duurzaam de stabiliteit en veiligheid zullen zijn in de gebieden van Kameroen die nu als relatief veilig zijn aangemerkt in het reisadvies. Stabiliteit en veiligheid zouden in de toekomst kunnen wijzigen onder invloed van veranderende politieke omstandigheden. Op dit moment zijn de conflictgebieden in Kameroen in het uiterste noorden en de noordwestelijke regio.
In hoeverre bent u op de hoogte van de mogelijkheden in andere delen van Kameroen, voor bijvoorbeeld landbouw, ten opzichte van de gebieden waar NABC de focus op legt?
De mogelijkheden voor het bedrijfsleven in Kameroen worden door de ambassade in Benin in beperkte mate verkend. Het kabinet en private partners (inclusief de schrijvers van de private Afrika strategie) zien namelijk acht andere Afrikaanse markten als meer beloftevol voor het mkb. Zodoende richt de publiek-private Taskforce Handelsbevordering NL-Afrika zich vooral op die acht markten.
Op welke manier legt u prioriteit bij duurzame handelsrelaties met Kameroen, bijvoorbeeld door de mogelijkheid van extra afspraken op het gebied van investeringen of vrijhandel?
De bevoegdheid voor het maken van afspraken over markttoegang voor goederen en diensten ligt bij de Europese Unie. In 2019 is het onderhandelingsmandaat op basis waarvan de Europese Commissie met Afrikaanse landen onderhandelt over «Economic Partnership Agreement» gemoderniseerd en uitgebreid met onder andere duurzame ontwikkeling en investeringen. Het uitgangspunt van de handelsafspraken van de EU met Afrikaanse landen is dat zij volledig tariefvrij en quotavrij naar de EU kunnen exporteren.
Welke mogelijkheden biedt het Economic Partnership Agreement tussen de EU en Kameroen voor de uitbouw van duurzame handelsrelaties en investeringen, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw? Hoe wordt hier gebruikt van gemaakt en wat is de kabinetsinzet hierop?
De EU heeft in 2009 met de Centraal Afrikaanse landen een EPA afgesloten die in 2014 voor Kameroen voorlopig in werking trad. De EPA is gekoppeld aan de Cotonou overeenkomst. De daarin opgenomen principes op het gebied van onder andere mensenrechten, democratie en duurzaamheid zijn van toepassing. De EPA moet daarom vooral gezien worden als een ontwikkelingsakkoord dat een platform biedt voor Kameroen en de EU voor technische assistentie op het handelsterrein, waaronder landbouw. Het kabinet is voorstander de EPAs op deze wijze te benutten en steunt de inzet van de Europese Commissie hierop.
Welke mogelijkheden biedt het Global Gateway initiatief voor de uitbouw van duurzame handelsrelaties en een beter investeringsklimaat, ook op het gebied van landbouw?
Met de Global Gateway strategie zet de EU zich in voor duurzame en kwalitatief hoogwaardige projecten op het terrein van connectiviteit. Hierbij spelen hoge standaarden een centrale rol en wordt rekening gehouden met de behoeften van de partnerlanden zodat projecten een positieve bijdrage leveren aan de lokale economie en het investeringsklimaat. Naast investeringen bevat de Global Gateway nadrukkelijk ook steun via technische assistentie, waaronder op het gebied van handels- en investeringsovereenkomsten.
De Global Gateway richt zich op een breed aantal sectoren waaronder ook digitale technologieën, klimaat en energie, vervoer, gezondheid, onderwijs en onderzoek. Innovatieve oplossingen van het Nederlandse bedrijfsleven op het gebied van klimaatslimme landbouw en agro-logistiek kunnen hier ook bij aansluiten.
Op welke manier houdt u rekening met het voorkomen van hongersnoden, en de daaruit volgende gevolgen, zoals opkomende migratiestromen, tijdens het leggen van handelsrelaties?
Onze inzet voor gelijkwaardige handels- en investeringsrelaties met (beloftevolle) Afrikaanse markten richt zich als vanouds sterk op kansen in de agrifood sector in die markten, gezien de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse oplossingen voor die sector. Deze inzet gaat gepaard met investeringen in private-sectorontwikkeling in een aantal Afrikaanse landen en kan zodoende bijdragen aan een duurzame economische ontwikkeling die ook perspectieven kan bieden voor jongeren.
Bent u zich ervan bewust dat het Afrikaans continent grotendeels afhankelijk is van Oekraïens en Russisch graan en dat de aanhoudende oorlog grote gevolgen heeft voor de voedselvoorziening in onder andere Kameroen? Zo ja, op welke manier ziet u een rol voor Nederlandse bedrijven in de handelsrelaties op het gebied van voedselvoorziening zoals landbouw?
Ja, dat geldt inderdaad voor veel Afrikaanse landen. In mijn brief aan uw Kamer van 18 maart jl2 over de humanitaire inspanningen voor Oekraïne en buurlanden ging ik al kort in op de gevolgen elders in de wereld van de Russische invasie in Oekraïne. Ik noemde daarin ook de Nederlandse ontwikkelingsinspanningen om voedselzekerheid op structurele basis te versterken. Daarbij speelt Nederlandse kennis en kunde al een belangrijke rol, ook via verschillende programma’s van de ambassades. Een voorbeeld hiervan is het publiek-private samenwerkingsverband, SeedNL, dat zich richt op het versterken van zaaizaadketens in een aantal Afrikaanse landen.
Hoe is de ondersteuning vanuit de ambassade in Benin op dit moment geregeld voor Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief willen zijn?
De Honorair Consul van Nederland in Kameroen, voormalig uitvoerend secretaris (directeur) van de Kameroense werkgeversorganisatie, biedt ondersteuning aan Nederlandse ondernemers met zijn netwerk en deskundigheid. Zo heeft hij in samenwerking met NABC, en in opdracht van de ambassade in Benin, de handelsmissie naar Kameroen georganiseerd. De economisch medewerker van de ambassade in Benin biedt eveneens ondersteuning aan Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief (willen) zijn.
Welke beperkingen geeft het dat Nederland niet met een ambassade aanwezig is in Kameroen?
Nederland is, gezien het beperkt aantal middelen, gedwongen keuzes te maken aangaande aanwezigheid in het buitenland. De afwezigheid van een Nederlandse ambassade in Kameroen brengt uiteraard enkele beperkingen met zich mee. Door een beperkte aanwezigheid is er minder capaciteit om direct in te springen op actuele politieke en economische ontwikkelingen en om bijvoorbeeld mee te doen aan politieke demarches. De afwezigheid van een Nederlandse ambassade in Kameroen wordt echter opgevangen door de aanwezigheid van een Nederlandse Honorair Consul in het land. Deze verleent ondersteuning aan Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief zijn (zie ook antwoord vraag 11). Ook organiseert deze Honorair Consul handelsevenementen, samen met de ambassade van Nederland in Benin, waar deze handelsmissie een voorbeeld van is. De Nederlandse ambassadeur in Benin is daarnaast geaccrediteerd voor Kameroen en bezoekt het land op regelmatige basis. Tijdens deze bezoeken zijn, naast gesprekken met de overheid, ontmoetingen met Nederlandse ondernemers en de Nederlandse gemeenschap doorgaans een vast onderdeel van haar programma. Op politiek gebied werkt ze nauw samen met de EU delegatie en ambassadeurs en neemt ze deel aan de jaarlijkse politieke dialoog tussen EU en Kameroen. Zo blijft ze goed op de hoogte en kan ze de EU-positie beïnvloeden.
De aanwezigheid van Gazprom in Nederland |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk , Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het SOMO-onderzoek «Enabling Putin’s War: The ties between Amsterdam’s financial centre and Gazprom»? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. Het is bekend dat verschillende Russische bedrijven vennootschappen in Nederland hebben. Voor zover deze bedrijven of de eigenaren van deze bedrijven onder sancties vallen, moeten tegoeden van deze bedrijven worden bevroren. Daarnaast kijkt het kabinet in algemene zin naar Russische geldstromen in Nederland. Het kabinet acht het faciliteren van Russische bedrijven die profiteren van het regime onwenselijk, zeker als het vennootschappen in Nederland betreft die enkel financiële of fiscale doeleinden dienen. In dat verband is van belang dat de ministerraad op 1 april heeft ingestemd met het voorstel van de Minister van Financiën om een wetsvoorstel voor spoedadvies voor te leggen aan de Raad van State waarin dienstverlening door trustkantoren gericht op Russische geldstromen wordt verboden. In het wetsvoorstel is ook een verbod om doorstroomvennootschappen aan te bieden en om trustdiensten te verlenen met betrokkenheid van derde-hoogrisicolanden op witwasgebied of non-coöperatieve landen op belastinggebied opgenomen. Daarnaast is met het laatst ingestelde pakket van EU-sancties van 8 april jl. op voorspraak van Nederland ook een EU-breed verbod op trustdienstverlening aan Russische personen en entiteiten ingesteld, behoudens uitzonderingen voor o.a. maatschappelijk middenveld.
Wat vindt u ervan dat Gazprom in Nederland zo’n 26 miljard aan activa heeft staan en via zestien Nederlandse brievenbusfirma’s, waarvan een deel geen enkele economische activiteit ontplooit, in Nederland actief is?
Zie beantwoording vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat mede als gevolg hiervan Nederland de op twee na grootste investeerder in Rusland is en de op een na grootste ontvanger van Russische investeringen?
Dat klopt nagenoeg. Op basis van data uit de IMF CDIS database kan gesteld worden dat Nederland inderdaad de op twee na grootse directe investeerder is in Rusland (positie van USD 38,5 mrd per eind 2020). Ditzelfde geldt voor de directe investeringen vanuit Rusland (USD 25,1 mrd per eind 2020). Hiermee staat Rusland overigens niet in de toplanden met een directe investeringsrelatie met Nederland. De totale inkomende directe investeringspositie in Nederland bedroeg in 2020 USD 4.512 mrd, terwijl de uitgaande directe investeringspositie USD 5.877 mrd bedroeg. Wanneer de Nederlandse directe investeringen in Rusland worden afgezet worden tegen de totale uitgaande directe investeringen van Nederland, gaat het om 0,7%; de directe investeringen vanuit Rusland vertegenwoordigen 0,6% van het totaal.
Klopt het volgens u dat de Russische staat meerderheidsaandeelhouder is in Gazprom?
Ja.
Klopt het dat eventuele belastingontwijking door Gazprom inhoudt dat Poetin meer financiële middelen heeft om zijn oorlog tegen Oekraïne te bekostigen, gezien het belang van de Russische staat in Gazprom? Kunt u uitsluiten dat Gazprom via Nederland belasting ontwijkt?
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid geldt natuurlijk dat belastingontwijking door een bedrijf uiteindelijk de aandeelhouders van dat bedrijf financieel bevoordeelt. Het kabinet vindt belastingontwijking van iedere belastingplichtige onwenselijk en neemt zowel nationale als internationale maatregelen om belastingontwijking tegen te gaan. In aanvulling hierop wordt nu gewerkt aan een wijziging van artikel 43c van de Uitvoeringsregeling AWR. Op deze manier wil de Belastingdienst de ontheffing van de fiscale geheimhoudingsplicht en de verstrekkingsverplichting op basis van de genoemde sanctieregelingen nader wettelijk regelen. Een concept van deze wijziging is op 15 april 2022 ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voor een spoedadvies.
Wat is het beleid omtrent rulings aan staatsbedrijven uit landen die op brute wijze een ander land binnenvallen? Zegt u in een dergelijke situatie de ruling op?
In een «ruling» geeft de Belastingdienst zekerheid vooraf aan een belastingplichtige over de fiscale behandeling van een transactie of structuur op grond van de geldende fiscale wet- en regelgeving. Een ruling geeft een bedrijf dus geen financieel voordeel. Er is geen specifiek beleid omtrent rulings aan staatsbedrijven uit landen die een ander land binnenvallen, maar vanaf juli 2017 is er wel een beëindigingsgrond in de na dat tijdstip afgesloten rulings vastgelegd indien de vennootschap of een van haar bestuurders op de EU-sanctielijst voorkomt. Ingeval de vennootschap of een van haar bestuurders op de EU-sanctielijst is gezet, vervalt de vaststellingsovereenkomst van rechtswege. Dit betekent bijvoorbeeld dat een eventuele ruling aan een vennootschap, waarin een staatsbedrijf uit een land dat een ander land binnenvalt meer dan 50% (direct of indirect) aandeelhouder is of een doorslaggevende zeggenschap heeft, van rechtswege vervalt indien die vennootschap of dat staatsbedrijf op de EU-sanctielijst wordt geplaatst.
Hoe verklaart u dat Nederland slechts 6 miljoen euro aan tegoeden van gesanctioneerde Russen heeft bevroren? Kunt u dit toelichten?
Zoals bij brief van 21 april jl. aan uw Kamer gemeld, hadden op dat moment financiële instellingen en trustkantoren EUR 632,9 miljoen aan tegoeden bevroren en is EUR 274,3 miljoen aan transacties tegengehouden. We zullen uw Kamer periodiek blijven informeren over de stand van zaken van ontvangen meldingen van financiële instellingen en trustkantoren.
Het bericht dat China door middel van samenwerkingen met Europese bedrijven en universiteiten haar krijgsmacht moderniseert en dit ongewenst is. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in NRC: «Voorkom dat China militaire technologie bemachtigt»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de geconstateerde trend in het bericht dat China gretig gebruik maakt van technologie van Europese bedrijven en universiteiten om de Chinese krijgsmacht te versterken? Concludeert u dat er sprake is van ongewenste technologieoverdracht?
China heeft de ambitie om in 2049 dé leidende en zelfvoorzienende technologische, wetenschappelijke en militaire supermacht te zijn. Om dit doel te bereiken, volgt het land een assertieve strategie die bestaat uit een combinatie van grootschalige overheidsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling, overnames van buitenlandse hightechbedrijven en het bieden van toegang tot de Chinese markt in ruil voor technologieoverdracht2. Daarbij wordt in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 20213 geconstateerd dat belangstelling bestaat voor de Nederlandse topsectoren en kennisinstellingen vanwege de hoogwaardige infrastructuur, technologie en kennis die zij bezitten. De laatste vormen niet alleen doelwit van spionageactiviteiten, maar ook van legale (academische) samenwerkingsverbanden die potentieel kunnen leiden tot ongewenste kennisoverdracht. Het kabinet is zich bewust van de Chinese doelstellingen. Het kabinet erkent eveneens dat de risico’s op ongewenste overdracht van (sensitieve) kennis en technologie gemitigeerd dienen te worden, wanneer deze tot risico’s voor de nationale veiligheid leiden.
Bent u het ermee eens dat de grote geopolitieke veranderingen van de afgelopen tijd Nederland en de Europese Unie dwingen om de samenwerkingen op het gebied van militaire technologie met onvrije landen te heroverwegen en waar nodig te herzien?
Technologie staat meer dan ooit centraal in nationale veiligheidsvraagstukken. Dit is onder andere het gevolg van toenemende inzet van technologie in internationale geopolitieke competitie en het dual-use karakter van nieuwe of opkomende technologieën. Dit leidt tot nieuwe vragen over de relatie tussen technologie, veiligheid en economie, waaronder de vraag welke technologieën we willen beschermen vanwege mogelijke nationale veiligheidsrisico’s.
Op 21 maart jl. is het EU Strategisch Kompas aangenomen door de Raad Buitenlandse Zaken en op 24 maart jl. is dit bekrachtigd door de Europese Raad. Hierin wordt richting gegeven aan het Europese veiligheid- en defensiebeleid. In het Strategisch Kompas is opgenomen dat de EU vol gebruik zal blijven maken van het bestaande samenwerkingsmechanisme voor het screenen van buitenlandse investeringen en dat lidstaten zo snel als mogelijk nationale screeningsmechanismen ten aanzien van buitenlandse investeringen dienen te implementeren om zo veiligheidsrisico’s te mitigeren.
Voorts is op 15 februari jl. de «roadmap on critical technologies for security and defence» van de Europese Commissie gepubliceerd met daarin een tijdspad waarbinnen onderzoek, ontwikkeling en innovatie ten aanzien van sensitieve technologie dient te worden gestimuleerd alsmede strategische afhankelijkheden op dit vlak dienen te worden teruggedrongen.
Hoe is het zicht van het kabinet over de technologieoverdracht op dit gebied van de afgelopen 20 jaar? Hoe werkt het kabinet eraan om dit te verbeteren?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen doorlopend onderzoek naar dit onderwerp. In het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren van AIVD, MIVD en NCTV dat vorig jaar aan uw Kamer is aangeboden, staat beschreven hoe de Chinese inzet van zowel legale als illegale economische middelen en (digitale) spionage een groeiende dreiging vormt voor de Nederlandse economische veiligheid4. Deze inzichten die deze onderzoeken opleveren worden gebruikt in verschillende beleidsinstrumenten (zowel bestaande als toekomstige) om ongewenste kennis- en technologie overdracht te adresseren, vanuit een kabinetsbrede visie en inzet, zoals beschreven in de Kamerbrief over de aanpak statelijke dreigingen van 3 februari 20215.
Zo is er op 31 januari jl. een brief naar uw Kamer verstuurd over de voortgang van de maatregelen en de ontwikkelingen op het gebied van kennisveiligheid6. Daarnaast ligt de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (vifo) nu ter behandeling voor in uw Kamer. De doelstelling van investeringstoetsing (zoals al bestaat in de telecom- en energiesector) is om risico’s voor de nationale veiligheid te mitigeren die kunnen ontstaan bij wijzigingen in zeggenschap van bedrijven. Dit betekent dat investeringen in bepaalde bedrijven worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval investeringen kunnen worden geblokkeerd.
Een andere manier waarop het kabinet bijdraagt aan het voorkomen van ongewenste technologieoverdracht, is via exportcontrole. Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen zijn gehouden aan Europese en nationale regels voor de export van dual-use-goederen en technologie7. Het belangrijkste kader daarvoor is de (EU) dual-use-verordening (2021/821), die recentelijk is herzien en op 9 september 2021 in werking is getreden. De dual-use-verordening geeft een breed kader om de export van producten, programmatuur en technologie die zijn opgenomen in de bijlage van de verordening te controleren.
Met de herziening van de dual-use-verordening zijn de mogelijkheden voor het opleggen van ad hoc vergunningplichten vergroot. Zo introduceert de verordening een mogelijkheid tot het opleggen van een ad hoc vergunningplicht voor de export van cybersurveillance-technologie in geval van zorgen omtrent mensenrechtenschendingen.
Hoewel de bovengenoemde instrumenten een belangrijke bijdrage leveren aan de weerbaarheid en daarmee aan het voorkomen van ongewenste technologieoverdracht is het risico daarop nooit volledig uit te sluiten. Het kabinet houdt dit onderwerp hoog op agenda om de restrisico’s adequaat te adresseren.
Wat vindt u van de suggestie om een meldingsplicht in te voeren voor universiteiten en bedrijven die samenwerken met Chinese partijen binnen risicovakgebieden?
Universiteiten en bedrijven hebben de vrijheid om samenwerkingen met binnen- en buitenlandse partners aan te gaan. Voor universiteiten is dat onderdeel van de in Nederland wettelijk geborgde academische vrijheid. Het is dan ook primair aan de kennisinstelling of het bedrijf om kansen en (veiligheids)risico’s van iedere samenwerking af te wegen.
Om de kennisinstellingen daarbij handvatten te geven, is op 31 januari jl. de Nationale Leidraad Kennisveiligheid gepubliceerd, een gezamenlijk product van het Nederlandse kennisveld en de rijksoverheid, die kennisinstellingen hierbij op weg helpt. Ook werd die dag het Rijksbrede Loket Kennisveiligheid geopend waar kennisinstellingen terecht kunnen met vragen over concrete aan kennisveiligheid gerelateerde zaken. Zoals toegezegd door de Minister van OCW tijdens het commissiedebat internationalisering en kennisveiligheid van 9 februari jl. zal hij de kennisinstellingen bij brief oproepen om een risicoanalyse uit te voeren en over de uitkomsten daarvan met de Raden van Toezicht in contact te treden. De Minister van OCW zal eind dit jaar het gesprek aangaan met de Raden van Toezicht om te zien of de huidige kennisveiligheidsaanpak van het kabinet volstaat, of dat er aanvullende maatregelen nodig zijn.
Bedrijven kunnen voor advies terecht bij de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Buitenlandse Zaken (BZ) en bij de RVO. BZ informeert het bedrijfsleven ook proactief over de risico’s die verbonden zijn met samenwerking met Chinese partijen. Daarnaast heeft de RVO in opdracht van BZ een aantal instrumenten ontwikkeld om het bedrijfsleven te ondersteunen bij het identificeren van risico’s m.b.t. zakendoen in en met China, zoals de China Business Tool, een zelf-scan voor bedrijven, en de International Business Academy, een reeks online informatiesessies over diverse onderwerpen. Tegen deze achtergrond acht het kabinet invoering van een meldingsplicht op dit moment niet opportuun.
Bent u van mening dat het begrip «risicovakgebieden» op dit moment voldoende gedefinieerd is? Zo nee, kunt u in samenwerking met experts daaraan werken?
Is de regering momenteel juridisch en bestuurlijk in staat om ongewenste samenwerkingen op dit gebied te blokkeren als is vastgesteld dat het om te gevaarlijke risicovakgebieden gaat? Zo nee, wat is daarvoor nodig en bent u bereid daarmee aan de slag te gaan?
Wanneer het gaat om (academische) samenwerkingen van Nederlandse kennisinstellingen met buitenlandse kennisinstellingen en bedrijven, geldt dat er op dit moment geen wettelijke basis is om de Nederlandse kennisinstelling te verplichten om deze samenwerking te beëindigen. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid te onderzoeken wat voor beleid de Verenigde Staten op dit gebied voert en te bezien of daar bepaalde lessen uitgetrokken kunnen worden?
Er is intensief contact met de Verenigde Staten op gebied van kennisveiligheid. Het bezoek dat de Minister van OCW onlangs aan de VS heeft gebracht stond mede in het teken van kennisveiligheid en het beter inzicht krijgen in Amerikaanse beleidsvorming. Op ambtelijk niveau worden ook uitvoerig contacten onderhouden, zowel bilateraal als via de EU. Daarbij gaat het om uitwisselen van informatie en van geleerde lessen, maar ook om inzicht te krijgen in hoe Europees/Nederlands en Amerikaans beleid zo goed mogelijk op elkaar afgestemd kunnen worden, opdat kennisveiligheid goed gewaarborgd wordt en tegelijkertijd de trans-Atlantische handels- en investeringsrelatie en kennisuitwisseling verder wordt versterkt.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bevriezen van tegoeden in Nederland van Russen op de sanctielijst. |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland bevriest een «fooi» van € 6 mln aan Russische gelden»1?
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe verklaart u dat er veel meer tegoeden zijn bevroren in België dan in Nederland?
Eenieder in de Europese Unie is verplicht de vastgestelde sancties na te leven en waar nodig tegoeden te bevriezen. Het is uiteraard afhankelijk van de plekken waar tegoeden zich bevinden of beheerd worden, waar de bevriezingen plaatsvinden. België heeft geen verklaring gegeven voor de hoogte van het bedrag aan bevroren tegoeden, maar in het algemeen ligt er bij zeer omvangrijke bedragen vaak een bijzondere omstandigheid aan ten grondslag. Zo kunnen bijvoorbeeld bepaalde grote Russische bedrijven hun vermogen in een bepaalde Europese instelling hebben ondergebracht, kan er een grote clearinginstelling in het land gevestigd zijn of zijn er omvangrijke reserves van de Russische centrale bank bij een instelling in dat land aanwezig. In Nederland gaat het in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 13 mei jl. (Kamerstuk 36 045, nr. 72) om een bedrag van 640,8 miljoen euro aan bevroren tegoeden en contracten. Dit betreft alleen tegoeden bij de financiële sector.
Kunt u een uitsplitsing delen van de tegoeden van Russen op de sanctielijst die zijn bevroren in België? Welk deel betreft banktegoeden, aandelen en vastgoed? Op welke manier verschillen de bevroren tegoeden in België van de tegoeden van Russen op de sanctielijst in Nederland?
Uit de berichtgeving uit België blijkt dat het om 2,7 miljard euro gaat aan bevroren tegoeden van personen of entiteiten op sanctielijsten. Ook is er 7,3 miljard euro aan transacties tegen gehouden. Deze transacties werden volgens de Belgische autoriteiten tegengehouden als gevolg van andere internationale financiële beperkingen die ten aanzien van Rusland werden opgelegd. Uit de berichtgeving blijkt geen nadere uitsplitsing of toelichting en de Belgische autoriteiten mogen hierover met mijn ministerie geen nadere informatie delen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht zullen zich bij dergelijke omvangrijke bedragen specifieke omstandigheden voordoen die in Nederland minder of niet aan de orde zijn.
In de begeleidende Kamerbrief bij het rapport van de nationaal coördinator sanctienaleving en handhaving van 13 mei staat meer informatie over de stand van zaken in andere EU-lidstaten. In algemene zin kan worden gesteld dat de verschillen per lidstaat groot zijn.
Kunt u een onderscheid van bedragen maken van tegoeden van Russen op de sanctielijst in Nederland met dezelfde categorienaam als het onderscheid dat België hanteert?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u zich in het genoemde bedrag van 35 miljard euro aan activa van Russen op de sanctielijst? Zo ja, wanneer is dit gehele bedrag bevroren? Zo nee, kunt u toelichten wat de activa van Russen op de sanctielijst in Nederland bedragen in zijn totaliteit?
In de media is genoemd dat Russen in Nederland 80 miljard euro aan vermogen zouden bezitten, waarbij 45 miljard euro vermogen zou zijn van personen of entiteiten op sanctielijsten. Deze bedragen zijn afkomstig uit jaarrekeningen van bedrijven. De belangen van deze bedrijven behoren echter niet volledig toe aan Russen. Uit statistische informatie van DNB blijkt dat er sprake is van 27 miljard euro aan directe investeringen vanuit Rusland in Nederland (cijfers 2020). Deze investeringen zijn niet noodzakelijk investeringen gerelateerd aan gesanctioneerde personen of entiteiten.
Bij bovengenoemde gegevens gaat het om de activa van bedrijven. Dit is niet gelijk aan vermogen dat in Nederland aanwezig is en/of dat door een financiële instelling te bevriezen is. Activa kunnen bijvoorbeeld bestaan uit aandelen, deelnemingen, investeringen, voorraden of onroerend goed. Deze activa kunnen deels buiten Nederland staan. Voor zover de activa in Nederland staan, kunnen financiële instellingen, crypto-partijen of trustkantoren alleen tot bevriezing overgaan als zij toegang hebben tot deze activa. Een bank met een gesanctioneerde partij als cliënt, kan alleen een rekening en eventuele andere financiële diensten bevriezen, maar niet zaken die op de balans staan van het bedrijf. Het is dan aan de entiteiten met gesanctioneerde eigenaren zelf om het vermogen te bevriezen. Ook die entiteiten moeten zich immers aan de Sanctiewet houden. Voor deze partijen geldt geen meldplicht en het bevroren vermogen wordt dus niet zichtbaar in de gerapporteerde cijfers, maar dat doet niet af aan de verplichting die voor hen uit de Sanctiewet 1977 voortvloeit. Als de entiteiten onterecht niet bevriezen, dan overtreden zij de sanctieregelgeving. Op basis van de Wet op de economische delicten (WED) is het niet naleven van de Sanctiewet 1977 aan te merken als overtreding of, indien opzettelijk, een misdrijf en is vervolging mogelijk. Dit geldt ook voor partijen die meewerken aan overtreding van de sanctieregelgeving. Dit maakt dat de onderneming de activa in de boeken niet meer in Nederland te gelde kan maken omdat niemand mag meewerken aan transacties van gesanctioneerde personen. Zodra een transactie plaatsvindt (bijvoorbeeld een verkoop van een pand) moet de betrokken financiële instelling of een andere dienstverlener deze transactie tegenhouden of de opbrengst bevriezen.
Welke partijen in Nederland kunnen deze tegoeden bevriezen? Waarom is dat nog niet gebeurd?
Eenieder in Nederland moet zich houden aan de sanctieregelgeving. Dit betekent dat iedereen die de beschikking heeft over vermogen van gesanctioneerde personen, dit moet bevriezen. Dit geldt voor een financiële instelling, andere dienstverleners, en ook voor de entiteiten zelf waarvan gesanctioneerde personen de eigenaren zijn.
Financiële instellingen, crypto-partijen en trustkantoren moeten hun systemen controleren op relaties met gesanctioneerde personen (artikel 2, eerste lid, Regeling toezicht Sanctiewet 1977 jo. artikel 2, tweede lid, Regeling toezicht Sanctiewet 1977). Bij vastgestelde relaties dient onverwijld een melding gemaakt te worden bij de AFM of DNB (artikel 3 Regeling toezicht Sanctiewet 1977). Verder moeten eventuele tegoeden worden bevroren. Alleen voor financiële instellingen, crypto-partijen en trustkantoren geldt op dit moment een meldplicht voor bevroren activa. Het kabinet bekijkt op dit moment in welke andere sectoren ook een meldplicht kan worden ingevoerd. Uitbreiding van de meldplicht is ook één van de aanbevelingen in het rapport van de nationaal coördinator sanctienaleving en handhaving, dat op 13 mei aan uw Kamer is verzonden.
Op welke manier worden financiële instellingen bijgestaan in het treffen van de juiste maatregelen om de tegoeden van Russen op de sanctielijst te bevriezen? Hoe kan De Nederlandsche Bank (DNB) dit bevorderen?
Het treffen van de juiste maatregelen om de tegoeden van Russen op de sanctielijst te bevriezen is wettelijk verplicht. Financiële instellingen dienen te waarborgen dat zij maatregelen treffen op het gebied van administratieve organisatie en interne controle ter naleving van de sanctieregelgeving. Deze maatregelen zien tenminste op een adequate controle van de administratie van de instelling op het overeenkomen van de identiteit van een relatie met een (rechts)persoon of entiteit, als bedoeld in de sanctieregelgeving, met het oog op het bevriezen van de financiële middelen van die relatie of het voorkomen van het ter beschikking stellen van financiële middelen of diensten aan die relatie. Financiële instellingen en trustkantoren moeten zodoende in staat zijn om de sancties na te leven. Om financiële instellingen bij te staan bij het treffen van de juiste maatregelen om de tegoeden van personen op de sanctielijst te bevriezen heeft het Ministerie van Financiën een «Leidraad Financiële Sanctieregelgeving» gepubliceerd2. DNB houdt toezicht op de toereikendheid van de inrichtingen van de processen binnen financiële ondernemingen. In dat kader geeft DNB guidance aan instellingen, onder andere via de Leidraad Wwft en Sanctiewet. Daarnaast staat DNB de instellingen bij door het faciliteren van het stellen van vragen over EU-sanctieregelingen aan de Europese Commissie. Ook voert DNB regelmatig overleg met de koepelorganisaties.
Zou het helpen als Nederlandse trustkantoren delen waar de tegoeden van Russen op de sanctielijst zich bevinden? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd?
Trustkantoren hebben net als financiële instellingen een wettelijke plicht om maatregelen te treffen en onverwijld te melden wanneer zij een relatie constateren met een gesanctioneerde. In de melding moet toelichting gegeven worden op de getroffen maatregelen. Ook moet het trustkantoor activa bevriezen als het trustkantoor daar de beschikking over heeft. Deze meldingen worden vervolgens gedeeld met het Ministerie van Financiën. De Minister van Financiën kan deze informatie delen met andere overheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op de naleving van de sanctieregelgeving, zoals met strafrechtelijke autoriteiten. Uiteraard geldt dit alleen voor de gevallen dat entiteiten met gesanctioneerde eigenaren bediend worden door een trustkantoor of een relatie hebben met een trustkantoor.
Is het kabinet het ermee eens dat er veel meer moet gebeuren om tegoeden van Russen op de sanctielijst veel sneller te bevriezen? Zo ja, wat gaat het kabinet hieraan doen?
Het naleven van de getroffen sancties moet voor eenieder de hoogste prioriteit hebben. Het is een wettelijke plicht. Het kabinet vindt het van groot belang dat in beeld is of er problemen zijn bij de naleving van sancties en of de handhaving adequaat plaatsvindt. In dat kader is aan de nationaal coördinator sanctienaleving en handhaving gevraagd om dit in kaart te brengen.
De nationaal coördinator constateert dat er bij de naleving van de sancties in Nederland in het algemeen spoedig en naar behoren is gehandeld door zowel private partijen, toezichthouders als uitvoeringsinstanties. Er wordt gewerkt aan actieve opsporing en handhaving van de maatregelen tegen de belangrijkste Russische personen en entiteiten die op de sanctielijst staan. Dit neemt niet weg dat de nationaal coördinator verschillende aanbevelingen voor verbeteringen voorstelt. Deze zien bijvoorbeeld op betere informatiedeling, duidelijkere onderzoeksverplichtingen voor private partijen en uitbreiding van de meldplicht. Het kabinet volgt de aanbevelingen op. Zo zal het kabinet voor het eind van het jaar een hoofdlijnenbrief sturen over de wijze waarop het sanctiestelsel zal worden versterkt en wet- en regelgeving zal worden aangepast.
Bent u bereid om banken en andere financiële instellingen, waar Russen op de sanctielijst tegoeden hebben, aan te spreken op uw ministerie?
Elke relatie met een gesanctioneerde persoon moet door banken en andere financiële instellingen gemeld worden inclusief eventueel bevroren tegoeden. DNB en AFM zien toe op de getroffen maatregelen op het gebied van de administratieve organisatie en interne controle en dat meldingen goed doorkomen. AFM heeft bij de presentatie van het jaarverslag op 12 april jl. aangegeven positief te zijn over de naleving van sancties in de financiële sector. DNB is ook in gesprek gegaan met de instellingen over een juiste toepassing van de sanctieregelgeving. Mijn beeld is dat de financiële instellingen en trustkantoren de sanctieregelgeving toepassen en relaties melden. Ik voer hierover overleg met DNB en AFM en met brancheorganisaties en individuele instellingen die zich melden bij het ministerie.
Mogelijke transnationale kieslijsten in de EU |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de vier grootste groepen in het Europees Parlement een akkoord hebben bereikt op 9 maart over transnationale kieslijsten voor de Europese verkiezingen van 2024?
Klopt het dat de intentie is om in 2024 achtentwintig Europarlementariërs via transnationale kieslijsten te verkiezen, met een kiesdrempel van 3,5 procent?
Klopt het dat er in dit akkoord ook gesproken wordt over het verlagen van de stemgerechtigde leeftijd naar zestien voor de Europese verkiezingen?
Wat vindt u van dit akkoord? Steunt u de inzet om de stemgerechtigde leeftijd naar zestien te brengen voor de Europese verkiezingen? Steunt u de totstandkoming van transnationale kieslijsten?
Hoe verhoudt deze deal zich tot de uitkomsten van de Conferentie over de Toekomst van Europa, waar ook expliciet uit is gekomen dat Europeanen transnationale kieslijsten willen?
De EP-rapporteur en (een aantal van de) schaduw-rapporteurs zijn ook betrokken bij de discussies die plaatsvinden in de context van de Conferentie over de Toekomst van Europa. Zij hebben binnen de werkgroep Europese democratie bijvoorbeeld veel nadruk gelegd op aanbeveling 16.2 De betrokken rapporteur en schaduw-rapporteurs zien in deze aanbeveling een duidelijke bevestiging van voorgestelde aanpassingen in de Europese Kiesakte. Of deze aanbeveling uiteindelijk wordt meegenomen in het eindrapport van de Conferentie, wat naar verwachting op 9 mei a.s. zal verschijnen, is nu nog niet duidelijk. Het Europees Parlement heeft initiatiefrecht voor de Europese Kiesakte en kan zelf met een voorstel komen. Het Europees Parlement is daarbij niet afhankelijk van de uitkomsten van de Conferentie, al kunnen de uitkomsten van de Conferentie wel bijdragen aan het draagvlak voor het wijzigen van de Europese Kiesakte.
Naast de Europese burgeraanbevelingen zijn de transnationale kieslijsten ook teruggekomen in de nationale burgerdialogen van Kijk op Europa.3 Wat betreft de Nederlandse burgers komt daar een minder uitgesproken beeld naar voren: een derde vindt stemmen op ook niet-nationale kandidaten bij EP-verkiezingen via transnationale kieslijsten een goed idee, een derde vindt dat niet en een derde heeft geen mening over dit onderwerp.
Hoe verhoudt deze deal en de uitkomt van de conferentie zich tot het coalitieakkoord?
Met het oog op het coalitieakkoord4 is het van belang om vanuit het oogpunt van het versterken van democratische legitimiteit een positie te bepalen op de verschillende onderwerpen die raken aan de Europese Kiesakte. Als het voorstel door het EP wordt aangeboden aan de Raad, zal uw Kamer op de gebruikelijke manier geïnformeerd worden over de kabinetspositie.
Zal u zich in Brussel positief uitspreken over dit akkoord?
Met het oog op de nadere standpuntbepaling die nog plaats moet vinden van zowel het Europees Parlement als het kabinet, acht ik het voortijdig om een uitspraak te doen over een voorstel. Als het voorstel door het EP wordt aangeboden aan de Raad, zal uw Kamer zoals hierboven aangegeven op de gebruikelijke manier geïnformeerd worden over de kabinetspositie.
Welke stappen moeten er nog gezet worden om dit akkoord te implementeren?
Het vervolgproces om tot een definitief initiatiefvoorstel vanuit het Europees Parlement te komen is gaande. Verwachting is dat het EP tijdens de plenaire vergadering van 2-5 mei zal stemmen over het voorstel. In de plenaire is een meerderheid van stemmen noodzakelijk. Pas daarna zal het EP het voorstel formeel indienen bij de Raad om het te behandelen.
Een wijziging van de Europese Kiesakte moet met unanimiteit worden vastgesteld door de Raad en vervolgens worden goedgekeurd volgens de grondwettelijke procedures in elk van de lidstaten.5
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat in 2024 de eerste Europarlementariërs gekozen worden van transnationale kieslijsten?
Als het initiatiefvoorstel door het EP aan de Raad wordt aangeboden, zal het kabinet een standpunt bepalen en op basis van dat standpunt deelnemen aan de besprekingen over het voorstel in de Raad. Of en wanneer de nieuwe Europese Kiesakte vervolgens wordt aangenomen is niet op voorhand in te schatten. Dit is afhankelijk van meerdere factoren, zoals de onderhandelingen in de Raad en tussen Raad en EP en het vereiste ratificatieproces binnen elk van de lidstaten.
Kan u de Kamer informeren over uw inzet op dit thema in Brussel?
Uw Kamer zal conform de bestaande informatie-afspraken geïnformeerd blijven over de verdere ontwikkelingen in dit dossier.
De implicaties van het afsluiten van een nieuw WHO-verdrag gebaseerd op artikel 19 van de WHO-Constitutie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het «Besluit van de inspecteur-generaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 24 november 2021 tot vaststelling van het Specifiek interventiebeleid tabak en rookwaren»?1
Ja.
Klopt het dat voor de wettelijke basis van dit besluit wordt gerefereerd aan richtlijn 2014/40/EU betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten? Bent u bekend met artikel 7 van deze EU-richtlijn waarin staat dat wettelijk optreden nodig is voor de uitvoering van het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) inzake tabaksontmoediging (WHO Framework Convention on Tobacco Control)?2
De belangrijkste wettelijke bepalingen met betrekking tot het specifieke interventiebeleid tabak en rookwaren van de NVWA zijn de Tabaks- en rookwarenwet en het daarop gebaseerde Tabaks- en rookwarenbesluit en de Tabaks- en rookwarenregeling. Daarnaast geldt inderdaad richtlijn 2014/40/EU betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2011/37/EG (hierna: de Tabaksproductenrichtlijn).
Ik ben bekend met artikel 7 van de Tabaksproductenrichtlijn. In dit artikel wordt evenwel niet verwezen naar het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. Dit gebeurt wel in artikel 1 waarin onder andere wordt aangegeven dat de richtlijn tot doel heeft uitvoering te geven aan het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging en dat wordt uitgegaan van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid, met name voor jongeren.
Bent u bekend met het initiatief van de Wereldgezondheidsassemblee (WHA) om de pandemische paraatheid te versterken,3 waarbij via artikel 19 van de WHO-Constitutie een legaal bindende overeenkomst wordt bewerkstelligd?4
Ik ben bekend met het initiatief van de WHA om de pandemische paraatheid te versterken. Het is echter nog niet vastgesteld onder welk artikel van de WHO-Constitutie het nog uit te onderhandelen instrument zal komen te vallen.
Klopt het dat het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging door zowel Nederland als de EU is ondertekend? Betekent dit dat indien Nederland besluit om door middel van artikel 31 uit dit verdrag te stappen, Nederland op basis van EU-richtlijnen nog steeds verplicht kan worden om aan de voorwaarden van het verdrag te voldoen? Kan het niet tot uitvoer brengen van de relevante bepalingen van richtlijn 2014/40/EU tot gevolg hebben dat de EU een inbreukprocedure start omdat Nederland niet voldoet aan EU-richtlijnen die ten gevolge van het WHO-verdrag ontstaan, waardoor Nederland effectief niet onder het WHO-verdrag uit kan komen?
Het klopt dat het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging in 2003 door zowel Nederland als de EU is ondertekend. Het Verdrag is vervolgens voor beiden in 2005 in werking getreden. De inhoud van het WHO-Kaderverdrag valt gedeeltelijk onder de bevoegdheid van de lidstaten en gedeeltelijk onder de exclusieve bevoegdheid van de EU. Op enkele terreinen van het tabaksontmoedigingsbeleid – zoals productregulering en reclame en sponsoring – hebben de lidstaten namelijk hun nationale bevoegdheid gedeeltelijk aan de EU overgedragen. Deze onderwerpen zijn o.a. in de Tabaksproductenrichtlijn gereguleerd. De lidstaten zijn gehouden Europese richtlijnen te implementeren in hun nationale recht. Ook als Nederland het verdrag opzegt is Nederland gehouden aan de wetgeving van de EU, want er is sprake van een gezamenlijke bevoegdheid.
Klopt het dat in artikel 9, lid (b) van het meest recente concept-rapport, het «verbeteren, updaten en versterken van de leidende en coördinerende rol van de WHO» worden genoemd als een voordeel bij het creëren van een nieuw verdrag op basis van artikel 19 van de WHO constitutie?5 Is het juist om te concluderen dat in dit concept-rapport expliciet wordt verwezen naar het WHO Framework Convention on Tobacco Control?6 Klopt het dat op basis van dit bestaande artikel 19 instrument, landen worden verplicht onderdelen van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging om te zetten in nationale wetgeving, waardoor landen verplicht worden maatregelen te nemen? Kan dit dus bij een vergelijkbaar instrument omtrent pandemische paraatheid betekenen dat Nederland verplicht wordt bepaalde maatregelen te nemen via directe WHO-bepalingen, dan wel via EU-richtlijnen?
In de door u genoemde rapportage worden inderdaad voorbeelden genoemd van thema’s waarop lidstaten zouden kunnen samenwerken en wordt ingegaan op de mogelijke juridische vorm die daarbij zou kunnen worden gekozen. Daarbij wordt ook de structuur van het FCTC-verdrag, als een mogelijke juridische vorm voor een dergelijk instrument genoemd. In zijn algemeenheid is het zo dat Nederland gebonden is aan internationale verdagen die wij afsluiten. Verder is het zo dat indien de EU-lidstaten ervoor kiezen om gemeenschappelijk wetgeving aan te nemen, Nederland daaraan gebonden is. Op dit moment is het echter te vroeg te vroeg om hierop vooruit te lopen. Zowel de inhoud, als de juridische vorm van het nog uit te onderhandelen WHO-instrument, staan nog niet vast.
Bent u bekend met artikel 8, tweede lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging? Klopt het dat Nederland door middel van dit artikel wordt verplicht om nationale wetgeving te maken om blootstelling aan tabaksrook in verschillende locaties, waaronder werkplekken in binnenruimtes, te voorkomen? Kunt u uitsluiten dat Nederland als gevolg van het aanstaande nieuwe WHO-verdrag met betrekking tot «pandemische paraatheid», zonder hierover zelf nader te kunnen oordelen, in de toekomst wellicht wordt verplicht nationale wetgeving te maken naar aanleiding van toekomstige nieuwe WHO-bepalingen, dan wel via EU-richtlijnen op basis van dit verdrag?
Ja, ik ben bekend met artikel 8, tweede lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging. De Hoge Raad heeft overwogen dat indien noch uit de tekst, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis van dat verdrag volgt dat geen rechtstreekse werking van de verdragsbepaling is beoogd, de inhoud van die verdragsbepaling beslissend is. Het gaat er dan om, aldus de Hoge Raad, of deze onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te worden toegepast. Aan artikel 8, lid 2, WHO Kaderverdrag komt volgens de Hoge Raad rechtstreekse werking toe. Dit betekent dat deze bepaling Nederland verplicht voor «indoor public places» effectieve wettelijke maatregelen te nemen tegen blootstelling aan tabaksrook. Dit heeft in Nederland geleid tot aanpassing van de wetgeving.
De inhoud en juridische vorm van het nog uit te onderhandelen WHO-instrument met betrekking tot pandemische paraatheid, staan nog niet vast en daarmee evenmin of er EU-richtlijnen op basis van dit instrument zullen komen. Het is wel inherent aan verdragen in het algemeen dat deze bepalingen kunnen bevatten die aanleiding geven tot aanpassing van nationale wetgeving. Mocht Nederland partij worden bij het nog uit te onderhandelen WHO-instrument met betrekking tot pandemische paraatheid, dan zal het te zijner tijd moeten beoordelen of voor uitvoering van het verdrag, aanpassing van wetgeving nodig is. Hier zal bij de parlementaire goedkeuring in de toelichting op het instrument aandacht aan worden besteed en uw Kamer kan dan een oordeel daarover geven.
Als Nederland partij wordt bij een dergelijk pandemie-instrument dan kan het inderdaad zijn dat specifieke bepalingen na ratificatie van het instrument door het Nederlandse parlement, via aanpassing van Europese regelgeving direct of indirect hun werking zullen hebben in nationale wetgeving wanneer het maatregelen betreft waar een exclusieve EU-competentie voor geldt.
Klopt het dat in artikel 8, lid (a) van het eerder benoemde concept-rapport wordt gesproken over Equity, waarbij lidstaten dit opvatten als een inspannings- én resultaatsverplichting? Betreft dit slechts het delen van informatie en ondersteuning in het produceren van goederen, of kan hierbij sprake zijn van een overdracht van goederen vanuit Nederland naar een andere lidstaat? Wat zijn mogelijke gevolgen voor de toegang tot en autonomie over bijvoorbeeld persoonlijke beschermingsmiddelen als deze onder het gezag van de WHO zullen vallen? Kunt u uitsluiten dat Nederland de zeggenschap over zijn eigen voorraden en productie over zal (moeten) dragen aan de WHO?
Het rapport waar het lid van de FvD fractie naar verwijst, betreft een verslag van een werkgroepbijeenkomst, waar mogelijke thema’s zijn besproken, die relevant zouden kunnen zijn voor een pandemie-instrument van de WHO. De precieze invulling van het thema «equity» en de vraag of en op welke wijze dit uitdrukking zal krijgen in het uiteindelijke instrument, is nog niet besproken. De daadwerkelijke onderhandelingen over de inhoud van het instrument moeten nog beginnen. Maar in zijn algemeenheid is het nastrevenswaardig dat alle landen op de wereld kunnen beschikken over beschermingsmiddelen en of medicijnen, nodig voor het indammen van uitbraken van besmettelijke ziekten. Dat is ook een Nederlands belang.
Klopt het dat in artikel 8, lid (i) van het concept-rapport wordt vermeld dat lidstaten «de noodzaak zien voor nationaal en wereldwijd gecoördineerde acties om misinformatie, desinformatie en stigmatisering aan te pakken als die de publieke gezondheid ondermijnen»? Klopt het dat bijvoorbeeld artikel 11, eerste lid, onder b en artikel 13, tweede lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, leiden tot specifieke eisen die binnen vijf jaar na bekrachtiging omgezet moeten worden in nationale wetgeving?
Zoals het verslag van de WHO-werkgroep voor «pandemische paraatheid en bestrijding» aangeeft, is tijdens de betreffende vergadering gesproken over het thema misinformatie, desinformatie en stigmatisering.
Dit thema is ook in diverse rapporten van expertpanels aan de orde gekomen op basis van wereldwijde ervaringen in de Covid-19 crisis.
Nederland heeft richtlijn nr. 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (PbEG L 194) al voor de inwerkingtreding van het WHO Kaderverdrag in Nederland in 2005, geïmplementeerd in de Tabaks- en rookwarenwet, waardoor de voorschriften, genoemd in artikel 11, eerste lid, onder b, hier al van toepassing waren. Ook met de implementatie van richtlijn nr. 2003/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de reclame en sponsoring voor tabaksproducten (PbEG L 152), voldeed Nederland al op een eerder tijdsstip aan de eisen gesteld in artikel 13, tweede lid, van het Verdrag.
Bent u bekend met artikel 14, vierde lid, onder b van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging, waarin wordt gesteld dat wanneer een tabaksproduct «waarschijnlijk een onjuiste indruk kan creëren», dit al genoeg is om een advertentie te verbieden? Kunt u uitsluiten dat bij mogelijke ratificatie van een dergelijk verdrag omtrent pandemische paraatheid de WHO Nederland zal verplichten om bepaalde zaken als nepnieuws te bestempelen of zelfs te censureren?
Artikel 14, vierde lid, onder b stelt geen eisen aan reclame. Ik veronderstel dat u artikel 13, vierde lid, onder a bedoelt. In de Tabaks- en rookwarenwet is een veelomvattend reclameverbod voor tabaksproducten en aanverwante producten opgenomen. Op grond van dit verbod is elke vorm van commerciële mededeling, die het bekendheid geven aan of het aanprijzen van een tabaksproduct of aanverwant product tot doel dan wel rechtstreeks of onrechtstreeks tot gevolg heeft, niet toegestaan. Daarnaast is elke handeling in de economische sfeer, met als doel de verkoop van producten te bevorderen, verboden. De NVWA bekijkt per geval of uitingen onder het reclameverbod vallen.
De inhoud en juridische vorm van het nog uit te onderhandelen WHO-instrument met betrekking tot pandemische paraatheid staat nog niet vast. De vraag of en op welke wijze een thema als misinformatie, desinformatie en stigmatisering, zoals besproken door de WHO-werkgroep pandemische paraatheid en bestrijding en zoals dat aan de orde is gekomen in diverse rapporten van expertpanels op basis van wereldwijde ervaringen in de Covid-19 crisis, een plaats zal krijgen in het uiteindelijke instrument is daarom nog niet te beantwoorden. Ik kan mij echter voorstellen dat indien een verdrag bepalingen zou bevatten die strijdig zijn met bijvoorbeeld de Nederlandse Grondwet, dat een reden kan zijn om zo’n verdrag niet te ondertekenen of te ratificeren. Ik heb op dit moment echter geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat van zo’n situatie sprake zal zijn.
Bent u bekend met het bericht dat de Europese Raad op 3 maart 2022 groen licht heeft gegeven om onderhandelingen te starten voor een WHO-verdrag aangaande «pandemische paraatheid»?7 Kunt u toezeggen dat de Nederlandse afvaardiging voor het Intergouvernementele Onderhandelingsorgaan zich bij de onderhandelingen in zal zetten om de Nederlandse autonomie en soevereiniteit omtrent pandemische paraatheid te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. In december 2021 heeft de Europese Commissie – volgens de daarvoor geldende procedure op basis van artikel 219 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (WVEU) – een aanbeveling uitgebracht, waarin zij de Raad verzocht om een machtiging voor de onderhandelingen over, onder meer, het internationaal pandemie-instrument binnen het WHO-kader. De Raad heeft die machtiging bij Besluit 2022/451 aan de Commissie verleend. Het besluit machtigt de Commissie om, voor aangelegenheden die onder de EU-bevoegdheid vallen, te onderhandelen over het internationaal pandemie-instrument. De onderhandelingsrichtsnoeren – in de bijlage bij het besluit – schetsen de doelstellingen en beginselen van dat verdrag. Deze richtsnoeren kunnen indien nodig worden herzien en verder ontwikkeld, afhankelijk van het verloop van de onderhandelingen. Hoe de praktische uitwerking van de wisselwerking over nationale competenties er precies uit zullen zien, is nog niet vastgelegd. In ieder geval zal de volksvertegenwoordiging in staat zijn haar grondwettelijke controlerende taak uit te voeren, omdat zowel instemming met de ratificatie van het instrument door de Staten-Generaal als instemming met de eventuele aanpassingen in de nationale wet- en regelgeving noodzakelijk zijn. Daarnaast zal ook de Raad van Ministers op Europees niveau het verdrag moeten goedkeuren.
Nederland zal zich bij de onderhandelingen inzetten voor een verdrag dat zoveel mogelijk aansluit bij onze inzet voor pandemische paraatheid en een veiligere wereld.
Bent u bekend met de openingsopmerking van de directeur-generaal van de WHO bij de eerste sessie van het Intergouvernementele Onderhandelingsorgaan op 24 februari 2022?8 Bent u bekend met de volgende zin uit zijn bijdrage: «Voluntary mechanisms have not solved and will not solve these challenges»? Hoe beoordeelt u dit als openingsopmerking bij onderhandelingen waar de Nederlandse autonomie en soevereiniteit omtrent onderdelen van de gezondheidszorg mogelijk ter discussie staan?
Ja, ik ben bekend met de openingsopmerking van de directeur-generaal van de WHO bij de eerste sessie van het Intergouvernementele Onderhandelingsorgaan op 24 februari 2022 en de zin uit zijn bijdrage: «Voluntary mechanisms have not solved and will not solve these challenges«. Ik interpreteer zijn woorden zo, dat hij oproept tot afspraken tussen lidstaten, die daadwerkelijk bijdragen aan het bestrijden en voorkomen van pandemieën, wereldwijd. Het kabinet zal het eindresultaat van de onderhandelingen beoordelen op zijn meerwaarde voor Nederland en voor de wereld.
Hoe beoordeelt u de volgende doelstelling uit dezelfde speech: «by empowering WHO to fulfil its mandate as the directing and coordinating authority on international health work, including for pandemic preparedness and response»? Hoe definieert u de term «directing» in deze context?
De WHO speelt een centrale rol in het werk rondom het versterken van gezondheidssystemen en coördineren van inzet van de internationale gemeenschap op gezondheid. Zo is de WHO onder meer verantwoordelijk voor de implementatie en toezicht op de naleving van de Internationale Gezondheidsregeling uit 2005, die een belangrijke basis vormt voor de wereldwijde paraatheid en bestrijding van ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen. We hebben de WHO niet voor niets. De WHO moet ons helpen bij het vormgeven van goed (internationaal) volksgezondheidbeleid. In die zin passen de woorden van de DG van de WHO bij het mandaat dat we hem gegeven hebben.
Deelt u de visie dat Nederland een mogelijk nieuw WHO-verdrag aangaande «pandemische paraatheid» niet moet ratificeren indien dit leidt tot een scenario zoals in de vragen 5 tot en met 9 wordt geschetst of overeenkomstige inbreuken op de Nederlandse autonomie en/of soevereiniteit tot gevolg heeft? Zo nee, waarom niet? Welke stappen zult u zetten om te voorkomen dat de EU vergelijkbare bepalingen zal ratificeren en door middel van EU-richtlijnen Nederland verplicht deze uit te voeren?
Infectieziekten stoppen niet bij grenzen en daarom is internationale samenwerking en solidariteit cruciaal om een pandemie het hoofd te bieden. De inhoud van het eventuele pandemie-instrument staat nog niet vast en de onderhandelingen daarover zullen mogelijk tot in 2024 doorlopen. De inzet van Nederland zal nog nader vormkrijgen, maar is erop gericht om tot bindende afspraken te komen voor het verbeteren van de preventie, paraatheid en aanpak van pandemieën door lidstaten en die aansluiten bij de visie van Nederland op dit vlak en waarbij nauwe samenwerking is met multilaterale instellingen, met name de WHO. Pas aan het einde van de onderhandelingen kan worden bepaald of Nederland partij wenst te worden bij het instrument en of de regering dit ter goedkeuring zal voorleggen aan de Staten-Generaal.
Inzake Europese wetgeving aangaande de implementatie van aspecten van dit verdrag, die vallen onder de competentie van de Europese Unie, geldt dat het recht tot het doen van voorstellen voor nieuwe wetgeving ligt bij de Europese Commissie. Het is vervolgens aan de lidstaten en het Europees Parlement om hierover te oordelen.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De zorgelijke situatie bij de voormalige kerncentrale in Tsjernobyl |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten, van onder andere het Internationaal Atoomenergie Agentschap en de autoriteiten in Oekraïne, over de zeer zorgelijke situatie bij de voormalige kerncentrale in Tsjernobyl, waar 200 personeelsleden nu al twee weken zonder aflossing bivakkeren, de stroomvoorziening is uitgevallen en er ook geen extern toezicht meer is op stralingsniveaus?1
Ja.
Welke mogelijkheden ziet het kabinet om al dan niet via multilaterale organisaties met spoed te zorgen dat de bemensing van de centrale, de stroomvoorziening en de controle op stralingsniveaus weer op een adequaat niveau worden gebracht?
Het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) houdt de situatie nauwlettend in de gaten en is ook de aangewezen partij om het mitigeren van risico’s ter plaatse te coördineren. DG IAEA Rafael Mariano Grossi heeft voorstellen gedaan over beveiliging van alle locaties in Oekraïne waar zich nucleair en/of radioactief materiaal bevindt incl. de kerncentrales. Deze heeft hij op 10 maart jongstleden in het Turkse Antalya besproken met de ministers van buitenlandse zaken van Oekraïne en Rusland. Verdere gesprekken tussen beide partijen en het IAEA lopen nog.
Nederland steunt de inspanningen van het IAEA in deze kwestie. Het IAEA is de ter zake bevoegde technische internationale organisatie, waarbij zowel Oekraïne en Rusland zijn aangesloten.
Welke organisatie kan het beste de diplomatieke inspanningen coördineren om hierop snel afspraken te maken met vooral de Russische autoriteiten, bijvoorbeeld als het gaat om het toelaten van additionele noodapparatuur en reparatiewerkzaamheden aan stroomvoorziening?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe lang kunnen de noodgeneratoren de stroomvoorziening gaande houden en zijn er maatregelen mogelijk om die leveringsduur te verlengen, zolang de structurele stroomvoorziening niet hersteld is?
De noodgeneratoren kunnen een aantal dagen de stroomvoorziening gaande houden. Daarna zullen mensen en middelen beschikbaar moeten zijn om de generatoren van brandstof te voorzien en klein onderhoud uit te voeren.
Overigens is de aansluiting van Tsjernobyl op het Oekraïense elektriciteitsnet per 14 maart hersteld.
Wat is er nodig en/of mogelijk om een nieuwe shift van personeelsleden toegang tot te centrale te laten verkrijgen?
Het afwisselen van personeelsleden is alleen mogelijk wanneer veilige toegang tot de centrale verkregen kan worden. Gezien de zeer onoverzichtelijke situatie op de grond op dit moment, is het onmogelijk om in te schatten of en, zo ja, wanneer dit mogelijk is. Dat geldt ook voor de eventuele inzet van alternatieve deskundige medewerkers.
Dit vormt onderdeel van de gesprekken die de DG van het IAEA, voert met Rusland en Oekraïne om afspraken te maken over veiligheid.
Op 21 maart heeft het IAEA bekend gemaakt dat een deel van de staf in Tsjernobyl is gewisseld.
Zijn er alternatieve deskundige medewerkers beschikbaar (desnoods uit andere landen) die eventueel ingezet kunnen worden als Rusland onverhoopt weigert om het huidige personeel te laten vervangen door andere Oekraïense collega’s?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kan bij een worstcasescenario de schade zijn aan de volksgezondheid – binnen en buiten Oekraïne – als de stroomvoorziening definitief wegvalt of uitgeputte personeelsleden op een gegeven moment benodigde werkzaamheden niet meer top tijd kunnen verrichten?
Op korte termijn is de veiligheid op de Tsjernobyl site gewaarborgd en zijn er vanuit radiologisch oogpunt geen schadelijke gevolgen te verwachten voor mens en milieu, zowel binnen als buiten Oekraïne. Dit wordt bevestigd door het IAEA en de Western European Nuclear Regulators Association (WENRA).
Ook een worstcasescenario leidt volgens experts vanuit radiologisch oogpunt hoogstwaarschijnlijk niet tot ernstige gevolgen, omdat stroomvoorziening niet noodzakelijk is voor de veiligheid van de aanwezige splijtstof. De op de Tsjernobyl site aanwezige splijtstof bestaat uit twee delen. Een klein deel van de aanwezige splijtstof is in droge opslag kluizen opgeslagen. Deze behoeven geen actieve koeling en daarmee is dus geen stroomvoorziening noodzakelijk om de veilige opslag van dit materiaal te garanderen. Het grootste deel van de verbruikte splijtstof is opgeslagen in een waterbassin voor nakoeling. Deze splijtstof is inmiddels zodanig afgekoeld dat het in het bassin aanwezige water voldoende koelcapaciteit heeft. Er wordt stroom gebruikt voor actieve koeling om de conditie van de verbruikte splijtstof optimaal te houden, dat wil zeggen, om corrosie van de splijtstofelementen op lange termijn te voorkomen. Op korte termijn vormt het uitvallen van de stroom ook voor deze splijtstof geen risico, op langere termijn zal het risico zeer beperkt zijn.
Personeel op de Tsjernobyl site houdt zich vooral bezig met het uitvoeren van metingen, herstellen van defecten en het onderhoud plegen aan de installaties. Indien deze werkzaamheden in het gedrang komen, leidt dit op de korte termijn niet direct tot serieuze veiligheidsconsequenties. Desalniettemin dient het personeel zijn werkzaamheden goed te kunnen uitvoeren. Dit is een van de principes voor waarborgen van veiligheid van het IAEA
Bent u bereid al het mogelijke te doen om een nieuwe ramp bij Tsjernobyl te voorkomen en deze vragen met spoed te beantwoorden?
Ja.
De aanbestedingsregels van de aankoop en productie van defensiematerieel |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de Europese aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten, waar ook Defensie zich aan moet houden?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze regels tot langdurige aankoopprocedures leiden?2
Het aanbestedingsproces maakt onderdeel uit van het voorzien-in proces. Voor projecten met een financiële omvang van EUR 25 miljoen of meer wordt het Defensie Materieelproces (DMP) doorlopen, zoals dat met uw Kamer is afgesproken (Kamerstuk 27 830, nr. 197 van 3 februari 2017). Het DMP bestaat bij omvangrijke projecten veelal uit drie fasen, namelijk: A (behoeftestelling), B (onderzoek) en D (verwervingsvoorbereiding). De C-fase (vervolgonderzoek) is uitsluitend aan de orde als sprake is van een ontwikkelingstraject. In het Commissiedebat Hoofdlijnen Defensiebeleid van 17 maart j.l. heb ik u toegezegd dat Defensie, in samenwerking met de betrokken departementen, en in overleg met uw Kamer het DMP wil actualiseren en wendbaarder maken. We kijken hierbij naar het «voorzien-in proces» in de breedte en identificeren processtappen die structureel vertragend zijn. In de Kamerbrief over de voortgang uitvoering motie Valstar c.s. (kenmerk BS2022014345) informeer ik u nader over alle initiatieven om de wendbaarheid van Defensie te vergroten.
Defensie kan voor overheidsopdrachten gebruikmaken van in de Aanbestedingswet 2012 (AW2012) en de Aanbestedingswet op het gebied van Defensie en Veiligheid (ADV) genoemde procedures. Genoemde wetten bevatten ook uitzonderingsmogelijkheden waarbij de genoemde procedures niet behoeven te worden gevolgd en waardoor Defensie zich bijvoorbeeld direct tot een gewenste leverancier kan wenden. Dat is ook het geval bij urgentie («dwingende spoed») (AW 2012) en in crisissituaties (ADV).
Tot slot, het voorzien-in proces is breder dan alleen de aanbesteding. Andere factoren, zoals vertraagde leveringen van grondstoffen en computerchips, kunnen ook invloed hebben op de looptijd van het proces.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van CDS Onno Eichelsheim van vorige week dat de aanbestedingsregels voor de aankoop en productie van materieel versoepeld dienen te worden gezien de geplande extra investeringen?3
Ja.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 onderzoekt Defensie de mogelijkheden en ruimte om het voorzien-in proces wendbaarder te maken. Binnen dat onderzoek wordt onder andere gekeken in hoeverre de nationale en Europese aanbestedingsregelgeving snellere inkoop kan accommoderen of dat aanpassing daarvan gevergd is. Daarnaast beziet Defensie op welke wijze in Europees verband zo goed mogelijk gezamenlijk kan worden ingekocht.
Ziet u deze aanbestedingsregels als een bureaucratische kink in de kabel inzake de wensen van het kabinet om Defensie snel weer op orde te krijgen vanwege de oorlog in Oekraïne?
De aanbestedingsregelgeving is geen «bureaucratische kink in de kabel». Zelfs in het geval dat aanbestedingsregelgeving niet van toepassing zou zijn op Defensie geldt alsnog dat een goede offerteaanvraag dient te worden opgesteld, dat marktpartijen tijd nodig zullen hebben om een offerte op te stellen en dat het contracteringsproces de nodige tijd kost.
Bent u voornemens om deze aanbestedingsregels voor de «aankoop en productie van materieel» te versoepelen?
Het kabinet onderkent het belang van een snel en wendbaar verwervingstraject. In dat licht en zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kijkt Defensie in samenspraak met andere departementen naar de mogelijkheden en ruimte om het voorzien-in proces te versnellen en wordt daarbij ook gekeken naar de mogelijkheden om de nationale en Europese aanbestedingsregels aan te passen indien dat nodig is.
Hoe staat u tegenover het idee om een dispensatieperiode van vijf jaar aan Defensie te verlenen voor deze aanbestedingsregels, gezien de huidige operationele noodzaak?
Deze vraag valt samen met de vraag over het voornemens zijn tot versoepeling van de aanbestedingsregels voor de aankoop en productie van materieel en graag verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 5.
Kunt u uiteenzetten wat uw mening is om net zoals Duitsland een lange termijn «defensiefonds» op te stellen waardoor er ruim budget voor Defensie geoormerkt blijft, zelfs na Rutte-IV?4
Op weg naar een toekomstbestendige krijgsmacht heeft Defensie de ambitie om de krijgsmacht te herstellen, te moderniseren en te versterken. Dit realiseert Defensie binnen een schokbestendig Defensie Materieelbegrotingsfonds (DMF). Het DMF zorgt voor meer stabiliteit in de begrotingen over langere periode. Hierdoor kan Defensie de investeringen over een langere periode plannen, in samenhang met beheer en onderhoud. Het fonds is niet alleen bedoeld om materieelprojecten te bekostigen, maar ook voor bijbehorende investeringen en daaraan gerelateerde instandhoudingsuitgaven. Denk aan ICT en infrastructuur. Mocht een project in tijd verschuiven, dan blijft het geld daarvoor in het fonds beschikbaar.
Per 1 januari 2021 is het Defensie Materieelbegrotingsfonds (DMF) in werking getreden. Hiermee heeft Defensie invulling gegeven aan de Motie-Belhaj/Voordewind van 5 juni 2018 (Kamerstuk 34 919, nr. 19). Met deze motie is de regering verzocht wetgeving voor te bereiden voor het instellen van een begrotingsfonds voor defensiematerieel, conform de systematiek van het Infrastructuurfonds, omdat dit bijdraagt aan de continuïteit van de investeringsplanning.
In 2020 is het Defensie Materieelbegrotingsfonds (DMF) voor het eerst aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 35 570 K nr. 1 van 21 september 2020). Waar voorheen de investeringsmiddelen onder artikel 6 (investeringen) van de reguliere Defensiebegroting (Hoofdstuk X) vielen en de middelen voor instandhouding onder de artikelen van de defensieonderdelen vielen, maken de middelen voor investeringen en instandhouding van het materieel, de infrastructuur en de IT-middelen nu deel uit van het DMF. Door een apart fonds voor de investeringen en instandhouding te creëren, is Defensie beter in staat invulling te geven aan het voorzien in een meerjarig integraal beheer van de financiering en bekostiging van de ontwikkeling, verwerving, instandhouding en afstoting van het materieel, de IT-middelen en de infrastructuur van Defensie.
Bent u op de hoogte van de vertraging in de vervanging van de vier Walrusklasse-onderzeeboten?5
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat sinds de laatste kamerbrief de huidige status is van het vervangingsproject van de vier Walrusklasse-onderzeeboten?6
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de voortgangsrapportage over het programma vervanging onderzeebootcapaciteit, die op 1 april 2022 aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 34 225, nr. 35).
Kunt u uiteenzetten waardoor er vertraging is opgelopen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Nee, zoals medegedeeld in mijn brief van 1 april 2022 aan uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2298) heeft de afstemming en de samenhang met de Kamerbrief over de voortgang motie Valstar c.s. (kenmerk BS2022014345) ervoor gezorgd dat de termijn van drie weken niet gehaald is.
De brief ‘Uitkomsten en kabinetsappreciatie extern onderzoek UAWC’ van 5 januari 2022 |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Gert-Jan Segers (CU), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wilt u het formele onderzoeksmandaat voor onderzoeksbureau Proximities met de Tweede Kamer delen?
De Terms of Reference (ToR) voor het externe onderzoek door Proximities vormen het onderzoeksmandaat. Deze ToR zijn u toegegaan als bijlage bij de brief aan uw Kamer op 5 januari jl.
Kan het zijn dat vanwege de kabinetsopdracht aan Proximities om zich te beperken tot controleerbare en te verifiëren informatie, juist ter zake relevante informatie buiten het onderzoek is gebleven?
Het kabinet heeft controleerbaarheid en verifieerbaarheid van bevindingen in dit onderzoek steeds voorop gesteld uit oogpunt van zorgvuldigheid en transparantie. Op basis hiervan kon UAWC in de gelegenheid worden gesteld tot uitgebreid wederhoor. Het kabinet is van mening dat deze manier van handelen heeft geleid tot een grondig en zeer zorgvuldig onderzoek. Het kabinet onderkent dat hierdoor vertrouwelijke, zoals door inlichtingendiensten verschafte informatie niet kon worden meegenomen. Gezien de grondigheid van het onderzoek heeft het kabinet geen redenen om te veronderstellen dat dit tot een ander beeld zou hebben geleid.
Waarop heeft Proximities haar definitie van Popular Front for the Liberation of Palestine(PFLP) gebaseerd? Is dit bijvoorbeeld afgestemd met andere relevante actoren binnen andere EU-landen?
Zoals vermeld in de brief aan uw Kamer van 5 januari jl. bestaat er geen internationaal erkende definitie van de PFLP. De EU heeft de PFLP als terroristisch aangemerkt, maar noemt daarbij bijvoorbeeld niet expliciet de militante vleugel van de PFLP. Het kabinet onderkent dat Proximities de PFLP nader heeft moeten definiëren om nader onderzoek mogelijk te maken. Proximities maakt in het rapport een onderscheid tussen een politieke, militante en maatschappelijke tak van de PFLP. Een toelichting hierop is te vinden in het rapport dat uw Kamer vertrouwelijk toe is gegaan.
De door Proximities gehanteerde definitie is niet afgestemd met actoren binnen andere EU-landen.
In hoeverre en waarom zou openbaarmaking van organisaties die behoren tot de maatschappelijke tak van de PFLP deze organisaties daadwerkelijk onevenredig beschadigen?
Het kabinet plaatst vraagtekens bij de keuze van Proximities om ook diverse maatschappelijke organisaties te beschouwen als onderdeel van de PFLP. Uit het onderzoek is onvoldoende duidelijk geworden in hoeverre deze organisaties worden aangestuurd door of onder controle zouden staan van de PFLP. Daar komt bij dat geen van deze organisaties als terroristisch is aangemerkt door de EU of VN. Bovendien gaat er geen directe Nederlandse ontwikkelingsfinanciering naar deze organisaties.
Het kabinet heeft in alle fasen van het proces geprobeerd om proportioneel en zorgvuldig te handelen en geen onnodige schade te berokkenen aan derden. Het kabinet meent dat openbaarmaking van het rapport de betreffende maatschappelijke organisaties onevenredige schade zou kunnen toebrengen, bijvoorbeeld omdat niet uit te sluiten valt dat selectieve passages uit het rapport gebruikt kunnen worden om deze organisaties in diskrediet te brengen. Dit zou deze organisaties onder grote druk kunnen zetten en kunnen leiden tot aanzienlijke problemen bij uitvoering van hun werkzaamheden. Vanuit oogpunt «do no harm» wil het kabinet deze organisaties niet aan dit risico blootstellen.
Om (indirecte) financiering te voorkomen van personen die mogelijk banden hebben met een terroristische organisatie is de due diligence aangescherpt zoals ook is aangeven in de brief van 5 januari jl. aan uw Kamer.
Wat bedoelt u precies met het principe van «do no harm»1 , en hoe weegt u dat af tegen a) het belang van transparantie richting het Nederlandse parlement en Nederlandse burgers, en b) het voorkomen van (indirecte) financiering van personen die mogelijk banden hebben met een terroristische organisatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u vanuit het oogpunt van transparantie alsnog bereid het externe rapport en/of het interne relaas hierover openbaar te maken?
Nee. Ik verwijs u graag naar de brief van 5 januari jl. aan uw Kamer voor de onderbouwing van de appreciatie van het kabinet en het besluit om het rapport niet openbaar te maken.
Hoe beoordeelt u de keuze van Proximities om ook diverse maatschappelijke organisaties te beschouwen als onderdeel van de PLFP, ook in het licht van het feit dat UAWC niet als «terroristisch» is aangemerkt door de EU of de VN?
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 5. Het kabinet gaat op dit punt niet mee in de keuze die Proximities maakt.
Welke maatschappelijke organisaties zijn onderdeel van de «maatschappelijke tak van de PFLP», hoeveel ontwikkelingsgeld is en wordt aan deze organisaties betaald, en overweegt u de subsidies aan deze organisaties stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4, 5 en 6. Het kabinet maakt informatie over deze maatschappelijke organisaties niet openbaar vanuit het principe van «do no harm». Informatie over de betreffende maatschappelijke organisaties is wel terug te vinden in het onderzoeksrapport van Proximities dat vertrouwelijk met uw Kamer is gedeeld. Er gaat geen directe Nederlandse ontwikkelingsfinanciering naar deze organisaties.
Volgens de Israëlische overheid zijn er nog meer organisaties gelieerd aan de PFLP, namelijk Addameer, Al-Haq, Defense for children International – Palestine, Union of Palestinian women committees and Health Work Committees. Zijn dit de in het onderzoek van Proximities bedoelde organisaties?
Vanuit het principe van «do no harm» maakt het kabinet geen informatie openbaar over de maatschappelijke organisaties die volgens Proximities tot de maatschappelijke tak van de PFLP behoren. Informatie over de betreffende maatschappelijke organisaties is wel terug te vinden in het onderzoeksrapport van Proximities dat vertrouwelijk met uw Kamer is gedeeld. Er gaat geen directe Nederlandse ontwikkelingsfinanciering naar deze organisaties.
Welke banden bestaan er tussen de vijf hiervoor genoemde organisaties en de PFLP?
Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs gezien voor de Israëlische kwalificatie van de zes ngo’s als «terroristisch» en heeft dan ook geen reden om het beleid ten aanzien van deze ngo’s op basis van dit Israëlische besluit te herzien. Nederland zet zich er voor in om met andere donoren op korte termijn tot een gezamenlijke appreciatie te komen en dringt hier op EU-niveau ook op aan, zodat alle beschikbare informatie meegewogen kan worden. Het kabinet streeft ernaar om voor het zomerreces deze gezamenlijke appreciatie af te ronden en uw Kamer te informeren. Het uitgangspunt blijft dat de Israëlische informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. De regering draagt dit standpunt uit in de reguliere contacten met het Palestijnse (en internationale) maatschappelijk middenveld. Dit wordt tevens te kennen gegeven richting andere internationale donoren, alsook de Israëlische en Palestijnse autoriteiten.
Op welke wijze(n) wordt, in het kader van de aanscherping van «due diligence», het antwoord gecontroleerd op de vraag hoe een organisatie omgaat met werknemers of bestuursleden die mogelijk deel uitmaken van organisaties die op de EU en VN-sanctielijst staan?
Als onderdeel van de beoordeling van de capaciteit van de uitvoerende organisatie (ORIA) wordt gekeken naar de feitelijke situatie en het interne (personeels)beleid van de organisatie. Hierbij wordt actief het gesprek aangegaan en vragen gesteld over mogelijke banden van werknemers of bestuursleden met geliste organisaties. Hierbij wordt duidelijk het signaal afgegeven dat het voor het kabinet niet acceptabel is wanneer er sprake zou zijn van banden tussen individuele medewerkers of bestuursleden met organisaties die door de EU of VN als terroristisch zijn geregistreerd. Mocht dit wel het geval zijn dan is dit een reden om niet tot financiering over te gaan.
In hoeverre heeft u er vertrouwen in dat betreffende organisaties, in tegenstelling tot de UAWC, openheid van zaken geven?
De betreffende organisaties zijn ermee bekend dat het kabinet het niet acceptabel acht als er sprake zou zijn van banden tussen individuele medewerkers of bestuursleden met organisaties die door de EU of VN als terroristisch zijn geregistreerd. De Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah bespreekt dit uitgebreid met de betreffende organisaties en zal hiervoor ook tijdens de monitoringsfase aandacht houden. Hiermee wordt gedurende de hele looptijd van een project een duidelijk signaal gegeven aan uitvoerende organisaties.
Kunt u de verzekering geven dat door de Nederlandse gesteunde NGO’s in de Palestijnse gebieden geen «groot Palestina» (dus verdwijning of vernietiging van Israël) nastreven?
Er worden geen Palestijnse ngo’s gesteund die streven naar de verdwijning of vernietiging van Israël. Maatschappelijke organisaties die Nederlandse financiering ontvangen mogen geen activiteiten ontplooien die indruisen tegen het Nederlandse buitenlandse beleid. Dit wordt ook standaard contractueel vastgelegd.
Waarom worden voor diverse projecten in de Palestijnse gebieden de uitvoerende organisaties niet (meer) of slechts zeer algemeen omschreven op de website https://www.nlontwikkelingssamenwerking.nl waar het Ministerie van Buitenlandse zaken de activiteiten, begroting en resultaten van projecten publiceert die (mede) worden gefinancierd met Nederlandse ontwikkelingsgelden?
Het algemene uitgangspunt bij het OS-portaal (www.nlontwikkelingssamenwerking.nl) is om ODA-activiteiten transparant weer te geven, behalve als er een risico is dat dit schadelijk kan zijn voor Nederland, voor uitvoerende partners of voor mensen die behoren tot de doelgroep. In deze gevallen wordt een activiteit geheel of gedeeltelijk geanonimiseerd, waardoor onderdelen zoals de naam en omschrijving van het project, de uitvoerende organisatie of de aanvullende documenten niet zichtbaar zijn via het OS-portaal. Dit principe is ook toegepast bij de Palestijnse gebieden waar het gaat om verzoeningsprojecten. Vanwege de gevoeligheid daarvan en mogelijke risico’s voor deelnemers wordt informatie hierover – ook op verzoek van de uitvoerders – vertrouwelijk behandeld. Dit verklaart waarom er op de website bij een aantal projecten slechts zeer algemene informatie te vinden is.
Wilt u de informatievoorziening op dit punt zo snel mogelijk verbeteren/herstellen?
Per nieuw project wordt bekeken of dit wel of niet gepubliceerd kan worden. Er is geen herstel nodig voor de projecten die op dit moment niet gepubliceerd worden; dit is een bewuste afweging geweest bij aanvang van de betreffende activiteit. Zie ook het antwoord op vraag 14.
De oproep om Rusland uit te sluiten van INTERPOL |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van verschillende landen – waaronder het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Canada, Nieuw Zeeland en Australië – om Rusland uit te sluiten van INTERPOL?1
Ja.
Bent u bekend met signalen dat Rusland het systeem van INTERPOL kan gebruiken om critici overal ter wereld op te jagen en te vervolgen, vaak zonder enkele vorm van bewijslast?
Ja.
Wat zijn de overwegingen van deze landen om op te roepen tot het uitsluiten van Rusland van INTERPOL?
De overwegingen voor het verzoek aan het INTERPOL Secretariaat Generaal zijn gelegen in de risico-inschatting dat, als gevolg van het conflict met Oekraïne, een grote kans bestaat dat de Russische Federatie Interpol systemen zal proberen te gebruiken voor doeleinden waarvoor INTERPOL volgens haar constitutie niet mag worden gebruikt. Het doel van de oproep van deze landen is het mogelijke misbruik van de Russische Federatie van de INTERPOL-systemen te belemmeren. INTERPOL beoogt een apolitieke en neutrale organisatie te zijn met als taak mondiaal politieorganisaties te ondersteunen bij het voorkomen en bestrijden van criminaliteit. Elke activiteit van politieke of militaire aard is in INTERPOL-verband uitdrukkelijk verboden.
Hoe denken andere Europese lidstaten over het uitsluiten van Rusland van INTERPOL?
Er zijn meerdere Europese lidstaten die een brief aan het INTERPOL Secretariaat Generaal hebben gestuurd met het verzoek te adviseren over het opleggen van preventieve dan wel corrigerende maatregelen ten aanzien van National Central Bureau (NCB) Moskou.
In hoeverre heeft u bilateraal als multilateraal contact over dit onderwerp met het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Oekraïne?
Zoals ik u eerder informeerde,2 heeft het kabinet in goed overleg met het Verenigd Koninkrijk besloten ook een brief te schrijven aan het INTERPOL Secretariaat Generaal met het verzoek om de Executive Committee van INTERPOL te adviseren over het opleggen van corrigerende maatregelen. Voorafgaand aan verzending van deze brief heeft de Minister van Justitie de brief van Oekraïne aan het INTERPOL Secretariaat Generaal met hetzelfde verzoek ontvangen en gelezen. Over dit specifieke onderwerp is geen direct contact geweest met de Verenigde Staten of Oekraïne.
Hoe vaak heeft Rusland in het verleden waarschuwingen gekregen van INTERPOL vanwege schendingen binnen het INTERPOL-systeem?
De INTERPOL-regels kennen geen rechtsbasis voor formele waarschuwingen. Als vermoed wordt dat een signaleringsaanvraag voor een notice (bijvoorbeeld een red notice, bedoeld ter lokalisering en arrestatie van een gezocht persoon) niet conform de INTERPOL-regels is opgesteld, wordt door het INTERPOL Generaal Secretariaat (IPSG) contact opgenomen met de desbetreffende National Central Bureau (NCB) en krijgt deze NCB de mogelijkheid om de aanvraag aan te vullen of te corrigeren om alsnog te voldoen aan de regels en kwaliteitseisen. Voldoet de aanvraag alsnog niet, dan wordt de notice niet door IPSG gepubliceerd.
Anders dan bij notices, kunnen lidstaten zelf zogenaamde diffusions plaatsen. Dit zijn minder formele vormen van alarmeringen, door NCB’s zelf onder een selectie van lidstaten worden verspreid. Zij worden door IPSG direct na verspreiding op conformiteit gecontroleerd en zo nodig verwijderd. Het IPSG geeft aan dat het uit hoofde van zijn mandaat met regelmaat ter monitoring en ter onderzoek van gegevensverwerking met NCB Moskou in contact treedt.
Bent u bereid om actief de oproep te steunen om Rusland uit te sluiten van INTERPOL? Zo ja, gaat u zich hier ook binnen de EU sterk voor maken?
Lidstaten kunnen niet van INTERPOL worden uitgesloten. Er kunnen wel correctieve maatregelen worden opgelegd door de Executive Committee. Het vrij gebruik van Interpol systemen wordt hiermee beknot. De Executive Committee besluit hierover op advies en na onderzoek door het Secretariaat Generaal. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft op 4 maart jl. per brief de Secretaris Generaal van INTERPOL verzocht de noodzaak tot het opleggen van corrigerende maatregelen ten aanzien van de Russische Federatie te beoordelen. Ook andere landen hebben vergelijkbare verzoeken gericht aan het INTERPOL Secretariaat Generaal. Inmiddels heeft de INTERPOL Executive Committee de maatregelen bekrachtigd, welke op 10 maart jl. in werking zijn getreden. NCB Moskou staat onder verscherpt toezicht en alle verzoeken tot plaatsing van internationale signaleringen in het Interpol-systeem afkomstig van NCB Moskou worden eerst beoordeeld door het Secretariaat Generaal en pas na een grondige toets op de regels van gegevensbescherming en gegevensverwerking verspreid onder ontvangende landen. Deze maatregelen zullen in ieder geval gelden tot de volgende bijeenkomst van de Executive Committee. Daar zal ook een analyse en evaluatie van de activiteiten van het NCB Moskou in relatie tot de INTERPOL-systemen worden gepresenteerd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Wapenleveringen aan Oekraïne |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Waarom hebt u besloten minder informatie te geven over het leveren van militaire goederen aan Oekraïne?1
De afgelopen periode is uw Kamer meermaals in detail geïnformeerd over de leveringen van militaire goederen door het Ministerie van Defensie aan Oekraïne. Het kabinet onderschrijft het belang van een open maatschappelijke discussie over dit onderwerp, maar moet transparantie afwegen tegen het waarborgen van de operationele veiligheid.
Eerder achtte het kabinet het van belang om te laten zien dat er militaire goederen ter zelfverdediging van Oekraïne beschikbaar werden gesteld als blijk van steun en solidariteit aan Oekraïne. De veiligheidssituatie was toen nog wezenlijk anders. Ook diverse internationale partners communiceerden in deze fase openlijk over hun materiële steun aan Oekraïne.
Na de Russische invasie van Oekraïne heeft het kabinet met het oog op de (operationele) veiligheid besloten om minder openlijk te communiceren over de militaire goederen die Defensie aan Oekraïne levert.
Zoals ook toegezegd tijdens het plenaire debat op 10 maart jl. laat dit onverlet dat het kabinet verantwoording wil afleggen en daarom de Kamer adequaat zal blijven informeren, via een vertrouwelijke bijlage.
Waarom maakte u eerdere wapenzendingen wel gedetailleerd openbaar? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat het gebrek aan transparantie over wapenleveringen een open, maatschappelijke discussie in de weg staat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat voor voertuigen gaat Nederland aan Oekraïne leveren, zoals gesteld in de brief van 3 maart?2
In de brief van 10 maart jl. (kenmerk: 22 054, nr. 360) heeft het kabinet de Kamer vertrouwelijk geïnformeerd over de aard van de leveringen.2
Klopt het dat Nederland Patriot-raketten gaat leveren in het kader van de oorlog? Om hoeveel Patriots gaat het (met hoeveel raketten) en waar worden zij exact geplaatst?3
Op vrijdag 18 maart jl. is uw Kamer geïnformeerd over de inzet van een Nederlandse Patriot luchtverdedigingseenheid in Slowakije (Kamerstuk 2022D10685). De inzet in Slowakije draagt bij aan de versterking van de collectieve afschrikking- en verdedigingsfunctie van de NAVO en de geruststelling van onze bondgenoten in de regio.
De inzet vindt plaats in de omgeving van de luchtmachtbasis in Sliac, in centraal Slowakije, samen met onze partner Duitsland en onder aansturing van de NAVO. Ontplooiing van de Nederlandse Patriot-eenheden vergt de inzet van ongeveer 150 Nederlandse militairen, voor de duur van maximaal zes maanden.
Klopt het dat meer dan 20 landen wapens leveren aan Oekraïne?4 Om hoeveel landen gaat het precies?
Nederland heeft kennis genomen van meer dan twintig landen die publiekelijk hebben aangegeven Oekraïne te steunen door militaire goederen en wapens te leveren.
Heeft de NAVO dan wel de EU een coördinerende rol aangaande wapenleveranties aan Oekraïne? Op welke manier wordt deze coördinatie vormgegeven?5
Zoals vermeld in de Geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Defensie, die op 11 maart jl. met uw Kamer is gedeeld (Kamerstuk 21 501-28, nr. 237), heeft de EU een coördinatieplatform ingericht (Clearing House Cell – CHC). Hier wordt informatie over de behoeften vanuit Oekraïne en de levering van militaire steun vanuit EU-lidstaten bijeen gebracht. Een aantal niet-EU landen is ook aangesloten bij deze cel. Dit platform fungeert als forum voor afstemming en synchronisatie tussen de lidstaten, bondgenoten en partners onderling en met Oekraïne.
De NAVO heeft geen coördinerende rol aangaande wapenleveranties. Op initiatief van de VS en het VK coördineert een aantal bondgenoten en partners onderling de vraag vanuit Oekraïne en het aanbod vanuit verschillende landen voor de bilaterale leveringen van militaire goederen aan Oekraïne.
Op welke wijze acht u deze wapenleveranties proportioneel? Is het ter beschikking stellen van straaljagers aan Oekraïne proportioneel?
De Nederlandse inzet is om (verdere) escalatie te voorkomen en om Oekraïne in staat te stellen zich beter te verdedigen tegen de Russische gewapende aanval. De wapenleveranties worden zorgvuldig getoetst aan de EU-wapenexportcriteria. Daarbij wordt meegewogen dat Nederland geen wapens wil leveren die het risico in zich dragen van grotere escalatie, de betrokkenheid van meer landen in het conflict en meer slachtoffers.
Deze afweging stelt meer bondgenoten en partnerlanden voor een lastig dilemma. Uiteindelijk neemt ieder land hier zelf een beslissing over.
Deelt u de opvatting dat Nederland met deze leveranties een keuze maakt met grote risico’s op militaire escalatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.