Het artikel ‘Munitie-tekort explodeert: problemen met locaties en vergunningen voor kogelfabrieken’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Peter Valstar (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Munitie-tekort explodeert: problemen met locaties en vergunningen voor kogelfabrieken»?1
Ja
Deelt u de analyse dat Nederland, en ook andere (Europese) bondgenoten, te afhankelijk zijn van import voor munitie en dit onze strategische autonomie ondermijnt?
Ja. In de nieuwe geopolitieke context moet de Europese defensie-industrie meer zelfscheppend worden, vooral voor de ontwikkeling van wapensystemen. Nederland onderstreept het belang van meer Europese strategische autonomie. Daarnaast moet de gezamenlijke productie groeien. Nederland moet daarbinnen haar bijdrage leveren door binnen Europa samen te werken, onder meer door behoeften te bundelen en gezamenlijk in te kopen.
Deelt u de analyse dat om dit probleem aan te pakken, het kan helpen om in Nederland zelf weer munitie te produceren?
Er zijn geen munitiefabrieken meer in Nederland. Als die er zouden komen is dat goed, maar we gaan hier geen actief beleid op voeren. In de Defensie Industrie Strategie (DIS)2 is geschetst dat we voor industriële capaciteiten voor wapensystemen, munitie en platformbescherming voor het overgrote deel van het maritieme domein en het gehele land- en luchtdomein inzetten op internationale samenwerking en de betrokkenheid van de industrie. We zetten dan ook in op research & technology en onderzoek, bilateraal samenwerken, standaardiseren en specialiseren. Voor munitie vertaalt zich dat vooral in internationale samenwerking met gerichte kennisopbouw bij defensie en kennisinstellingen, zoals TNO en NLR. Voor Nederland is voldoende industriële capaciteit binnen Europa van fundamenteel belang om toegang tot munitie te garanderen, hetgeen ook Europese strategische autonomie versterkt.
Klopt het dat er in Nederland voldoende kennis en kunde in huis is die als basis kan dienen om, eventueel in combinatie met internationale samenwerking, deze productie op te starten? Zo ja, op welke termijn zou dit mogelijk zijn?
De Nederlandse Defensie Industriële en Technologische Basis (NL DTIB) is een kennisintensieve en hoogtechnologische sector. We werken aan het versterken en internationaal positioneren van deze basis, maar hebben daarbij andere prioriteiten benoemd in de Defensie Industrie Strategie. Indien de industrie zelf initiatief wil nemen zijn we daar ontvankelijk voor. Op het gebied van munitie zijn in Nederland bedrijven actief als toeleverancier in de keten voor kapitale munitie. De gerichte kennisopbouw bij kennisinstellingen en defensie maakt het mogelijk om met (internationale) partners een actieve rol te spelen in de keten van de productie en het testen van kapitale munitie. Omdat het initiatief niet bij Defensie ligt, is op dit moment niet te zeggen binnen welke termijn dit mogelijk is en of een productiefaciliteit in Nederland de beste optie is.
Welke barrières, zoals vergunningverlening, zijn er bij het opstarten van deze productie en hoe verhoudt zich dat tot de passage uit het coalitieakkoord dat «we bij rijksbrede regels en beleid rekening houden met de bijzondere positie van Defensie»?
De barrières die ondernemers ervaren zijn afhankelijk van hun startpositie ten aanzien van de voorgenomen activiteiten en hebben onder meer betrekking op kapitaal, kennis, locatie en personeel. Voor de vestiging van een munitiefabriek is een geschikte locatie nodig waar de activiteiten kunnen worden verricht. Daarnaast zijn er diverse vergunningen nodig onder andere vanwege milieu en veiligheidsaspecten. De passage uit het coalitieakkoord is bedoeld om in de context van de brede maatschappelijke opgaven rekening te houden met de bijzondere aard van defensieactiviteiten. Toepassing van deze passage op het opstarten van een munitiefabriek ligt niet in de rede.
Bent u bereid actief barrières weg te nemen, bijvoorbeeld door desnoods defensieterreinen (waarvan sommige toch worden afgestoten) beschikbaar te stellen als productielocatie of door hiervoor geld vrij te maken uit fondsen voor onderzoek en ontwikkeling?
Indien de industrie de mogelijkheden om in Nederland productie van munitie op te starten wil onderzoeken zijn we daar ontvankelijk voor. Een actieve rol voor Defensie hierin is echter niet vanzelfsprekend gelet op haar verantwoordelijkheden. Voor de locaties waar Defensie munitie opslaat en onderhoudshandelingen uitvoert zijn bijvoorbeeld specifieke vergunningen verleend. Er zijn dan ook geen Defensielocaties beschikbaar voor het vestigen van een munitiefabriek.
Deelt u de mening dat hier zeker bij de meer geavanceerde of complexe systemen zoals granaten of geleide wapens bij uitstek een rol ligt voor Europese defensiesamenwerking, waarbij landen in groepjes kunnen verdelen wie wat produceert? Zo ja, hoe bent u van plan zich hiervoor in te zetten? Welke mogelijkheden liggen hier om gebruik te maken van defensiesubsidies uit de EU-begroting?
Ja. Samenwerking op dit gebied door groepen lidstaten wordt o.a. gestimuleerd door EU-instrumenten als PESCO en het Europees Defensiefonds (EDF). Nederland steunt deze initiatieven en maakt hier ook actief gebruik van.
In de eerste ronde van het EDF, waarvan de resultaten op 20 juli 2022 zijn gepubliceerd, staat Nederland op de 6e plaats van de 27 lidstaten qua aantal projecten waarin onze defensie-industrie en kennisinstellingen participeren. Met de Defensienota 2022 hebben we de nationale cofinanciering voor EDF-projecten verruimd, om nog beter en meer van dit instrument gebruikt te maken. Ook het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft instrumenten om Nederlandse deelnemers in het EDF te ondersteunen. Door vroegtijdige betrokkenheid van de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis (NL DTIB) in ontwikkeltrajecten wordt de positie van bedrijven en kennisinstellingen in huidige en toekomstige toeleveringsketens van grote defensiebedrijven versterkt. Met deze inzet koppelen we de mogelijkheden voor Europese subsidies aan nationale defensiebehoeften en de versterking van de NL DTIB.
Het bericht ‘Pentagon suspends F-35 deliveries over Chinese alloy in magnet’? |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pentagon suspends F-35 deliveries over Chinese alloy in magnet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat landen die een offensief inlichtingenprogramma tegen Nederland hebben, niet thuishoren in de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht?
Het is bekend dat buitenlandse mogendheden, waaronder China, zich actief inzetten om in Nederland technologische en andere wetenschappelijke kennis te verwerven.2 Het voorkomen van ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen via inlichtingenprogramma’s of via andere weg, is van groot belang voor de nationale veiligheid. Het Defensie Beveiligingsbeleid (DBB) stelt daarom eisen aan bedrijven waarmee Defensie relaties aangaat alsmede aan de producten die deze bedrijven leveren.
Het DBB schrijft voor dat bij gerubriceerde opdrachten de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO)3 moeten worden gehanteerd teneinde ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen te voorkomen. Voor ongerubriceerde opdrachten is het gebruik van de ABDO niet standaard verplicht, maar indien een risicoanalyse daartoe aanleiding geeft, kan Defensie ook bij zulke opdrachten de ABDO hanteren.
Het Bureau Industrieveiligheid (BIV) van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) beoordeelt en toetst vooraf en periodiek of opdrachtnemers van Defensie en hun onderaannemers zich aan de ABDO of andere specifieke internationale regelingen (kunnen) houden.
Ook kunnen bedrijven worden geweerd uit opdrachten op basis van specifieke eisen binnen die opdracht. In voorkomend geval beslist de behoeftesteller over het weren van specifieke bedrijven. Het effect waarnaar hier wordt gevraagd, de uitsluiting van bepaalde landen, wordt daarmee behaald door ongewenste bedrijven en producten te weren.
Worden landen die een offensief inlichtingenprogramma tegen Nederland hebben op dit moment geweerd uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mechanismes bestaan er om deze toeleveringsketens te monitoren en bedrijven aan te zetten tot due diligence?
Nederlandse wet -en regelgeving sluit niet bij voorbaat landen uit ten aanzien van de productie- en toeleveringsketens van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht. De toepassing van de geldende regelgeving heeft echter als de facto effect dat bedrijven uit bepaalde landen slechts in zeer beperkte mate, of geen, onderdeel uit kunnen maken van de productie- en toeleveringsketens van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht omdat zij niet kunnen voldoen aan de eisen die worden gesteld. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bij hoeveel bedrijven of specifieke casussen is er besloten om onderdelen te weren uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht?
Specifieke casussen kan ik vanwege het gevoelige en vertrouwelijke karakter van deze informatie niet langs deze weg met uw Kamer delen. Ik kan wel meegeven dat de beoordeling c.q. toetsing in het kader van de ABDO zorgvuldig wordt uitgevoerd en in de praktijk leidt tot weigeringen waar nodig. Tevens blijkt in de praktijk dat bedrijven vaak al geen aanbieding doen als ze weten dat ze niet door de ABDO toets heen zullen komen. Het aantal geweigerde ABDO-autorisaties door BIV staat vermeld in de openbare jaarverslagen van de MIVD. Het ging de afgelopen jaren om de volgende aantallen: 46 geweigerde autorisaties in 2019, 41 in 2020 en 57 in 2021.4
Klopt het dat de Verenigde Staten regelgeving hebben, zoals onder meer vervat in de Defense Federal Acquisition Regulation Supplement, om Chinese onderdelen te weren uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen?
Ja, de Verenigde Staten hebben regelgeving die specifiek de aankoop verbieden van speciale metalen die buiten de VS zijn geproduceerd voor toepassingen c.q. gebruik in Amerikaanse wapen(systemen), dus ook uit China. Een afzonderlijke wet uit 2006 verbiedt ook de aankoop van onderdelen en/of componenten die dergelijke speciale metalen bevatten. Sinds augustus van dit jaar wordt ook het speciale metaal «tantalium« afkomstig uit een aantal specifieke landen, waaronder China, geweerd uit de Amerikaanse productie- en toeleveringsketen van wapensystemen. Daarmee worden niet alle Chinese onderdelen geweerd, maar alleen de voor de VS relevante onderdelen.
Hoe verhouden de Nederlandse regels zich op dit terrein tot de Amerikaanse regels?
Zoals gemeld in de antwoorden op vraag 3 en vraag 4, richt de Nederlandse regelgeving zich op bedrijven en producten. Defensie kan ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen voorkomen door toepassing van de ABDO en door aanvullende eisen te stellen aan bedrijven en het te leveren product in een behoeftestelling.
Daarnaast is de wet Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo) dit voorjaar door uw Kamer en de Eerste Kamer behandeld en aangenomen.5 Deze wet moet voorkomen dat ongewenste investeerders via investeringen, fusies en overnames invloed krijgen op ondernemingen in Nederland die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie zoals opgenomen in de dual-use en militaire goederenlijst van de EU. De wet biedt de mogelijkheid om bij vermoeden van een risico voor de nationale veiligheid investeringen tot 8 september 2020 met terugwerkende kracht te toetsen.
Verder wordt momenteel door de Ministeries van EZK en Defensie gewerkt aan een sectorale investeringstoets voor de defensie-industrie, waarover uw Kamer midden 2021 is geïnformeerd.6 Deze investeringstoets is specifiek gericht op de beheersing van risico’s voor de nationale veiligheid als gevolg van investeringen, overnames en andere verwervingsactiviteiten gericht op ondernemingen uit de Nederlandse Defensie Technologische en industriële Basis (NL DTIB) die essentieel zijn voor de uitvoering van de hoofdtaken van de Nederlandse krijgsmacht.
Voor de specifieke regelgeving van de Verenigde Staten op dit gebied wil ik verwijzen naar het antwoord op vraag 5.
Bestaan er binnen de instrumenten voor defensiesubsidies binnen de Europese Unie, zoals het Europees Defensiefonds, regels om China of andere landen met een offensief inlichtingenprogramma tegen de Nederlandse en Europese belangen te weren uit productie- en toeleveringsketens?
Ja. Deze regels staan beschreven in art. 9 van de verordening van het Europees Defensiefonds (EDF). De ontvangers van financiering uit het EDF en de bij het project betrokken onderaannemers dienen te zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land.7 China is geen geassocieerd land van de EU. Bij uitzondering kan worden samengewerkt met partijen van buiten de Unie, mits dit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten. Deze partijen kunnen geen aanspraak maken op financiering uit het EDF.
Ook mogen partijen die zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land niet onder zeggenschap staan van een niet-geassocieerd derde land of van een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land. Bij wijze van uitzondering kunnen deze partijen deelnemen indien het land waarin deze is gevestigd garanties afgeeft dat betrokkenheid van deze entiteit de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten niet schaadt. De Commissie informeert de lidstaten over deze betrokkenheid.
Dergelijke regels zijn ook voorzien in de conceptverordening inzake versterking Europese defensie-industrie door gemeenschappelijke aanbestedingen, waarmee € 500 mln. beschikbaar wordt gesteld uit EU-budget om gezamenlijke aanschaf van defensiematerieel te stimuleren.8
Misstanden binnen de United Nations Office for Project Services (UNOPS) |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe de VN Nederlands geld voor schone toiletten verkwistten»?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel Nederlandse middelen, afkomstig van de begrotingen van uw departementen of van andere departementen, er naar de United Nations Office for Project Services (UNOPS) zijn gegaan ten behoeve van de uitvoer van projecten voor het Water Supply and Sanitation Collaborative Council (WSSCC) of voor andere projecten of fondsen?
In de afgelopen 10 jaar zijn vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken 31 contracten afgesloten met UNOPS, voor een totaalbedrag van EUR 123,5 miljoen. Aanvullende gegevens over de Nederlandse projecten bij UNOPS kunt u vinden in het open data OS Portaal2.
Naar aanleiding van welke conclusies in de samenvatting van het frauderapport hebt u besloten om betalingen aan het WSSCC tijdelijk stop te zetten?
Er zijn geen betalingen aan WSSCC stopgezet. De laatste betaling aan UNOPS ten behoeve van WSSCC was in december 2019 voor de uitvoering van activiteiten in de periode januari t/m december 2020. WSSCC is per eind december 2020 opgehouden te bestaan.
Wel is in december 2020 de ondertekening van een arrangement met UNOPS ten behoeve van het nieuwe Sanitation and Hygiene Fund (SHF) en de betaling van de eerste bijdrage daaraan aangehouden. Dit omdat Nederland volledige openheid van UNOPS wilde aangaande onregelmatigheden die bij WSSCC waren geconstateerd en aanvullende waarborgen eiste om de kans op dergelijke herhalingen binnen SHF te minimaliseren. Nederland is pas overgegaan tot committering nadat UNOPS voldoende vertrouwen had gegeven dat aan de gevraagde voorwaarden en waarborgen zou worden voldaan.
Op basis van welke informatie of conclusies heeft u na ontvangst van het gehele rapport besloten om de stopgezette betalingen alsnog doorgang te laten vinden?
In juni 2021 had het ministerie op basis van de conclusies van de onafhankelijke interne audit- en onderzoeksdienst van UNOPS en gesprekken die werden gevoerd met medewerkers van deze dienst, voldoende vertrouwen in het beheer van het voorgestelde programma en werd een nieuw arrangement met UNOPS voor SHF aangegaan. Aan dat arrangement werden wel voorwaarden gesteld, zoals de toezending van het volledige onderzoeksrapport, welke vertrouwelijk is, om volledig inzicht in de bevindingen te hebben. Hieraan heeft UNOPS na het afsluiten van een Memorandum of Understanding met het ministerie vóór de gestelde deadline voldaan.
Hoe reflecteert u op het besluit om de VN-medewerker en zijn collega’s die werkzaam waren bij het WSSCC en zich hebben gemeld als klokkenluider bij de ambtenaren van uw ministerie niet te horen?
Klokkenluiders die zich melden bij Buitenlandse Zaken worden altijd gehoord. Iedere melding wordt serieus genomen en opgevolgd. Het ministerie doet geen uitspraken over specifieke gevallen, omdat deze gesprekken op vertrouwelijke basis plaatsvinden.
Hoe reflecteert u op de conclusie van klokkenluider Mukesh Kapila dat binnen de organisatie UNOPS sprake is van een gebrek aan toezicht op investeringen, due dilligence, compliance, risicomanagement, scheiding der machten en leiderschap?
Sinds maart 2022 kwamen steeds meer serieuze, systemische problemen bij UNOPS aan het licht. De Uitvoerende Raad, waarin Nederland dit jaar procesmatig een actieve rol heeft als voorzitter, en de Executive Director a.i. van UNOPS hebben hier op gehandeld om enerzijds meer duidelijkheid te krijgen over de situatie en anderzijds bestaande risico’s zo veel mogelijk te mitigeren.
Nederland heeft, samen met andere lidstaten, een toezichthoudende rol ten aanzien van het werk van VN organisaties als UNOPS en diens audit- en onderzoeksdienst (Internal Audit and Investigation Group – IAIG). Voor nu is het van belang dat alle feiten op tafel komen. De Uitvoerende Raad van UNDP/UNFPA/UNOPS heeft hiertoe opdracht gegeven tot twee externe onderzoeken. Deze twee externe onderzoeken naar UNOPS, over mogelijke misstanden bij het S3i-initiatief en naar de interne controlesystemen en het management van UNOPS, moeten meer inzicht gaan geven. Op basis hiervan, en los van deze onderzoeken, maakt Nederland, samen met andere donoren, afspraken met UNOPS ter verbetering van de interne controle- en toezichtmechanismen.
Hoe reflecteert u op de conclusie van de New York Times dat er 22 miljoen dollar is verdwenen bij UNOPS?2
In het United Nations Board of Auditors (UNBoA) Rapport over UNOPS4 uit 2021 zijn de betalingsproblemen rondom S3i gesignaleerd. UNBoA keurde het UNOPS financieel jaarverslag wel goed. Tijdens de Uitvoerende Raad van september 2021 en in de Vijfde Commissie van de 76e Algemene Vergadering is hier ook aandacht aan besteed. Op dat moment waren er nog geen indicaties van systemische problemen binnen UNOPS en gaf UNOPS aan dat betreffende zaken onder controle waren en dat aanbevelingen van UNBoA opgevolgd zouden worden.
Vanaf maart 2022 werd steeds meer duidelijk dat er sprake was van serieuze problemen bij UNOPS en is door Nederland als voorzitter van de Uitvoerende Raad om extra informatie en helderheid gevraagd bij UNOPS en andere relevante VN onderdelen in voorbereiding op de jaarlijkse vergadering in juni. Mede op aandringen van Nederland – in zowel haar procesmatige voorzittersrol van de Uitvoerende Raad alsook als lidstaat, werd daarom door de Uitvoerende Raad in juni stevig ingegrepen bij UNOPS. Er werd besloten tot bevriezing van alle investeringsfondsen en -reserves, anders dan de operationele reserve die noodzakelijk is voor het functioneren van UNOPS. Daarnaast werd onmiddellijke actie van UNOPS geëist om eventueel verkeerd besteedde fondsen direct terug te vorderen en een tweetal externe onderzoeken gelast naar enerzijds S3i en anderzijds UNOPS controlesystemen. Sinds juni wordt door de VN juridische dienst (OLA) onderzocht hoe en hoeveel van deze fondsen inderdaad teruggevorderd kunnen worden en lopen er meerdere onderzoeken naar de achtergronden en oorzaken. Nederland hecht grote waarde aan accountability en rechtvaardigheid en zal zich er dus voor blijven inzetten dat onrechtmatig besteedde financiering teruggevorderd wordt en dat er passende sancties volgen voor de verantwoordelijken.
Op basis van welke informatie heeft u besloten alle resterende betalingen aan UNOPS te bevriezen en geen nieuwe contracten meer met UNOPS af te sluiten? Wanneer heeft u dit besluit genomen?
De informatie die in de periode vanaf maart 2022 werd ontvangen vanuit UNOPS en van andere betrokken VN-partijen, alsmede verdere ontwikkelingen zoals het aftreden van de Executive Director van UNOPS op 8 mei, hebben tot grote zorgen over het functioneren van UNOPS geleid bij Nederland en andere betrokkenen/partners.
Dit resulteerde in zeer vergaande ingrepen en gevraagde acties door de Uitvoerende Raad van UNDP/UNFPA/UNOPS tijdens de jaarlijkse vergadering (6 t/m 10 juni j.l.). Zo zijn investeringsreserves bij UNOPS bevroren, externe onderzoeken om misstanden te onderzoeken afgedwongen en wordt op aandringen van Nederland de onafhankelijkheid van de interne onderzoeksdienst en Ethics Office versterkt.
Op 30 juni 2022 werd, in het licht van datgene wat op dat moment bekend was en gegeven de onzekerheden over de reikwijdte van de problemen, besloten om in de Nederlandse samenwerking met UNOPS een tijdelijke betaalpauze in te gelasten en tevens een verzwaarde procedure in te stellen voor het aangaan van nieuwe committeringen.
Heeft u signalen om aan te nemen dat UNOPS Nederlandse middelen op een oneigenlijke manier heeft uitgegeven?
Op dit moment hebben we geen indicaties dat Nederlandse middelen aan UNOPS op een oneigenlijke manier zijn uitgegeven anders dan de middelen die betrokken zijn bij de geconstateerde problemen rondom het S3i initiatief. Dat S3i initiatief is namelijk gefinancierd uit de reserves van UNOPS, die zijn opgebouwd uit de onbestede management tarieven welke door UNOPS voor haar werkzaamheden worden geïnd. De exacte herkomst en opbouw van die reserves is niet eenvoudig herleidbaar tot individuele bijdrages van lidstaten.
Welke stappen neemt u om te voorkomen dat Nederlandse middelen in de toekomst door UNOPS of andere VN-fondsen op een oneigenlijke manier worden uitgegeven?
Nederland en andere donoren en partners van UNOPS volgen de ontwikkelingen bij UNOPS kritisch en nauwgezet en zetten de organisatie voortdurend aan om de zaken snel en degelijk op orde te krijgen. Vanuit de procesrol als voorzitter van de Uitvoerende Raad vraagt Nederland, sinds de ernst van de zaak duidelijk is geworden, regelmatig updates van UNOPS voor de leden van de Uitvoerende Raad. Er heeft onder andere, voor het eerst ooit, een gesloten bijeenkomst plaatsgevonden tussen de UNOPS controlediensten en de Uitvoerende Raad, om zonder aanwezigheid van management open en eerlijk te spreken over onafhankelijkheid, hervormingen en noodzakelijke verbeteringen. Zo zorgen we ervoor dat alle partijen continue geïnformeerd blijven over de laatste ontwikkelingen, inzichten en genomen acties. Het Nederlandse leiderschap in deze zaak als voorzitter wordt breed gewaardeerd door de leden van de Uitvoerende Raad. Er zal onder Nederlands voorzitterschap eind november bij uitzondering een speciale sessie van de Uitvoerende Raad worden georganiseerd om de uitkomsten van de gevraagde externe onderzoeken te bespreken.
Mogelijke vervolgstappen zet het ministerie op basis van feiten en onderzoek, daar lopen we nu niet op vooruit. In afwachting van de onderzoeken en maatregelen die worden genomen, heeft Nederland een tijdelijke betaalpauze ingelast en is er een verzwaarde procedure voor het aangaan van nieuwe committeringen bij UNOPS.
Aanvullend is, mede op initiatief van Nederland, in september tijdens de Uitvoerende Raad extra aandacht besteed aan en zijn relevante besluiten genomen op het terrein van de toezicht- en controlestructuren van UNDP/UNFPA/UNOPS5, UN Women6 en UNICEF7 in hun respectievelijke Uitvoerende Raden. Met de besluiten die zijn aangenomen wordt de informatievoorziening aan de Uitvoerende Raad in de toekomst beter, waardoor mogelijke risico’s sneller kunnen worden aangepakt.
Het Nederlandse stemgedrag in de World Health Assembly |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat Nederland op 25 mei 2022 tijdens de 75e World Health Assembly (WHA) tegen een jaarlijkse resolutie stemde met de titel «Health conditions in the occupied Palestinian territory, including east Jerusalem, and in the occupied Syrian Golan»?1
Ja.
Herinnert u zich ook dat Nederland een jaar eerder, tijdens de 74e WHA in 2021, tegen dezelfde jaarlijkse resolutie stemde, vlak na hevige Israëlische bombardementen op de bezette Gazastrook?2
Ja.
Herinnert u zich tevens de stemverklaring van Nederland over deze jaarlijkse resolutie in 2021, waarin u volgens het rapport van de World Health Organization (WHO) de Nederlandse tegenstem als volgt onderbouwde: «[D]e Health Assembly was een technisch forum en de politisering ervan moet worden vermeden», «[H]et besluit was niet nodig om de WHO in staat te stellen haar mandaat in het bezette gebied uit te voeren», en «[E]en deel van de gebruikte bewoordingen in het besluit ... ging verder dan de feitelijke informatie vereist om de situatie te adresseren»?3
Ja.
Is het juist dat deze twee resoluties geen directe kritiek op Israël bevatten en dat zelfs het woord «Israël' daarin niet werd genoemd?
De jaarlijkse resolutie «Health conditions in the occupied Palestinian territory, including east Jerusalem, and in the occupied Syrian Golan» verzoekt de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) onder meer te rapporteren over de gezondheidssituatie in de bezette Palestijnse gebieden, inclusief Oost-Jeruzalem, en de bezette Golanhoogten, rekening houdend met de verantwoordelijkheden van de bezettende macht, zijnde Israël. In de resolutie van zowel 2021 als 2022 werd uitsluitend gerefereerd aan de verplichtingen van Israël als bezettende macht en de WHO. Het onderliggende rapport ging daarentegen in op de verantwoordelijkheden van alle partijen die betrokken zijn bij het verbeteren van de gezondheidssituatie in de bezette Palestijnse gebieden.
Herinnert u zich dat Nederland op 26 mei 2022 tijdens de 75e WHA een resolutie steunde (en daarvan ook – terecht – een van de medeindieners was), getiteld «Health emergency in Ukraine and refugee receiving and hosting countries, stemming from the Russian Federation’s aggression»?4
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze resolutie de Russische agressie tegen Oekraïne in de sterkste bewoordingen veroordeelt («condemns in the strongest terms») en dat Rusland daarin zeventien keer wordt genoemd?
Ja.
Deelt u op basis van deze feiten de conclusie dat de resolutie over de door Israël bezette gebieden als minder politiek en confronterend en meer technisch en op de gezondheidssituatie toegespitst moet worden beschouwd dan de WHA resolutie over Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beoordeelt iedere resolutie op inhoud en merites. Een verschil tussen de in vraag vier benoemde resoluties over de gezondheidssituatie in de bezette Palestijnse Gebieden en Golanhoogten en de resolutie over Oekraïne is dat er bij deze laatste resolutie geen sprake was van een discrepantie tussen de resolutie en het onderliggende rapport.
Daarnaast wordt de situatie in de bezette Palestijnse Gebieden en de Golanhoogten als een separaat agenda item besproken, terwijl de situatie in Oekraïne wordt behandeld onder agenda item 16.3 «WHO’s work in health emergencies», evenals andere noodsituaties wereldwijd waar de WHO werkt. Om disproportionele aandacht voor een land binnen de VN te voorkomen pleit het kabinet, conform de motie Van der Staaij c.s. (21 501-02, nr. 2367 en 2374), voor eenzelfde manier van behandelen van de situatie in de bezette Palestijnse Gebieden en de Golanhoogten gebieden als andere landensituaties. Daarom heeft het kabinet in de stemverklaring aanbevolen het rapport over de bezette Palestijnse Gebieden en de Golanhoogten onderdeel te laten zijn van het rapport over het werk van de WHO in noodsituaties en eveneens onder agenda item 16.3 te bespreken.
Deelt u de mening dat, ook al is elke casus anders, Nederland consistent moet zijn in haar internationaalrechtelijke uitgangspunten en haar onderbouwing van stemgedrag in internationale fora, zoals de WHA? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat de verklaring die Nederland gaf om tegen de resolutie over de gezondheidsomstandigheden in de door Israël bezette gebieden te stemmen niet meer houdbaar is in het licht van de steun van Nederland voor de veel politiekere en hardere WHA resolutie over Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Nee. De noodsituatie in Oekraïne op het gebied van gezondheid die de betreffende WHA resolutie behandelt is geheel het gevolg van de Russische invasie. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 is het verbeteren van de gezondheidssituatie in de bezette Palestijnse gebieden de verantwoordelijkheid van de verschillende betrokken partijen.
Deelt u de mening dat het meten met twee maten bij resoluties over de door Israël bezette gebieden enerzijds en resoluties over Oekraïne anderzijds, de geloofwaardigheid van Westerse landen aantast, vooral bij ontwikkelingslanden, waarvan 53 zich van stemming onthielden bij de WHA resolutie over Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beoordeelt iedere resolutie op inhoud en merites. Dit verklaart het verschil in stemgedrag.
Zal Nederland haar standpunt omwille van beleidsconsistentie en internationale geloofwaardigheid corrigeren en de resolutie over de gezondheidsomstandigheden in de door Israël bezette gebieden bij de volgende jaarlijkse vergadering van de WHA opnieuw steunen, zoals Nederland telkens deed tot 2017? Zo nee, waarom niet?
Steun voor toekomstige resoluties hangt af van de behandeling, context en inhoud van desbetreffende resoluties.
Wilt u deze vagen afzonderlijk beantwoorden, binnen de daarvoor gestelde termijn van drie weken?
Ja.
De voortgang overbrengingen Afghanistan |
|
Don Ceder (CU), Salima Belhaj (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u aangeven op welke manier er wordt getracht om de resterende mensen die op de overbrenglijst staan zo snel mogelijk naar Nederland over te brengen? Wordt er gebruik gemaakt van de optie om gezamenlijk met bondgenoten mensen over te brengen?
Nog altijd wordt elke mogelijkheid die ontstaat serieus verkend en indien mogelijk gebruikt. Dat kan zijn via Pakistan, via Iran en wellicht ook weer via Doha. Het blijft echter problematisch dat veel mensen die nog overgebracht mogen worden niet in het bezit zijn van een geldig reisdocument, waardoor zij Afghanistan momenteel niet kunnen verlaten. Uit regelmatig overleg met bondgenoten volgt dat zij soortgelijke uitdagingen kennen. Indien mogelijk worden mensen gezamenlijk overgebracht.
Kunt u bevestigen dat er geen einddatum geldt voor de afronding van de overbrengperiode?
Op dit moment geldt nog geen einddatum voor de afronding van de overbrenging. Zoals toegezegd tijdens het debat van 31 maart jl. zullen voornemens van het kabinet met betrekking tot een eventuele einddatum van de overbrengingsoperatie vooraf aan uw Kamer worden gecommuniceerd.
De lijst van nog over te brengen personen slinkt wel; personen die een aanbod herhaaldelijk hebben geweigerd en de hen aangeboden laatste concrete overbrengingsoptie wederom weigeren, worden van de overbrengingslijst gehaald. Dit wordt hen uiteraard vooraf medegedeeld.
Een kleine groep personen blijft echter het recht behouden om naar Nederland te komen, conform de tolkenregeling van Defensie, die sinds 2014 van kracht is en een open einde kent1
Kunt u bevestigen dat tot de afronding van de overbrengperiode loketten bij het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken open blijven voor vragen aangaande lopende dossiers? Zo nee, waarom niet?
Ja, vooralsnog zijn de loketten open en dat zal voorlopig ook zo blijven. Het gaat in feite om breed bekende mailadressen bij Buitenlandse Zaken en Defensie of om ambassades in de regio, die sowieso bereikbaar zijn.
Hoe verklaart u dat mensen uit dezelfde categorie soms niet en soms wel in aanmerking komen voor overbrenging? Wat gaat u doen om te voorkomen dat mensen die wel recht hebben op overbrenging tussen wal en schip vallen?
Er bestaat niet zoiets als een recht op overbrenging. De Ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken hebben op basis van afspraken die met uw Kamer zijn gemaakt overbrengingslijsten opgesteld. Hierbij zijn zo consistent mogelijk dezelfde criteria toegepast waarbij de definitie van het kerngezin leidend is; dus de hoofdpersoon, één huwelijkspartner en afhankelijke kinderen tot en met 24 jaar.
Iedere aanvraag is uniek, waarvoor geldt dat uiterst secuur en zo consistent mogelijk wordt bezien of de aanvrager in aanmerking komt voor overbrenging naar Nederland. De criteria die hierbij worden gehanteerd zijn gebaseerd op afspraken met uw Kamer.
Het gaat dus niet zozeer om een recht als wel de bereidheid van de Staat der Nederlanden om inspanning te leveren voor Afghanen die, onder voorwaarden, hebben gewerkt voor Nederland.
Uit de berichten die de laatste maanden binnen komen blijkt dat het aantal nieuwe aanmeldingen van personen die in aanmerking komen voor overbrenging inmiddels zeer beperkt is. Daaruit kan de conclusie worden getrokken dat vrijwel iedereen die volgens de criteria in aanmerking komt voor overbrenging op dit moment in beeld is bij de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie. De mailadressen zijn immers breed bekend en daarnaast bestaan sterke aanwijzingen dat informatie uitgewisseld wordt via een netwerk van hulpverlenende organisaties en de Afghaanse diaspora.
Is er in sommige gevallen coulance toegepast bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor overbrenging? Op welke manier wordt er beoordeeld of iemand in aanmerking komt voor coulance en waarom geldt dit voor de ene persoon wel en voor de andere persoon niet?
Gezien de uniciteit van iedere aanvraag is per geval bekeken of er, op grond van de individuele situatie, reden is om af te wijken van de gangbare criteria.
Op welke manier wordt contact opgenomen met mensen die nog in aanmerking komen voor overbrenging en wordt daarbij ook op enige manier gecontroleerd of mensen berichten daadwerkelijk kunnen of hebben ontvangen?
Er is regelmatig contact met personen die in aanmerking komen voor overbrenging. Dit contact verloopt per e-mail, per whatsapp of per telefoon via de door hen zelf opgegeven contactgegevens. Als mensen via de ene weg onbereikbaar zijn, wordt geprobeerd ze op een andere manier alsnog te bereiken. Als men niet reageert op e-mailberichten, worden mensen nagebeld met behulp van een Afghaanse tolk.
Klopt het dat mensen wiens aanvraag tot overbrenging is afgewezen in veel gevallen geen reden voor afwijzing krijgen? Bent u bereid dit onmiddellijk aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Tot nu toe krijgen mensen die worden afgewezen het bericht dat zij niet voldoen aan de criteria zoals beschreven in de kamerbrief van 11 oktober 20212. In het licht van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (d.d. 14 september 2022) zal die toelichting in de toekomst nader gemotiveerd moeten worden.
Op welke manier wordt op dit moment onderzocht of mensen voor de defensie- of European Union Police (EUPOL)-missie hebben gewerkt? Maakt u gebruik van de registratie van EUPOL in Brussel? Zo nee, waarom niet?
Na ontvangst van een verzoek tot overbrenging wordt de aanvrager door het Defensietolkenteam verzocht om aanlevering van identiteitspapieren van aanvrager en diens kerngezinsleden. Daarnaast wordt gevraagd om de aanlevering van bewijslast waaruit valt op te maken dat de aanvrager gewerkt heeft voor een Nederlandse (politie-)missie. De beschikbare bewijslast wordt zorgvuldig beoordeeld en zo goed mogelijk geverifieerd. Zo worden vormen van bewijs die zijn ondertekend (zoals «letters of recommendation» of «letters of appreciation») door voormalige (detachements-)commandanten, ter verificatie, voorgelegd aan de betreffende functionaris (ook als deze ondertussen niet meer werkzaam is voor het Ministerie van Defensie). Daarnaast beschikt het Ministerie van Defensie over een beperkt archief dat wordt geraadpleegd bij het vaststellen van iemands dienstverband en identiteit.
Indien een (vermeend) Afghaans voormalig EUPOL-functionaris een verzoek tot overbrenging naar Nederland indient, wordt de aanvraag door het Ministerie van Defensie ter inhoudelijke beoordeling doorgezet aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Justitie en Veiligheid beoordeelt vervolgens op basis van de van toepassing zijnde criteria of de verzoeker in aanmerking komt voor overbrenging naar Nederland. Daarbij wordt gekeken naar de aanvraag van verzoeker, meegezonden (EUPOL-)documentatie en wordt door de Civilian Planning and Conduct Capability (CPCC) in Brussel nagegaan of de verzoeker terugkomt in de EUPOL-personeelsbestanden. Om vast te stellen of een verzoeker een connectie heeft met Nederland wordt het netwerk van Nederlandse voormalig EUPOL-functionarissen aangesproken.
Bent u daarnaast bekend met het bericht «Oud-bewakers Nederlandse ambassade «mishandeld en neergestoken» door Taliban?»1
Ja.
Wat is uw reactie op het grove geweld waarmee de Afghaanse oud-bewakers van de ambassade worden geconfronteerd door toedoen van de Taliban?
Het is betreurenswaardig om te lezen dat mensen worden geconfronteerd met bedreiging of erger en daarom onveilig zijn in hun eigen land.
Erkent u dat de oud-bewakers in het huidige Afghanistan extra gevaar lopen vanwege hun voormalige werkzaamheden voor de Nederlandse ambassade in Afghanistan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Momenteel leven allerlei groepen mensen in Afghanistan onder zeer moeilijke omstandigheden. Wat betreft de oud-bewakers van de ambassade onderhouden medewerkers van de ambassade Kaboel geregeld contact met het bewakingsbedrijf. Zo vond er zowel op de dag van het bericht op RTL.nl, als op de dag ervoor contact plaats. Het bericht op RTL.nl kon door het bedrijf niet worden bevestigd. Het bedrijf heeft nog steeds negen bewakers van Nederlandse civiele objecten in dienst die zonder problemen hun werk kunnen doen.
Bent u het eens met Afghanistan-expert dr. Sara de Jong dat de Taliban geen onderscheid maakt tussen medewerkers van ambassades die direct of via een tussenbedrijf in dienst stonden van de ambassade? Zo nee, waarom niet en op welke bronnen baseert u de argumentatie dat de Taliban in hun bedreigingen onderscheid maken tussen directe medewerkers en medewerkers die via een tussenbedrijf in dienst stonden van Westerse landen? Zo ja, waarop heeft u uw besluit gebaseerd om medewerkers die wel direct onder contract stonden wel te evacueren en bewakers die via een tussenbedrijf werkten niet te evacueren?
Zoals gezegd zijn er negen bewakers die eerder werkzaamheden verrichtten voor de ambassade nog altijd in dienst en kunnen zij zonder problemen hun werk doen. Dit maakt aannemelijk dat er door de Taliban wel degelijk een onderscheid wordt gemaakt tussen mensen die direct in dienst waren van een ambassade en mensen voor wie dit niet geldt.
Het besluit om de Afghaanse bewakers niet te evacueren is genomen lang voor de val van Kaboel en in die periode gecommuniceerd met het bewakingsbedrijf. Zoals u kon lezen in de antwoorden op vragen van uw Kamer van 15 maart 20224 is dit standpunt in de evacuatiefase herbevestigd door de ambassadeur in Kaboel. Zoals omschreven in de kamerbrief van 24 november 20215 is de aard van de werkzaamheden die worden verricht door de bewakers wezenlijk anders dan die van mensen die een direct dienstverband hadden met de ambassade. De bewakers beveiligen civiele objecten, te weten officiële vertegenwoordigingen van andere landen. Deze werkzaamheden vallen onder de reguliere werkzaamheden die een gastland voor officiële vertegenwoordigingen van andere landen moet verrichten. Dat maakt dat de ambassadebewakers een groep is met werkzaamheden van een andere aard dan de directe medewerkers. Het regime in Afghanistan zou bovendien ambassades graag zien terugkeren naar Kabul en heeft zo bezien ook geen belang bij bedreiging van de ambassadebewakers.
Bent u ermee bekend dat landen als Finland, Australië en het Verenigd Koninkrijk terug zijn gekomen op het besluit om ambassadebewakers die via een tussenbedrijf voor hen werkten niet te evacueren, en inmiddels werk hebben gemaakt van overbrenging van deze groep mensen? Erkent u dat het risico van ambassadebewakers die werkten voor deze landen van dezelfde aard is als diegenen die de Nederlandse ambassade hebben bewaakt?2 3 4
Het is bekend dat Australië en Finland in het najaar van 2021 en het Verenigd Koninkrijk eind vorig jaar hebben besloten de bewakers van hun ambassade alsnog over te brengen. Zij hebben daarin een andere afweging gemaakt dan Nederland. Voor Nederland vormt dit geen aanleiding om het Nederlandse besluit te heroverwegen, temeer omdat de huidige bewakers zoals gezegd zonder problemen hun werk kunnen doen en de aard van hun werkzaamheden daarnaast wezenlijk anders is dan die van directe medewerkers.
Bent u bereid de vragen individueel te beantwoorden?
Ja.
De ernstige situatie in Suriname ten aanzien van ziekenhuiszorg |
|
Don Ceder (CU), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kuipers |
|
Bent u ermee bekend dat ziekenhuizen in Suriname kampen met een ernstig tekort aan (specialistisch) personeel, dat onder andere op de Neonatale Intensive Care Unit code zwart van toepassing is, en dit tot schrijnende situaties leidt?1
Ja. De regering is bekend met de precaire situatie in de Surinaamse gezondheidszorg.
Bent u bereid om Suriname te vragen waar Nederland kan ondersteunen op zowel personeel als materieel gebied en expertise-uitwisseling?
De crisis in de gezondheidszorg in Suriname is ruim aan bod gekomen in de gesprekken die de Minister-President en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben gevoerd tijden hun bezoek aan Suriname op 12 en 13 september jl. Een verslag van deze reis zal separaat aan de Kamer worden verstuurd.
Nederland draagt reeds via het Makandra-programma, dat is opgezet om technische assistentie uit te wisselen tussen Nederland en Suriname, bij aan de Surinaamse gezondheidszorg. Voormalig Directeur-Generaal van het RIVM de heer Sprenger is gedetacheerd bij de Surinaamse regering om te adviseren over de duurzame hervorming van de Surinaamse gezondheidszorg.
Om uit de huidige gezondheidscrisis te komen heeft de heer Sprenger bijgedragen aan het opstellen van een Herstelplan Gezondheidszorg dat recent door de Surinaamse regering is goedgekeurd. Om dit herstelplan te kunnen implementeren zijn financiële middelen nodig voor het Zorg Transitie Fonds. Suriname heeft tijdens de gesprekken met de Minister-President en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aangegeven een gedeelte van de nog beschikbare Verdragsmiddelen in te willen zetten voor de gezondheidszorg. Concreet betekent dit dat ca. € 8 mln. zal worden ingezet voor dit Fonds.
Ook heeft Nederland tijdens de Covid-pandemie Suriname bijgestaan, door middel van het verstrekken van medicijnen, vaccins, beschermingsmateriaal en het faciliteren van de inzet van Nederlandse gezondheidsexperts.
Bent u ermee bekend dat Nederlandse ziekenhuizen of zorgorganisaties direct of indirect schaars (specialistisch) personeel werven uit Suriname om in Nederland te werken en hierdoor een «braindrain» ontstaat? Bent u het ermee eens dat dit, gelet op de reeds ernstige tekorten aan zorgpersoneel, onwenselijk en schadelijk is voor de volksgezondheid in Suriname? Bent u bereid om Nederlandse ziekenhuizen hierop aan te spreken?
Suriname kampt met een tekort aan zorgpersoneel. Volgens onbevestigde berichten worden er door diverse partijen uit verschillende landen verpleegkundigen geworven in Suriname.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is er mee bekend dat Surinaamse zorgmedewerkers in de Nederlandse gezondheidszorg werken. Het kabinet zet echter niet actief in op arbeidsmigratie van buiten de EER (met uitzondering van kennismigratie). Zo is er in Nederland nog onbenut arbeidsmarktpotentieel van mensen met een zorgachtergrond of affiniteit met zorg die in de Nederlandse gezondheidszorg kunnen worden ingezet. Ook wordt gekeken naar de mogelijkheden van urenuitbreiding voor zorgmedewerkers met een deeltijdcontract. Daarnaast is er nog onbenut arbeidsmarktpotentieel in de Europese Unie.
Het staat zorgorganisaties echter vrij om Surinaamse verpleegkundigen en artsen in te zetten als zij voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld in de Wet arbeid vreemdelingen en in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Het UWV toetst per aanvraag onder andere of er prioriteitsgenietend aanbod aanwezig is en of de werkgever voldoende heeft gedaan om binnen Nederland, de Europese Economische Ruimte en Zwitserland personeel te vinden. Ook moet worden aangetoond dat de randvoorwaarden op orde zijn zoals huisvesting en een marktconform salaris.
Bent u bereid om gezien de financiële situatie van Suriname en gezien de historische banden (tijdelijk) de reis- en verblijfskosten en kosten voor coördinatie over te nemen van het Nederlands zorgpersoneel en experts, die zich bereid hebben geacht om Suriname te ondersteunen? En bent u bereid hiervoor een budget beschikbaar te stellen?
Er is reeds een budget beschikbaar voor het bekostigen van reiskosten van experts, via het Programma Uitzending Managers (PUM). Vooralsnog wordt dit budget toereikend geacht. Ook wordt via het reeds genoemde Makandra-programma technische assistentie geleverd.
Voor de eventuele inzet van Nederlands zorgpersoneel dat op vrijwillige basis naar Suriname wil gaan kan Suriname ervoor kiezen het Zorg Transitiefonds aan te wenden (zie ook antwoord op vraag 2).
Bent u bereid te bezien hoe Nederland, indien daar behoefte aan is, kan helpen met het opleiden en ondersteunen van instanties die bezig zijn geschoold medisch personeel op te leiden dan wel te specialiseren? Bent u bereid om hiervoor in samenwerking met de Minister van VWS een fonds in te richten?
Sinds 2012 ondersteunt Nederland Suriname bij het opleiden van Surinaamse basisartsen tot medisch specialist. In de samenwerkingsovereenkomst is de afspraak gemaakt dat Surinaamse basisartsen in de gelegenheid worden gesteld om het gedeelte van hun specialistische opleiding te volgen in Nederland. Voor de periode dat zij in Nederland verblijven worden zij geclausuleerd ingeschreven in het BIG-register. In 2022 is deze overeenkomst voor een periode van vijf jaar verlengd aangezien de samenwerking naar tevredenheid verloopt.
Daarnaast zijn er, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2, recent afspraken gemaakt tussen de Nederlandse en Surinaamse regering over de inzet van de laatste tranche Verdragsmiddelen. De Surinaamse autoriteiten hebben besloten ca € 8 mln aan te wenden voor het Zorg Transitie Fonds in het kader van het zogenaamde Herstelplan Zorg Suriname. Het opleiden van medisch personeel is onderdeel van dit Herstelplan. Het inrichten van een apart fonds is derhalve niet opportuun.
Ook hebben in het kader van de Twinningfaciliteit Suriname-Nederland, waarmee samenwerking tussen maatschappelijke partners uit beide landen wordt gefaciliteerd en gefinancierd, diverse samenwerkingsprojecten in de zorgsector plaats gevonden, zoals een project rond de opleiding van huisartsen met het Radboud UMC.
Bent u bereid om bijv. stageplaatsen en samenwerkingsverbanden tussen ziekenhuizen in Nederland en Suriname te stimuleren en zou u dit financieel willen ondersteunen?
Zie antwoord vraag 5.
Het stikstofbeleid in Nederland en andere lidstaten |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kunt u een overzicht sturen van de grenswaarden voor een vergunning (stikstofnorm) per lidstaat in de Europese Unie (of ten minste van België, Duitsland, Denemarken, Frankrijk, Ierland, Spanje en Italië) in gram stikstof per hectare per jaar?
Ik kan u geen overzicht sturen van de grenswaarden stikstof voor alle EU-lidstaten, omdat deze op dit moment niet voorhanden is. Mede als gevolg van de ruimte die lidstaten hebben om de verplichtingen volgend uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zelfstandig vorm te geven in nationale wet- en regelgeving, alsook de verschillen in onder andere juridische en ecologische omstandigheden, zijn er verschillen (ontstaan) in beleid om aan deze internationale verplichtingen te voldoen. Voor de Nederlandse situatie geldt dat deze nationale ecologische en juridische omstandigheden op dit moment geen ruimte laten om een drempelwaarde toe te staan.
Ten aanzien van de buurlanden Vlaanderen en Duitsland kan ik u het volgende laten weten. Voor Vlaanderen geldt dat zeer beperkt ruimte bestaat voor vergunningverlening. Vlaanderen hanteert op basis van een (tijdelijke) ministeriele instructie een drempelwaarde voor NOx van maximaal 1% (met een maximum van 0,3 kg N/ha/jr) van de KDW voor Natura 2000-gebieden waar deze wordt overschreden. Indien sprake is van een overschrijding van deze drempelwaarde dient een passende beoordeling plaats te vinden over de impact op de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende natuurgebied. Voor ammoniak wordt een drempelwaarde van 0,1% van de KDW gehanteerd. Voor ammoniak veroorzaakt door veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties moet altijd een passende beoordeling worden opgemaakt. Deze tijdelijke instructie zal vervangen worden door een nieuwe beoordelingssystematiek die onderdeel is van de definitieve Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Waarschijnlijk zal deze PAS begin volgend jaar worden vastgesteld door de Vlaamse regering.
In Duitsland, in de «Technische Anleitung zur Reinhaltung der Luft« (TA Luft), is voorgeschreven dat zodra er een kans is dat een vergunningsplichtige activiteit een negatief effect kan hebben op een Natura 2000-gebied, een zogenaamde «verdraagzaamheidsstudie» naar federale natuurbeschermingswetgeving verplicht is. Daarin moet worden aangetoond dat er geen negatief effect zal zijn op Natura 2000-gebieden. In de TA Luft wordt voor stikstofdeposities in natuurgebieden een grens aan de wetenschappelijke meetbaarheid van stikstofdepositie in natuur gehanteerd. Valt de verwachte toename van de stikstofdepositie als gevolg van de geplande activiteit onder die grenswaarde voor meetbaarheid, dan hoeft er geen extra procedure gevolgd te worden. Als in het betreffende natuurgebied de KDW al overschreden wordt, mag de toename niet meer dan 3% van de KDW zijn (de zogenoemde «Bagatellschwelle»). Ook bouwvoornemens die deze waarden niet overschrijden moeten aan aanvullende bouwtechnische eisen aan stallen en mestopslag voldoen, zoals luchtzuivering en luchtdichte mestopslag.
Welk rekenmodel wordt in andere lidstaten gebruikt voor het berekenen van landelijke en regionale stikstofdepositie op natuurgebieden?
Het RIVM heeft onderzoek gedaan naar het gebruik van modellen en het toepassingsbereik ervan in Duitsland, Verenigd Koninkrijk, België en Denemarken1. De aanpak verschilt per onderzocht land tussen een modelmatige grenzen en beleidsmatig gekozen waardes. In Nederland wordt met het rekenmodel OPS gerekend (met uitzondering van projectberekeningen voor wegverkeer, daarvoor wordt het rekenmodel SRM2 gehanteerd). Uit dit onderzoek blijkt dat in de onderzochte landen gebruikt wordt gemaakt van het model VLOPS (Vlaanderen), het SCAIL-model (Verenigd Koninkrijk) en OML-DEP model (Denemarken).
Worden in andere lidstaten bodems van natuurgebieden frequenter gemeten dan in Nederland?
Nee, voor zover bekend zijn er geen lidstaten die frequenter de concentratie en depositie van stikstof in de natuurgebieden meet dan Nederland.
Wordt er in andere lidstaten bij nieuwe activiteiten een rekenmodel gebruikt voor het becijferen van de stikstofdepositie op natuurgebieden? Zo ja, op wat voor «grid» wordt de depositie berekend (per hectare, per vierkante meter, per natuurgebied et cetera)?
Alle lidstaten hebben de verplichting om te voldoen aan de verplichtingen volgend uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, verschilt de implementatie per lidstaat. Dit heeft ook invloed op het gehanteerde detailniveau van berekeningen (ook wel het «grid» genoemd). Op dit moment wordt onderzocht of een internationale vergelijkingsstudie van de gehanteerde modellen van toegevoegde waarde kan zijn voor de Nederlandse systematiek.
Kunt u verklaren waarom er in Italië, waar de stikstofuitstoot vergelijkbaar is met die van Nederland, geen stikstofcrisis is?
Zoals aangegeven in vraag 1 moet elke lidstaat voldoen aan de verplichtingen volgend uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Het samenstel van (eigenschappen van) Natura 2000-gebieden, mate van uitstoot van stikstof en nationale wet- en regelgeving die daar direct of indirect op stuurt, maakt vergelijkingen zeer ingewikkeld. Voor Nederland geldt dat het is geconfronteerd met de zogenaamde PAS-uitspraak van de Raad van State vanwege de overmatige stikstofdepositie op het grootste gedeelte van de Nederlandse Natura 2000-gebieden. De uitspraak van de Raad van State en betekenis daarvoor voor beleid, wet- en regelgeving is specifiek van toepassing voor Nederland en de Nederlandse omstandigheden ten aanzien van stikstofuitstoot en de staat van de N2000-gebieden hier.
Kunt u een vertaling of uiteenzetting sturen van de Italiaanse wetgeving omtrent stikstof met bronvermeldingen erbij?
Voor zover mij bekend, komt stikstof in Italiaanse wetgeving voornamelijk voor in regelgeving met betrekking tot nitraat, water- en luchtkwaliteit. Hier wordt dan ook vaak verwezen naar Europese wetgeving, zoals de NEC- of nitraatrichtlijnen. In het «National Air Pollution Control Programme (NAPCP)» geven de lidstaten aan hoe zij de emissiereductieverplichtingen van de NEC-richtlijn willen nakomen. In de NAPCP van Italië van maart 2019 zijn regionale ammoniakreductiedoelstellingen voor 2030 voorgesteld voor onder andere de Regio’s in de Po-vlakte: Lombardije -19.7%, Piemonte -17%, Emilia Romagna -18,4% en Veneto -15,4%.2 Aanvullend geldt dat veel relevante (landbouw)regelgeving, met bijvoorbeeld betrekking tot nitraat door regionale overheden wordt vormgegeven en uitgevoerd, waaronder bijvoorbeeld regionale actieprogramma’s gericht op ammoniak, nitraat en waterkwaliteit.
Kunt u verklaren waarom andere lidstaten (zoals Italië) minder streng naar de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn kijken dan Nederland?
Alle lidstaten, waaronder Italië, hebben de plicht om de implementatie van richtlijnen op terreinen als natuur, klimaat en water eigenstandig vorm te geven om zo aan de internationale verplichtingen te voldoen. De monitoring in hoeverre wordt voldaan aan de invulling van deze verplichtingen is aan de nationale instanties van de lidstaten en de Europese Commissie. Ook wil ik benadrukken dat de wijze waarop andere lidstaten invulling geven aan hun internationale verplichtingen niets afdoen aan de verantwoordelijkheid van het Nederlandse kabinet deze na te komen.
Hoeveel dagen had AERIUS dit jaar storing?
Het eerst half jaar van 2022 zijn onderdelen van AERIUS vijf keer kortstondig niet beschikbaar geweest vanwege een storing. In alle gevallen is de oorzaak snel achterhaald en waren alle functionaliteiten na ongeveer een uur beschikbaar.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Gegeven de aard van de vragen, en omdat ik hecht aan een gedegen beantwoording, heeft beantwoording van deze vragen niet binnen drie weken plaatsgevonden.
De laatste ontwikkeling op de energiemarkt |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de grote zorgen die leven in de energiemarkt over mogelijke tekorten de komende winters? Hoe apprecieert u deze zorgen? Hoort u deze zorgen ook terug in de Nederlandse energiemarkt?1
Ik ben bekend met de zorgen die leven in de energiemarkt en neem deze serieus. In mijn Kamerbrieven van onder meer 20 juni, 21 juli en 9 september (Kamerstuk 29 023, nrs. 312, 337 en 21501-33-501, nr. 951) heb ik uiteengezet welke analyses zijn en worden gemaakt ten aanzien van de actuele stand van de gasleveringszekerheid en de komende winter. Het kabinet heeft ook maatregelen genomen om de gasleveringszekerheid te borgen. Er wordt stevig ingezet op energiebesparing en verduurzaming. Daarnaast wordt ook het aanbod van energiebronnen gediversifieerd, onder meer doordat nog voor de winter de importcapaciteit van vloeibaar gas (LNG) is verdubbeld. Ten slotte is het gelukt de gasopslagen voor de winter volledig te vullen en heeft het kabinet onlangs bekend gemaakt hoe de opslagen voor komende winter te gaan vullen (Kamerstuk 29023, nr. 35216).
Hoe beziet u het risico op ieder-voor-zich-beleid waarbij Europese lidstaten geen gas of elektriciteit exporteren naar elkaar bij een strenge winter? Heeft u signalen dat lidstaten hier over nadenken?
Op grond van het Werkingsverdrag van de EU, de Verordening gasleveringszekerheid en de Verordening risicoparaatheid in de elektriciteitssector geldt dat de leveringszekerheid van gas en elektriciteit een EU-aangelegenheid is, met solidariteit als belangrijk uitgangspunt, waardoor het grensoverschrijdend transport niet mag worden beperkt. Voortbouwend op deze regelingen is, voor wat betreft gas, tijdens de Energieraad op 26 juli jl. een akkoord bereikt dat ook door Nederland is gesteund, over de Verordening over gecoördineerde gasbesparingsmaatregelen. Hierover is uw Kamer onder meer geïnformeerd op 25 juli (Kamerstuk 29 023, nr. 338), 16 augustus (Kamerstuk 21501–33, nr. 950) en op 30 augustus jl. Vanuit de EU, met de Europese Commissie in een centrale en ook toezichthoudende rol, vindt voortdurend overleg plaats over de uitvoering en toepassing van de genoemde verordeningen. Nederland is hier nauw bij betrokken. Ook tijdens de Europese Energieraden die de tweede helft van het jaar hebben plaatsgevonden heeft energieleveringszekerheid en de samenwerking ter zake tussen lidstaten, hoog op de agenda gestaan. Tijdens de ingelaste energieraad van 30 september jl. is een noodpakket aan maatregelen aangenomen dat ziet op de beteugeling van de hoge energieprijzen. In oktober heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan over maatregelen die gezamenlijk optreden van de lidstaten betreft inzake inkoop van gas op de wereldmarkt. Op de Energieraad van 19 december jl. is hierover een definitief akkoord bereikt. Uw Kamer ontvangt hierover separaat verslag.
Hoe gaat u zich Europees inspannen om een dergelijk ieder-voor-zich-beleid te voorkomen? Brengt u dit op bij uw Europese collega’s bij de eerstvolgende extra Energieraad?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in gesprek met Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk over de mogelijkheid dat zij een dergelijk ieder-voor-zich-beleid voeren komende winter? Zo nee, kunt u dat zo snel mogelijk doen gezien de interconnecties tussen de Nederlandse energiemarkt en die van Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk?
Ja, met beide landen wordt regelmatig overleg gevoerd, zowel wat betreft de elektriciteits- als de gas-interconnecties.
Hoe staat het daarnaast met de uitvoering van stresstesten voor onze energiemarkt deze winters? Houdt u hierbij rekening met alle mogelijk scenario’s? Wanneer kan de Kamer deze scenario’s en resultaten van de stresstesten verwachten?
Over de scenario’s betreffende het wegvallen van de gastoevoer heb ik uw Kamer geïnformeerd in de brief over Voortgang Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) en gasleveringszekerheid (Kamerstuk 29 023 nr. 342). Uiteraard blijf ik de situatie monitoren met Gasunie Transport Services (GTS). Wat betreft de elektriciteitsmarkt gebeurt de seizoen-monitoring vooral op EU-niveau door ENTSO-E (samenwerking van de landelijk elektriciteitsnetbeheerders) met de Summer- en Winteroutlook. Via de EU Electricity Coordination Group (EU ECG) worden maandelijks de voorlopige inzichten gedeeld met de Europese Commissie, lidstaten en toezichthouders. De openbare publicatie van de Winter Outlook voor elektriciteit door ENTSO-E heeft op 1 december plaatsgevonden2. Ook zal Nederland in 2023 de samenwerking met buurlanden tijdens elektriciteitscrises oefenen. Dit zal o.a. gebeuren in een crisisoefening die Nederland als onderdeel van het voorzitterschap van het Pentalateraal Energieforum zal organiseren.
Zijn er Nederlandse energieleveranciers met liquiditeitsproblemen door de enorm hoge inkoopprijzen (en gerelateerde margin calls) die ze nu moeten betalen voor zowel stroom als gas? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de liquiditeitspositie van leveranciers die alleen handelen en niet zelf produceren? Kunt u de monitoring van de liquiditeitsposities van de Nederlandse energieleveranciers intensiveren?
In Nederland lijken grote en middelgrote energieleveranciers nog niet in acute liquiditeitsproblemen te komen door de hoge energieprijzen en meer specifiek de hoge kosten voor zekerheid (margin-verplichtingen), die ze nu moeten voldoen voor het afdekken voor risico’s op de elektriciteits- en gasmarkt. De toegenomen margin-verplichtingen op de termijnmarkten voor energie reflecteren de toegenomen onrust en risico’s op de markt.
Zoals aangekondigd in mijn brief van 20 september 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 347) wordt het toetsingskader voor de vergunningverlening en het toezicht op energieleveranciers aangescherpt. De daartoe aangekondigde Beleidsregels zijn inmiddels vastgesteld door ACM en mijzelf. Op 3 oktober jl. zijn de Beleidsregels gepubliceerd; deze regels zijn van kracht met ingang van 4 oktober 2022.3
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, maar in ieder geval voorafgaand het aankomende commissiedebat Gasmarkt en leveringszekerheid?
De beantwoording is abusievelijk te laat afgerond, waarvoor mijn welgemeende excuses.
De noodsituatie in Pakistan wegens overstromingen |
|
Don Ceder (CU), Jan de Graaf (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de noodsituatie in Pakistan?1
Ja.
Bent u bereid om op korte termijn noodhulp beschikbaar te stellen voor Pakistan? Zo ja, hoeveel en waarvoor?
Ja. Nederland heeft reeds noodhulp beschikbaar gesteld voor Pakistan. Dit gebeurt via het Nederlandse Rode Kruis (NRK) en de Dutch Relief Alliance (DRA). Het NRK besloot om EUR 500.000 beschikbaar te stellen voor noodhulp aan Pakistanen die huis en haard hebben verloren. Het gaat daarbij vooral om het bieden van medische hulp, tenten en veilig drinkwater. De DRA verleent noodhulp voor een bedrag van EUR 3 miljoen. Er wordt ingezet op voedselhulp, opvang, protectie, water, sanitatie en hygiëne.
Ook ondersteunt Nederland de uitzending van crisisexperts, die de coördinatie en verlening van noodhulp in de getroffen gebieden versterken. Zo zijn twee rampendeskundigen van het Nederlandse Rode Kruis uitgezonden, evenals een waterexpert van het Dutch Surge Support.
Bovenstaande hulp vindt plaats in aanvulling op reeds bestaande Nederlandse steun. Nederland financiert haar humanitaire partnerorganisaties zoals de VN en de Internationale Rode Kruis/ Rode Halve Maan-beweging ongeoormerkt en flexibel. Mede dankzij die steun konden deze organisaties snel aan de slag in Pakistan.
Zo stelde het VN Central Emergency Fund(CERF), waar Nederland dit jaar als topdonor EUR 75 miljoen bijdroeg, USD 10 miljoen beschikbaar. Het speciale crisisfonds van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), waaraan Nederland jaarlijks EUR 1 miljoen bijdraagt, maakte eveneens USD 10 miljoen vrij. Het noodhulpfonds van de Internationale Federatie van Rode Kruis- en Rode Halve Maanverenigingen (IFRC) besloot bijna EUR 500.000 bij te dragen. Nederland financiert het IFRC-noodfonds dit jaar voor EUR 2,8 miljoen.
Bovendien kondigde de Europese Commissie aan EUR 2,35 miljoen beschikbaar te stellen voor o.a. voedselhulp, onderdak en acute gezondheidszorg.
De overstromingen in Pakistan, maar ook ander extreem weer en de droogte elders, onderstrepen hoe relevant het is dat het Koninkrijk der Nederlanden internationaal aandacht en om acties vraagt als co-host van de VN 2023 Waterconferentie in maart 2023.
Bent u bereid om bij het beschikbaar stellen van noodhulp zowel lokale organisaties als maatschappelijke organisaties (zoals bijv. de Dutch Relief Alliance) te betrekken?
Ja. Een goede en snelle rampenrespons redt levens. Nationale en lokale organisaties bevinden zich het dichtst bij de noodsituatie. Nederland zet zich internationaal in voor het versterken van die lokale hulporganisaties. Dit gebeurt conform afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Grand Bargain en binnen bestaande partnerschappen met de VN, het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance (DRA).
Voor de DRA en het Nederlandse Rode Kruis (NRK) geldt dat zij jaarlijks een acute crisisreserve ontvangen, die zij naar eigen inzicht en conform vastgelegde besluitvormingsprocedures kunnen inzetten. Zowel de DRA als het NRK hebben middelen uit hun acute crisisreserves beschikbaar gesteld voor noodhulpverlening aan de Pakistaanse bevolking, zie Vraag 2.
Het bericht dat Hongarije toestemming geeft voor het bouwen van twee Russische kerncentrales |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Hongarije toestemming geeft voor de bouw van twee Russische kerncentrales in het land door het Russische bedrijf Rosatom?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het feit dat de oorlog in Oekraïne Hongarije er niet toe heeft bewogen om af te zien van de bouw van deze nieuwe kerncentrales? Wat zegt dit volgens u over de banden tussen premier Orbán en president Poetin?
Gezien de Russische militaire agressie in Oekraïne en het hierop volgende EU-beleid om tegen Rusland op te treden, komt het Hongaarse besluit duidelijk niet overeen met de geest van dit EU-beleid. Dit Hongaarse besluit straalt daarmee negatief af op de EU-eenheid in deze oorlog. Hongarije schendt met het besluit over de bouw van twee reactoren geen EU-regelgeving. Overeenkomstig de beginselen van het Europees energiebeleid is de keuze voor de eigen energiemix aan de lidstaten.
Wat betekent dit volgens u voor de eenheid die Europa uitstraalt in dit conflict?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met het feit dat de bouw van deze kerncentrales, die voor 80% gefinancierd worden met Russisch geld, lijnrecht ingaat tegen de rationale achter de Europese sanctiepakketten tegen Rusland die juist willen voorkomen dat de Russische staatskas gevuld wordt door handel met Europese landen, ondanks dat de Russische kernenergie niet valt onder de huidige Europese sanctiepakketten?
Ja.
Bent u bereid om dit onderwerp nog formeel of informeel te adresseren tijdens het aanstaande informele Raad Buitenlandse Zaken op 30–31 augustus 2022 en de Hongaarse Minister van Buitenlandse Zaken hier op aan te spreken?
Het kabinet kaart het belang van EU-eenheid, de noodzaak druk op Rusland op te voeren en het belang van het zo snel mogelijk afbouwen van energieafhankelijkheid van Rusland continu aan in relevante bijeenkomsten in multilateraal en bilateraal verband, waaronder in de Raad Buitenlandse Zaken, en zal dit blijven doen.
Kunt u aangeven waarom het nucleaire agentschap Rosatom, een van Ruslands grootste staatsbedrijven dat een zeer groot belang heeft in Europa, na zeven sanctierondes nog steeds niet toegevoegd is aan de sanctielijst van de Europese Unie?
Nederland is binnen de EU voortdurend in gesprek over het toevoegen van entiteiten aan de EU-sanctielijsten. Het kabinet kijkt hierbij naar de brede mogelijkheden die er onder het sanctieregime bestaan, waaronder het nemen van beperkende maatregelen tegen entiteiten die materieel of financieel bijdragen aan acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, entiteiten die materiële of financiële steun verlenen aan of profijt trekken van de regering van de Russische Federatie en entiteiten die betrokken zijn bij economische sectoren die een aanzienlijke bron van inkomsten vormen voor de regering van de Russische Federatie. Voor het plaatsen van entiteiten op de EU-sanctielijsten dient te worden voldaan aan de desbetreffende listingscriteria, uitgangspunten van EU-eenheid en doelstellingen van de sancties.
Bent u bereid om binnen de Europese onderhandelingen over een achtste sanctiepakket er serieus voor te pleiten om Rosatom toe te voegen aan de lijst met gesanctioneerde bedrijven?
Het kabinet is voorstander van aanvullende sanctiemaatregelen, maar doet geen uitlatingen over specifieke listingsvoorstellen. De reden is dat dit mogelijk de effectiviteit van dergelijke maatregelen ondermijnt gelet op onder andere het verrassingseffect.
Het charmeoffensief van Rusland in Afrikaanse landen |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rusland op charmeoffensief met tour langs Afrikaanse landen»1?
Ja.
Hoe beoordeelt u het bezoek van Minister Lavrov aan verschillende Afrikaanse landen, zoals Egypte, Ethiopië, Uganda en Congo, afgelopen zomer?
Tussen 24 en 27 juli 2022 bezocht Russische Minister van Buitenlandse Zaken Lavrov Egypte, Congo-Brazzaville, Oeganda en Ethiopië. Tijdens de bezoeken aan Egypte en Ethiopië sprak hij respectievelijk ook met de Arabische Liga en de Afrikaanse Unie. Minister Lavrov leek met deze bezoeken primair de bilaterale banden met deze landen te willen aanhalen, en het Russische narratief te verspreiden over de oorlog in Oekraïne en de gevolgen hiervan.
In hoeverre Lavrov hierin succesvol was zal op termijn moeten blijken. Toch lijkt de impact van dit bezoek beperkt. Lavrov werd niet overal ontvangen op het gewenste hoogste niveau, zoals in Ethiopië en bij de Afrikaanse Unie. Het viel op dat de ontvangende landen tijdens de afsluitende persconferenties geen expliciete steun betuigden voor het Russische narratief. Ondanks sterke bilaterale banden met Rusland, bewaarden landen als Oeganda en Egypte juist expliciet hun neutrale positie. Voor zover bekend zijn er ook geen nieuwe afspraken gemaakt met de bezochte landen. Buiten Egypte was er relatief weinig lokale media-aandacht voor de bezoeken.
Het feit dat Minister Lavrov ondanks de Russische invasie van Oekraïne in ieder land werd ontvangen, laat evenwel zien dat deze landen waarde hechten aan hun relatie met Rusland. Verschillende redenen kunnen hieraan ten grondslag liggen, zoals zorgen over voedselzekerheid, of het bestaan van lange economische en diplomatieke relaties. Het is van belang een goed begrip te krijgen van de posities van Afrikaanse landen, en deze mee te nemen in de dialogen die Nederland en de EU met deze landen voeren.
Welke afspraken zijn er door Rusland met de bezochte Afrikaanse landen gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u om met Afrikaanse landen die onlangs de banden met Rusland hebben aangehaald en in bezit zijn van kritieke grondstoffen?
Nederland spant zich, samen met de EU en EU-lidstaten, in om het Europese narratief over de Russische invasie van Oekraïne en de impact hiervan op het Afrikaanse continent onder de aandacht te brengen bij Afrikaanse landen. De relatie op basis van gelijkwaardigheid die wij met deze landen hebben vormt hierbij het uitgangspunt.
Strategische en binnen de EU afgestemde communicatie is één van de manieren om het Russische narratief te bestrijden. Ook is het belangrijk dat de EU, samen met de lidstaten, goed onder de aandacht brengt dat zij gezamenlijk de grootste handelspartner, de grootste investeerder en de grootste donor voor wat betreft ODA zijn in de meeste Afrikaanse landen. Daarbij moeten ook de resultaten die hiermee behaald worden benadrukt. Hiermee laten we zien dat een hechte relatie met de EU loont en dat het steunen van de internationale rechtsorde en het multilaterale stelsel ook in het directe eigenbelang is van deze landen. Het EU partnerschap met Afrika, dat werd herbevestigd tijdens de EU-AU Top in februari 2022, biedt veel mogelijkheden om deze boodschappen over te brengen en nieuwe samenwerkingen aan te gaan die hier op hun beurt aan bijdragen.
Hoe gaat u om met de (Afrikaanse) landen die de VN-Resolutie «Agressie tegen Oekraïne» niet gesteund hebben?
Tijdens de stemming in de Algemene Vergadering van de VN op 2 maart 2022 over deze resolutie, stemden 29 Afrikaanse landen voor, een tegen, onthielden zestien landen zich van stemming en waren acht landen afwezig. Dit toonde aan dat de verwachte ondersteuning van de Afrikaanse staten van het Westerse standpunt geen gegeven is. Actief tegen een resolutie te stemmen is echter een andere keuze dan een onthouding van stemmen, of afwezigheid tijdens een stemming. Redenen hiervoor kunnen uiteenlopen en verschillen per land. Het is daarom zaak om in gesprek te blijven over de Russische invasie van Oekraïne en de negatieve gevolgen hiervan, Russische desinformatie tegen te gaan, en de politieke dialoog met deze landen te versterken. Nederland heeft hiertoe o.a. opgeroepen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (OS) van 6-7 maart. Daarnaast heeft Nederland, zowel voor als na de stemming over de VN-resolutie, met diverse landen contact gezocht om deze kwestie aan de orde te stellen. Nederland blijft dit onderwerp opbrengen in bilaterale gesprekken en zich hiervoor inspannen, in EU-verband en met andere partners, om de internationale coalitie die de Russische agressie veroordeelt zo breed mogelijk te maken en te houden. Ook tijdens de AVVN is hier door de Nederlandse delegatie veel aandacht aan besteed. De afweging voor vervolgstemmen blijft echter de verantwoordelijkheid van ieder individueel land.
Hoe gaat u om met de landen die de VN-Resolutie «Agressie tegen Oekraïne» niet hebben gesteund of onlangs de banden met Rusland hebben aangehaald (Mali, Ethiopië, Zuid Soedan, Soedan, Burundi, Mozambique, Bangladesh, Egypte, Irak, Senegal, Zuid Afrika, India en Vietnam) en tevens volgens de beleidsnotitie 2022 «Doen waar Nederland goed in is» prioritaire-/focuslanden zijn op het gebied van ontwikkelingssamenwerking? Kunt u per land aangeven of en hoeveel Nederlands belastinggeld de afgelopen jaren naar de overheden van deze landen is gegaan en de komende jaren zal gaan? Welke programma’s lopen er met de overheden van de genoemde landen?
In aanvulling op de beantwoording van vraag 4 en 5, geldt voor alle landen dat er op proactieve wijze en met een overtuigend narratief gecommuniceerd wordt over de gedeelde belangen, onder andere om gezamenlijke ontwikkelingsdoelstellingen te behalen en economische samenwerking te bevorderen, en over de Russische oorlog in Oekraïne en de impact hiervan op andere landen. Hierbij moet ook oog worden gehouden voor de sterk uiteenlopende motivaties van landen die vragen om een gedifferentieerde benadering. Het kabinet hecht daarbij aan een gelijkwaardig partnerschap dat tegemoet komt aan ieders belangen en waarin wederkerigheid centraal staat.
Nederland financiert normaliter geen andere overheden in de uitvoering van ontwikkelingssamenwerking. De Nederlandse steun verloopt vooral via internationale en maatschappelijke organisaties. Binnen de groep genoemde landen zijn er enkele uitzonderingen van projectfinanciering waarvoor het contract werd getekend met een overheidsinstantie. Dit betroffen Bangladesh (twee contracten), Ethiopië (zes contracten), Mali (vier contracten), Mozambique (drie contracten) en Senegal (een contract). De totale uitgaven voor deze projecten in genoemde landen betrof in 2.020 EUR 42,325,771, in 2.021 EUR 9,211,406 en in 2.022 EUR 2,320,773. Met Soedan werd in 2020 een contract afgesloten voor een project met een totaalbudget van USD 198,000, dit project werd echter afgebroken en is om die reden niet meegerekend in het bovenstaande overzicht. In dit overzicht zijn projecten die binnen programma’s voor private sectorontwikkeling vallen, zoals van de RVO, of programma’s waarin met overheden kan worden samengewerkt, zoals via Invest International, niet inbegrepen.
De programma’s in de hierboven genoemde landen lopen uiteen over verschillende thema’s. In Ethiopië werkt Nederland bijvoorbeeld mee aan het overheidsprogramma op het gebied van water, gezondheidszorg, en sanitatie (oneWASH). In dit programma werken ministeries, donoren, het maatschappelijk middenveld en universiteiten samen. Het programma begon in 2013, en in de eerste fase hebben 18,7 miljoen mensen toegang tot schoon water gekregen. Nederland is halverwege de tweede fase ingestapt. Verder droeg Nederland samen met andere donoren bij aan het SDG pooled fund in Ethiopië, waarmee de implementatie van het strategisch plan van het Ministerie van Gezondheid werd gefinancierd. Het SDG pooled fund sluit aan bij de Nederlandse ontwikkelingsdoelstellingen, bijvoorbeeld op bestrijding van gender-based violence en meisjesbesnijdenissen. Voor beide programma’s geldt dat de Nederlandse financiering sinds eind 2021 niet meer via de overheid loopt.
In Mali steunt Nederland bijvoorbeeld projecten op het gebied van water en anti-corruptie. Met het GIRE-programma wordt ingezet op verbetering van waterbeheer ten behoeve van de bevolking, met name die van de rivier Niger in Mali en Guinee. Het LUCCEI-programma ondersteunt het Ministerie van Justitie en het Nationale Bureau tegen Illegale Verrijking (OCLEI) in de preventie en vervolging van corruptie en illegale verrijking in Mali. Dit programma wordt thans vanwege de politieke situatie aangepast, waarbij financiering via het Ministerie van justitie wordt stopgezet (zie ook de beantwoording van vraag 7).
Een voorbeeld van de Nederlandse samenwerking met Mozambique betreft de steun aan het Zambezi Valley Development Agency (ZVDA), dat onder het Mozambikaanse Ministerie van Economie en Financiën valt. In dit project wordt ingezet op verschillende methoden om productiviteit van onder meer de agribusiness en commerciële boerenbedrijven te verhogen, om zodoende bij te dragen aan hogere inkomens en betere werkgelegenheid.
In Bangladesh steunde NL via het Blue Gold Programma de Bangladesh Water Development Board en het Department of Agricultural Extension op het gebied van watermanagement, tuinbouw en visteelt in de kustgebieden. Ook werd met het Bangladesh Deltaplan 2021 met de overheid samenwerkt om een meerjarig plan voor een veilig en duurzaam beheer van de delta op te stellen.
Wat gaat u doen om de door Nederlands belastinggeld gefinancierde programma’s met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking met de overheden uit de in vraag 6 genoemde landen, die ook de banden met Rusland onlangs hebben aangehaald, aan te passen?
Gevallen waarin de betrekkingen met een land ingrijpend veranderen, zoals door een staatsgreep of burgeroorlog, geven aanleiding voor een herbeoordeling van de diplomatieke relatie met dat land. Besluiten over de continuering van ontwikkelingssamenwerking maken hier deel vanuit. Om deze reden wordt er thans een herziening uitgevoerd van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsprojecten op het gebied van veiligheid en rechtsorde, opdat financiering niet via de centrale overheden van Ethiopië, Mali, en Burkina Faso loopt. Projecten op het gebied van water, landbouw en gezondheidszorg kunnen in deze landen hun doorgang blijven vinden.
Het aanhalen van de banden met Rusland hoeft op zichzelf nog geen reden te zijn om ontwikkelingssamenwerking met een land aan te passen. Het staat ieder land vrij om bilaterale relaties te ontplooien. Bovendien kunnen redenen om banden met Rusland aan te halen uiteen lopen. Nederland blijft, in samenwerking met de EU en andere internationale partners, daarom met landen in gesprek over deze kwestie zodat de Russische invasie internationaal zo breed mogelijk wordt veroordeeld.
OS-samenwerking draagt op de lange termijn bij aan het versterken van de stabiliteit in een land door het werken aan grondoorzaken van armoede, voorkomen van terreur, irreguliere migratie en klimaatverandering, en het bereiken van de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties. Juist in landen waar Nederland een OS-relatie mee heeft, geeft dit extra mogelijkheden om de uitbreiding van Russische invloed en narratief over de invasie van Oekraïne tegen te gaan. In de dialoog met deze landen wordt het Europese narratief over de rol van Rusland in Oekraïne en de gevolgen hiervan onder de aandacht gebracht. In landen die direct worden geraakt door consequenties van de oorlog, draagt ontwikkelingssamenwerking bij aan het opvangen van deze negatieve gevolgen (zoals problemen met voedselzekerheid).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de beleidsnotitie 2022 «Doen waar Nederland goed in is»?
Ja.
Het artikel ‘nieuwe uitkoopregeling op de tocht’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nieuwe uitkoopregeling op de tocht»?1
Ja.
Herkent u de in het artikel genoemde waarschuwing dat de nieuwe uitkoopregeling die stoppende boeren ruimhartiger dient te vergoeden, niet door dreigt te gaan?
Ja.
Zo ja, kunt u concreet aangeven op basis van welke concrete wet- en regelgeving deze regeling «een vorm van ongeoorloofde staatssteun» zou zijn, zo nee, waarom niet?
De Europese richtsnoeren2 bepalen of en zo ja, onder welke voorwaarden er sprake kan zijn van geoorloofde staatssteun. Voor het vrijwillig beëindigingen van veehouderijbedrijven – het sluiten van productiecapaciteit – kennen de richtsnoeren een specifiek steunkader.
Het kader bevat een vereiste dat de begunstigde van de steun een wettelijk bindende toezegging moet doen om dezelfde activiteit niet opnieuw op een andere plaats te beginnen, het zogenoemd doorstartverbod. Een ondernemer die vrijwillig gebruik maakt van een stoppersregeling kan dus niet elders opnieuw met dezelfde activiteit starten. De Europese Commissie (EC) heeft eerder bij de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen strikt aan deze eis vastgehouden.
In mei heb ik een eerste informeel overleg gevoerd met de EC over de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de MGA-2. In dit overleg heeft de commissie opnieuw op deze eis gewezen.
Deelt u de mening dat – gelet op het belang van de vrijwilligheid van de regelingen – ook het stoppersverbod voor agrariërs uit de regeling moet worden gehaald en zo ja, hoe gaat u de Europese Commissie daarvan overtuigen?
Inzet van het kabinet is om zoveel als mogelijk is in te zetten op vrijwilligheid bij beëindiging. Een maatregel waarmee de overheid een vergoeding verstrekt aan een ondernemer die vrijwillig de productie op zijn bedrijf of op een locatie van zijn bedrijf definitief beëindigt, dient te voldoen aan de voorwaarden die volgen uit de Richtsnoeren, zo ook het zogenoemde doorstartverbod.
Zien de bezwaren van de Europese Commissie op de nieuwe uitkoopregeling enkel toe op het voornemen om het stoppersvebod uit de regelingen te schrappen, of ook op andere onderdelen van de regeling?
De Europese Commissie heeft in het informele overleg van mei verduidelijkt aan welke voorwaarden een vrijwillige beëindigingsregeling op grond van de Richtsnoeren moet voldoen. Het zogenoemde doorstartverbod is een van de voorwaarden.
Indien dit laatste het geval is, op welke onderdelen zien de bezwaren van de Europese Commissie nog meer toe?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Welke verschillende opkoopregelingen bent u voornemens in te stellen aanvullend op de bestaande regelingen en kunt u per regeling aangeven:
Op dit moment werk ik naast de MGA-2 aan de Lbv en ben ik met provincies in gesprek over de uitvoering van mogelijke provinciale versnellingsmaatregelen in verband met de Provinciale Uitvraag stikstofaanpak en de legalisatieopgave van de PAS-melders.
Het is mijn voornemen om de Lbv zo snel mogelijk bij de Europese Commissie te notificeren en open te stellen.
Ten aanzien van de MGA-2 vindt nog overleg plaats met provincies over de vormgeving van deze maatregel en de positionering ten opzichte van de Lbv. Zodra over deze regeling meer duidelijkheid is, wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
Wat is ten aanzien van de reeds opgengestelde/bestaande regelingen de meest actuele stand van zaken op het gebied van deelname/intekening? Kunt u dit, indien van toepassing, uitsplitsen per provincie?
Op dit moment loopt er één regeling, de eerste tranche van de Maatregel gerichte aankoop (MGA-1). In verband met een toenemende belangstelling bij veehouders voor deelname is onlangs aan provincie Limburg aanvullend budget beschikbaar gesteld wat door andere provincies niet werd benut en is de einddatum van de regeling verschoven naar 30 november 2022. Daarmee krijgen provincies extra tijd om koopovereenkomsten waarover gesprekken nog lopen te kunnen afronden en eventuele nieuwe kansrijke koopovereenkomsten te kunnen afsluiten. De stand van zaken per 15 september is dat er 26 koopovereenkomsten zijn getekend in de provincies Groningen (1), Gelderland (7), Friesland (1), Drenthe (4), Overijssel (6) en Noord-Brabant (7). Met enkele tientallen veehouders worden nog gesprekken gevoerd, met name in de provincie Limburg. Ik zal na 1 december een definitieve balans opmaken en uw Kamer daarover zo spoedig mogelijk berichten.
Welke stappen heeft u reeds ondernomen en bent u voornemens te zetten richting de Europese Commissie om zo spoedig mogelijk toestemming te krijgen voor het openstellen van vrijwillige opkoopregelingen?
Mijn inzet is erop gericht de stoppersregelingen zo snel mogelijk door de Europese Commissie goedgekeurd te krijgen. Ik heb daarom informeel overleg gevoerd met de Europese Commissie over de Lbv en de MGA-2. Na de noodzakelijke aanpassingen zal ik zo spoedig mogelijk starten met de prenotificatie en vervolgens de formele notificatie van de Lbv.
Deelt u de mening dat het wel heel absurd is, dat het kabinet aan de ene kant bereid is om fors te investeren in het halen van de afgesproken Europese doelen op het terrein van bodem, water, lucht, natuur en stikstof, maar dat de Europese Commissie aan de andere kant die aanpak in de weg staat met bureaucratische bezwaren en bent u bereid deze tegenstrijdigheid bij de Commissie onder de aandacht te brengen?
We zijn als lidstaat gehouden aan de Europese wet- en regelgeving. Binnen deze kaders zet ik mij voortdurend in om maximale ruimte en flexibiliteit te krijgen en deze ook te gebruiken om de beleidsdoelen zo doelmatig en doeltreffend mogelijk te realiseren.
Bent u het eens dat vrijwillige opkoopregelingen, naast onder meer innovatie en extensivering, ruimte moeten bieden voor een toekomstbestendige agrarische sector met toekomstperspectief en bent u het eens dat gedwongen uitkoop of zelfs onteigening de beweging naar verdere verduurzaming van de landbouw alleen maar zal vertragen, zal leiden tot weerstand en daarmee afbreuk doet aan draagvlak? Zo ja, op welke wijzer gaat u de Europese Commissie hiervan overtuigen? Zo nee, waarom niet?
Van gedwongen uitkoop of onteigening is bij de Lbv en MGA geen sprake. Beëindiging van veehouderijlocaties draagt bij aan een reductie van stikstofdepositie en daarmee aan herstel van de natuur, maar ook aan verduurzaming van de landbouw in de breedte. Naast beëindiging van productiecapaciteit behoren ook bedrijfsverplaatsing, een andere manier van boeren of innovatie tot de gebiedsafhankelijke oplossingen.
Het voorgestelde plan van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie Borrell over een EU-trainingsmissie voor Oekraïense militairen |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht op EUObserver: «Borrell wants «powerful training» mission for Ukraine army?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit plan van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie?
Nederland steunt het voorstel van Hoge Vertegenwoordiger Borrell voor een EU Military Assistance Mission (EUMAM) voor Oekraïne. Dit rijmt met de positieve houding van het kabinet ten aanzien van nieuwe initiatieven om steun aan Oekraïne op te voeren. De Oekraïense Minister van Defensie Reznikov heeft tijdens de informele RBZ Defensie in Praag op 30 augustus jl. aangegeven een EUMAM, die trainingen kan bieden aan Oekraïense militairen, op prijs te stellen. Hij gaf aan dat gezien de fase van de oorlog de behoefte aan militaire trainingen groot is. De EU-missie kan de Oekraïense vraag naar trainingen samenbrengen met het aanbod van lidstaten en andere internationale partners en kan helpen om aanvankelijk klein opgezette trainingen op te schalen. Ook kan worden gekeken naar het koppelen van complementaire steunmaatregelen vanuit de Europese Vredesfaciliteit (EPF) aan een dergelijke missie, voor bijvoorbeeld uitrusting van de te trainen Oekraïense militairen. De ondersteuningsmissie zal in eerste instantie niet in Oekraïne zelf, maar vanuit een of meerdere EU-lidstaten opereren.
De EU-missie zal lopende initiatieven, zoals de trainingen die worden gegeven in het VK en in diverse EU-lidstaten, aanvullen en versterken. Afstemming met onder andere de Ukraine Defense Contact Group (UDCG) en het International Donor and Coordination Centre (IDCC) is daarom van belang.
Tijdens de informele RBZ Defensie in Praag was onder de lidstaten, inclusief Nederland, brede steun voor het voorstel van de HV. Er werd geconcludeerd dat de HV dit voorstel de komende weken verder gaat uitwerken. Daarbij zal de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) nauw contact houden met de Oekraïense autoriteiten om de trainingsbehoeften in kaart te brengen. Vervolgens zal EDEO een Crisis Management Concept presenteren en op basis daarvan zal een Raadsbesluit worden voorbereid, ter besluitvorming door de lidstaten.
Bent u bereid een voortrekkersrol te spelen bij de realisatie van dit plan?
Tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Defensie van 29-30 augustus jl. in Praag heb ik het voorstel voor een militaire EU-missie ten behoeve van Oekraïne actief gesteund. Dit zal ik in het verdere proces blijven doen. Verder heb ik tijdens de informele RBZ Defensie voorgesteld om naast training ook te kijken naar ondersteuning van Oekraïne op gebied van reparatie en onderhoud van militair materieel.
Bij de uitwerking van het voorstel door EDEO, zal Nederland beoordelen op welke manier het verder kan bijdragen aan de realisatie van het plan en de uitvoering van de missie. Daarbij zal Nederland zich er ook voor inzetten dat reeds gestarte trainingsinitiatieven op den duur onderdeel kunnen vormen van de EU-missie. Zo zal Nederland op korte termijn samen met Duitsland Oekraïense militairen gaan trainen op gebied van ontmijning.
Waar ligt de grootste behoefte van de Oekraïense krijgsmacht qua training en ontwikkeling?
Naar aanleiding van mijn bezoek aan Oekraïne op 22 augustus jl. heeft de Oekraïense Minister van Defensie Reznikov laten weten onder andere behoefte te hebben aan trainingen op het gebied van ontmijning. Tijdens de informele RBZ Defensie heeft Minister Reznikov, die bij een deel van de bijeenkomst digitaal aanwezig was, ook andere type trainingen genoemd waar Oekraïne op korte, midden en lange termijn behoefte aan heeft. In de uitwerking van het voorstel voor een militaire EU-missie spreekt EDEO verder met Oekraïne over de meest urgente behoefte en de manier waarop de EU-missie hier invulling aan kan geven.
Naast trainingen heeft Oekraïne kenbaar gemaakt behoefte te hebben aan ondersteuning bij de reparatie en het onderhoud van militair materieel. In licht daarvan heb ik bij de informele RBZ bepleit om ook dat aspect op te nemen bij de verdere uitwerking van de EU-missie.
Wat kan bij een dergelijke trainingsmissie de Nederlandse bijdrage zijn?
Nederland zal welwillend kijken naar de mogelijkheden om aan de EU-missie bij te dragen. Hoe een eventuele bijdrage vorm krijgt is afhankelijk van hoe de EU-missie eruit komt te zien. Mogelijk kunnen initiatieven waar Nederland aan deelneemt, zoals de binnenkort te starten training op ontmijning, op den duur onderdeel worden van de EU-missie. Dit heeft als voordeel dat andere lidstaten op die manier makkelijker kunnen aanhaken en de trainingscapaciteit kan worden opgeschaald.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het belangrijk is om tijdens de huidige VN-conferentie in New York over het wereldzeeënverdrag (die duurt tot en met 26 augustus 2022) tot een akkoord te komen over maatregelen voor het daadwerkelijk beschermen van 30% van de wereldzeeën in 2030? Zo ja, hoe zet Nederland zich in om dit doel te bereiken?
Het is belangrijk om zo spoedig mogelijk te komen tot een ambitieus verdrag ter bescherming en duurzaam gebruik van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten (Biodiversity Beyond National Jurisdiction, BBNJ). Een deel van de maatregelen in dit verdrag zal op de lange termijn bijdragen aan de doelstelling om ten minste 30% van de zeeën te beschermen.
De EU en haar lidstaten treden gezamenlijk op in de BBNJ-onderhandelingen en spreken daar met één stem. Nederland zet zich in voor de beschermingsdoelen door een proactieve en ambitieuze bijdrage aan de EU-standpunten te leveren. Tijdens de intergouvernementele conferentie aangaande het BBNJ-verdrag van 15 tot en met 26 augustus jl. (VN-conferentie) heeft Nederland zich in EU-verband zeer actief ingezet om zo spoedig mogelijk tot afrondingen van de onderhandelingen te komen.
Het onderhandelingspakket van het BBNJ-verdrag is op zichzelf al een compromis tussen landen en bestaat uit (1) mariene genetische bronnen, (2) gebiedsgerichte beheerinstrumenten, (3) milieueffectrapportages, en (4) capaciteitsopbouw en overdracht van mariene technologie. Om tot een verdragstekst te komen, moet overeenstemming worden bereikt over alle onderwerpen in het pakket. Ondanks een goede en constructieve atmosfeer was er onvoldoende tijd om op verschillende punten werkbare compromissen te vinden. Tijdens de VN-conferentie is daarom nog geen overeenstemming bereikt over het gehele BBNJ-verdrag. Nederland, gezamenlijk met de EU en de andere lidstaten, zal zich tijdens de volgende VN-conferentie wederom actief inzetten voor de afronding van een effectief en toekomstbestendig verdrag.
Zie ook de beantwoording van vragen 4 en 5 en vraag 15 van de leden Wassenberg en Teunissen (beiden Partij voor de Dieren) over de VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag van 21 juni 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3221).
Deelt u de mening dat bij het beschermen van 30% van de wereldzeeën ook gekeken moet worden naar de effectiviteit van deze bescherming, zodat de meest biodiverse plekken strikt beschermd worden? Zo ja, kunt u aangeven wat de inzet van Europa en specifiek Nederland hiervoor is? Zo nee, waarom niet?
De oceanen en zeeën moeten effectief beschermd worden, in het bijzonder kwetsbare en/of waardevolle mariene gebieden. Om dat te kunnen doen moet goed in beeld worden gebracht wat de te beschermen natuurwaarden zijn, welke doelen daaraan gekoppeld moeten worden en welke invloed menselijk gebruik daarop heeft. Om deze doelen te behalen zijn maatregelen nodig. Welke maatregelen exact worden toegepast is niet alleen afhankelijk van de te realiseren doelen, maar ook van de specifieke situatie waarin het te beschermen gebied zich bevindt.
Een van deze maatregelen kan het uitsluiten van bepaalde activiteiten in een beschermd marien gebied zijn. Bij het aanwijzen van dit soort beschermde gebieden en instellen van maatregelen die menselijke activiteiten beperken moet naast de effectiviteit van de maatregelen voor het realiseren van het doel, altijd rekening gehouden worden met andere belangen die gemoeid zijn met de betreffende menselijke activiteiten.
Nederland zet zich, in EU-verband, tijdens de onderhandelingen voor het BBNJ-verdrag actief in voor een gedegen systeem voor de aanwijzing van gebiedsgerichte beheersinstrumenten die de mariene biodiversiteit op volle zee zo effectief mogelijk kunnen beschermen en waar zo veel mogelijk landen mee akkoord kunnen gaan. Immers, in het gebied waarover de onderhandelingen gaan (Areas Beyond National Jurisdiction, ABNJ) geldt bij uitstek dat het niet kunnen binden van enkele landen aan het akkoord directe negatieve invloed heeft op de bescherming van biodiversiteit. De inzet is dus gericht op een zo inclusief mogelijk akkoord, met de juiste beschermingskracht.
Daarnaast zet Nederland zich ook via andere gremia in voor de bescherming van mariene gebieden, waaronder in het kader van het Biodiversiteitsverdrag (Convention on Biological Diversity), de Internationale Maritieme Organisatie en het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (OSPAR).
Op welke punten en hoe heeft Nederland zich ingespannen tijdens de VN-conferentie over oceanen in Lissabon om de eigen uitgesproken hoge ambities, zoals effectieve en toekomstbestendige bescherming van het mariene, in het wereldzeeënverdrag te krijgen?
Tijdens de tweede VN Oceanenconferentie in Lissabon van 27 juni tot en met 1 juli 2022 heeft Nederland uitgedragen dat het BBNJ-verdrag een essentieel instrument is voor het beschermen van biodiversiteit op volle zee, zeker met oog op nieuwe en toekomstige activiteiten op de volle zee en het voorkomen van schade aan het mariene milieu. Daarbij is ook de hoop uitgesproken dat zo veel mogelijk andere landen zich aansluiten om dit jaar nog te komen tot een verdrag. Ook is de nadruk gelegd op de door Nederland ingevoerde praktijk middels het Noordzeeakkoord, waardoor goede samenwerking mogelijk is gemaakt tussen de overheid, het onderzoeksveld, het bedrijfsleven en de belangenbehartigers van mariene biodiversiteit en een duurzame blauwe economie.
Voor de politieke verklaring1 van de VN Oceanenconferentie is in samenwerking met de EU-partners ingezet op een tekst die de onderhandelende partijen in het BBNJ-proces oproept om zonder vertraging een ambitieus akkoord te bereiken. Te meer omdat dit verdrag zal kunnen bijdragen aan de uitvoering van Duurzaam Ontwikkelingsdoel 14: Leven in het Water2.
Hoe spant Nederland zich momenteel in om deze uitgesproken hoge ambities in het wereldzeeënverdrag te krijgen?
De EU en haar lidstaten, zo ook Nederland, treden gezamenlijk op in de BBNJ-onderhandelingen en spreken daar met één stem. De inbreng wordt in EU-verband gecoördineerd en Nederland draagt actief bij aan de ontwikkeling hiervan. Daarnaast levert Nederland een ondervoorzitter (facilitator) van de VN-conferentie en twee leden van het onderhandelingsteam van de EU en haar lidstaten. De ambities zoals onder andere uitgesproken tijdens de VN Oceanenconferentie vormen de basis voor de Nederlandse inbreng. Daarnaast steunt Nederland de ambitieuze doelen van de Blue Leaders en draagt dit uit tijdens de BBNJ-onderhandelingen.
Tijdens de BBNJ-onderhandelingen deelt Nederland relevante expertise op het gebied van publiek-private samenwerking rond oceaan governance, zoals opgedaan in verschillende internationale gremia en binnen de kaders van het Noordzeeakkoord. Dit zal Nederland blijven doen tijdens de implementatiefase van het BBNJ-akkoord, zodat internationale best practices voor iedereen toegankelijk worden.
Kunt u aangeven op welke punten de ambities van Nederland en Europa verschillen? Ondersteunt Nederland bijvoorbeeld het standpunt van Europa op het gebied van bindende afspraken over mariene gebiedsbescherming op volle zee? Zo nee, waarom niet?
Nederland, de EU en de andere EU-lidstaten delen de ambitie om zo spoedig mogelijk een akkoord te bereiken over een BBNJ-verdrag. De onderhandelingsstandpunten van de EU en haar lidstaten worden opgesteld aan de hand van de inbreng van de lidstaten, zo ook van Nederland. Het zwaartepunt van deze inbreng verschilt mogelijk per land, maar het uiteindelijke doel is voor alle lidstaten hetzelfde: een effectief en ambitieus verdrag ontwikkelen ter bescherming en voor duurzaam gebruik van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten. Dat is inclusief gebiedsbescherming op volle zee.
Het BBNJ-verdrag zal een grondslag bieden voor het instellen van bindende maatregelen die bijdragen aan het algemene beschermingsdoel van het verdrag. Een van de maatregelen in het onderhandelingspakket van het BBNJ-verdrag is mariene gebiedsbescherming op volle zee. Nederland steunt deze maatregel, in lijn met het standpunt van de EU en de lidstaten.
Welke positie heeft Nederland aangaande het verplicht stellen van onderzoeken en het managen van activiteiten op de hoge zee om zo te voorkomen dat er schadelijke effecten op het zeemilieu zijn? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Nederland ziet het verplicht uitvoeren van onderzoeken en het managen van activiteiten op zee – middels milieueffectrapportages (MERs), management- en monitoringsplannen – als essentieel voor het beschermen van het mariene milieu. Dit standpunt heeft Nederland, samen met de EU en de lidstaten, ook tijdens de BBNJ-onderhandelingen voorgestaan. Zie ook de antwoorden op vragen 7 en 9.
Welke positie heeft Nederland aangaande het hanteren van een striktere norm voor «mindere en grensoverschrijdende» effecten van «substantiële vervuiling en schadelijke impact op het zeemilieu»? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Staten hebben onder het VN-Zeerechtverdrag de verplichting om individueel of via bevoegde internationale organisaties procedures te ontwikkelen voor het uitvoeren van dergelijke procedures. Middels het BBNJ-proces wil Nederland invulling geven aan deze verplichtingen. Daarom zet Nederland zich bij de voorbereiding binnen de EU en bij de bredere onderhandelingen actief in voor een wereldwijd erkende en verplichte procedure voor de uitvoering van MERs en de monitoring van de milieueffecten voordat een activiteit (al dan niet voorwaardelijk) wordt toegestaan en uitgevoerd.
Er is nog geen overeenstemming bereikt over de drempel(s) of threshold(s) voor de activering van de plicht om een MER op te stellen. Op grond van het VN-Zeerechtverdrag zijn activiteiten op volle zee MER-plichtig als zij «aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu» teweeg kunnen brengen. Dit is de «hoge» drempel.
Een tweede drempeloptie, «gering of tijdelijk effect» (minor or transitory) is tijdens de VN-conferentie in augustus jl. wederom besproken. Deze drempel wordt gezien als een lagere drempel, waardoor meer activiteiten MER-plichtig zouden worden. Enkele minder ambitieuze landen en landen met weinig uitvoeringscapaciteit willen zich niet committeren aan deze «lage» drempel.
Er is echter een tussenweg die voor deze landen, maar ook voor Nederland en de EU en de andere lidstaten aanvaardbaar is. Bij dit compromis worden zowel de hoge als lage drempel gebruikt om te bepalen of een MER moet worden uitgevoerd. Dit is de trapsgewijze aanpak (two-tiered approach): wanneer de impact van een voorgestelde activiteit de lagere drempel bereikt, is de uitvoerder verplicht om een screening te doen. Als middels deze screening kan worden aangetoond dat een activiteit aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu teweeg zou kunnen brengen, moet een volledige MER worden uitgevoerd. Deze trapsgewijze aanpak zou een compromis kunnen zijn dat gedegen bescherming van het mariene milieu kan borgen en voorkomt dat de uitvoering en handhaving overbelast worden. Tijdens de recente VN-conferentie heeft Nederland deze positie gesteund binnen de voorbereidingen met de EU en de lidstaten.
Welke positie heeft Nederland aangaande het verlenen van toegang aan landen tot een verdeling van genetische mariene bronnen (access and benefit sharing of Marine Genetic Resources)? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Dit onderdeel van het onderhandelingspakket gaat over de regulering van de toegang tot mariene genetische bronnen, alsmede de eerlijke en billijke verdeling van de opbrengsten daarvan.
Nederland is van mening dat dergelijke regulering zich moet uitstrekken tot zowel mariene genetische bronnen in situ als mariene genetische bronnen ex situ. In situ betekent verzamelde mariene genetische bronnen in hun natuurlijke omgeving op locaties buiten de nationale jurisdictie van kuststaten. Ex situbetekent het verzamelen van eerder vergaarde monsters in gebieden buiten de nationale jurisdictie van kuststaten. Het BBNJ-verdrag mag de toegang tot de mariene genetische bronnen in situ (en vrijheid van wetenschappelijk onderzoek) niet belemmeren, tenzij dit grote negatieve gevolgen heeft voor de mariene biodiversiteit. Gebruikers zijn tevens gebaat bij (kosteneffectieve) afspraken die het mogelijk maken om bij feitelijke toepassing van deze technologie de herkomst van de bronnen vast te stellen. Verder dient het BBNJ-verdrag ook de toegang tot mariene genetische bronnen ex situ te faciliteren, bijvoorbeeld door informatie over collecties te delen en de voorwaarden voor toegang te standaardiseren. De inzet is dat het BBNJ-verdrag daarbij de bestaande internationale regulering van intellectuele eigendomsrechten respecteert en voor het verkrijgen van die rechten geen aanvullende eisen stelt.
Ten aanzien van de verdeling van opbrengsten is er onderscheid te maken tussen monetaire en niet-monetaire opbrengsten. Een voorbeeld van niet-monetaire opbrengsten is het delen van kennis en data. Het Nederlandse standpunt is dat het verdelingsvraagstuk over niet-monetaire opbrengsten moet gaan.
Welke positie heeft Nederland aangaande verplichte milieueffectrapportages, voorafgaand aan activiteiten op zee? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke positie heeft Nederland aangaande het steunen van een internationaal overkoepelend technisch wetenschappelijk orgaan voor de beoordeling van Environmental Impact Assessments? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Nederland, alsmede de EU en de andere lidstaten, is van mening dat het wetenschappelijk en technisch orgaan (Scientific and Technical Body: STB) ten minste twee functies zou moeten krijgen in het MER-proces, mits de STB volledig onafhankelijk kan functioneren.
Ten eerste moet de STB de mogelijkheid krijgen om mee te doen aan een nationaal consultatieproces omtrent een MER. Dit biedt de STB de kans een uitgevoerde MER te beoordelen en daarover een niet-bindend advies te geven. Verplichte deelname en een bindend advies van de STB zijn niet wenselijk, omdat dit ingaat tegen het uitgangspunt van de EU en haar lidstaten dat besluitvorming moet worden voorbehouden aan staten. Daarnaast zou dit het MER-proces significant vertragen vanwege de extra belasting voor de STB, hetgeen ook niet wenselijk is.
Ten tweede zou de STB de bevoegdheid moeten krijgen om nadere richtlijnen en/of standaarden voor het MER-proces op te stellen. Enkele voorbeelden van onderwerpen waarop deze richtlijnen en/of standaarden betrekking kunnen hebben zijn het consultatieproces, de beoordeling van mogelijke cumulatieve effecten van verschillende activiteiten, en het vaststellen of de drempel (zie het antwoord op vraag 7) is bereikt of overschreden.
Het bericht 'Albanië wil ‘gouden paspoorten’ gaan verkopen, een doorn in het oog van de EU' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Albanië wil «gouden paspoorten» gaan verkopen, een doorn in het oog van de EU»?1
Ja
Deelt u de mening van de Europese Commissie uit het voortgangsrapport over de toetreding van Albanië dat een dergelijke goudenpaspoortregeling een risico is voor de Albanese veiligheid, belastingontduiking, corruptie en criminaliteit?
De Europese Commissie heeft in de voortgangsrapportage voor Albanië in 2021 aangegeven dat dergelijke paspoortregelingen om buitenlandse investeringen aan te trekken verhoogde risico’s meebrengen op het gebied van veiligheid, witwaspraktijken, belastingontwijking, corruptie, terrorismefinanciering en ondermijnende georganiseerde misdaad en vermeden dienen te worden. Het kabinet deelt deze inschatting. De Europese Commissie staat hierover in het kader van het Stabilisatie en Associatie Akkoord (SAA) met Albanië in contact.2
Heeft u zicht op de mogelijke effecten van de goudenpaspoortregeling op de toetredingsonderhandelingen van Albanië, welke in juli 2022 zijn geopend?
De toetredingsonderhandelingen met Albanië zijn op 19 juli begonnen. De eerste fase betreft een grondige screening van de huidige wetgeving van de kandidaat-lidstaat. Deze screening wordt uitgevoerd door de Europese Commissie. Op basis van deze initiële screening beginnen de gefaseerde onderhandelingen met Albanië die zich richten op de invoering en implementatie van de essentie van het zogeheten acquis (het geheel van EU-wetgeving en -rechtspraak). Het is aannemelijk dat in de onderhandelingen over hoofdstuk 23 van het acquis, betreffende Justitie en Fundamentele Rechten, door de Commissie gekeken zal worden in hoeverre de Albanese wetgeving met betrekking tot paspoortregelingen in lijn is met Europese standaarden, maar het kabinet kan hier nog niet op vooruitlopen.
Heeft u zicht op hoeveel paspoorten er jaarlijks verstrekt worden via dergelijke regelingen binnen de Europese lidstaten?
Het kabinet heeft geen zicht op hoeveel paspoorten via dergelijke regelingen verstrekt worden binnen EU-lidstaten. De regelingen verschillen daarnaast tussen lidstaten onderling. Voor EU-lidstaten geldt dat zij gehouden zijn aan de Unierechtelijke afspraken. De Commissie is in 2020 inbreukprocedures gestart tegen Cyprus en Malta, omdat de Commissie het verlenen van het EU-burgerschap in ruil voor een vastgestelde investering (Burgerschapsregelingen voor investeerders) zonder aantoonbare link met het land niet in overeenstemming met het Verdrag betreffende de Europese Unie acht. De juridische procedures tegen Malta lopen nog. Ook tegen Cyprus lopen nog juridische procedures, maar het paspoortprogramma is intussen volledig beëindigd.
Beschikt u over informatie hoeveel van dit soort paspoorten bijvoorbeeld verstrekt worden aan Russische oligarchen die op deze manier sancties kunnen ontwijken?
Het kabinet is niet bekend met het aantal paspoorten dat aan Russische oligarchen wordt uitgereikt. Wel zet het kabinet zich sinds jaar en dag in EU-verband in om paal en perk te stellen aan dergelijke paspoortregelingen. Nederland en de EU roepen daarnaast kandidaat-lidstaten, potentiële kandidaat-lidstaten, EFTA-landen, en EEA-landen op om zich aan te sluiten bij de sanctiemaatregelen tegen Rusland. Nederland en de EU spreken derde landen er op aan om EU-sancties niet te ondermijnen en om sanctieontwijking door Rusland te voorkomen. EU-lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de toegang tot of transit door hun grondgebied te ontzeggen aan gesanctioneerde personen.
Wat is het standpunt van het kabinet op dit moment, ook in het licht van de oproep van het Europees parlement om dergelijke paspoorten te verbieden en landen die uit eigen beweging gestopt zijn met dergelijke regelingen?
Het kabinet is het eens met de Europese Commissie dat wetgeving en regelingen die het mogelijk maken dit soort paspoorten uit te geven, vermeden dienen te worden. Dit draagt het kabinet waar opportuun ook bilateraal uit. Evenwel bepaalt elke staat zelf, op basis van zijn eigen wetgeving, wie zijn onderdanen zijn. Het is aan elke staat om vast te stellen of aan zijn nationale (wettelijke) voorwaarden voor verstrekking van een paspoort is voldaan. Deze nationale wetgeving wordt door andere staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met internationaal recht. Voor EU-lidstaten geldt bovendien dat zij hierbij gehouden zijn aan de Unierechtelijke afspraken op dit gebied.
Deelt u de mening dat het stoppen met dergelijke goudenpaspoortregelingen voorwaarde zou moeten zijn voor de toetreding van Albanië?
Gedurende de toetredingsonderhandelingen met een kandidaat-lidstaat wordt het hele acquis behandeld en spitsen de onderhandelingen zich toe op de invoering en implementatie van alle wetgeving uit het acquis. Het is noodzakelijk dat een kandidaat-lidstaat aan alle voorwaarden uit het acquis voldoet voordat er sprake kan zijn van toetreding tot de EU. Daarnaast is met de aanname van de nieuwe uitbreidingsmethodologie grotere nadruk op hervormingen van de rechtsstaat, het openbaar bestuur en de economie komen te liggen3. Het kabinet blijft de voortgang in het toetredingsproces nauwlettend monitoren en zal hier bij geen of onvoldoende voortgang conclusies aan verbinden zoals deze in het toetredingskader voorhanden zijn, conform uw motie Kamminga/Amhaouch4.
Is het kabinet bereid deze goudenpaspoortregelingen te adresseren in de verschillende Europese raden?
Ik heb de kwestie geadresseerd tijdens mijn bezoek aan Albanië op 7 september 2022. Wanneer opportuun zal het kabinet daarnaast de gouden paspoortenregelingen ook in discussies in Brussel aan de orde stellen.
De actie van de Israëlische leger om de kantoren van zeven ngo’s te sluiten |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht op de website van de NOS «Israël valt kantoren Palestijnse organisaties binnen, VN kritisch?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
De Israëlische inval in de kantoren van verschillende Palestijnse ngo’s op 18 augustus is zeer zorgwekkend. Dit leidt tot een significante afname van ruimte voor het maatschappelijk middenveld in de bezette Palestijnse gebieden. Een vrij en sterk maatschappelijk middenveld is onontbeerlijk voor een gezonde democratie en een twee-statenoplossing.
Herinnert u zich het gezamenlijke statement van 12 juli j.l. op dit punt met een achttal Europese bondgenoten, waarin u concludeerde dat Israël nog geen steekhoudend bewijs heeft geleverd voor het aanmerken van deze ngo’s als terroristische organisaties?2
Ja.
Op basis van welke gronden heeft Israël deze maatschappelijke organisaties gesloten?
In oktober 2021 heeft de Israëlische Minister van Defensie, Benny Gantz, vijf van de zes ngo’s waarbij het Israëlische leger op 18 oktober jl. binnenviel, aangemerkt als terroristische organisaties, vanwege vermeende banden met het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina. Een andere ngo (UAWC) was al in 2019 door Israël als zodanig aangemerkt. Op 17 augustus jl. heeft Minister Gantz deze beslissing wettelijk vastgelegd in de anti-terreurwet, waarna het Israëlische leger in de ochtend van 18 augustus de kantoren van de ngo’s binnenviel.
Beschuldigingen van terrorisme of banden met terroristische organisaties dienen altijd uitermate serieus te worden genomen. Deze zijn daarom zorgvuldig en grondig onderzocht.
Zoals aangegeven in Kamervragen 736 (lid van Dijk, 27 oktober 2021) is de informatie die ten grondslag ligt aan deze listings niet openbaar. De zes organisaties komen niet voor op de VS-, EU- of VN-sanctielijsten voor terrorisme. Nederland heeft Israël destijds in bilaterale contacten en via de EU opgeroepen de informatie te delen, ook met de betrokken ngo’s. Na verschillende verzoeken heeft Israël informatie gedeeld via de geëigende kanalen. Voor Nederland en acht andere EU-lidstaten was de ontvangen informatie geen aanleiding om de positie ten aanzien van de ngo’s te herzien, zoals weergegeven in een gezamenlijke verklaring van 12 juli jl. Ook EU Hoge Vertegenwoordiger Josep Borrell heeft inmiddels aangegeven de informatie niet overtuigend te vinden.
Heeft Israel sinds het statement van 12 juli 2022 nieuw of additioneel bewijs geleverd, die deze actie rechtvaardigen? Zo ja, welk bewijs?
Nee.
Bent u het ermee eens dat Nederland deze actie in breder EU-verband moet weerspreken en veroordelen?
Ja. In reactie op de invallen heeft Nederland op 19 augustus met acht andere EU-landen een verklaring uitgebracht. Op 22 augustus heeft ook de EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell een verklaring langs dezelfde lijnen uitgebracht.
Hoe gaat u, bilateraal en in EU-verband, ervoor zorgen dat deze ngo’s zonder belemmeringen hun mensenrechtenwerk kunnen voortzetten?
Nederland heeft samen met 17 landen op 22 augustus jl. in een demarche bij de Israëlische autoriteiten zijn zorgen geuit over de inval bij de ngo’s en het belang benadrukt van een sterk maatschappelijk middenveld.
Samen met gelijkgezinde landen wordt momenteel bezien wat de gevolgen zijn van de invallen voor het werk van de betrokken organisaties en hoe deze ngo’s hun mensenrechtenwerk zonder belemmeringen kunnen voortzetten. De Nederlandse vertegenwoordiging in de Palestijnse Gebieden is in nauw contact met de ngo’s in kwestie.
Bent u bereid daartoe het initiatief te nemen?
Ik heb dit onderwerp besproken met de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken tijdens mijn bezoek aan Jeruzalem en Ramallah in mei jl. (Kamerbrief 14 juni 2022). Nederland zal dit blijven doen wanneer daar aanleiding toe is, zoals recent middels eerdergenoemde statements en demarche. Daarbij blijft Nederland zo veel mogelijk in EU-verband en met gelijkgezinde landen optrekken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Ecocide door Russische militaire agressie in Oekraïne |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de Russische militaire agressie in Oekraïne niet alleen onvoorstelbaar menselijk leed toebrengt, maar ook grote schade aanricht aan het milieu?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de autoriteiten in Oekraïne groot belang hechten aan het in kaart brengen van deze schade en aan het herstel wanneer de oorlogssituatie dit toelaat?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van de Oekraïense Procureur-Generaal naar het plegen van ecocide – zoals gedefinieerd in het Wetboek van Strafrecht aldaar – door het Russische leger?
Ja.
Klopt het dat het Bureau van de Algemene Aanklager in Oekraïne al reeds 17.000 berichten en 60.000 beelden heeft ontvangen van milieuschade in Oekraïne aangericht door Russische troepen?
De Nederlandse regering beschikt niet over deze informatie.
Bent u bekend met de milieuclausule in het lid 8(2)(b)(iv) van het Statuut van Rome, die ernstige, langdurige en wijdverspreide milieuaantasting als gevolg van disproportioneel militair optreden tot oorlogsmisdaad bestempelt?
Ja. Het gaat volgens de betreffende bepaling om de volgende handeling: «[het] opzettelijk een aanval inzetten in de wetenschap dat een dergelijke aanval bijkomstige verliezen aan levens of letsel onder burgers zal veroorzaken of schade aan burgerobjecten of omvangrijke, langdurige en ernstige schade aan het milieu zal aanrichten, die duidelijk buitensporig zou zijn in verhouding tot het te verwachten concrete en directe algehele militaire voordeel.»
Klopt het dat er geen aanwijzingen zijn dat de missie van het Internationaal Strafhof inzake het onderzoek naar oorlogsmisdaden in Oekraïne ook aandacht besteed aan de genoemde milieuclausule, terwijl in Oekraïne grote urgentie ter zake gevoeld wordt?
Op 2 maart heeft het Internationaal Strafhof een onderzoek geopend naar vermeende misdrijven gepleegd in de context van de situatie in Oekraïne sinds 21 november 2013. Het is aan de Aanklager van het Internationaal Strafhof om te bepalen hoe dit onderzoek wordt uitgevoerd. De Nederlandse regering mengt zich niet in het vervolgingsbeleid van het Strafhof.
Kunt u als partij bij het Statuut van Rome er bij het Strafhof op aandringen de milieuclausule wel mee te nemen in het onderzoek?
De Nederlandse regering respecteert de onafhankelijkheid van het Internationaal Strafhof en bemoeit zich derhalve niet inhoudelijk met strafrechtelijke onderzoeken van de Aanklager van het Internationaal Strafhof. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat de Aanklager van het Internationaal Strafhof de situatie in Oekraïne zal beoordelen in het licht van alle relevante bepalingen in het Statuut van Rome.
Bent u bereid ondersteuning te bieden aan Oekraïne bij het verzamelen van bewijsmateriaal van milieuschade door Russische militaire agressie? Zo ja, op welke manier?
Nederland heeft nauw contact met het kantoor van de Procureur-Generaal van Oekraïne over technische ondersteuning en de behoefte van de Procureur-Generaal. Zo zet Nederland op verzoek van Oekraïne en onder de vlag van het Internationaal Strafhof forensisch- en opsporingsteams in voor onderzoek naar en het veiligstellen van bewijs aangaande mogelijk gepleegde oorlogsmisdrijven in Oekraïne. Tot op heden is geen ondersteuning gevraagd bij opsporingsonderzoek naar schade aan het milieu gerelateerd aan de oorlogsmisdrijven gepleegd in Oekraïne.
Waarom is in de Politieke Verklaring van de op 14 juli in Den Haag gehouden Ukraine Accountability Conference niets over de aangerichte milieuschade en de noodzaak Rusland hiervoor aansprakelijk te stellen, opgenomen?
De Politieke Verklaring aangenomen tijdens de Ukraine Accountability Conference is in zeer korte tijd uitonderhandeld tussen 45 landen, waaronder Oekraïne. Tijdens deze onderhandeling is er geen verzoek geweest om een verwijzing naar milieuschade op te nemen in de verklaring.
Is de conclusie gerechtvaardigd dat de blinde vlek op milieugebied in relatie tot Oekraïne van zowel Nederland als het Internationaal Strafhof voortvloeit uit het ontbreken van ecocide als een op zichzelf staand misdrijf in het Statuut van Rome, en de verwerping van de noodzaak hiervan door het kabinet in zijn brief van 26 april 2021?2
Nee. Het kabinet is van mening dat er geen sprake is van een blinde vlek op milieugebied die voortvloeit uit het ontbreken van ecocide als een op zichzelf staand misdrijf in het Statuut van Rome. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid van Raan over ecocide,3 ziet het kabinet verschillende manieren om bescherming van het milieu op internationaal niveau te adresseren.
Geldt de argumentatie uit die brief nog steeds, of is er sprake van voortschrijdend inzicht? Zo ja, waarop is dat inzicht dan gebaseerd?
De zienswijze zoals verwoord in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van uw lid van Raan over ecocide is nog actueel en het kabinet ziet geen aanleiding daar nu van af te wijken. Inzetten op een wijziging van het Statuut van Rome acht het kabinet nu weinig kansrijk omdat het kabinet verwacht dat daarvoor onvoldoende draagvlak bestaat. Wel volgt het kabinet ontwikkelingen rondom de juridische benadering van het concept ecocide met interesse en zet Nederland zich in voor betere bescherming van het milieu tijdens gewapende conflicten.
Felicitaties aan Pakistan in een week vol doodsbedreigingen en een moordaanslag op het vrije woord |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u weet van de zoetsappige felicitatie die door de Nederlandse zaakgelastigde in Pakistan publiekelijk is uitgesproken naar aanleiding van Pakistan’s Onafhankelijkheidsdag?1
Ik heb kennis genomen van de korte online felicitatieboodschap van de Nederlandse Tijdelijk Zaakgelastigde in Pakistan in het kader van de 75e jarige onafhankelijkheidsdag.
Is deze gelukwens ook gericht aan de Christenen, Hindus en anderen die al 75 jaar lijden onder de Pakistaanse islamitische terreur?2
De felicitatie is gericht aan de gehele bevolking.
Waarom wordt de onafhankelijkheid gevierd van een islamo-fascistische staat, die de regio en wereld vooral islamextremisme en terreur heeft gebracht, zeker zo kort na de islamitische moordaanslag op de schrijver Salman Rushdie?
Pakistan viert al 75 jaar op 14 augustus zijn onafhankelijkheid. De vreselijke aanslag die op 12 augustus op de heer Rushdie werd gepleegd staat hier los van.
Hoe kan het dat namens Nederland zo’n felicitatie wordt publiek gemaakt, terwijl Pakistan vrijwel niet optreedt tegen de daders van fatwa’s en talloze doodsbedreigingen die vanuit Pakistan worden afgevuurd op een Nederlands parlementariër?
Het is gebruikelijk om landen waarmee Nederland diplomatieke betrekkingen onderhoudt te feliciteren met de viering van hun onafhankelijkheidsdag, zeker als het gaat om een jubileumjaar. Dit gebeurt ook als Nederland en het betreffende land het over bepaalde zaken niet eens zijn.
Waarom heeft u, en de Nederlandse ambassade in Pakistan, nog niets gezegd over de Pakistaan die 20 miljoen dollar zette op het hoofd van een Nederlands parlementariër?3
De ernstige zorgen en afkeuring van het kabinet over de dreigtweets aan de heer Wilders worden met grote regelmaat overgebracht aan de Pakistaanse autoriteiten. Dit is ook direct, zowel op hoogambtelijk niveau in Den Haag als in Islamabad, gebeurd naar aanleiding van de tweet van de persoon die een beloning van 20 miljoen euro uitloofde op het hoofd van de heer Wilders. Daarbij is benadrukt dat elke vorm van geweld of dreiging onacceptabel is. Hier is ook op politiek niveau aandacht voor gevraagd.
Wat gaat u de komende maanden doen om de aanzwellende stortvloed aan doodsbedreigingen uit Pakistan in te dammen, anders dan het achter de schermen en zonder resultaat aanspreken van Pakistan?4
Het kabinet keurt iedere vorm van bedreiging met geweld af. Zeker bedreigingen die gericht zijn aan democratisch gekozen politici zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. Zoals in de beantwoording van eerdere vragen gesteld door uw Kamer weergegeven5 6 doet het kabinet er alles aan wat in zijn macht ligt om een einde te maken aan deze bedreigingen en de risico’s ervan voor de heer Wilders te mitigeren. Het kabinet staat hierover in contact met de Pakistaanse autoriteiten, zowel in Islamabad als in Den Haag.
Bent u bereid om de ambassadeur uit Pakistan op het matje te roepen om hem duidelijk te maken wat vrijheid en onafhankelijkheid betekenen en kunt u hem vertellen dat hij zijn tent kan sluiten als Pakistan niet snel optreedt tegen de doodsbedreigingen?
Zoals in het antwoord op vraag 5 gesteld, is naar aanleiding van de recente tweets direct contact gelegd met de Pakistaanse autoriteiten, zowel in Den Haag als in Islamabad.
Bent u bereid om de vertrokken Nederlandse ambassadeur in Pakistan te vervangen door iemand die het verdedigen van het vrije woord, Nederland en de Nederlandse belangen topprioriteit maakt?
De Nederlandse ambassadeur in Pakistan behartigt de Nederlandse belangen en draagt de Nederlandse standpunten op professionele wijze uit, zoals alle andere Nederlandse diplomaten dat doen.
Het bericht dat de Europese Commissie bereid is derogaties toe te staan van milieuvereisten uit het GLB |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat de hoofdreden van de Europese Commissie om derogaties te verlenen voor een aantal van de goede landbouw- en milieucondities (GLMC) is om de voedselzekerheid te beschermen?1
Ja, dat klopt.
Kunt u verduidelijken of Nederland gebruik gaat maken van deze mogelijkheid tot derogatieverlening, ondanks dat het volgens u «niet substantieel zal bijdragen aan een verhoging van de voedselproductie, omdat in ons land weinig landbouwareaal braak ligt»2 en u eerder heeft gesteld dat in Nederland of Europa op dit moment geen sprake is van dreigende voedselschaarste en vergroening juist belangrijker is dan ooit om de voedselveiligheid op de langere termijn veilig te stellen?3
Ik heb besloten als Nederland gebruik te maken van deze mogelijkheid tot derogatieverlening uit hoofde van het waarborgen van een gelijk speelveld binnen de EU, temeer omdat vrijwel alle lidstaten voor de derogatie hebben gestemd. Alleen Duitsland heeft zich van stemming onthouden. Daarnaast speelt mee dat uit de tweede praktijkproef over de eco-regeling en meerdere voorlichtingsbijeenkomsten over het nieuwe GLB is gebleken, dat het voor akkerbouwers lastig zal zijn om in het begin van de nieuwe GLB-periode te kunnen voldoen aan GLMC 8a (4% niet-productief bouwland). De ambities voor de GLB-doelen, bezien over de gehele GLB-periode, blijven overigens onveranderd.
Welke landen verwacht u dat er wel en niet gebruik zullen maken van de mogelijkheid tot derogaties? Kunt u hierbij tevens een inschatting maken per land wat de afwegingen hiervoor zijn?
Zoals ik bij antwoord 2 heb aangegeven, hebben alle lidstaten, op Duitsland na, voor de derogatieverlening gestemd. Duitsland heeft zich onthouden van stemming, omdat zij ten aanzien van GLMC 8a (niet-productief land) ook vrijstelling wilde hebben voor het kunnen gebruiken van de geoogste producten voor biobrandststof en veevoeder. De onthouding van Duitsland hoeft dus niet per definitie te betekenen dat Duitsland de derogaties niet zal gaan toepassen.
Aangezien nagenoeg alle lidstaten dus voor de derogatieverlening hebben gestemd, mag verwacht worden dat zij er ook gebruik van zullen maken. Bij de stemming hoeven lidstaten geen overwegingen te geven, tenzij lidstaten tegen zouden hebben gestemd of, zoals in het geval van Duitsland, een lidstaat zich onthoudt.
Kunt u toelichten wat het standpunt van Nederland was bij het ter sprake komen van het wel of niet toestaan van deze derogaties en wat hierbij het politieke krachtveld was?
In de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli jl. hebben veel lidstaten om duidelijkheid gevraagd over van een mogelijke derogatieverlening. Nederland heeft in die politieke context aangegeven de ambities van de groenblauwe architectuur van het nieuwe GLB belangrijk te vinden, maar tegelijkertijd ook serieus te willen kijken of het opportuun is om uiteindelijk hiervan gebruik te maken.
In hoeverre kan Nederland met deze derogaties een daadwerkelijke bijdrage leveren aan extra voedselzekerheid als gevolg van bijvoorbeeld het wegvallen van Oekraïense graan voor menselijke consumptie wanneer er in Nederland vooral graan voor dierlijke consumptie wordt geteeld? Hoe zit dit voor andere gewassen die schaars zijn als gevolg van de oorlog in Oekraïne?
Zoals ik in mijn brief van 8 augustus de Tweede Kamer over het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli 2022 heb aangegeven (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1456), zal de derogatieverlening in het geval van Nederland niet substantieel bijdragen aan een verhoging van de voedselproductie. Desalniettemin heb ik gemeend om de derogatie ook in Nederland toe te passen om reden van het waarborgen van een gelijk speelveld in de EU en boeren meer tijd te geven om te kunnen voldoen aan met name GLMC 8a. Gebleken is dat voor akkerbouwers het moeilijk is om aan deze verplichting te kunnen voldoen bij het begin van het nieuwe GLB, mede omdat de invulling van een bouwplan in 2023 al in 2022 door agrariërs behoort te worden vastgesteld. Deze derogatie kan daardoor bijdragen aan een verantwoorde implementatie van het toekomstig GLB.
Kunt u nader uiteenzetten wat de verwachte milieueffecten zijn van het toestaan van deze derogaties op klimaat, water, bodem en stikstof? Is hiervoor een nieuwe milieueffectrapportage (m.e.r.) toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer deze milieueffect analyse?
De voorwaarden GLMC 7 (gewasrotatie) en GLMC 8a (niet-productief land) hebben vooral betrekking op de bodemgesteldheid i.c. -vruchtbaarheid respectievelijk de biodiversiteit. De derogaties betekenen dat slechts in het eerste jaar van de nieuwe GLB-periode niet aan deze voorwaarden hoeft te worden voldaan. De ambities voor de GLB-doelen blijven echter overeind, aangezien de Commissie de voorwaarde stelt dat de derogatie, over de gehele GLB-periode bezien, niet mag leiden tot een afname van de ambitie op de groenblauwe architectuur. In 2024 worden er voor de akkerbouw bovendien meer activiteiten in de eco-regeling mogelijk. Om die reden heb ik geen nieuwe milieueffectrapportage opgesteld.
Hoe beziet u de risico’s van het mogelijk toestaan van deze derogaties in relatie tot de opgave om de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn te behalen? In hoeverre doet dit afbreuk aan de voorgestelde maatregelen uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn en het daarbij behorende addendum?
De verplichtingen uit het 7de Actieprogramma Nitraatrichtlijn blijven onverminderd bestaan. De derogatie ziet alleen op verplichtingen uit het nieuwe GLB.
Hoe beziet u de risico’s van het mogelijke toestaan van deze derogaties in relatie tot de opgave om de Kaderrichtlijn Water (KRW)-doelstellingen in 2027 te halen? In hoeverre is er risico op verdere verslechtering van de waterkwaliteit die volgens de KRW niet toegestaan is? Zou gezien de recente achteruitgang van de waterkwaliteit als gevolg van de droogte in de afgelopen jaren en de enorme opgave om de KRW-doelstellingen te behalen niet prudent omgesprongen moeten worden met derogaties die het risico met zich meebrengen op verdere verslechtering van de waterkwaliteit of die doelbereik complexer maken?
De GLB-voorwaarden waarop de derogaties zien, hebben betrekking op bodemgesteldheid (GLMC 7) en biodiversiteit (GLMC 8a). De uit de regeling voortvloeiende beheerseisen 1 (bevloeien en lozen van afvalstoffen) en 2 (nitraat) alsmede GLMC 4 (bufferstroken) zien toe op de waterkwaliteit. Deze voorwaarden blijven onveranderd.
Op welke manier zijn alle ministeries betrokken bij dit derogatie-vraagstuk en de implementatie daarvan in relatie tot de impact daarop op het tijdspad richting het behalen van de KRW-doelen en de natuurdoelen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 heb aangegeven, blijven de voorwaarden, die effect hebben op de waterkwaliteit, ongewijzigd van kracht. Afstemming met andere ministeries is daarom niet nodig geweest.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, en in elk geval voor het definitieve besluit over het al dan niet verlenen van de derogaties?
De definitieve melding om gebruik te maken van de derogatieverlening is uiterlijk 26 augustus a.s.
Het bericht dat de justitiële samenwerking tussen Nederland en India niet goed verloopt |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waaruit blijkt dat de Nederlandse autoriteiten geen voet aan de grond krijgen bij de Indiase autoriteiten, ook al weet de Nederlandse justitie in de meeste gevallen exact waar de verdachten zitten?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke inspanningen de afgelopen jaren zijn geleverd om de justitiële samenwerking tussen Nederland en India te bevorderen?
Internationale samenwerking bij de aanpak van (grensoverschrijdende) criminaliteit is van groot belang, ook met India. Samen met de politie, het OM en het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekijk ik voortdurend op welke wijze de samenwerking met specifieke landen kan worden verbeterd of geïntensiveerd. Ook het sluiten van bilaterale verdragen op het gebied van justitiële samenwerking kan daartoe een middel zijn. Ten aanzien van India geldt dat tijdens bilaterale consultaties in 2021 is gesproken over nadere intensivering van justitiële samenwerking. Op dit moment worden de mogelijkheden daartoe met de Indiase autoriteiten verkend.
Bent u bereid meer te investeren in het organiseren van een goede justitiële samenwerking tussen Nederland en India, bijvoorbeeld door een hernieuwd verdrag te tekenen met concrete afspraken over een betere justitiële samenwerking, zoals België recent heeft gedaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Werkt de Nederlandse justitiële keten op dit moment met zogeheten liaisons in India? Zo ja, hoeveel zijn dit er en zou dit aantal niet uitgebreid moeten worden?
Liaisons zijn een waardevol instrument om de politiële en justitiële samenwerking te stimuleren. Tegelijkertijd is liaisoncapaciteit een schaars en kostbaar goed. In afstemming met mijn departement, het OM en uitvoeringspartners zoals de KMar besluit de politie in welke landen liaisons het beste geplaatst kunnen worden.
Hierbij worden altijd meerdere criteria meegewogen, zoals de intensiteit van de internationale criminaliteitsrelatie met het land of de regio en de aard en omvang van de rechtshulprelatie. Deze integrale afweging heeft vooralsnog niet geleid tot het besluit om een politieliaison in India te plaatsen.