Dood Molukse activist |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het overlijden van Yusuf Sipakoly, een Molukse politieke activist, in de Nania-gevangenis van Ambon? Is u bekend wat de doodsoorzaak van Sipakoly is? Is het waar dat het ontbreken van gevraagde medische zorg door de Indonesische autoriteiten aan zijn dood heeft bijgedragen?1
Ik heb met zorg kennisgenomen van het bericht van het overlijden van Yusuf Sapakoly. De exacte omstandigheden van zijn dood zijn mij niet bekend. De resultaten van het officiële politieonderzoek naar zijn overlijden zullen naar verwachting meer duidelijkheid geven.
Is het waar dat de Indonesische politie een onderzoek heeft ingesteld naar mishandeling of marteling door de antiterrorisme-eenheid Densus 88, die wellicht verantwoordelijk is voor de dood van Sipakoly?2 Indien nee, bent u alsnog bereid er bij Indonesië op aan te dringen een dergelijk onderzoek te bevorderen?3
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Is het waar dat andere politieke gevangenen, zoals Johan Teterissa, de leider van de Molukse dansgroep, in een slechte gezondheidstoestand zouden verkeren als gevolg van hardhandig optreden door de politie? Bent u bereid erop aan te dringen deze medische zorg te laten verzorgen? Indien nee, waarom niet?
Ik ben bekend met berichten in de media dat diverse andere gevangenen met gezondheidsproblemen kampen. Nederland heeft hiervoor regelmatig aandacht gevraagd in contacten met de Indonesische autoriteiten en zal dat ook blijven doen.
Herinnert u zich Kamervragen waarin werd gevraagd om een onderzoek naar het gedrag van Densus 88? Deelt u de mening dat antiterrorisme-eenheden niet mogen worden ingezet tegen geweldloze activisten? Indien nee, waarom niet?4
Ja. Ik ben van mening dat uiterste terughoudendheid moet worden betracht met de toepassing van geweld.
Deelt u de mening dat de politieke gevangenen vrij moeten zijn voordat president Yudhoyono op 6 oktober 2010 voor een staatsbezoek naar Nederland komt? Indien nee, waarom niet? Op welke wijze denkt u de kwestie van politieke gevangenen aan de orde te stellen? Kunt u dat toelichten?
Nederland staat voor de vrijheid van meningsuiting en probeert waar mogelijk, bilateraal of multilateraal, op te komen voor personen die voor het vreedzaam uiten van hun mening worden gestraft of gevangen genomen. Ik heb hierover regelmatig gesproken met de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken en ook op hoogambtelijk niveau is hiervoor regelmatig aandacht gevraagd.
Bent u bereid deze vragen vóór 6 oktober 2010, de dag van aankomst van de Indonesische president Yudhoyono, te beantwoorden?
Neen. 6 Oktober was niet mogelijk, de beantwoording vindt wel plaats voor de aankomst van de president.
De uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake uitgeverij Sanoma |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Sanoma Uitgevers BV versus de Nederlandse staat?1
Ja.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor de huidige praktijk van huiszoekingen in relatie tot de persvrijheid?
Deze uitspraak heeft geen gevolg voor de praktijk rond huiszoekingen, omdat de uitspraak van het Hof daarop niet ziet. Er was in deze zaak overigens geen sprake van een doorzoeking doch van een bevel tot uitlevering van beeldmateriaal.
Desalniettemin bevat de uitspraak aspecten die door het College van procureurs-generaal zullen worden meegenomen in de herziene Aanwijzing over de toepassing van dwangmiddelen tegen journalisten, welke aanwijzing op korte termijn aan mij zal worden voorgelegd ter goedkeuring.
Voorziet het huidige wettelijke systeem in de minimale rechtsbescherming die blijkens de voornoemde uitspraak noodzakelijk is? Zo nee, bent u voornemens het wettelijke systeem in overeenstemming te brengen met de in de uitspraak geschetste minimum norm? Zo ja, welke maatregelen gaat u dan nemen om de praktijk te wijzigen zodat deze tegemoetkomt aan de bezwaren van het EHRM?
In het begin van dit jaar is een conceptwetsvoorstel voor advies aan de Raad van State voorgelegd, waarin het recht op bronbescherming in het kader van vrije nieuwsgaring in het Wetboek van Strafvordering is opgenomen. De Raad van State heeft hierover inmiddels advies uitgebracht. Bij het opstellen van de reactie van de regering op dit advies na het demissionair worden van het huidige kabinet heb ik er voorts rekening mee gehouden dat de Grand Chamber van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) nog uitspraak zou doen in de zaak Sanoma. De consequenties daarvan zou ik dan alsnog, voordat tot indiening wordt overgegaan, onder ogen zien. Dat heb ik thans gedaan en ik zal uiteraard op de overwegingen van het EHRM ten aanzien van de reikwijdte van het recht op bronbescherming en de mogelijkheden om daarop een gerechtvaardigde inbreuk te maken ingaan in de toelichting op het wetsvoorstel. Ik ben voornemens het conceptwetsvoorstel op korte termijn aan de Ministerraad voor te leggen. Naar verwachting kan het wetsvoorstel in oktober bij de Tweede Kamer worden ingediend.
Bent u voornemens om de rol van de rechter-commissaris in de praktijk aan te scherpen in die zin dat deze feitelijk meer inhoud geeft aan de leiding over de huiszoeking? Hoe gaat u dit vormgeven?
Zie antwoord vraag 3.
Welk verwantschap is er tussen deze uitspraak van het EHRM en de uitspraak inzake Voskuil versus de Nederlandse staat?
In de zaak van Voskuil tegen de Staat ging het vooral om de vraag of het gerechtshof te Amsterdam terecht tot de gijzeling van de journalist had besloten en of dit een proportioneel middel was in het kader van de waarheidsvinding in een strafzaak. Het betrof de betrouwbaarheid van de door Voskuil op basis van niet kenbare bronnen gedane beweringen over de deugdelijkheid van het aanwezige bewijsmateriaal.
In de zaak van Sanoma/Autoweek BV ging het in het bijzonder over de vraag of aan de uitgever/redactie terecht een bevel tot uitlevering door de officier van justitie was gegeven van journalistiek beeldmateriaal dat mogelijk indirect kon bijdragen aan de identificatie van twee verdachten van een ramkraak.
Beide uitspraken hebben betrekking op de rechtmatigheid van justitieel optreden tegen journalisten, maar in een verschillende fase van het strafproces. Verschil bestaat ook in de mate van betrokkenheid van de rechter. In Sanoma overweegt het EHRM dat de mate van betrokkenheid van de rechterlijke autoriteit noodzakelijk is en in de wet moet zijn voorzien.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het aangekondigde wetsvoorstel in antwoord op de uitspraak Voskuil versus de Nederlandse staat? Bevat dit wetsvoorstel regels die tegemoet komen aan de bezwaren van het EHRM in de uitspraak Sanoma Uitgevers BV versus de Nederlandse staat? Zo nee, bent u bereid dit wetsvoorstel aan te passen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Het optreden van de Verenigde Naties in Congo |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
In welke mate en op welke wijze spreekt u de Congolese overheid aan op haar verantwoordelijkheden met betrekking tot bescherming van burgers?1
Nederland bespreekt deze kwesties regelmatig in de bilaterale contacten met de Congolese autoriteiten, zowel vanuit de invalshoek van Security Sector Reform, als vanuit mensenrechtenoptiek. Meest recent is dit onderwerp nog opgebracht in gesprekken in juni van dit jaar tussen de Nederlandse ambassadeur te Kinshasa en de Congolese minister van Defensie en de veiligheidsadviseur van de president. Daarnaast stelt Nederland de bescherming van de burgerbevolking door de Congolese autoriteiten ook in multilateraal verband aan de orde, onder andere via MONUSCO, EUSEC, de EU en de Mensenrechtenraad. Ten slotte wordt dit aspect expliciet meegenomen bij de uitvoering van de activiteiten die Nederland financiert.
Zijn volgens u het mandaat en de materiële inzet van de Mission de l'Organisation des Nations Unies pour la Stabilisation en République démocratique du Congo (MONUSCO) afdoende om adequaat op de problematiek in Oost-Congo, in het bijzonder verkrachtingen, te reageren?
MONUSCO heeft van de Veiligheidsraad onder hoofdstuk 7 van het handvest van de Verenigde Naties een robuust mandaat meegekregen (resolutie 1925, d.d. 28 mei 2010) voor het beschermen van de burgerbevolking in het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC). Uit het onderzoek van Assistent Secretaris-generaal Atul Khare naar de recente verkrachtingen in het oosten van de DRC mag echter blijken dat MONUSCO dit mandaat niet altijd ten volle benut. Zoals ik ook in mijn antwoorden op de recente vragen van de leden Van Dam en Dikkers (uw kenmerk 2010Z12637, d.d. 10 september 2010) heb aangegeven, doet dat niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van de Congolese regering op dit gebied. MONUSCO beschikt niet over de mensen en middelen om in het uitgestrekte gebied de Congolese burgerbevolking overal en altijd zelfstandig te beschermen.
Behaalt de International Security and Stabilization Support Strategy for Eastern DRC (ISSS-strategy), als samenwerking tussen Verenigde Naties en Congolese overheid, de beoogde doelen? Zo nee, wat is er nodig om de kwaliteit van de missie te verhogen?
De ISSSS is gericht op het ontsluiten van gebieden in het oosten van de DRC en het in staat stellen van de Congolese overheid om het overheidsgezag in deze gebieden te herstellen en de orde te handhaven. Dit vergt tijd en het is nog te vroeg om vast te stellen of de doelstellingen worden gehaald. Ondanks de moeilijke veiligheidssituatie heeft de VN in samenwerking met de Congolese autoriteiten enkele belangrijke resultaten behaald, maar grote uitdagingen resteren nog. Zo zijn voorheen onveilige gebieden ontsloten door het herstel van wegen en de rehabilitatie van infrastructuur. Dit draagt bij aan de veiligheid in de betreffende gebieden en bevordert economische activiteit. Ook wordt gestage vooruitgang geboekt bij de constructie van overheidsgebouwen die de aanwezigheid van de staat in deze afgelegen gebieden mogelijk moeten maken. Met het daadwerkelijk vestigen van competent bestuur in deze gebieden is vooralsnog slechts een voorzichtig eerste begin gemaakt. De Congolese overheid zal de inspanningen moeten intensiveren om gekwalificeerd personeel in deze gebieden te plaatsen en van de middelen te voorzien om hun taken te kunnen uitvoeren. Nederland voert een actieve dialoog met zowel de Congolese gesprekspartners als de betrokken VN-instellingen om deze structurele problemen op te kunnen lossen.
Hoe houdt Nederland, als grootste donor van de ISSS-strategy, toezicht op de effectiviteit en efficiëntie van deze strategie? Is het nodig en/of wenselijk om dit toezicht te verbeteren of uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
De ISSSS wordt onder verantwoordelijkheid van de VN uitgevoerd en toezicht is dus in eerste instantie een zaak van de VN. Als belangrijke donor volgt Nederland het programma echter nauwlettend. Mede om zicht te kunnen houden op de uitvoering van de ISSSS heeft Nederland een vertegenwoordiger van de ambassade op permanente basis gevestigd in Goma, de hoofdstad van de provincie noord Kivu. Daarnaast heeft Nederland een medewerker gedetacheerd bij de Stabilization Support Unit van MONUSCO in Bukavu, de hoofdstad van de provincie zuid Kivu. Met regelmatige missies in het veld en veelvuldig overleg, zowel in Kinshasa als in Goma, met de relevante VN-organisaties, lokale overheden en NGO’s wordt de voortgang gevolgd. Tenslotte is mede op aandringen van Nederland in maart van dit jaar een onafhankelijke evaluatie van het programma uitgevoerd waaraan Nederland heeft deelgenomen.
Zijn er volgens u, naast de door Atul Khare (Assistant Secretary General van de VN voor Vredesoperaties) voorgestelde maatregelen om als MONUSCO Congolese burgers beter te kunnen beschermen, maatregelen die preventief genomen kunnen worden om aanvallen te voorkomen? Zo nee, waarom denkt u dat? Zo ja, welke maatregelen zouden er volgens u genomen kunnen worden?
Zoals ik aangaf in mijn beantwoording van de vragen van de leden Van Dam en Dikkers, ben ik van mening dat de door Assistent Secretaris-generaal Atul Khare voorgestelde maatregelen zullen bijdragen aan verbeterde bescherming van de burgerbevolking in het oosten van de DRC. Ook met deze maatregelen kan MONUSCO echter onmogelijk de bevolking in heel het oosten van de DRC op elk moment beschermen en kunnen nieuwe incidenten dus niet worden uitgesloten.
Om de situatie in het gebied duurzaam te verbeteren is hervorming van de Congolese veiligheidssector noodzakelijk. Verder zal de exploitatie van grondstoffen in het gebied moeten worden geregulariseerd en zal de Congolese overheid effectief bestuur moeten vestigen in het oosten van de DRC. Dit vergt echter wel politieke wil van de kant van de Congolese regering en is in een fragiele staat als de DRC een kwestie van lange adem.
Ziet u wellicht meer mogelijkheden om, met ondersteuning van de Verenigde Naties, het Congolese veiligheidsapparaat te versterken om adequate ondersteuning te bieden aan burgerbescherming? Zo ja, welke mogelijkheden hiertoe ziet u?
Nederland is al actief in deze sector. Naast de bijdragen van USD 24,6 miljoen aan de ISSSS heeft Nederland sinds 2007 USD 14,8 miljoen bijgedragen aan de hervorming van het Congolese leger. Nederland spant zich daarnaast in om de coördinatie onder donoren op het gebied van Security Sector Reform te verbeteren zodat de inspanningen beter op elkaar aansluiten en de internationale gemeenschap een effectievere dialoog kan voeren met de Congolese regering over noodzakelijke hervormingen.
Welke criteria hanteert u om hervormingen in het Congolese leger te beoordelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In algemene zin zijn hiervoor de richtlijnen beschikbaar die de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling in 2007 heeft opgesteld in het handboek voor Security Sector Reform. De beoordeling van de hervormingen van het Congolese leger is echter geen zaak van Nederland alleen. Nederland heeft zich de afgelopen periode in het kader van de internationale Contact Groep voor de Grote Meren Regio sterk gemaakt om de internationale partners meer op één lijn te krijgen ten aanzien van de prioriteiten op dit gebied.
Het boek 'Missie in Al Muthanna' van het Nederlands Instituut voor Millitaire Historie' |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Is het waar dat de Nederlandse militairen in Irak op verschillende punten afweken van hun mandaat, waardoor zij veel meer bij de bezetting verweven raakten dan het kabinet eigenlijk wilde? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen? Zo ja, op welke punten is dit gebeurd en om welke reden?
VN-Veiligheidsraad Resolutie 1 483, aangenomen op 22 mei 2003, verschaft de politieke en juridische basis voor het uitzenden van Nederlandse militairen naar Irak in de zomer van 2003. De resolutie onderscheidt de «bezettende mogendheden», de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, van «andere landen». De resolutie stelt in dat verband duidelijk dat andere landen, die geen bezettingsmacht zijn, kunnen «werken» onder het verenigde commando (de Coalition Provisional Authority, of CPA).
Nederland behoorde met de militaire bijdrage in de provincie Al Muthanna tot de categorie «andere landen» en maakte geen deel uit van de Amerikaans-Britse bezettingsmacht. In de brief aan de Kamer van 6 juni 2003 (TK 2002–2003, 23 432, nr. 116) en in daaropvolgende informatieverstrekking en parlementaire debatten heeft het kabinet consequent onderstreept dat Nederland deelnam aan een multinationale stabilisatiemacht, die onder een helder VN-mandaat en onder het gezag van de CPA in Irak optrad. De inspanningen waren gericht op het handhaven van de veiligheid en stabiliteit, als voorwaarde voor humanitaire hulp en wederopbouw.
Nederland heeft als deelnemer aan de stabilisatiemacht vooral in de beginfase de CPA ondersteund met de opbouw van lokaal bestuur in de provincie Al Muthanna. Het overleg met het Verenigd Koninkrijk was veelvuldig, de Nederlandse eenheden stonden immers onder Brits bevel. Informatie over het optreden van de Nederlandse militairen in het kader van SFIR is uitgebreid met de Kamer gedeeld, onder andere in de periodieke informatieverstrekking aan de Kamer en de eindevaluatie van de missie en tijdens het bezoek van de Vaste commissie voor Defensie aan het inzetgebied in oktober 2003. In de informatieverstrekking aan de Kamer is steeds onderstreept dat het destijds aangebrachte onderscheid tussen de werkzaamheden van de stabilisatiemacht en de werkzaamheden van de bezettende mogendheden in de praktijk niet zwart-wit te maken was. Dit betekende dat de beperkingen of caveats die golden voor de Nederlandse militairen ten aanzien van bestuurlijke taken en criminaliteitsbestrijding, zoals vastgelegd in het memorandum of understanding tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk, in de praktijk niet houdbaar bleken. Zonder de betrokkenheid van de Nederlandse militairen bij de ontwikkeling van bestuur en handhaving van de openbare orde zou een machtsvacuüm zijn ontstaan en zou de instabiliteit toenemen. Naarmate de CPA beter in staat was om het bestuur en de gezagshandhaving in Al Muthanna te laten functioneren en geleidelijk over te dragen aan de Irakese veiligheids- en bestuursstructuren, kon het Nederlandse bataljon zich concentreren op het handhaven van de veiligheid en stabiliteit, als voorwaarde voor humanitaire hulp en wederopbouw.
Bij het optreden van de Nederlandse militairen in SFIR werden de grenzen van het mandaat zichtbaar, maar zijn deze niet overschreden. Dat geldt ook voor het optreden in het kader van de criminaliteitsbestrijding, zoals de operatie «Greenfield». De Commissie Van den Berg oordeelde dat het optreden van de Nederlandse militairen bij de uitvoering van deze operatie binnen het mandaat van SFIR paste.
Is het waar dat de Nederlandse militairen volop bezig waren met het opzetten van een nieuw Iraaks bestuur in de provincie Al Muthanna, terwijl dit in strijd was met de afspraken die Nederland had gemaakt met de Britten, die het bevel voerden in Zuidelijk Irak? Is hierover overleg geweest met de Britten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre ondermijnde dit het uitgangspunt van het kabinet dat de Nederlandse militairen door de Irakezen als vredeshandhavers gezien moesten worden in plaats van als bezettende macht?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de auteurs van het boek dat de Nederlandse militairen in feite deel uitmaakten van de Amerikaans-Britse bezettingsmacht? In hoeverre conflicteert dit met het beeld dat het kabinet in de Kamer schetste van de Nederlandse missie als een opbouwmissie onder de vlag van de Verenigde Naties? Is de Kamer te allen tijde juist geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Martelingen van Sri Lankaanse vrouwen in Saoudi-Arabië |
|
|
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht over een Sri Lankaanse hulp in de huishouding die is gemarteld in Saoedi-Arabië?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel gevallen van schending van mensenrechten van Sri Lankaanse migranten in Saoedi-Arabië, waarvan ook de zaak van Rizana Nafeek een voorbeeld is, bekend zijn? Bent u van mening dat de rechten van deze migranten structureel geschonden worden?
Van de circa 350 000 geregistreerde Sri Lankanen in Saudi-Arabië zijn volgens de gegevens van het Sri Lankaanse Bureau of Foreign Employment circa 200 000 vrouwen in huishoudelijke dienst te werk gesteld.
De ambassade van Sri Lanka in Saudi-Arabië zou jaarlijks vele klachten binnenkrijgen van Sri Lankaans huishoudelijk personeel ten aanzien van hun Saudische werkgevers. Het grootste gedeelte daarvan zijn klachten over niet uitbetaald loon, psychisch en sexueel misbruik en slechte werkomstandigheden.
De formele rechtspositie van de arbeidsmigranten is nauwelijks geregeld in de Saudische Arbeidswet. Volgens Human Rights Watch, in haar rapport «Slow Reform – Protection of Migrant Domestic Workers in Asia and the Middle East» (april 2010), erkent Saudi-Arabië na jaren interne discussie deze problematiek en heeft het land een begin gemaakt met hervormingen van deze wet, die de positie van de arbeidsmigranten zal moeten verbeteren.
Ik deel uw zorg omtrent de schending van de rechten van arbeidsmigranten. In het kader van de diverse contacten over mensenrechten met Saudi-Arabië wordt deze zorg ook opgebracht en besproken. Nederland ondersteunt initiatieven van de Saudische partners ter verbetering van de mensenrechten in het land en dus ook van de arbeidsmigranten.
Kunt u ingaan op de huidige stand van zaken in de zaak van Rizana Nafeek?
Blijkens informatie door de Nederlandse ambassade ingewonnen bij de Sri Lankaanse ambassade te Riyad zijn er geen nieuwe ontwikkelingen in de zaak van Rizana Nafeek.
Nadat de op 19 januari 2010 geplande hoorzitting werd uitgesteld en een andere rechter in de rechtszaak werd aangewezen, evenals een andere vertaler, is er geen nieuwe datum voor een hoorzitting vastgesteld.
De Sri Lankaanse ambassade heeft regelmatig contact met de Saudische autoriteiten en met Rizana Nafeek.
Bent u bereid, zowel op nationaal als internationaal niveau, deze schending van mensenrechten van Sri Lankaanse vrouwen bij de autoriteiten van Saoedi-Arabië aan de orde te stellen en daarbij opnieuw aan te dringen op een snelle afhandeling en meer openheid in de zaak van Rizana Nafeek?
Reeds tijdens mijn bezoek aan Saudi-Arabië in mei 2009 heb ik de positie van de arbeidsmigranten en de zaak Rizana Nafeek bij de Saudische autoriteiten aan de orde gesteld.
De situatie van migrantenwerknemers en deze specifieke zaak werden ook opgebracht tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan het land in februari 2010.
Ik zal schending van de mensenrechten aan de orde blijven stellen, ook in Saudi-Arabië, waaronder de zaak van Rizana Nafeek.
Het bericht 'Hulp dekmantel voor terreur' |
|
Louis Bontes (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hulp dekmantel voor terreur»1 alsmede het bericht «Rechters geven moslimstichting Heerlen gelijk»?2
Ja.
Klopt het dat de Europese Raad zijn beslissing tot plaatsing op de lijst terroristische organisaties heeft gebaseerd op een toen inmiddels ingetrokken Nederlandse beslissing en (mede) waardoor een deugdelijke onderbouwing ontbrak? Waarom werd het initiatief tot intrekking van die Nederlandse beslissing genomen en wat was de noodzaak daartoe, mede gezien de negatieve consequentie daarvan, te weten de uitspraak van het Europese Hof van Justitie?
De Nederlandse sanctieregeling is ingetrokken nadat Al-Aqsa op de EU-terrorismelijst was geplaatst. Hiertoe is besloten om redenen van zuiverheid van regelgeving, namelijk om een samenloop van (EU en Nederlandse) regels te voorkomen. De Nederlandse inschatting was toen dat de kort geding uitspraak waarin het beroep van Al-Aqsa tegen de sanctieregeling werd verworpen, voldoende grondslag bood voor de EU-listing van Al-Aqsa. Het Gerecht heeft daar anders over geoordeeld.
Bij plaatsing van personen en/of organisaties op de Europese terrorismelijst in de toekomst zal dit probleem zich niet meer voordoen: in april 2010 is de nationale procedure voor terrorismelisting aangepast en is het mogelijk om een nationale listing in stand te houden na plaatsing op de EU-terrorismelijst.
Vindt u, achteraf bezien, dat dit besluit tot intrekking van de Nederlandse beslissing juist is geweest? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is er dan volgens u verkeerd gegaan en hoe kunnen we dit in de toekomst voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u nog mogelijkheden om de negatieve consequenties van de ingetrokken Nederlandse beslissing te beperken of ongedaan te maken? Zo nee, waarom niet?
Zolang Al-Aqsa niet is verwijderd van de EU-terrorismelijst is geen sprake van negatieve consequenties. Over de wijze waarop de door het Gerecht geconstateerde gebreken kunnen worden hersteld vindt overleg plaats, nationaal en in EU-verband. Er wordt onderzocht welke mogelijkheden het aantekenen van een hoger beroep met zich brengt en wat de mogelijkheden zijn een nieuw Nederlands sanctiebesluit met betrekking tot Al-Aqsa te treffen.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar alle Nederlandse of vanuit Nederland opererende organisaties c.q. instellingen die direct of indirect aan fondsenwerving doen voor Hamas of soortgelijke terroristische organisaties? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse overheid is voortdurend alert op fondsenwerving ten behoeve van terroristische groeperingen die op de Europese lijst staan, waaronder Hamas. Over onderzoeken die op dit vlak worden gedaan, worden in het belang van deze onderzoeken geen mededelingen gedaan.
Het plaatsen van organisaties of personen op de terrorismelijst van de EU is een administratief-bestuurlijke maatregel die beoogt te voorkomen dat organisaties of personen kunnen bijdragen, op welke wijze dan ook, aan terroristische activiteiten. Tot plaatsing op de EU-lijst kan alleen worden overgegaan indien aan alle formele vereisten tot listing is voldaan. Deze houden onder meer in dat er sprake moet zijn van een eerder genomen beslissing van een bevoegde nationale instantie, zoals een nationaal sanctiebesluit. Dit is alleen mogelijk als hier toe overtuigende indicaties bestaan. Alleen als aan die voorwaarden is voldaan kan NL bevorderen dat organisaties of personen op de lijst worden geplaatst.
Welke maatregelen neemt u of bent u voornemens te nemen om dergelijke (verboden) fondsenwering in Nederland aan te pakken en te voorkomen?
Financiering van terrorisme is een ernstig strafbaar feit. Bij een verdenking van financiering van terrorisme zal in de regel tot een strafrechtelijk onderzoek met het oog op vervolging en berechting worden besloten. Tevens wordt waar mogelijk administratief-bestuurlijk opgetreden. Daarnaast worden de volgende maatregelen genomen om verboden fondsenwerving in Nederland aan te pakken en te voorkomen:
De FIU-Nederland heeft als taak ongebruikelijke transacties te analyseren en zonodig de diensten in te schakelen die een taak hebben bij het voorkomen en bestrijden van financiering van terrorisme. Hierbij zijn instellingen wettelijk verplicht om ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU.
Daarnaast is er het samenwerkingsverband Financieel Expertise Centrum (FEC) bestaande uit autoriteiten met een toezicht-, controle, vervolgings- of opsporingstaak in de financiele sector. Het FEC, dat tot doel heeft de integriteit van de financiële sector te versterken, heeft aandacht voor het onderwerp terrorismefinanciering.
Tot slot is er wetgeving in voorbereiding die tot doel heeft de aanpak van verboden fondsenwerving door rechtspersonen en de transparantie bij stichtingen te verbeteren.
Bent u bereid om in Europese Unie verband te bevorderen dat de Union of Good, de moslim stichting al-Aqsa en de Nederlandse «goededoelenorganisatie» Israa op de EU-lijst van terroristische organisaties worden geplaatst?
Zie antwoord vraag 5.
Het optreden van de Verenigde Naties in Congo |
|
Martijn van Dam (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de toespraak van Atul Khare, Assistant Secretary General van de VN voor Vredesoperaties in de Verenigde Naties Veiligheidsraad van de VN over de systematische verkrachtingen in het oosten van Congo en het optreden van de vredesmacht van de VN ter plekke?1
Ja.
Deelt u de mening dat op basis van deze uitspraken geconcludeerd kan worden dat rebellengroepen massale en georganiseerde verkrachtingen in het gebied nu (weer) systematisch inzetten als oorlogswapen?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op uw vragen van 25 augustus 2010 (DAF-630/10) komt verkrachting helaas veelvuldig voor in het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC). Gewapende groepen gebruiken seksueel geweld om de lokale bevolking te terroriseren en gemeenschappen te ontwrichten. De schaal en het schijnbaar weloverwogen karakter van de verkrachtingen eind juli en begin augustus in het Walikale district in de provincie noord Kivu zijn uitzonderlijk.
Wat vindt u van de oproep van Khare om sancties in te stellen tegen rebellenleiders indien een commandolijn kan worden aangetoond? Zijn in dat geval sancties (ervan uitgaande dat daarmee beperkingen aan de financiële en bewegingsvrijheid van betrokkenen worden bedoeld) niet een veel te lichte reactie op de begane misdaden?
De personen die verantwoordelijk zijn voor misdaden tegen de bevolking, en voor de gebeurtenissen in het district Walikale in het bijzonder, dienen te worden vervolgd. Dat geldt zowel voor diegenen die deze misdaden hebben begaan als voor de leiders die daar mogelijk opdracht toe hebben gegeven. Het betreft rebellengroeperingen die strijden tegen de Congolese regering in een moeilijk toegankelijk gebied. Vervolging is dan ook geen eenvoudige zaak. Indien aanvullende gerichte sancties tegen de bewegingsvrijheid en financiën van het leiderschap van deze groeperingen kan helpen hen in het nauw te drijven, ben ik daar voorstander van. Overigens heeft de VN Veiligheidsraad al sancties ingesteld tegen gewapende groeperingen in de DRC, waaronder een wapenembargo, bevriezing van financiële tegoeden en reisbeperkingen. Deze maatregelen zijn in november van vorig jaar verlengd (resolutie 1 896, d.d. 30 november 2009), waarbij de gewapende groepering Forces Démocratiques de Libération du Rwanda (FDLR), die verantwoordelijk wordt gehouden voor de verkrachtingen in het district Walikale, met name wordt genoemd.
Deelt u de mening dat de aanwijzingen die daarvoor bestaan, voldoende reden vormen om het Internationaal Strafhof te vragen de zaak te onderzoeken, en, indien de bedoelde commandolijn kan worden vastgesteld, vervolging in te stellen tegen de leiders van de Forces Democratiques de Liberation du Rwanda of de betrokken Mai Mai-milities?
Op verzoek van de Congolese regering is de Aanklager van het Internationaal Strafhof al in 2004 een onderzoek begonnen naar misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven en genocide op het territorium van de DRC sinds de inwerkingtreding van het Statuut van Rome op 1 juli 2002. De eerste twee strafzaken in dit kader zijn inmiddels aangevangen. Thomas Lubanga, voormalig commandant van de Union of Congolese Patriots, is aangeklaagd wegens oorlogsmisdrijven, waaronder het ronselen van kindsoldaten. Germain Katanga en Ngudjolo Chui, commandanten van respectievelijk de Patriotic Resistance Force in Ituri en het National Integrationist Front, zijn aangeklaagd wegens oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Tegen Bosco Ntaganda, commandant van het Congrès national pour la défense du peuple is een aanhoudingsbevel uitgevaardigd. Hij is nog voortvluchtig.
De recente gebeurtenissen in Walikale district vallen onder het mandaat van de Aanklager. Het is aan hem om te besluiten of hij uiteindelijk over voldoende bewijs beschikt om een zaak aanhangig te maken bij het Hof.
Deelt u de mening dat reeds nu al voldoende aanleiding is om sancties in te stellen tegen rebellenleiders omdat door rebellen die onder hun verantwoordelijkheid opereren grove mensenrechtenschendingen worden begaan?
Zie antwoord vraag 3.
Gaan de Verenigde Naties de gebeurtenissen verder onderzoeken, waaronder het feit dat de VN-troepen kennelijk tevoren gewaarschuwd waren en het feit dat ze daarop niet of te laat hebben gereageerd? Deelt u de mening dat zo’n verder onderzoek wenselijk is om lessen voor de toekomst te kunnen leren?
Onder leiding van het hoofd van het departement voor vredesoperaties, Assistent Secretaris-generaal Atul Khare, is de afgelopen weken onderzoek gedaan naar de respons van MONUSCO op de gebeurtenissen in Walikale. In zijn verslaglegging aan de Veiligheidsraad van 7 september jl. gaf Khare ruiterlijk toe dat de VN tekort zijn geschoten bij de bescherming van de burgers in het gebied. Gebaseerd op zijn onderzoek heeft hij een aantal lessen getrokken uit de gang van zaken en concrete voorstellen gedaan om het optreden van MONUSCO te verbeteren. Zo wordt een vernieuwde doctrine opgesteld om de blauwhelmen betere richtlijnen te geven bij het vergaren van informatie in kwetsbare gebieden en de manier waarop zij daar vervolg aan dienen te geven.
Concreet heeft MONUSCO 750 extra blauwhelmen in het gebied ingezet ter bescherming van de lokale bevolking en is het aantal patrouilles en helikoptervluchten aanzienlijk opgevoerd. Gedurende deze operatie zijn inmiddels 31 strijders van de FDLR aangehouden.
Was het u bekend dat de VN-troepen in het gebied op sommige plaatsen niet de beschikking hebben over communicatiemiddelen wegens gebrekkig bereik van radio of mobiele telefoons? Heeft het Departement voor Peacekeeping Operations van de Verenigde Naties over dit gebrek aan communicatiemiddelen eerder aan de bel getrokken, gelet op het feit dat de VN-vredesmacht de afgelopen tien jaar actief is geweest in Congo?
Over het algemeen beschikken de VN-troepen over voldoende communicatieapparatuur. MONUSCO opereert in een uitgestrekt gebied dat veelal geen dekking kent van mobiele telefonienetwerken. In sommige gebieden is ook radioverkeer soms beperkt mogelijk door het heuvelachtige terrein. Snelle communicatie met de lokale burgerbevolking is vaak moeilijk. MONUSCO versterkt nu in het getroffen gebied de early warning systemen. Zo worden onder andere communicatiemiddelen verstrekt aan dorpshoofden in afgelegen dorpen zodat zij in geval van nood MONUSCO kunnen waarschuwen. Ook zal het VN-radiostation «Okapi» worden ingezet om waar nodig boodschappen te verspreiden.
Met de gerichte inzet van dergelijke middelen kunnen in een specifiek kwetsbaar gebied de communicatie en mogelijkheden voor snelle interventie worden verbeterd. Het operatiegebied van MONUSCO is echter te groot om in het hele oosten van de DRC een dergelijke dekking te kunnen realiseren.
Betekent het feit dat het aantal avond- en nachtpatrouilles nu opgevoerd wordt, evenals de zogenaamde «random and spot-check patrols», dat deze in het verleden in onvoldoende mate werden uitgevoerd? Waarom was dat zo? Was de leiding van MONUC, of sinds kort Mission de l'Organisation des Nations Unies pour la Stabilisation en République démocratique du Congo (MONUSCO), nog niet doordrongen van de risico’s die de bevolking loopt in dit gebied?
De situatie in het oosten van de DRC is fluïde en de gewapende groeperingen in het gebied zijn mobiel. Gebieden die lang veilig zijn geweest, kunnen in korte tijd in de gevarenzone komen en omgekeerd. Assistent Secretaris-generaal Khare heeft in zijn verslag aan de Veiligheidsraad toegegeven dat de VN in dit geval hebben gefaald bij de bescherming van de burgers in het gebied. Uit de lessen die daaruit zijn getrokken ten aanzien van een verbeterde informatievergaring en respons mag blijken dat MONUSCO niet adequaat heeft gereageerd op de signalen die de missie had ontvangen over de kwetsbaarheid van het betreffende gebied.
Is het in de praktijk realistisch dat Khare de Congolese politie en het Congolese leger verantwoordelijk houdt voor de veiligheid van de Congolese burgers, terwijl in de afgelopen jaren Congolese militairen voor ongeveer in even sterke mate verantwoordelijk waren voor verkrachtingen als rebellen? Is het in werkelijkheid niet zo dat de Congolese overheid op dit moment die formele verantwoordelijkheid voor de veiligheid van haar eigen burgers niet kan (of wil) nemen wegens de slechte organisatie en discipline van leger en politie?
De DRC is een soeverein land en de primaire verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de burgerbevolking ligt bij de Congolese regering. Het Congolese leger en de politie zijn onvoldoende op deze taak berekend. In het mandaat van MONUSCO (resolutie 1925, d.d. 28 mei 2010) is de VN-vredesmacht opgedragen om de Congolese regering bij te staan bij het versterken van het veiligheidsapparaat en het consolideren van de autoriteit van de staat. Ook de Europese missies EUSEC en EUPOL en de, mede door Nederland gefinancierde International Security and Stabilisation Support Strategy dragen hieraan bij. Daarnaast heeft MONUSCO onder andere tot taak gekregen om de burgerbevolking te beschermen. MONUSCO heeft niet de capaciteit om in het uitgestrekte gebied de Congolese burgerbevolking overal en altijd te beschermen. Dit doet echter niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van de Congolese regering. Hervorming en versterking van de Congolese veiligheidssector zijn dan ook de enige duurzame oplossing voor het geweld in de DRC. Hierbij wordt wel degelijk vooruitgang geboekt maar dit is een proces van lange adem.
Deelt u de mening dat met de genomen maatregelen MONUSCO beter in staat zal zijn de Congolese burgers te beschermen, zoals het mandaat de troepenmacht als opdracht meegeeft? Zo ja, waarom denkt u dat? Zo nee, wat zou er nog meer moeten gebeuren om MONUSCO daartoe beter in staat te stellen?
MONUSCO heeft de presentie in het getroffen gebied de afgelopen weken aanzienlijk uitgebreid. Met de aangekondigde maatregelen wordt daarnaast gewerkt aan een structurele verbetering van de wijze waarop de VN-soldaten inlichtingen verzamelen onder de lokale bevolking en hoe zij reageren bij signalen die op acuut gevaar duiden. Ik ben van mening dat deze maatregelen zullen bijdragen aan verbeterde bescherming van de burgerbevolking in het oosten van de DRC. MONUSCO beschikt echter niet over de mensen en middelen om de bevolking in heel het oosten van de DRC op elk moment te beschermen.
Uitbuiting van Indiase textielarbeiders door C&A en H&M |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Indiase textielarbeidsters uitgebuit voor C&A en H&M» en «Gevangen tussen fabrieksmuren voor bruidsschat»?12
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat de betreffende Nederlandse kledingconcerns kleding afnemen van bedrijven die de textielwerksters een vierde van het Indiase minimumloon betalen en loon inhouden voor een bruidsschat?
Wat vindt u van de verschillende reacties van de kledingconcerns op de bevindingen, waaronder een ontkenning van de plaatsing van orders, en in achtnemende dat één van de betreffende kledingconcerns in september 2009 ook hongerlonen bleek uit te betalen aan arbeiders in Azië?3
Uit gesprekken met C&A en H&M is ons gebleken dat zij zich inzetten om goede arbeidsomstandigheden bij hun Indiase toeleveranciers te bewerkstelligen. Hierbij betrekken zij een brede groep belanghebbenden, waaronder lokale NGO’s, brancheorganisaties en de Indiase overheid.
C&A heeft aangegeven, in tegenstelling tot de indruk die in het genoemde artikel wordt gewekt, geen contractuele relatie met KPR Mills te hebben. Tot 2007 heeft C&A wel met KPR Mills samengewerkt, maar volgens C&A is deze relatie verbroken toen bleek dat KPR Mills onvoldoende medewerking wilde geven aan gezamenlijke verbetertrajecten van de arbeidsomstandigheden. Medio 2010 ontving C&A het verzoek van een Duitse tussenpersoon om het Indiase bedrijf Quantum Knits toe te voegen aan hun lijst van leveranciers. Bij nader onderzoek door C&A bleek Quantum Knits een dochter te zijn van KPR Mills. Daarop heeft C&A de tussenpersoon laten weten samenwerking met Quantum Knits niet goed te keuren. De tussenpersoon had echter alvast een technisch evaluatieproces in gang gezet en zogeheten «colour and size samples» aangevraagd. Deze monsters zijn geproduceerd in KPR Mills en de Volkskrant journalist heeft waarschijnlijk een voorbeeld hiervan gezien tijdens haar bezoek aan KPR Mills. Er is volgens C&A echter geen sprake geweest van een opdracht of order.
H&M heeft aangegeven in het verleden negatieve ervaringen met KPR Mills te hebben gehad en heeft naar aanleiding daarvan geen zakelijke relatie. Echter, medio 2010 heeft Quantum Knits, dochterbedrijf van KPR Mills, H&M benaderd en daarbij aangegeven te kunnen voldoen aan de gedragscode van H&M. Na controle bleek er volgens H&M geen reden te zijn om niet samen te werken met Quantum Knits en is een eerste testorder geplaatst. De artikelen over de slechte arbeidsomstandigheden in KPR Mills waren voor H&M een belangrijk signaal om een diepgaander onderzoek uit te voeren naar de mate waarin Quantum knits, als dochter van KPR Mills, zich aan de H&M gedragscode houdt en aan te dringen bij KPR Mills op gezamenlijke verbetertrajecten. H&M stuurde volgens eigen zeggen hierbij aan op breed gedragen initiatieven in dialoog met het management van KPR Mills, de werkneemsters en lokale NGOs. Het management van KPR Mills bleek echter niet bereid om voldoende informatie te delen en samen te werken, waardoor de vertrouwensrelatie tussen beide dermate werd aangetast dat beide kanten zich genoodzaakt zagen om de relatie op te zeggen.
Gegeven de relatie tussen KPR Mills en beide bedrijven en de gerapporteerde inspanningen, hebben laatstgenoemden naar onze mening met de nodige inzet getracht hun invloed bij de leverancier aan te wenden om de situatie te verbeteren. Daarnaast werken beide bedrijven aan verbeteringen in de arbeidsomstandigheden in de textielsector in zuid India. Voorbeelden hiervan zijn de structurele samenwerking van C&A met Terre des Hommes, de actieve rol van H&M in de Brands Ethical Working Group gericht op dialoog en acties om arbeidsomstandigheden te verbeteren, verschillende trainingprojecten en overleg met de Apparel Export Promotion Council over arbeidsomstandigheden in de Indiase textielindustrie.
Bent u bereid deze concerns aan te spreken op het nemen van hun verantwoordelijkheid en het daadwerkelijk voldoen aan de door hen zelf opgestelde voorwaarden? Wilt u aandringen bij deze concerns mogelijk andere orders die vervaardigd worden onder barre omstandigheden te annuleren? Zo nee, waarom niet?
Uit gesprekken met C&A en H&M en de brancheorganisaties in de textielbranche blijkt dat de sector zich bewust is van de verantwoordelijkheid in de handelsketen, het belang van transparantie en de noodzaak om waar mogelijk bij te dragen aan verbeteringen in de arbeidsomstandigheden bij de toeleveranciers. Zoals bijvoorbeeld blijkt uit de position paper van augustus 2010 van de brancheorganisaties Raad Nederlandse Detailhandel en Vereniging van Grootwinkelbedrijven in Textiel en de recent gepubliceerde visie van MODINT op MVO en duurzaamheid . Tegelijkertijd geeft de sector aan dat de specifieke invulling van deze verantwoordelijkheid een continu verbeterproces is en dat garanties op het zich niet voordoen van onvolkomenheden in de keten niet kunnen worden gegeven. De afgelopen jaren zijn in de textielsector positieve ontwikkelingen op het terrein van MVO te zien, niet alleen ten aanzien van ambitieuze doelen maar ook ten aanzien van de inzet van vele bedrijven. Verbeterprocessen vragen tijd en inzet. Indien er geen uitzicht op verbetering is, zien bedrijven het stopzetten van de handelsrelatie met de betreffende bedrijven in India als een uiterste maatregel. De brancheorganisaties hebben aangegeven graag het reguliere contact met de overheid hierover voort te zetten en waar mogelijk samen te werken.
In dit kader vinden wij het raamwerk van de Speciale Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor Mensenrechten en het Bedrijfsleven (John Ruggie) een goede referentie voor internationaal opererende bedrijven. Hij stelt dat bedrijven een verantwoordelijkheid hebben om de mensenrechten te respecteren en de risico’s in de handelsketen te onderzoeken en het bedrijfsproces zo in te richten dat deze risico’s verminderen. In dit licht heeft John Ruggie in zijn rapport van augustus 2010 aangegeven dat bedrijven meer invloed in de handelsketen hebben, indien zij samen met andere bedrijven invloed op de toeleverancier proberen uit te oefenen. Dit is een optie die de textielsector verder kan exploreren.
Hoe oordeelt u in het licht van deze zaak over de tot op heden bereikte initiatieven op gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de consument beter inzicht zou moeten hebben in de omstandigheden waaronder producten worden vervaardigd om zodoende af te kunnen wegen het product al dan niet aan te schaffen? Op welke wijze kan dit worden bevorderd?
Consumenten die productieomstandigheden willen meewegen in hun aankoopbesluit kunnen daar in de winkel naar vragen. Soms hebben winkels specifiek gelabelde kledinglijnen. De Nederlandse regering gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om verantwoorde consumentenproducten en betrouwbare consumenteninformatie aan te bieden. Transparantie over de MVO ambitie en verslaglegging over ketenverantwoordelijkheid zijn belangrijke middelen voor bedrijven om dit vertrouwen te krijgen en te behouden.
Op welke wijze spreekt u de Indiase autoriteiten aan op het aanpakken van uitbuiting van arbeiders door in hun land gevestigde bedrijven en op welke wijze kan Nederland dan wel de Europese Unie het bevorderen van de mensenrechten in India ondersteunen, specifiek die van meisjes en vrouwen? In hoeverre wordt de International Labour Organization betrokken bij het zoeken naar structurele oplossingen om hier kinderarbeid tegen te gaan?
De ambassade in New Delhi is actief op het terrein van de mensenrechten. Het bestrijden van kinderarbeid en het verbeteren van de positie van vrouwen zijn prioriteitsgebieden. Om zo veel mogelijk effect te sorteren werkt Nederland op deze terreinen nauw samen in EU-verband. De ambassade geeft uitvoering aan de EU-richtlijnen voor mensenrechtenverdedigers en draagt actief bij aan de jaarlijkse mensenrechtendialoog die de EU voert met India. Tijdens de meeste recente mensenrechtendialoog tussen India en de EU zijn onderwerpen als kinderarbeid en vrouwenrechten uitgebreid besproken. De ambassade heeft actief deelgenomen aan de voorbereiding van deze dialoog. De ambassade in New Delhi financiert kleinschalige mensenrechtenprojecten onder het Mensenrechtenfonds. Voorts neemt de ambassade deel aan seminars/conferenties over kinderarbeid/vrouwenrechten en wordt nauw contact onderhouden met Indiase NGO's en internationale actoren, waaronder de International Labour Organization. Voor wat betreft de betrokkenheid van deze organisatie bij de bestrijding van kinderarbeid in India kan worden opgemerkt dat IPEC, het kinderarbeidprogramma van de ILO sinds 1992 actief is in India. Nederland neemt actief deel aan vergaderingen van de ILO, waaronder die over kinderarbeid.
Het interview van de Commandant der Landstrijdkrachten waarin hij aangeeft het twee jaar zal duren voordat de landmacht weer volop inzetbaar zal zijn |
|
Marcial Hernandez (PVV) |
|
![]() |
Is het bericht van de Commandant der Landstrijdkrachten dat het twee jaar zal duren voordat de Landmacht weer «volop inzetbaar» zal zijn, waar?1 Zo ja, hoe is dit mogelijk?
Zoals regelmatig met de Kamer is besproken, onder meer tijdens het algemeen overleg over de verlenging van de ISAF-missie van 17 december 2007 (Kamerstuk 27 925, nr. 294), vormde de ISAF-missie een zware belasting voor de krijgsmacht. De krijgsmacht heeft echter aangetoond de missie goed aan te kunnen.
In de afgelopen jaren is een aanzienlijk deel van de eenheden van het Commando landstrijdkrachten ingezet voor de missie in Afghanistan. De gereedstelling van deze eenheden was toegespitst op een wijze van inzet waarbij voornamelijk optreden wordt tot op het niveau van het peloton, dat 30 tot 40 militairen telt. Dit had onvermijdelijk tot gevolg dat andere vormen van inzet, zoals de grootschaliger inzet op bataljons- of brigadeniveau met enkele honderden of zelfs duizenden militairen, minder aandacht hebben gekregen. Nu de missie van de Task Force Uruzgan is beëindigd maken deze grootschaliger vormen van inzet weer deel uit van het gereedstellingsproces. Het kost echter enige tijd voordat de desbetreffende eenheden weer op het vereiste opleidings- en trainingsniveau zijn gebracht. Daarnaast zullen eenheden pas kunnen beschikken over het materieel dat is ingezet in Afghanistan na de uitvoering van de noodzakelijke onderhouds- en herstelwerkzaamheden.
In de ontwerpbegroting 2011 van Defensie (Kamerstuk 32 500 X, nr. 2) is uiteengezet dat de handhaving van de operationele inzetbaarheid een aandachtspunt is. Tegelijkertijd is vanwege de budgettaire problematiek onder meer besloten het oefenprogramma te versoberen. Enige eenheden zullen daarom de gewenste operationele gereedheid later bereiken. Het kan vóórkomen dat eenheden de komende periode alleen worden gereedgesteld voor een specifieke taak.
Deelt u de mening dat dit weer eens aangeeft dat de Landmacht door de langdurige missie in Afghanistan de afgelopen jaren boven het operationele vermogen heeft geopereerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het erg gevaarlijk is voor een soevereine staat als Nederland om een Landmacht te hebben die niet volledig inzetbaar is? Zo nee, waarom niet?
De bescherming van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied is de eerste hoofdtaak van Defensie. De territoriale integriteit van het Koninkrijk is niet in het geding en Defensie is goed in staat de eerste hoofdtaak uit te voeren.
Om de inzetbaarheid op peil te houden zijn de afgelopen jaren financiële middelen aan het defensiebudget toegevoegd. In 2008 en 2009 is € 30 miljoen aan de defensiebegroting toegevoegd voor de reparatie van de operationele gereedstelling. Daarnaast is in de periode 2008 tot en met 2011 jaarlijks € 50 miljoen aan de defensiebegroting toegevoegd wegens de slijtage van materieel door de inzet in Afghanistan (de zogenoemde Bos- en Van Geelgelden).
Kunt u aangeven wat de gevolgen voor ons land zullen zijn als een vreemde mogendheid op korte termijn onze territoriale soevereiniteit zal schaden? Kan het Koninkrijk zich momenteel adequaat verdedigen tegen invallen van vreemde mogendheden?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat u in het verleden voldoende heeft geanticipeerd op de door de Commandant der Landstrijdkrachten aangegeven problemen met betrekking tot de inzetbaarheid van de Landmacht ? Deelt u de mening dat aan de bescherming van onze eigen territoriale soevereiniteit minder aandacht kon worden besteed door de internationale missie in Afghanistan en de daarmee gepaarde uitholling van onze Landmacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat u 1 200 man gaat leveren voor de EU-Battle Group (BG)2 in de eerste helft van 2011 terwijl de Commandant der Landstrijdkrachten aangeeft dat de Landmacht de routine heeft verloren om op te treden met geïntegreerde eenheden en dat hij twee jaar nodig heeft om de brigades weer over de volle breedte inzetbaar te krijgen ? Kunt u specifiek aangeven hoeveel de Landmacht hieraan zal bijdragen qua personeel en materieel en welke gevolgen dit heeft voor dit al uitgeholde krijgsmachtdeel?
Voor de samenstelling van de Nederlandse bijdrage aan de EU Battlegroupin de eerste helft van 2011 verwijs ik naar de brief van 8 september jl. (kenmerk BS2010027179). Sinds 1 januari 2007 voorziet de planning van Defensie in een bijdrage van onder meer eenheden van de landstrijdkrachten aan de EU Battlegroup. De voorbereiding van de eenheden en de gezamenlijke training met de betrokken landen tijdens de standby-periode dragen bij tot de verbetering van de inzetbaarheid van de krijgsmacht en bevorderen de interoperabiliteit met de krijgsmachten van andere landen.
Welke directe maatregelen gaat u nemen om de inzetbaarheid van de Landmacht te verbeteren?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat Nederland, gezien de inzetbaarheidsproblematiek van de Landmacht, helemaal geen bijdrage moet leveren aan de EU-BG in 2011? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Ontwikkelingen in Kashmir |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de recente ontwikkelingen in Kashmir, waar sinds 11 juni 2010 vele doden en gewonden zijn gevallen en massa-arrestaties zijn verricht en waar Indiase militairen mensenrechten van protesterende burgers zouden schenden?1
Ik ben op de hoogte van de recent toegenomen onrust in Kasjmir.
Is het waar dat de in Kashmir verblijvende VN-troepen zijn gehinderd dan wel geïntimideerd door Indiase militairen? Kunt u dat toelichten?2
In de door u aangehaalde bron2 is sprake van gebruik van militaire uitrusting van de VN, zoals blauwe helmen, door Indiase militairen. Uit de mij ter beschikking staande informatie kan geen bevestiging hiervan worden gekregen, noch van intimidatie van de «UN Military Observer Group in India and Pakistan» (UNMOGIP) door Indiase troepen in Kasjmir.
Bent u bereid er bij de Indiase regering op aan te dringen in overleg te treden met vertegenwoordigers van de bevolking van Kashmir teneinde de situatie te normaliseren (verbeteren)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Helaas ligt de dialoog tussen India en Pakistan over Kasjmir naar aanleiding van de aanslagen in Mumbai in 2008 nog steeds praktisch stil. De internationale gemeenschap, Nederland incluis, moedigt in gesprekken met zowel de Indiase als de Pakistaanse regering, partijen aan de dialoog te hervatten met het oog op bevordering van de stabiliteit en veiligheid van zowel Kasjmir als de gehele regio.
Ik heb kennisgenomen van het ICG rapport. De Indiase regering ziet de ernst van de situatie in en zoekt momenteel naar oplossingen om de toename van het geweld te keren in Kasjmir. Eén van de maatregelen die in dat kader is genomen is een algeheel uitgaansverbod om nieuwe rellen te voorkomen. Vanuit New Delhi worden contacten onderhouden met diverse partijen in Kasjmir, inclusief leiders van separatische bewegingen. Tijdens zijn bezoek aan Kasjmir, afgelopen juni, riep premier Singh op tot een dialoog tussen alle partijen die afzien van geweld. Tevens zegde hij steun toe aan de economische ontwikkeling en de bestrijding van (jeugd)werkloosheid in Kasjmir. Dit kan, volgens het ICG rapport, bijdragen aan het herstel van vertrouwen van de bevolking in de Indiase autoriteiten, evenals de ontwikkeling van export, de bevordering van investeringen en verbetering van de infrastructuur.
Hebt u kennisgenomen van een rapport van de International Crisis Group (ICG) waarin gesteld wordt dat Pakistan en India weliswaar contact hebben over de toekomst van Kashmir, maar daarbij de bevolking van Kashmir niet betrekken? Deelt u de analyse van de ICG?3
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat een onafhankelijke instantie de klachten van de Kashmirse bevolking moet onderzoeken? Indien neen, waarom niet? Zo ja, welke stappen onderneemt u daartoe?
Premier Singh gaf tijdens zijn eerder genoemde bezoek aan zich bewust te zijn van klachten over mensenrechtenschendingen door veiligheidstroepen. Hij meldde dat zal worden opgetreden tegen de daders van deze schendingen. Ik acht het van belang dat de Indiase regering haar verantwoordelijk neemt en dat zij deze onderzoeken naar de klachten grondig en objectief uitvoert. Afgewacht zal moeten worden welke maatregelen de regering treft.
Een EU-missie bezoekt éénmaal per jaar Kasjmir en spreekt daar met vertegenwoordigers van politieke partijen en separatistische bewegingen, veiligheidstroepen, en het maatschappelijk middenveld. Veel aandacht gaat tijdens deze missie uit naar de mensenrechtensituatie in Kasjmir. Sinds 2002 heeft de EU in totaal EUR 13 miljoen aan financiële steun verleend aan de slachtoffers van het geweld in Kasjmir. Dit geld werd besteed aan de (psycho-sociale) gezondheid en bescherming van slachtoffers en aan hun levensonderhoud. Dit jaar besloot de EU nog eens EUR 2 miljoen hiervoor uit te trekken.
Is het naar uw informatie waar dat na de opstand in de Kashmir Vallei ook in Gilgit en Baltistan een opstand sluimert en dat het noodzakelijk is er bij Pakistan op aan te dringen de democratische rechten van de bevolking van deze gebieden te herstellen?4 Bent u bereid daar bij de Pakistaanse regering op aan te dringen? Zo ja, op welke wijze? Indien nee, waarom niet?
Er hebben mij geen berichten bereikt over een sluimerende opstand in deze regio. Het is mij wel bekend dat onder een deel van de bevolking ontevredenheid heerst over het gebrek aan democratie en fundamentele vrijheden. Sinds 1948 beschouwt Pakistan Gilgit Baltistan als onderdeel van zijn grondgebied. De vorig jaar doorgevoerde staatsrechtelijke hervormingen in Pakistan hebben weliswaar geleid tot meer rechten van de bevolking (waaronder de mogelijkheid te stemmen voor een eigen parlement) maar niet tot vertegenwoordiging op federaal niveau van Gilgit Baltistan.
De status van Gilgit Baltistan en het daarmee samenhangende gebrek aan democratie voedt de ontevredenheid van een deel van de bevolking. Er zijn groeperingen die pleiten voor onafhankelijkheid van de regio, anderen willen onderdeel van Pakistan zijn, maar dan wel vertegenwoordiging op federaal niveau.
In EU-verband vindt een constante dialoog met Pakistan plaats over mensenrechten en goed bestuur in geheel Pakistan.
Is het tevens waar dat China in stilte haar invloed in de gebieden vergroot met de aanleg met spoorwegen en tunnels? Is het waar dat de bouwvakkers in feite militairen van het Chinese Volksleger zijn?4 Zo ja, kunt een uw oordeel over deze ontwikkeling geven?
China voert een aantal infrastructurele projecten uit in Gilgit-Baltistan, waaronder wegen, bruggen en tunnels. Er hebben mij via de media berichten bereikt dat er legereenheden van het Chinese volksleger in deze regio aanwezig zijn. Naar verluidt, zou het hier echter gaan om veiligheidsmedewerkers die worden ingezet ter bescherming van de arbeiders van voornoemde projecten. Een woordvoerder van de Pakistaanse regering verklaarde in de pers bovendien dat China Pakistan assisteert in de reconstructie van de Karakoram snelweg die door aardverschuivingen en overstromingen was verwoest.
China en Pakistan overwegen al enkele jaren de aanleg van een spoorlijn van Kashgar (West-China) via Kashmir naar de Pakistaanse havenstad Gwadar aan de Perzische Golf. De spoorlijn zou China directe toegang geven tot de Perzische Golf en een belangrijke strategische schakel vormen in de aanvoer van Chinese olie-importen. Het project is echter nog niet van start gegaan, mede vanwege de hoge kosten en de huidige instabiele situatie in de regio.
Het bericht dat Defensie voornemens is een nieuw defensiemuseum te bouwen en de aanbesteding plaatsvindt in het derde kwartaal van 2010 |
|
Marcial Hernandez (PVV) |
|
![]() |
Is het waar dat de aanbesteding van het nieuwe militaire museum, waarin het legermuseum en het militaire luchtvaartmuseum worden samengevoegd, plaatsvindt in het derde kwartaal van 2010 en het museum begin 2014 haar poorten zal openen?1
De aanbesteding voor het ontwerp, de bouw en de exploitatie van het defensiemuseum in Soesterberg is op 1 september jl. begonnen. Begin 2012 wordt een keuze uit de offertes gemaakt, waarna de bouw kan beginnen. De opening is eind 2014 voorzien.
Kunt u aangeven wanneer het besluit tot aanbesteding is genomen en specificeren hoeveel geld er in totaal is gemoeid met de nieuwbouw?
Het besluit tot aanbesteding is 31 augustus jl. genomen. Het defensiemuseum in Soesterberg zal worden gebouwd en geëxploiteerd in een publiek-privaat samenwerkingsverband. De financiële informatie over het project kan nog niet openbaar worden gemaakt aangezien het aanbestedingstraject nog gaande is. U treft deze financiële informatie aan in de commercieel vertrouwelijke bijlage.2
Welke verklaring heeft u voor de vertraging van het tijdstip van oplevering gezien het gegeven dat Defensie in de brief van 10 juli 2006 spreekt over begin 2008 als beginpunt van de bouw en eind 2009 als opleveringsmoment van het nieuwe museum?
De plannen voor het museum zijn enkele keren gewijzigd als gevolg van financiële herprioriteringen bij Defensie. Verder is na het versturen van de brief uit 2006 uit berekeningen van de Rijksgebouwendienst gebleken dat een publiek-private aanbesteding meerwaarde voor Defensie zou moeten opleveren. Met de tijd die die berekeningen in beslag hebben genomen was in de brief van 10 juli 2006 nog geen rekening gehouden.
Deelt u de mening dat Defensie in deze tijd van grote exploitatietekorten met het managen van schaarse capaciteiten de uitrusting van militairen voorop dient te stellen? Zo ja, kunt u aangeven waarom er dan op de uitrustingen van soldaten bezuinigd wordt2 terwijl er wel geld wordt vrijgemaakt voor de bouw van een nieuw museum, dit mede gezien het feit dat Nederland momenteel al meerdere militaire musea heeft?
De defensiemusea zijn van belang bij het creëren van begrip voor de betekenis van de krijgsmacht voor de Nederlandse samenleving. Daarnaast heeft Defensie de wettelijke plicht haar culturele erfgoed goed te beheren en te onderhouden. De expositieruimten en depots van het Legermuseum in Delft en het Militaire Luchtvaartmuseum in Soesterberg voldoen niet meer aan de eisen voor publieksgerichte presentatie en collectiebeheer. Door de collecties van beide musea onder te brengen in het nieuw te bouwen defensiemuseum in Soesterberg wordt niet alleen onherstelbare schade aan de collecties voorkomen, maar is het bovendien niet nodig kosten te maken voor de renovatie van de huidige gebouwen.
Bent u bereid de nieuwbouw van het museum uit te stellen en met de vrijkomende gelden meer prioriteit te geven aan de uitrusting van onze militairen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Problemen met Nederlandse ontwikkelingshulp in Afghanistan |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview met Marten de Boer, de man die ruim vier jaar het Nederlandse ontwikkelingswerk in Afghanistan leidde?1
Ja.
Is het waar dat de Afghaanse bevolking op vragen van de jihadistische Taliban over de herkomst van het geld van door Nederland gefinancierde projecten vaak antwoordt dat het is betaald door islamitische weldoeners? Sinds wanneer is de Nederlandse belastingbetaler een islamitische weldoener?
Het is ons bekend dat het voorkomt dat de bevolking een andere boodschap naar derden communiceert om projecten te beschermen. Nederland heeft hier geen bezwaren tegen, omdat de effectiviteit van hulp voor ons voorop staat. De bevolking weet echter wel degelijk dat ontwikkelingsprojecten met Nederlandse middelen worden gefinancierd. Dit blijkt ondermeer uit het rapport van TLO «Three Years Later» (pagina 29). Dit rapport is de Kamer op 24 september 2009 aangeboden.
Is het waar dat niet alle door de Nederlandse belastingbetaler gefinancierde hulp op zijn bestemming terecht komt? Hoeveel van de honderden miljoenen Nederlands belastinggeld is in Afghanistan verdwenen in de verkeerde zakken?
Nederland is zich bewust van het probleem van corruptie in Afghanistan. Mede hierom wordt veel aandacht besteed aan de keuze van betrouwbare partners bij de ontwikkeling en uitvoering van projecten. Het grootste deel van het Nederlandse geld loopt via fondsen die beheerd worden door internationale instellingen als de Wereldbank. Het geld gaat dus niet rechtstreeks naar de Afghaanse overheid. Deze fondsen zijn gebonden aan zeer strenge regelgeving en controle door onafhankelijke accountants. Daarnaast houdt Nederland nauw toezicht op de implementatie van activiteiten, worden financiële rapportages zorgvuldig gecontroleerd en worden de resultaten van projecten aan monitoring onderworpen. Door deze maatregelen hebben we maximaal inzicht in de uiteindelijke bestemming van Nederlandse hulpgelden.
Tevens onderstreept Nederland regelmatig het belang van goed bestuur en het aanpakken van corruptie in contacten met Afghaanse politici tot en met het hoogste niveau.
Zie ook de eerdere beantwoording van de vragen van 30 juni 2010 van het lid Driessen met kenmerk 2010Z10227, en de beantwoording van de vragen van 15 juli 2010 van het lid Driessen met kenmerk 2010Z10978 en het lid Voordewind met kenmerk 2010Z10982.
Bent u bereid per direct, behoudens noodhulp, te stoppen met het geven van ontwikkelingshulp aan Afghanistan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hier geen aanleiding toe.
SNV |
|
Ewout Irrgang |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat medewerkers van de Nederlandse ontwikkelingsorganisatie (SNV) in opstand komen tegen de te hoge salarissen van de directie?1
Zoals u bekend is al eerder aangegeven dat topsalarissen niet passen bij een organisatie als SNV, die zich bezighoudt met armoedebestrijding en voor het overgrote deel wordt betaald vanuit publieke middelen.
Deelt u de kritiek van werknemers op het bestuur van SNV dat uw korting weliswaar niet substantieel is, maar de boodschap daarvan wel? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
De aan SNV in het vooruitzicht gestelde korting betreft een relatief klein bedrag, zeker als dit bedrag wordt vergeleken met het jaarlijkse subsidiebedrag dat SNV ontvangt. Het ging en gaat er echter om de SNV leiding te laten inzien dat de opinies en inzichten met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking in het algemeen en de uitbetaling van topsalarissen in het bijzonder in Nederland de laatste jaren drastisch gewijzigd zijn.
Wat vindt u van de stelling van de heer De Waal, voorzitter van de Raad van Toezicht van SNV, dat het salaris van de directie voldoet aan Code Wijffels?
Deze stelling is niet houdbaar. Het maximum salaris bij de code Wijffels is gekoppeld aan het maximale salaris van de hoogste ambtelijke functie bij de rijksoverheid, te weten de secretaris-generaal.
Dit salaris (bruto maandinkomen x 12, vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en eventueel een variabel beloningsbestanddeel – een gratificatie van één maandsalaris) was in 2009 lager dan het door SNV opgegeven salaris van zijn directeur.
Deelt u de mening dat zowel bij de Code Wijffels als bij de Directeuren-Generaal norm (DG-norm) het maximumsalaris niet kan worden overschreden door simpelweg het contractueel aantal gewerkte uren te verhogen?
Nee.
Noch in de Code Wijffels noch in het geval van de DG-norm is een absoluut maximum salarisbedrag genoemd. Dit laat de mogelijkheid open dat een uitbreiding van de arbeidsduur boven de voltijdse werkweek (36 uur) invloed heeft op de uiteindelijke hoogte van het salaris.
Daarbij geldt voor de DG-norm een maximale arbeidsduur van 40 uur. Bij de toetsing van de door de organisaties ingediende voorstellen zijn salarissen gebaseerd op 40 uur omgerekend naar 36 uur.
In de concept Wet Normering bezoldiging Topfunctionarissen publieke- en semipublieke sector (WNT) is uitgangspunt dat het aantal uren dat in een sector behoort bij een fulltime dienstverband als «norm» wordt gesteld. De daadwerkelijk overeengekomen bezoldiging is leidend voor de toets aan de norm.
Is de gebruikelijke fulltime arbeidsduur in de OS-sector 36 uur, dan zal in het geval van een arbeidsduur van 40 uur geen omrekening meer plaatsvinden. De daadwerkelijk overeengekomen bezoldiging is in dat geval leidend voor de toets aan de norm.
Indien minder dan 36 uur wordt gewerkt dan zal de bezoldiging naar rato lager dienen te zijn.
Deelt u de mening dat de heer De Waal tekort schiet in zijn rol als voorzitter van de Raad van Toezicht door het bestuur niet te corrigeren?
Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de heer De Waal in zijn rol als voorzitter van de Raad van Toezicht.
Vraagt u bij uw onderzoek naar topsalarissen bij hulporganisaties ook naar beloningsvormen als pensioenbijdragen, vaste onkostenvergoedingen, variabel inkomen, in plaats van slechts het brutosalaris?
Nee.
Zoals ik in de Kamerbrief van 30 augustus jl. heb laten weten, is de organisaties verzocht salarisgegevens van de afzonderlijke directieleden aan te leveren, opgebouwd uit de volgende beloningscomponenten: bruto maandsalaris x 12, vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. Tevens is verzocht aan te geven of salariëring een 36- of 40-urige werkweek betreft.
De beperking tot deze beloningscomponenten vloeit voort uit het feit dat een vergelijking mogelijk moet zijn met de DG-norm, die dezelfde componenten hanteert.
Deelt u de mening dat zowel de DG-norm, VFI-norm, Balkenende-norm als WOPT-norm2 idealiter alle mogelijke belonings- en bezoldigingscomponenten zouden moeten bevatten teneinde uitwijking naar alternatieve bezoldigings- en beloningscomponenten die niet onder een bepaalde norm vallen, zoals pensioenbijdragen, vaste onkostenvergoedingen en variabel inkomen, te voorkomen?
Ja.
Hierin zal in de toekomst worden voorzien door de Wet Normering bezoldiging Topfunctionarissen publieke- en semipublieke sector (WNT) die het kabinet in voorbereiding heeft. De norm van het ontwerp voor de WNT is afgeleid van het bruto salaris van een minister, verhoogd met 30%. Daarnaast worden ook de onkostenvergoeding en de werkgeversbijdrage aan het pensioen genormeerd.
Ongeacht de maximum bezoldigingsnorm van de WNT blijft voor de OS-sector als bovengrens het maximum salaris van een DG gelden.
Is het waar dat dit momenteel alleen bij de WOPT-norm het geval is?
Ja.
Kunt u aangeven of vaste onkostenvergoedingen, pensioenbijdragen en variabel inkomen behoren tot de beloning en bezoldiging die valt onder de DG-norm?
Vaste onkostenvergoedingen, pensioenbijdrage werkgever en variabel inkomen vallen niet onder de DG-norm.
Het artikel "HAWK personeel wist niet van gevaren. Afweer waar je kanker van krijgt" |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Jasper van Dijk |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «HAWK Personeel wist niet van gevaren. Afweer waar je kanker van krijgt»?1
De staatssecretaris van Defensie heeft in zijn brief van 3 september 1998 (Handelingen 1997–1998, nr. 1731) gemeld dat de veiligheidsafstanden voor de HAWK-installatie van 1985 tot 1998 waren aangepast. Zoals uiteengezet in deze brief bleef ook bij de aangepaste veiligheidsafstanden de vermogensdichtheid van elektromagnetische straling binnen de Navo-veiligheidsnorm. Deze norm voor de vermogensdichtheid van elektromagnetische straling heeft tot doel een overmatige opwarming te voorkomen. Een verband tussen het optreden van kanker en blootstelling aan radarstraling is overigens niet aangetoond. Hoewel de onderzoeksrapporten daar geen aanleiding toe gaven, is in 1998 vanwege onrust bij het personeel de veiligheidsafstand aangepast aan de door de fabrikant voorgeschreven veiligheidsafstand.
De staatssecretaris van Defensie heeft op 17 december 2009 in brief over de «Haalbaarheidsstudie HAWK» (Kamerstuk 27 580, nr. 14) melding gemaakt van de onderzoeken in België en Duitsland. Het onderzoek in de Verenigde Staten is mij niet bekend. In de brief van 17 december 2009 en in de antwoorden op vragen van de vaste commissie voor Defensie (Kamerstuk 27 580, nr. 16, verzonden 18 mei 2010) wordt geconcludeerd dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor een onderzoek naar de gezondheidseffecten van de Hawk-radar. Ik zie in het artikel in De Pers van 1 september jl. geen aanleiding dit standpunt te wijzigen.
Kunt u de Instructie 26224 van de directeur Materieel Koninklijke Luchtmacht, uitgevaardigd op 2 december 1985, en de originele fabrieksaanwijzingen voor het HAWK-afweersysteem naar de Kamer sturen?
Het Hawk-afweersysteem is in 2004 buiten gebruik gesteld. De gevraagde documentatie is niet meer in het bezit van Defensie. Intussen is bij het NATO Maintenance and Supply Agency (NAMSA) de systeemdocumentatie opgevraagd. Fabrieksaanwijzingen, Technical Manuals en meetrapporten van apparatuur zoals HAWK zijn doorgaans zeer omvangrijk en bovendien gerubriceerd. Ik zal de relevante delen van de documenten naar de Kamer zenden zodra deze beschikbaar zijn.
Is het waar dat Defensie de fabrieksaanwijziging betreffende de minimaal veilige afstand tussen de mens en de Improved Continuous Wave Acquisition Radar (ICWAR) heeft ingekort? Zo ja, op welke momenten sinds de ingebruikneming van de HAWK is dit gebeurd? Op basis van welke gegevens is besloten dat deze inkorting geen schadelijke gevolgen kan hebben voor degenen die met of in de nabijheid van het HAWK-afweersysteem werkten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat onderzoek in Nederland naar de gevolgen van blootstelling aan straling afkomstig van de ICWAR alsnog haalbaar is, wanneer er aansluiting gezocht wordt bij de resultaten van gelijksoortige onderzoeken die plaatsvonden in onder andere de VS, Duitsland en België? Zo ja, bent u bereid alsnog onderzoek te doen naar de gezondheidsrisico’s van militairen die hebben gewerkt met HAWK-radarinstallaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het artikel "Commando in vrije val" |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Commando in vrije val»?1
Ja.
Kunt u een gedetailleerde beschrijving geven van de feitelijke gang van zaken omtrent de verlenging van de Verklaring Geen Bezwaar (VGB) van Serge A. in mei 2009, zodat hij kon deelnemen aan de uitzending met Task Force 55 terwijl hij eerder een voornemen tot het intrekken van zijn VGB ontving (februari 2009)?
In februari 2009 is naar de betrokken militair een voornemen tot intrekking van de verklaring van geen bezwaar (VGB) uitgegaan. Een voornemen wordt, ter bescherming van de privacy, altijd uitsluitend aan betrokkene verzonden. Een voornemen is geen besluit en de VGB is nog geldig. De aanvrager van het veiligheidsonderzoek (in dit geval het Korps Commandotroepen, hierna: KCT) draagt van het voornemen op dat moment dan ook geen kennis. Op grond van een aanvraag van het KCT is vervolgens in mei 2009 een zogeheten NATO Security Clearance, benodigd voor deelname aan ISAF, verstrekt. Het criterium voor afgifte van een dergelijke betrouwbaarheidsverklaring is of de betrokken persoon beschikt over een geldige VGB. Aangezien de VGB nog niet was ingetrokken, bestond er geen reden de betrouwbaarheidsverklaring aan betrokkene te onthouden. Nadat betrokkene van uitzending was teruggekeerd is de VGB ingetrokken. Tegen deze beslissing is betrokkene in bezwaar gegaan. Het advies van de bezwarencommissie de VGB alsnog te verstrekken is niet overgenomen en de intrekking blijft gehandhaafd. Inmiddels heeft betrokkene tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de rechtbank.
Worden militairen die deel uitmaken van Special Forces en staatsgeheime operaties uitvoeren sneller en strenger beoordeeld alvorens hun VGB wordt uitgegeven of verlengd?
Veiligheidsonderzoeken naar militairen die deel uitmaken van Special Forces worden niet sneller uitgevoerd dan andere veiligheidsonderzoeken, tenzij een verzoek van de aanvrager daar aanleiding toe geeft. Bij de beoordeling of een VGB wordt afgegeven, worden dezelfde criteria gehanteerd als bij andere functionarissen die een vergelijkbare vertrouwensfunctie vervullen.
Wanneer de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), om welke redenen dan ook, niet in staat was haar taken inzake de uitgifte, verlenging of intrekking van VGB’s uit te voeren, wie of welke instantie heeft dan de verantwoordelijkheid hiervoor genomen? In hoeverre is dit conform de bestaande regelgeving?
Op grond van de Wet veiligheidsonderzoeken is uitsluitend de MIVD bevoegd tot het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken naar personen die werkzaam zijn in vertrouwensfuncties bij het ministerie van Defensie.
Kunt u garanderen dat de vertragingen bij de MIVD inzake de uitgifte, verlenging en intrekking van VGB's met de door u genomen maatregelen ten aanzien van het vergroten van de onderzoekscapaciteit bij de MIVD en een verbetering van de procedures2 zijn verholpen? Zo nee, wanneer zal dit wel het geval zijn en welke extra maatregelen zult u hiertoe nog nemen?
De eerder door mij getroffen maatregelen, zoals vermeld in mijn brieven van 11 maart (kamerstuk 29 924, nr. 46) en 27 augustus 2010 (kamerstuk 29 924, nr. 56), moeten ertoe leiden dat eind 2010 de vertragingen in het proces van veiligheidsonderzoeken zodanig worden beperkt dat bij ongeveer negentig procent van de onderzoeken geen sprake is van overschrijding van de wettelijke termijn van acht weken. In voorkomende gevallen, zoals bij noodzakelijke navraag in het buitenland, zal sprake kunnen zijn van overschrijding van die termijn.
Op welke wijze, op welk moment en hoe volledig werd de Kamer geïnformeerd over de betreffende inzet van paratroepen voor Task Force 55 in mei 2009 in Afghanistan?
In de stand van zaken brief van 13 maart 2009 (kamerstuk 27 925 nr. 330) is de Kamer geïnformeerd over de inzet van commando’s en mariniers en hun taken. Deze bijdrage valt onder het ISAF-mandaat. Over de Nederlandse bijdrage aan ISAF tot 1 augustus 2010 is de Kamer geïnformeerd met de brief van 30 november 2007 (kamerstuk 27 925, nr. 279). Over specifieke operaties worden vanwege de noodzaak tot strikte geheimhouding geen mededelingen gedaan.
De weigering door Kenia om de Soedanese president Al-Bashir op te pakken |
|
Mariko Peters (GL), Ewout Irrgang |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is volgens u de reden dat Kenia de Soedanese president Al-Bashir uitnodigde voor de feestelijkheden van 27 augustus rondom de nieuwe grondwet en besloot om hem niet op te pakken voor uitlevering aan het Internationale Strafhof, het ICC?1
Het Keniaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft verklaard dat Kenia bereid is samen te werken met het ICC, maar dat het ook verplicht is om het staande AU-beleid uit te voeren om Al-Bashir niet aan te houden. Volgens de verklaring zou Kenia voorts een legitiem en strategisch belang hebben bij de veiligheid en stabiliteit in de regio en zou Al-Bashirs arrestatie schadelijk zijn voor de inspanningen om in Soedan tot een duurzame vrede te komen. Overigens bestaat de indruk dat deze afweging ook binnen de Keniaanse regering omstreden is.
Heeft u er bij Kenia, dat partij is bij het Statuut van Rome en de hulp van het Hof inriep voor onderzoek naar misdaden in eigen land, op aangedrongen om Al-Bashir op te pakken conform het arrestatiebevel van het Hof? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval alsnog bereid uw ongenoegen bij de Keniase autoriteiten kenbaar te maken?
Mede op aandringen van Nederland heeft de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie op 27 augustus direct een verklaring uitgegeven waarin zorg is uitgesproken over het feit dat Kenia Al-Bashir heeft ontvangen en waarin met kracht onderstreept is dat Kenia als verdragsstaat van het ICC de plicht heeft om personen aan te houden en over te dragen tegen wie het Internationaal Strafhof een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd. Bovendien is de Nederlandse ambassadeur, evenals de andere EU ambassadeurs in Nairobi, op 27 augustus weggebleven bij een door de Keniaanse regering aangeboden officiële lunch op State House. In EU-verband is afgesproken dat de Keniaanse ambassadeurs in de hoofdsteden worden ontboden. Nederland heeft dit op 2 september jl. gedaan. De EU-delegatie in Nairobi heeft gedemarcheerd om de breed gedeelde zorg over de Keniaanse handelwijze nogmaals over te brengen.
Hoe beoordeelt u deze weigering door Kenia, terwijl de Keniase autoriteiten tijdens de herzieningsconferentie van het Statuut van Rome in Kampala (juni jl.) alle medewerking aan het ICC toezegden?
Ik ben zeer bezorgd en teleurgesteld over de Keniaanse handelwijze.
Hoe oordeelt u erover, dat Al-Bashir vrijelijk naar andere ICC-statenpartijen kan afreizen, zoals onlangs ook in Tjaad, zonder dat de autoriteiten van die landen hem oppakken?
Nederland draagt actief uit dat alle verdragsstaten van het ICC de plicht hebben om personen aan te houden en over te dragen tegen wie het Internationaal Strafhof een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd. Nederland maakt zich ook in EU-verband sterk voor een duidelijke gezamenlijke lijn in dezen.
Bent u bereid, al dan niet in EU-verband, iedere keer dat bekend wordt dat Al-Bashir naar een ICC-statenpartij afreist, bij de autoriteiten van dat land aan te dringen op zijn arrestatie, danwel protest aan te tekenen tegen het uitblijven daarvan, opdat de aan het arrestatiebevel verbonden verdragsverplichtingen voor ICC-statenpartijen niet zonder consequenties blijven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid elke keer dat Al-Bashir naar een ICC-verdragsstaat reist in EU-verband aan te dringen op een spoedige, eensgezinde en consequente reactie van de Hoge Vertegenwoordiger.
De herijking van de business case JSF |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u de gang van zaken rond de beïnvloeding vanuit de luchtvaartindustrie op de herijking van de business case JSF in de zomer van 2008, zoals beschreven in de Volkskrant, bevestigen?1 Zo nee, op welke punten klopt deze beschrijving niet?
Hiervoor verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 1 en 2 van het lid Van Dijk (SP) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 54.
Waarom heeft u de Kamer destijds niet terstond geïnformeerd over de rechterlijke procedure die de betrokken industrie op 2 juli 2008 tegen de Staat heeft aangespannen, het verloop van deze procedure en de daarop volgende overleggen met vertegenwoordigers van deze industrie, mede in het licht van het feit dat de regering kort daarvoor in het algemeen overleg over de JSF in de Kamer had gemeld dat de herberekening van het afdrachtpercentage uit de business case de komende zomer rustig diende te worden afgewacht?
De Staat en de Luchtvaartindustrie hebben gedurende lange tijd intensief overleg gevoerd over de herijking van de business case. De Kamer is voortdurend geïnformeerd over de relevante uitkomsten van en de vervolgstappen in dit proces. De gerechtelijke procedure waaraan in het Volkskrant artikel wordt gerefereerd is door de Luchtvaartindustrie ingetrokken en heeft geen invloed gehad op de uitkomst of het verloop van de herijking van de business case.
Is het waar dat de regering daarbij niet is ingegaan op de voorwaardelijke eis dat Nederland ook werkelijk JSF’s gaat kopen, maar dat de bijkomende «voordelen» van zo’n aankoopbesluit door Nederland uiteindelijk wel zijn meegenomen bij de berekening van het definitief afgesproken afdrachtspercentage? In hoeverre is dit afwijkend van de oorspronkelijke parameters uit de betreffende Medefinancieringsovereenkomst (MFO)? Kan alleen daaruit ook al de conclusie getrokken worden dat, mocht Nederland niet overgaan tot aanschaf van de JSF als opvolger van de F16, de belofte dat de Nederlandse deelname aan de ontwikkeling (SDD) van de JSF de «belastingbetaler geen cent gaat kosten» niet zal kunnen worden waar gemaakt?
Op 1 juli 2008 heeft de Staat conform de MFO aan de Luchtvaartindustrie het resultaat bekend gemaakt van de herijking van de JSF business case. Tevens is de Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 26 488, nr. 90). Bij de herijking is de Staat uitgegaan van de parameters van de MFO. Een voorwaardelijke eis voor de aanschaf van de JSF is niet aan de orde. Het ontwikkelingskostenvoordeel dat Nederland als SDD-partner heeft bij de aanschaf van de JSF is een van de parameters die in overeenstemming met de MFO onderdeel uitmaakt van de business case. Dit aspect is vanaf 2002 bekend. Inmiddels is de business case herijkt en zijn aanvullende afspraken gemaakt met de industrie. Deze bevatten geen wijzigingen ten aanzien van het ontwikkelingskostenvoordeel. De Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 24 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 223). Voorts verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 van het lid Van Dijk (SP).
Kunt u een overzicht verschaffen wat op dit moment voor de Nederlandse staat, de Nederlandse belastingbetaler en de betrokken Nederlandse bedrijven nog de voor- en nadelen zijn van de uitvoering van de betreffende MFO, sinds de herijking van de business case en het daarbij vastgestelde definitieve afdrachtpercentage, rekening houdend met de volgende feiten:
Ik herken mij niet in de vraag 4 als feit veronderstelde opvattingen.
In de MFO van 2002 is vastgelegd hoe het verschil tussen deelname aan de ontwikkeling van de JSF en het kopen van de plank moet worden berekend. De Staat en de Luchtvaartindustrie zijn in de MFO overeengekomen dat het verschil («Tekort») in deze business case voor rekening komt van de Luchtvaartindustrie. In 2002 is de looptijd van de overeenkomst bepaald op 50 jaar. De achtergrond en inhoud van de business case is onder meer uitvoerig beschreven in de brief aan de Kamer van 11 februari 2002 (Kamerstuk 26 488, nr. 8, blz. 14 t/m 18 en blz. 22 en 23) en bovendien is een en ander met de Kamer besproken tijdens het notaoverleg van 2 april 2002 (Kamerstuk 26 488, nr. 12). De definitie van het Tekort en de elementen die van belang zijn voor de vaststelling daarvan zijn beschreven in artikel 3.3 van de MFO.
Conform de MFO is de business case in 2008 herijkt. Vervolgens hebben de betrokken partijen in 2010 overeenstemming bereikt over het afdrachtpercentage van gemiddeld 3 waarmee gedurende de resterende looptijd van de MFO de private bijdrage van € 105 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001) door de industrie via de afdrachten over de JSF-gerelateerde omzet moet worden terugbetaald. De MFO biedt de Staat daarmee de juridische basis om het Tekort daadwerkelijk terug te ontvangen. Voorts verwijs ik naar de beantwoording van de vragen van het lid Van Dijk (SP), in het bijzonder vraag 5.
Welke conclusie trekt u uit de balans van deze voor- en nadelen?
Zie antwoord vraag 4.
De Soedanese president Omar al-Bashir |
|
Alexander Pechtold (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Soedanese president Al-Bashir Kenia bezoekt in verband met de vernieuwde grondwet van Kenia?1
Ja.
Onderschrijft u de stelling dat Kenia, in verband met resolutie 1593 van de VN Veiligheidsraad en als ondertekenaar van het Statuut van Rome, president Al-Bashir moet arresteren vanwege het arrestatiebevel dat het Internationaal Strafhof (ICC) heeft uitgevaardigd?
Ja.
Welke stappen heeft de Nederlandse regering ondernomen in zowel bilateraal als EU-verband en richting de VN Veiligheidsraad, die deze zaak naar het ICC heeft verwezen, toen president Al-Bashir een bezoek bracht aan Tsjaad, tevens een statenpartij van het Internationale Strafhof? Bent u tevreden met louter een EU-verklaring in dit geval?
Zodra duidelijk was dat president Al-Bashir naar Tsjaad afreisde, heeft Nederland in EU-verband onmiddellijk aangedrongen op het uitgeven van een verklaring door Hoge Vertegenwoordiger Ashton en een EU-demarche bij de autoriteiten van Tsjaad. Bovendien heeft Nederland door middel van een verklaring op dezelfde dag Tsjaad opgeroepen Al-Bashir aan te houden en over te leveren aan het ICC.
Heeft u in de aanloop naar deze bijeenkomst uw ernstige zorgen uitgesproken over deze uitnodiging tegenover de ambassadeur van Kenia in Nederland? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval alsnog van plan de ambassadeur aan te spreken?
Op 2 september 2010 is met de Keniaanse ambassadeur het Nederlandse ongenoegen gedeeld over het onverwachte verschijnen van president Omar al-Bashir tijdens de grondwetceremonie op 27 augustus 2010. Kenia is opgeroepen zijn verplichtingen t.a.v. het ICC na te komen.
Welke instructies heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Kenia ontvangen?
De Nederlandse ambassadeur is evenals alle andere EU-ambassadeurs verzocht weg te blijven bij een door de Keniaanse regering aangeboden officiële lunch op State House. Daarnaast gaf Hoge Vertegenwoordiger Ashton mede op Nederlands aandringen een verklaring uit waarin zij haar teleurstelling uitspreekt over Al-Bashirs aanwezigheid en waarin Kenia als ICC-verdragsstaat wordt herinnerd aan de plicht om uitvoering te geven aan de arrestatiebevelen. Nadien heeft de EU in Nairobi bovendien nog gedemarcheerd om het breed gedeelde ongenoegen over de Keniaanse handelwijze kenbaar te maken aan de autoriteiten.
Deelt u de mening dat het uitnodigen van Al-Bashir en zijn ontvangst door een minister uit de regering van de Keniase president Mwai Kibaki de suggestie wekken dat Kenia zich dubbelzinnig opstelt tegenover het Statuut van Rome, vooral nu Kenia zelf een zaak heeft lopen bij datzelfde Internationale Strafhof?
Ja.
Welke concrete handelingen zult u verrichten, in multilateraal en bilateraal verband, om ervoor te zorgen dat Kenia zich houdt aan de internationale rechtsregels in het algemeen en het Statuut van Rome in het bijzonder?
Ik ben bereid elke keer dat Al-Bashir naar een ICC-verdragsstaat reist in EU-verband aan te dringen op een spoedige, eensgezinde en consequente reactie van de Hoge Vertegenwoordiger. Ten aanzien van Kenia span ik mij actief in om uit te dragen dat Kenia als verdragsstaat de plicht heeft om personen tegen wie het Internationaal Strafhof een aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd, aan te houden en over te dragen. Nederland bevordert dat in EU-verband druk wordt uitgeoefend om Kenia te bewegen tot een andere opstelling. Nederland ondersteunt de rol van Kofi Annan, die als bemiddelaar nauw betrokken is bij het Keniaanse vredesproces, waarin ook het ICC een rol speelt bij pogingen de ernstige straffeloosheid in Kenia te beëindigen. De ontwikkeling van de rechtsstaat en het bestrijden van straffeloosheid zijn een hoofddoel van de Nederlandse bilaterale inzet in Kenia. Nederland ondersteunt daartoe onder meer het Kenia-programma van het International Centre for Transitional Justice. Dat programma richt zich op beleidsbeïnvloeding en publieksinformatie over thema’s die ook het ICC betreffen. Ook steunt Nederland mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor berechting van daders en de rechten van slachtoffers via het ICC.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat de EU een beleid ontwikkelt om tot consequente reacties te komen in vergelijkbare gevallen, zodat bijvoorbeeld de ambassadeurs ter plaatse systematisch kunnen handelen?
Ja, Nederland zet zich in EU-verband voortdurend in om te komen tot een eengezind en consequent EU-beleid.
De onderhandelingsronde over het ACTA-verdrag in Washington van 16 tot 20 augustus 2010 |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Over welke onderwerpen is gesproken tijdens de meest recente afgeronde onderhandelingsronde over het Anti-Counterfeiting Trade Agreement (het ACTA-verdrag) in Washington? Wat is de uitkomst van deze ronde?
De meest recente onderhandelingsronde heeft plaatsgevonden van 16 tot en met 20 augustus jl. in Washington, VS. Tijdens deze ronde is over alle hoofdstukken van ACTA gesproken. Het doel van de ACTA-deelnemers was tot overeenstemming te komen over de nog openstaande punten. Dat is op een aantal onderdelen gelukt. Omdat de ACTA-deelnemers bij aanvang hebben afgesproken de onderhandelingsresultaten niet openbaar te maken, kan hier verder niet op de inhoud worden ingegaan.
Voor de indeling van de hoofdstukken verwijzen wij u naar de brief aan de Tweede Kamer van 20 juli jl.
Kunt u, indachtig de oproepen van het Europees Parlement1 en die van uzelf en de minister van Justitie2 tot meer transparantie over ACTA, de huidige onderhandelingstekst bekend maken en zo nee, waarom niet?
Nee, diverse ACTA-deelnemers zijn volgens hun wetgeving en parlementaire proces niet gerechtigd tijdens onderhandelingen documenten te openbaren en daarom is afgesproken dat de documenten vertrouwelijk zullen worden behandeld. Nederland kan de afspraken over beperkte openbaarheid helaas niet eenzijdig doorbreken, maar Nederland heeft zich altijd sterk gemaakt voor openbaarmaking van de concept-tekst. Dat heeft bijgedragen aan de publicatie van de concept-tekst na de onderhandelingsronde in Wellington. Helaas kon dit resultaat de afgelopen twee rondes niet bereikt worden. Partijen hebben na afloop van de laatste ronde wel uitdrukkelijk afgesproken dat de volledige onderhandelingstekst vóór ondertekening openbaar wordt gemaakt.
Wat was de aanleiding voor het vervroegen van die onderhandelingsronde, zoals u in uw brief2 aankondigde, naar augustus 2010?
In Washington zou oorspronkelijk een institutionele ronde plaatsvinden alwaar over meer technische aangelegenheden gesproken zou worden. Omdat alle ACTA-deelnemers in deze vakantieperiode toch volwaardig konden deelnemen is deze ronde ongezet in een onderhandelingsronde. Er is geen sprake van een vervroegde ronde, maar van een extra ronde. De volgende onderhandelingsronde zal plaatsvinden in Tokio, Japan van 23 september tot en met 1 oktober a.s.
In welke fase bevinden de onderhandelingen zich? Is er zicht op een definitieve overeenkomst tijdens de volgende onderhandelingsronde in Japan in september 2010? Kunt u dat toelichten?
De onderhandelingen bevinden zich in de afrondende fase. Het is onzeker of tijdens de volgende ronde een definitieve overeenkomst kan worden bereikt omdat de deelnemers het op een groot aantal punten nog niet met elkaar eens zijn.
Wat is de inzet van Nederland en van de Europese Unie in de komende onderhandelingsronde? Kunt u dat toelichten?
In de brieven van 15 maart respectievelijk 20 juli jl. hebben de minister van Justitie en ik aangegeven dat de inzet van de EU en NL het bestaande EU-acquis is. Dit standpunt is niet gewijzigd.
Van het acquis zijn met name van belang de Richtlijn 2000/31/EG inzake elektronische handel, richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten en het nieuwe EU regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector (Richtlijn 2009/140/EG tot wijziging van diverse richtlijnen inzake elektronischecommunicatienetwerken en -diensten, het zogenaamde Telecompakket).
Bent u bereid de Europese Commissie te vragen de onderhandelingen over ACTA op te schorten tot een grotere transparantie van het onderhandelingsproces kan worden gegarandeerd?
Het is niet in het belang van de EU en Nederland om de deelname aan de onderhandelingen op te schorten. De overige ACTA-deelnemers zullen de onderhandelingen naar alle waarschijnlijkheid wel voortzetten hetgeen er voor de EU op neerkomt dat zij hieraan niet deelneemt en geen inbreng kan leveren. Ik zal mij echter blijven inzetten voor meer transparantie. De inbreng van de Europese Commissie tijdens de afgelopen ronde in Washington heeft weliswaar niet geresulteerd in de openbaarmaking van de concept-tekst, maar wel in de afspraak tussen partijen de volledige onderhandelingstekst vóór ondertekening openbaar te maken.
Hoeveel mensen en organisaties hebben meegedaan aan de recent afgesloten internetconsultatie met betrekking tot ACTA? Hoe interpreteert u de inhoudelijke resultaten van deze consultatie? Op welke manier worden deze meegenomen in de komende onderhandelingsinzet?
Zoals in eerdere brieven aan de Tweede Kamer is toegezegd heeft van 21 juni tot en met 15 augustus jl. een consultatie met betrekking tot ACTA via www.internetconsultatie.nl plaatsgevonden. Deze consultatie vond plaats op grond van de concept-tekst die na de 8e ronde in Wellington openbaar is gemaakt. Op deze consultatie zijn 65 reacties ontvangen. De reacties worden nu geanalyseerd waarna een verslag hiervan zal worden opgesteld. Dit verslag zal, tezamen met een brief over de voortgang van ACTA, aan de Tweede Kamer worden gestuurd. Na een eerste inventarisatie blijkt het volgende: de reacties zijn ingediend door burgers, organisaties die burgers, organisaties en/of maatschappelijke belangen behartigen (o.a. Consumentenbond, Filmdistributeurs en een NGO) en organisaties/bedrijven die in het bezit zijn van intellectuele eigendomsrechten (Philips, TNO). De reacties zelf zijn divers van aard, maar in grote lijnen kan een voorlopige onderverdeling gemaakt worden in reacties die de openbaarheid/transparantie van ACTA betreffen en reacties die de handhaving op het internet betreffen.
Zal er een nieuwe internetconsultatie worden georganiseerd op basis van meer actuele onderhandelingsteksten? Zal er een internetconsultatie worden georganiseerd als het definitieve onderhandelingsresultaat bekend is geworden?
Omdat nu nog over de tekst onderhandeld wordt en nog niet duidelijk is wat er nog gewijzigd zal worden, kan hier nog geen definitief antwoord op gegeven worden.
Blijft u na de laatste onderhandelingsronde nog bij uw verwachting, zoals geuit in uw brief van 20 juli 20102, dat ACTA niet verder zal gaan dan de huidige EU-richtlijnen en dat ACTA niet zal leiden tot nieuwe strafrechtelijke bepalingen in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie die onderhandelt over het grootste deel van ACTA, bestaat uit het EU-aquis, daarbuiten is de Commissie niet bevoegd. De inzet van Nederland in de onderhandelingen met de Commissie is om te bewaken dat de ACTA-tekst binnen de bestaande EU-regelingen valt. Wat betreft het strafrecht worden de onderhandelingen door het voorzitterschap gevoerd en dat onderhandelt daarover met de lidstaten. Ook daar is de inzet van Nederland niet verder te gaan dat hetgeen reeds in Nederland is geregeld.
Kunt u aangeven hoe u in uw beslissing van 17 november 2009 ten aanzien van het bezwaar inzake het verzoek met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur om openbaarmaking van de teksten van ACTA3 kunt stellen pas na het sluiten van een overeenkomst de eventuele gevolgen van ACTA voor de Nederlandse wetgeving te kunnen beoordelen, terwijl u in uw brief van 20 juli 20102 daarover reeds conclusies trekt ? Kunt u dit verschil toelichten?
Sinds het besluit op het Wob-verzoek in november 2009 hebben vier onderhandelingsrondes plaatsgevonden. Naarmate de concept-onderhandelingstekst een meer definitief karakter krijgt kan beter beoordeeld worden of de inhoud hiervan gevolgen heeft voor de Nederlandse wetgeving. Een definitief oordeel kan echter pas na afloop worden gegeven.
Op welke punten zal het ACTA-verdrag mogelijk nopen tot wijzigingen in de Nederlandse of Europese wet- en regelgeving? Kunt u toelichten op basis waarvan u tot dat oordeel komt?
Gezien de wijze waarop het onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie en het voorzitterschap tot stand komt, verwacht ik niet dat wijzigingen in Europese of Nederlandse wetgeving nodig zijn. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 9.
Klopt de analyse4 dat ACTA ertoe zal kunnen leiden dat internet service providers verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor overtredingen door hun gebruikers en dat zij om dat te voorkomen zullen worden gestimuleerd of verplicht om proactief het gedrag van hun gebruikers te gaan monitoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het huidige EU-acquis, dat de grenzen van de onderhandelingsruimte van de Europese Commissie vormt (zie het antwoord op vraag 9), bestaat geen regeling die leidt tot verantwoordelijkheid van internet service providers voor overtredingen door hun gebruikers, noch tot een plicht tot monitoring. De onderhandelingsinzet van de Europese Commissie is er dan ook op gericht om een dergelijke verantwoordelijkheid en monitoringsverplichting niet in ACTA op te nemen.
Is het waar dat ACTA een variant van het Amerikaanse model van «Notice and Take Down» ook in Nederland verplicht zal stellen?5 Is het waar dat dan in principe iedereen een website offline kan laten halen door te stellen dat deze inbreuk maakt op zijn of haar rechten? Is het waar dat providers verplicht zullen worden zonder tussenkomst van de rechter persoonsgegevens van internetgebruikers af te staan aan rechthebbenden, als die daarom verzoeken? Zo ja, deelt u de zorg dat dit een sterk negatief effect kan hebben op de vrijheid van meningsuiting? Kunt u dat toelichten?
Deze onderwerpen kunnen onderdeel zijn van de ACTA-onderhandelingen, nu zij tot het EU-acquis behoren.
Op basis van het huidige EU-acquis kan de rechter een bevel uitvaardigen tegen een provider wier diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te maken.6 Ook bestaat de mogelijkheid om voor de rechter te eisen dat de provider een inbreuk beëindigt of voorkomt.7 In geval van twee bijzondere vormen van dienstverlening, de zogenaamde «caching»8 en «hosting»9, dient de dienstverlening bovendien prompt te handelen om de door hem opgeslaten informatie te verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk te maken zodra een rechtbank daartoe heeft bevolen. Tot het verstrekken van informatie over internetgebruikers verplicht EU-regelgeving alleen wanneer dit door een rechter is bevolen.10
In Nederland kan dus zowel het afsluiten van een inbreukmakende website als het verstrekken door providers van persoonsgegevens van internetgebruikers momenteel al door de rechter bevolen worden.
In hoeverre gaan de ACTA-onderhandelingen ook over octrooien? Is het waar dat ACTA de handel in generieke medicijnen aan banden kan leggen?
De onderhandelingen over de scope van ACTA zijn nog gaande en daarom kan nog niet gezegd worden op welke intellectuele eigendomsrechten het wel of niet van toepassing zal zijn. Zeker is wel dat de scope per hoofdstuk kan verschillen. Ten aanzien van het hoofdstuk «Douanemaatregelen» zijn de ACTA-deelnemers al overeengekomen dat octrooien geen onderdeel uitmaken van dit hoofdstuk en de doorvoer van generieke medicijnen daardoor niet belemmerd zal worden. Verder is van belang dat de werking van ACTA niet verder reikt dan tussen de daarbij aangesloten landen.
Als u in uw brief van 20 juli 2010 spreekt over «handel in ... illegaal gekopieerde goederen effectief te bestrijden», bedoelt u dan dat ACTA ertoe zal kunnen leiden dat Nederland het downloaden uit illegale bron moet gaan verbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit onderwerp wordt niet geraakt door ACTA, omdat ACTA niet over de vraag gaat wanneer er sprake is van een auteursrechtinbreuk. ACTA bevat enkel bepalingen die gaan over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, zodra er een inbreuk is vastgesteld. Het wordt aan het nationale recht overgelaten te bepalen wanneer er sprake is van een inbreuk op een intellectueel-eigendomsrecht.
Kunt u deze vragen uiterlijk een week vóór aanvang van de nieuwe ACTA-onderhandelingen in september aanstaande beantwoorden?
N.v.t.
De recente massale verkrachtingen van vrouwen in Oost-Congo |
|
Martijn van Dam (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het volgens uw informatie waar dat verkrachting in de regio Walikale in Oost-Congo helaas regelmatig voorkomt, maar dat dergelijke grootschalige en georganiseerde verkrachtingen, zoals eind juli hebben plaatsgevonden, ongebruikelijk zijn, zoals de NY Times optekent?1
Verkrachting komt helaas veelvuldig voor in het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC). Margot Wallström, de speciale vertegenwoordiger van de Secretaris-generaal van de VN voor seksueel geweld in conflictsituaties, noemde de DRC na haar bezoek aan het land in april van dit jaar de «rape capital of the world» en riep op tot maatregelen om een einde te maken aan de straffeloosheid bij seksueel geweld. Recente rapporten2 van internationale non-gouvernementele organisaties (NGOs) hebben de schaal van de problematiek in kaart gebracht en het gebruik van verkrachting als oorlogswapen gedocumenteerd.
Desalniettemin is de schaal en het schijnbaar weloverwogen karakter van de gebeurtenissen in het Walikale district in de provincie noord Kivu uitzonderlijk. Deze vormden dan ook aanleiding voor een spoedzitting van de VN Veiligheidsraad op 26 augustus waarin de aanvallen werden veroordeeld en werd opgeroepen tot de opsporing en berechting van de daders. De Veiligheidsraad ondersteunde het besluit van de Secretaris-generaal van de VN om Assistent Secretaris-generaal Atul Khare van het Departement voor Vredesoperaties naar het gebied te sturen voor nader onderzoek en om aanbevelingen te doen ter verbetering van de bescherming van burgers in het gebied. Ook heeft de Secretaris-generaal mevrouw Wallström de opdracht gegeven om de verdere respons van de VN ten aanzien van de getroffenen te coördineren.
Zijn er recent in het gebied meer incidenten geweest die erop kunnen wijzen dat grootschalige georganiseerde verkrachtingen als «wapen» worden ingezet in de strijd tussen het Congolese leger en rebellengroeperingen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend op basis waarvan de Verenigde Naties de Rwandese rebellengroep FDLR beschuldigen van het begaan van deze misdaden? Is sprake geweest van een onderzoek op basis waarvan de VN tot deze conclusie zijn gekomen?
Op basis van initiële onderzoeken in het getroffen gebied door een zogenaamd Joint Protection Team en een militaire onderzoeksmissie heeft MONUSCO geconcludeerd dat de gewapende groepering Forces Démocratiques de Libération du Rwanda (FDLR), in samenwerking met strijders van de May-May-Tsheka militie, verantwoordelijk moeten worden gehouden voor deze misdaden.
Zijn in dit gebied door Nederland (mede) gefinancierde activiteiten die moeten bijdragen aan het tegengaan van seksueel geweld of aan het opvangen van de slachtoffers? Zijn deze slachtoffers bereikbaar voor die initiatieven?
In de getroffen regio ondersteunt Nederland zelf geen specifieke projectactiviteiten. De Nederlandse ambassade financiert wel een project van de NGOs Heal Africa en de American Bar Association in de naburige provincie Maniema, waarmee de toegang tot rechtspraak voor slachtoffers van onder andere seksueel geweld wordt vergroot. De NGO Heal Africa is in noord Kivu betrokken bij het verlenen van psychosociale hulp en medische behandeling aan slachtoffers als gevolg van het recente seksuele geweld.
Daarnaast draagt Nederland bij aan het zogenaamde Pooled Fund, het gezamenlijke humanitaire noodhulpfonds voor de DRC (2009: € 11,5 mln.; 2010: 3,5 mln.). In 2009 is 8,3% van dit noodhulpfonds besteed aan activiteiten ter bescherming van burgers, waartoe ook projecten behoren gericht op de opvang van verkrachte vrouwen, hun medische behandeling en sociale en economische re-integratie. Concreet zijn hiermee in 2009 ruim 47 000 vrouwen medisch behandeld die slachtoffer waren geworden van seksueel geweld en zijn ruim 3 800 vrouwen geholpen hun leven weer op te pakken.
Tenslotte heeft Nederland USD 2,5 mln. bijgedragen aan de gemeenschappelijke VN-strategie voor de bestrijding van seksueel geweld. Deze strategie beoogt onder andere het Congolees leger en vredestroepen te trainen met als doel seksueel geweld te voorkomen, bescherming te bieden aan burgers en in het bijzonder aan vrouwen, en daders te vervolgen.
Wordt van Rwandese leden van de FDLR die willen terugkeren naar Rwanda en daar willen reïntegreren (via programma's die mede door Nederland worden gesteund), onderzocht of zij wellicht betrokken zijn geweest bij dergelijke misdaden?
De leden van de FDLR die willen terugkeren naar Rwanda zijn voornamelijk jongeren. Al deze FDLR repatriëringskandidaten worden geïnterviewd door teams van het Disarmament, Demobilization, Reintegration, Repatriation, and Resettlement (DDRRR) programma van MONUSCO. Aangezien seksueel geweld in de DRC echter niet systematisch wordt geregistreerd, onderzocht of vervolgd, valt op dit moment niet vast te stellen of een FDLR-kandidaat voor repatriëring zich schuldig heeft gemaakt aan dergelijke wandaden.
In hoeverre is het gebied in de regio Walikale onder controle van het Congolese leger, de FARDC?
De Walikale-regio is rijk aan grondstoffen. De FDLR, verschillende May-May groeperingen en het Congolese leger (FARDC) zijn alle actief in deze regio en beheersen delen van de lokale mijnbouw, waarbij controle over specifieke gebieden fluïde is. De militaire operatie Amani Leo, die over de afgelopen maanden werd uitgevoerd door de FARDC met ondersteuning van MONUSCO, heeft de FDLR in het oosten van het gebied onder druk gezet waardoor een verschuiving heeft plaatsgevonden van deze rebellengroep naar het westen in het district Walikale. Ruwweg heeft de FARDC de helft van de mijnbouw in het betreffende gebied in handen en de FDLR en May-May milities de andere helft. De FARDC laat zich daarbij niet zozeer in met het winnen van de delfstoffen zelf, maar houdt zich vooral bezig met de bewaking van de mijnen en de transporten.
MONUSCO ondersteunt de Congolese regering bij de inspanningen om de mijnbouw te reguleren en te controleren en daarmee legale mijnbouw te scheiden van de illegale exploitatie van grondstoffen. In de desbetreffende regio is tot op heden niet meer dan een eerste begin gemaakt met dit proces. Overheidsorganen die verantwoordelijk zijn voor toezicht en controle, waaronder de douane, het centrum voor mijnbouwcertificering en de provinciale mijnbouw afdeling, zijn formeel aanwezig maar hun functioneren is nog verre van transparant.
Kunt u een schatting maken van het deel van de mijnbouw in dit gebied dat wordt gecontroleerd door de FARDC en door rebellengroeperingen als de FDLR?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre bestaat er in dit gebied toezicht op de mijnbouw en controle op de grondstoffenstromen? Is er sprake van ontwikkeling daarin? Is er iets bekend van de arbeidsomstandigheden en de verdeling van inkomsten van mijnen die door (divisies van) de FARDC gecontroleerd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat een basis van de VN-vredesmacht MONUC op iets meer dan 30 km afstand ligt van de dorpjes waar de bewuste aanval heeft plaatsgevonden?
MONUSCO heeft een militaire basis in het plaatsje Kibua op iets meer dan 30 km van de dorpen waar de bewuste aanval heeft plaatsgevonden. MONUSCO heeft een compagnie Indiase VN-militairen ter plaatse. Deze compagnie dient een uitgestrekt gebied te bestrijken dat slechts in beperkte mate met voertuigen toegankelijk is. De betreffende dorpen bevinden zich op ruwweg twee dagen loopafstand van de VN-basis. De daders drongen op 30 juli de dorpen binnen en hielden deze tot 3 augustus bezet. Gedurende deze aanval terroriseerden zij de lokale bevolking en sloten zij de dorpen af van de buitenwereld zodat de bevolking niet kon vluchten of alarm slaan. Op 12 augustus werd MONUSCO geïnformeerd over de aanval door de humanitaire NGO International Medical Corps. De VN onderzoekt waarom het zo lang heeft geduurd tot de missie op de hoogte was van de gruwelijke gebeurtenissen en of daarbij fouten zijn gemaakt in de communicatie.
MONUSCO beschikt niet over de mensen en de middelen om de lokale bevolking in de DRC te allen tijde en overal te beschermen. De infrastructuur in dit uitgestrekte land is zeer gebrekkig en er is een tekort aan luchttransportmiddelen. Nederland is een van de landen die luchttransport voor MONUSCO financieel ondersteunen
(€ 5 mln. over de periode 2008–2011). Ook behoeft de civiele en militaire inlichtingencapaciteit van MONUSCO versterking en uitbreiding. Een significante uitbreiding van troepen en materieel is niet verwachtbaar. MONUSCO moet strategische keuzes maken en werken aan training en ondersteuning van het Congolese leger en de politie om een groter gebied te bestrijken. Daarbij past ook een grotere concentratie op het oosten van de DRC, zoals met het nieuwe mandaat van de missie per 1 juli 2010 is doorgevoerd. Ondanks de beperkingen van de missie is over de afgelopen jaren het gewapend geweld in het oosten van de DRC, mede dankzij de inzet van MONUSCO, aanmerkelijk afgenomen. MONUSCO zal evenwel lessen moeten trekken uit de gebeurtenissen in noord Kivu en moeten bezien of de communicatie kan worden verbeterd en sneller ingrijpen mogelijk gemaakt kan worden.
Is bekend wanneer bij MONUC bekend werd dat de dorpjes «bezet» waren en dat deze afschuwelijke misdaden daar werden gepleegd?
Zie antwoord vraag 9.
Is MONUC in dit gebied voldoende toegerust om burgers te beschermen, conform het aan MONUC verleende mandaat? Zo nee, wat zou er volgens u nodig zijn om MONUC daartoe beter toe te rusten?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u verder onderzoek van deze gebeurtenissen nodig en zo ja, zult u daar bij de VN en de Congolese regering op aandringen?
Gezien de ernst van de situatie heeft de secretaris-generaal van de VN het hoofd van het Departement voor Vredesoperaties van de VN, Atul Khare, naar de DRC gestuurd om verder onderzoek te doen naar de wijze waarop de VN-missie in het veld op de gebeurtenissen heeft gereageerd. Ook de Congolese autoriteiten zelf zullen actie moeten ondernemen om de daders te vervolgen. De internationale gemeenschap zal dit nauwgezet volgen en de Congolese regering aanspreken op haar verantwoordelijkheid bij het beëindigen van straffeloosheid bij seksueel geweld.