De ter dood veroordeling van een Pakistaanse christen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in Pakistan een christen ter dood is veroordeeld omdat hij de profeet Mohammed zou hebben beledigd? Bent u op de hoogte van de achtergronden hiervan?1
Ja.
Kunt u nader aanduiden en verklaren waarom de Pakistaanse overheid hiertoe is gekomen? In hoeverre is er sprake van een mogelijke aanscherping van de houding van de Pakistaanse overheid jegens christenen?
De blasfemiewetgeving stamt uit 1860, uit de koloniale tijd. Deze is echter onder het bewind van Zia-ul-Haq aangescherpt. De Pakistaanse blasfemiewetgeving is erop gericht om belediging van de islam of haar belangrijkste profeet te voorkomen. Echter, ook beledigende uitlatingen over andere religies dan de islam zijn in Pakistan strafbaar. De blasfemiewet voorziet bij veroordeling in de mogelijkheid van de doodstraf. De blasfemiewetgeving is uiterst gevoelig voor misbruik. Zo wordt de blasfemiewet vaak misbruikt om religieuze minderheden te beschuldigen. Achterliggende motieven zijn vaak persoonlijke vetes en economisch gewin. Volgens de Pakistaanse overheid blijkt uit de statistieken dat het merendeel van de blasfemieklachten moslims betreft.
Welke ontwikkelingen ten opzichte van de christelijke minderheid in Pakistan zijn er momenteel zichtbaar in Pakistan? Wat zijn de trends, ook als het gaat om de opstelling van de overheid?
De situatie van religieuze minderheden in Pakistan is al jaren zorgelijk als gevolg van toenemende intolerantie en geweld. Deze intolerantie wordt gevoed door de toename van invloed van extremistische islamitische groeperingen in de Pakistaanse samenleving. De Pakistaanse overheid is onvoldoende in staat om bescherming te bieden aan religieuze minderheden.
Lopen er momenteel in Pakistan nog meer processen tegen personen die beschuldigd worden van blasfemie? Zo ja, hoe ontwikkelen die processen zich?
Er zijn een aantal blasfemiezaken aanhangig gemaakt. Deze rechtszaken verlopen moeizaam. Zowel de formulering van de bepalingen als de bewijsvoering maakt de wetgeving uiterst gevoelig voor misbruik. De bewijslast ligt bij de beklaagde. Doordat er meestal sprake is van valse beschuldigingen is het voor de beklaagde moeilijk dit aan te tonen. Blasfemiezaken liggen zeer gevoelig in Pakistan. Advocaten – evenals de internationale gemeenschap – moeten daarom uiterst omzichtig te werk gaan. De ervaring leert echter ook dat gerechten in eerste aanleg gevoeliger zijn voor maatschappelijke druk dan het Lahore High Court. Tot nu toe zijn ter dood veroordelingen van blasfemie niet uitgevoerd. Wel is het risico aanzienlijk dat «extremisten» het recht in eigen hand nemen.
Hoe ziet de verdere procesgang er voor deze terdoodveroordeelde uit? Wat zijn uw verwachtingen hieromtrent?
De beklaagde stelt onschuldig te zijn. Volgens hem is sprake van een geschil over onroerend goed tussen hem en degene die hem van blasfemie heeft beschuldigd. Er is beroep aangetekend tegen het vonnis. Het is niet te voorspellen hoe deze zaak zal verlopen.
Bent u bereid – zo mogelijk in internationaal verband – om er bij de Pakistaanse autoriteiten op aan te dringen dat deze doodstraf niet zal worden opgelegd? Welke mogelijkheden staan u ter beschikking en op welke wijze wilt u die benutten?
Nederland stelt de kwestie rond de blasfemiewetten in Pakistan geregeld in bilaterale en multilaterale contacten aan de orde, waarbij de weg van stille diplomatie het meest effectief is gebleken. Meest recent gebeurde dit tijdens de buitenlands politieke consultaties met Pakistan op 28 februari jl. te Islamabad. Zichtbare buitenlandse aandacht voor de blasfemiewetgeving in Pakistan wordt door fundamentalistische islamitische groepen en partijen uitgelegd als ongewenste inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van de soevereine staat Pakistan en leidt juist daardoor tot actieve steun voor handhaving blasfemiewetgeving onder delen van de bevolking. Nederland zal, zowel in EU- en VN-verband als bilateraal, bij de Pakistaanse autoriteiten aandacht voor de positie van religieuze minderheden blijven vragen. In het bijzonder ook voor de desbetreffende Pakistaanse christen.
De oorlog Turkije tegen Syrië onder valse vlag |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van recent gepubliceerde tapes van gesprekken tussen topfunctionarissen in Turkije, waaruit zou blijken dat de regering Erdogan een oorlog wil uitlokken met Syrië?1
Ja.
Klopt het dat onder meer de minister van Buitenlandse Zaken Davutoglu en het hoofd van de geheime dienst MIT, Hakan Fidan, alsmede de plaatsvervangend chef van de generale staf, generaal Yaşar Güler, te horen zijn op deze tapes?
Het kabinet kan de echtheid van deze geluidsopnames niet beoordelen en kan zich dus geen oordeel vormen over de vermeende inhoud ervan. De Turkse regering heeft desgevraagd verklaard dat inderdaad een bespreking heeft plaatsgevonden over de verdediging van de tombe van Süleyman Shah in Syrië en het conflict in Syrië, dat deze bespreking illegaal is opgenomen en gepubliceerd, en dat sommige delen ervan zijn gemanipuleerd.
Klopt het dat de gesprekken op deze tapes gaan over het uitlokken van een oorlog met Syrië?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat dat daartoe diverse mogelijkheden besproken worden, waaronder «valse vlag» operaties, door zelf aanvallen uit te (laten) voeren op Turkse doelen, zoals de Turkse tombe van Süleyman Shah?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de authenticiteit van deze tapes?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u de authenticiteit niet onmiddellijk kunt beoordelen bent u dan bereid om officieel en onmiddellijk opheldering te vragen aan de Turkse regering of deze tapes authentiek zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u hetgeen op de tapes besproken wordt, namelijk uitlokking van een oorlog met Syrië? Bent u eveneens geschokt door deze berichtgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze berichtgeving in relatie tot het neerschieten van een Syrisch MIG-23 jachtvliegtuig door de Turkse luchtmacht op 23 maart jl.?
Op 23 maart jl. heeft een Turkse F16 een Syrisch jachtvliegtuig (MIG23) neergehaald. Het Syrische jachtvliegtuig voerde beschietingen uit op een grenspost nabij het plaatsje Kasab. De geografische aanduidingen op het radarscherm van het Patriotsysteem zijn niet gedetailleerd genoeg om met zekerheid te kunnen zeggen aan welke kant van de Turks-Syrische grens het Syrische toestel is neergehaald. De Turkse luchtmacht geeft aan het Syrische jachtvliegtuig viermaal te hebben gewaarschuwd voordat de F16 werd ingezet.
De Patriots waren niet betrokken bij de detectie van het gevechtsvliegtuig. Er is geen rechtstreekse koppeling tussen de Patriots en het Turkse luchtverdedigingssysteem. De Nederlandse, Duitse en Amerikaanse Patrioteenheden hebben als taak het verdedigen van Turks grondgebied en de Turkse bevolking tegen raketaanvallen vanuit Syrië. Het volgen van vliegbewegingen en het onderzoeken daarvan behoort niet tot de missie van de eenheden.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging van de organisatie Syrian Observatory for Human Rights2 dat het Syrische vliegtuig rebellen aan het bombarderen was die een aanval uitvoerden op de stad Kessab, dat het vliegtuig vlam vatte in het Syrische luchtruim en neerstortte in Syrië?
Zie antwoord vraag 8.
Wat heeft de Nederlandse Patriot-eenheid waargenomen op het geïntegreerde radarbeeld van de NAVO en/of hun eigen radar van dit ernstige incident? Heeft onze Patriot-eenheid gezien aan welke zijde van de Turks-Syrische grens het plaatsvond, en of de Syrische luchtmacht bij dit incident het Turkse luchtruim geschonden heeft?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de informatie waarover onze Patriot-eenheid mogelijk beschikt desnoods vertrouwelijk met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 8.
Indien de Nederlandse Patriot eenheid het niet heeft kunnen verifiëren, bent u dan bereid om samen met de Duitsers en Amerikanen onderzoek te doen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u bovendien de berichtgeving3 over de aanval van jihadisten van Al Nusra en het Islamitisch Front op Kessab, vanaf Turks grondgebied, waarbij de jihadisten openlijk en ongehinderd langs militaire barakken van het Turkse leger liepen?
Het kabinet is bekend met de berichten over een slag om het Syrisch-Armeense stadje Kasab dicht bij de Turkse grens. De situatie in Noord-Syrië is erg onoverzichtelijk. Er vechten verschillende groeperingen, tegen elkaar en tegen het regime, en er zijn steeds wisselende frontlinies. Het is voor het kabinet niet mogelijk de daadwerkelijke toedracht van de slag vast te stellen.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de jihadisten in hun aanval op Kessab gesteund werden door artillerie eenheden van het Turkse leger?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat deze schokkende berichten tot op de bodem uitgezocht dienen te worden?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid daartoe indringend opheldering te vragen bij de Turkse regering?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u tevens bereid de kwestie van uitgelekte tapes en de berichtgeving over militaire steun van Turkije bij de aanval van jihadisten op Kessab met spoed en hoge mate van urgentie te adresseren in de NAVO, bijvoorbeeld tijdens de ministeriële bijeenkomst op 1 en 2 april a.s.?
Zie antwoord vraag 2.
Beseft u zich dat de regering Erdogan mogelijk bereid is een oorlog tegen Syrië te ontketenen en daarmee de NAVO in een artikel 5-situatie te doen belanden?
Het kabinet wil niet speculeren over intenties van de Turkse regering en de eventuele gevolgen daarvan.
Deelt u de mening dat als deze berichtgeving op waarheid berust, er sprake is van een ernstige crisis binnen de NAVO met bondgenoot Turkije?
Zie antwoord vraag 18.
Bent u bereid de Patriots terug te trekken uit Turkije als de regering Erdogan daadwerkelijk overgaat tot oorlog met Syrië, voorafgegaan door een «valse vlag» operatie?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat voor slachtoffers van mensenhandel bij terugkeer in Guinee geen enkele opvang beschikbaar is |
|
Gert-Jan Segers (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het verkennend onderzoek van het Centrum Kinderhandel Mensenhandel en Terre des Hommes naar de achtergronden en (on)mogelijkheden voor terugkeer van Guineese slachtoffers van mensenhandel?1
Ja.
Hoe verhouden deze voorgenomen uitzettingen zich tot de constatering dat de regering van Guinee geen hulp geeft aan slachtoffers om toegang tot juridische, medische of psychologische hulp te krijgen en geen steun gaf aan ngo’s die dit kunnen bieden?2 Deelt u de mening deze slachtoffers bij uitzetting een aanzienlijk risico lopen om wederom het slachtoffer te worden van mensenhandel? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3 en 7.
Is het u bekend dat er jaarlijks ongeveer 50 slachtoffers van mensenhandel uit Guinee in Nederland terechtkomen, waarvan een aantal inmiddels met uitzetten bedreigd wordt? Op welke wijze voldoet Nederland aan zijn internationaalrechtelijke verplichtingen om deze kwetsbare slachtoffers bescherming te bieden?
Ja, uit het geautomatiseerde systeem van de IND (Indigo) blijkt dat er in de afgelopen jaren gemiddeld 50 vreemdelingen op grond van de verblijfsregeling mensenhandel in aanmerking zijn gekomen voor een eerste of voortgezette verblijfsvergunning.
Met de zogenaamde verblijfsregeling mensenhandel (voorheen «B9») voldoet Nederland aan de internationale verplichting om slachtoffers van mensenhandel bescherming te bieden. In het kader van deze verblijfsregeling kunnen slachtoffers aanspraak maken op de zorg en bescherming die zij nodig hebben. Indien zij geen verblijfsrecht (meer) hebben op grond van deze regeling, kunnen zij voor verblijf op humanitaire gronden (voorheen voortgezet verblijf) in aanmerking komen. Indien een vreemdeling na een zorgvuldige individuele toetsing op deze gronden geen verblijfsrecht krijgt, is terugkeer naar het land van herkomst aan de orde.
In het beleid wordt terdege rekening gehouden met de situatie in Guinee. Als een vreemdeling uit Guinee (her)besnijdenis vreest of andere redenen heeft voor vrees bij terugkeer, kan hij of zij asiel aanvragen. (Her)besnijdenis kan een reden zijn om schending van artikel 3 EVRM aan te nemen. Er wordt in dat geval gekeken naar beschermingsmogelijkheden en vestigingsmogelijkheden. Hoewel ik me kan voorstellen dat er zorgen zijn, biedt het beleid ten aanzien van mensenhandel en het asielbeleid naar mijn mening voldoende waarborgen.
Bent u bereid om de mogelijkheden te onderzoeken, al dan niet in samenwerking met ngo’s, om de opvang van slachtoffers van mensenhandel in Guinee te verbeteren? Zo ja, op welke wijze wilt u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid de mogelijkheden te onderzoeken. Naar aanleiding van de bevindingen uit dit rapport heeft er op 28 maart jl. al een verkennend gesprek plaatsgevonden met het Centrum Kinderhandel en Mensenhandel en Terre des Hommes over de uitkomsten.
Deelt u de mening dat een thematisch ambtsbericht voor deze specifieke kwetsbare doelgroep op zijn plaats is? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit bericht tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt gewerkt aan een nieuw algemeen ambtsbericht voor Guinee, dat nog dit jaar zal verschijnen. Daarin zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan «Female Genital Mutiliation» (FGM) en aan de positie van kinderen en (jonge) vrouwen en de kwetsbaarheden die daar soms mee verbonden zijn. Een apart thematisch ambtsbericht acht ik daarom niet nodig.
Bent u bereid de Kamer een kabinetsreactie te geven op het onderzoek van het Centrum Kinderhandel Mensenhandel en Terre des Hommes, met name op de conclusies en aanbevelingen?
Met de beantwoording van onderhavige vragen ben ik uitgebreid in gegaan op de bevindingen uit dit onderzoek. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7. Deze beantwoording kan dan ook worden gezien als reactie op dit rapport.
Deelt u de conclusie van voornoemd onderzoek dat een succesvolle terugkeer van Guineese slachtoffers van mensenhandel op dit moment niet of nauwelijks mogelijk is? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de uitzetting van slachtoffers van mensenhandel naar Guinee tot nader order op te schorten en de Kamer hierover zo snel mogelijk te informeren?
Zonder een algemene conclusie te trekken uit dit verkennende onderzoek is voor vreemdelingen uit Guinee, waaronder slachtoffers mensenhandel, het volgende van belang. Als een vreemdeling uit Guinee (her)besnijdenis vreest of andere redenen heeft voor vrees bij terugkeer, kan hij of zij een asielaanvraag indienen. De IND toetst vervolgens of het asielrelaas aannemelijk is. Als het asielrelaas aannemelijk is, dan wordt getoetst of de vreemdeling risico loopt op vervolging of schending van artikel 3 EVRM. (Her)besnijdenis kan een reden zijn om schending van artikel 3 EVRM aan te nemen. Er wordt in dat geval gekeken naar beschermingsmogelijkheden en vestigingsmogelijkheden. In het landgebonden asielbeleid voor Guinee wordt rekening gehouden met de positie van vrouwen en meisjes, zoals het risico op geweld en besnijdenis. In dit beleid is opgenomen dat er niet wordt aangenomen dat er beschermingsmogelijkheden zijn voor vrouwen die aannemelijk maken dat zij vrezen voor geweldpleging of voor besnijdenis (hieronder valt ook herbesnijdenis). Zij kunnen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning.
Als de asielaanvraag wordt afgewezen dan betekent dit dat de vreemdeling geen risico loopt op vervolging of schending 3 EVRM en is terugkeer aan de orde.
Bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) is het realiseren van adequate opvang een voorwaarde voor terugkeer, waarbij de medewerking van de amv een belangrijke rol speelt. Hierbij wordt in eerste instantie ingezet op hereniging met ouders of andere familieleden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt, wordt gezocht naar andere vormen van lokale opvang, zoals opvanghuizen. Pas wanneer adequate opvang is geregeld, zal terugkeer kunnen plaatsvinden. Minderjarigen worden niet teruggestuurd als er geen adequate opvang is.
Dit neemt niet weg dat wanneer de vreemdeling, ook een slachtoffer van mensenhandel, zelfstandig wenst terug te keren naar Guinee, dat wel mogelijk is. Er zijn verschillende projecten die aan vreemdelingen die teruggaan ondersteuning bieden na hun aankomst in Guinee bij hun re-integratie.
Gegeven het voorgaande zie ik geen aanleiding om terugkeer op te schorten of aan te houden.
Het stelen van honden in Roemenië |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte van het feit dat er afgelopen week in Roemenië een Nederlandse dierenopvang met honden is leeggeroofd?1
Ja.
Is het waar dat de Roemeense autoriteiten hun burgers aanmoedigen zwerfdieren te doden en per gedode hond belonen door een bedrag van 50 euro uit te keren? Zo ja, deelt u de mening dat dit in strijd is met de Europese Overeenkomst tot bescherming van kleine huisdieren en artikel 13 van het Verdrag van Lissabon? Wat vindt u hiervan? Bent u bereid u in te zetten om dit te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzing dat hiervan sprake is. Voor zover ik heb kunnen achterhalen is in sommige Roemeense gemeenten een klein bedrag uitgeloofd (tussen de € 1,– en € 5,–) voor het aanbieden van (levende) dieren aan de gemeente teneinde de kosten voor hondenvangers uit te sparen. Hiermee zijn de gemeentes gestopt omdat dit leidde tot diefstal van honden met een eigenaar.
De gemeente Boekarest heeft in het kader van de aanbesteding van het vangen van dieren wel een keer aangegeven dat het vangen en vervoeren van dieren de gemeente ongeveer € 50,– per dier kost. Mogelijk heeft dit geleid tot dit bericht.
Kunt u aangeven of er voor het uitkeren van deze beloningen gebruik wordt gemaakt van Europees geld? Zo nee, hoe zeker bent u daarvan?
Ik heb het Roemeense beleid toegelicht in mijn antwoorden op vragen van het lid Thieme van 30 oktober 2013 (aanhangsel van de handelingen II 2013–2014, nr. 379). De Roemeense ambassadrice heeft afgelopen najaar reeds het initiatief genomen tot een gesprek en het Roemeense beleid toegelicht.
Alhoewel ik geen aanwijzingen heb dat er geld geboden wordt voor het aanbieden van gedode dieren beschouw ik het onderhavige geval als een betreurenswaardig incident. Ik zal daarom mijn zorgen over de uitvoering van de Roemeense wetgeving op lokaal niveau en marge van de Landbouw- en Visserijraad delen met mijn Roemeense collega.
Deelt u de mening dat het belonen van het doden van dieren ethisch onaanvaardbaar is en er een perverse prikkel vanuit gaat om dieren te stelen en te doden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid u uit te spreken tegen het vangen van dieren om ze vervolgens te doden? Bent u bereid bij uw Roemeense collega's aan te dringen om op te treden tegen het stelen en doden van dieren en het vervolgen van daders die de honden op wrede wijze vangen om er geld aan te verdienen? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Een nieuwe nederzetting in Hebron |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het recente bericht van Peace Now over een nieuwe nederzetting in de Palestijnse stad Hebron, rondom het zogenaamde «Rajabi Huis», die mogelijk reeds op korte termijn gesticht zal worden?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat kolonisten al geruime tijd proberen controle te verkrijgen over het gebied waarin dit huis ligt, zodat een aaneengesloten Israëlische civiele presentie tussen twee reeds bestaande nederzettingen wordt gecreëerd?
Ja. Deze zaak speelt sinds 2007, toen kolonisten het Al-Rajabi gebouw betrokken met de claim dat zij de eigendom ervan hadden verworven. In december 2008 zijn deze kolonisten het gebouw uitgezet door de Israëlische autoriteiten. Het Israëlische Hooggerechtshof heeft op 11 maart jl. geoordeeld dat de koopovereenkomst rechtmatig is. Minister Ya’alon van Defensie heeft op 13 april jl. toestemming gegeven voor het betrekken van het gebouw door kolonisten, waarna drie Joodse families zich er hebben gevestigd. Hiermee is een nieuwe nederzetting gecreëerd in Hebron.
Deelt u de zorgen dat de stichting van deze nederzetting tot een geweldsescalatie in Hebron kan leiden en de inspanningen van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Kerry om vrede tussen Israël en de Palestijnen te bewerkstelligen grote schade kan berokkenen?
Het kabinet heeft grote zorgen over de gestage uitbreiding van de nederzettingen in de bezette Palestijnse Gebieden. Het betrekken van het Al-Rajabi gebouw door Joodse kolonisten verkleint het leefgebied van Palestijnen in de stad en kan tot verdere spanningen leiden tussen de Palestijnen en de kolonisten. Daarnaast vormt deze nederzettingenuitbreiding een obstakel voor het precaire vredesoverleg dat momenteel plaatsvindt. Zoals bekend is het kabinet tegenstander van stappen die een twee-statenoplossing in de weg staan.
Deelt u de zorgen dat de stichting van deze nederzetting ernstige gevolgen zal hebben voor de bewegingsvrijheid en mensenrechten van de lokale Palestijnse bevolking?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat volgens de Israëlische wet de bevoegdheid om nieuwe nederzettingen te stichten uitsluitend bij de Israëlische regering ligt en dat elke aankoop van Palestijns eigendom op de Westelijke Jordaanoever door Israëli’s door het Israëlische ministerie van Defensie moet worden goedgekeurd? Indien neen, wat is dan de procedure?
Voor alle aankopen door Israëlische burgers van onroerend goed op de Westelijke Jordaanoever geldt dat goedkeuring van de Israëlische Minister van Defensie vereist is voor zowel het afronden van de transactie als voor het mogen betrekken van het pand.
Kunt u bevestigen dat de kolonisten die stellen eigenaar te zijn van het «Rajabi House» niet het recht hebben om het huis onder hun controle te brengen of daarin te gaan wonen zolang de minister van Defensie geen officiële goedkeuring heeft verstrekt?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting dat de internationale gemeenschap zich moet uitspreken om te voorkomen dat de Israëlische regering kolonisten toestemming verleent het betreffende huis onder hun controle te brengen of daarin te gaan wonen, wat in de praktijk neer zou komen op de stichting van de eerste nieuwe nederzetting in Hebron sinds 1980?
Het kabinet is van mening dat de internationale gemeenschap zich krachtig moet blijven uitspreken tegen de uitbreiding van nederzettingen in de bezette Palestijnse Gebieden, zoals Nederland consequent doet. Nederland heeft de Israëlische autoriteiten op deze nederzettingenuitbreiding aangesproken, evenals een aantal andere lidstaten. Ook heeft Nederland aangedrongen op een afkeurende verklaring van de EU. De woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft op 18 april jl. grote zorg uitgesproken over de nederzettingenuitbreiding en Israël opgeroepen de beslissing te herzien.
Bent u bereid om zowel bilateraal als in EU-verband stappen te nemen om te voorkomen dat de nieuwe nederzetting wordt gesticht? Indien ja, welke? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het serveren van halal voedsel tijdens NSS2014 |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «11 dingen die u nog niet wist over de nucleaire top»?1
Ja.
Is het waar dat al het geserveerde voedsel tijdens NSS2014 halal is?
Nee.
Kunt u aangeven of er vlees geserveerd is tijdens NSS2014?
Ja, er is ook vlees geserveerd.
Indien er vlees geserveerd is, was dit dan afkomstig van onverdoofd geslachte dieren? Zo nee, kunt u aangeven hoe het vlees dan toch het predicaat halal kon krijgen?
De cateraar heeft zowel vlees van reguliere herkomst als vlees dat halal gecertificeerd is gebruikt. Hierbij is het de verantwoordelijkheid van de halal certificerende partijen aan welke specifieke eisen het vlees moet voldoen om dit predicaat te krijgen. Tijdens de NSS is, daar waar dit logistiek mogelijk was, aangegeven welke producten «halal» waren en welke niet.
Deelt u de mening dat niemand ongevraagd vlees afkomstig van onverdoofd geslachte dieren geserveerd zou moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie studeert momenteel, mede op verzoek van het Europees Parlement, op de mogelijkheid om vlees van onverdoofd geslachte dieren verplicht te etiketteren. Het kabinet volgt de ontwikkelingen hieromtrent op de voet. Met een dergelijke etikettering zal eenieder hierover vooraf geïnformeerd kunnen worden.
Deelt u de mening dat wie vlees geserveerd krijgt van onverdoofd geslachte dieren daarvan tenminste tevoren uitdrukkelijk op de hoogte gesteld zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid niet langer vlees van onverdoofd geslachte dieren te serveren bij maaltijden die in opdracht van de Nederlandse overheid geserveerd worden? Zo nee, waarom niet?
Vlees van onverdoofd geslachte dieren is ook nu niet de norm bij maaltijden die in opdracht van de Nederlandse overheid geserveerd worden.
Bij maaltijden die in opdracht van de Nederlandse overheid geserveerd worden, wordt rekening gehouden met de door de gasten aangegeven dieetwensen. Dit kunnen dieetwensen zijn op basis van gezondheidsvoorkeuren, ethische of religieuze overtuiging.
Bent u bereid toe te zeggen dat vlees van onverdoofd geslachte dieren niet langer de norm zal vormen bij maaltijden die in opdracht van de Nederlandse overheid geserveerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Afspraken over bezoeken van buitenlandse delegaties |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over het feit dat tijdens de ontvangst van de Chinese president Xi Jinping op het Amsterdamse paleis op de Dam demonstrerende mensenrechtenactivisten door Chinese beveiligers aan het zicht werden onttrokken door uitklapbare schermen?1
Ja
Wie wist vooraf van de mogelijkheid dat de Chinese beveiligers dergelijke schermen zouden kunnen opstellen en wie is verantwoordelijk voor de beslissing om toe te staan dat kennelijk onwelgevallige protesten letterlijk aan het oog konden worden onttrokken?
Het zicht van de Chinese president is door de beveiligers van de Chinese delegatie voor korte tijd afgeschermd door middel van het plaatsen van schermen. De demonstranten zijn echter niet afgeschermd en waren zichtbaar voor het overige aanwezige publiek op de Dam. Het plaatsen van de schermen door Chinese beveiligers was op voorhand niet bekend en kwam voor zowel lokale als landelijke bestuurders als een verrassing.
De plaatsing kwam vlak voor het moment dat de Chinese president op de Dam aankwam. Op dat moment is de burgemeester geïnformeerd door de ambtelijke driehoek. Geoordeeld is dat er vanuit het oogpunt van veiligheid of openbare orde geen reden bestond om het plaatsen van de schermen te verbieden. Ook vanuit de verantwoordelijkheid van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid voor het bewaken en beveiligen van het Chinese staatsbezoek was er geen reden om op te treden.
Overigens zij opgemerkt dat het recht om te demonstreren een belangrijke waarde is in onze democratie zonder dat de geadresseerde van de demonstratie gedwongen kan worden om kennis te nemen van de boodschap van de demonstranten.
Deelt u de mening dat dat een onaanvaardbare inbreuk vormt op de uitingsvrijheid? Klopt het dat de Amsterdamse burgemeester pas kort van te voren werd geïnformeerd over deze actie en dat hij dit niet kon verbieden omdat hij daar naar eigen zeggen niet de bevoegdheid toe had? Zo ja, wie had die bevoegdheid wel en waarom is de Chinese beveiliging niet tot de orde geroepen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afspraken worden er gemaakt over de bevoegdheden van eigen beveiligers van buitenlandse delegaties? Klopt het dat buitenlandse beveiligers soms bij voorbaat vervolgingsimmuniteit wordt toegekend voor de gedragingen op Nederlands grondgebied? Kunt u aangeven welke precieze bevoegdheden zijn toegekend aan de beveiligers van de afzonderlijke delegaties tijdens de Nuclear Security Summit 2014? Klopt het dat ook de bevoegdheid is gegeven om onder omstandigheden desnoods gericht op potentiële bedreigingen te schieten?
De Nederlandse Staat is verantwoordelijk voor de veiligheid van buitenlandse delegaties en treft hiertoe alle benodigde maatregelen. De rol van buitenlandse beveiligers van deze delegaties is derhalve beperkt en zij hebben of ontvangen geen bevoegdheden. Dit is gangbaar in het internationale verkeer en geldt ook voor onze beveiligers van Nederlandse delegaties in het buitenland.
Aan buitenlandse functionarissen wordt beperkt ontheffing verleend voor het dragen van vuurwapens conform Nederlandse wet- en regelgeving, waaronder de Wet Wapens en Munitie. Bij een dergelijke ontheffing horen geen geweldsbevoegdheden.
Voor wat betreft de internationaalrechtelijke status van de delegaties die ter gelegenheid van de NSS in Nederland waren, geldt dat zij werden aangemerkt als «officiële missie». Het toepasselijke kader voor dergelijke officiële missies is uiteen gezet in een brief aan de Tweede Kamer van 26 april 2012 (Kamerstukken 32 635 nr. 5, vergaderjaar 2011–2012). De leden van dergelijke missies genieten immuniteit van strafvervolging op basis van het internationaal gewoonterecht.
De vrijheid van meningsuiting en het recht om te demonstreren vormen een belangrijke waarde in onze democratie en een grondrecht dat onder alle omstandigheden moet worden gewaarborgd. De burgemeester van Amsterdam heeft dit voorafgaande aan de NSS en het Staatsbezoek van de Chinese president duidelijk gemaakt in een brief aan de gemeenteraad en in dit licht heeft de burgemeester besloten dat de demonstraties op de Dam mochten plaatsvinden. In dit verband wil ik benadrukken dat het al dan niet toestaan van demonstraties primair een lokale aangelegenheid is.
Deelt u de mening dat de beginselen van de Nederlandse democratische rechtsstaat niet opzij gezet kunnen worden voor de beveiliging van buitenlandse delegaties? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om voortaan af te zien van het toekennen van bevoegdheden aan de eigen beveiliging van buitenlandse delegaties die op gespannen voet staan met Nederlandse grondrechten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat in Egypte 529 aanhangers van Morsi ter dood zijn veroordeeld |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Egypt court sentences 529 Morsi supporters to death»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat er 529 aanhangers van Morsi en de Moslimbroederschap ter dood zijn veroordeeld?
Ja. De strafrechter in de provincie Minya veroordeelde 529 islamisten ter dood voor moord op een politieagent en poging tot moord op enkele andere politieagenten en voor gewelddadigheden.
Hoe beoordeelt u het proces dat deze veroordeelden hebben gehad? Is dit eerlijk verlopen? Ziet u nog mogelijkheden dat het vonnis vernietigd zal worden?
Het kabinet ziet in het proces een flagrante schending van de meest fundamentele beginselen van de rechtsstaat. Het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) heeft ook aangegeven dat het proces oneerlijk is verlopen.
Het betreft een voorlopig vonnis. Hoger beroep, vernietiging of herziening van het vonnis zijn mogelijk. Daarmee is er een kans voor het Egyptische rechtssysteem om deze zaak recht te zetten.
Deelt u de mening dat deze veroordeling een politiek inclusief proces in Egypte nog verder bemoeilijkt?
Ja.
Bent u bereid om in Europees verband Egypte aan te spreken op deze ter dood veroordelingen? Welke stappen gaat u in Europees verband nemen conform het «more for more – less for less» principe?
EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft direct een verklaring uitgebracht. In deze verklaring heeft zij de grote zorgen van de EU uitgesproken. Voorts heeft zij benadrukt dat de Egyptische rechtsgang internationale standaarden dient te volgen, waarbij een eerlijk proces en onafhankelijk onderzoek vereisten zijn. Ook is daarin benadrukt dat de EU onder alle omstandigheden tegen de doodstraf is.
HV Ashton zal deze zaak bovendien persoonlijk op korte termijn bespreken met de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken.
Wat betreft de EU «incentive based approach» geldt dat opbouw van een diepgewortelde en duurzame democratie een van de kerncriteria is. Onafhankelijke rechtspraak en recht op eerlijk proces zijn hiervan volgens Nederland een cruciaal onderdeel. De voortgangsrapportage Nabuurschapsbeleid van de Commissie en EDEO die deze week verschijnt, zal de basis bieden voor invulling van de «incentive based approach». Daarna volgt besluitvorming over omvang en focus van steun en zal Nederland bovengenoemde overwegingen meenemen. Zoals bekend, voldoet Egypte onvoldoende aan criteria van de «incentive based approach» en heeft de Commissie voor 2013 geen SPRING-gelden toegekend. De «incentive based approach» wordt dus reeds in de praktijk gebracht. Tegelijkertijd laten de gebeurtenissen zien dat versterking van de Egyptische rechtsstaat hard nodig is. Nederland draagt daar via Matra Zuid aan bij door middel van training van ambtenaren en rechters.
Bent u bereid om de ambassadeur van Egypte hierop aan te spreken in uw bilaterale contacten?
Ja.
Kunt u aangeven of de verwachting is dat ook de 700 andere aanhangers van Morsi tegen wie een rechtszaak loopt, ter dood veroordeeld worden?
Het akkoord over de Europese bankenunie |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Is het u ontgaan dat een meerderheid van de Tweede Kamer via de motie Harbers c.s. heeft aangedrongen op een duidelijke scheiding tussen nationale fondsen om te voorkomen dat de Nederlandse banken moeten opdraaien voor falende banken in andere lidstaten?1
Nee.
Klopt het dat het «op één hoop gooien» van de nationale resolutiemiddelen na het akkoord van donderdag 20 maart 2014, nog veel sneller wordt gerealiseerd dan eerder werd gemeld aan de Kamer?2
In het triloogakkoord is overeengekomen dat het fonds in 8 jaar wordt opgebouwd. Daarbij vindt in het eerste jaar 40% risicodeling plaats, in het tweede jaar komt daar 20 procentpunt bij en de overige 40% zal gelijk verdeeld worden over de resterende 6 jaar. Zoals besproken met uw Kamer tijdens het AO van 26 maart jl. en aangegeven in het verslag van de Eurogroep en Ecofin Raad van 10 en 11 maart jl. waren vrijwel alle lidstaten voor enige versnelling van de risicodeling en opbouw van het fonds.
Heeft u met het akkoord ingestemd, en zo ja, met welk mandaat? Heeft u een parlementair voorbehoud gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de afgelopen maanden uw Kamer meermaals middels de geannoteerde agenda ten behoeve van Ecofin Raden geïnformeerd over de ontwikkelingen bij de triloogonderhandelingen tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Daarnaast heb ik met uw Kamer tijdens verschillende Algemeen Overleggen inzake de Ecofin constructieve gesprekken gevoerd over de ontwikkelingen in die onderhandelingen. Over de uitkomsten van het akkoord is vervolgens gesproken tijdens het AO van 26 maart. De Raad, inclusief Nederland, heeft vervolgens tijdens de Coreper d.d. 27 maart jl. ingestemd met de voorgestelde compromistekst die het Voorzitterschap van de Raad in de triloogonderhandelingen met het Europees Parlement en de Europese Commissie overeen is gekomen.
Klopt het dat is afgesproken dat het resolutiefonds een «serieuze leencapaciteit» krijgt? Hoe omvangrijk is deze leencapaciteit en hoe is de terugbetaling van deze leningen geregeld? Betekent dit dat het fonds een totale omvang krijgt van meer dan 55 miljard euro?
Het Europese resolutiefonds heeft inderdaad een serieuze leencapaciteit gekregen. Indien de middelen in het fonds niet toereikend zijn en de ex post bijdragen niet onmiddellijk beschikbaar of niet toereikend zijn om de uitgaven als gevolg van een beroep op het fonds te dekken, heeft het fonds de mogelijkheid om zelf te lenen. De betrokken nationale bankensector(en) staan in de transitieperiode voor de terugbetaling van de leningen aan de lat, daarna staan de banken uit alle deelnemende lidstaten aan de lat. Hoeveel het fonds kan lenen is niet met precisie te zeggen. Dit hangt o.a. af de marktomstandigheden en van de juridische verplichtingen voor lidstaten om de bijdragen van banken over te dragen aan het Europese resolutiefonds die in de SRM-verordening en het intergouvernementeel verdrag staan. Deze leenfaciliteit staat los van de doelomvang van het fonds van 1% van de gedekte deposito’s. De doelomvang is het bedrag waar te allen tijde naar wordt gestreefd om beschikbaar te hebben in het fonds, bij de start van het fonds als ook na gebruik van het fonds in geval van een resolutie.
Hoeveel moeten de Nederlandse banken betalen aan het resolutiefonds? Wanneer precies moet het fonds volledig gevuld zijn?
Afgesproken is dat in 8 jaar tijd het fonds een totale omvang van 1% van de gedekte deposito’s moet hebben bereikt. Dit zou nu neer komen op een fonds van € 55 mrd. In de SRM-verordening is opgenomen dat de Raad middels een Council implementing act op basis van een voorstel van de Europese Commissie de methodiek voor de berekening van de individuele bijdragen aan het resolutiefonds zal vaststellen. Met deze Council implementing act behoudt Nederland dus inspraak in de wijze waarop bijdragen aan het resolutiefonds tot stand komen. Besluitvorming over de Council implementing act vindt plaats in de Raad op basis van gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Als deze beslissing is genomen kan ook worden vastgesteld wat het effect op de Nederlandse bankensector is.
Hierbij is vooraf bepaald dat de individuele ex ante bijdrage van elke bank berekend wordt op basis van de verhouding tussen het bedrag van de passiva (exclusief eigen vermogen en gedekte deposito’s) van de desbetreffende bank en het totaalbedrag van de passiva (exclusief eigen vermogen en gedekte deposito's) van alle deelnemende banken. De bijdrage wordt vervolgens gecorrigeerd voor het risico van de individuele instelling aan de hand van criteria die in een eerder stadium zijn overeengekomen in de Bank Recovery and Resolution Directive (BRRD). Deze criteria zijn: (i) het risicoprofiel van de bank, inclusief het belang van de handelsactiviteiten, off-balance sheet exposures en de financieringshefboom («leverage») van de bank, (ii) de stabiliteit van de financiering van de bank, (iii) de financiële positie van de bank, (iv) de kans dat de instelling in resolutie terecht kan komen, (v) de mate waarin de bank staatssteun heeft ontvangen, (vi) de complexiteit en afwikkelbaarheid van de bank, (vii) het belang van de bank voor de stabiliteit van het financiële systeem en economie van één of meerdere lidstaten en (viii) of de instelling deelneemt aan een privaat Institutional Protection Scheme.
Wat is het effect van de resolutieheffing op de kapitaalratio’s van de Nederlandse banken en op de kredietverlening?
Het effect van de resolutieheffing op de kapitaalratio’s van de Nederlandse banken en op de kredietverlening valt thans nog niet te bepalen. Uiteraard zullen te zijner tijd, als de hoogte van de heffing wel exact bekend is, de effecten van de heffing op de kredietverlening in het kader van de cumulatieve effecten van de stapeling van maatregelen op de financiële sector gemonitord worden.
Klopt het dat een bank in nood binnen één weekend moet worden afgewikkeld en dat de lidstaten hierover niets meer te zeggen hebben? Kan Nederland de ING in een weekend «kwijtraken» zonder zelf invloed uit te kunnen oefenen op de resolutie?
Voor succesvolle en efficiënte afwikkeling van banken is het noodzakelijk dat op het moment dat de resolutieautoriteit van oordeel is dat een bank afgewikkeld dient te worden definitieve besluitvorming over de afwikkeling van de bank zo snel als mogelijk en uiterlijk binnen het tijdbestek van een weekend gerealiseerd wordt. Zou deze besluitvorming immers langer duren, dan zouden de financiële markten hoogte krijgen van de onrust en problemen bij die bank en zouden private partijen zich mogelijk terugtrekken uit de bank. Daardoor zouden de problemen bij de betreffende bank alleen maar groter worden en daarmee ook de kosten voor afwikkeling van de bank enorm doen toenemen.
Indien een Nederlandse bank in resolutie zou gaan, is de Nederlandse resolutieautoriteit betrokken. Bij resolutiebesluiten ten aanzien van individuele instellingen hebben immers altijd naast de voorzitter van de Single Resolution Board (SRB) en de vier onafhankelijke leden ook de afgevaardigden van de nationale resolutieautoriteit uit alle thuis- en gastlanden van de betreffende instelling zitting in de SRB. Op deze manier zal de Nederlandse resolutieautoriteit altijd direct betrokken blijven ingeval een Nederlandse bank in resolutie gaat.
Welke ruimte bestaat er om in bepaalde gevallen af te wijken van de bail-in interventieladder? In hoeverre kunnen naast aandeelhouders, ook (senior) bondholders en spaarders worden aangeslagen? Hoe is nationale of Europese discretie op dit punt precies geregeld?
De regels op welke wijze bail-in moet worden toegepast zijn opgenomen in de Bank Recovery and Resolution Directive (BRRD) en de SRM-verordening. De Europese resolutieautoriteit (SRB) zal deze regels op Europees niveau vanaf 2016 gaan toepassen bij banken in resolutie die onder direct toezicht van de ECB staan of grensoverschrijdend opereren. Nationale resolutieautoriteiten blijven primair verantwoordelijk voor de overige banken die onder indirect toezicht van de ECB staan. Zij zullen voor die groep banken de bail-in regels toepassen zolang er bij resolutie van deze banken geen gebruik wordt gemaakt van het Europese resolutiefonds. Indien bij resolutie van deze banken wel gebruik moet worden gemaakt van het Europese resolutiefonds dan neemt de SRB het resolutiebesluit.
Met de bail-in regels uit de BRRD en de SRM-verordening is geregeld dat aandeelhouders, junior en senior schuldeisers (voor zover niet gedekt door onderpand) en houders van tegoeden boven € 100.000 met respect voor hun senioriteit en voor zover nodig worden betrokken in een bail-in. In uitzonderlijke omstandigheden kan na 8% bail-in van de totale passiva van de bank in problemen voor een bedrag van maximaal 5% van deze passiva gebruik worden gemaakt van het door de bankensector zelf gefinancierde Europees resolutiefonds. Spaarders met tegoeden tot € 100.000 zijn uitgesloten van bail-in, waarbij zij gezegd dat het DGS zal bijdragen aan bail-in voor het bedrag dat het DGS in geval van faillissement had moeten uitkeren aan deposanten met tegoeden tot € 100.000.
In de BRRD en de SRM-verordening zijn enkele groepen uitgezonderd van bail-in. Zo zijn, zoals hierboven reeds gemeld, onder andere door het DGS gedekte deposito’s uitgezonderd van bail-in. Daarnaast worden onder andere gedekte passiva voor zover zij met voldoende onderpand zijn gedekt en bepaalde korte termijn verplichtingen uitgesloten van bail-in. Ook bepaalde verplichtingen ten aanzien van werknemers met betrekking tot hun loon, pensioenuitkeringen of andere vaste vergoedingen worden uitgezonderd. Tot slot mag in uitzonderlijke gevallen een resolutieautoriteit bepaalde passiva geheel of gedeeltelijk uitsluiten van bail-in. Dit mag bijvoorbeeld in situaties waarbij voor die passiva niet binnen een redelijke termijn in een inbreng van de particuliere sector kan worden voorzien ondanks inspanningen van de resolutieautoriteit. Ook kunnen bepaalde passiva worden uitgesloten als anders de stabiliteit en continuïteit van kritieke functies in kernbedrijfsonderdelen in gevaar komt of om besmetting op de financiële markten tegen te gaan.
Het bericht dat de Voedselbank EU-geld voor armoedebestrijding opeist |
|
Carola Schouten (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt dat het Nederland de komende jaren 3,5 miljoen euro krijgt uit het Europese Fonds voor hulp aan minstbedeelden?
Het klopt dat Nederland voor de programmaperiode 2014–2020 3,5 miljoen euro zal inzetten voor het Fonds voor Europese hulp aan de meestbehoeftigen (FEAD). Het is echter niet zo dat Nederland dit geld extra krijgt toebedeeld. Het betreft een allocatie uit de Structuurfondsmiddelen en gaat dus ten koste van het budget van ESF en EFRO.
Waarom heeft u besloten, in tegenstelling tot in eerdere perioden, nu wel gebruik te maken van dit fonds, aangezien u van mening bent dat het armoedebeleid en de zorg voor minstbedeelden een nationale aangelegenheid is?1
Zoals aan uw Kamer gemeld in het BNC-Fiche d.d. 30 november 20122 is Nederland geen voorstander van een fonds dat zich richt op het verstrekken van voedsel. Dit was ook de reden dat Nederland eerder geen gebruik maakte van een dergelijk fonds. Het nieuwe Fonds, dat een verplicht karakter heeft, sluit beter aan bij het nationale beleid voor armoedebestrijding doordat de reikwijdte van de verordening is uitgebreid naar het verrichten van sociale inclusieactiviteiten. Hierdoor kunnen de middelen van het Fonds worden ingezet om de armoedeproblematiek tegen te gaan.
Heeft u overleg gevoerd met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en maatschappelijke organisaties over de besteding van het geld uit het Europese fonds?
Ja. Op dit moment werk ik het Operationeel Programma (OP) uit dat uiterlijk 6 maanden na inwerkingtreding van de verordening bij de Europese Commissie moet worden ingediend. In dit programma beschrijf ik voor welke doelgroep en op welke wijze FEAD zal worden ingezet. Daarbij vind ik het van groot belang dat de middelen daadwerkelijk bij de doelgroep terecht komen en de uitvoeringskosten beperkt blijven. Uiteraard betrek ik bij de nadere uitwerking lokale overheden – die in Nederland primair verantwoordelijk zijn voor het armoede- en schuldenbeleid – en relevante maatschappelijke partijen. Er heeft reeds een verkennende bijeenkomst plaatsgevonden waarbij partijen uit het veld, zoals belangenorganisaties, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, gemeenten en ook de VNG hebben meegedacht over de vormgeving van FEAD.
Heeft u ook overwogen om een deel van dit geld te besteden aan de ondersteuning van voedselbanken? Zo nee, waarom niet?
Nederland is, zoals hierboven vermeld, geen voorstander van een Europees Fonds dat zich enkel richt op het verstrekken van voedsel. Het Kabinet heeft ervoor gekozen om FEAD in te zetten voor sociale inclusie, omdat dit de armoedeproblematiek op een effectievere wijze tegengaat. Daarbij is het vanuit FEAD niet mogelijk om de coördinatie van voedsel of het tegengaan van voedselverspilling te subsidiëren, terwijl dat de sleutel tot een duurzame oplossing is voor het tekort aan voedsel bij de voedselbanken.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat het aantal mensen dat gebruik maakt van de voedselbanken stijgt, terwijl het aanbod van voedsel achterblijft, waardoor voedselbanken minder producten in de voedselpakketten kunnen doen en wachtlijsten moeten aanleggen voor nieuwe klanten?
Ik vind het van belang dat mensen die een beroep doen op de voedselbank geholpen worden en dat de achterliggende problematiek wordt aangepakt. Een belangrijke rol is hierbij toebedeeld aan gemeenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het armoede- en schuldenbeleid en hebben middelen en voorzieningen tot hun beschikking om mensen te helpen financieel zelfredzaam te zijn, zoals bijzondere bijstand en schuldhulpverlening. Op 12 april jl. sprak ik met vrijwilligers tijdens de Algemene Ledenvergadering van Voedselbanken Nederland in Amersfoort en heb ik hen opgeroepen klanten door te verwijzen naar de gemeente, zodat integrale ondersteuning geboden kan worden. Ook roep ik – onder andere via de Verzamelbrief – wethouders op om de samenwerking met de voedselbanken te zoeken.
Wat betreft de toevoer van voedsel aan voedselbanken zie ik mogelijkheden in een betere samenwerking tussen bedrijven in de voedingssector en Voedselbanken Nederland. Hoewel duidelijk moge zijn dat de voedingssector geen voedsel speciaal voor de voedselbanken produceert, heeft de voedingssector bij voortduring (onverkoopbare) overschotten die geschikt zijn voor consumptie. Daarom zet de Staatssecretaris van EZ zich samen met mij in om het bedrijfsleven te stimuleren dat zij zo veel mogelijk van die overschotten doneert aan voedselbanken. Daartoe zijn de Alliantie Verduurzaming Voedsel (AVV) en Voedselbanken Nederland een samenwerkingsverband aangegaan. De AVV toont een grote bereidheid hun achterban te stimuleren tot samenwerking met voedselbanken, met als doel dat zij meer overschotten aan voedselbanken gaan doneren.
Klopt het dat u vindt dat het structureel tekort aan etenswaren van de voedselbanken moet worden opgelost met overschotten van supermarkten, consumenten en horeca die nu in vuilcontainers verdwijnen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat nu slechts 0,3% van deze overschotten bij de voedselbanken terechtkomt?
Volgens de Monitor Voedselverspilling (februari 2013) ging in 2011 circa 14 kton voedsel naar de Voedselbanken. Dit getal is vastgesteld op basis van extrapolatie van het aantal mensen dat in 2011 een voedselbank bezocht. Het is niet bekend hoeveel overschotten er in totaal bij het bedrijfsleven in Nederland zijn. De monitor is gevuld met data vanuit de «achterkant» van de ketenschakels, zoals data over afval en afvoer van grondstoffen, nevenstromen, bijproducten, voedsel en -resten.
Is het u bekend dat in België 15% van de overschotten terechtkomt bij de voedselbanken? Kunt u dit grote verschil tussen Nederland en België verklaren?
Nee dat is mij niet bekend. Op de site van de Belgische federatie van voedselbanken (http://www.foodbanks.be/bkaNL/bka5200N.htm ) is aangegeven dat in 2013 11.8 kton aan voedsel is ingezameld. In tegenstelling tot Nederland zijn de Belgische Voedselbanken erg afhankelijk van het Europese budget voor voedselhulp (50% van 11.8 kton is hiermee gefinancierd). Nu die budgetten afnemen is men genoodzaakt meer dan voorheen te kijken naar donatie van voedsel(overschotten) uit de voedselketen. Hiertoe faciliteert en stimuleert de Belgische overheid, net als in Nederland, samenwerking en initiatieven die daaraan bijdragen. Ook de betrokken sectorfederaties stimuleren hun leden om samen te werken met de voedselbanken.
Wat is uw reactie op het gestelde in het artikel dat het twee tot drie jaar kost om te zorgen dat voedselbanken voldoende overschotten krijgen?
Het is belangrijk dat de AVV en Voedselbanken Nederland samenwerken. Zoals gezegd hebben zij deze samenwerking ook voortvarend ter hand genomen. Het tegengaan van voedselverspilling door meer voedsel beschikbaar te stellen aan de voedselbanken is echter een complex proces. Denk aan de logistieke organisatie, afspraken over distributie, aansprakelijkheid en (voedsel)veiligheid. Voedselveiligheid moet gegarandeerd zijn voordat tot samenwerking kan worden besloten. Een zorgvuldige afweging van deze aspecten is vereist voor het vinden van duurzame oplossingen. Het ontbreekt partijen gelukkig niet aan bereidwilligheid. De partners van de AVV staan de voedselbanken hierin bij en hun achterban stelt expertise ter beschikking. De Staatssecretaris van EZ en ik zijn in gesprek met beide partijen om de termijn die nodig is om tot duurzaam resultaat te komen zo kort mogelijk te maken en hebben financiële ondersteuning van projecten en expertise aangeboden om hen hierbij te helpen.
Bent u bereid u in te spannen om te zorgen dat op korte termijn een groter deel van de voedseloverschotten van supermarkten, cateringbedrijven en horecabedrijven terecht komt bij de voedselbanken? Zo ja, welke maatregelen wilt u hiervoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5, 6 en 9.
Bent u bereid de voedselbanken op andere wijze tijdens de overbruggingsperiode te ondersteunen?
Momenteel voer ik constructief overleg met Voedselbanken Nederland over mogelijke additionele ondersteuning tijdens de overbruggingsjaren. Ik heb aangegeven bereid te zijn projecten financieel te ondersteunen die de resultaten van de samenwerking met de AVV versnellen. Voedselbanken Nederland heeft aangegeven een subsidieverzoek te overwegen.
Daarnaast zal ik een beroep op betrokken partijen doen. Gemeenten zal ik oproepen om de samenwerking met de lokale voedselbank te zoeken en ondersteuning te bieden, zodat klanten van de voedselbank weer financieel zelfredzaam zijn. Tot slot doe ik een appèl op bedrijven om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van het overleg dat u volgende week heeft met Voedselbanken Nederland?
Ja. Ik heb uw Kamer recent hierover geïnformeerd in de brief over toezeggingen armoede- en schuldenbeleid.
De transparantie bij onderhandelingen over een Memorandum of Understanding |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten hoe de onderhandelingen met Somalië lopen over de aanvullende werkafspraken aan het Memorandum of Understanding? Zijn de onderhandelingen inmiddels afgerond?1 Zo nee, wanneer verwacht u dat deze zijn afgerond?
Nederland heeft de Somalische autoriteiten in februari 2014 een voorstel gedaan voor werkafspraken, aanvullend op het Memorandum of Understanding dat in 2010 werd getekend. Hierop is tot op heden nog geen reactie ontvangen. Nederland benadrukt in contacten met de Somalische autoriteiten steeds het belang van afspraken over gedwongen terugkeer. Het valt op dit moment niet te voorzien wanneer de onderhandelingen worden afgerond.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van de onderhandelingen als deze nog niet zijn afgerond en de inhoud van de gemaakte afspraken aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het tijdens de onderhandelingen informeren van de Kamer kan het onderhandelingstraject nadelig beïnvloeden. Indien Somalië instemt met openbaarmaking van de werkafspraken, zal ik deze aan uw Kamer doen toekomen. Indien met Somalië wordt afgesproken dat deze vertrouwelijk van aard zijn, zullen deze niet integraal openbaar gemaakt worden.
Bent u tevens bereid om het Memorandum of Understanding met Somalië aan de Tweede Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
De Somalische autoriteiten hebben geen toestemming gegeven om het MoU (uit 2010) openbaar te maken. Ik ben daarom ook niet vrij deze middels toezending aan uw Kamer openbaar te maken.
In eerdere brieven aan uw Kamer heb ik gemeld dat het MoU onder meer werkafspraken bevat over de samenwerking op het terrein van migratie, in het bijzonder aangaande de wederzijdse terugname van onderdanen op basis van de bestaande internationale verplichtingen.
Als in weerwil van een afspraak over het niet bekend stellen van de inhoud van deze convenanten, deze toch (telkens) wordt gedeeld, kan dit – ondanks de mogelijke vertrouwelijke aard van kennisname door uw Kamer – de reputatie van Nederland als betrouwbare partner schaden en bestaat het risico dat landen geen samenwerkingsafspraken meer willen maken. Het betreft immers een voor sommige landen van herkomst precair onderwerp. Zo mogelijk zou dit moeten worden voorkomen. Indien uw Kamer niettemin graag van de inhoud daarvan kennis wenst te nemen, zal ik na ommekomst van de onderhandelingen de afspraken weliswaar niet openbaar maken, maar deze wel ter vertrouwelijke kennisneming aan u doen toekomen.
Kunt u toelichten wat uw beleid is als het gaat om het informeren van de Kamer over de gang van zaken met betrekking tot onderhandelingen met een asielland over een Memorandum of Understanding? Wat is het beleid met betrekking tot openbaarmaking van de inhoud van een Memorandum of Understanding?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u op dit moment om met gedwongen uitzettingen naar Somalië en vreemdelingenbewaring ten aanzien van uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers?
Nederland is in gesprek met de Somalische regering over aanvullende werkafspraken. Ik heb u eerder geïnformeerd dat in afwachting van aanvullende afspraken met de Somalische autoriteiten, er op dit moment geen vluchten geboekt zijn voor gedwongen terugkeer naar Somalië. Met vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting naar Somalië wordt op dit moment terughoudend omgegaan. Dit standpunt is ongewijzigd.
Het mogelijk op straat zetten van 250 militairen |
|
Raymond Knops (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat er bij Defensie mogelijk 250 banen verdwijnen omdat Defensie moet kiezen tussen «bezems of wapens»?
Ja.
Is er sprake van een «schoonmaakoorlog», waarbij Defensie noodgedwongen militairen moet ontslaan om schoonmakers aan te nemen voor het aanvegen van kazernes?
Nee.
Klopt het dat het kabinetsbeleid om schoonmaakpersoneel in rijksdienst te nemen ook van toepassing is op Defensie?
In het algemeen geldt dat het kabinetsbeleid van toepassing is op Defensie.
Waarom heeft u bij Defensie in het kader van de uitbesteding van defensiecateraar Paresto uitdrukkelijk niet in lijn met het regeerakkoord willen handelen, als het gaat om het in rijksdienst nemen van cateringpersoneel, maar doet u dit kennelijk wel bij schoonmaakpersoneel?
Het kabinetsbeleid is vastgelegd in de nota «Vernieuwing van de rijksdienst». In de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 11 oktober 2013 (Kamerstuk 31 490, nr. 134), wordt duidelijk gemaakt dat voor de diensten schoonmaak en catering andere afwegingen zijn gemaakt. Schoonmakers komen in dienst van de rijksoverheid en catering is uitbesteed. Beide hebben tot doel betere werkomstandigheden voor kwetsbare medewerkers te creëren. Bij catering door middel van sociaal opdrachtgeverschap richting markt en bij schoonmaak door medewerkers in dienst te nemen.
Klopt het dat Defensie met al haar kazernes, bases en andere complexen maar liefst 40 procent van de totale schoonmaakkosten van het Rijk voor haar rekening neemt?
In de rijksbrede business case voor het inbesteden van de schoonmaak is meegenomen dat Defensie bijna 40 procent van het schoonmaakareaal van het Rijk (exclusief de Nationale politie) onder haar hoede heeft. Zoals Minister Blok in zijn brief van 23 juni jl. (Kamerstuk 31 490, nr. 149) aan uw Kamer heeft gemeld, zal de aansluiting van Defensie bij de dienstverlening van de schoonmaakorganisatie niet eerder plaats vinden dan vanaf 2018, na afloop van het dan lopende contract. Deze aansluiting van Defensie heeft betrekking op de kantoorpanden. Inbesteding van schoonmaak voor de overige locaties en panden vergt aparte besluitvorming, op basis van een aanvullende analyse in 2017.
Wat zijn de financiële consequenties van het in rijkdienst nemen van schoonmaakpersoneel voor Defensie? Klopt het dat het om een financiële domper gaat van ongeveer 8 miljoen op jaarbasis?
Zoals in de brief van Minister Blok van 23 juni jl. is vermeld, leiden de keuzes van het kabinet voor de departementen tot een vrijwel budgettair neutrale business case voor het in eigen beheer uitvoeren van de schoonmaakwerkzaamheden. Vooralsnog heeft de aansluiting van Defensie alleen betrekking op de kantoorpanden en vindt de aansluiting niet eerder dan 2018 plaats. In 2017 vindt aanvullende analyse en besluitvorming plaats voor de inbesteding van de schoonmaak van de overige locaties en panden, inclusief de financiële uitwerking daarvan.
Hoe wilt u deze extra kosten opvangen binnen de toch al door bezuinigingen geplaagde Defensiebegroting?
Zie antwoord vraag 6.
Gaat u straks 250 militairen en burgers bij Defensie op straat zetten vanwege onverantwoorde plannen van de Minister voor Wonen en Rijksdienst?
Nee.
Hoe is het binnen Defensie uit te leggen dat het schoonmaakpersoneel er straks qua arbeidsvoorwaarden op vooruit gaat, terwijl het Defensiepersoneel al jarenlang fors heeft moeten inleveren?
Eenmaal in dienst van het Rijk verdienen schoonmakers niet meer dan andere medewerkers die in de betreffende loonschaal zijn aangesteld.
Bent u bereid af te zien van uw onzalige plannen en Defensie uit te zonderen van uw beleid met betrekking tot het in rijksdienst nemen van schoonmaakpersoneel?
Zie antwoord 5, 6 en 7.
Zo nee, bent u dan tenminste bereid Defensie buiten haar eigen begroting om te compenseren voor deze nieuwe financiële dreun, na het eerdere WUL-drama, waar Defensie ook zelf voor moet opdraaien?
Zie antwoord vraag 10.
Zo nee, bent u dan tenminste bereid toe te geven dat u opnieuw extra bezuinigt op Defensie?
Nee.
De berichten dat multinationals massaal belasting ontwijken in ontwikkelingslanden |
|
Arnold Merkies , Jasper van Dijk |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de constatering dat de belastinghervormingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) volgens Azië en Afrika niet ver genoeg gaan om belastingontwijking tegen te gaan?1
Ik lees de conclusie in het genoemde artikel anders. Het artikel maakt een onderscheid tussen enerzijds de vraag hoe een einde gemaakt kan worden aan vormen van belastingontwijking die ertoe leiden dat delen van de winst van multinationals nergens belast worden en anderzijds de wens van, in dit geval Afrikaanse en Aziatische, landen om een groter deel van die winst te kunnen belasten. Dat alle landen ernaar streven binnen het redelijke een zo groot mogelijk deel van de winst van multinationals te mogen belasten ligt voor de hand.
Deelt u de mening dat de OESO het huidige systeem probeert te handhaven om de eigen multinationals te behagen en het eigen investeringsklimaat te beschermen?2 Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet.
In de eerste plaats is volgens mij evident dat de OESO pogingen doet het huidige systeem aan te passen omdat het op een aantal gebieden de bestrijding van belastingontwijking onvoldoende mogelijk maakt.
In de tweede plaats suggereert de vraag ten onrechte dat het investeringsklimaat van alle OESO lidstaten met dezelfde maatregelen gediend is.
Kunt u bevestigen dat Afrika naar schatting jaarlijks 34 miljard dollar (24,5 miljard euro) misloopt aan belastinginkomsten wegens de praktijk van transfer pricing?3 Zo nee, kunt u aangeven hoe hoog dit bedrag volgens u naar schatting is?
Nee dat kan ik niet bevestigen. De OESO Richtlijnen voor Transfer Pricing bepalen dat verbonden belastingplichtigen met elkaar moeten handelen onder dezelfde voorwaarden als zij met onafhankelijke partijen zouden doen. Die richtlijnen voorkomen juist dat internationaal opererende ondernemingen hun wereldwijde winst naar willekeur kunnen verdelen over verschillende jurisdicties. In die zin levert «de praktijk van transfer pricing» juist extra belastingen op, ook in Afrika.
Deze richtlijnen zijn verwerkt in vrijwel alle bilaterale belastingverdragen en zijn ook vastgelegd in de Nederlandse wet. Zij passen dan ook volledig bij mijn beleid om te voorkomen dat door het schuiven met verrekenprijzen de belastinggrondslag waar dan ook wordt uitgehold.
Dat neemt niet weg dat landen van inzicht kunnen verschillen over het antwoord op de vraag waar de winst van een internationaal opererende onderneming nu in hoofdzaak wordt gegenereerd en waar welk deel van die winst belast moeten worden. Het laat bovendien onverlet dat er in die richtlijn verbetering mogelijk is en dat aanpassingen nodig kunnen zijn aan de meest recente bedrijfseconomische ontwikkelingen. Binnen het project van de OESO en G20 tegen «Base Erosion and Profit Shifting» (BEPS) wordt hier aan gewerkt.
Heeft u zicht op de activiteiten van Nederlandse multinationals die door het schuiven met interne verrekenprijzen wereldwijd zo min mogelijk belasting proberen te betalen? In hoeverre is uw beleid erop gericht om te voorkomen dat het schuiven met verrekenprijzen de belastinggrondslag van ontwikkelingslanden ondermijnt?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de voorstellen die door de OESO zijn gedaan in het document «Transfer pricing comparability data and developing countries» met betrekking tot de toepassing van het armth’s length principle?4 Onderkent u de zorgen die bij ontwikkelingslanden bestaan over het gebrek aan informatie? Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de aanbevelingen van de OESO?
Nederland vindt het een goede zaak om ontwikkelingslanden te helpen bij het effectief en efficiënt innen van hun belastingen. Nederland levert daar zowel multilateraal als bilateraal een bijdrage aan. Bij de OESO Task Force Tax & Development, waar Nederland co-voorzitter van is, heeft een aantal ontwikkelingslanden aangegeven dat zij bij het toepassen van de transfer pricing regels moeite hebben goed vergelijkbare transacties tussen ongelieerde partijen te vinden omdat ze of niet of beperkt toegang hebben tot databases. In het aangehaalde document beschrijft de OESO een breed scala van mogelijke acties die, afhankelijk van de beschikbare middelen en wensen van een ontwikkelingsland, kunnen worden ondernomen. Deze mogelijke acties zien bijvoorbeeld op het creëren van betere en effectievere toegang van ontwikkelingslanden tot databases, of bezien of andere bronnen en methoden het ontwikkelingsland kunnen helpen, mede op basis van intensievere internationale samenwerking en informatie-uitwisseling. Nederland ondersteunt deze acties multilateraal en, waar mogelijk en gewenst door het ontwikkelingsland, bilateraal met technische assistentie. Belangrijk uitgangspunt voor Nederland is dat technische assistentie zo veel mogelijk vraag-gestuurd plaatsvindt.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn als de Belastingdienst in het kader van de strijd tegen onbedoeld gebruik van transfer pricing daar separaat over zou rapporteren? Zo ja, bent u bereid om de Belastingdienst hiertoe aan te sporen en zo nodig daar extra middelen voor vrij te maken?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 3 en 4 heb aangegeven, dienen de OESO Richtlijnen voor Transfer Pricing er juist voor dat bedrijven fiscaal aanvaardbare interne verrekenprijzen gebruiken. Daarbij werkt de OESO aan verbeteringen in deze richtlijnen om het ontgaan van belastingen nog beter te kunnen bestrijden. Er kan in mijn ogen dan ook geen «onbedoeld gebruik van transfer pricing» zijn. Er is daarom ook geen aanleiding daarover separaat te rapporteren.
Wel blijft het zaak de nodige aandacht te besteden aan de juiste toepassing van verrekenprijzen. In de brief van mijn ambtsvoorganger van 10 december 2012, (Kamerstuk 31 066, nr. 149), inzake versterken toezicht en invordering Belastingdienst, is al aangekondigd dat de Belastingdienst extra capaciteit krijgt om haar toezicht en invorderingstaken te intensiveren. In dit kader is de capaciteit van de Coördinatiegroep Verrekenprijzen van de Belastingdienst uitgebreid met twintig personen.
Het afluisteren door de NSA van alle telefoonnummers in een land |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het MYSTIC programma, waarmee de NSA voor «100 procent» telefoongesprekken in een land kan afluisteren en deze gesprekken tot een maand kan terugluisteren?1
Het kabinet is niet op de hoogte van een NSA-programma onder de naam Mystic.
Tevens beschikt het kabinet niet over aanwijzingen dat Nederlandse burgers doelwit zijn of zijn geweest van een dergelijk programma.
Kunt u uitsluiten dat Nederlandse burgers, in ons land of in een ander land, onderwerp zijn geweest van dit afluistersysteem?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat telecomproviders die ook actief zijn in ons land, direct of indirect betrokken zijn geweest bij dit afluistersysteem?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten (zoals de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst of de Nationale Sigint Organisatie) direct of indirect betrokken zijn geweest bij dit afluistersysteem?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaande aan het plenaire debat in de Kamer over de Amerikaanse afluisterpraktijken?
Ja.
Bent u bekend met het kritische rapport van de Europese Rekenkamer van 17 maart 2014 dat concludeert dat de door de lidstaten verrichte verificaties van de EU-landbouwuitgaven niet betrouwbaar zijn?1
Ja.
Klopt het dat de controle verslagen van de lidstaten slechts gedeeltelijk relevant of onvolledig en onjuist zijn? Geldt dit ook voor het controle verslag van Nederland?
Zoals u weet ben ik van mening dat de controlesystemen in de lidstaten een essentiële link zijn in de totale controleketen van Europese begrotingsfondsen en dat tekortkomingen adequaat en terstond aangepakt moeten worden (zie ook Kamerstuk 2013–2014, 24 202 nr. 49). Ik ben daarom verheugd dat de Europese Rekenkamer voor wat betreft het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid een specifiek onderzoek heeft gewijd aan dit onderwerp. De rekenkamer concludeert dat een gedeelte van de nationale controlestatistieken ofwel niet helemaal relevant zijn ofwel onvolledig en onjuist, «zodat zij ongeschikt zijn om als dusdanig te worden gebruikt in het jaarlijks activiteitenverslag en de kwijtingsprocedure». De kritiek van de Europese Rekenkamer richt zich voornamelijk op dit feit en op de Europese Commissie, omdat zonder onafhankelijke verificatie door een erkende instantie de nationale controlecijfers niet gebruikt zouden mogen worden in de jaarlijkse formele kwijtingprocedure. De Commissie gebruikt de ongevalideerde cijfers echter wel en publiceert deze zelfs in de jaarlijkse activiteitenverslagen per DG (Annual Acitivy Reports) als onderdeel van de kwijtingsprocedure. De beperkte controle van de cijfers van de lidstaten door de Commissie kan de betrouwbaarheid ervan ook niet waarborgen, aldus de Rekenkamer. Het door de Commissie in de Annual Activity Reports gehanteerde «restfoutenpercentage» per lidstaat blijkt statistisch niet deugdelijk te zijn volgens de Europese Rekenkamer. Dit komt enerzijds doordat dit percentage is gebaseerd op de ongevalideerde cijfers van lidstaten en anderzijds doordat de methodologie van de Commissie niet adequaat is, aldus de Rekenkamer. Op beide punten geeft de Europese Rekenkamer aanbevelingen. Ik ondersteun deze aanbevelingen. Ik constateer echter ook dat op basis van Europese regelgeving het tot en met 2014 niet verplicht is om de hier in het geding zijnde nationale cijfers (controlestatistieken van betaalorganen van GLB-middelen) door een onafhankelijke auditor te laten valideren. Deze omissie is inmiddels gerepareerd zodat het met ingang van 2015 wel wettelijk verplicht is om de cijfers die het betaalorgaan opstelt te laten valideren door een onafhankelijke instantie alvorens de gegevens naar de Commissie te zenden. Deze nieuwe verplichting geldt overigens voor alle EU fondsen in gedeeld beheer met de lidstaten, op grond van het nieuwe Financieel Reglement van de EU begroting. Voor landbouw is dit nader geregeld in Verordening 1306/2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). In deze verordening is bepaald dat certificerende instanties aanzienlijk meer en diepgaander controles moeten uitvoeren alvorens zij een accountantsoordeel kunnen uitbrengen over de wettigheid en rechtmatigheid van de uitgaven. Een groot deel van de kritiek van de Europese Rekenkamer is hiermee juridisch ondervangen, waarbij de implementatie van deze nieuwe regels in de komende jaren door de Europese Commissie en lidstaten zeker mijn aandacht zal houden (zie ook de beantwoording bij vraag 5 en 6).
Het verantwoordelijk betaalorgaan in Nederland besteedt veel aandacht aan een zorgvuldige rapportage van de controlestatistieken. Daarnaast worden de aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer doet in haar jaarlijks rapport bij de Nationale Verklaring ter harte genomen om de kwaliteit van de Nederlandse controlesystemen nog verder te verbeteren.
De Europese Rekenkamer heeft de controlestatistieken van Nederland in het kader van dit onderzoek overigens niet beoordeeld.
Wordt deze informatie door de Europese Commissie gebruikt om restfoutenpercentages te ramen en worden deze aan het Europees Parlement en de Raad gepresenteerd in het kader van de kwijtingsprocedure?
Zie antwoord vraag 2.
Kan hieruit geconcludeerd worden dat de Europese Commissie jarenlang onbetrouwbare informatie heeft doorgegeven aan het Parlement in het kader van de kwijtingsprocedure, waarbij het Parlement de door de Commissie gepubliceerde foutenpercentages – in haar betrouwbaarheid verklaring – als belangrijke informatiebron gebruikte? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De kwijtingverlenende instantie in de EU is het Europees Parlement, dat na advies van de Raad een besluit neemt over het verlenen van kwijting aan de Europese Commissie en op welke voorwaarden en met welke verbeterpunten zij dit wenst te doen. Ik kan en wens niet te treden in dit zelfstandige oordeel van het Europees Parlement. Wel acht ik het relevant te benadrukken dat de kwijtingsprocedure niet staat of valt met de cijfers van de Commissie. Belangrijker zijn de cijfers van de Europese Rekenkamer, meer specifiek het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer dat dient als basis tijdens de kwijtingsprocedure. De foutenpercentages van de Europese Rekenkamer komen op geheel andere wijze tot stand dan de «restfoutenpercentages» van de Europese Commissie. De Europese Rekenkamer trekt een eigen steekproef en doet onafhankelijk onderzoek op grond van internationaal erkende audit standaarden. Ook het Nederlandse kabinet baseert zijn oordeel tijdens de kwijtingsprocedure van de EU-begroting in grote mate op de cijfers van de Europese Rekenkamer en niet op de cijfers die de Europese Commissie jaarlijks produceert in de Annual Activity Reports; juist vanwege het gebrek aan onafhankelijk onderzoek naar de betrouwbaarheid van deze cijfers. De Commissie geeft zelf, in reactie op onderhavig rapport, ook aan dat zij niet volledig kon vertrouwen op de controlestatistieken van de lidstaten als enige indicator van het foutenpercentage bij de landbouwuitgaven en legt een dergelijk gebruik van deze cijfers niet aan het Europees Parlement op.
Welke maatregelen gaat Nederland nemen om de geconstateerde gebreken in het rapport van de Europese Rekenkamer aan te pakken?
De omissie in Europese wetgeving is inmiddels gerepareerd met ingang van de nieuwe MFK-periode (2014–2020). Nederland heeft zich tijdens de heronderhandelingen van de relevante verordeningen sterk gemaakt voor verbeteringen in de controleketen. Mede dankzij de inzet van Nederland zijn belangrijke verbeteringen op dit punt inderdaad gerealiseerd. Dit geldt voor alle EU fondsen (in zogenoemd «gedeeld beheer» met de lidstaten) op grond van het nieuwe Financieel Reglement van de EU begroting2. Voor landbouw is de nieuwe Verordening 1306/2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van toepassing (zie ook vraag 2). Een groot deel van de kritiek van de Europese Rekenkamer is hiermee ondervangen, althans in regelgeving. Uiteraard is een adequate implementatie en handhaving nodig in de komende jaren. De Commissie is in deze op grond van het EU-verdrag en diverse EU verordeningen belast met de handhaving van de regels en het toezicht op nationale instanties. Ik zal de Commissie aanmoedigen om eventuele tekortkomingen zo spoedig mogelijk aan te pakken en om de regels strikt te handhaven. De Commissie wordt hierin geholpen door een – ook in dit opzicht – stringenter wettelijk kader voor de nieuwe MFK-periode.
Bent u het er mee eens dat de besteding van Europees geld rechtmatig en controleerbaar moet zijn? Zo ja, bent u bereid dit rapport van de Europese Rekenkamer in de Ecofin aan de orde te stellen om aan deze praktijken een onmiddellijk einde te maken?
De besteding van EU middelen moet inderdaad rechtmatig en controleerbaar zijn. Juist om die reden is Europese regelgeving, in het bijzonder het Financieel Reglement, op dit punt aangepast. Nederland speelde daarbij een zeer actieve rol (zie ook het antwoord op vraag 5 en Kamerstukken 2012–2013 21 501-08 nr. 493 en Kamerstukken 2011–2012 32 437 nr. 14). Ik heb reeds alle lidstaten opgeroepen om de implementatie van de nieuwe regels zo spoedig en adequaat mogelijk ter hand te nemen. Dit heb ik gedaan samen met het Verenigd Koninkrijk en Zweden in een speciaal Joint Statement bij het Dechargeadvies van de Raad, in de Ecofin van februari jongstleden, dat onder andere is gezonden aan de voorzitter van het Europees Parlement.3
Binnendringers op vliegbasis Volkel |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat indringers op vliegbasis Volkel pas na 1 uur en 1 kwartier konden worden aangehouden?1
De bewaking en beveiliging van militaire objecten kent een gelaagde uitvoering. Hoe groter het belang van het object voor de bedrijfsvoering van Defensie, des te zwaarder de eisen waaraan de bewaking en beveiliging moeten voldoen. Voor deze opzet is gekozen om te garanderen dat de beschikbare beveiligingsmiddelen zo effectief mogelijk worden ingezet voor de bewaking en beveiliging van de belangrijkste objecten.
In dit geval zijn de indringers rond 06:50 uur gesignaleerd en is de bewaking gealarmeerd. Vervolgens zijn de personen om 07:00 uur aangehouden en overgedragen aan de Koninklijke Marechaussee.
De beveiliging van militaire installaties is een continu punt van aandacht. Indien veranderingen in de veiligheidssituatie daartoe aanleiding geven, worden er passende maatregelen getroffen. Vanuit beveiligingsoverwegingen worden geen mededelingen gedaan over getroffen en eventueel aanvullende veiligheidsmaatregelen.
Herinnert u zich nog de eerder door binnendringers op de vliegbasis aangerichte vernielingen aan gebouwen, voertuigen en vliegtuigen?
Ja.
Hoe verklaart u dat op 18 maart de indringers pas na meer dan een uur konden worden aangehouden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om te bevorderen dat indringers op militaire vliegbases veel sneller kunner worden aangehouden?
Zie antwoord vraag 1.
De voortgang van het internationale onderzoek naar de prijsmanipulatie op de internationale valutamarkten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Bank of England onder vuur vanwege gebrekkig toezicht op wisselkoersen» en «MN zint op proces om manipulatie»?1
Ja.
Zijn Nederlandse banken of Nederlandse toezichthouders op enigerlei wijze betrokken (geweest) bij recente onderzoeken naar de mogelijke manipulatie van de relevante benchmarks op internationale valutamarkten?
Op dit moment doen De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) gezamenlijk onderzoek naar de risico’s op manipulatie van benchmarks door Nederlandse banken en de wijze waarop de banken deze risico’s beheersen c.q. voorkomen. Hierbij wordt ook gekeken naar benchmarks die gebruikt worden op de internationale valutamarkten en wordt nauw contact onderhouden met buitenlandse toezichthouders. Over de eventuele betrokkenheid van Nederlandse banken kan ik op dit moment geen uitspraken doen omdat het onderzoek door DNB en AFM nog loopt. Ten aanzien van eventuele buitenlandse onderzoeken kan ik aangeven dat mij vooralsnog geen signalen hebben bereikt dat Nederlandse banken hier onderwerp van zijn.
Hoe zeer zijn Nederlandse banken betrokken bij internationale valutahandel? Wat is bij benadering de gemiddelde omvang van deze handelsactiviteit op Nederlandse bankbalansen en hoe heeft deze activiteit zich ontwikkeld voor en na de financiële crisis?
Uit gegevens van de Bank for International Settlement (BIS) blijkt dat het totale volume van handel op de internationale valutamarkten tussen 2007 en 2013 is toegenomen van $ 3,324 miljard naar $ 5,345 miljard.2 Volgens een jaarlijkse enquête van Euromoney hadden de twee Nederlandse banken met het grootste aandeel in 2013 respectievelijk 0,28% en 0,27% van de markt in handen, hetgeen hen nummer 27 en 30 in de wereldwijde ranglijsten maakt. De vijf buitenlandse banken met de grootste posities hadden een gezamenlijk marktaandeel van bijna 60%.3 Uit de enquête van Euromoney blijkt ook dat de toen al beperkte marktaandelen van Nederlandse banken op de internationale valutamarkten verder zijn afgenomen sinds de crisis. Het marktaandeel van Nederlandse banken in de internationale valutahandel is dus relatief klein en beslaat slechts een klein deel van de bankactiviteiten van Nederlandse banken.
Wat is bij benadering het gemiddelde aandeel van directe beleggingen in internationale valuta van Nederlandse pensioenfondsen en welk onderdeel van de beleggingen staat uit in andere valuta dan euro’s?
Hoewel exacte gegevens van pensioenfondsen over directe beleggingen in valuta niet beschikbaar zijn, blijkt uit toezichtgegevens – onder meer verkregen via thematische onderzoeken bij pensioenfondsen – dat dit soort beleggingen slechts een kleine component van het beleggingsbeleid van pensioenfondsen vormt. Wat betreft de totale omvang van beleggingen in andere valuta dan de euro geldt dat dit ongeveer 50% van het belegd vermogen betreft, waarvan ongeveer de helft is afgedekt met valutaderivaten.
Is het door Fideres opgestelde rapport over de effecten van de vermeende prijsmanipulatie van de «WM/Reuters fix» zoals opgesteld voor enkele Amerikaanse pensioenfondsen openbaar beschikbaar? Zo ja, zou u dit met de Kamer kunnen delen?
Nee, het rapport van Fideres is niet openbaar beschikbaar. Overigens merk ik voor de volledigheid op dat geen sprake is van een algemeen rapport over de effecten van de vermeende manipulatie op de valutamarkten, maar dat het hier gaat om op individuele partijen gerichte analyses die (op commerciële basis) in opdracht van de betreffende partijen zijn opgesteld. Dit is ook de reden dat deze informatie niet openbaar beschikbaar is.
Kunnen mogelijke overtredingen door banken of bankiers reeds vervolgd worden op basis van de nieuwe Europese verordening marktmisbruik en de richtlijn strafrechtelijke sancties? Zo ja, wat zijn de maximale straffen en geldboetes?
Hoewel politieke overeenstemming is bereikt tussen de Europese Raad en het Europees Parlement over de nieuwe Verordening marktmisbruik en de Richtlijn strafrechtelijke sancties marktmisbruik, zijn beide wetgevingsinitiatieven nog niet in werking getreden. De verwachting is dat de verordening en de richtlijn op zijn vroegst in 2016 van kracht worden. Met de nieuwe verordening en richtlijn worden de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties aanzienlijk verhoogd. De maximale bestuurlijke boete die aan rechtspersonen kan worden opgelegd voor marktmanipulatie wordt opgetrokken naar € 15 miljoen, waarbij het ook mogelijk wordt om een boete van 15% van de jaarlijkse omzet op te leggen. Voor natuurlijke personen wordt de maximale bestuurlijke boete € 5 miljoen. Wat betreft de strafrechtelijke sancties, geldt dat de strafmaat voor marktmisbruik wordt verhoogd naar maximaal zes jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vijfde categorie (€ 81.000).
Vanwege de prioriteit die ik daaraan hecht is er op dit moment nationale wetgeving in voorbereiding waardoor manipulatie van benchmarks al per 1 januari 2015 onder de regels ter voorkoming van marktmisbruik valt. In deze wetgeving wordt ook de verhoging van de strafrechtelijke strafmaat voor marktmisbruik reeds meegenomen. Ik verwacht deze wetgeving voor de zomer bij uw Kamer te kunnen indienen. Totdat deze wetgeving in werking treedt, kunnen de toezichthouders tegen eventuele manipulatie van benchmarks door in Nederland onder toezicht staande instellingen optreden op grond van de eisen in de Wet op het financieel toezicht met betrekking tot integere en beheerste bedrijfsvoering.
In een artikel op de Bloomberg-website werden de internationale valutamarkten eerder getypeerd als «het wilde westen» van de financiële markten vanwege het gebrek aan toezicht en regulering; is dat naar uw mening nu effectief ondervangen door de regulering omtrent het toezicht op de benchmarks die gebruikt worden in deze markt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, zal het per 1 januari 2015 mogelijk zijn om manipulatie van benchmarks bestuursrechtelijk en strafrechtelijk aan te pakken. Het gaat hierbij echter alleen om het aanpakken van overtredingen ex post. Daarom vind ik het belangrijk dat ook de totstandkoming van benchmarks op integere en transparante wijze gebeurt. Het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening met als doel het totstandkomingsproces en het gebruik van benchmarks te reguleren voorziet hierin. Onder het voorstel wordt het samenstellen van een benchmark vergunningplichtig en komt deze activiteit onder doorlopend toezicht te staan. Verder worden eisen gesteld aan de bedrijfsvoering van beheerders en contribuanten, alsmede aan de gegevens die gebruikt mogen worden voor de berekening van de benchmark. Nederland werkt in de Europese Raad constructief aan een spoedig akkoord over deze verordening.
Uiteraard vind ik het zeer kwalijk indien daadwerkelijk op een zodanig grote schaal manipulatie van (valuta)benchmarks heeft kunnen plaatsvinden. De bovengenoemde wetgevingsinitiatieven en internationale initiatieven zoals de IOSCO «Principles for Benchmarks» zijn dan ook essentieel om de risico’s op manipulatie van benchmarks effectief te adresseren en dergelijke misstanden te voorkomen.4 Mijn inziens is het wenselijk om eerst te bezien of de bovengenoemde maatregelen de gewenste uitwerking op de markten hebben. Mochten desondanks deze misstanden voortduren of zich nieuwe misstanden aandienen, dan zal ook daarop een goed antwoord moeten komen.
In hoeverre zijn benchmarks die op een specifiek tijdstip worden vastgesteld, in plaats van op een gemiddelde van markttransacties, kwetsbaarder voor manipulatie? Welke aanbevelingen doet het IOSCO-rapport «Principles for Benchmarks» op dit gebied?
Allereerst is het van belang om op te merken dat ook een valutabenchmark als WM/Reuters (waarvan vermeende manipulatie heeft plaatsgevonden) grotendeels wordt vastgesteld op basis van transacties in de markt. Kenmerkend voor deze benchmarks is echter dat deze worden berekend in een bepaald tijdsvak en op een bepaald tijdstip. Zo wordt de WM/Reuters berekend aan de hand van bied- en laatprijzen en daadwerkelijke transacties uitgevoerd in een tijdvak van 60 seconden (of voor sommige valutaparen een tijdvak van twee minuten), dat duurt van 30 seconden voor tot 30 seconden na het tijdstip van berekening. Een WM/Reuters benchmark is dus een gemiddelde prijs van alle transacties in een bepaald tijdvak voor een valutapaar (bijvoorbeeld euro-dollar), die ieder half uur, ieder uur of aan het einde van de dag wordt vastgesteld (zoals de 4 p.m. Londen rate). Doordat de benchmark wordt vastgesteld op een vast tijdstip in een beperkt tijdvak – en dus op basis van een beperkt aantal transacties – neemt het risico toe dat marktpartijen met gerichte transacties voor en in dit tijdvak de benchmark significant kunnen beïnvloeden. In dit opzicht zijn deze benchmarks gevoelig voor manipulatie.
Het IOSCO-rapport «Principles for Benchmarks» bepaalt in principe 6 dat een benchmark zo moet worden opgebouwd dat deze de economische werkelijkheid zo goed mogelijk weerspiegelt en geen elementen bevat die de waarde van de benchmark kunnen verstoren. Verder bepaalt principe 7 dat gegevens die gebruikt worden voldoende moeten zijn om de economische werkelijkheid nauwkeurig te meten, dat deze gegevens voortkomen uit marktprijzen en dat deze te herleiden zijn tot observeerbare transacties.5
In hoeverre roept de vermeende manipulatie van benchmarktarieven op valutamarkten – door rond vier uur meer transacties in te leggen – meer principiële zorgen op over de effectiviteit van de marktwerking en de marktordening op valutamarkten?
Zie antwoord vraag 7.
Het bevriezen van Oekraïense tegoeden en het voorkomen van belastingontwijking via Nederland door de Oekraïense elite |
|
Henk Nijboer (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is per ultimo 12 maart 2014 de omvang van de Oekraïense tegoeden die Nederland per 7 maart jl. heeft bevroren?
In Nederland zijn sinds 6 maart jl. voor aanzienlijke bedragen aan Oekraïense activa bevroren. De geheimhoudingsbepalingen van de Sanctiewet 1977 geven mij geen mogelijkheid mijn antwoord nader te preciseren.
Hoe verhoudt de geschatte omvang van deze bevroren tegoeden van «enkele honderden miljoenen» zich tot het feit dat de Nederlandse Financial Intelligence Unit (FIU) sinds 2010 slechts één verdachte transactie verband houdend met Oekraïne t.w.v. € 4 miljoen heeft geconstateerd?1
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven kan ik niet ingaan op de hier genoemde bedragen.
Meer in algemene zin wijs ik er op dat bij het bevriezen van tegoeden enerzijds en het door de Financial Intelligence Unit (FIU) verdacht verklaren van gemelde ongebruikelijke transacties anderzijds sprake is van twee verschillende wettelijke procedures. Bevriezen van tegoeden vindt plaats in het kader van de Sanctiewetgeving, meldingen van ongebruikelijke transacties vinden plaats op grond van de vigerende anti-witwaswetgeving (Wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering (Wwft)).
Op grond van deze laatst genoemde wetgeving dienen transacties die mogelijk op witwassen duiden, en om die reden als ongebruikelijk kwalificeren, aan de FIU te worden gezonden. Deze wettelijke verplichting dient een preventief doel, voorkomen van witwassen, en een repressief doel, relevante informatie ter beschikking stellen aan de opsporingsdiensten. Deze meldingen van ongebruikelijke transacties worden vervolgens door de FIU beoordeeld en op basis van de bij de FIU beschikbare informatie kan de FIU besluiten de ongebruikelijke transacties als verdacht door te melden aan de opsporing. Vermogen afkomstig uit de Oekraïne kan in Nederland terecht zijn gekomen op een wijze die een instelling geen aanleiding geeft te veronderstellen dat een transactie verband kan houden met witwassen. In een dergelijk geval is er op dat moment geen aanleiding voor een meldplichtige instelling om hier melding van te doen bij FIU.
Voortschrijdend inzicht of nieuwe informatie, zoals EU Verordening 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, kunnen er voorts toe leiden dat in eerste instantie op goede grond niet bij de FIU gemelde transacties in een later stadium wel bij de FIU gemeld dienen te worden. Ook kan nieuw beschikbare informatie voor de FIU reden vormen om in het kader van het beoordelen van eerder bij de FIU gemelde ongebruikelijke transacties tot andere conclusies te komen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de bevroren tegoeden in Nederland terecht zijn gekomen en waar nodig te inventariseren waar verbeteringen in het toezicht mogelijk zijn?
Ja.
Zoals ook in de reactie op het recente rapport van de Rekenkamer2 is te lezen wordt door de beide verantwoordelijke ministeries veel belang gehecht aan de effectiviteit van de anti-witwas regelgeving en zijn en worden daartoe ook maatregelen genomen, zoals de opdracht door beide ministeries eind vorig jaar aan het WODC om een Beleidsmonitor witwassen te ontwikkelen. De resultaten van de nu te onderzoeken casussen zullen onder meer in de Beleidsmonitor witwassen worden meegenomen.
Hoe houdt de Nederlandsche Bank toezicht op de herkomst en aard van de geldstromen in en uit de Nederlandse Bijzondere Financiële Instellingen (BFI’s) of andere bijzondere vennootschappen? Is er een periodieke doorlichting of risicoanalyse op basis waarvan verdachte transacties worden gecontroleerd?
De Nederlandsche Bank (DNB) houdt geen toezicht op herkomst en aard van de geldstromen in en uit Nederlandse Bijzondere Financiële Instellingen (BFI’s). De grotere BFI's rapporteren aan DNB vanuit de statistische taak van DNB (het opstellen van de betalingsbalans).
Kunt u nader ingaan op waar en in welke vorm de bevroren Oekraïense tegoeden in Nederland werden aangehouden? Hoe groot was het aandeel van de bancaire spaardeposito’s respectievelijk de middelen binnen trustkantoren of andere BFI’s binnen het totaal van bevroren tegoeden? Wat zegt deze verdeling over de positie van Nederlandse bijzondere financiële instellingen in internationale ontwijkingsconstructies?
Ik kan bij de beantwoording van deze vraag niet ingaan op waar en in welke vorm de bevroren Oekraïense activa in Nederland worden aangehouden, evenmin als op de vraag hoe groot het aandeel was van de bancaire spaardeposito’s respectievelijk de middelen binnen trustkantoren of andere bijzondere financiële instellingen (BFI’s) binnen het totaal van bevroren tegoeden.
Er is geen gewijzigd inzicht voor wat betreft de mogelijke positie van BFI’s in internationale ontwijkingsconstructies.
Wat zijn de juridische instrumenten die Nederland heeft om op te treden bij vermoedens van witwassen via een internationale belastingconstructie? Wordt binnen de aanpak van het witwassen speciale aandacht gegeven aan politieke prominente personen en hun families?
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) moeten instellingen die vallen onder de werkingssfeer van de Wwft (Wwft-instellingen) aan de Financial Intelligence Unit (FIU) melding doen van ongebruikelijke transacties die mogelijk zien op witwassen. Dat geldt ook indien dat witwassen is gerelateerd aan een internationale belastingconstructie. Een ander onderdeel van de Wwft verplichtingen ziet specifiek op politieke prominente personen en hun families. Wwft-instellingen moeten interne procedures hebben om te bepalen of sprake is van een cliënt of een uiteindelijk belanghebbende die een politiek prominent persoon (of een familielid daarvan) is. Ten aanzien van die politiek prominente personen en hun familieleden moet de instelling verscherpt cliëntenonderzoek verrichten. Als de resultaten van dat verscherpte onderzoek daar aanleiding toe geven, kan de Wwft-instelling besluiten om geen relatie aan te gaan of om een bestaande te beëindigen.
Het strafrecht is aan de orde wanneer er aanvullende informatie voor handen is die aanknopingspunten biedt voor het vermoeden dat er sprake is van een strafbaar feit. Het openbaar ministerie en de toezichthouders onderhouden daartoe contact.
De juridische instrumenten die het openbaar ministerie ter beschikking heeft, indien er sprake is van een verdenking van witwassen, zijn de gebruikelijke opsporingsbevoegdheden op basis van onder meer het wetboek van Strafvordering, de Wet op de economische delicten en de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daarnaast heeft het openbaar ministerie zoals gebruikelijk in sommige situaties de bevoegdheid om informatie te delen met buitenlandse justitiële autoriteiten.
Indien er sprake is van een vermoeden van witwassen door een politiek prominent persoon, dan wordt het gegeven dat het een politiek prominent persoon betreft, meegewogen bij de beoordeling of naar aanleiding van het binnengekomen signaal, een strafrechtelijk (voor)onderzoek dient te worden opgestart.
Indien de Belastingdienst, bijvoorbeeld bij het vaststellen van de aangifte of een eventueel boekenonderzoek, stuit op activiteiten die een aanwijzing kunnen zijn voor witwassen, steekpenningen, ernstige vermogensdelicten en/of terrorismefinanciering of inbreuk op sanctiemaatregelen, dan zal de Belastingdienst deze melden bij de aangewezen (overheids)instanties, zoals het Openbaar Ministerie, de FIU, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank.
Het bericht dat het nieuwe handelsverdrag met de VS het Nederlandse schaliegasverbod bedreigt |
|
Carla Dik-Faber (CU), Agnes Mulder (CDA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Schaliegasverbod in Haaren en Boxtel door handelsverdrag VS bedreigd»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport van Friends of the Earth Europe?2
Het rapport geeft een analyse van de risico's van het gebruik van de techniek grootvolumehydrofracturering (fracking) bij het winnen van onconventionele fossiele brandstoffen zoals schaliegas. Het beschrijft de zorgen die daarover leven in zowel de EU als in de VS. Dit zijn herkenbare zorgen die ook in Nederland onderwerp zijn van maatschappelijk debat.
Het rapport spreekt tevens de zorg uit dat het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) de mogelijkheden zal verminderen voor overheden om regels te stellen aan het gebruik van fracking. In de antwoorden op Kamervragen drie tot en met zeven zal ik hier nader op ingaan.
Erkent u dat de clausule over ISDS (Investor State Dispute Settlement mechanism) gevolgen kan hebben voor milieuwetgeving in Europa, bijvoorbeeld op het gebied van schadevergoedingen wanneer bedrijven menen (toekomstige) winsten te zijn misgelopen door ingevoerde milieuwetgeving?
Nee. De clausule over ISDS heeft geen gevolgen voor de vrijheid van overheden om milieuwetgeving in te voeren. ISDS zal een uitzondering bevatten op het beginsel van compensatie bij onteigening, namelijk bij «indirecte onteigening». Deze houdt in dat een verdragspartij niet tot schadevergoeding verplicht is in geval van algemene, niet-discriminatoire maatregelen die de bescherming van publieke belangen dienen. Indien ISDS wordt opgenomen in TTIP dan zal dit onderdeel zijn van deze bepaling.
Kan het Nederlandse parlement na het sluiten van TTIP (Transatlantic Trade and Investment Partnership) nog steeds zelf besluiten over een verbod op schaliegaswinning, zonder de dreiging van schadeclaims door buitenlandse bedrijven die interesse hebben in of bezig zijn met het ontwikkelen van schaliegas in Nederland?
Ja, ook na het sluiten van TTIP, kan het Nederlandse parlement nog steeds een besluit nemen over een verbod op schaliegaswinning. Dat valt binnen de beleidsvrijheid van de overheid, die geborgd wordt door de eerder genoemde uitzondering.
Krijgen Amerikaanse bedrijven na het sluiten van TTIP meer kans om misgelopen inkomsten als gevolg van milieuwetgeving aan te vechten bij een private arbitragecommissie, waarbij Nederland mogelijk voor de schade opdraait? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, kunt u onderbouwen dat de juridische mogelijkheden niet worden uitgebreid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in het onderzoek naar de gevolgen van ISDS voor Nederland expliciet mee te nemen welke mogelijke gevolgen op kunnen treden voor milieuwetgeving en voor een eventueel verbod op schaliegasboringen?
Zoals toegezegd aan uw Kamer laat ik momenteel een onderzoek uitvoeren naar de positieve en negatieve effecten van ISDS in TTIP, onder andere op de beleidsruimte van de overheid. Deze studie wordt op dit moment uitgevoerd. De resultaten van de studie zullen volgens huidige planning voor de zomer naar uw Kamer gestuurd worden. Op basis van deze resultaten, zal het Nederlandse standpunt over ISDS in TTIP bepaald worden, ook in relatie tot mogelijke gevolgen voor milieuwetgeving.
Bent u bekend met de brief van het Amerikaanse bedrijf Chevron aan de United States Trade Representative van mei 2013?3 Deelt u de analyse dat blijkt dat Chevron (actief in schaliegaswinning buiten Nederland en in Nederland in conventionele olie- en gaswinning) sterk voorstander is van het ISDS? Kunt u garanderen dat Chevron het ISDS mechanisme in TTIP niet zal gebruiken om een eventueel Nederlands schaliegasverbod aan te vechten?
Ik ben bekend met deze brief. Chevron geeft in deze brief aan voorstander te zijn van het opnemen van ISDS in TTIP. Indien ISDS wordt opgenomen in TTIP, kan ik niet garanderen dat Chevron geen gebruik zal proberen te maken van het ISDS-mechanisme. Elk bedrijf in de VS of de EU kan zelf besluiten of het al dan niet gebruik gaat maken van ISDS. Gezien de opname van de uitzonderingsbepaling en het feit dat het momenteel niet mogelijk is om in Nederland naar schaliegas te boren, acht ik een succesvolle claim echter niet realistisch.
Een conceptwet over kindhuwelijken in Irak |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Iraq: Don’t legalize marriage for 9-year-olds»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Iraakse ministerraad vorige maand heeft ingestemd met conceptwetgeving waarin onder meer is vastgelegd dat meisjes vanaf negen jaar kunnen trouwen, dat verkrachting van de vrouw binnen het huwelijk is toegestaan en dat vrouwen zonder toestemming van hun man niet hun huis mogen verlaten? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja.
Is u bekend wanneer het Iraakse parlement zich over deze conceptwetgeving zal buigen?
Volgens recent ontvangen informatie zal de conceptwet voorlopig niet aan het parlement worden voorgelegd. De exacte redenen hiervan zijn niet bekend en evenmin of dit slechts uitstel of definitief afstel betekent. Nederland zal de ontwikkelingen rond dit proces nadrukkelijk op de voet blijven volgen. De conceptwet is ook onderwerp van overleg met EU-partners.
Deelt u de opvatting van Human Rights Watch dat deze wetgeving in strijd zou zijn met internationale verdragen waarbij Irak zelf partij is, namelijk het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie jegens vrouwen en het Verdrag inzake de rechten van het kind?
Ja.
Hoe beoordeelt u de door de ministerraad goedgekeurde conceptwet ten opzichte van de huidige Iraakse wetgeving? Deelt u de opvatting van de mensenrechtenorganisatie dat de nieuwe wetgeving desastreus zou zijn en discriminerend en een stap terug voor vrouwen en kinderen?
De conceptwetgeving is in strijd met zowel de relatief liberale Iraakse Family Law uit 1959, die de huwelijksleeftijd op 18 jaar vastlegt, als met de Iraakse grondwet die spreekt over bescherming van kinderen. Als de conceptwetgeving van kracht zou worden, zou dit een sterk negatieve invloed hebben op de positie van vrouwen en kinderen in Irak.
Bent u bereid op korte termijn contact met uw Iraakse collega’s op te nemen om uw zorgen te uiten over de conceptwetgeving en er op aan te dringen dat de wetgeving in overeenstemming is met de door het land zelf ondertekende internationale verdragen? Indien neen, waarom niet?
Ja, Nederland zal zijn zorgen over deze conceptwetgeving aan de orde stellen bij de Iraakse autoriteiten. Als zou blijken dat het Iraakse parlement alsnog hierover zal beraadslagen, zal het kabinet in EU-verband en met andere partners in Irak overleggen welke stappen ondernomen kunnen worden om te voorkomen dat dit voorstel daadwerkelijk tot wet wordt verheven.