Uitspraken van de Eurocommissaris voor Betere Regelgeving over de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van de Eurocommissaris voor Betere Regelgeving, Interinstitutionele Betrekkingen, Rechtsstatelijkheid en het Handvest van de grondrechten op maandag 9 maart 2015 inzake de implementatie van het Europese natuurbeleid in de lidstaat Nederland naar aanleiding van vragen van Europarlementariër Schreijer-Pierik over de fitness check van de Europese natuurwetgeving tijdens de vergadering van de commissie Milieubeheer, Volksgezondheid en Voedselveiligheid in het Europees parlement?1 2
Ja.
Deelt u de opvatting van de Eurocommissaris dat in Nederland veel van de problemen rondom het Europees natuurbeleid ontstaan zijn door de wijze van implementatie en uitvoering door de lidstaat zelf?
Ik verwijs naar mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 8 april 2015 waaruit blijkt dat de Nederlandse implementatiewijze in belangrijke mate wordt bepaald door de eisen die de Vogel- en Habitatrichtlijn stellen, zoals uitgelegd door het Europese Hof van Justitie en de Europese Commissie.
Tegelijk constateer ik dat ook in de nationale wetgeving zaken verbeterd kunnen worden. Ik verwijs naar het bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel natuurbescherming.3
Deelt u de verwondering van de Eurocommissaris over de verschillen in implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn en Europees natuurbeleid tussen de lidstaten en het feit dat deze implementatieverschillen in sommige lidstaten tot veel meer problemen leiden dan in de andere lidstaten?
De situatie in de lidstaten verschilt, wat ook tot verschillen kan leiden in de mate waarin lidstaten problemen ondervinden van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Zoals ik in mijn hiervoor aangehaalde brief heb aangegeven, zijn de resterende natuurgebieden in Nederland sterk versnipperd en verkeren veel Natura 2000-waarden niet in een gunstige staat van instandhouding. Het is een uitdaging om een gunstige staat van instandhouding te realiseren.
Gaat u de knelpunten en genoemde problemen omtrent de uitvoering van Europees natuurbeleid die ontstaan zijn in ons land proactief met de verschillende provincies inventariseren ten behoeve van de fitness check?
Ja.
Heeft Nederland bij de maatregelen ter implementatie van Richtlijn 92/43/EEG volgens u voldoende rekening gehouden met de vereisten op economisch en sociaal gebied?
Ja, de afweging vindt plaats in het kader van de ontwikkeling van het beheerplan voor het aangewezen Natura 2000 gebied. In het beheerplan wordt vastgelegd waar, wanneer en op welke wijze de doelen kunnen worden gerealiseerd. In het beheerplan wordt beschreven welke instandhoudingsmaatregelen dienen te worden getroffen en op welke wijze. Bij deze maatregelen wordt rekening gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede met regionale en lokale bijzonderheden. Dit is ook als zodanig in de Natuurbeschermingswet 1998 vastgelegd.
Zo ja, op welk wijze werd en wordt in Nederland bij de implementatie en de op grond van Richtlijn 92/43/EEG genomen maatregelen exact rekening gehouden met voornoemde vereisten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid bovengenoemde problemen en knelpunten, na erkenning van de ontstane problemen door de Eurocommissaris, te verhelpen door maatwerk en bent u, indien als oplossing vereist, te werken aan wetswijzigingen in Nederland?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Programma Aanpak Stikstof?
Verzending van de antwoorden heeft helaas niet plaats kunnen vinden vóór het Algemeen Overleg PAS.
Het bericht dat Turkije wél meewerkt aan het onderzoek naar Joris Demmink |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Turkije werkt wél mee aan onderzoek Demmink»?1 Hoe duidt u het standpunt van de Turkse ambassade dat Turkije wel degelijk meewerkt aan het onderzoek?
Ja.
Op welke specifieke punten zou Turkije volgens het Openbaar Ministerie (OM) niet meewerken?
Nederland heeft aan Turkije rechtshulpverzoeken gedaan. Deze strekken er onder meer toe om getuigen te horen. Het overleg met de Turkse autoriteiten over uitvoering van deze rechtshulpverzoeken is nog gaande. Dit is door de Turkse Ambassade bevestigd in het door de vraagsteller aangehaalde citaat.
Kunt u aangeven hoe het standpunt van de Turkse ambassade zich verhoudt tot de verklaring van het Nederlandse OM, dat onlangs stelde dat Turkije niet meewerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de tegenstrijdige berichten over de bereidwilligheid van Turkije om mee te werken aan het Demmink-onderzoek een nieuw mistgordijn optrekken rondom deze kwestie? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bereid om duidelijkheid te verschaffen over de mate van geboden medewerking van Turkije?
Zoals uit mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 4 volgt, deel ik de mening niet dat sprake is van tegenstrijdige berichten.
Kunt u tevens de Kamer per ommegaande informeren over de termijn waarop de ingediende schriftelijke rechtshulpverzoeken ingewilligd kunnen worden?
Zo lang het onderzoek loopt en internationale afstemming plaatsvindt, bestaat de kans dat mededelingen daarover dit proces verstoren en schade toebrengen. Ik acht mij derhalve niet vrij om mededelingen te doen over de uitvoering van rechtshulpverzoeken.
Late abortussen in België |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlanders steeds vaker naar België voor late abortus»?1 Bent u ook geschrokken van deze berichtgeving?
Het is niet wenselijk dat stellen naar het buitenland afreizen om daar hun zwangerschap af te breken. Het gaat hier over het algemeen om een zeer emotionele periode, die zoveel mogelijk in de vertrouwde omgeving zou moeten kunnen worden verwerkt.
Signaleert u dezelfde trend die in het artikel en in de uitzending van Radio 1 naar voren komt, namelijk dat er meer Nederlandse stellen naar België afreizen voor een late abortus? Om hoeveel stellen gaat dit?
Dergelijke gegevens worden niet bijgehouden. Maar in het evaluatierapport over de Regeling late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen2 is beschreven dat in sommige gevallen naar het buitenland wordt uitgeweken voor late zwangerschapsafbreking.
Worden er in België steeds meer abortussen uitgevoerd voor aandoeningen waarover medisch gezien discussie is over een mogelijke behandeling?
Gegevens hierover zijn mij niet bekend.
Wat zijn de meest recente cijfers over late zwangerschapsafbrekingen in Nederland?
Er zijn cijfers beschikbaar van twee commissies: de centrale deskundigencommissie Late zwangerschapsafbreking in categorie 2 gevallen en levensbeëindiging bij pasgeborenen; en de commissie Late zwangerschapsafbreking in categorie 1 gevallen van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG).3 In 2007 waren er voor categorie 1 late zwangerschapsafbrekingen 15 meldingen en in 2012 2 meldingen. In categorie 2 zijn er tussen 2007 en 2012 in totaal 6 meldingen geweest van late zwangerschapsafbrekingen.
Welke gegevens zijn er bekend over het aantal late zwangerschapsafbrekingen in België? Om hoeveel situaties gaat dit? In welke week van de zwangerschap vinden deze late zwangerschapsafbrekingen plaats? Om welke redenen wordt er een late zwangerschapsafbreking overwogen?
Dergelijke gegevens zijn bij mij niet bekend. In het eerdergenoemde evaluatierapport van de Regeling late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging pasgeborenen is hierover opgenomen: «In hoeverre abortus na het bereiken van de levensvatbaarheidsgrens plaatsvindt is niet op te maken uit de tweejaarlijkse verslagen van de bij Wet van 13 augustus 1990 ingestelde Nationale evaluatiecommissie inzake de toepassing van de wetgeving betreffende de zwangerschapsafbreking. Deze verslagen vermelden in een bijlage slechts het aantal gemelde afbrekingen na twaalf weken zwangerschap (gerekend vanaf de conceptie). In de praktijk lijken echter ook afbrekingen ruim na het bereiken van de levensvatbaarheidsgrens voor te komen.»4
Wat zijn de Nederlandse richtlijnen voor artsen om door te verwijzen naar het buitenland voor een late zwangerschapsafbreking? Op welke wijze worden stellen hierin begeleid, zowel voor als na de zwangerschapsafbreking?
Er zijn geen richtlijnen van de beroepsgroep voor de specifieke omstandigheden als een vrouw haar zwangerschap in het buitenland wil laten afbreken. In het evaluatierapport van de Regeling schrijven de onderzoekers dat «de geïnterviewde perinatologen een verwijzing voor LZa naar het buitenland veelal ervaren als slechte medische zorgverlening, omdat het belastend is voor ouders, er tijd over heen gaat en ouders het gevoel kunnen krijgen dat ze «crimineel bezig zijn».5
Is er voldoende voorlichting, bijvoorbeeld in persoonlijke gesprekken of via voorlichtingsmateriaal, om stellen te infomeren over mogelijke medische behandelingen wanneer er een aandoening wordt geconstateerd tijdens de (late) zwangerschap?
De beroepsgroepen geven aan dat stellen uitgebreid geïnformeerd worden in persoonlijke gesprekken, meestal door verschillende betrokken disciplines. Ook worden stellen ondersteund door een medisch-maatschappelijk werker. Omdat het doorgaans om zeer specifieke en uitzonderlijke gevallen gaat, is er echter niet altijd (standaard) voorlichtingsmateriaal beschikbaar.
Wat onderneemt u om te voorkomen dat stellen vanwege een late zwangerschapsonderbreking naar België afreizen?
In het eerdergenoemde evaluatierapport werd reeds beschreven dat de wetgeving in België in bepaalde, strikt omschreven omstandigheden meer ruimte laat voor late zwangerschapsafbrekingen. Dit kan een van de reden zijn voor stellen om naar België af te reizen. Uit de evaluatie is verder gebleken dat de Nederlandse regeling in de praktijk knelpunten kent en niet altijd aansluit bij de medische praktijk. Daarom heb ik in mijn standpunt op het evaluatierapport (Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 110) aangegeven de huidige regeling aan te zullen passen. Met die aanpassing wil ik recht doen aan de in de evaluatie gesignaleerde knelpunten, waaronder het feit dat stellen nu naar België reizen voor een late zwangerschapsafbreking. De wijzigingen zien met name op de verduidelijking van de regeling waarbij tevens bestaande lacunes worden opgevuld en het strafrecht op termijn meer op afstand wordt geplaatst. Ik hoop dat dit zal leiden tot meer transparantie en duidelijkheid voor de artsen en de ouders, waardoor er in de praktijk beter mee gewerkt kan worden.
Fraude bij ABN Dubai |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «ABN Amro stuurt topbankiers in Dubai weg na fraude,» «ABN Amro onder de loep van financiële waakhond Dubai» en «Fraude komt beurskandidaat ABN Amro slecht uit»?1
Kunt u aangeven of het hier om een bijkantoor gaat of om een dochteronderneming van de staatsbank ABN Amro?
Kunt u bevestigen dat er fraude heeft plaatsgevonden bij deze buitenlandse vestiging van ABN Amro? Kunt u beschrijven hoe deze fraude precies in zijn werk ging?
Hoe kan het dat deze zaak slechts aan het licht is gekomen door een klokkenluider en anders mogelijk niet eens door het interne toezicht was opgemerkt? Wat zegt dit over het interne toezicht van ABN Amro?
Valt er nu nog te achterhalen of er ook sprake is geweest van ongeoorloofde praktijken, zoals witwaspraktijken, of maakt het lichtere regime waarbinnen de omstreden handelstransacties plaatsvonden dat onmogelijk?
Weet u of er meer van dit soort zaken spelen binnen ABN Amro die nog niet in de publiciteit zijn gekomen?
Kunt u aangeven hoe lang deze zaak al speelt? Wat is de rol van de Nederlandse toezichthouder geweest in deze zaak?
Wanneer is De Nederlandsche Bank (DNB) voor het eerst op de hoogte gebracht van deze praktijken? Wordt er samengewerkt tussen DNB en de Dubai Financial Services Authority (DFSA)? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomst van het onderzoek dat Deloitte is gestart naar de omvang van deze fraudezaak binnen ABN Amro?
Wat zijn de consequenties voor de op handen zijnde beursgang? Welk effect zal deze zaak naar uw inschatting hebben op de opbrengst van de bank voor de schatkist?
Amerikaanse sancties tegen Venezuela |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de sanctiemaatregelen die de Verenigde Staten hebben getroffen tegen Venezuela, specifiek in het licht van Venezuela als het grootste buurland van het Koninkrijk?
De bilaterale betrekkingen tussen Venezuela en VS staan al langere tijd onder druk. De beide landen hebben in de loop der tijd maatregelen over en weer genomen, waaronder het instellen van visumbeperkingen. De Amerikaanse sancties van 9 maart jl. zien toe op reisbeperkingen van zeven Venezolaanse regeringsfunctionarissen en bevriezing van hun tegoeden. Dit betreft een kwestie tussen de VS en Venezuela. Overigens lijken de diplomatieke spanningen niet het economisch verkeer tussen beide landen te raken.
Bent u bereid – in Europees verband – gebruik te maken van dit momentum om aan te sluiten bij de Amerikaanse oproep om de politieke gevangenen – waaronder tientallen studenten – vrij te laten?
In de meest recente verklaring (24 februari jl.) heeft de woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini, mede namens alle lidstaten van de EU, zorgen uitgesproken over de behandeling van de gedetineerde oppositieleden en studenten in Venezuela en opgeroepen de beschuldigingen snel en onpartijdig te onderzoeken.
Is het noodzakelijk om de, wat u zelf noemt, «goede betrekkingen» tussen Nederland en Venezuela bij te stellen, en net als de VS persoonsgerichte sancties in te stellen tegen mensenrechtenschenders en personen die de democratie ondergraven?
Zoals in Kamerbrief (Minbuza-2015.57347 d.d. 27 februari 2015) aangegeven, liggen de geografische ligging van het Koninkrijk, de historische banden en de verwevenheid van de samenlevingen en de economische relatie ten grondslag aan de betrekkingen tussen het Koninkrijk en Venezuela. Het is in het belang van het Koninkrijk dat de diplomatieke kanalen goed functioneren, dat incidenten worden voorkomen en belangen kunnen worden behartigd. Het bestaan van een dialoog en diplomatieke kanalen schept ook de mogelijkheid om het gesprek aan te gaan over het belang van het starten van gesprekken met de oppositie teneinde de situatie in politieke en economische zin te verbeteren.
Zo neen, op welke manier worden de goede banden tussen Nederland en het Caribisch deel van het Koninkrijk ingezet om de Venezolaanse autoriteiten te benaderen volgens het principe «less for less, more for more»?
Zie antwoord vraag 3.
De aanwezigheid commandant Islamitische Staat in Turkije |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat een commandant van terreurorganisatie Islamitische Staat in Turkije verblijft voor medische verzorging?1
De Turkse autoriteiten hebben laten weten dat een juridisch onderzoek loopt naar een vermeend lid van ISIS dat medische verzorging krijgt in Denizli in Turkije. Het is nog niet bekend wanneer het onderzoek wordt afgerond.
Heeft Turkije deze man gearresteerd wegens genocide, oorlogsmisdrijven, deelname aan een criminele organisatie of enig ander misdrijf? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke mogelijkheden zijn er verder om deze misdadiger berecht te krijgen? Wat gaat u doen?
Zie antwoord vraag 1.
De slechte positie van cacaoboeren in de productieketen, waardoor zij ver onder de armoedegrens leven |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Duurzame én goedkope chocola bestaat dus niet»1 en de Cacaobarometer 2015?2
Wat is uw reactie op de Cacaobarometer 2015? Wat vindt u van de conclusie dat cacaoboeren ver onder de armoedegrens leven en dat certificering een «pleister op een kapot systeem» is, onder meer vanwege een oneerlijke verdeling in de cacaoketen?
In de Cacaobarometer geven de belangrijkste Europese maatschappelijke organisaties, die betrokken zijn bij een duurzame cacaoproductie, scherp inzicht in de uitdagingen voor de cacaosector. Zij vragen terecht aandacht voor het lage inkomen van de cacaoboeren.
Certificering van cacao is één van de instrumenten die door bedrijven en maatschappelijke organisaties wordt ingezet om de cacaoboeren, hun organisaties en hun leden te organiseren en te professionaliseren. Via certificering krijgen zij toegang tot de markt. Ook vergroot certificering het bewustzijn van consumenten over duurzaamheid.
Voor een hoger inkomen is het belangrijk dat de boeren verder integreren in de keten en dat de keten korter wordt. Daarbij is het van belang dat boeren en boerenorganisaties hun onderhandelingspositie versterken en de eigen productie beter op de markt kunnen afzetten. Duurzaamheidsinitiatieven als het Initiatief Duurzame Handel (IDH) en Solidaridad richten zich in hun aanpak ook op deze factoren.
Op welke manier besteden huidige verduurzamingsinitiatieven, zoals het Initiatief Duurzame Handel (IDH), aandacht aan de genoemde problemen in de Cacaobarometer? Op welke manier zorgen de huidige verduurzamingsinitiatieven er bijvoorbeeld voor dat de baten van certificering daadwerkelijk bij de boeren terecht komen?
Verduurzamingsinitiatieven als IDH en Solidaridad zetten zich samen met de cacao-industrie in voor de opschaling van certificering. Zij investeren daarnaast in farmer field schools, premies en duurzaamheidsprogramma’s gericht op gender, onderwijs, het tegengaan van kinderarbeid en productiviteitsverhoging.
Ook wordt financieringskapitaal beschikbaar gesteld, waarmee cacaoboeren in West-Afrika kunnen investeren in hun plantages en productie. Een voorbeeld is de door IDH en FMO gecreëerde smallholder financing facility, die via lokale micro-financieringsbanken leningen beschikbaar stelt voor cacaoboeren.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat boeren onvoldoende inkomen hebben, zelfs wanneer de baten van certificering ten goede komen aan de boer? Deelt u de mening dat alleen certificering en opschaling van de productie geen oplossingen zijn voor het voortbestaan van cacaoboeren en een eerlijk inkomen voor deze boeren? Zo ja, welke actie onderneemt u om hier verandering in te brengen?
Hoewel de Cacaobarometer geen totaalbeeld van het inkomen van de boer geeft, is de hardnekkige armoedeproblematiek bij veel kleine cacaoboeren schrijnend. Certificering en het vergroten van de productiviteit leveren een bijdrage aan het verhogen van het inkomen van de boeren en vormen daarmee een deel van de oplossing.
Om de productiviteit te kunnen verhogen, is het belangrijk om ook te werken aan de toegang tot land. De hoeveelheid land waarover veel kleine boeren beschikken is op dit moment onvoldoende om uit cacao een leefbaar inkomen te genereren: een inkomen dat uitkomt boven de armoedegrens. Daarom moet een dialoog over de toegang tot meer land georganiseerd worden, samen met NGO’s, de private sector en de overheid in producerende landen. Een aantal strategische partnerschappen voor pleiten en beïnvloeden zal hieraan invulling gaan geven.
Voor productieverhoging is het belangrijk om te innoveren en boeren te trainen. Verduurzamingsinitiatieven als IDH en Solidaridad trainen cacaoboeren en investeren daarnaast in de verbeterde toegang tot de dienstensector (waaronder financiering en agrarische inputs) en stimulering van duurzaam ondernemersgedrag.
Bent u bereid in gesprek te gaan met verduurzamingsinitiatieven en bedrijven over verbeteracties naar aanleiding van de Cacaobarometer en de discussie over prijsmechanismen? Bent u bereid onderzoek te doen naar marktconcentratie in de cacaoketen? Bent u bereid een «leefbaar inkomen calculatie» te verplichten bij verduurzamingsinitiatieven die door de overheid worden gesteund, zoals het IDH? Zo ja, wilt u de Kamer hiervan op de hoogte houden?
Ik ben in gesprek met verduurzamingsinitiatieven en bedrijven over de uitdagingen in de cacaosector. In 2010 hebben bedrijven, vakbonden, verduurzamingsinitiatieven, winkelbedrijven en de Nederlandse overheid de intentieverklaring «Duurzame cacaoconsumptie -en productie» getekend. Hierin is afgesproken om stapsgewijs te werken aan een volledig duurzame Nederlandse cacaoconsumptie in 2025. Om hieraan vorm te geven is er onder verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Economische Zaken regulier overleg met de ondertekenaars van de intentieverklaring. Hierbij is aandacht voor de moeilijke positie van veel cacaoboeren en voor de veranderingen in de internationale cacaoketen, zoals marktconcentratie en samenwerking op duurzaamheidsinitiatieven.
In de barometer wordt ook het belang bevestigd om in internationaal verband de dialoog te blijven voeren over verduurzaming van de cacaoketen en de noodzaak het inkomen van boeren te vergroten. Nederland heeft daartoe verleden jaar de Wereld Cacao Conferentie mede georganiseerd in Amsterdam. Duurzame ketens staan eveneens op de agenda tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2016.
Met de verduurzamingsinitiatieven spreek ik regelmatig over leefbaar inkomen, niet alleen in de cacaosector maar ook in andere sectoren. IDH en Solidaridad werken reeds aan de verbetering van productiviteit van cacao boeren en daaruit voortvloeiend een verbeterd leefbaar inkomen. Dit wordt jaarlijks door middel van rapportage van de partners gemeten en in impactstudies geëvalueerd. In aanvulling hierop, heeft het merendeel van de private partners van het IDH zich gecommitteerd aan het Cocoa Action programma van de World Cocoa foundation.Dit programma is een industriebreed programma, dat samen met de overheden van Ghana en Ivoorkust stuurt op verbetering van inkomens van cacao boeren via productiviteitsverbetering en community development.
Concreet is met IDH in de nieuwe subsidiebeschikking afgesproken dat in alle programma’s gestuurd gaat worden op het verhogen van het (totaal)huishoudinkomen tot een leefbaar inkomen, met daarbij behorende indicator. In een aantal specifieke sectoren, zoals thee waar de werknemer in loondienst is, werkt IDH al toe naar een leefbaar loon. De voortgang wordt jaarlijks geëvalueerd.
De toepassing van resolutie BTW-283 |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat btw-ondernemerschap geen eis is die in de resolutie BTW-283 vermeld staat?
Volgens de tekst van resolutie BTW-283 kunnen, onder de aldaar genoemde omstandigheden, diensten die door «hier te lande gevestigde ondernemers» jegens het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden verricht delen in de toepassing van het btw-nultarief. Voorwaarde is dat de «desbetreffende ondernemers» aan de hand van boeken en/of bescheiden (kunnen) aantonen dat het diensten betreft zoals die in de resolutie worden bedoeld. Uit deze bewoordingen blijkt dat voor toepassing van de resolutie btw-ondernemerschap een vereiste is. Dat ondernemerschap moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen in de Wet op de omzetbelasting 1968 en de Europese btw-richtlijn, waarop de nationale wet is gebaseerd. Als geen sprake is van ondernemerschap bij de rechtspersoon die een subsidie van het Ministerie van Buitenlandse zaken ontvangt, is heffing van btw (of toepassing van het btw-nultarief) niet aan de orde.
Kunt u aangeven waaruit de voorwaarde van btw-ondernemerschap blijkt aangezien het een buitenwettelijke regeling betreft en het ondernemerschap alleen is geregeld in de Wet op de omzetbelasting 1968?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het doorvoeren van een stelselwijziging wat betreft de medefinanciering van hulporganisaties bij een gelijkblijvende tekst van de resolutie een voldoende grond om de reikwijdte van de resolutie wat de uitleg betreft te beperken?
Antwoord op vragen 3, 4 en 5:
De invoering van een stelselwijziging wat betreft de medefinanciering van hulporganisaties, namelijk het Medefinancieringsstelsel II (MFS II), kent geen grond om de reikwijdte van de resolutie te beperken. De resolutie wordt binnenkort geactualiseerd en verduidelijkt maar niet beperkt. Indien een hulporganisatie in de situatie vóór MFS II als ondernemer gebruik kon maken van resolutie BTW-283 dan kan zij dat ook onder MFS II, als er overigens niets anders verandert dan de wijze van financiering via MFS II.
Om het btw-nultarief te kunnen toepassen gold en geldt dat de betreffende hulporganisatie in ieder geval moet kwalificeren als btw-ondernemer. Daartoe moet zijn voldaan aan de voorwaarden die de Wet op de omzetbelasting 1968 daaraan stelt. De stelling dat de enkele deelname aan een project onder MFS II automatisch impliceert dat een hulporganisatie kwalificeert als btw-ondernemer vindt geen ondersteuning in de nationale dan wel Europese btw-regelgeving. Of sprake is van btw-ondernemerschap dient per individueel geval aan de hand van de concrete casus te worden beoordeeld.
Uit de mij door de Belastingdienst verstrekte inlichtingen blijkt dat hulporganisaties vóór MFS II voor de uitvoering van ontwikkelingsprojecten veelal niet konden worden aangemerkt als ondernemers en ter zake ook geen beroep op de resolutie hebben gedaan. Dit beeld zal naar mijn verwachting onder MFS II niet veranderen. Een uitbreiding van de resolutie naar alle hulporganisaties die gelden ontvangen via MFS II acht ik niet aan de orde. Dit zou een aanzienlijke uitbreiding van de werking van resolutie BTW-283 betekenen die niet kan worden gebaseerd op de btw-regelgeving.
Klopt het signaal dat op grond van deze strikte uitleg bijna geen enkele hulporganisatie voor de toepassing van de resolutie in aanmerking komt omdat het Ministerie van Buitenlandse Zaken de subsidies veelal onder dezelfde voorwaarden verstrekt?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk, gezien het maatschappelijk belang en de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking die reeds zijn doorgevoerd, organisaties werkzaam op het gebied van ontwikkelingssamenwerking (deels) tegemoet te komen door resolutie BTW-283 van toepassing te verklaren op ontvangen MFS 1 en 2 subsidies?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat er recentelijk nog onveilig is gewerkt met chroom-6 |
|
Wassila Hachchi (D66), Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op het bericht «Personeel Volkel werkte in 2012 nog in chroom-6-stof»?1
In het belang van de betrokken (oud-)Defensiemedewerkers en het RIVM-onderzoek, heb ik eerder besloten om alle in de archieven teruggevonden documenten inzake chroomhoudende verf te publiceren. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 2 februari jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 72), sluit ik niet uit dat hierdoor voorvallen uit het verleden aandacht krijgen.
Het bericht van de NOS is gebaseerd op documenten die Defensie recent online heeft gezet. Zoals ik eerder aan de Kamer heb medegedeeld, onder andere tijdens het debat op 11 november 2014, wordt met reden nog steeds gewerkt met chroomhoudende verf. Vanwege de gevaren voor de gezondheid gelden bij het werken met chroomhoudende verf veiligheidsvoorschriften.
De commandant van de vliegbasis Volkel heeft in 2012 op verzoek van het personeel de schildershangaar laten onderzoeken door de arbodienst van Defensie. In dit onderzoek is geconstateerd dat in beide hallen chroomhoudende stof aanwezig was. Uit metingen is in hetzelfde onderzoek echter geconcludeerd dat de blootstelling lager was dan de grenswaarde.2
De commandant van de vliegbasis Eindhoven heeft in 2014 in de periodieke actualisering van de risico-inventarisatie en -evaluatie gerapporteerd dat een spuitcabine niet langer voldeed aan de verlaagde grenswaarde voor chroom-6. Tegelijkertijd werd echter geconcludeerd dat wanneer de medewerkers volledig beschermd hun werk doen, dus volgens de geldende voorschriften, zij geen risico lopen. Persoonlijk beschermingsmiddelen zijn daar voorhanden.3
Klopt het dat er in 2012 op de vliegbasis in Volkel én in 2014 op de vliegbasis Eindhoven nog onveilig is gewerkt met chroom-6?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel medewerkers zijn op deze vliegbases mogelijk in aanraking gekomen met chroom-6?
Op de vliegbases Volkel en Eindhoven werkt een kleine groep met chroomhoudende verf. Dit betreft enkele tientallen, doorgaans gespecialiseerde medewerkers, zoals schilders en vliegtuigplaatwerkers. Uit de aangehaalde rapporten blijkt niet dat zij zijn blootgesteld aan chroom-6 boven de grenswaarde.
Welke maatregelen zijn er genomen op deze vliegbases nadat bekend is geworden dat er onveilig is gewerkt met chroom-6?
In de geschetste situaties is er niet onveilig gewerkt. Uiteraard zijn er wel maatregelen ter verbetering en minimalisering van de risico’s genomen. De aanbevelingen in de genoemde rapportages zijn dan ook overgenomen.4 Op vliegbasis Volkel wordt de schildershangaar wekelijks gereinigd en het ventilatiesysteem is vernieuwd. Op vliegbasis Eindhoven wordt de spuitcabine aangepast. Op beide bases zijn de medewerkers nogmaals nadrukkelijk gewezen op de verplichting om volgens de voorschriften te werken.
Wordt er op dit moment nog onveilig gewerkt met chroom-6?
Zoals ik u eerder heb gemeld (zie onder meer Kamerbrief 34 000 X, nr. 72 van 2 februari jl.), voert de arbodienst van Defensie onderzoek uit op de tien defensielocaties waar nu nog met chroomhoudende verf wordt gewerkt. Dit betreft ook de vliegbases Volkel en Eindhoven. Het doel van dit onderzoek is te bepalen of alle maatregelen die zijn getroffen om veilig met chroomhoudende verf te werken, afdoende zijn. De arbodienst heeft de hiervoor benodigde expertise en onafhankelijkheid ten opzichte van de onderzochte eenheden. Zodra het onderzoek is voltooid, zal ik uw Kamer over de uitkomsten daarvan informeren. Dit zal naar verwachting aanstaande april gebeuren.
Wat is de reden dat u er voor heeft gekozen de Kamer niet proactief te informeren over deze voorvallen, zoals u wel deed bij het vrijkomen van deze gevaarlijke stof bij onderhoudswerkzaamheden in Mali?
Mijn eerdere toezegging om de Kamer bij nieuwe voorvallen proactief te informeren, blijft onverkort van kracht. Het voorval in Mali heb ik u daarom ook direct gemeld. Zoals ik uw Kamer tijdens het algemeen overleg van 11 maart jl. heb uitgelegd, acht ik het echter niet zinvol om bij elke publicatie door Defensie van nieuwe documenten, in het kader RIVM-onderzoek, de Kamer separaat te informeren.
Bent u bereid de Kamer proactief te blijven informeren over voorvallen met chroom-6, in plaats van het aan de media over te laten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Personeel Defensie op 11 maart aanstaande?
Nee, dat is niet gelukt vanwege de korte reactietermijn en mijn verblijf in het buitenland voorafgaand aan het genoemde algemeen overleg.
De situatie in Gaza, een half jaar na het staakt-het-vuren |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aid agencies sound alarm on Gaza amid fears building could take a century»1 en de gezamenlijke verklaring van 30 hulporganisaties «We must not fail in Gaza»2?
Ja.
Herkent u het dramatische beeld dat door 30 hulporganisaties wordt geschetst van de situatie in Gaza, een half jaar na het staakt-het-vuren, waar o.a. nog altijd 100.000 mensen zonder huis zitten, stroomstoringen van 18 uur per dag voorkomen en 80.000 kinderen behandeld worden voor oorlogstrauma’s?
Het kabinet is bezorgd over de situatie in Gaza, zoals ook geschreven in de Kamerbrief over de wederopbouw van 20 februari jl. (kenmerk 2015.18729). Helaas is het zo dat inderdaad nog veel mensen dagelijks kampen met de gevolgen van de oorlog. Het kabinet werkt samen met diverse ondertekenaars van de verklaring. In februari jl. heeft de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking Gaza bezocht om de voortgang van de wederopbouw met partners ter plekke te bespreken. Binnen de EU pleit het kabinet actief voor meer aandacht en actieve EU-inzet voor Gaza.
Deelt u de vrees van de hulporganisaties dat «a return to hostilities is inevitable if progress is not made and the root causes of the conflict are not addressed»?
Bij het recente bezoek van de Commissioner General van UNRWA, Pierre Krӓhenbühl, is de situatie in Gaza uitgebreid aan bod gekomen. Het kabinet deelt zijn visie dat de situatie in Gaza fragiel is, zoals ook beschreven in de Kamerbrief van 20 februari jl. De Palestijnse Autoriteit heeft nog niet volledig diens gezag over Gaza hersteld, terwijl Hamas formeel afstand heeft gedaan van het bestuur. De wederopbouw verloopt daarnaast traag. Dat alles maakt dat de situatie voor mensen in Gaza aanzienlijk verslechterd is.
Herkent u de cijfers van hulporganisatie Oxfam dat voor de bouw aan zo’n 150.000 verwoeste of gedeeltelijk beschadigde huizen zo’n 800.000 vrachtwagenladingen constructiemateriaal nodig zijn en dat in de afgelopen maanden minder dan 0,25% van deze hoeveelheid Gaza binnen heeft kunnen komen? Deelt u Oxfam’s analyse dat de wederopbouw van Gaza bij dit tempo wel eens «een eeuw» kan duren? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, waarom niet?
De invoer van bouwmaterialen geschiedt via de grensovergang bij Kerem Shalom/Karm Abusalem, op basis van het Gaza Reconstruction Mechanism (GRM). Tot op heden is het aanbod van bouwmaterialen in Gaza via het GRM steeds groter geweest dan de vraag, zoals ook te zien is op de site van het GRM: http://grm.report. Op geen enkel moment sinds het opzetten van het GRM is er een punt geweest waarop de voorraden bij de 19 verkooppunten uitgeput waren. Bovendien laten de cijfers van het GRM zien dat het aantal personen die door het GRM gescreend zijn steeds verder toeneemt, net zoals de import van bouwmaterialen. Op 10 maart was van 75.517 huizen de schade vastgesteld, hadden 33.701 huiseigenaren het materiaal gekocht dat zij nodig hadden voor het herstel van hun huis en 24.485 een deel van de benodigde materialen. In totaal was op 10 maart 50.522 ton cement, 24,246 ton grind en 1.605 ton wapeningsstaal gekocht door huiseigenaren.
UNOPS, dat het GRM beheert, constateert mede op basis van deze feiten dat de capaciteit van het GRM en de grensovergang op dit moment voldoende is voor import van bouwmaterialen voor huizen. Het is de bedoeling dat via het GRM ook de bouwmaterialen voor grotere projecten gefaciliteerd gaat worden. Begin maart waren 76 projecten ingevoerd in het systeem, 14 goedgekeurd door de Israëlische autoriteiten. UNOPS maakt zich zorgen over het trage Israëlische goedkeuringsproces. Als die projecten uitgevoerd gaan worden, verwacht UNOPS dat de capaciteit van de grensovergang een knelpunt gaat worden.
Positief in dit verband is dat Israël voornemens is de capaciteit bij Kerem Shalom uit te breiden. Op korte termijn kan nog winst geboekt worden door bijvoorbeeld de overgang langer open te stellen of de laadhoogte te verhogen. Gezien de trend, waarbij het aantal huizen en hoeveelheid bouwmateriaal dat goedgekeurd werd steeds verder toeneemt, is het niet aannemelijk dat de wederopbouw 100 jaar gaat duren, zoals gesuggereerd door OXFAM. Bovendien is de hoeveelheid benodigd materiaal nog niet bepaald omdat de definitieve omvang van de schade en de precieze vraag nog niet zijn vastgesteld.
De EU dringt consequent aan op opening van de grensovergangen van Gaza, voor verkeer van personen en goederen. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met de legitieme veiligheidszorgen van Israël. Nederland zoekt hierbij actief naar werkende oplossingen om deze belangen te verenigen, zoals de containerscanner en de financiering van het GRM.
In hoeverre en op welke wijze hangt de beperkte invoer van bouwmaterialen samen met de inmiddels zeven jaar durende blokkade van Gaza door Israël? Bent u, met de 30 hulporganisaties, van mening dat Israël op basis van verplichtingen onder internationaal recht – o.a. VNVR-resolutie 1860 (2009), Agreement on Movement and Access (2005) – de blokkade volledig moet opheffen?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre en op welke wijze speelt de sluiting van grensovergang bij Rafah door de Egyptische autoriteiten een rol? Klopt het dat deze grensovergang ook voor humanitaire doeleinden gesloten blijft? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot eerder genoemde verplichtingen onder internationaal recht?
Op basis van het humanitair oorlogsrecht dient Egypte de snelle en ongehinderde doorgang van humanitaire hulp aan de noodlijdende burgerbevolking van Gaza toe te staan en te vergemakkelijken.
Rafah is uitsluitend bedoeld voor verkeer van personen en niet voor de doorvoer van goederen. Tijdens de afgelopen gevechten heeft Egypte tijdelijk en bij uitzondering de doorvoer van humanitaire goederen toe gestaan. De Egyptische autoriteiten zijn zeer bezorgd over de situatie in de Sinaï en zijn ervan overtuigd dat militanten in de Sinaï steun ontvangen vanuit Gaza. Vanwege die veiligheidszorgen heeft Egypte de maatregelen rond de grens met Gaza drastisch verscherpt en houdt Egypte onder meer Rafah grotendeels gesloten.
In hoeverre en op welke wijze belemmert de verdeeldheid aan Palestijnse zijde en het uitblijven van het overnemen van het gezag over Gaza door de Palestijnse Autoriteit (PA) het wederopbouwproces?
De terugkeer van de Palestijnse Autoriteit is van belang voor het toezicht op de bouwmaterialen in Gaza en functioneren van grensovergangen. Uitblijven van deze terugkeer belemmert verdere opening van Gaza. Het Ministerie voorCivil Affairs zou toezicht houden op het gebruik van geïmporteerde bouwmaterialen, maar mist de capaciteit om dit daadwerkelijk te doen. Het ministerie is echter niet ingegaan op het voorstel van UNOPS om tijdelijk de capaciteit bij het ministerie te versterken. Als gevolg van de onderlinge spanningen tussen Hamas en Fatah is de PA huiverig extra mensen aan te stellen of naar Gaza te sturen vanwege de veiligheidssituatie. De integratie van ambtenaren in Gaza stagneert op de eis van Hamas dat de PA alle ambtenaren die na 2007 zijn aangesteld in dienst neemt. De PA kan uit fiscale overwegingen zich dit niet veroorloven en vreest voor een conflict met donoren. De feitelijke afwezigheid van toezicht door de PA vergroot het risico dat bouwmaterialen voor andere doeleinden worden gebruikt, waarmee het vertrouwen in de werking van het GRM verminderd wordt.
De PA zou een aanjagende rol moeten spelen door projecten ten bate van de wederopbouw bij donoren voor te stellen voor financiering. Tot op heden komt de PA echter met te weinig eigen voorstellen voor uitvoering.
De PA zou ook meer moeten doen om het GRM en de behaalde resultaten bekend te stellen bij de Gazanen, zodat er nog meer gebruik van wordt gemaakt en beter zichtbaar wordt wat er wel gedaan wordt voor de wederopbouw. Nu is daar te weinig over bekend wat het gevoel versterkt dat Gaza in de steek gelaten zou worden.
Bent u bereid uw zorg over bovenstaande bij de verantwoordelijke regeringen uit te spreken en hen, voor het gedeelte dat aan de respectievelijke staten toe te rekenen is, op hun verplichtingen te wijzen c.q. aan te dringen op spoedige verbetering van de situatie? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u dit bij elk van de verantwoordelijke regeringen zal doen? Zo nee, waarom niet?
De situatie wordt opgebracht op politiek en ambtelijk niveau, zoals bij de recente politieke consultaties met Israël en de Palestijnse Autoriteit door de Directeur-Generaal Politieke Zaken en Directeur-Generaal Internationale Samenwerking. Nederland staat daarnaast o.a. via zijn vertegenwoordigingen in Tel Aviv en Ramallah op tal van niveaus in voortdurend contact met de lokale autoriteiten over de zorgen omtrent de situatie in Gaza. Die zorgen worden bilateraal aangekaart, maar ook in VN-, EU-, Kwartet- en Quint-verband.
Klopt het dat het UN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) vorig jaar slechts 48% van de door landen toegezegde bijdragen voor de bezette gebieden heeft ontvangen? Klopt het dat het UN Relief and Works Agency (UNRWA) gestopt is met het assistentieprogramma voor huizenreparaties en huurtoelagen omdat het geen bijdragen van donoren heeft ontvangen?
Het humanitaire responsplan (Strategic Response Plan 2014) voor de Palestijnse gebieden was vorig jaar voor 48% gefinancierd. Dit gaat niet specifiek om bijdrages voor OCHA, maar voor alle humanitaire hulporganisaties die in het responsplan opgenomen waren.
In Gaza was UNRWA op 27 januari jl. genoodzaakt de hulp aan vluchtelingen wier huis beschadigd of onbewoonbaar werd tijdens de gevechten op te schorten wegens gebrek aan fondsen.
Kun u in een gespecificeerd overzicht aangeven welke individuele landen hun toezeggingen gedaan tijdens de Gaza-conferentie in Cairo in oktober 2014 niet of slechts gedeeltelijk zijn nagekomen?
Het kabinet heeft zelf geen gedetailleerd overzicht van alle toezeggingen. De VN stelt dat met name de Arabische donoren achterblijven op het toezeggingen. De ministers van Buitenlandse Zaken van Noorwegen en Egypte hebben, als voorzitters van de donorconferentie, per brief alle deelnemers opgeroepen hun toezeggingen na te leven. Beide landen inventariseren samen met de Wereld Bank wat de donoren tot nu toe gedaan hebben. Het kabinet verwelkomt deze gestructureerde aanpak en zal bij gelegenheid bij achterblijvende landen aandringen op nakoming van de gemaakte beloften. In bilaterale contacten met de belangrijkste donoren vraagt Nederland nadrukkelijk aandacht voor Gaza en de noodzaak na te komen wat is toegezegd.
Bent u bereid deze landen zowel bilateraal als in multilaterale fora aan te spreken op hun verplichtingen en aan te dringen op spoedige nakoming van toegezegde beloften? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u dit zult doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Beschimmelde marine kazerne |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de Erfprins kazerne in Den Helder verkeert in zo’n slechte staat als wordt beweerd?1
De berichtgeving klopt gedeeltelijk. Een legeringsgebouw op de kazerne is inderdaad in slechte staat en aan renovatie toe. Er is schimmelvorming geconstateerd in en rond de badkamers. Daarbij is echter vastgesteld dat deze schimmel geen gezondheidsrisico’s opleverde, dus op dat punt klopt de berichtgeving niet. Onderzoek heeft aangetoond dat het om een vaste schimmel gaat, die veelvuldig te vinden is in natte ruimtes die te weinig mogelijkheid hebben om goed geventileerd of gedroogd te worden. Deze schimmel komt niet in contact met de mens, niet door huidcontact en niet door inademing. Deze schimmel levert daardoor geen gevaar op voor de gezondheid van personen.
Waarom is deze problematiek niet al eerder op afdoende wijze verholpen?
In het najaar van 2013 is geconstateerd dat er sprake was van schimmelvorming in en rond badkamers in het desbetreffende gebouw. Na onderzoek is vastgesteld dat de schimmel geen gevaar voor de gezondheid opleverde. In het voorjaar van 2014 is vervolgens door een reinigingsbedrijf de schimmel in en rond de badruimtes verwijderd. Op dit moment worden slechte stukken linoleum waarin nog (oude) schimmelplekken zitten verwijderd en wordt aanslag op de muren en in de gangen aangrenzend aan de badkamers verwijderd.
Om het probleem definitief te verhelpen is echter een renovatie van het gebouw nodig. Om het gebouw in fasen te kunnen renoveren, moet steeds een gedeelte van het gebouw worden ontruimd. Dat kan pas beginnen nadat voorzien is in aanvullende legeringscapaciteit, waarvoor de voorbereidingen nu worden getroffen. Hierdoor kan de renovatie volgens de huidige planning pas in 2018 starten.
De bezuinigingen en ombuigingen binnen Defensie van de afgelopen jaren hebben ook gevolgen gehad voor de staat van het vastgoed. Normen zijn waar mogelijk versoberd, maar dit gebouw bevindt zich in een staat waarmee het niet meer aan de normen voldoet. Het moet dus worden gerenoveerd. Dergelijke maatregelen kunnen niet altijd zo snel worden genomen als gewenst is omdat zij binnen een beperkt budget moeten worden ingepast en aanbestedingsprocedures tijdrovend kunnen zijn.
Deelt u de mening dat deze huisvesting getuigt van slecht werkgeverschap?
Nee, die mening deel ik niet. De normen voor huisvesting zijn sober, maar toereikend. Wanneer in een individueel geval wordt geconstateerd dat huisvesting niet aan deze normen voldoet, worden er maatregelen genomen.
Wat gaat u doen om onze militairen op korte termijn van betere huisvesting te voorzien?
Een grondige renovatie van het gebouw is hoognodig en die is ook gepland. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, kan dat volgens de huidige planning pas in 2018, wanneer aanvullende legeringscapaciteit is gerealiseerd zodat een gedeelte van het oude gebouw kan worden ontruimd. In de tussentijd zijn maatregelen genomen om de ergste overlast weg te nemen. Daarbij moet u denken aan:
Na uitvoering van bovenstaande maatregelen vindt elke drie maanden controle plaats en indien nodig worden de maatregelen opnieuw uitgevoerd.
Het faciliteren van assemblees van de Inter-Parlementaire Unie in de Europese Unie |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Inter-Parlementaire Unie (IPU) en de doelstellingen van dit forum, onder meer gericht op interparlementaire diplomatie en het creëren van een politieke dialoog gericht op democratie, mensenrechten en de rule of law?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de IPU in 1999 voor het laatst een assemblee in de EU heeft georganiseerd maar dat het sindsdien onmogelijk is gebleken ten gevolge van de strenge visumregimes die in de EU gelden ten aanzien van parlementariërs van enkele van de 166 deelnemende landen? Kunt u bevestigen dat er onder deze regimes mogelijkheden bestaan om uitzonderingen te maken voor bijeenkomsten van internationale organisaties en dat op dit moment reeds uitzonderingen gemaakt worden voor bijeenkomsten van onder andere de OVSE en de Raad van Europa en hun parlementaire assemblees en ook voor bijeenkomsten van de Verenigde Naties? Bent u ervan op de hoogte dat de IPU sinds 2002 door de VN is erkend als «world organization of national parliaments», met een uniek interstatelijk karakter en de status heeft van permanente waarnemer bij de Algemene Vergadering van de VN? Deelt u de mening dat deze praktijk, zonder af te doen aan de rechtmatigheid van de regels omtrent visumbeperkingen, er niet toe zou mogen leiden dat een internationale politieke dialoog in de vorm van een IPU Assemblee op Europees grondgebied wordt belemmerd?
Nederland hecht belang aan interparlementaire dialoog. Wanneer IPU tijdig aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken meedeelt dat zij een dergelijke assemblee wil organiseren in Nederland, informeert het ministerie de posten en RSO’s over de verwachte visumaanvragen. De praktijk heeft geleerd dat de visa voor bonafide reizigers dan zonder problemen kunnen worden verstrekt. Tegelijkertijd zal het moeilijk zijn een algehele ontheffing van reisrestricties te realiseren voor IPU-assemblees, zoals de IPU bepleit. Daarvoor zijn zowel politieke als juridische redenen.
De reisrestricties vloeien voort uit sancties die de EU heeft vastgesteld in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid. De EU heeft een klein aantal parlementariërs uit een beperkt aantal landen op de sanctielijst geplaatst. Het opleggen van reisbeperkingen aan deze parlementariërs geschiedt op individuele basis en houdt verband met de negatieve rol die deze parlementariërs in hun land van herkomst spelen. Uitzonderingen op de reisbeperkingen moeten daarom tot een minimum beperkt worden.
Voor wat betreft het juridisch kader is het volgende van belang. De Europese sanctieregels bevatten specifiek omschreven uitzonderingen op de reisbeperkingen. Deze uitzonderingen zijn vrijwel altijd hetzelfde, aangezien er gewerkt wordt met een standaardartikel. Voor elke persoon die op de Europese sanctielijsten staat, moet een individuele afweging worden gemaakt op basis van de desbetreffende sanctiemaatregel.
Op grond van het standaardartikel gelden de reisverboden niet in situaties waarin lidstaten uit hoofde van het internationale recht gebonden zijn, te weten: a) als gastland van een internationale intergouvernementele organisatie; b) als gastland van een internationale conferentie die is bijeengeroepen door, of plaatsvindt onder auspiciën van de Verenigde Naties; c) krachtens een multilaterale overeenkomst die voorrechten en immuniteiten verleent; of d) krachtens het Concordaat (Verdrag van Lateranen) van 1929 dat werd gesloten tussen de Heilige Stoel (Vaticaanstad) en Italië. Deze uitzondering is ook van toepassing in gevallen waarin een lidstaat optreedt als gastland van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE).
Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor lidstaten om een vrijstelling te verlenen in specifiek omschreven omstandigheden. Hierbij gaat het volgens het standaardartikel om reizen die plaatsvinden op grond van dringende humanitaire noden, of om intergouvernementele vergaderingen, door de Europese Unie geïnitieerde vergaderingen, vergaderingen waarvoor de Unie als gastheer optreedt of vergaderingen waarvoor een lidstaat als fungerend voorzitter van de OVSE als gastheer optreedt.
Er bestaat dus niet een mogelijkheid om vergaderingen van ongeacht welke internationale organisatie te faciliteren. De Inter-Parlementaire Unie is een interparlementaire organisatie met de status van permanente waarnemer van de VN. Geen van de bovenstaande uitzonderingsgronden is van toepassing op de IPU.
De Directeur Externe Betrekkingen van de IPU heeft de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging in Genève benaderd met het verzoek om in de Europese Unie ontheffing te bepleiten van reisbeperkingen opgelegd in het kader van Europese sancties aan parlementariërs van derde landen in het geval er een IPU bijeenkomst in de Europese Unie zou worden georganiseerd. Ook is de huidige Voorzitter van de Raad van de Europese Unie, Letland, door de Secretaris-Generaal van de IPU benaderd. Het kabinet acht het, in het licht van bovenstaande argumenten, wenselijk noch haalbaar om een dergelijke ontheffing te bepleiten.
Klopt het dat Nederland eerder door de Secretaris-Generaal van de IPU is benaderd met het verzoek reisbeperkingen van de EU niet toe te passen op IPU-assemblees? Heeft u dit verzoek reeds in overweging genomen? Bent u bereid met uw Europese collega’s in gesprek te treden om visumverstrekking voor leden van de IPU gezamenlijk te vergemakkelijken?
Zie antwoord vraag 2.
Het rapport van de Raad van Europa over de toenemende aversie jegens migranten in Griekenland |
|
Marit Maij (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Raad van Europa (het Comité tegen Racisme en Intolerantie, ECRI) over Griekenland?1 Klopt het dat dit rapport meldt dat er in Griekenland een zorgelijke mate van xenofobie en geweld jegens migranten bestaat?
Ja, het rapport maakt inderdaad melding van een substantiële stijging van racistische uitingen sinds 2009. Deze ontwikkeling valt samen met de opkomst van de rechts extremistische partij Gouden Dageraad. Als oorzaak hiervan wordt onder meer gerefereerd aan de verslechterde economische situatie in Griekenland. Ook in het anti-terrorismediscours wordt in Griekenland vooral naar immigranten en moslims gewezen. Het rapport maakt melding van een stijging van racistische geweldsincidenten in 2012 en 2013, maar constateert wel dat na de arrestatie van de leiders van Gouden Dageraad (september 2013) een dalende trend te zien was.
Hoe duidt u dit rapport over Griekenland en de acties hieromtrent die door de Griekse overheid worden ondernomen?
ECRI maakt in het kader van haar mandaat rapportages van alle landen en de trekt conclusies over de mate waarin zich racisme en intolerantie in de lidstaten van de Raad van Europa voordoet. Doel van deze rapporten is om regeringen te helpen bij het voldoen aan hun internationale verdragsverplichtingen in het kader van de Raad van Europa. Op dit moment kan nog niet worden beoordeeld in hoeverre Griekenland de aanbevelingen uit het ECRI-rapport heeft opgevolgd.
Op welke schaal vinden geweldsincidenten jegens illegale vreemdelingen, migranten en mogelijk ook asielzoekers in Griekenland plaats? Welke mogelijkheid ziet u om uw Griekse collega’s daar in Europees verband op aan te spreken? Op welke wijze wordt dit probleem door de Griekse overheid aangepakt?
Het geweld tegenover zowel legale als illegale migranten, alsook asielzoekers, nam tot voor een jaar geleden toe in Griekenland. De oorzaak hiervoor was de opkomst van de extreem rechtse partij Gouden Dageraad, die tot dat moment – in veel gevallen georganiseerde – aanvallen op immigranten uitvoerde. De meeste aanvallen zijn dan ook van dien aard. Het komt bijna nooit voor dat afzonderlijke burgers een immigrant aanvallen.
Overigens hebben de aanvallen van de Gouden Dageraad (GD) zich niet alleen tot immigranten beperkt, maar zijn ook steeds meer andere mensen het slachtoffer van geweld geworden: omdat ze politiek «links» zijn, omdat ze homoseksueel zijn of simpelweg omdat ze een theatervoorstelling bijwonen die de GD niet aanstaat.
Toen een Griekse, linkse DJ door twee GD-leden werd vermoord, was de maat vol voor de toenmalige regering Samaras. Er werd een grootschalig onderzoek naar de praktijken van de GD begonnen. N.a.v. dit onderzoek is de hele politieke top en de harde kern van de partij vastgezet (tientallen mensen) in afwachting van de rechtszaak, die volgende maand van start gaat. De paramilitaire organisatie die de aanvallen uitvoerde, lijkt zonder leiding van de partij tot weinig in staat, want de aanvallen op immigranten zijn erg afgenomen.
De nieuwe regering Tsipras heeft nog geen nieuw migratiebeleid geformuleerd. De dreigementen van enkele kabinetsleden om regels die zijn afgesproken over immigratie eenzijdig te overtreden en er ook nog bij te zeggen dat er eventueel extremisten of terroristen worden doorgelaten als een soort strategie van beïnvloeding van het Europese beleid is totaal onaanvaardbaar voor de Nederlandse regering. Zoals gezegd heeft de Griekse regering nog geen nieuw migratiebeleid geformuleerd en ook nog geen voorstellen gedaan.
Migratieminister Tasia Christodoulopoulou stelt zich meer pro-mensenrechten en pro-immigranten op dan haar voorganger. Het ligt dus in de verwachting dat het nog te formuleren migratiebeleid van de regering Tsipras zal tegemoetkomen aan aanbevelingen van ECRI en bijvoorbeeld zal leiden tot een verdere verbetering van de leefomstandigheden in de opvangcentra. Deze omstandigheden waren overigens de afgelopen paar jaar al relatief verbeterd, maar zijn nog niet op EU niveau.
Zijn er andere lidstaten waar in min of meer vergelijkbare mate geweld en uitingen jegens migranten plaatsvinden? Zo ja, welke?
Er zijn geen aanwijzingen dat migranten in andere Europese landen op grote schaal met geweld te maken krijgen. Wel wordt in Raad van Europa rapporten opgemerkt dat geweld tegen migranten lang niet altijd gerapporteerd wordt door wantrouwen van migranten jegens wetshandhavers. ECRI benoemt in haar rapporten de situatie van migranten in meer landen. SG Jagland heeft in zijn rapport «State of Democracy, Human Rights and the Rule of Law in Europe» de ergste mensenrechtenschendingen benoemd die zich voordoen in Europa. Dit zijn onder andere: slechte condities in detentiecentra, mensenhandel, corruptie en discriminatie van etnische en nationale minderheden. Ook in het rapport van Jagland wordt melding gemaakt van een groei van racistische en xenofobische uitingen tegen migranten.
Welke indicaties heeft u dat specifieke groepen migranten, zoals bijvoorbeeld homoseksuele of islamitische migranten, in Europese lidstaten extra en gericht het voorwerp zijn van ernstige discriminatie en gewelddadigheden?
Ik heb op dit moment geen indicaties dat deze groepen migranten meer dan voorheen gericht het voorwerp zijn van ernstige discriminatie en gewelddadigheden. De Raad van Europa geeft aan dat racisme en intolerantie zich in heel Europa voordoen en ten opzichte van veel groepen. Dat blijft voor alle lidstaten, inclusief Nederland, een continue punt van aandacht en actie.
Deelt u de mening dat één van de essentiële Europese waarden is dat racisme en discriminatie ontoelaatbaar zijn en dat geweld jegens migranten volstrekt onacceptabel is? Zo ja, bent u bereid in Europees verband het voortouw te nemen in een Europese aanpak tegen deze uitwassen?
Non-discriminatie maakt onderdeel uit van de fundamentele EU-waarden zoals neergelegd in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. De bescherming van deze waarden en de fundamentele rechten van de EU behoeven continu aandacht. Het kabinet is voorvechter van versterking van EU-mechanismen op dit terrein en de ontwikkeling van een breder kader, waarin discriminatie, maar ook andere problematiek rond de bescherming van EU-fundamentele waarden en rechten, kunnen worden geadresseerd.
Mede op initiatief van Nederland is de Europese Raad in december 2014 overeengekomen een jaarlijkse dialoog over rechtsstatelijkheid te organiseren. Hiermee beschikken de EU lidstaten over een platform om diverse problemen rond de «rule of law», zowel meer algemeen als thematisch, onderling aan de kaak te stellen. In aanvulling op dit initiatief zet Nederland in op de ontwikkeling van een EU interne mensenrechtenstrategie, om binnen de EU beter aandacht te besteden aan de bescherming van mensenrechten. Op deelterreinen zijn al vele initiatieven ontplooid, zoals bijvoorbeeld de instelling van een EU werkgroep om «hatecrime» tegen te gaan. Nederland vervult een actieve rol in dit verband, onder andere door het delen van «best practices». De thematiek staat ook op het netvlies van de Commissie. Dit jaar zal Eurocommissaris Timmermans het eerste jaarlijks «Rule of law» colloquium organiseren. De vicevoorzitter van de Commissie heeft reeds aangekondigd dat de discussie dit jaar over «Tolerantie» zal gaan, met specifieke aandacht voor anti-discriminatie en «hate crime». Nederland verwelkomt dit initiatief.
Deze verschillende sporen van zowel de Raad, binnen welk verband Nederland een voortrekkerrol vervult, als de Commissie kunnen bijdragen aan een effectief antwoord op xenofobie en anti-islamsentimenten Zoals in antwoord 5 al weergegeven, heb ik geen gegevens die over het volle spectrum een toename laten zien van dergelijke sentimenten in de EU. Dat was ook niet zichtbaar voor gevallen van anti-semitisme. Dat neemt niet weg dat het kabinet zich in EU-kader actief zal blijven inzetten om concrete invulling te geven aan de notie van de EU als waardengemeenschap en de ontwikkeling van een EU-mensenrechtenagenda, in nauwe samenwerking met relevante actoren, waaronder de Commissaris voor fundamentele rechten en de Raad van Europa.
In welke mate ziet u in de gehele EU een toename van xenofobie en anti-islamsentimenten? Op welke wijze zou de EU dit probleem gezamenlijk kunnen adresseren en aanpakken?
Zie antwoord vraag 6.
De ontvoering van tenminste 150 Syrische christenen |
|
Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zeker 150 christenen zouden zijn ontvoerd in het Noord-Oosten van Syrie?1
Ja.
Welke materiële en militaire steun heeft Nederland inmiddels gegeven aan de Koerden in Irak?
De Nederlandse materiële steun aan de Koerdische Autonome Regio (KAR) bestaat uit 1.000 stuks gevechtshelmen en kogelwerende vesten. Daarnaast heeft Nederland, zoals aangegeven in de artikel-100 brief, het transport verzorgd van wapens die door Oost-Europese landen en Duitsland aan de Koerdische Autonome Regio beschikbaar zijn gesteld. De Nederlandse militaire steun bestaat uit de inspanningen van de Nederlandse opleiders voor de training van de Koerdische Peshmerga. Sinds medio februari nemen 3 teams van Nederlandse instructeurs deel aan de opleidingscyclus van de internationale coalitie in Koerdistan. Zie hiervoor ook de brieven aan uw Kamer, d.d. 21 augustus 2014 (Kamerstuk 27 925, nr. 495) en 5 februari 2015 (Kamerstuk 27 925, nr. 528).
Voorts wordt via de VN, de ICRC en NGO’s humanitaire hulp gegeven aan ontheemden en Syrische vluchtelingen in Irak (het grootste gedeelte van de vluchtelingen uit Syrië in Irak bevindt zich in de KAR). De Nederlandse bijdrage hieraan sinds juni 2014 bedraagt 20,3 mln. euro. Tot slot draagt Nederland bij aan ontmijningsactiviteiten in Irak. De Nederlandse bijdrage hiervoor is 5,3 mln. voor het tijdvak 2012–2016.
Wordt die steun ook gekoppeld aan inzet van de Koerden voor bescherming van de overige minderheden zoals de Yazidi's en christenen? Op welke wijze gebeurt dat?
Het kabinet hecht er op de eerste plaats aan waardering voor de autoriteiten en bevolking van de Koerdische Autonome Regio, gezien de grote aantallen vluchtelingen en ontheemden – waaronder veel christenen en yezidi’s – die opvang krijgen in de KAR.
De steun aan de Koerden is primair gericht op het opleiden van Iraaks Koerdische Peshmerga, zodat zij kunnen voorzien in veiligheid voor en de bescherming van alle burgers in de KAR. Het kabinet is zich bewust van de kwetsbare positie die minderheden hier innemen. Mede om die reden zijn respect voor mensenrechten en internationaal humanitair recht als dwarsdoorsnijdend thema opgenomen in de door de Nederlandse missie verzorgde trainingen van de Iraakse strijdkrachten en de Koerdische Peshmerga. Zoals aangegeven in de eerder genoemde brief van 5 februari 2015 streeft zowel het Ministry of Peshmerga als de coalitie naar inclusiviteit van de trainingen. Eind vorig jaar is bijvoorbeeld al een groep Yezidi’s opgeleid. De selectie van de te trainen eenheden is aandachtspunt en onderwerp van gesprek met lokale en coalitiepartners.
Op welke wijze maakt de bescherming van minderheden onderdeel uit van de integrale veiligheidsvisie in de strijd tegen ISIS? Welke mogelijkheden tot verbeteringen ziet u hier nog? Welke inzet zou Nederland en de Europese Unie kunnen plegen op dit punt?
De dreiging ten aanzien van yezidi’s op Mount Sinjar en de val van Mosul waren belangrijke triggers voor het militaire optreden van de coalitie tegen ISIS in Irak. De bescherming van religieuze minderheden is derhalve een belangrijke doelstelling van de inzet van de coalitie. In de bredere politieke inzet om de voedingsbodem voor ISIS weg te nemen is veel aandacht voor de root causes van het conflict, hetgeen zich onder meer vertaalt in een voortdurend aandringen op dialoog en inclusiviteit in Irak.
Op dat vlak zijn inmiddels belangrijke stappen gezet. Niet in het minst de formatie van een inclusieve regering, die vooralsnog een voortvarende aanpak betracht. Het kabinet is zich bewust van de complexe omstandigheden waarin de Iraakse regering moet opereren. Evenwel is het zaak dat de regering voortgang blijft maken met zaken als nationale verzoening en hervorming van de veiligheidsstructuren, zodat de vrijheid en veiligheid van alle Iraakse bevolkingsgroepen gewaarborgd wordt. Daarover wordt met de Iraakse autoriteiten, zowel in bilateraal als in multilateraal verband, frequent overlegd.
In de Gemeenschappelijke Mededeling van de Europese Commissie en EDEO «Elements for an EU regional strategy for Syria and Iraq as well as the Da'esh threat», wordt eveneens stilgestaan bij het lot van religieuze en etnische minderheden in Irak (en Syrië). De verschillende elementen van de Gemeenschappelijke Mededeling worden nader uitgewerkt, hetgeen kansen biedt voor extra inzet van middelen gericht op inclusiviteit, sektarische verzoening en de verbetering van de positie van minderheden. Het kabinet heeft actief meegewerkt aan de Gemeenschappelijke Medewerking en blijft nauw betrokken bij de nadere uitwerking.
In EU-verband wordt eveneens gewerkt aan de totstandkoming van een nieuw actieplan mensenrechten (2015–2019), waarin het mensenrechteninstrumentarium wordt aangepast aan de veranderende aard van conflicten, waarbij steeds vaker niet-statelijke actoren als ISIS grootschalige mensenrechtenschendingen begaan.
Op welke manier zou de internationale gemeenschap zich kunnen inzetten om de nu ontvoerde christenen in Syrië vrij te krijgen? Wat zou Nederland of de Europese Unie daartoe kunnen bijdragen?
Het kabinet heeft met afschuw kennisgenomen van de berichten over de ontvoering. Op politiek niveau hebben verschillende actoren zich, tot op het hoogste niveau, uitgesproken tegen de ontvoering van de christenen in Syrië (w.o. de VN Veiligheidsraad, de VS, Duitsland en Nederland). Openbare bronnen maken inmiddels melding van de vrijlating van circa twintig van de ontvoerde christenen. Ook is bekend dat ISIS door coalitievliegtuigen bestookt wordt in het gebied waar de christenen ontvoerd zijn. Resultaten van deze acties zijn het kabinet nog niet bekend. Mogelijkheden om op de grond te acteren zijn er binnen het door ISIS bezette gebied niet, omdat de coalitie geen grondtroepen binnen het land heeft en omdat het de coalitie op dit moment ontbreekt aan een geloofwaardige partner op de grond. Niettemin is het van groot belang dat prioriteit wordt gegeven aan deze ernstige misdaden tegen christenen.
Wat zou de internationale gemeenschap kunnen doen om achtergebleven ouderen en vrouwen van wie de dorpen nu ook dreigen te worden ingenomen door ISIS te ontzetten of te evacueren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het aan de grond houden van Duitse NH90 helikopters door toedoen van technische gebreken |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Bundeswehr: Neuer Marinehubschrauber darft nicht über Meer fliegen»?1
Ja.
Hebt u naar aanleiding van dit bericht contact gezocht met uw Duitse collega? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd?
Naar aanleiding van het bericht heeft Defensie contact gehad met de Duitse defensieorganisatie. Het Duitse ministerie heeft uitleg gegeven over de situatie en de in het artikel gehanteerde term «Flugleistungsklasse 3». Dit is een Duitse categorie waarmee beperkingen aan het helikoptergebruik worden opgelegd. Uitgangspunt bij Flugleistungsklasse 3 is dat de helikopter na een motorstoring niet verder mag vliegen, maar slechts een gecontroleerde (nood) landing mag maken. Vanwege deze beperking is een deel van het luchtruim, boven zee en bewoond gebied, niet toegankelijk.
Deze situatie is het gevolg van een tegenstelling tussen de ontwerp en kwalificatie-eisen en de specifiek Duitse luchtvaartregelgeving. Er ligt geen technisch gebrek aan ten grondslag.
Gelden de in het artikel genoemde beperkingen over vliegen over zee en over dichtbebouwde gebieden ook voor de Nederlandse variant van de NH-90? Welke consequenties hebben deze nieuw bevonden beperkingen voor de inzet en capaciteit van de Nederlandse NH90?
Nederland is zelf verantwoordelijk voor de certificering van militaire luchtvaartuigen. De Nederlandse luchtvaartwet, in combinatie met de militaire certificering, levert geen beperking op. De Nederlandse NH-90 is gekwalificeerd volgens de Amerikaanse Federal Aviation Requirements en is geautoriseerd voor de uitvoering van missies zoals start- en landingsprocedures op helikopterplatforms in dichtbevolkte gebieden en SAR-operaties boven zee.
Gelden de in het artikel genoemde «lastige omgevingsomstandigheden», waardoor de Duitse variant van de NH90 niet boven de Noordzee mag vliegen, ook voor het deel van het Nederlandse luchtruim boven de Noordzee? Welke consequenties hebben deze «omgevingsomstandigheden» voor de inzet en capaciteit van de Nederlandse NH90?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de constatering van deze nieuwe gebreken van de Duitse variant van de NH90 gevolgen voor de levering van de zeven resterende Nederlandse NH90’s?
Nee, er is immers geen sprake van een technisch gebrek, maar een beperking vanwege de regelgeving.
Zijn de twee van de zeven nog te leveren Nederlandse NH90’s, die begin 2015 zouden worden geleverd, intussen geleverd? Zo nee, wanneer zal dit plaatsvinden?
Ja.
In hoeverre houden de nieuw aan het licht gekomen gebreken van de Duitse variant van de NH90 verband met de gebreken van de Nederlandse NH90 die werden geconstateerd tijdens de antipiraterij missie in de Golf van Aden?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 5.
Hebt u naar aanleiding van de nieuwe gevonden gebreken in Duitsland advies ingewonnen bij de Nederlandse Militaire Luchtvaart Autoriteit over eventuele gevolgen voor de inzet en capaciteit van de Nederlandse NH90? Zo ja, wat heeft dit advies opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse Militaire Luchtvaart Autoriteit bevestigt dat de geschetste situatie niet van toepassing is op de Nederlandse NH-90. Zie ook het antwoord op vraag 3.
De onderhandelingen inzake het Iraanse nucleaire programma |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Inspectors Say Iran Is Evading Questions as Nuclear Talks Enter a Crucial Stage»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het IAEA-rapport, waarin de atoomwaakhond bezorgdheid uit over mogelijke nucleaire activiteiten met een militair karakter? Zo ja, hoe beoordeelt u dit rapport?
Zoals gesteld wordt in de rapportages kan het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) niet vaststellen dat het Iraanse nucleaire programma vreedzaam van aard is. Het kabinet deelt de zorgen van de internationale gemeenschap over een mogelijk militaire dimensie van het Iraanse nucleaire programma. Nederland heeft daarom altijd aangegeven dat Iran volledige openheid van zaken moet geven, volledig moet samenwerken met het IAEA en zijn internationale verplichtingen – als verdragspartij bij het Non-Proliferatieverdrag (NPV) en op basis van resoluties van de VN Veiligheidsraad en de IAEA Bestuursraad – moet nakomen.
Kunt u bevestigen dat Iran niet alle vragen van het IAEA over nucleaire activiteiten heeft beantwoord en naar het inzicht van het IAEA onvoldoende coöperatief is?
Het IAEA geeft in het laatste rapport over het nucleaire programma van Iran aan dat Iran niet alle vragen van het IAEA over nucleaire activiteiten heeft beantwoord. Het IAEA en Iran zijn in gesprek om te kijken hoe de openstaande vragen volledig beantwoord kunnen worden.
Hoe beoordeelt u het feit dat het IAEA aangeeft dat het niet in staat is te verzekeren dat het nucleaire materiaal in Iran voor vreedzame doeleinden wordt gebruikt?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u de Kamer informeren over de stand van zaken rondom de onderhandelingen met Iran en in het bijzonder de Nederlandse/Europese positie? Bent u nog steeds van mening dat het beter is «(een akkoord) nu uit te stellen dan een slecht akkoord te tekenen», zoals u op 10 december jl. beweerde?
Op 24 november 2013 sloten de E3+3 (Frankrijk, Duitsland, VK, Rusland, China en de VS) en Iran een interim-akkoord dat grenzen stelt aan het Iraanse nucleaire programma in ruil voor beperkte en omkeerbare sanctieverlichting. Sindsdien worden de onderhandelingen tussen de E3+3 en Iran voortgezet om een alomvattend akkoord te bereiken dat de zorgen van de internationale gemeenschap omtrent het nucleaire programma van Iran moet wegnemen.
De E3+3 en Iran geven aan dat deze onderhandelingen constructief verlopen, dat er voortgang gemaakt wordt, maar dat er nog veel werk te verzetten valt. EU Hoge Vertegenwoordiger Mogherini gaf op 24 januari jl. aan dat een goed akkoord ophanden is als de partijen op dezelfde wijze blijven samenwerken en als alle partijen genoeg politieke wil tonen. Het kabinet acht het belangrijk eensgezind druk te houden op Iran tot een alomvattend akkoord is bereikt. De inzet is dan ook om binnen de gestelde deadline te komen tot een goed akkoord. Zowel de VS als Iran hebben aangegeven dat een verdere verlenging op dit moment niet behulpzaam zou zijn.
Het is de inzet van het kabinet om de E3+3 en het IAEA te ondersteunen in hun werk om te verzekeren dat het Iraanse nucleaire programma geheel en uitsluitend vreedzaam is. Dit heb ik duidelijk naar voren gebracht in mijn gesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken, Zarif, op 2 maart jl.
Het respect voor Europese waarden in Hongarije |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hongarije heeft Rusland nodig»?1
Ja.
Deelt u de in het bericht genoemde zorgen van een aantal EU-landen over het feit dat Hongarije in tijden van grote spanning tussen Rusland en de EU de banden met het Rusland van Poetin aanhaalt? Hoe verklaart u deze handelwijze van Hongarije?
De lidstaten van de Europese Unie hebben gezamenlijk het Russische handelen in de context van de crisis in Oekraïne veroordeeld en hebben, met unanimiteit, besloten tot drukmaatregelen om dit Russische handelen te beïnvloeden. Het kabinet heeft geen reden om aan te nemen dat Hongarije voornemens zou zijn tegenstrijdig met het sanctieregime te handelen of zich te distantiëren van de eerder aangenomen gemeenschappelijke standpunten van de Unie t.a.v. het Russisch handelen in Oekraïne.
Het kabinet onderschrijft het grote belang van een eensgezinde stellingname van de EU tegen de schendingen van de Oekraïense territoriale integriteit en soevereiniteit door Rusland. Het kabinet bepleit hierbij een combinatie van drukmiddelen, waaronder sancties, met een inzet om via dialoog tot een duurzame politieke oplossing voor het conflict te komen.
Alle sanctiemaatregelen en gemeenschappelijke standpunten van de EU m.b.t. de Russische inmenging in Oekraïne zijn aangenomen met unanimiteit. Ondanks publieke uitspraken van premier Orbán en het bezoek van president Poetin, constateert het kabinet niet dat Hongarije gezamenlijk EU-optreden op dit punt belemmert.
Deelt u de mening dat het gezien de huidige spanningen tussen de Europese Unie en Rusland van groot belang is dat de landen van de Europese Unie juist gezamenlijk jegens Rusland optrekken? In hoeverre vormt de relatie tussen Hongarije en Rusland hierbij een complicerende factor? Op welke wijze zet de regering zich binnen Europa in om een gesloten front te vormen richting Rusland?
Zie vraag 2.
Klopt het dat de Hongaarse premier Orban het Russische model als alternatief voor het EU-model heeft genoemd? Zo ja, in hoeverre strookt deze opvatting van de Hongaarse premier volgens u met de Europese waarden en regels in relatie tot democratische processen, de rechtstaat en de bescherming van mensenrechten?
Premier Orbán heeft aangegeven dat er naast de Westerse democratieën ook andere systemen zijn die – volgens hem – succesvol kunnen zijn, zoals in Rusland, Turkije of Singapore. Deze andere systemen zijn door hem omschreven als «illiberale democratieen». Voor zover dit concept is uitgewerkt, betreft het een grotendeels economisch concept (minder marktwerking, meer staatsinvloed). Het Russische model staat hierin niet centraal voor Orbán, noch biedt het een alternatief voor het EU-model. Het kabinet en verschillende Europese regeringsleiders, waaronder Bondskanselier Merkel, delen de visie van de Hongaarse premier niet.
Handelt de Hongaarse regering in uw waarneming ook naar deze opvatting? Welke maatregelen zijn er genomen door de Nederlandse regering en op Europees niveau om Hongarije te wijzen op de Europese waarden en regels? Zijn deze volgens u voldoende effectief gebleken? Zo niet, welke aanvullende maatregelen zouden volgens u doeltreffend kunnen zijn?
Het kabinet zet zich in op de volgende terreinen om de Europese waarden en regels te benadrukken.
Ten eerste gebeurt dit in EU-verband in het kader van het rechtsstatelijkheidsinitiatief dat in 2013 in EU-verband startte met een brief van Nederland, Denemarken, Duitsland en Finland aan de Commissie. Hierin werd de Commissie opgeroepen een aanvullend mechanisme te creëren om bedreigingen van de rechtsstaat in lidstaten effectief te kunnen adresseren in aanvulling op reeds bestaande instrumenten zoals art. 7 VEU en het Justitieel Scorebord. De Europese waarden neergelegd in art. 2 VEU vereisen immers continue bescherming, ook na toetreding. Voor een overzicht van de bestaande instrumenten op dit terrein verwijs ik u naar de Kamerbrief van 4 juli 2014 (Kamerstuk 33 877, nr. 23, Toezeggingen n.a.v. het Algemeen Overleg Rechtsstatelijkheid op 14 mei 2014).
In reactie op het initiatief publiceerde de Europese Commissie in maart 2014 de Mededeling «Een nieuw EU-kader ter versterking van de rechtsstaat» COM(2014)158 waarin zij een pre-artikel 7 mechanisme uiteenzet voor ad hoc situaties die een systeembedreiging van de rechtsstaat in een lidstaat inhouden (Kabinetsappreciatie rechtsstatelijkheid, Kamerstuk 33 877, nr. 19, d.d. 24 april 2014). Tot op heden heeft de Commissie het nieuwe mechanisme nog niet geactiveerd. Verantwoordelijk Commissaris Timmermans heeft evenwel al meermaals aangegeven niet te zullen schromen het nieuwe mechanisme te gebruiken indien daartoe aanleiding is.
Daarnaast heeft Nederland zich in de Raad actief ingezet om de rol van de Raad op dit terrein te versterken. Resultaat hiervan is dat tijdens de Raad Algemene Zaken op 16 december 2014 conclusies zijn aangenomen waarin de rol van de Raad op het terrein van rechtsstatelijkheid wordt vastgelegd. Hiermee wordt binnen de Raad de mogelijkheid gecreëerd om reguliere politieke dialogen te organiseren over ontwikkelingen op het gebied van rechtsstatelijkheid in de lidstaten. De eerste dialoog in dit verband zal waarschijnlijk plaatsvinden rond de zomer.
Ook pleit het kabinet voor een EU-interne mensenrechtenstrategie, gelijk aan het Strategisch Raamwerk en Actieplan voor Mensenrechten en Democratie dat de EU hanteert in haar externe optreden. Met de Raadsconclusies van de Raad van Justitie en Binnenlandse Zaken van 6 juni 2014 over de toepassing van het EU Handvest van de Grondrechten is een opstap gecreëerd voor een dergelijke strategie.
Ten tweede heeft de Raad van Europa en met name de Venetië Commissie een belangrijke rol gespeeld in de discussie over Hongaarse (grond-)wetswijzigingsvoorstellen tussen de Europese Commissie, de Europese Raad, het Europees parlement en Hongarije. De Venetië Commissie heeft op diverse voorstellen kritische opinies uitgebracht. Nederland heeft zich in debatten in het Comité van Ministers van de Raad van Europa altijd uitgesproken voor een belangrijke rol voor de Venetië commissie en aangedrongen op het overnemen van de adviezen van de Venetië Commissie. Hongarije heeft toegezegd de adviezen van de Venetië commissie deels op te volgen en de nationale wetten dienovereenkomstig aan te zullen passen.
Ten derde spreekt Nederland geregeld bilateraal over het waarborgen van de Europese waarden en regels. Zo wordt het onderwerp rechtsstatelijkheid opgebracht in contacten de autoriteiten. Ook loopt er een Nederlands regionaal initiatief betreffende justitiesamenwerking dat zich uitstrekt tot Hongarije. Door middel van dit initiatief wordt getracht een bijdrage te leveren aan het functioneren van het rechtssysteem van Hongarije.
Deelt u de mening dat onder de lidstaten van de huidige Europese Unie het handelen naar de gemeenschappelijke Europese waarden, vastgelegd in de Kopenhagencriteria, minstens net zo sterk afgedwongen moet worden als bij de lidstaten die mogelijk in de toekomst toe zouden kunnen treden tot de EU? Welk mechanisme is er binnen de Europese Unie om lidstaten aan te spreken op handelen in strijd met Europese waarden? In hoeverre is dit mechanisme volgens u voldoende effectief?
Zie beantwoording vraag 5.
Welke rol speelt de Eurocommissaris met de portefeuille rechtsstatelijkheid en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie bij de waarborging van Europese waarden door de huidige lidstaten? Bent u bereid om in dit kader de handelwijze van de Hongarije regering te bespreken met Eurocommissaris Timmermans?
Zie beantwoording vraag 5.
Politieke ontwikkelingen in Zuid-Afrika |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Zuid-Afrika is inmiddels meer dan 20 jaar een democratie; hoe beoordeelt u de staat van de democratie en rechtsstaat in Zuid-Afrika? Hoe beoordeelt u in het bijzonder het leiderschap van de Zuid-Afrikaanse president Zuma?
De transitie naar een democratisch Zuid-Afrika is relatief vreedzaam verlopen. Het land kent sterkte instituties, een levendige democratische rechtsstaat, een goed werkende bureaucratie en er is voldoende steun onder de bevolking voor democratisering. De rechtsstaat wordt gewaarborgd in de Grondwet van 1996, die door de rechterlijke macht en in de Grondwet gevestigde, onafhankelijke instanties wordt gegarandeerd. De wetgeving in Zuid-Afrika is progressief en kent een hoge maatstaf op het gebied van mensenrechten. Er is echter wel vaak een verschil tussen wetgeving en realiteit.
President Zuma heeft zijn positie versterkt door invloedrijke personen om zich heen aan te stellen, zoals Cyril Ramaphosa (vice president) en Jeff Radebe (Minister in the Presidency). Zijn leiderschap wordt, zoals in iedere democratie, beoordeeld door het parlement van Zuid-Afrika en de bevolking bij de volgende verkiezingen.
Ondanks de afschaffing van het Apartheidssysteem, lijkt racisme geenszins verdwenen uit de Zuid-Afrikaanse samenleving; kunt u een appreciatie geven van de inspanningen van de Zuid-Afrikaanse regering in de strijd tegen discriminatie? Is er in Zuid-Afrika sprake van discriminerende wetgeving?
Er komen inderdaad incidenten van racisme en spanning tussen bevolkingsgroepen voor. Deze incidenten zijn echter niet wijdverspreid of systematisch. Recent geweld tegen immigranten in Soweto toont volgens het Zuid-Afrikaanse Institute for Security Studies (ISS) aan dat de negatieve houding van vele Zuid-Afrikanen ten aanzien van immigranten onveranderd is sinds het geweld in 2008. Menig burger, van werkloze tot de politieke elite, is volgens ISS ervan overtuigd dat de (Afrikaanse) immigranten de banen van de Zuid-Afrikanen «stelen» omdat zij de informele sector domineren. Dit is volgens ISS echter onterecht.
Hoewel de reactie van de overheid sneller en beter gecoördineerd was dan in 2008 en president Zuma het recentelijk geweld tegen immigranten in Soweto veroordeelde lijkt dit vooralsnog niet het gewenste effect te hebben. De reacties van verscheidene kabinetsleden geven geen geruststellende signalen af over de houding van de regering ten opzichte van immigranten. De reactie van de overheid is te relateren aan een bredere trend van protectionisme. Ook de aangescherpte visum- en immigratieregelingen kunnen in dit licht worden bezien.
Er is echter geen sprake van discriminerende wetgeving in Zuid-Afrika. Met de Grondwet, wetgeving, vele onafhankelijke organen en speciaal opgerichte instituten werkt de overheid aan het bestrijden van racisme en het verbieden van discriminatie. Voorbeelden van zulke wetgeving zijn de Employment Equity Act en de Promotion of Equality and Prevention of Unfair Discrimination Act. De laatstgenoemde wet heeft de equality courts in het leven geroepen. Iedere burger die zich oneerlijk behandeld voelt kan naar de rechtbank stappen om in het kader van bovengenoemde wetsteksten herstel of gerechtigheid te krijgen.
De regering heeft tevens een beleidsplan tegen racisme en andere haatmisdaden opgesteld, het National Action Plan Against Racism, Racial Discrimination, Xenophobia and Related Intolerance (NAP).
Bent u bekend met berichten dat positieve discriminatie in Zuid-Afrika op zo'n manier wordt toegepast dat veel jonge blanken geen toekomst meer zien in hun land en massaal emigreren? Kunt u dit bevestigen, en zo ja, hoe beoordeelt u deze berichten?
De officiële (internationale) cijfers over emigratie uit Zuid-Afrika zijn niet opgesplitst per bevolkingsgroep. Het is dus niet bekend of een Zuid-Afrikaanse emigrant blank of zwart is. Er is ook geen officiële wetgeving die positieve discriminatie afdwingt in Zuid-Afrika. Wel is er beleid dat de negatieve discriminatie in het verleden tracht recht te zetten, voornamelijk op het gebied van economische kansen: de Broad Based Black Economic Empowerment Act (2003), de Broad-Based Black Economic Empowerment Amendment Act (2013) en de Employment Equity Act (1998). De Employment Equity Act schrijft geen harde quota voor, maar bemoedigt wel een divers personeelsbestand. De Broad Based Black Economic Empowerment Act tracht met een aantal maatregelen het aandeel van de zwarte bevolking in de economie te bevorderen.
Wat is de stand van zaken rondom de door de Europese Raad geïnitieerde mensenrechtendialoog met Zuid-Afrika?
De EU-ZA mensenrechten dialoog heeft inmiddels twee keer plaatsgevonden: op 27 mei 2013 in Zuid-Afrika en op 28 november 2014 in Brussel, als onderdeel van de succesvolle EU-ZA week (24–28 november 2014). De mensenrechtendialoog werd gevoerd op hoog ambtelijk niveau in een open en oprechte atmosfeer. Met erkenning van bepaalde verschillen van inzicht is er o.a. gesproken over samenwerking in multilaterale fora, racisme, handel en mensenrechten, economische, sociale en culturele rechten en het internationaal Strafhof. Er is tevens afgesproken dat in 2015 naast de mensenrechtendialoog een Civil Society Seminar wordt georganiseerd.
Hoe beoordeelt u de rol die Zuid-Afrika in de regio speelt, bijvoorbeeld in de Afrikaanse Unie en de mate waarin Zuid-Afrika deelneemt aan vredesmissies? Is deze volgens u in de afgelopen jaren veranderd?
Sinds Mandela voert Zuid-Afrika een rights-based buitenlands beleid met sterke focus op mensenrechten, internationaal recht en rechtvaardige wereldorde. Deze overtuiging wortelt mede in de idealen van de strijd tegen kolonialisme en Apartheid. Zuid-Afrika laat zich daarbij steeds meer leiden door allianties met andere sterke ontwikkelingslanden in plaats van een door normen en waarden gedreven agenda. Onder Thabo Mbeki werd de toon gezet door een sterk panafrikanisme (o.a. African solutions for African problems). Onder president Zuma zijn de ideologische drijfveren niet meer zo geprononceerd aanwezig en wordt getracht de buitenlandse inzet in lijn te brengen met de eigen belangen. Zuid-Afrika hecht veel belang aan het spelen van een prominente rol op het Afrikaanse continent en in de Afrikaanse Unie alsmede het onderhouden van goede relaties met buurlanden en andere leden van de BRICS.
Zuid-Afrika ziet onder president Zuma nog steeds zijn toegevoegde waarde in bijdragen aan vredesmissies en in conflictbeslechting (op Afrikaanse bodem). Het land is succesvol geweest met de benoeming van Nkosazana Dlamini-Zuma als voorzitter van de AU Commission, de bemiddelingen in Madagaskar, het (in MONUSCO-verband) verslaan van M23 in Oost-DRC en de langstaande bijdrage aan UNAMID in Sudan.
Wel heeft de Zuid-Afrikaanse overheid opdracht gegeven een beleidsevaluatie op het gebied van defensie uit te voeren, de South African Defence Review 2014. Het rapport schetst een beeld van de huidige staat van het defensie apparaat en blikt vooruit naar de toekomst. Het rapport stelt kritische vragen over de inzet en haalbaarheid van toekomstige missies.
De aanschaf van Chinese ‘Patriots’ door Turkije |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat Turkije mogelijk kiest voor de aanschaf van een Chinees luchtverdedigingssysteem en bij het verwervingsproces de Armeense genocide zou betrekken?1
Ja.
Klopt het dat op dit moment een luchtverdedigingssysteem van de Chinese fabrikant CPMIEC als beste kandidaat uit het materieelverwervingsproces van het Turkse Ministerie van Defensie naar voren komt, boven alternatieven van Europese en Amerikaanse fabrikanten?
De onderhandelingen tussen Turkije en mogelijke leveranciers van een lucht- en raketverdedigingssysteem lopen nog. Het is niet bekend wanneer Turkije een besluit over de aanschaf zal nemen.
Heeft Turkije al een definitief aanschafbesluit genomen, of wordt dit over de datum van de honderdjarige herdenking van de Armeense genocide heen getild?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat vanuit het Westen druk uitgeoefend is op Turkije om af te zien van de aanschaf van het Chinese luchtverdedigingssysteem, en te kiezen voor een systeem dat past binnen de NAVO?
NAVO-bondgenoten, inclusief Nederland, hebben aan Turkije duidelijk de zorgen overgebracht over de interoperabiliteit van een Chinees lucht- en raketverdedigingssysteem met vergelijkbare systemen die in gebruik zijn bij andere NAVO-landen. De Turkse autoriteiten zijn zich ervan bewust dat de keuze voor een bepaald lucht- en raketverdedigingssysteem gevolgen kan hebben voor de interoperabiliteit.
Heeft Nederland zich bij deze druk aangesloten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het effect van deze druk tot dusver?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de druk op te voeren en deze kwestie bilateraal richting Turkije en in NAVO-verband te adresseren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid Turkije daarbij te wijzen op het statement over raketverdediging dat de NAVO op de Top in Wales in 2014 aangenomen heeft: «Missile defence will become an integral part of the Alliance's overall defence posture and contribute to the indivisible security of the Alliance»?2
Turkije heeft als NAVO-bondgenoot uiteraard deelgenomen aan de Top in Wales en de verklaring over raketverdediging medeondertekend. De inhoud daarvan mag dus bekend worden verondersteld.
Hoe beoordeelt u in het licht daarvan de verklaring van de Turkse Minister van Defensie dat Ankara het luchtverdedigingssysteem niet zal integreren binnen de systemen van de NAVO?3
Deze verklaring van de Turkse Minister van Defensie is inmiddels tegengesproken door de woordvoerder van de Turkse president.
Klopt het tevens dat Turkije de wijze waarop verschillende landen zich opstellen ten aanzien van de herdenking van de Armeense genocide op 24 april a.s., betrekt bij het verwervingsproces?
Het is aan Turkije om een besluit te nemen over de aanschaf van een lucht- en raketverdedigingssysteem. Zoals gesteld in antwoord op de vragen 2 en 3 is niet bekend wanneer Turkije dit besluit zal nemen.
Zo ja, hoe beoordeelt u dat? Vindt u een dergelijke handelwijze een NAVO-bondgenoot waardig?
Zie antwoord vraag 10.
Indien u deze berichtgeving zelf niet kunt verifiëren, bent u dan bereid opheldering te vragen bij Turkije?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt de Minister van Buitenlandse Zaken het standpunt van de Minister van Defensie dat Turkije «geen gemakkelijke bondgenoot» is?4
Turkije is een gewaardeerde en strategisch belangrijke bondgenoot. Dat wil niet zeggen dat bondgenoten geen kritiek op elkaar kunnen hebben.
Het bericht “Fout bij 1 op 12 EU-subsidies” |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht in de Boerderij «Fout bij 1 op 12 EU-subsidies»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht in de Boerderij. De Europese Rekenkamer heeft een foutenpercentage van 8,2 procent geconstateerd bij de uitvoering van subsidiemaatregelen in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). Het foutenpercentage is gebaseerd op een steekproef genomen uit de gehele begroting van de Europese Commissie op het gebied van het ELFPO. Het geeft daarmee een indicatie van de wijze waarop het geld in de lidstaten is besteed en het zegt iets over de juistheid van de gevolgde procedures door de betaalorganen en eventuele fouten geconstateerd door de Europese Rekenkamer bij de begunstigde. Het rapport is niet gebaseerd op controles door de Europese Rekenkamer in alle 28 lidstaten. Zoals is aangegeven in de Raadsconclusies van de Landbouw- en Visserijraad van 15 en 16 december 2014 (EU-doc 16229/14) vreesde de Raad reeds of het halen van de 2 procent norm realistisch is voor het plattelandsbeleid. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 15 en 16 december (Kamerstuk 21 501-32, nr. 818). Het risico op fouten bij het plattelandsbeleid is hoger, met name omdat het gaat om maatwerkmaatregelen, die zijn afgestemd op de regio’s, en omdat het zeer diverse, relatief kleine maatregelen betreft.
Echter, zoals ook erkend door de Raad, moet er gezocht worden naar een balans tussen het verwezenlijken van beleidsdoelstellingen enerzijds en de rechtmatigheid van de uitgaven anderzijds. Er moet oog zijn voor het evenwicht tussen evenredigheid van kosten voor de lidstaten en de verwachte voordelen van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie. Ik heb dan ook unaniem met mijn Europese collega’s voor de Raadconclusies conform de tekst van EU-doc 16229/14 gestemd.
Daarmee geef ik tevens uitvoering aan motie Schouw, (Kamerstuk 28 625 nr. 193), die de regering verzoekt om zich in Europees verband hard te blijven maken voor een nuttige besteding van plattelandsontwikkelingsbudgetten.
Overigens, zoals ook aangegeven in de Raadsconclusies, geeft een foutenpercentage van de Europese Rekenkamer geen informatie over de feitelijke omvang van fraude, onrechtmatigheid of schade voor het fonds.
Bent u bekend met het rapport van de Europese Rekenkamer «Errors in rural development spending: what are the causes, and how are they being addressed»?2
Ja.
Kunt u aangeven bij welk percentage van de uitgekeerde subsidies in Nederland fouten zijn gemaakt? Ligt dit boven of onder het Europese gemiddelde?
Binnen de Europese subsidiestromen worden diverse methoden voor het berekenen van foutenpercentages gebruikt, die allen een ander doel dienen.
Het foutenpercentage in dit rapport van de Europese Rekenkamer komt mede tot stand omdat niet in alle gevallen aan te tonen is of door het betaalorgaan de juiste procedure is gevolgd om te komen tot de betaling van de plattelandsontwikkelingssubsidies. Bovendien is het foutenpercentage van de Europese Rekenkamer gebaseerd op drie jaren (2011, 2012 en 2013) door middel van een steekproef over alle uitgaven in het kader van het ELFPO. In 2011 en 2012 zaten er geen Nederlandse betalingen in deze steekproef van circa 180 betalingen EU-breed. In 2013 zaten 5 Nederlandse betalingen in deze steekproef van circa 180 betalingen EU-breed.
Het gemiddelde foutenpercentage over de jaren 2011–2013 in het kader van het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007–2013 (POP2), ontleend aan de rapportages van de Algemene Rekenkamer bij de Nationale Verklaring
(Kamerstuk 33 942, nr. 1), bedraagt, uitgedrukt in financiële termen, 4,59 procent.
Dit betreft de door RVO.nl geconstateerde fouten gemaakt door de begunstigden bij de voor aselecte controle ter plaatse van geselecteerde dossiers. Het zegt niets over de juistheid van de door het betaalorgaan gevolgde procedures. Het percentage is daarmee dus niet vergelijkbaar met het percentage zoals opgenomen in het rapport van de Europese Rekenkamer.
Ik hecht eraan aan te geven dat het foutenpercentage zoals opgenomen in het ERK-rapport niet per definitie weergeeft dat plattelandsontwikkelingssubsidies onrechtmatig zijn besteed. Er kunnen namelijk verschillende oorzaken voor fouten zijn. In het geval bijvoorbeeld de voorgeschreven administratieve procedures niet aantoonbaar zijn gevolgd, kan de uitkering van de plattelandsontwikkelingssubsidie nog steeds doelmatig en rechtmatig zijn.
Indien uit controles en audits door de autoriteiten echter blijkt er sprake is van onrechtmatig uitgekeerde steun of fraude, dan zal ik overgaan tot terugvordering van subsidie. Uiteraard is het mijn streven om de uitvoering van de toekenning van subsidies zo optimaal te laten zijn, waardoor het aantal fouten afneemt.
Ik heb geen overzicht beschikbaar van de kosten die gemaakt zijn door deze fouten bij het uitkeren van plattelandsontwikkelingsgelden. Zoals aangegeven betreft het rapport van de Europese Rekenkamer een steekproef over alle uitgaven in het kader van het ELFPO en niet aan Nederland toe te rekenen kosten.
Kunt u aangeven welke kosten er gemaakt zijn door deze fouten bij het uitkeren van plattelandsontwikkelingsgelden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de constatering van de Europese Rekenkamer dat boeren zich niet gestimuleerd voelen aan de regels te voldoen, er te weinig gecontroleerd wordt en de sancties (te) laag zijn?
Ik herken mij niet in de constateringen van de Europese Rekenkamer. Ik zie dat de landbouwer zich hard inzet voor het agrarisch natuurbeheer en voor het naleven van de regels daaromtrent. Ik erken echter wel dat het agrarisch natuurbeheer ingewikkeld en op punten complex van aard is en dat dit eenvoudiger kan. Zoals aan uw Kamer is gemeld (Kamerstuk 28 625, nr. 220), heb ik samen met de provincies besloten om per 2016 het agrarisch natuurbeheer op collectieve leest te schoeien. De verwachting is dat deze bundeling voor de individuele landbouwer eenvoudiger is en tot minder fouten gaat leiden.
Zoals ook in het rapport van de Europese Rekenkamer staat aangegeven zal, in de context van het adresseren van de oorzaken van de fouten, een gepaste balans gezocht moeten worden tussen onder meer de complexiteit van regelgeving en de rechtmatigheid van de uitgaven. Ik verwacht niet dat het invoeren van meer controles en hogere sancties effectief zal zijn. Ik zal in Europees verband blijven pleiten voor minder complexe en duidelijker regelgeving, dat vormt de oplossing.
Deelt u de mening dat bovengenoemde constatering van de Europese Rekenkamer ook op de Nederlandse situatie van toepassing is? Zo ja, bent u voornemens stappen te ondernemen naar aanleiding van deze uitkomsten van het onderzoek van de Europese Rekenkamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen bent u, conform de aanbevelingen om preventieve maatregelen te nemen op zeker drie gebieden: de openbare aanbesteding, de doelbewuste omzeiling van regels en de betalingen voor milieuvriendelijke landbouw, voornemens te nemen?
De insteek van mijn diensten is om ervoor te zorgen dat de uitgekeerde subsidies doelmatig en rechtmatig zijn. De aanbevelingen die de Europese Rekenkamer in dit speciale rapport geeft, neem ik dan ook uiterst serieus. Ik ben dan ook regelmatig in gesprek met de diensten van de Europese Commissie en Europese Rekenkamer om te bevorderen dat de plattelandsontwikkelingssubsidies doelmatig en rechtmatig worden uitgekeerd.
Voor de nieuwe programmaperiode (2014–2020) geldt overigens dat de Europese regelgeving verbeterd is door onder andere de invoering van de zogeheten «ex ante toets», waarbij lidstaten vooraf nagaan of de maatregelen binnen het ELFPO controleerbaar zijn. Dit zou er aan bij moeten dragen dat binnen de Europese Unie de doelmatigheid en rechtmatigheid van de subsidies verder verbetert.
Daarnaast werk ik aan vereenvoudigingsvoorstellen, onder meer op het vlak van plattelandsbeleid, zoals ik in mijn brief van 24 februari jl. aan uw Kamer (Kamerstuk 28 625, nr. 221) heb bericht.