De controle op Europese subsidies |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Controles op EU-subsidies moeten slimmer»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de heer Brenninkmeijer, lid van de Europese Rekenkamer, over de invulling die gegeven wordt aan de controles op een verantwoorde besteding van EU-subsidies? Zo nee, waarom niet?
De zorgen van de heer Brenninkmeijer zijn mij bekend. De Europese Commissie geeft lidstaten strikte voorschriften voor de uitvoering van controles op EU-subsidies. Deze voorschriften kunnen afwijken van de door lidstaten gehanteerde nationale principes voor de invulling van controles op nationale subsidies. Zo hanteert Nederland voor de controle op nationale subsidies het principe van risicoanalyse en het principe van Single Information Single Audit (SISA), waarbij controle-instanties steunen op elkaars controlebevindingen. Om het principe van risicogerichte controles bij Europese subsidies te bevorderen werk ik samen met de Minister van Financiën. Ik verwijs u naar de reactie van de Minister van Financiën op vragen van de leden de Vries en Verheijen naar aanleiding van het interview met de heer Brenninkmeijer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 293).
Deelt u de opvatting van mevrouw Van den Brink dat er een «handhavingskathedraal» ontstaan is? Zo nee, waarom niet?
Bij de Europese Structuur- en Investeringsfondsen is in meerdere of mindere mate sprake van een stapeling van controles door zowel nationale als Europese controle-instanties. Deze stapeling van controles kan leiden tot extra controlelasten voor de subsidie-aanvragers, ook al vinden de controles door de nationale en Europese instanties steekproefsgewijs plaats. Om de rechtmatigheid van de uitgaven te borgen ben ik van mening dat er sprake moet zijn van een goede balans tussen de controle-inspanningen door de nationale en Europese controle-instanties en de doelmatigheid daarvan. In het antwoord op vraag 6 noem ik een aantal voorbeelden waarbij wordt gewerkt aan bevordering van de doelmatigheid van de controle.
Zijn u signalen bekend van medeoverheden, bedrijven en/of anderen dat er terughoudendheid bestaat bij het aanvragen van Europese subsidies vanwege de verantwoordingslasten en de risico's die daarmee gepaard gaan? Zo ja, welke gevolgen heeft dat voor programma's ten behoeve van onderzoek en innovatie?
De wijze van uitvoering van de controles voor bedrijven (met name mkb-bedrijven) bij de Europese Structuur- en Investeringsfondsen kan een reden zijn om geen Europese subsidie aan te vragen. Dit leidt echter, voor zover ik dat nu kan overzien, niet tot onderbenutting van de Europese fondsen door Nederland.
Zoals aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 21 501-31, nr. 343) heeft Nederland een bovengemiddeld resultaat behaald bij het verwerven van financiering uit het 7e Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie.
Voor deelname in het nieuwe programma Horizon 2020 is een aantal regels gewijzigd ten opzichte van haar voorganger, het 7e Kaderprogramma. Op basis van ervaringen met het 7e Kaderprogramma zijn het niet zozeer de controles die deelnemers – en dan met name het mkb- weerhouden deel te nemen, maar is het de geringe kans op financiering van een onderzoeksvoorstel door de grote belangstelling ten opzichte van het beschikbare budget. Bovendien moet er vaak gewerkt worden in internationale consortia, want daarin zit een belangrijke Europese meerwaarde. Voor de vorming daarvan zijn wel investeringen in tijd en geld noodzakelijk zonder garantie op succes. De uitvoering is dit jaar gestart en daarom is het te vroeg hierover nu conclusies te trekken.
Welke programma's en steunpunten zijn er momenteel vanuit uw ministerie om medeoverheden, bedrijven en/of anderen te ondersteunen in de aanvraag, uitvoering en verantwoording van Europese subsidies?
De Europese Landbouw en Visserijsubsidies die vallen onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken (EZ) worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Bij dit agentschap van EZ kan men terecht voor algemene informatie over de aanvragen, de uitvoering en verantwoording. Voor subsidies uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) is ook het Regiebureau POP een belangrijk informatiepunt, onder andere voor medeoverheden. Concrete ondersteuning, bijvoorbeeld bij het invullen van aanvraagformulieren, is meer een zaak van particuliere adviesbureaus.
Voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), waar de uitvoering en het beheer decentraal plaatsvinden door de regionale overheden, hebben regionale overheden, zoals de vier grote steden (G4) en alle provincies, steunpunten ingericht die bedrijven kunnen ondersteunen bij het indienen van een aanvraag. Daarnaast organiseren de regionale uitvoeringsorganen regelmatig voorlichtingssessies. Voor de nieuwe programmaperiode 2014–2020 maken de regionale uitvoeringsorganisaties een handboek voor de potentiële projectindieners. Voor Horizon 2020, dat volledig wordt uitgevoerd door de Europese Commissie, worden (potentiële) deelnemers geadviseerd, geïnformeerd en getraind door de national contact points in de lidstaten, die in Nederland onderdeel uitmaken van RVO.nl. Zij houden op hun beurt weer nauw contact met ministeries die met de Europese Commissie in gesprek gaan over de implementatie van Horizon 2020.
Heeft u bij een of meerdere instellingen van de Europese Unie reeds aandacht gevraagd voor de ontstane verantwoordingslasten? Zo ja, om welke instellingen gaat het en hoe is daarop gereageerd?
Bij de onderhandelingen over de verordeningen en de uitvoeringsbepalingen voor de nieuwe programmaperiode 2014–2020 met de Raad, het Europees parlement, de nationale parlementen en de Europese Commissie heeft Nederland voortdurend aandacht gevraagd voor vermindering van de administratieve lasten als gevolg van de controledruk. Deze inzet gold zowel voor de in gezamenlijk beheer uit te voeren programma’s (Europese Structuur- en Investeringsfondsen) als voor Horizon 2020 en daarmee samenhangende publiek-private en publiek-publieke programma’s. De inzet van Nederland is gebaseerd op ervaringen in het veld en voorgelegd aan de Tweede Kamer. Op verschillende punten is de inzet van Nederland vertaald in vereenvoudigde regelgeving, bijvoorbeeld meer gebruik van forfaitaire vergoedingen van kosten voor subsidiabele activiteiten, digitalisering van het proces van aanvragen en verantwoorden van subsidie en het principe dat een begunstigde zijn gegevens maar éénmalig behoeft aan te leveren. Omdat de uitvoering dit jaar is gestart, is het nog te vroeg om te kunnen bepalen hoe de regels in de praktijk uitpakken. Dit laat onverlet dat Nederland zich op het standpunt stelt dat controles dienen te waarborgen dat subsidies rechtmatig worden besteed.
Komt het voor dat Europese subsidies moeten worden teruggevorderd, terwijl aan alle Europese subsidievoorwaarden voldaan is en enkel aanvullende Nederlandse voorwaarden geschonden worden? Zo ja, hoe vaak en waarom geldt in zo'n geval het Europese in plaats van het Nederlandse recht?
De Europese regelgeving voor Europese fondsen in gedeeld beheer schrijft voor dat bij controles op subsidies moet worden nagegaan of is gehandeld in overeenstemming met het toepasselijke recht van de Unie én het nationale recht ter toepassing daarvan. Aangezien het om Europese subsidies gaat, geldt hierbij in voorkomende gevallen het primaat van de Europese regelgeving boven het nationale recht. In hoeverre Europese subsidies moeten worden teruggevorderd omdat is gehandeld in strijd met het toepasselijke nationale recht is niet exact bekend, aangezien het hierbij niet enkel gaat om regelgeving van de rijksoverheid, maar ook van provinciale en gemeentelijke overheden.
Komt het voor dat Europese subsidies moeten worden teruggevorderd zonder dat de aanvrager voor de fout in de verantwoording zorg draagt, maar het een overheidsorgaan betreft waar het gebrek is ontstaan? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit?
Voor de Europese fondsen geldt dat als subsidie op een onrechtmatige wijze is verkregen, deze bij de subsidie ontvanger wordt teruggevorderd. Er is sprake van een onregelmatigheid indien de inbreuk op het Unierecht (mede) het gevolg is van een handeling of nalatigheid van een marktdeelnemer. Indien de fout bij de overheid ligt en derhalve niet – mede – kan worden toegeschreven aan een handeling of nalatigheid van de subsidie-aanvrager, neemt, in geval van programma’s in gedeeld beheer, de overheid de eventuele door de Europese Commissie opgelegde financiële correctie voor haar rekening.
Voor een nadere toelichting over de opgelegde correcties verwijs ik naar mijn brief van 20 december 2013 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 21501-32 nr. 762) over de in 2013 opgelegde correcties en mijn brief van 12 mei 2012 (Kamerstuk 28 625 nr. 150) over de in de periode 2002–2012 opgelegde correcties.
Welke mate van inspanning door aanvragers van Europese subsidies, om te controleren of de in Nederland gepubliceerde subsidievoorwaarden overeenstemmen met de Europese, acht u redelijk om een beroep te kunnen doen op het vertrouwensbeginsel?
Het uitgangspunt is dat aanvragers van Europese subsidies zichzelf afdoende op de hoogte moeten stellen van de Europese en nationale regelgeving die op hen van toepassing is.
De concrete vraag of een aanvrager van een subsidie gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan de wijze waarop de nationale overheid de Europese regelgeving interpreteert of toepast, moet worden beantwoord overeenkomstig het Europese recht, gelet op de in diverse Europese verordeningen opgenomen verplichting om onverschuldigd betaalde Europese subsidie terug te vorderen.
Op grond van de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie kan de betrokken subsidieaanvrager niet met een beroep op het vertrouwensbeginsel een subsidie ontvangen waarop hij volgens het Europese recht geen aanspraak kan maken.
Het bovenstaande laat onverlet dat een subsidieaanvrager die meent dat hij door onrechtmatig handelen van de nationale overheid financieel is gedupeerd, een schadeprocedure tegen de betrokken instantie kan initiëren.
Hoe verhoudt deze invulling van het vertrouwensbeginsel zich tot zowel het Nederlandse als het Europese vertrouwensbeginsel?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de status van de beantwoording van het door de Kamer in 2008 uitgebrachte verslag bij wetsvoorstel 31 418 (Wet terugvordering staatssteun)?
Naar aanleiding van het kritische verslag van de Tweede Kamer heeft een herbezinning plaatsgevonden. Inmiddels ben ik met de Minister van Veiligheid en Justitie overeengekomen dat het huidige, in opzet tamelijk complexe wetsvoorstel zal worden vervangen door een nieuw, door mij op te stellen wetsvoorstel, gelet op mijn coördinerende verantwoordelijkheid voor eerlijke mededinging en staatssteun voor de rijksoverheid. Dit wetsvoorstel zal simpeler van opzet zijn en enkel voorzien in de noodzakelijke wettelijke bevoegdheid voor publieke entiteiten om onrechtmatige staatssteun effectief terug te halen. In algemene zin kan nog in aanvulling hierop gemeld worden dat de wet NERPE (Naleving Europese Regelgeving Publieke Entiteiten) instrumenten biedt om in te grijpen daar waar publieke entiteiten niet in overeenstemming met Europese regels handelen.
Wat vindt u van de door mevrouw Van den Brink in haar proefschrift «De uitvoering van Europese subsidieregelingen in Nederland. Juridische knelpunten en uitdagingen» gedane suggesties voor een «Wet inzake Europese subsidies»?2
De door mevrouw Van den Brink gedane suggesties zullen worden betrokken bij de voorbereiding van het in het antwoord op vraag 11 aangekondigde wetsvoorstel.
Het bericht dat zij jarenlang op de hoogte was van de gifverf, maar geen maatregelen nam |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Defensie wist van gevaar gifverf»?1
Met het lopende onderzoek door het RIVM naar het gebruik van chroomhoudende verf bij Defensie, moet meer inzicht worden verkregen in wat wanneer is gebeurd. Op dit moment is het, helaas, nog te vroeg voor het trekken van conclusies. Zie ook het antwoord op vraag 14.
Is het waar dat u al sinds 1987 wist dat personeel onvoldoende werd beschermd tegen kankerverwekkende stoffen (waaronder chroom-6), maar dat er pas vanaf 1998 adequate maatregelen werden genomen?
Is het waar dat de Arbeidsinspectie al in 1987 onderzoek aankondigde naar chroom-6 en dat deze in 1993 stelde dat sprake was van «verboden handelingen»?
Is het waar dat dat de legerleiding het gezondheidsrisico incalculeerde? Heeft de commandant van vliegbasis Twente gezegd dat «het aantal werknemers dat wordt blootgesteld aan kankerverwekkende stoffen niet groter mag zijn dan strikt noodzakelijk»?
Was in 1994 bekend hoe personeel beschermd moest worden?
Als u op de hoogte was van de risico’s, is hier dan sprake van strafbare feiten?
Is het waar dat oud-commandant Godderij van u niet inhoudelijk mag reageren op deze berichten?
Nee. Oud-commandant Godderij wil het onafhankelijke onderzoek van het RIVM niet voor de voeten lopen.
Hoe oordeelt u over de conclusies van het onderzoek van de Inspectie Geneeskundige Dienst van de Koninklijke Landmacht in juli 1990?2
Is het waar dat met de conclusies van het onderzoek weinig is gebeurd, zoals het artikel in de Limburger stelt?
Hoe is het proces-verbaal, dat in 1994 door de Arbeidsinspectie tegen defensie werd opgemaakt, afgewikkeld?
Is het waar dat de Luchtmacht de zaak in 1994 wilde schikken en dat dit middels een brief aan Justitie zou worden voorgesteld? Hoe is deze zaak afgelopen?
Deelt u de mening dat deze affaire buitengewoon pijnlijk is voor betrokkenen, waaronder de slachtoffers?
Als de gevaren van de verf al zo lang duidelijk waren, waarom werden er dan geen beschermende maatregelen genomen?
Deelt u de mening dat we geen dag langer kunnen wachten op de onderzoeken die door u zijn ingesteld? Wanneer komt u met de respectievelijke onderzoeken naar buiten?
De problematiek beslaat een periode van meer dan 30 jaar. Ik acht het van belang om een goed en objectief beeld van de situatie te krijgen over de hele periode en wil daarbij inzicht krijgen in de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van de medewerkers.
Daarom is het RIVM verzocht op basis van historische gegevens, inclusief de meldingen van (oud-)medewerkers, onderzoek over de hele periode te verrichten. Dit onderzoek vergt tijd. Wanneer de onderzoeksvragen zijn bepaald, beziet Defensie in overleg met het RIVM of er deelonderzoeken zijn waarvan de resultaten eerder beschikbaar kunnen komen.
Daarnaast zijn er onderzoeken van de GGD naar de huidige situatie bij de voormalige POMS-locaties. Voor Brunssum en Eygelshoven zullen de resultaten voor het eind van dit jaar beschikbaar komen, voor Vriezenveen, Coevorden en Ter Apel zal dat in het eerste kwartaal van 2015 zijn.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gaza met onmiddellijke ingang onder controle van Hamas en Fatah»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de intensievere samenwerking tussen Hamas en Fatah, als gevolg van de eerder gesloten eenheidsregering, betekent dat Hamas en Fatah nu ook een gemeenschappelijke begroting onderhouden?
Dat is niet het geval. Het betreft een herbevestiging van beide partijen dat de technocratische regering, die bestaat uit onafhankelijke personen, ook Gaza gaat besturen.
Kunt u aangeven of het eerdere conflict tussen Hamas en Fatah over het uitbetalen van Hamas ambtenaren door de Palestijnse Autoriteit inmiddels is beslecht? Is het waar dat de salarissen van deze ambtenaren tijdelijk zijn uitbetaald door Qatar?
Qatar heeft geld beschikbaar gesteld aan de technocratische regering om eenmalig ambtenaren die geen deel uitmaken van het veiligheidsapparaat te betalen. Het is nadrukkelijk geen salaris en er zijn geen toezeggingen gedaan voor de toekomst. Alleen personen die niet op internationale sanctielijsten staan komen in aanmerking voor deze eenmalige uitkering.
Kunt u tevens aangeven of de Europese Unie nog altijd zo’n 65.000 ambtenaren in Gaza financieel ondersteunt die sinds 2007 niet hebben gewerkt, zoals bleek uit het rapport van de Europese Rekenkamer van vorig jaar? In hoeverre is die situatie sindsdien gewijzigd?
De EU betaalt via Pegase salarissen van 65.000 ambtenaren die voor de machtsovername van Hamas in dienst waren van de Palestijnse Autoriteit Een deel van deze ambtenaren heeft de afgelopen jaren doorgewerkt, onder meer in het onderwijs en de gezondheidszorg. De technocratische regering heeft de ambtenaren gevraagd weer aan het werk te gaan, maar niet alle ambtenaren hebben hier gevolg aan kunnen geven. Fatah en Hamas zijn overeengekomen dat een comité ingesteld gaat worden voor de integratie van de ambtenaren, waarbij ambtenaren beoordeeld worden op professionele en veiligheidsgronden.
Wat voor gevolgen heeft de bovengenoemde hernieuwde samenwerking voor de financiële steun vanuit Nederland en de Europese Unie aan de Palestijnse Autoriteit? Welke garanties heeft u dat Nederlandse steun niet ten goede komt van Hamas?
Het betreft geld van Qatar, niet van de EU of NL. De lijst van ambtenaren waarvoor de EU een bijdrage geeft is niet gewijzigd.
Kunt u tevens aangeven, met inachtneming van uw recente brief2, hoe de Higher National Commission for Prisoners and Detainees, een verbetering is ten opzichte van het eerdere systeem van betalingen aan gevangenen? Is de perverse prikkel «hoe langer de gevangenisstraf, hoe hoger de betaling» in dit systeem weggenomen? Kunt u bovendien aangeven of in dit systeem ook Hamas-gevangenen worden uitbetaald?
Met de overheveling naar de PLO is de PLO in principe ook verantwoordelijk voor de financiering van de betalingen aan gevangenen. De PLO zal voor de financiering Arabische donoren benaderen. Hiermee worden de financiële stromen nog duidelijker gescheiden. De stap is verwelkomd door de VS.
De regelgeving is echter niet veranderd, de duur van de detentie blijft bepalend voor de toelage. De regelgeving maakt geen onderscheid tussen gevangenen op basis van politieke affiliatie. Het kabinet zal samen met gelijkgezinde partners blijven wijzen op het belang van hervorming van het toelagen systeem.
De invloed van de humanitaire crisis in Jemen op de ontwikkelingssamenwerking van Nederland met Jemen |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Ineenstorting dreigt» en «Veel doden bij aanslagen Jemen»?1 2
Ja.
Heeft de humanitaire crisis in Jemen gevolgen voor het ontwikkelingssamenwerking programma dat Nederland met Jemen heeft? Zo ja, in hoeverre worden de in het verleden met ontwikkelingssamenwerking behaalde resultaten door de huidige onrustige situatie teniet gedaan?
Er zijn geen berichten uit Jemen gekomen die erop duiden dat met Nederlandse ontwikkelingssamenwerking behaalde resultaten teniet worden gedaan door de huidige humanitaire crisis in het land. In Jemen is momenteel 57% van de bevolking afhankelijk van humanitaire hulp. Dit cijfer is niet veranderd na de recente onlusten in Sana’a en in de provincie Amran.
Kunt u aangeven of de huidige crisis gevolgen heeft voor het strategische meerjarenplan van Nederland voor Jemen? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor het waterprogramma, het SRGR (Sexual and Reproductive Health and Rights)-programma en het veiligheid en rechtsordeprogramma?
Het is te vroeg om te kunnen bepalen of de huidige crisis gevolgen heeft voor het strategisch meerjarenplan van Nederland voor Jemen. De uitvoering van het strategisch meerjarenplan vanuit de ambassade in Sana’a kan vooralsnog doorgaan. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat bepaalde activiteiten door de huidige situatie geen doorgang kunnen vinden. De Ambassade blijft uiteraard terzake alert en rapporteert over zowel politieke ontwikkelingen als potentiele impact op het OS-programma.
Kunt u aangeven of de huidige situatie consequenties heeft voor het NICHE(Netherlands Initiative for Capacity development in Higher Education)-programma, gericht op versterking van het hoger- en beroepsonderwijs? Zo ja, loopt dit programma door de onrustige situatie en het negatieve reisadvies wederom vertraging op? Zo nee, waarom niet?
Er zijn nog geen aanwijzingen dat het NICHE-programma extra vertraging oploopt als gevolg van de recente onlusten. Wel is het voor partnerorganisaties en voor de Nederlandse ambassade momenteel moeilijk om de voortgang van projecten te monitoren in een situatie waarin reizen in het land ernstig bemoeilijkt wordt.
Opheldering over uniformverbod militairen |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Commandant Middendorp: «Militair moet richtlijn opvolgen»?1
Ja.
Klopt het dat militairen verplicht zijn de richtlijn, die het dragen van een uniform verbiedt tijdens woon-werk verkeer, op te volgen?
Op grond van een advies van de beveiligingsautoriteit en vervolgens een nadere uitwerking daarvan, heeft de secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie op 29 september jl. de defensieonderdelen definitief opdracht gegeven aanvullende beveiligingsmaatregelen te treffen. De CDS is verzocht deze maatregelen aan de operationele commandanten bekend te maken. Dat is inmiddels gebeurd. Eén van de voorzorgsmaatregelen is dat militairen tot nader order geen militair uniform dienen te dragen tijdens woon/werkverkeer of in de publieke ruimte als daar om dienstredenen geen noodzaak toe bestaat. NB: dit is al eerder voorgekomen, bijvoorbeeld tijdens de inzet van Nederlandse F-16»s boven Kosovo. Voor alle voorzorgsmaatregelen geldt dat medewerkers op de naleving hiervan kunnen worden aangesproken.
Is sprake van een opdracht, dan wel een bevel, zoals al gemeld werd door de media op 25 september 2014?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat militairen door hun leidinggevenden zullen worden aangesproken wanneer ze deze richtlijn niet opvolgen en dat ze zelfs voor de tuchtrechter kunnen komen wanneer ze blijven weigeren?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt de richtlijn desnoods met militair tuchtrecht gehandhaafd? Zo nee, welk sanctieregime is dan van toepassing?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting van vicepremier Asscher, die op de persconferentie na de ministerraad van 26 september 2014 nog stelde het een «hele mooie emotie» te vinden als militairen ondanks alles hun uniform willen dragen?
Op 26 september jl. heeft vicepremier Asscher terecht begrip uitgesproken voor het feit dat militairen trots zijn op hun uniform en daarom moeite kunnen hebben met de voorzorgsmaatregel. Vicepremier Asscher heeft echter tevens duidelijk gemaakt dat het advies van de bevoegde instanties, om deze en andere voorzorgsmaatregelen te treffen, serieus moet worden genomen. Deze voorzorgsmaatregelen zijn inmiddels daadwerkelijk afgekondigd en met de medewerkers van Defensie gecommuniceerd. Er schijnt geen licht tussen de toelichting van de vicepremier en de uitvoering van de voorzorgsmaatregelen bij Defensie op grond van het advies van de beveiligingsautoriteit en overleg met de NCTV. Volledigheidshalve is de toelichting van vicepremier Asscher hieronder opgenomen.
«De militairen blijven gewoon hun uniform dragen. Het gaat om de periode buiten diensttijd, dus als ze niet aan het werk zijn als militair. Het gaat om een voorzorgsmaatregel. Die is genomen door Defensie zelf in overleg ook met de NCTV, de coördinator die verantwoordelijk is voor terrorismebestrijding en over onze veiligheid waakt. Ik vind, we hebben diensten aangesteld, professionals aangewezen die moeten zorgen voor de veiligheid, die dus ook voorzorgsmaatregelen kunnen afkondigen en dan moet je dat serieus nemen. Zij doen dat niet voor niets. Tegelijk is het een voorzorgsmaatregel. Niet meer en niet minder»......//......»Ik denk dat alle militairen heel trots zijn op hun uniform, want dat staat voor het dienen van hun land. Ik denk dat we met zijn allen ook trots mogen zijn dat wij mensen hebben die bereid zijn om dat voor ons te doen. Dus ik begrijp ook militairen die zeggen het is een advies, geen verplichting, ik doe het anders. Maar het ontslaat ons er niet van om als de bevoegde instanties zeggen dit vinden wij een verstandige voorzorgsmaatregel, om dat serieus te nemen.»
Waarom beweerde de vicepremier op deze persconferentie dat militairen geen verplichting opgelegd zou zijn en dat het een advies zou betreffen? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat een van uw woordvoerders heeft gesteld3 dat de verwarring is ontstaan over de orders bij de vicepremier? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de uitlating van de woordvoerder van de vicepremier dat het klopte wat de vicepremier zei op het persconferentie van 26 september 2014?
Van «Zwarte Pieten» is geen sprake. Ik ga niet in op mogelijke uitspraken van woordvoerders.
Waarom proberen woordvoerders van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van uw ministerie elkaar de zwarte piet toe te spelen?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft de vicepremier de Nederlandse samenleving tijdens de persconferentie correct geïnformeerd? Zo ja, wat is er in de dagen daarna dan gebeurd en waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom heeft uw woordvoerder de verwarring over het uniformverbod zondag 28 september 2014 nog groter gemaakt door te stellen dat er strikt genomen geen sprake zou zijn van een order omdat de instructie niet persoonlijk is medegedeeld aan het personeel?4 Klopt deze redenering?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom is pas tijdens de technische briefing over de deelneming aan de internationale strijd tegen ISIS op maandag 29 september 2014 duidelijkheid verschaft over het verplichte karakter van het uniformverbod dat u heeft afgekondigd?
Het is niet gebruikelijk dat elke interne voorzorgsmaatregel, order, richtlijn of bevel met de Kamer wordt gedeeld. In de technische briefing over de artikel 100-brief inzake deelneming aan de internationale strijd tegen ISIS op 29 september jl. heeft de CDS de voorzorgsmaatregelen nader toegelicht.
Wordt het militairen, net als leerlingen van de defensieopleidingen Veiligheid en Vakmanschap (VEVA)5, afgeraden om gebruik te maken van camouflage-rugtassen en -reistassen?
Het gaat erom dat medewerkers, tijdens woon/werkverkeer of in de publieke ruimte als daar om dienstredenen geen noodzaak toe bestaat, niet herkenbaar zijn als militair. Deze voorzorgsmaatregel geldt tevens voor leerlingen in het VeVa-traject.
Hoe beoordeelt u de uitspraak6 van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTB) dat het uniformverbod een «voorzorgsmaatregel» betreft en dat er «geen specifieke aanwijzingen» zijn dat Nederlandse militairen doelwit kunnen zijn van een aanslag?
Defensie heeft de interne voorzorgsmaatregelen afgekondigd op grond van een advies van haar beveiligingsautoriteit. Over de voorgenomen voorzorgsmaatregelen is overlegd met de NCTV. De voorzorgsmaatregelen dienen twee doelen:
Hoe verhoudt zich dit tot uitspraken7 van uw woordvoerder dat er, na de oproep van een Nederlandse jihadist in Syrië om «een daad» te stellen tegen de Nederlandse overheid, andere dreigementen geuit zijn, die specifiek op militairen zijn gericht» en dat deze «dusdanige aard en ernst» zijn, dat de beveiligingsautoriteit van Defensie besloten heeft om dringend advies uit te brengen over het dragen van uniformen?
Zie antwoord vraag 14.
Wie heeft er in deze gelijk, de NCTB of u?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat u het besluit over het uniformverbod niet genomen heeft op advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, maar de NCTB wel geïnformeerd heeft? Zo ja, hoe kan het dan gebeuren dat er volstrekt tegenstrijdige uitlatingen in de media gedaan worden?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat bij een maatregel als een uniformverbod voor militairen als gevolg van een potentiële (terroristische) dreiging, goede communicatie naar zowel de militairen als de samenleving toe van groot belang zijn? Is hier wat u betreft sprake van geweest?
Ik deel de mening dat goede en tijdige communicatie van groot belang is. Daar zal in voorkomende gevallen dan ook meer aandacht aan (moeten) worden besteed. Onduidelijkheid is onwenselijk in dezen.
Hoe lang verwacht u dat het uniformverbod van kracht blijft? Is dat gedurende de gehele periode waarin Nederland een militaire bijdrage levert aan de bestrijding van ISIS?
De maatregelen zijn tot nader order genomen. Hoe lang de voorzorgsmaatregelen van kracht blijven, is afhankelijk van de risicobeoordeling van de bevoegde instanties.
Bent u bereid zo snel mogelijk te komen tot eenheid van kabinetsbeleid en -communicatie?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom heeft u de Kamer tot nu toe nog niet geïnformeerd over het uniformverbod? Bent u bereid dit zo spoedig mogelijk te doen?
Zie antwoord vraag 12.
Het eenzijdig aanpassen van de procedure met betrekking tot het strategisch partnerschap |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Ministerie verandert spelregels»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom er sprake is van maximaal een maand uitstel van de beoordeling of organisaties aan de drempelcriteria voldoen?
Bij de beoordeling van 65 voorstellen van maatschappelijke organisaties voor strategische partnerschappen op het terrein van pleiten en beïnvloeden staat zorgvuldigheid voorop. Dat proces verloopt volgens de lijnen zoals die eerder zijn vastgelegd en gecommuniceerd.
De eerste toetsing op drempelcriteria was eind september geheel volgens planning in de afrondingsfase en is inmiddels voltooid. De externe adviescommissie die het gehele beoordelingsproces toetst op juiste en zorgvuldige toepassing van de voorschriften bekijkt nu eerst deze fase. Dit staat aangekondigd in het beleidskader en is in de brieven van 5 september (kenmerk DSO/MO-2014/193) en 30 september (kenmerk DSO/MO-2014/217) toegelicht aan indieners van voorstellen. Na toetsing door deze commissie wordt de definitieve uitkomst van de drempeltoets uiterlijk 31 oktober bekend gemaakt.
Deelt u de mening dat in een gelijkwaardig partnerschap beide partijen zich aan gemaakte afspraken moeten houden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dat eenzijdig de spelregels zouden worden veranderd klopt overigens niet. De beoordelingsprocedure is in volle gang. Het zorgvuldig en binnen een redelijke termijn afhandelen staat daarbij voorop. De voorziene datum voor de bekendmaking van uitkomst van de selectie van partners is 31 januari 2015.
Deelt u de mening dat zuidelijke penvoerders door de zeer strakke tijdsplanning rond de pitches, waarbij organisaties slechts een week van te voren een uitnodiging krijgen, benadeeld worden ten opzichte van andere penvoerders?2 Zo ja, kunt u meer flexibiliteit betrachten ten opzichte van penvoerders als zij niet in de aangegeven week in Nederland kunnen zijn?
Nee, ik deel dat niet. We houden uiteraard rekening met organisaties uit ontwikkelingslanden die voorstellen hebben ingediend. Mocht een pitch op een voorgestelde datum niet mogelijk blijken, dan wordt gezocht naar een alternatieve datum. Daarnaast is een pitch via een videoconferentie een optie. Dit is maatwerk en wordt met de betreffende organisatie individueel geregeld.
Kunt u garanderen dat verdere vertraging niet op zal treden in dit proces, zodat voldoende tijd overblijft om goede afspraken te maken en voorbereidingen te treffen voor de start van het partnerschap?
Het beoordelingsproces loopt volgens planning. Er is vooralsnog geen reden aan te nemen dat het proces vertraging gaat oplopen. De start van de partnerschappen is voorzien voor 1 januari 2016. De invulling van die partnerschappen start zodra de selectie van partners is afgerond.
Steun van Stichting Kinderpostzegels aan een anti-Israëlische organisatie |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Urk boycot kinderpostzegels»?1
Ja.
Begrijpt u het standpunt van de gemeente Urk, om Stichting Kinderpostzegels te boycotten vanwege de steun die de stichting geeft aan een anti-Israëlische organisatie?
Nee. Ik ken Stichting Kinderpostzegels als een neutrale, onpartijdige kinderhulporganisatie die zich in Nederland en wereldwijd inzet voor bescherming en ontwikkeling van kwetsbare kinderen. In dit specifieke geval gaat het om ondersteuning van een project waarbij kwetsbare en getraumatiseerde kinderen in de Palestijnse Gebieden (waaronder kinderen met een gehoorbeperking) muziektherapie krijgen via onder meer rap- en sambamuziek. Stichting Kinderpostzegels ondersteunt overigens ook in Israël
projecten voor kinderen in kwetsbare posities.
Kunt u aangeven waarom Stichting Kinderpostzegels überhaupt meer dan een miljoen euro subsidie ontvangt van de overheid? Bent u bereid deze vorm van ontwikkelingshulp stop te zetten? Zo neen, waarom niet?
Naast activiteiten gefinancierd uit eigen middelen steunt Stichting Kinderpostzegels kinderprojecten en -programma’s in Burkina Faso, Ethiopië,
Mali en Nicaragua. Middelen hiervoor komen deels uit het Medefinancieringsprogramma MFS en het Kindhuwelijkenfonds.
De Nederlandse overheid werkt voor de uitvoering van het ontwikkelingsbeleid samen met verschillende partners: het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, niet-gouvernementele organisaties en kennisinstellingen. Dit maakt het mogelijk om effectief kennis, technologie en netwerken bij elkaar te brengen en groepen mensen te bereiken die door de overheid alleen niet of moeilijker bereikt kunnen worden. Ik zie geen aanleiding om met deze samenwerkingsvormen te stoppen.
Wanneer komt er nu eindelijk een breed onderzoek naar de gesubsidieerde anti-Israëlische steun door zogenaamde goede doelen als Stichting Kinderpostzegels, maar ook Oxfam Novib, ICCO en Cordaid?
Naast activiteiten gefinancierd uit eigen middelen voeren genoemde organisaties met steun van de overheid projecten en programma’s uit die passen binnen het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Aan die steun zijn voorwaarden verbonden die zijn vastgelegd in subsidiebeschikkingen. Dat houdt onder meer in dat er geregeld wordt gerapporteerd over inhoudelijke voortgang en besteding van middelen. Ik zie geen aanleiding voor een onderzoek als waar vragensteller naar verwijst.
De normalisering van de diplomatieke betrekkingen met Suriname |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Klopt het dat u, zoals medegedeeld op uw Facebookpagina, na in New York met uw Surinaamse ambtgenoot gesproken te hebben, besloten heeft de diplomatieke betrekkingen met Suriname weer te normaliseren?
Tijdens het gesprek met mijn Surinaamse ambtgenoot, Winston Lackin, heeft Suriname laten weten in te stemmen met het ambassadeurschap van de huidige Zaakgelastigde ai. Nederland had de aanvraag voor agrément ingediend in december 2013. Suriname heeft aangekondigd weer een ambassadeur te zullen benoemen in Den Haag. Het kabinet verwelkomt deze normalisering van de diplomatieke betrekkingen.
Lagen behalve de aangehaalde «onlosmakelijke verbondenheid» nog andere redenen ten grondslag aan dit besluit? Zo ja, welke ontwikkelingen hebben zich de afgelopen maanden in de Nederlands-Surinaamse betrekkingen voorgedaan die aanleiding hebben gegeven tot dit besluit?
Zie antwoord vraag 1. Nederland heeft het verzoek om agrément vorig jaar al ingediend. Het kabinet is van mening dat de gemeenschappelijke taal, geschiedenis, cultuur, en de vele familie- en vriendschapsbanden tussen Suriname en Nederland diplomatieke betrekkingen op ambassadeursniveau rechtvaardigen.
Bent u bereid de Kamer op korte termijn te informeren over de recente ontwikkelingen rondom de relatie met Suriname?
Ja.
Het bericht ‘130.000 vluchtelingen naar Turkije’ |
|
Harry van Bommel |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «130.000 vluchtelingen naar Turkije»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije grensovergangen heeft gesloten voor vluchtelingen uit Syrië terwijl er nog tienduizenden aan de Syrische kant van de grens wachten om Turkije binnen te kunnen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Nadat dit weekend grote aantallen Syrisch Koerdische vluchtelingen via 9 grensovergangen Turkije binnenstroomden, heeft Turkije in de nacht van zaterdag op zondag het aantal grensovergangen gereduceerd tot 2. Er is dus geen sprake van totale sluiting van alle grensovergangen.
Bent u bereid per direct bij Turkije erop aan te dringen dat de grens voor Syrische vluchtelingen niet wordt gesloten?
Zie 2, er zijn nog steeds twee grensovergangen geopend.
Kunt u bevestigen dat de snelle toestroom van veel Syrische vluchtelingen naar Turkije zorgt voor problemen in de opvang? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de toegenomen stroom vluchtelingen heeft de Turkse regering besloten het aantal grensovergangen te verminderen om chaos te voorkomen. In het gebied ten noorden van Kobani zijn twee grensovergangen open gehouden. De opvang vergt zeer veel van lokale hulpverlenende autoriteiten en organisaties zoals AFAD (Turkse noodhulporganisatie), de Turkse Rode Halve Maan, gemeenten, UNHCR etc.
In Turkije worden de vluchtelingen gescreend op veiligheid (wapens worden ingenomen) en gezondheid (veel Syrische kinderen zijn niet gevaccineerd tegen besmettelijke kinderziekten), alvorens ze worden geregistreerd. De Turkse Rode Halve Maan controleert gewonde vluchtelingen. Vluchtelingen die ernstig gewond zijn worden naar het hospitaal van Suruc vervoerd per ambulance.
Om verdere chaos te voorkomen blijven vooralsnog twee grensovergangen open zodat Turkije en UNHCR gecontroleerd de vluchtelingen kunnen registreren, met behulp van drie mobiele registratie-eenheden (gefinancierd met EU fondsen).
Deelt u de opvatting dat de nieuwe vluchtelingenstroom aanleiding zou moeten zijn om extra humanitaire hulp te bieden? Bent u daartoe bereid?
In de kamerbrief «Noodhulp: besteding noodhulpfonds 2014, resterende middelen humanitaire hulpbudget en noodhulp aan (Noord-)Irak» (Kamerstuk 32 605, nr. 151) is reeds aangegeven dat er voor de Syrische crisis 30 miljoen euro extra zal worden uitgetrokken: ongeoormerkte bijdragen aan WFP 8 miljoen, UNHCR 8 miljoen en UNICEF 7 miljoen en verlenging van de steun aan cross border hulp (Motie Voordewind) met 7 miljoen euro.
Bent u verder bereid meer Syrische vluchtelingen uit te nodigen voor opvang in Nederland?
Nederland zal naar alle waarschijnlijkheid in 2015 opnieuw Syrische vluchtelingen hervestigen. De Tweede Kamer zal binnen afzienbare termijn worden geïnformeerd over de planning van de hervestigingsmissies in 2015.
Kunt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het rapport «Israël: in depth look at Gaza school attacks» dat is gebaseerd op onderzoek verricht door Human Rights Watch (HRW) naar de aanvallen van Israël op scholen in Gaza in juli en augustus jl.?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het onderzoek van HRW dat in elk geval voor de drie onderzochte aanvallen van Israël op de schoolgebouwen in Gaza geldt dat deze3 geen militair doel leken te hebben,4 disproportioneel en5 willekeurig waren?
Het kabinet neemt de conclusies van Human Rights Watch serieus. De conclusies onderstrepen het belang van een internationaal, gebalanceerd en onafhankelijk onderzoek naar vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht en van de mensenrechten gepleegd door alle betrokken partijen, zoals door het Nederlandse kabinet ook is bepleit (Kamerstuk 23 432, nr. 385).
Onderschrijft u het oordeel van speciaal HRW adviseur Abrahams dat «Israël offered no convincing explanation for these attacks on schools where people had gone for protection and the resulting carnage»? Zo ja, welke conclusies verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het besluit van Israël om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar een aantal gruwelijke incidenten in de Gaza-oorlog, betrekking heeft op het doden van vier op het strand spelende Palestijnse jongens en de aanval op één VN-school, maar niet op de andere twee door HRW onderzochte aanvallen?
Momenteel worden veel incidenten onderzocht door de Military Advocate General (MAG). Indien meer informatie benodigd is, gaat een Fact Finding Assessment (FFA) team aan het werk. Deze teams maken deel uit van de MAG. De FFA’s hebben meerdere incidenten voor nader onderzoek geïdentificeerd. Na behandeling worden deze voor besluitvorming doorgegeven aan de MAG. Hieruit zijn verschillende gevallen gekomen waar strafrechtelijk onderzoek naar wordt gedaan, inclusief de vier omgekomen Palestijnse kinderen en de aanval op een school in Beit Hanoun. Het kabinet kan een strafrechtelijk onderzoek naar de twee andere door HRW onderzochte aanvallen nog niet bevestigen. Er zijn enkele zaken gesloten waarvan de inhoudelijke informatie nog niet bekend is.
Hoe beoordeelt u het feit dat het onderzoek slechts betrekking heeft op een aantal concrete incidenten, maar niet op de algemene, buitengewoon gewelddadige wijze waarop Israël in Gaza heeft geopereerd? Deelt u de mening dat ook de gekozen militaire strategie, rules of engagement etc. onderdeel zouden moeten zijn van een onafhankelijk onderzoek?
Het kabinet gaat ervan uit dat bij het Israëlische onderzoek naar specifieke incidenten alle relevante informatie aan de orde zal komen, inclusief de daaraan ten grondslag liggende strategie en de Rules of Engagement.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aangekondigde onderzoek plaats vindt onder de verantwoordelijkheid van de Israëlische militair aanklager en niet (ook) door een onafhankelijke burgerlijke instantie? Deelt u de zorg van HRW dat de onderzoeken die het Israëlische leger in het verleden uitvoerde naar mogelijke oorlogsmisdaden door Israëlische troepen «have not met international standards for credible, impartial en independent investigations»?
Het is van belang dat onderzoek op een onpartijdige en onafhankelijke wijze wordt uitgevoerd. Mits aan deze voorwaarden is voldaan kan dit onderzoek onder militaire verantwoordelijkheid worden uitgevoerd, zoals ook in een aantal andere landen gebeurt. Nederland dringt in de bilaterale contacten met Israël aan op het verbeteren van het interne onderzoeksmechanisme van de Israëlische krijgsmacht. Hierbij benadrukt Nederland onder andere de implementatie van de aanbevelingen over dit onderwerp van de Turkel-commissie uit 2013, die door Israël zelf is ingesteld. Een van de aanbevelingen is het mogelijk maken van het instellen van beroep tegen besluiten van de Military Attorney General bij de civiele Attorney-General. Zie ook de beantwoording van de vragen van het lid Servaes over het bericht «Israël schoot schooljongens dood» van 23 mei 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013- 2014, nr. 2251).
Bent u bereid, in zowel bilateraal en internationaal verband, bij Israël aan te dringen op een niet-militair, onafhankelijk, breed en diepgaand onderzoek, zowel naar concrete incidenten als naar de algemene, buitengewoon gewelddadige wijze waarop Israël in Gaza heeft geopereerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bij welke eerstvolgende gelegenheid zult u dit doen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een dergelijk door Israël zelf uitgevoerd onderzoek een goede aanvulling zou zijn op het eerder door het kabinet bepleite internationale onderzoek naar oorlogsmisdaden in Gaza, waarbij uiteraard ook de handelingen van Hamas beoordeeld moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Mogelijke fraude bij de productie van de motor van de F-35 |
|
Wassila Hachchi (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Jet-engine maker Pratt & Whitney accuses titanium supplier of fraud»?1
Het F-35 Joint Program Office (JPO) heeft Defensie op de hoogte gesteld. Signalen in het kwaliteitscontrolesysteem van motorfabrikant Pratt & Whitney hebben het vermoeden gewekt dat er sprake kan zijn van fraude in de titaniumvoorziening door een onderleverancier. Pratt & Whitney heeft vervolgens het vermoeden gemeld aan de Amerikaanse autoriteiten die een onderzoek hebben ingesteld. Pratt & Whitney heeft zelf ook een onderzoek ingesteld en vervangt de onderdelen die van dat titanium zijn gemaakt.
Kunt u bevestigen dat er in de motor van de F-35 illegaal verkregen titanium uit Rusland is verwerkt?
Ik kan daarover op dit moment geen uitspraken doen omdat de Amerikaanse autoriteiten onderzoek doen. Pratt & Whitney heeft de onderdelen waarin het titanium is verwerkt intussen geïdentificeerd. Deze worden vervangen.
Heeft u reeds contact gezocht met Lockheed Martin en/of met de betrokken Amerikaanse overheidsinstanties om te verifiëren of er wel of niet illegaal verkregen titanium uit Rusland is verwerkt in de motor van de F-35? Zo ja, wat heeft dat opgeleverd? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Het JPO heeft Defensie geïnformeerd en zal haar van nadere ontwikkelingen op de hoogte houden.
Gezien het feit dat de oorsprong van de onderdelen van de motor van de F-35 ter discussie staat en er melding wordt gemaakt van eventuele fraude, kunt u uitsluiten dat er wordt gefraudeerd in de ontwikkeling, testfase, productie en levering van (onderdelen van) de F-35?
Bij de productie van vliegtuigen zijn altijd kwaliteitscontrolesystemen van kracht die tot doel hebben de veiligheid te waarborgen. Voor de F-35 is dat niet anders. In dit geval heeft het kwaliteitscontrolesysteem van motorfabrikant Pratt & Whitney de mogelijke fraude in de titaniumvoorziening door een onderleverancier aan het licht gebracht. Zolang naar deze zaak nog onderzoek wordt verricht, kan ik niets uitsluiten. Pratt & Whitney neemt de zaak hoog op, maar heeft vastgesteld dat de veiligheid niet in het geding is geweest.
Kunt u uitsluiten dat de veiligheid van de F-35 in het geding komt door het mogelijk gebruik van grondstoffen waarvan zowel de kwaliteit als de oorsprong ter discussie staan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid u er voor in te zetten om te voorkomen dat de F-35 wordt geproduceerd met grondstoffen waarvan de kwaliteit en oorsprong ter discussie staan? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Defensie heeft het belang hiervan reeds bij het JPO aan de orde gesteld. De leveranciers, primair verantwoordelijk, en het JPO tonen die bereidheid eveneens. Dit blijkt uit het onderzoek dat wordt uitgevoerd en ook de vervanging van desbetreffende onderdelen door Pratt & Whitney.
Welke actie gaat u ondernemen om er voor te zorgen dat de productie van de F-35 op legale en veilige wijze zal plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van de rechtszaak tegen A&P Alloys?
Ja, ik zal de Kamer daarover informeren.
De onthulling over steun Turkije aan Al Qaeda |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de onthulling van de tot voor kort nog Amerikaanse ambassadeur in Turkije over de steun van de regering Erdogan aan Al Qaeda en andere radicaal-islamitische rebellenbewegingen in Syrië?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de uitspraken van de voormalige Amerikaanse ambassadeur, zoals weergegeven in de pers.
Klopt het dat voormalig ambassadeur Ricciardone stelt dat Turkije openlijk samenwerkte met Al Nusra en andere radicaal-islamitische rebellenbewegingen, zoals Ahrar al-Sham en dat Turkije niet gebogen heeft voor de druk van de VS om deze steun te staken?
De uitspraken zijn op persoonlijke titel gedaan en voor rekening van de heer Ricciardone zelf.
Hoe beoordeelt u deze schokkende onthulling van de heer Ricciardone, die tot eind juni van dit jaar ambassadeur was in Turkije?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u naar aanleiding van deze onthulling bereid contact met de heer Ricciardone op te nemen, alsmede met de Amerikaanse regering?
Nee. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 3.
Klopt het bovendien dat Turkije zijn luchtruim en grondgebied gesloten houdt voor militaire operaties van de internationale coalitie tegen IS?2 Hoe beoordeelt u deze blokkade?
De Turkse president Erdogan heeft op 23 september jl. in New York kenbaar gemaakt dat Turkije bereid is de coalitie militair of logistiek te steunen.
Klopt het dat Turkije aangegeven heeft in het kader van de bestrijding van IS ook niet bereid te zijn wapens te leveren aan gematigde rebellen, om IS te bestrijden? Hoe beoordeelt u deze houding in relatie tot de voortdurende berichtgeving over leveranties en het doorlaten van grote hoeveelheden wapens door Turkije richting niet-gematigde rebellen in Syrië en Irak?
Nee. Turkije steunt, huisvest en faciliteert delen van de politieke en militaire gematigde Syrische oppositie.
Wat vind u ervan dat Turkije de grenzen heeft opengezet voor stromen jihadisten en wapens richting Syrië en Irak, maar nu het luchtruim en zijn grondgebied sluit voor optreden van de coalitie tegen IS?
De suggestie dat Turkije de grenzen heeft opengezet voor jihadstrijders en wapens richting Syrië en Irak deelt het kabinet niet. Daarnaast heeft president Erdogan gezegd de operaties tegen ISIS te zullen ondersteunen.
In hoeverre werpt deze blokkade logistieke en militair-operationele belemmeringen op voor de strijd tegen IS, die naar verwachting jaren kan gaan duren?
Zie het antwoord op vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving3 dat IS betrekkelijk ongehinderd rekruteert in Turkije, en dat IS-aanhangers openlijk hun zwarte vlaggen uit hun ramen en auto's hangen, zonder dat de Turkse politie er ook maar iets tegen doet?
Ja.
Hoe beoordeelt u de video die gepubliceerd is over een bijeenkomst van jihadisten in Istanbul die in de open lucht oproepen tot steun aan de terreurbeweging IS? Heeft u ook begrip voor de vragen die door de Turkse oppositie gesteld zijn over hoe dit zomaar kan gebeuren zonder dat de autoriteiten ingrijpen?
In algemene zin zij opgemerkt dat er helaas in veel landen, waaronder ook Nederland, bij bepaalde segmenten van de bevolking sympathie bestaat voor de abjecte ideeën van ISIS. Het kabinet verwerpt iedere steun of steunbetuiging aan de deplorabele ideologie en acties van ISIS.
Klopt het dat de Turkse regering alle negatieve berichtgeving over IS verboden heeft? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Dat is het kabinet niet bekend.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving4 over Turkije als «zwarte economie» voor illegale olie-export door IS, met autoriteiten die de andere kant uitkijken omdat ze er zelf van profiteren?
Het kabinet zijn geen aanwijzingen bekend dat de Turkse staat oliesmokkel vanuit Syrië of Irak zou gedogen. Zoals bekend is de grens tussen Turkije enerzijds en Irak/Syrië anderzijds honderden kilometers lang, en loopt deze deels door onherbergzaam terrein. Illegale verkoop van olie vormt een van de bronnen van inkomsten voor ISIS. Schattingen over de waarde ervan lopen uiteen.
Deelt u de schattingen van experts dat IS met olie-export via Turkije tussen de 1 en 2 miljoen dollar per dag verdient, hetgeen een grote inkomstenbron vormt voor de terroristische organisatie?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat Turkije tot dusver ongevoelig is gebleken voor druk door de VS om op te treden tegen het smokkelnetwerk van de terreur-olie? Hoe beoordeelt u dit? Bent u bereid de Amerikanen bij te staan in het opvoeren van de druk?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat Westerse inlichtingendiensten de trucks met terreur-olie vanuit IS-gebied Turkije in kunnen zien rijden? Is het bombarderen van die trucks inderdaad «een optie»?
Het kabinet kan in het algemeen geen mededelingen doen over inlichtingeninformatie.
Klopt het dat Turkije zelfs de verklaring die op 11 september jl. opgesteld is in Saudi-Arabië om landen in de regio te committeren in de strijd tegen IS, niet ondertekend heeft noch de verklaring van de conferentie van de anti-IS coalitie in Parijs? Waarom niet? Hoe beoordeelt u dit?
Turkije was een van de eerste landen die zich uitsprak voor de internationale bestrijding van ISIS. Ook heeft Turkije ISIS op de lijst van terroristische organisaties geplaatst. Het land ondervindt grote gevolgen van de opkomst van ISIS: alleen al medio september zijn vermoedelijk meer dan 130.000 Syrische Koerden de grens tussen Syrië en Turkije overgestoken, op de vlucht voor het geweld van ISIS in Noord-Syrië. Ook werden 49 medewerkers en familieleden van het Turkse consulaat-generaal in Mosul (Irak) ruim drie maanden gegijzeld door ISIS; deze gijzeling speelde nog ten tijde van de verklaring van Jeddah van 11 september. Kort na het begin van de internationale operaties tegen ISIS kondigde de Turkse president Erdogan aan dat Turkije bereid is de coalitie militair of logistiek te steunen. Evenwel ziet Turkije zich genoodzaakt een enigszins voorzichtige positie in te nemen gezien de humanitaire druk en mogelijke repercussies in eigen land.
Komt Turkije zijn verplichtingen op basis van VN-Veiligheidsraadresoluties om op te treden tegen de terroristische organisatie IS volgens u voldoende na?
Het kabinet heeft geen reden om aan te nemen dat Turkije zijn verplichtingen op basis van VN-Veiligheidsraadresoluties om op te treden tegen ISIS onvoldoende nakomt. Ook uit het feit dat Turkije ISIS op de lijst van terroristische organisaties heeft geplaatst, blijkt dat het de bestrijding van ISIS serieus neemt.
Kunt u een land, een bedrijf of een persoon noemen in de regio van het Midden-Oosten die zaken doet met IS en daarvoor gewaarschuwd of gestraft is?
Op iedere VN-lidstaat rust de plicht de financiering van ISIS tegen te gaan. De openbare VN Al-Qaeda sanctielijst bevat recente voorbeelden van personen tegen wie maatregelen zijn getroffen vanwege hun steun (financieel of anderszins) aan ISIS.
Deelt u de mening dat de onthulde steun aan Al Qaeda, alsmede het onvoldoende optreden tegen IS en de blokkades ten aanzien van de bestrijding van IS, een NAVO-bondgenoot onwaardig zijn?
Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat Turkije steun verleent aan jihadistische groeperingen zoals ISIS. Het kabinet is evenmin van mening dat Turkije de strijd tegen ISIS belemmert. Turkije onderschrijft de noodzaak van de bestrijding van ISIS en heeft aangekondigd steun te zullen verlenen aan de strijd van de coalitie tegen ISIS.
Blijft u volhouden dat het kabinet «geen indicaties» heeft voor steun van Turkije aan jihadisten?
Zie antwoord vraag 19.
Deelt u de mening dat deze eerste publiekelijke onthulling van een hoge (voormalige) Amerikaanse diplomaat, een politieke «gamechanger» van jewelste is? Welke consequenties bent u bereid hieraan te verbinden?
Zie het antwoord op vragen 1, 2 en 3.
Deelt u de opvatting dat er sprake is van een crisis binnen de NAVO met lidstaat Turkije? Zo nee, waarom niet?
Nee. De NAVO-bondgenoten zijn eensgezind in hun veroordeling van ISIS. De NAVO heeft in deze crisis overigens geen militair-operationele rol.
Bent u bereid alsnog te pleiten voor onafhankelijk internationaal onderzoek naar de steun van Turkije aan jihadisten in Syrië en Irak, alsmede bovengenoemde kwesties te agenderen in de NAVO en de EU?
Nee, daartoe ziet het kabinet geen noodzaak.
De grote zorgen van de Commandant Der Strijdkrachten |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de opmerkingen van de Commandant der Strijdkrachten tijdens een bijeenkomst van de Atlantische Commissie?1
Ja.
Deelt u zijn pleidooi dat Nederland structureel meer geld moet uitgeven aan Defensie, zodat de NAVO-norm van 2% wordt gehaald?
Zoals de Minister-President heeft toegezegd tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen zal het kabinet de Tweede Kamer vóór de begrotingsbehandeling van Defensie, gepland op 12 en 13 november, per brief informeren over de wijze waarop het kabinet uitvoering geeft aan de motie-Van der Staaij (Kamerstuk 34 000, nr. 23). In die brief zal ook worden ingegaan op de afspraken die de regeringsleiders hebben gemaakt tijdens de Navo-top in Wales.
Op 9 oktober jl. is de Tweede Kamer ingelicht over de mate waarin Defensie in staat is de inzetbaarheidsdoelstellingen te halen en over de operationele knelpunten die daarbij worden ervaren (Kamerstuk 33 763, nr. 57). In de eerste helft van 2014 kon Defensie grotendeels aan de inzetbaarheidsdoelstellingen voldoen. Wel kampt de krijgsmacht met beperkingen die invloed hebben op het vermogen operaties langdurig of gelijktijdig uit te voeren. Over de militaire bijdrage van Nederland aan de internationale strijd tegen ISIS bent u ingelicht met de artikel 100-brief van 24 september jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 506).
Herkent u zijn zorgen dat de krijgsmacht tegen zijn beperkingen aanloopt, onder andere bij de eventuele militaire inzet tegen ISIS? Zo ja, ziet u, gezien de zorgen van uw hoogste militair, nu wél de noodzaak om een stappenplan, voor de stijging van het defensiebudget naar 2% van het BNP, op te stellen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wanneer ontvangt de Kamer uw uitgewerkte, volwaardige visie op de gewenste ontwikkeling van onze krijgsmacht in de komende 15 jaar? Op welke wijze gaat u zorgen voor een structureel maatschappelijk draagvlak voor investeringen in Defensie?
De richting die met de nota In het belang van Nederland is ingeslagen, geldt onverminderd als uitgangspunt voor de gewenste ontwikkeling van de krijgsmacht. Zoals de Minister-President heeft toegezegd tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen zal het kabinet de Tweede Kamer vóór de begrotingsbehandeling van Defensie per brief informeren over de wijze waarop het kabinet uitvoering wil geven aan de motie-Van der Staaij (Kamerstuk 34 000, nr. 32).
De Nederlandse chartervaart in Denemarken |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Chartervaart stapt naar Europees Hof»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onbillijk en onuitvoerbaar is om de bruine vlootschippers te laten voldoen aan de eisen zoals geformuleerd onder het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS)? Zo nee, waarom niet?
SOLAS is van toepassing op alle passagiersschepen met meer dan 12 passagiers op internationale reizen. In de praktijk levert het voor veel bruine vlootschepen problemen op aan SOLAS te voldoen. Bij het vaststellen van de eisen die voor zeilcharterschepen moeten gelden, dient echter het veiligheidsbelang voorop te staan. Passagiers en bemanningsleden, overige verkeersdeelnemers en het mariene milieu dienen verzekerd te zijn van adequate bescherming. Dit is een uitgangspunt bij zowel nationale als internationale regelgeving. Voor nationale regelgeving is daarbij van belang dat deze internationaal geaccepteerd wordt.
Toepassing van het SOLAS Verdrag kan, met inachtneming van equivalentie gebaseerd op nationale of Europese veiligheidseisen, voor een deel van de Nederlandse zeilvloot een werkbare oplossing bieden. Eén zeilcharterschip is gecertificeerd als SOLAS passagiersschip. Daarnaast is een aantal Nederlandse zeiltrainingsschepen gecertificeerd onder de z.g. Special Purpose Ship Code, die door IMO erkend is als equivalent aan SOLAS. Certificering onder SOLAS geschiedt tot nu toe steeds op vrijwillige basis.
Aangezien de bruine vloot bestaat uit uiteenlopende typen schepen, van onder meer verschillende omvang, (ver-)bouwjaar, en bemanningssamenstelling, zal volledig voldoen aan het SOLAS Verdrag voor een ander deel van de vloot inderdaad onuitvoerbaar zijn. Operationele beperkingen aangaande het vaargebied, het vaarseizoen en de weersomstandigheden, kunnen dan mogelijk nog een oplossing bieden.
Hoe is de situatie ontstaan dat de bruine vloot volgens Denemarken aan deze regelgeving moet voldoen?
In 1991 hebben de Deense autoriteiten er formeel op gewezen dat de Nederlandse zeilende passagiersschepen naar hun mening gecertificeerd zouden moeten zijn in overeenstemming met het SOLAS Verdrag. Een uitzonderingsgrond van het SOLAS Verdrag is dat het Verdrag niet van toepassing is op schepen die «niet mechanisch voortbewogen» zijn. Op grond hiervan heeft Nederland de zeezeilschepen niet onder het SOLAS Verdrag gebracht, maar nationale regelgeving voor deze schepen opgesteld en toegepast.
Denemarken bestrijdt echter dat deze schepen «niet mechanisch voortbewogen» zijn, omdat zij zijn uitgerust met een motor, die zij ook regelmatig gebruiken om hun reizen te kunnen maken. Hier is geen internationale jurisprudentie over, en internationaal zijn de meningen over dit begrip verdeeld. Zo zijn Ierland en Duitsland dezelfde mening als Denemarken toegedaan.
Tot 2008 heeft regelmatig overleg met Denemarken er toe geleid dat deze schepen met nationale certificaten in Deense wateren konden opereren. Op 1 januari 2008 heeft Denemarken echter definitief gesteld dat zeezeilschepen varende met meer dan 12 passagiers, voorzien dienen te zijn van een SOLAS certificaat of een certificaat conform de Europese richtlijn 2009/45/EC (toen nog 98/18/EC). Deze richtlijn bevat eisen voor passagiersschepen in nationale vaart. De Deense opstelling is mede bepaald door een dodelijk ongeval met een Deens zeilschip, waarna Denemarken strengere eisen aan Deense schepen heeft opgelegd. Sindsdien is op vele manieren gepoogd tot een oplossing te komen in bilateraal en multilateraal verband.
Hoe is het gesteld met het overleg tussen Nederland en Denemarken om een oplossing te vinden voor de problemen die de zeilende charterschepen ondervinden in Denemarken? Bent u bereid om zo snel mogelijk met uw collega in Denemarken contact op te nemen om te bevorderen dat deze charterschippers in Denemarken onder minder vergaande veiligheidsregelgeving komen te vallen? Zo nee, waarom niet?
Uit dit overleg met Denemarken, dat ik in zeer nauwe samenwerking met Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ) heb gevoerd, technisch inhoudelijk ondersteund door het klassenbureau Register Holland (voor een uitleg van de door hen opgestelde veiligheidseisen en hun toezicht hierop), is een oplossingsvoorstel gekomen. Dit resultaat wordt door Denemarken gezien als hun uiterste bod om tot een onderlinge oplossing te komen. Begin juli jl. heb ik dit voorstel aan de Vereniging voor Beroepschartervaart gestuurd, met het verzoek om hun leden te consulteren. Gezien de nauwe samenwerking met de Vereniging in het onderhandelingsproces, ben ik onaangenaam verrast door de resolute afwijzing van dit voorstel door de schippers.
De voornaamste bezwaren van een deel van de schippers zijn fundamenteel van aard. Ik ben bereid contact op te nemen met mijn Deense collega, om tot een voor de meerderheid van de schippers acceptabel akkoord te komen.
Bent u bereid om deze zaak bij de Europese Commissie aanhangig te maken en te onderzoeken of deze kwestie in het kader van deregulering danwel gelijke regels voor de bruine vloot kan worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
De schippers geven aan grote behoefte te hebben aan juridische zekerheid. Zij zien graag een uitspraak van het Europese Hof van Justitie, waarbij zij er vanuit gaan dat deze hen in het gelijk zal stellen. Zoals bij u bekend, heeft de Europese Commissie op grond van een klacht van de Vereniging voor Beroepschartervaart uit 2009 een infractieprocedure tegen Denemarken gevoerd. Omdat ik begrip heb voor de behoefte aan juridische zekerheid, heb ik de Vereniging daarbij inhoudelijk gesteund. Ook hebben mijn voorgangers en ik meermaals de Commissie tot spoed gemaand in deze. De genoemde infractieprocedure is vrijwel afgerond, waarbij Denemarken, voor zover mij bekend, aangeeft dat zij geen Europese rechtsregels schendt. De Commissie rest nu nog de mogelijkheid om Denemarken voor het Europese Hof van Justitie te dagen. De vraag is of zij dit wil doen: er zijn aanwijzingen dat de zaak niet kansrijk is, omdat er in internationaal zeevervoer geen sprake is van een interne EU markt. Bovendien zal een eventuele zaak voor het Hof lang duren. Daarom streef ik nog steeds naar een bilaterale oplossing die op korte termijn soelaas biedt.
Tot slot pleit ik er samen met onder andere Denemarken bij de Commissie voor om, in het kader van een lopende herziening van regelgeving voor passagiersschepen, alsnog op EU niveau uniforme regels voor traditionele zeilschepen op te stellen. Dat zou deze kwestie voor eens en altijd beslechten.
Het bericht dat Roemenië weigert om een Nederlands bedrijf te betalen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat de uitblijvende betaling van de Roemenen aan het Nederlandse sleep- en bergingsbedrijf Multraship voor het ruimen van een wrak dat de doorgang versperde van de Donau naar de Zwarte Zee, waarbij bovendien twee medewerkers om het leven kwamen, en waarvoor Europees investeringsgeld aan de Roemenen is verschaft, inmiddels een schandaal genoemd kan worden?1
De resterende schuld van de Roemeense overheid aan het sleep- en bergingsbedrijven consortium RWRC (Rostok Wreck Removal Consortium), waarvan Multraship de penvoerder is, is een ernstige zaak en heeft de aandacht van de regering. De Nederlandse overheid heeft hierover een intensieve dialoog met de Roemeense regering.
Wat is de reden dat de Roemeense overheid haar openstaande schuld aan het Nederlandse bedrijf sinds 2004 nog steeds niet betaald heeft?
Ik constateer dat premier Ponta tijdens een persconferentie in het Roemeense parlement op 13 mei 2013 heeft gezegd dat Roemenië RWRC zal moeten betalen. Ook heeft de Minister van transport tijdens mijn bezoek aan Roemenië in april jl. gezegd dat Roemenië zijn schulden zal betalen. Ook uit de diverse andere gesprekken die gevoerd zijn tussen de Nederlandse en Roemeense regering over deze zaak, blijkt dat bij de Roemeense regering erkenning bestaat dat deze resterende schuld betaald dient te worden. Echter, helaas stel ik vast dat er nog niet overgegaan is tot betaling.
Heeft u rechtstreeks contact met de verantwoordelijk Minister in Roemenië over de openstaande schuld van de Roemenen? Zo ja, wat is daarover recent tussen u beiden gewisseld?
Zie antwoord op vraag 5.
Welke maatregelen overweegt u richting Roemenië om alsnog de betaling van zo’n 13 miljoen euro voor het klaren van de klus, voor het einde van dit jaar gedaan te krijgen?
Zie antwoord op vraag 5.
Ziet u mogelijkheden om de openstaande rekening van Multraship op andere wijze te laten vereffenen indien de Roemenen voor 1 januari 2015 niet tot betaling zijn overgegaan?
De afgelopen jaren is deze zaak herhaaldelijk en op verschillende niveaus onder de aandacht gebracht van de Roemeense autoriteiten en regeringsvertegenwoordigers. Zowel in Boekarest als in Den Haag. Daarbij wordt gewezen op de verantwoordelijkheid van Roemenië om zijn schuld te betalen alsmede de bindende uitspraak te respecteren van het internationale Hof van Arbitrage (van de internationale Kamer van Koophandel in Parijs) dat de rechtmatigheid van de claim van RWRC bevestigde. RWRC heeft de zaak voor het Internationale Hof van Arbitrage in Parijs gebracht en is in juni 2012 in het gelijk gesteld.
In 2014 is dit onderwerp zowel door Minister van Buitenlandse Zaken Frans Timmermans gedurende zijn bezoek aan Boekarest in januari aan de orde gesteld alsook door mij tijdens de economische missie naar Roemenië afgelopen april. Onze gesprekspartners (waaronder de Roemeense Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Economische Zaken en de Minister van Transport) gaven allen aan dat Roemenië erkent dat de schuld bestaat en dat de Roemeense regering haar verplichtingen na zal komen.
De Nederlandse bewindvoerder heeft deze zaak ook aangekaart bij de Europese Investeringsbank (die een gedeelte van de financiering voor de werkzaamheden aan Roemenië heeft verleend). Tevens is de Europese Commissie geïnformeerd. De zaak wordt voortdurend door onze ambassadeur in Boekarest bepleit in gesprekken met de Roemeense overheid en regeringsvertegenwoordigers. De overheid blijft deze zaak onder de aandacht brengen en benadrukt de noodzaak dat Roemenië aan haar verplichtingen voldoet.
Welke maatregelen neemt de Europese Investeringsbank om te onderzoeken wat er met het Europese geld is gebeurd dat voor het vrijmaken van de doorgang van de Donau naar de Zwarte zee aan de Roemenen is overgemaakt?
De Europese Investeringsbank heeft een lening voor een gedeelte van de kosten voor het betreffende project verschaft via de Roemeense staat, die vervolgens deze gelden ter beschikking heeft gesteld aan staatsbedrijf AFDJ. Naar aanleiding van contacten met Multraship en ook in het kader van de formele klacht die Multraship bij het EIB klachtenmechanisme heeft ingediend in april 2013, is de Europese Investeringsbank in dialoog met de Roemeense autoriteiten. De klacht gaat niet over de juiste besteding van door de Europese Investeringsbank aan de Roemeense staat verstrekte gelden, maar gaat over de rol van de Europese Investeringsbank voor wat betreft bevorderen van naleving van de betalingsverplichtingen van het Roemeense staatsbedrijf AFDJ inzake de door Multraship gemaakte meerkosten, zoals bevestigd via internationale arbitrage. Nederland heeft geen inzage in de vertrouwelijke communicatie tussen de Europese Investeringsbank en de Roemeense autoriteiten. De Nederlandse bewindvoerder heeft er bij de Bank op aangedrongen dat men al het mogelijke doet om betaling van Multraship te bevorderen. Dit najaar volgt naar verwachting het rapport van de onafhankelijke klachtenprocedure van de EIB, waaruit duidelijk moet worden of de EIB als co-financier in deze voldoende heeft ondernomen om betaling van Multraship te bewerkstelligen. Afhankelijk van de aanbevelingen die hieruit voortvloeien, kan het management van de EIB besluiten tot aanvullende actie ter bevordering van betaling van Multraship door AFDJ.
Bent u bekend met meer van dit soort openstaande rekeningen van Nederlandse bedrijven in Roemenië, dan wel andere landen waar Nederlandse bedrijven klussen hebben verricht in opdracht van de nationale autoriteiten? Zo ja, welke landen en openstaande rekeningen betreft het en welke maatregelen neemt u om ook die openstaande rekeningen alsnog betaald te krijgen?
Wij zijn bekend met één ander bedrijf dat een betalingsprobleem heeft met de Roemeense overheid. Er zijn ook Nederlandse bedrijven die betalingsproblemen hebben in andere landen. Dit betreft bedrijfsvertrouwelijke informatie die ik niet openbaar maak. Vaak is openbaarmaking van dergelijke gevallen ook niet bevorderlijk voor een goede afloop. Bedrijven die betalingsproblemen hebben met overheden in het buitenland helpt de Nederlandse overheid door advies te geven hoe dergelijke zaken het meest effectief opgelost kunnen worden, hun zaak wordt bepleit (op verschillende niveaus) in gesprekken met overheids- en regeringsvertegenwoordigers en er worden gesprekken gearrangeerd voor deze bedrijven bij hun opdrachtgevers. Indien er andere (internationale) organisaties of landen bij betrokken zijn, gebruiken wij ook die kanalen om de zaak te bepleiten, de druk op te voeren en herhaaldelijk te wijzen op de verantwoordelijkheid van een overheid om verplichtingen na te komen.
Op welke wijze houdt u bij uw handelsmissies rekening met de financiële betrouwbaarheid van buitenlandse autoriteiten als opdrachtgevers aan Nederlandse bedrijven?
Tijdens de voorbereidingsbijeenkomst van een handelsmissie worden bedrijven altijd geïnformeerd over het ondernemingsklimaat in het land waar de economische missie plaats vindt.
Het bericht dat 60% van het Defensiepersoneel geen vertrouwen in de minister heeft |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met de peiling van de militaire vakbonden, waaruit blijkt dat 60% van het defensiepersoneel geen vertrouwen in u heeft?1
Ja.
Begrijpt u deze rode kaart aan uw adres, gezien de voortgaande sloop van de krijgsmacht en de verslechterde arbeidsvoorwaarden?
Ik begrijp dat door jaren van bezuinigingen, reorganisaties, baanonzekerheid en het handhaven van de nullijn het vertrouwen van het Defensiepersoneel onder druk is komen te staan. Ik wil het personeel op elk van deze punten weer perspectief bieden en werk daaraan. Daarvoor zijn inmiddels belangrijke stappen gezet, zoals de totstandkoming van de nota «In het belang van Nederland», de voltooiing van de meeste reorganisaties, de trendbreuk in de defensiebegroting en de aanstaande start van de onderhandelingen voor een nieuwe cao. Defensie meet zelf voortdurend het vertrouwen van het personeel in de organisatie en in de laatste metingen is een voorzichtige verbetering daarvan te bespeuren. Dat neemt niet weg dat het herstel van vertrouwen ook de komende jaren een belangrijk aandachtspunt zal blijven.
Bent u bereid te garanderen dat er vóór de behandeling van de defensie-begroting een nieuwe cao is?
De onderhandelingen voor een nieuwe cao gaan binnenkort van start. Ik kan geen garanties geven voor het tijdstip van voltooiing, maar mijn streven is zo snel mogelijk tot goede cao-afspraken te komen. Ik verwacht niet dat dit voor de behandeling van de defensiebegroting in november a.s. al het geval zal zijn.
Op welke wijze gaat u er nu eindelijk voor zorgen dat een forse loonsverhoging wordt gegeven en de negatieve effecten van de WUL (Wet uniformering loonbegrip) en van het AOW-gat worden gecompenseerd?
De inhoud van de cao-afspraken is onderwerp van de onderhandelingen en daarover kan ik in dit stadium geen mededelingen doen. Wel heb ik al eerder aangegeven dat ik in de komende onderhandelingen tot een oplossing voor het AOW-gat wil komen. Vorig jaar zijn de effecten van de WUL voor militair personeel binnen de door het kabinet vastgestelde bandbreedte gebracht die ook voor andere groepen in de samenleving geldt. Met de nota In het belang van Nederland is daarvoor een bedrag van € 50 miljoen structureel vrijgemaakt.
Acht u zichzelf nog geloofwaardig als Minister van Defensie, gezien het totale gebrek aan vertrouwen binnen de organisatie?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ziek personeelslid vliegbasis Twenthe kreeg 100.000 euro schadevergoeding»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Klopt het dat de schadevergoeding aan de betreffende zieke werknemer is uitgekeerd na een juridische strijd van 14 jaar, onder de voorwaarde dat zou worden afgezien van verdere juridische stappen?
Deze oud-medewerker heeft, naast de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, inderdaad een schadevergoeding van € 100.000 ontvangen vanwege verrichte werkzaamheden waarbij chromaten en organische oplosmiddelen werden gebruikt en nagelaten werd afdoende veiligheidsmaatregelen te nemen.
De aansprakelijkstelling is op 10 mei 1999 ingediend en op 31 januari 2000 aangevuld. Defensie heeft de aansprakelijkheid op 6 december 2001 erkend. Daarna is overleg gevoerd over de aard en omvang van de schade. Aangezien er geen sprake was van een medische eindsituatie, zijn er diverse medische rapportages tot stand gekomen om inzichtelijk te krijgen wat nu de daadwerkelijke omvang van de schade was. Uiteindelijk zijn partijen vanaf oktober 2006 meer gericht gaan overleggen over een «regeling in der minne». Dit heeft op 1 december 2008 geleid tot een vaststellingsovereenkomst tussen beide partijen. De medische onzekerheid is er debet aan geweest dat het zo lang heeft geduurd voordat partijen tot elkaar zijn gekomen. Tot eind 2007 is betrokkene bij Defensie in dienst gebleven en in de tussenliggende periode zijn verschillende voorschotten op schadevergoeding verstrekt.
In de vaststellingsovereenkomst is zoals te doen gebruikelijk overeengekomen dat partijen «hun bestaande of mogelijke toekomstige geschillen beëindigen». Met klem neem ik afstand van de in het mediabericht gewekte suggestie dat betrokkene een zwijgplicht is opgelegd.
Hebben u en uw voorgangers al eerder/vaker schadevergoedingen uitgekeerd aan werknemers die claimden ziek te zijn geworden van het werken met verf dat het bestanddeel chroom 6 bevat? Zo ja, in hoeveel gevallen en wanneer?
Bij het Dienstencentrum Juridische Dienstverlening is zowel in de lopende zaken als in de archieven nagegaan in welke zaken Defensie aansprakelijk is gesteld voor een aandoening die veroorzaakt wordt door chroom VI. Tot voor kort werden zaken niet op de term chroom VI of chroomhoudende verf geregistreerd. Daarom is gezocht op OPS/CTE, beter bekend als schildersziekte. Uit het systeem, dat terug gaat tot (de lopende zaken in) 2004, kwamen veertien zaken naar voren.
In deze dossiers wordt gesteld dat de (oud-)medewerkers hebben gewerkt met bepaalde (oplos)middelen, waardoor de aandoening is ontstaan. Het aansprakelijkheidsonderzoek is gericht op de blootstelling aan de bestanddelen/oplosmiddelen in het algemeen en niet specifiek op chromaten en de eventuele gevolgen daarvan. In zes van de veertien zaken wordt op enig moment tevens melding gemaakt van chromaten, waaronder chroom VI. In vijf van de zes zaken heeft Defensie de aansprakelijkheid erkend. Dit vond plaats tussen 1999 en 2011. Bij geen van deze gevallen is aansprakelijkheid voor gezondheidsschade ten gevolge van enkel één bestanddeel in verf of andere (vloei)stoffen waarmee is gewerkt, dus ook niet enkel voor chroom VI. In één geval is een causaal verband betwist en is de zaak tot op heden aangehouden. Een schikking is gebruikelijk als niet uit te sluiten is dat er geen causaal verband is tussen de blootstelling aan bestanddelen/oplosmiddelen en de gezondheidsschade. Beide partijen hebben dan belang bij een schikking om zo langdurige juridische procedures te voorkomen.
Het is niet uit te sluiten dat er verder in het verleden nog zaken zijn behandeld waarin personeel is blootgesteld aan chroom VI. Ook is niet uit te sluiten dat er zaken niet in het systeem zijn teruggevonden, omdat tot voor kort niet op de term chroom VI of chroomhoudende verf werd geregistreerd.
Waarom heeft u het niet nodig geacht de Kamer te informeren dat er reeds schadevergoedingen zijn uitgekeerd vanwege gezondheidsklachten?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3, zijn er geen gevallen bekend van schadevergoeding specifiek in relatie tot het gebruik van chroom VI.
Waarom heeft de (kennelijke) erkenning van gezondheidsschade via een schadevergoeding niet eerder geleid tot een uitgebreid onderzoek onder alle medewerkers?
Individuele gevallen van erkenning van gezondheidsschade leiden niet automatisch tot een uitgebreid onderzoek onder alle medewerkers. In dit specifieke geval was er al eerder uitgebreid onderzoek gedaan. Daarover is de Kamer in 1998 (Kamerstuk 26 200 X, nr. 5) en 2001 (Kamerstuk 28 000 X, nr. 18) geïnformeerd.
Ook het betrokken luchtmachtpersoneel is hierover geïnformeerd. Er is een telefonisch meldpunt bij de Arbodienst ingesteld waar personeel dat in de loop der jaren met chromaatstof in aanraking is geweest, zich kon laten registreren. Ook stelde Defensie de medewerkers in de gelegenheid zich te wenden tot de arbocoördinatoren en de bedrijfsartsen van de onderdelen.
Bent u bereid om alsnog een breed en onafhankelijk onderzoek te starten onder alle medewerkers van Defensie die kampen met of vrezen voor gezondheidsklachten als gevolg van blootstelling aan chroom 6?
Ja. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 18 september jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 4), heb ik inmiddels besloten het onderzoek uit te breiden naar alle defensielocaties waar met chroomhoudende verven of primers werd of wordt gewerkt. Defensie heeft hiertoe onafhankelijke instanties ingeschakeld om het onderzoek uit te voeren. Dit betreft de GGD voor het onderzoek naar de huidige veiligheid en het RIVM voor het historisch onderzoek.
Hulp aan Syrische vluchtelingen |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Internationale hulp aan Syrië faalt»1, het rapport «A Fairer Deal for Syrians» van Oxfam Novib gepubliceerd op 9 september jl en het bericht van UNICEF getiteld «Syriërs krijgen te weinig noodhulp» van 10 september 20142?
Ja.
Wat is uw oordeel over de conclusie van Oxfam Novib dat de internationale hulp aan Syrië faalt doordat er te weinig hulp wordt toegezegd?
De Syrische crisis is de grootste humanitaire crisis na de Tweede Wereldoorlog en heeft niet alleen een grote impact op de vele ontheemden en vluchtelingen, maar ook op de stabiliteit en ontwikkeling van de omringende buurlanden. Van het totaal van alle hulpverzoeken van de Verenigde Naties voor Syrie en de buurlanden, te weten USD 6 miljard is op dit moment 41% gefinancierd. De hulp aan Syrië schiet dan ook op dit moment inderdaad te kort, terwijl de noden naar verwachting verder zullen toenemen. Het tekort aan fondsen is deels het gevolg van het groot aantal crises in de wereld op level 3 niveau (Irak, Zuid-Soedan, Syrië, ebola en de CAR) die naast de overige crises (o.a. DRC, Somalië, Soedan en Jemen) allemaal concurreren om schaarse hulpmiddelen.
Zijn alle door Nederland toegezegde middelen voor hulp aan Syrische vluchtelingen inmiddels ook daadwerkelijk overgemaakt naar uitvoerende organisaties? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Ja, Nederland heeft reeds alle toegezegde bijdragen aan de VN overgemaakt. In totaal heeft Nederland sinds het begin van de crisis 83,5 miljoen euro bijgedragen aan de Syrië crisis via de VN of NGO’s, waarvan een deel is bestemd voor hulp in Syrië en een deel voor hulp in de buurlanden.
Bent u het eens met de berekeningen van Oxfam in het rapport «A Fairer Deal for Syrians» dat Nederland alsmede andere Europese landen een grote bijdrage aan de noodzakelijke hulp aan Syrië zouden moeten en kunnen leveren? Zo nee, waarom niet?
De berekeningen van Oxfam Novib gaan deels voorbij aan indirecte bijdragen. Zo wordt 70% van het Nederlandse humanitaire hulpbudget (euro 152 miljoen) via vrij besteedbare bijdragen aan het VN-noodhulpfonds CERF, ICRC, UNHCR, WFP en UNRWA beschikbaar gesteld en kan in gerede worden aangenomen dat hiervan een aanzienlijk deel naar de Syrische crisis gaat. Desalniettemin staat niet ter discussie dat er onvoldoende middelen voorhanden zijn om alle noden te kunnen lenigen. Om die reden heb ik besloten 30 miljoen euro extra bij te dragen aan de humanitaire hulp. Van deze 30 miljoen zal 7 miljoen worden aangewend voor de verlenging van de motie Voordewind, die gericht is op cross borderhulpverlening door diverse Nederlandse NGO’s. De overige 23 miljoen zal gaan naar WFP (8 miljoen), UNICEF (7 miljoen) en UNHCR (8 miljoen). De Nederlandse bijdrage sinds het begin van de crisis zal daarmee in totaal op 113,5 miljoen euro komen, ruim boven het fair share aandeel zoals door Oxfam-Novib genoemd.
Wat is uw oordeel over de analyse van UNICEF dat kinderen die gevlucht zijn voor de oorlog in Syrië onvoldoende beschermd worden en onvoldoende psychosociale hulp en onderwijs krijgen? Welke mogelijkheden ziet u om deze situatie te verbeteren?
Kinderen in oorlogssituaties verdienen zo veel mogelijk goede psychosociale hulp en onderwijs. Mede door de aard van de crisis in Syrië (aanhoudende gevechten en ontoegankelijkheid) kunnen veel kinderen in Syrië een dergelijke ondersteuning niet krijgen. UNICEF voorziet in psychosociale zorg voor vluchtelingen, maar kampt ook voor dit terrein met onvoldoende middelen; haar totale budget is voor ongeveer 50% gedekt Aan UNICEF zal een additionele bijdrage van 7 miljoen euro beschikbaar worden gesteld, zoals vermeld in antwoord 4. Daarnaast wordt uit het stabiliteitsfonds 2,5 miljoen euro bijgedragen aan het Wereldbank Lebanese Syrian Crisis Trust Fund.
Bent u het er mee eens dat Nederland in internationaal verband alles op alles moet zetten om te voorkomen dat er een verloren generatie van Syrische kinderen ontstaat? Zo ja, bent u het er mee eens dat hiervoor aanvullende toezeggingen voor hulp nodig zijn, waaronder hulp specifiek gericht op de noden van kinderen? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich zo veel mogelijk in voor verdere ondersteuning van de ontheemden en vluchtelingen als gevolg van de Syrische crisis. Vooralsnog is er geen vooruitzicht op een oplossing van het conflict. Naar verwachting zullen de noden zelfs verder toenemen, evenals het aantal mensen dat haard en huis ontvlucht. Het is in ons aller belang dat het conflict wordt opgelost, dat de regio niet verder destabiliseert en dat er geen verloren generatie opgroeit in conflict. Ik zal waar mogelijk in internationaal verband aandacht vragen voor deze crisis en gezamenlijk met andere partners zoeken naar mogelijke oplossingen. Het belang van voldoende humanitaire hulp en in het bijzonder voor kwetsbare groepen als vrouwen en kinderen, blijft een voortdurend punt van aandacht. Het is ook tegen deze achtergrond dat het Kabinet heeft besloten tot extra steun in de regio via UNICEF.
Het bericht “Veel meer giftige verf bij defensie” |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «veel meer giftige verf bij defensie»?1
In het NOS-artikel «Veel meer giftige verf bij Defensie» van 10 september jl., wordt op grond van een aantal arbo (deel)rapporten uit de periode 1999 tot 2001 geconcludeerd dat ook op andere defensielocaties dan de POMS-sites de problematiek van de chroomhoudende verf aan de orde is. Zoals ik in mijn brief van 18 september jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 4) heb gemeld, was dat al eerder bekend. De toenmalige Staatssecretaris Van Hoof heeft de Kamer in 2001 geïnformeerd over de resultaten van de onderzoeken en de maatregelen die destijds op grond daarvan zijn genomen (Kamerstuk 28 000 X, nr. 18 van 7 november 2001). Ik acht het van belang de resultaten van het nu door mij gestarte brede onderzoek naar de problematiek af te wachten alvorens hierover verdere conclusies te trekken.
Is het waar dat op «nog zeker tien werkplaatsen werknemers zijn blootgesteld aan veel te hoge concentraties chroom-6 uit de verf (...) tot wel 200 keer de norm»?
Dat kan ik op dit moment nog niet zeggen. Defensie is bezig met het verzamelen van gegevens en rapporten over CARC en chroomhoudende verven die in het archief en elders zijn aangetroffen. Die informatie zal worden beoordeeld door het RIVM. Ik acht het van belang de onderzoeksresultaten af te wachten alvorens hierover conclusies te trekken.
Waarom heeft u de Tweede Kamer niet op eigen initiatief geïnformeerd over dit nieuws? Gaat u de Tweede Kamer vanaf nu op eigen initiatief informeren, of kunnen we nog meer onthullingen verwachten?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 1, was het al bekend dat chroomhoudende verf ook op andere defensielocaties (net als bijvoorbeeld de civiele luchtvaart) is gebruikt. De Kamer is hierover in 1998 (Kamerstuk 26 200 X, nr. 5) en 2001 (Kamerstuk 28 000 X, nr. 18) geïnformeerd. Er was sindsdien geen sprake van nieuwe ontwikkelingen die aanleiding vormden om de Kamer te informeren. Toen eerder dit jaar enige oud-werknemers van de voormalige POMS-sites in Limburg zich meldden met gezondheidsklachten, die mogelijk samenhangen met hun werkzaamheden destijds, heb ik de Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 33 750 X, nr. 66 van 27 juni jl.). Als zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, zal ik de Kamer hiervan opnieuw op de hoogte stellen.
Bent u bereid om het lopende onderzoek uit te breiden, zodat alle plaatsen waar giftige stoffen zijn gebruikt, grondig worden onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Zoals gemeld in mijn brief van 18 september jl. (kamerstuk 34 000 X, nr. 4), heb ik inmiddels besloten de onderzoeken uit te breiden naar alle defensielocaties waar met CARC en chroomhoudende verf is en wordt gewerkt.
Herinnert u zich uw toezegging aan de Kamer om de zaak van Raif Badawi nauwlettend te blijven volgen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat op 1 september 2014 de heer Badawi in beroep is veroordeeld tot duizend zweepslagen, 10 jaar gevangenisstraf gevolgd door een 10-jarig uitreisverbod en een boete van 1 miljoen riyal?2
Ja.
Welke stappen heeft u sinds het Algemeen overleg van 8 april ondernomen en welk stappen gaat u naar aanleiding van de veroordeling in beroep ondernemen?
Zoals verwoord in de brief aan de Tweede Kamer op 7 april 2014 (uw referentie 2014D12137) acht het Kabinet het effectiever dat individuele gevallen in EU-verband met de Saudische autoriteiten worden besproken.
Na een formele EU-demarche ten behoeve van de heer Badawi in augustus 2013, heeft de EU in mei 2014 opnieuw een demarche uitgevoerd en hierbij ernstige zorgen geuit over het vonnis tegen de heer Badawi. Tijdens deze demarche is benadrukt dat lijfstraffen voor de EU onacceptabel zijn en ingaan tegen de menselijke waardigheid. De EU heeft Saudi-Arabië tevens opgeroepen in dialoog te blijven met de EU over mensenrechten inclusief de situatie omtrent individuele gevallen.
Nederland zal zich in EU-verband blijven inspannen voor nieuwe actie richting de Saudische autoriteiten om uitvoering van het vonnis te voorkomen.
Bent u bereid om de Saoedische autoriteiten publiekelijk aan te spreken op deze zaak en ervoor te pleiten de straf niet te voltrekken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in EU-verband te pleiten voor een veroordeling middels een publieke verklaring door de EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton?
Zie antwoord vraag 3.