Twee omstreden wetsvoorstellen in Oeganda |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uganda: NGO bill aims to muzzle civil society, say activists»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit wetsvoorstel een trend volgt in de Hoorn van Afrika (Ethiopië, Zuid-Soedan, Kenia), waarbij regeringen meer greep proberen te krijgen op het werk van non-gouvernementele organisaties (NGO's)?
Het wetsvoorstel past in een wereldwijde trend, ook in de Hoorn van Afrika, waarin restrictieve wetgeving ten aanzien van ngo’s wordt aangenomen. Het is nog niet duidelijk hoe de wet er uiteindelijk uit zal zien. Het is daarom nog niet mogelijk om het voorstel te vergelijken met bestaande wetgeving in andere landen.
Hoe beoordeelt u dit wetsvoorstel dat in komende maanden voorgelegd zal worden aan het Oegandese parlement?
Het wetsvoorstel is deels het gevolg van terechte zorgen van overheid en ngo’s zelf over de transparantie van ngo’s. Tegelijkertijd roept het wetsvoorstel in zijn huidige vorm vragen op over de mate van controle die uitgeoefend zal worden op ngo’s en de mogelijke impact op de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting. Wordt de wet zonder substantiële wijzigingen aangenomen, dan zal de toepassing ervan de vrijheid van ngo’s flink kunnen inperken.
Deelt u de zorgen van mensenrechtenactivisten dat de Oegandese NGO Board teveel macht naar zich toe zal trekken en dat kritische NGO’s die bijvoorbeeld misstanden rondom corruptie, landrechten en mensenrechtenschendingen aan de kaak willen stellen de mond zal worden gesnoerd? Verwacht u dat door deze wet organisaties die opkomen voor homorechten zullen worden belemmerd?
Tijdens de consultaties en publieke hoorzittingen over het wetsvoorstel heeft het maatschappelijk middenveld in Uganda inderdaad zorgen over ruimte voor tegenspraak naar voren gebracht. De NGO Board bracht samen met het platform van Ugandese ngo’s (NGO Forum) eerder dit jaar een werkbezoek aan Nederland. Het bezoek heeft bijgedragen aan een betere dialoog tussen het NGO Forum en de Board en een meer open houding van de Board ten aanzien van het aanstellen van vertegenwoordigers van ngo’s binnen de Board en bij monitoringscomités op districtsniveau.
Het wetvoorstel gaat niet specifiek in op ngo’s die zich inzetten voor gelijke rechten van LHBTI’s in Uganda. Wel zal, indien de wet zoals deze nu voorligt wordt aangenomen, de toepassing ervan ngo’s belemmeren op alle terreinen, ongeacht doelstellingen, werkwijzen of doelgroepen. Dit geldt dus ook voor ngo’s die zich inzetten voor gelijke rechten van LHBTI’s in Uganda.
Kunt u toelichten hoe de Oegandese regering gereageerd heeft op de geuite zorgen in het kader van de artikel 8 dialoog? Wat zijn de vervolgstappen die worden ondernomen door Nederland en de EU?
De Ugandese regering heeft met belangstelling kennis genomen van de zorgen die in het kader van de artikel 8 dialoog zijn geuit. De EU sprak eveneens haar zorgen uit tijdens gesprekken met de premier van Uganda, met leden van het kabinet en met parlementariërs. De EU heeft specifieke opmerkingen en zorgen over het wetsvoorstel onder de aandacht gebracht van de Ugandese parlementaire commissie van Defensie en Binnenlandse Zaken, die verantwoordelijk is voor hoorzittingen over het wetsvoorstel.
Bent u bereid consequenties te verbinden aan de hulp die weer is hervat als deze wet wordt aangenomen? Zo ja, aan welke gevolgen denkt u? zo nee, waarom niet?
Afgewacht moet worden hoe het uiteindelijke voorstel eruit ziet en wanneer het wordt aangenomen. Pas dan kunnen de mogelijke effecten van de nieuwe wet worden beoordeeld.
Kunt u uw veronderstelling dat het andere omstreden wetsvoorstel – de anti-homo wetgeving – voorlopig niet in stemming wordt gebracht toelichten?2 Kunt u aangeven wat de laatste ontwikkelingen zijn rondom de nieuwe anti-homo wet, die in november jl. is ingediend door Oegandese parlementariërs, die deze wet eind december jl. in stemming hadden willen brengen? Klopt het dat die stemming uitgesteld is? Is het bekend wanneer- en of die stemming gaat plaatsvinden?
Er zijn nog steeds geen ontwikkelingen die er op wijzen dat een nieuw anti-homo wetsvoorstel zal worden ingediend. Er was eind vorig jaar even sprake van een wetsvoorstel waarvan de oorsprong en status niet konden worden vastgesteld. Dit voorstel is nooit officieel ingediend voor parlementaire behandeling en er is dus geen sprake van een al dan niet uitgestelde stemming.
Klopt het bericht dat na verwerping van de wet door het Constitutionele Hof in augustus jl. voorstanders van de wet de zaak hebben opgebracht bij het hooggerechtshof? Zo ja, kunt u toelichten hoe die zaak verlopen is en wat de uitkomst hiervan is?
Nee, dit bericht klopt niet. Deze zaak is verder niet meer aanhangig gemaakt.
Hoe beoordeelt u deze twee omstreden wetsvoorstellen in het kader van het hervatten van de hulp aan de regering van Oeganda? Hoe beoordelen de andere donoren waarmee Nederland actief is in het Justice, Law and Order Sector (JLOS)-programma bovengenoemde ontwikkelingen?
Het gaat om één wetsvoorstel dat los staat van de beslissing van het kabinet om een deel van de hulp aan de Justice, Law and Order Sector (JLOS) te hervatten. Zoals al toegelicht, heeft het voorstel geleid tot consultaties over specifieke zorgpunten. De dialoog over het wetsvoorstel wordt gevoerd in EU-verband. De overige JLOS donoren zijn lidstaten van de EU en hebben dezelfde zorgen als Nederland.
Verwoesting van landbouwgrond nabij Bethlehem door Israël |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Palestinian farmer’s land leveled near Bethlehem»?1 Kunt u bevestigen dat Israël landbouwgrond nabij Bethlehem heeft verwoest? Indien neen, wat zijn hier dan de feiten?
Ja. Dit bericht klopt.
Wat is, bij benadering, de financiële omvang van de aangerichte schade?
Nederland heeft in 2008 en 2010 met het landbouwprogramma «Improving Livelihood in Palestinian Territories» een financiële bijdrage geleverd aan projecten in het gebied tussen Bethlehem en Hebron. Het Israëlische leger heeft daar op vijf verschillende locaties gewassen en infrastructuur vernield. Via dit project is daar destijds ruim EUR 40.000 in de ontwikkeling van landbouwgrond geïnvesteerd. Boeren hebben door de vernielingen schade geleden, zoals verlies aan inkomsten.
Het kabinet is, evenals de EU en de VN, zeer bezorgd over het hoge aantal gevallen waarin is overgegaan tot sloop van huizen of andere eigendommen van Palestijnen in de Palestijnse Gebieden. De EU dringt bij Israël consequent aan op ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnen en verzet zich tegen de sloop van Palestijnse bezittingen, zoals verwoord in de Raadsconclusies van 20 juli 2015.
De Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah heeft bij de Israëlische autoriteiten de onvrede over de vernietiging van projectlocaties van het landbouwprogramma uitgesproken. Als de financiering van projecten is beëindigd, berust de verantwoordelijkheid voor de projecten bij de Palestijnse boeren. Nederland heeft daarmee geen juridische basis om een schadevergoeding te eisen. Er is geen schadevergoeding betaald aan de getroffen boeren.
Is het waar dat door het optreden van Israël projecten zijn vernield die (mede) door Nederland zijn gefinancierd?
Zie antwoord vraag 2.
Indien ja, wat was de omvang van de financiering door Nederland en bent u bereid bij Israël aan te dringen op volledige compensatie voor de vernielingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kinderarbeid in Syrië |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Small hands heavy burden: how the Syria conflict is driving more children into the workforce»1 van Unicef en Save the Children?
Ja.
Klopt het bericht dat in driekwart van de Syrische gezinnen kinderen moeten bijdragen aan het gezinsinkomen, zowel in Syrië zelf als in omliggende landen zoals Libanon en Jordanië waar ze hun toevlucht hebben gezocht?
Hoewel exacte metingen in conflictgebieden erg lastig zijn, heeft het kabinet geen reden te twijfelen aan de bevindingen van UNICEF en Save the Children. Het rapport geeft aan dat kinderen in driekwart van de gezinnen binnen Syrië bijdragen aan het gezinsinkomen. Onder Syrische vluchtelingen in Jordanië geldt dat voor de helft van de gezinnen. Over Libanon geeft het rapport geen vergelijkbare cijfers. Hoe dan ook is de situatie zeer zorgelijk.
Kunt u bevestigen dat op dit moment 2.7 miljoen Syrische kinderen geen toegang hebben tot onderwijs?
Zoals UNICEF en Save the Children in hun rapport aangeven, is het aantal kinderen in Syrië dat onderwijs volgt recentelijk sterk afgenomen. Hierover is ook gerapporteerd door onder andere de VN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA).2 Deze afname wordt veroorzaakt door meerdere factoren die samenhangen met het conflict: veel gezinnen zijn binnen Syrië op de vlucht; scholen zijn vernietigd; en onderwijzend personeel is gevlucht of omgekomen.
Over het onderwijs in Libanon is bekend dat ongeveer 400.000 Syrische kinderen in de leeftijdscategorie 4 t/m 17 jaar zijn geregistreerd en ongeveer 30% daarvan regulier onderwijs heeft kunnen volgen in 2014. In Turkije heeft iedere Syriër recht op onderwijs (primair en secundair), maar pas recentelijk is onderwijs in het Arabisch mogelijk gemaakt.
Bent u bereid er in internationaal verband voor te pleiten dat binnen de lopende noodhulpprgramma’s de toegang tot kwalitatief goed onderwijs als prioriteit wordt aangewezen?
Nederland gaat een actieve rol vervullen in de door de VN Speciaal Gezant voor Wereldwijd Onderwijs, Gordon Brown, in het leven geroepen Champions» Group on Education in Emergencies and Protracted Crisis. Deze groep wordt mede gedragen door Noorwegen, UNICEF, UNHCR en het Global Partnership for Education. Tijdens de komende zitting van de Algemene Vergadering van de VN vindt een side-event plaats over dit thema. Het doel is meer aandacht te genereren voor het belang van onderwijs in noodsituaties, ideeën uit te wisselen over verbetering van de hulparchitectuur, en nieuwe bronnen van financiering aan te boren. Uitgewerkte voorstellen zullen op de World Humanitarian Summit (mei 2016) gepresenteerd worden.
Op wat voor manier zet u zich in internationaal verband in om kinderarbeid onder Syrische kinderen – die al het hardste geraakt worden door de humanitaire crisis – tegen te gaan en te voorkomen dat er een «verloren generatie» ontstaat? Hoe past dit binnen uw huidige activiteiten om kinderarbeid te bestrijden?
Nederland zet zich actief in voor de strijd tegen kinderarbeid. Alleen wanneer kinderen kunnen leren en spelen krijgen zij de kans om te bouwen aan hun toekomst en kunnen ze opgroeien tot de geschoolde werknemers en mondige burgers die nodig zijn voor welvaart en ontwikkeling in hun land. Nederland maakt zich in multilateraal verband sterk voor de strijd tegen kinderarbeid en dringt ook in EU-verband bij verschillende landen aan op betere uitvoering van ILO-conventie 182 tegen de ergste vormen van kinderarbeid. Daarnaast draagt Nederland met verschillende projecten, die deels door de ILO worden uitgevoerd, bij aan de strijd tegen kinderarbeid en bewustwording rond «fatsoenlijk werk» in toeleveringsketens. Voor meer algemene details over de Nederlandse inzet tegen kinderarbeid wordt verwezen naar de Kamerbrief in reactie op de recente initiatiefnota van Kamerlid van Laar (Kamerstukken 33 963, nr. 3).
In Syrië zelf is het, vanwege het voortslepend conflict, lastig om directe activiteiten tegen kinderarbeid te steunen. Het door Nederland gesteunde Child Labour Free Zones-programma bijvoorbeeld, dat in verschillende landen goede resultaten laat zien, vereist een zekere mate van stabiliteit in de gemeenschap om te kunnen slagen. In de buurlanden van Syrië valt makkelijker te opereren. Nederland steunt in Turkije bijvoorbeeld een project dat kinderarbeid in de hazelnootoogst bestrijdt. Dit project wordt in verschillende Turkse regio’s uitgevoerd door de ILO in samenwerking met de hazelnootbranchevereniging CAOBISCO en Turkse autoriteiten. Het project is onlangs met drie jaar verlengd. Er zijn geen cijfers over eventuele betrokkenheid van de omvangrijke groep Syrische vluchtelingen in Turkije bij kinderarbeid in de hazelnootsector.
Om te voorkomen dat er een verloren generatie van Syrische kinderen ontstaat, is het van groot belang te investeren in onderwijs. Daarom levert Nederland voor de periode januari 2014 tot december 2015 een bijdrage van 7 miljoen euro aan het «No Lost Generation Initiative» van UNICEF ten behoeve van onderwijs voor Syrische vluchtelingen in Libanon en Jordanië. Verder ondersteunt Nederland op voorstel van de Tweede Kamer 80 Syrische studenten door een gezamenlijk project van stichting SPARK en de universiteit van Gaziantep.
Daarnaast zijn de volgende maatregelen aangekondigd in de Kamerbrief over humanitaire hulp in de Syriëregio en Irak, die u kort voor deze antwoorden toeging:
Ondanks deze initiatieven en de inzet van de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, blijft het risico van een «verloren generatie» levensgroot. Ook de Syriërs zelf zijn hierover zeer bezorgd. Uiteindelijk ligt de oplossing in een beëindiging van de conflicten en het initiëren van een vredesproces in Syrië. Nederland tracht daar een actieve bijdrage aan te leveren door steun aan de VN en de initiatieven van Speciaal Gezant De Mistura.
Bent u bereid in internationaal verband ervoor te pleiten dat binnen de lopende noodhulpprogramma’s geld beschikbaar wordt gesteld voor inkomensgenererende activiteiten van vluchtelingen, zowel in Syrië als in de landen in de regio waar veel Syriërs onderdak hebben gevonden? Zo ja, op wat voor manier krijgt dat vorm? Zo nee, waarom niet?
In crises als deze is het van groot belang om vluchtelingen zoveel mogelijk in staat te stellen voor zichzelf te zorgen. In de eerste plaats omdat vluchtelingen zelf niets liever willen dan een menswaardig bestaan opbouwen. In de tweede plaats wordt het voor de internationale gemeenschap steeds lastiger om grote aantallen vluchtelingen voor langere perioden van voldoende hulp te voorzien. Hoe meer vluchtelingen in staat worden gesteld om inkomensgenererende activiteiten te ondernemen, hoe beter de hulp kan worden gericht op de meest kwetsbare groepen. In de derde plaats kunnen vluchtelingen ook bijdragen aan de lokale economie in de landen van opvang. Er zijn echter ook vaak beperkende factoren. Dit kan gaan om economische problemen in landen van opvang, zoals werkloosheid, of het wordt de vluchtelingen niet toegestaan om te werken.
Met het Nederlandse innovatieve beleid op humanitair terrein en de additionele middelen die daarvoor zijn gereserveerd wordt onder andere beoogd de zelfredzaamheid van vluchtelingen te vergroten door bijvoorbeeld contant geld aan te bieden in plaats van hulpgoederen zodat dit kan worden gebruikt voor het opstarten van eigen ondernemingen. Dit heeft niet alleen een positief effect op het welzijn van de vluchteling, maar ook op de economie van het gastland. Nederland ondersteunt waar mogelijk overheden die bereid zijn economische activiteiten van vluchtelingen mogelijk te maken. Op internationaal niveau wordt bekeken hoe de belemmerende factoren hierbij zoveel mogelijk weggenomen kunnen worden.
Bent u op de hoogte van het «No Lost Generation Initiative»? Op wat voor manier is Nederland betrokken bij dit initiatief?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u inzicht geven hoe de aangenomen VN-Mensenrechtenraad resolutie dat kindhuwelijken worden aangemerkt als mensenrechtenschendingen, heeft geleid tot een verbetering van de positie van Syrische meisjes?2 Op wat voor manier zet Nederland zich in internationaal verband in om hier vervolg aan te geven?
De VN-Mensenrechtenraad nam tweemaal (september 2013 en juni 2015), mede op Nederlands initiatief, een resolutie aan inzake de bestrijding van kindhuwelijken. Er valt geen direct verband te leggen tussen de resoluties en eventuele verbeteringen voor Syrische meisjes. Hoewel resoluties van de VN-Mensenrechtenraad niet bindend zijn, hebben ze een sterk normerend karakter; beide resoluties erkennen expliciet dat kindhuwelijken resulteren in mensenrechtenschendingen. Algemeen wordt erkend dat de relatief nieuwe aandacht voor dit fenomeen in VN-fora heeft bijgedragen aan het internationale bewustzijn over de schadelijke effecten van, alsmede aan steun (financieel en anderszins) aan organisaties die zich inzetten voor de bestrijding van kindhuwelijken, waaronder het consortium Girls not Brides.
Nederland zet zich actief in om uitvoering van de twee genoemde resoluties te bevorderen, maar die inspanningen richten zich niet specifiek op Syrië. Waar mogelijk en noodzakelijk stellen onder meer de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Mensenrechtenambassadeur tijdens hun reizen de resoluties aan de orde. Nederland maakt tevens gebruik van de Universal Periodic Review om VN-lidstaten, zoals Jemen, aanbevelingen te doen op het gebied van kindhuwelijkenbestrijding.
Nederland draagt verder via een bijdrage van EUR 20 miljoen aan UNICEF, bij aan het «Global Programme to accelerate action to end child marriages»dat door UNICEF en UNFPA wordt uitgevoerd in 12 landen.4 Syrië maakt geen deel uit van de geselecteerde landen voor dit programma.
In welke mate wordt er binnen lopende noodhulpprogramma’s extra aandacht besteed aan de bescherming van meisjes tegen uithuwelijking?
In zowel het Syria Regional Refugee & Resilience Plan en het Syria Response Plan (SRP) van de VN wordt aandacht besteed aan vroegtijdige huwelijken en huwelijksdwang. In het Syria Regional Refugee & Resilience Plan 2015–2016 voor Irak, Jordanië, Egypte, Turkije en Libanon zijn activiteiten opgenomen die nationale kinderbeschermingssystemen ondersteunen, en die families en gemeenschappen helpen om kinderen te beschermen, o.a. als antwoord op vroegtijdige huwelijken en uitbuiting. Binnen dit programma kunnen 895.000 jongens en meisjes deelnemen aan gestructureerde, duurzame kinderbescherming of psychosociale hulpprogramma’s en 18.000 mensen getraind worden over kinderbescherming en seksueel geweld. Door een geldige huwelijksakte als vereiste te nemen voor geboorteregistratie van kinderen, wordt eveneens beoogd het aantal illegale of informele huwelijken, waaronder vroegtijdige huwelijken, te verminderen.
Naast de aandacht in de plannen van de VN zijn meisjes door de Dutch Relief Alliance voor Syrië, Jordanië en Libanon geïdentificeerd als kwetsbare groep. Specifieke programma’s zijn voorzien, zoals het bieden van veilige ruimtes voor vrouwen en life skills-trainingen voor tienermeisjes. Daarnaast word gewerkt aan capaciteitsopbouw van lokale partners in het bieden van diensten die bescherming vergroten, zoals psychosociale hulp aan vrouwen en kinderen, vooral slachtoffers van gender based violence. Ook wordt beoogd bewustzijn in de gemeenschappen te creëren over kinderbescherming en weerbaarheid.
Bovendien bieden de door Nederland direct gesteunde programma’s van UNICEF en UN WOMEN in Libanon en Jordanië seksuele voorlichting, psychologische ondersteuning en trainingen om zelfstandigheid van meisjes te vergroten. UNICEF-interventies om seksueel geweld te voorkomen en de gevolgen te beperken zijn gericht op individuele ondersteuning, politieke lobby en dialoog met religieuze leiders. Individuele ondersteuning richt zich op:
Samenwerking met religieuze leiders om geloofsgemeenschappen voor te lichten over de risico’s van vroegtijdig huwelijk is effectief. Zo schrijven lokale partnerorganisaties mee aan de teksten van religieuze voordrachten. Op nationaal niveau zetten partnerorganisaties zich in om wetgeving over de minimumleeftijd van huwelijken te handhaven.
Misstanden bij de verbetering van de veiligheid bij de luchtmacht |
|
Jasper van Dijk , Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Defensie laat veiligheid over aan brokkenpiloot»?1
De titel en de strekking van dit artikel komen niet overeen met mijn beeld van de situatie.
Klopt het dat de persoon die moet toezien op de verbetering van de veiligheid bij de luchtmacht, dat wil zeggen de directeur van de Militaire Luchtvaartautoriteit, dezelfde persoon is die commandant was van de Vliegbasis Eindhoven waar ernstige misstanden waren bij het Hercules-squadron?
Ja. Uit het in 2014 verschenen onderzoeksrapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) is overigens duidelijk gebleken dat er bij het Herculessquadron geen sprake was van grote tekortkomingen of acute risico’s op het gebied van de vliegveiligheid.
Bent u zich er van bewust dat de schijn van belangenverstrengeling kan ontstaan indien de persoon die toeziet op verbetering van de veiligheid bij de luchtmacht in een eerdere functie verantwoordelijk was voor het ontstaan van deze veiligheidsproblemen?
Juist ter voorkoming van de schijn van belangenverstrengeling is eerder dit jaar besloten de beoordeling van de certificering van de vliegactiviteiten op vliegbasis Eindhoven op te dragen aan de plaatsvervangend directeur Militaire Luchtvaartautoriteit (MLA).
Bent u bereid een andere persoon verantwoordelijk te maken voor de verbetering bij de luchtmacht dan diegene die eerst verantwoordelijk was voor het ontstaan van de veiligheidsproblemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid een externe, onafhankelijke specialist in dienst te nemen die toeziet op en oordeelt over de verbeteringen die worden doorgevoerd bij de luchtmacht? Zo nee, waarom niet?
Op verzoek van Defensie heeft een externe, onafhankelijk instantie, namelijk de OVV, onderzoek gedaan naar de vliegveiligheidsincidenten. Uit het in 2014 verschenen onderzoeksrapport bleek dat er geen structurele tekortkomingen of acute risico’s voor de vliegveiligheid zijn geconstateerd. Het onderzoek identificeerde wel aandachtspunten op het gebied van communicatie, uitzenddruk en de invoering van de militaire luchtvaarteisen. Vervolgens zijn er maatregelen ter verbetering genomen, zoals eerder gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 34 000 X, nr. 94). De MLA ziet toe op de vliegveiligheid. Er is daarbij sprake van functiescheiding tussen uitvoering (Commando Luchtstrijdkrachten) en toezicht (MLA). Ik zie daarom geen noodzaak om een externe onafhankelijke specialist in dienst te nemen die zou moeten toezien op de verbeteringen bij de luchtmacht.
Zijn er disciplinaire maatregelen genomen tegen de perso(o)n(en), verantwoordelijk voor de veiligheid bij de Vliegbasis Eindhoven en het Hercules-squadron, naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad Integriteit Overheid over de misstanden in de veiligheid bij de luchtmacht en de omgang met meldingen daarover? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Het spreekt vanzelf dat Defensie er alles aan gelegen is om herhaling te voorkomen. Deze zaak zal op meer niveaus met alle betrokkenen binnen de Luchtmacht, maar ook breder binnen de defensieorganisatie, worden besproken om er lering uit te trekken. Met de melder zijn gesprekken gaande over een voor alle partijen redelijke oplossing. Disciplinaire maatregelen zijn niet genomen.
Het bericht dat via een Nederlands handelsbedrijf afgedankte Duitse legertrucks terecht zijn gekomen bij het Sudanese leger |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichtgeving1 dat via een Nederlands handelsbedrijf afgedankte Duitse legertrucks terecht zijn gekomen in het leger van de omstreden Soedanese president Omar al-Bashir?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving omtrent de gedemilitariseerde vrachtwagens die door een Nederlands handelsbedrijf gekocht zijn van het Duitse Ministerie van Defensie en vervolgens zijn doorverkocht aan een Sudanese private partij. Aangezien deze trucks gedemilitariseerd zijn en qua eigenschappen gelijk zijn aan civiele voertuigen, hoeft voor de uitvoer ervan volgens de Nederlandse exportcontrolewetgeving geen vergunning aangevraagd te worden. Om deze reden is er geen speciale controle geweest bij de uitvoer van deze trucks, en beschikt het kabinet niet over exacte cijfers van het aantal gedemilitariseerde trucks dat de afgelopen tien jaar is verkocht door Nederlandse handelaren.
Heeft de Nederlandse regering vooraf van deze transfers geweten? Zo nee, kunt u verklaren waarom bij de Douane noch inlichtingendiensten alarmbellen zijn afgegaan bij de uitvoer van dergelijke toch vrij omvangrijke transporten? Zo ja, op basis waarvan heeft de regering hiervoor groen licht gegeven en kennelijk gemeend dat er geen risico op militair gebruik bestond, in het bijzonder met het oog op het feit dat de EU een wapenembargo heeft afgekondigd tegen Soedan?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u een idee hoeveel oud-legertrucks de afgelopen tien jaar door Nederlandse handelaren aan Soedan zijn verkocht? Zo ja, kunt u een zo precies mogelijk overzicht geven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beschouwt u deze affaire achteraf? Worden maatregelen overwogen om een vergelijkbare affaire te voorkomen, mede ook in het licht van eerdere affaires?2
Het kabinet is bezorgd over de veiligheidssituatie in onder meer de door u genoemde bestemmingen. Vergunningplichtige export wordt, wanneer aangemeld bij Ministerie van Buitenlandse Zaken, secuur en op een case-by-case-basis bekeken om zoveel mogelijk uit te sluiten dat te exporteren goederen voor onwenselijke doeleinden worden ingezet. Daarnaast is er contact tussen het ministerie en het bedrijfsleven over beperkingen op export naar gevoelige bestemmingen.
Het beleid sinds 2008 heeft betrekking op overtollige vrachtwagens die door het Nederlandse Ministerie van Defensie worden verkocht. De vrachtwagens die in Sudan zijn aangetroffen, waren gekocht van het Duitse Ministerie van Defensie. Het in 2008 verruimde beleid voor de afstoting van vrachtwagens van het Nederlandse Ministerie van Defensie is in dit kader niet van toepassing, aangezien dit geen betrekking heeft op de verkoopprocedures voor trucks van het Duitse Ministerie van Defensie.
Het toezicht op te exporteren goederen is afhankelijk van het al dan niet vergunningplichtig zijn van die goederen. Duitsland en Nederland hanteren evenals de andere EU-lidstaten de (EU) Gemeenschappelijke lijst van militaire goederen als controlelijst. Navraag bij de Duitse autoriteiten leert echter dat er een interpretatieverschil is tussen Duitsland en Nederland van deze lijst. De Nederlandse exportautoriteiten beschouwen vrachtwagens die na demilitarisatie qua eigenschappen niet te onderscheiden zijn van civiele voertuigen als civiel en derhalve niet vergunningplichtig en dus niet vallend onder het EU-wapenembargo. Duitsland blijft voertuigen die specifiek ontworpen zijn voor militair gebruik beschouwen als militair en dus vergunningplichtig, ook als zij gedemilitariseerd zijn.
Vanwege de uiteenlopende interpretaties van dit specifieke onderdeel van de militaire lijst, is Duitsland ertoe overgegaan expliciet in zijn contracten op te nemen dat ook bij doorverkoop na demilitarisatie aan derde landen toestemming aan Duitsland moet worden gevraagd. Deze aanpassing van zijn contractteksten heeft Duitsland al in 2014 doorgevoerd, overigens niet naar aanleiding van deze specifieke casus.
Een eventuele aanscherping van de vergunningplicht door Nederland op deze goederen overeenkomstig de Duitse interpretatie dient zorgvuldig te gebeuren in overleg niet alleen met Duitsland maar ook met de andere EU-lidstaten, in het licht van het Nederlandse streven naar verdergaande harmonisatie van het EU-wapenexportbeleid. Wij zullen de mogelijkheden onderzoeken om het Nederlandse beleid nauwer af te stemmen op het Duitse beleid. Tevens zullen wij nagaan hoe andere Europese lidstaten hier tegenaan kijken.
Herinnert u zich het in 2008 aangekondigde beleid3, mede naar aanleiding van eerdere incidenten met (al dan niet gedemilitariseerde) oud-legervoertuigen om ongewenste wederverkoop van voormalige legervoertuigen tegen te gaan? Zou het niet logisch en wenselijk zijn dat Nederland ook zulk/vergelijkbaar toezicht houdt op dergelijke goederen die niet door Defensie, maar andere, Nederlandse of buitenlandse, bedrijven of overheden worden verkocht aan Nederlandse bedrijven, zoals in het geval als bij Bureau Buitenland naar voren kwam?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te overwegen om met het bedrijfsleven opnieuw, en betere afspraken te maken over handel met een ruim handvol bijzonder gevoelige bestemmingen (zoals Syrië, Noord-Korea, Soedan, Birma en Iran), zodat beter voorkomen kan worden dat potentieel gevoelige, doch niet-strategische goederen niet militair aangewend worden? Kan daarmee, zonder al te grote administratieve lasten, bijvoorbeeld ook het «catch-all mechanisme» (dat voor embargolanden en potentiële proliferatie van MVW geldt) versterkt worden?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u ook vernomen dat Duitsland inmiddels stappen heeft ondernomen om het gat in haar exportcontrole te dichten door alle afnemers van overtollige legertrucks toestemming voor wederuitvoer te laten vragen?4 Zou het niet goed zijn op EU-niveau maatregelen te nemen om de controle op gedemilitariseerde voertuigen (en vergelijkbare zaken) voor gevoelige bestemmingen te verbeteren en harmoniseren, bijvoorbeeld zoals Duitsland nu heeft voorgesteld?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met berichten5 over bombardementen op de school en ziekenhuis van de bisschop in Kauda, Nuba Mountains in Zuid-Kordofan op 25 mei j.l. en het rapport van Human Rights Watch6 over schendingen in Blue Nile en Zuid-Kordofan? Bent u van mening dat er sprake is van een strategie van Sudanese strijdkrachten waarbij zij bewust geweld gebruiken richting burgers in Zuid-Kordofan en Blue Nile, onder andere middels seksueel geweld en bijna dagelijkse bombardementen?
Deze berichten zijn ons bekend. Er lijkt inderdaad sprake van een strategie van de Sudanese strijdkrachten om bewust geweld tegen burgers in Zuid-Kordofan en Blue Nile te gebruiken, zoals beschreven in het desbetreffende HRW-rapport.
Deelt u de zorg dat bij het ontbreken van afdoende regionale en internationale politieke druk op de regering in Khartoum de mensenrechtenschendingen door blijven gaan er de komende tijd meer bombardementen op burgers zullen plaatsvinden?
Wij delen uw zorgen over de mensenrechtenschendingen in Sudan. Nederland brengt die ook over aan de Sudanese regering. De internationale gemeenschap zal de druk op de Sudanese regering maximaal moeten houden, ook al leert de ervaring dat dit geen garantie geeft op het voorkomen van nieuwe schendingen.
Bent u bereid om in EU- en VN-verband te pleiten voor veroordeling van het regime in Khartoum voor het bewust en gericht bombarderen van haar burgers in Blue Nile en Zuid-Kordofan?
Ja.
Klopt het dat burgers in de door rebellen gecontroleerde gebieden zijn nog altijd verstoken van humanitaire hulp omdat de Soedanese regering hulporganisaties hier niet toe laat en cross border hulp enkel mondjesmaat plaats vindt? Bent u bereid alsnog te overwegen over te gaan tot cross border hulp aan deze gebieden, hetzij met directe hulp of door middel van ondersteuning van hulpverleners, mensenrechtenactivisten en monitors, hiervoor de mogelijkheden te onderzoeken en hierover te rapporteren aan de Kamer?
Ondanks druk van de internationale gemeenschap laat de Sudanese overheid formeel geen hulp toe tot gebieden die door rebellen worden gecontroleerd. In de praktijk wordt echter wel hulp geboden. Dit gebeurt deels door grensoverschrijdende activiteiten (o.a. naar Zuid-Kordofan) en deels door activiteiten over de strijdlijnen heen. Omdat het leveren van deze hulp voor betrokken organisaties en hun medewerkers een riskante activiteit is in het licht van de veiligheidssituatie en de houding van de Sudanese overheid is de regering zeer terughoudend ten aanzien van openbare rapportage hierover. Nederland geeft dit jaar 2 mln. euro aan directe humanitaire steun via het Common Humanitarian Fund. Daarnaast draagt Nederland indirect bij aan humanitaire hulp in Sudan via de algemene ongeoormerkte bijdragen aan ICRC, WFP, UNHCR en OCHA.
Deelt u de teleurstelling dat Rusland en China de mening zijn toegedaan dat VN-gezant Menkerios niet het mandaat heeft om aan de VN-Veiligheidsraad te rapporteren over de situatie in Soedan? Bent u bekend met VN-Veiligheidsraad Resolutie 2046 waarin de VNVR aangeeft dat zij «actively seized of this matter» blijft?
Resolutie 2046 en het mandaat van Haile Menkerios, Speciaal Gezant van de Secretaris Generaal voor Sudan en Zuid-Sudan zijn ons bekend. Dit mandaat behelst rapportage over de situatie in Sudan en Zuid-Sudan. De gespannen situatie in relatie tussen Sudan en Zuid-Sudan vereist zorgvuldige rapportage aan de VN-Veiligheidsraad. Op 8 juli jl. vonden consultaties plaats in de VN-Veiligheidsraad over Sudan en Zuid-Sudan en de implementatie van het mandaat van de United Nations Interim Security Force for Abyei (UNISFA). Zowel Speciaal Gezant Menkerios als Speciaal Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal voor UNISFA Gebremariam heeft de VN-Veiligheidsraad geïnformeerd over deze onderwerpen.
Bent u bereid met gelijkgestemden leden van de Veiligheidsraad de mogelijkheden te onderzoeken om aan de hand van resolutie 2046 alsnog mandaat te verzorgen voor VN gezant Menkerios om te rapporteren over de situatie in Soedan, waaronder in Zuid-Kordofan en Blue Nile?
Het is in principe aan Speciaal Gezant Menkerios om invulling te geven aan zijn mandaat, in overleg met de SGVN en de leden van de VN-Veiligheidsraad. Nederland vraagt wel op verschillende manieren aandacht voor de situatie in Zuid-Kordofan, Blue Nile en Darfur, onder meer in onze rol als co-voorzitter van de humanitaire donorwerkgroep in Sudan en door de situatie te agenderen in internationale fora waaronder de VN.
Bent u bekend met de uitspraken van president Bashir dat Soedan de gewapende opstand zal neerslaan en een nationale dialoog opzet die wordt gerund door de overheid en de National Congress party (NCP)?7 In het licht van deze uitspraken en gezien de Nederlandse en Europese steun aan het African Union High Implementation Panel (AUHIP), die de dialoog probeert de faciliteren maar hierin door Bashir dus wordt tegengewerkt, kunt u aangeven hoe u denkt dat de door AUPSC’s September 2014 Communique 456 gestelde voorwaarden8 aan de dialoog gerealiseerd zouden moeten worden?
De door u genoemde documenten zijn ons bekend, evenals de weergave van president Bashirs woorden in het door u aangehaalde artikel.
De internationale gemeenschap (AU, EU, VN) blijft van mening dat alleen politieke oplossingen een antwoord op Sudans crises kunnen zijn. Daartoe is echter politieke wil en medewerking vereist van de betrokken partijen, die op dit moment lijkt te ontbreken. De AUPSC heeft in het genoemde Communiqué het belang van de voorwaarden benadrukt, maar het is onwaarschijnlijk dat deze in de huidige opzet van de dialoog worden gerealiseerd.
Bent u van mening dat de EU, de VN en de Afrikaanse Unie de dialoog niet zouden moeten steunen wanneer aan deze voorwaarden niet wordt voldaan?
Ja, zeker voor wat betreft de huidige Nationale Dialoog in de door de overheid gekozen vorm. Tegelijk geldt dat een oprechte dialoog en een politieke oplossing voor de verschillende conflicten en crises van onverminderd groot belang blijven. Hier dringen Nederland en de EU dan ook voortdurend op aan.
De praktijk van landjepik in Europa |
|
Harry van Bommel , Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Landjepik irriteert Europa»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de term «landroof» die door critici gebruikt wordt om de grootschalige grondinvesteringen te beschrijven?
De term «landroof» impliceert onrechtmatige verwerving van land. Het rapport van het Transnational Institute waarnaar in het artikel wordt verwezen, «Extent of farmland grabbing in the EU», focust op grootschalige grondverwerving (populair aangeduid als «land grabbing»). Wij hebben geen aanwijzing dat er in de Europese Unie stelselmatig sprake is van onrechtmatige grondverwerving.
Deelt u de mening dat de lokale bevolking benadeeld wordt door het grootschalig opkopen van landbouwgrond door buitenlandse investeerders? Zo nee, kun u uw antwoord onderbouwen?
In algemene zin kan niet worden gesteld dat de lokale bevolking wordt benadeeld door verwerving van landbouwgrond door buitenlandse investeerders. Uiteraard is het belangrijk aandacht te besteden aan de consequenties voor de lokale bevolking. Als de grond wordt gebruikt voor landbouwproductie, kan het leiden tot positieve impulsen voor de lokale economie en werkgelegenheid. Ook de verwerving van landbouwgrond om industriële activiteiten of andere vormen van bedrijvigheid te ontplooien kan een dergelijke positieve bijdrage leveren.
Kunt u puntsgewijs ingaan op de door het Transnational Institute (TNI) genoemde gevolgen voor mens en milieu van dergelijke grondinvesteringen, te weten: de afkalvende voedselveiligheid en voedselsoevereiniteit binnen Europa, de bedreiging van het Europese model van een klein boerenbedrijf in familiebezit, de verslechterde economische positie van de lokale boeren, de opwaartse werkloosheid onder de lokale bevolking en de negatieve impact op natuurlijke bronnen?2
De gevolgen van grondinvesteringen die het Transnational Institute in haar rapport aanhaalt, zijn naar onze mening onvoldoende onderbouwd. Zo hebben investeringen in grond geen directe relatie met de Europese afzetstructuren in de voedselmarkten. De voedselzekerheid binnen Europa is naar onze mening niet in het geding. Bovendien houdt de Europese Commissie toezicht op de voorzieningszekerheid wat betreft voedsel in het kader van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid. Voorzieningszekerheid is immers een van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ook achten wij de erosie van de Europese voedselcultuur onwaarschijnlijk in regio’s die traditioneel gekenmerkt worden door grootschalige staatsbedrijven en coöperatieve landbouwbedrijven.
Kunt u uw visie geven op de oorzaken van het snel stijgende opkoopgedrag van investeerders? In hoeverre speelt speculatie hierin volgens u een rol?
Het aflopen van de tijdelijke overgangsbepalingen in de toetredingsverdragen van de Midden-Europese lidstaten maakt het verwerven van grond door andere EU-ingezetenen eenvoudiger. Boeren uit andere Europese landen kopen in beperkte mate grond in Midden- en Oost-Europa om daar landbouw te bedrijven. Het gaat dan bijvoorbeeld om Nederlandse akkerbouwers of veehouders die in Nederland hun bedrijf niet kunnen uitbreiden en ervoor kiezen om in Midden-Europese lidstaten hun landbouwactiviteiten te gaan ontplooien. Dit kwalificeren wij niet als speculatie.
Klopt het dat de Roemeense landbouwgrond voor 80% in handen is van niet-Roemeense investeerders? Wat betekent dit volgens u voor de economische kansen van de Roemeense boeren?
Ons zijn op dit punt geen recente officiële gegevens bekend. Volgens informatie van het Roemeense Ministerie van landbouw ging het in 2011 om zo’n 10%.
Erkent u dat op deze wijze EU-subsidies, bestemd voor lokale boeren, ten deel vallen aan enkele internationale grootgrondbezitters?
Voor de verstrekking van subsidies in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zijn duidelijke criteria van kracht. Voor de directe hectarebetalingen moet onder andere sprake zijn van een «actieve landbouwer». Op de grond in kwestie moet dus landbouw worden bedreven. Dit criterium is van toepassing op alle aanvragers van directe betalingen, ongeacht of ze groot of klein zijn.
Erkent u dat het zeer onwenselijk is dat Europese landbouwgrond wordt opgekocht door financiële investeerders met een winstoogmerk, terwijl de lokale bevolking daar niet van profiteert?
Zie antwoord op vraag 3 en vraag 5.
Welke gevolgen heeft de grootschalige opkoop van landbouwgrond voor de prijsontwikkeling van deze grond? Indien de prijs van deze grond in korte tijd gestegen is, erkent u dan dat dit de lokale bevolking benadeelt? Welke oplossingen ziet u voor dit probleem?
De prijzen van landbouwgrond stijgen trendmatig in de hele Europese Unie, dit is geen lokale aangelegenheid. In veel Midden-Europese landen bestaan traditioneel grote landbouwbedrijven die voorheen werden geëxploiteerd door de staat of door grote coöperaties en die nu zijn overgegaan in de handen van particuliere investeerders. De lokale bevolking wordt daardoor niet benadeeld.
In hoeverre deelt u de conclusies uit het rapport van TNI, waarin onder meer gepleit wordt voor het beperken van de Europese landbouwsubsidies om te voorkomen dat landbezit en inkomensondersteuning eenzijdig bij dezelfde partijen terechtkomen? Kunt u daarbij ingaan op de rol die u ziet weggelegd voor de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tunure of Land, Fisheries and Forests?3
Wij delen de conclusies van TNI op dat punt niet en vinden dat de bestaande mogelijkheden voor aftopping van de hectarebetalingen in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voldoende waarborg bieden. De «Voluntary guidelines on the responsible governance of tenure» zijn een goede basis voor (inter-) nationaal grondbeleid, maar binnen de EU geldt ook het principe van de vrijheid van vestiging, het vrije verkeer van diensten en het vrij verkeer van kapitaal en is er sprake van een gemeenschappelijk landbouwbeleid met bijbehorende marktordening en inkomensondersteuning.
Leeft er bij de regering zorg over het feit dat steeds meer grond in met name Oost-Europa wordt opgekocht door buitenlandse investeerders? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze ontwikkeling op Europees niveau aan te kaarten? Welk type oplossingen acht u geschikt om te voorkomen dat buitenproportionele delen van de landbouwgrond Europa in handen vallen van buitenlandse investeerders?
Welke Europese wetgeving vormt een hindernis voor nationale regeringen om de eigen landbouwgrond te beschermen tegen grootschalige opkoop vanuit het buitenland?
Bent u bereid om ervoor te pleiten dat landen waar veel landbouwgrond wordt opgekocht, maar waar geen goed kadaster bestaat, ondersteuning krijgen vanuit de EU om een fatsoenlijk kadaster op te stellen?
Het lijkt ons een goede zaak om Europese landen waar geen goed kadaster bestaat te helpen met de opzet van dit belangrijke instrument. Dit kan zowel vanuit de EU als bilateraal vanuit de lidstaten. Nederland geeft ondersteuning aan enkele lidstaten voor het opzetten en verbeteren van een kadaster. Eén van de lidstaten die daarin is ondersteund, is Griekenland. Op 11 juni 2015 is onder andere door de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking samen met het Kadaster het «Land Administration for National Development» opgericht om wereldwijd in lage en middeninkomenslanden bij te dragen aan de verbetering en versnelling van de registratie van eigendom en gebruik van land.
Kunt u toelichten of er volgens u een verband bestaat tussen de grootschalige grondaankopen en het feit dat er in veel bilaterale en internationale investeringsverdragen een investeerdersbeschermingsclausule is opgenomen? Zijn er gevallen bekend waarbij een beroep is gedaan op een investeerdersbeschermingsclausule omdat een overheid landbouwgrond wilde nationaliseren?
In principe zijn grondaankopen volgens de Nederlandse bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) en andere internationale investeringsverdragen een investering en worden daaronder beschermd. Maar er is voor zover ons bekend geen direct verband tussen grootschalige grondaankopen en een investeringsverdrag. Het feit dat er een IBO is, is niet de reden dat er land gekocht wordt. Daaraan liggen andere investeringsmotieven ten grondslag. Wel dragen bilaterale en internationale investeringsverdragen bij aan een rechtszeker investeringsklimaat. Deze verdragen bieden basisregels voor een eerlijke en non-discriminatoire behandeling van investeerders en hun investering en stellen voorwaarden bij onteigening. Onteigening is niet verboden, mits dit het publieke belang dient, volgens een ordelijk proces verloopt, niet discriminatoir is en een gepaste schadevergoeding wordt betaald. Deze basisregels zijn als zodanig ook diep verankerd in het Nederlandse recht. Uit de gevallen die bekend zijn waarbij een investeerder zich beriep op een IBO bij grondonteigening, ging het dan ook om een vermeende schending van de voorwaarden van onteigening zoals hierboven beschreven. Een voorbeeld is de zaak Funnekotter tegen Zimbabwe (ICSID ARB/05/6).
Het uitblijven van luchtsteun in Srebrenica |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederland wist niet van einde luchtaanvallen op Servische doelen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten in mei 1995 afspraken om de bombardementen op Servische doelen op te schorten? Indien neen, kunt u aangeven wat u bekend is over (eventueel) gemaakte afspraken om geen luchtaanvallen meer uit te voeren?
Op verzoek van het kabinet heeft het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies een verkenning uitgevoerd naar onder andere internationale politieke besluitvorming over het verlenen van luchtsteun (air strikesdan wel close air support)aan UNPROFOR, waaronder Dutchbat, voorafgaand en tijdens de val van de enclave Srebrenica, en in het bijzonder mogelijke afspraken hierover van eind mei 1995 tussen Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
Het NIOD-rapport en de kabinetsreactie daarop heeft de Kamer op 18 november 2016 ontvangen (Kamerstuk 26 122, nr. 45). Het NIOD concludeert in zijn rapport dat de verkenning geen bewijzen of aanwijzingen heeft opgeleverd voor het bestaan van voor Nederland geheime internationale politieke besluitvorming over het verlenen van dergelijke luchtsteun.
Is het waar dat de genoemde afspraak niet is gecommuniceerd met Nederland? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Indien ja, hoe is dit mogelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met documenten van genoemde landen waarin het besluit om de bombardementen op Servische doelen op te schorten wordt genoemd? Indien neen, bent u bereid inzage in dergelijke documenten te vragen aan uw collega’s in Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten en de Kamer hierover te informeren?
Ja, het kabinet is bekend met in 2013 vrijgegeven Amerikaanse documenten van de William J. Clinton Presidential Library in Little Rock, Arkansas, die in de publiciteit zijn genoemd. Naar aanleiding van deze publiciteit heeft de Minister van Defensie in de zomer van 2015 bij Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten navraag laten doen of over genoemde kwesties meer informatie beschikbaar was. Tevens heeft het kabinet opdracht gegeven aan het NIOD om een verkenning uit te voeren naar de besproken onderwerpen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aan de bondgenoten verzocht om de gevraagde informatie ook aan het NIOD ter beschikking te stellen. Het NIOD heeft de in 2013 vrijgegeven Amerikaanse documenten betrokken bij de verkenning die de Kamer, met een kabinetsreactie, op 18 november 2016 heeft ontvangen.
Zoals uiteengezet in deze kabinetsreactie zijn landen in de regel terughoudend met het vrijgeven van gevoelige informatie, zeker als het gaat om informatie over internationaal beleid of van inlichtingendiensten. Het NIOD verwacht dat informatie die nu onder geheimhouding valt, niet op korte termijn wordt vrijgegeven. Het kabinet deelt deze verwachting en acht het daarom niet zinvol bondgenoten nu nogmaals te verzoeken om vrijgave van informatie. Overigens heeft het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken, zoals vermeld in de NIOD-verkenning, nog een verzoek om vrijgave van documenten in behandeling.
Het artikel “Saoediërs hielden Wilders nauwgezet in de gaten” |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Saoediërs hielden Wilders nauwgezet in de gaten»?1
Ja.
Waren de Nederlandse autoriteiten op de hoogte van het feit dat de Saoediërs in 2010 (of op enig ander moment) een rechtszaak wilden inspannen tegen PVV-leider Geert Wilders?
Het kabinet reageert niet inhoudelijk op vragen over berichtgeving die is gebaseerd op vermeende vertrouwelijke documenten welke zijn gepubliceerd via Wikileaks.
Is het waar dat de Organization of the Islamic Conference (OIC) op de hoogte was van dit feit of mogelijk zelfs bij deze plannen was betrokken?
Gaarne verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de toenmalige Saoedische kroonprins toestemming gaf om deze aanklacht in te dienen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat Ron Strikker, de toenmalige Nederlandse ambassadeur in Riad, in april 2012 aan de Saoediërs vertelde dat de uitspraken van de heer Wilders niet de visie van de Nederlandse overheid vertegenwoordigen? Om welke uitspraken ging het specifiek?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het een schande is dat een dictatuur zoals Saoedi-Arabië, een land dat de Saoedische blogger Raif Badawi heeft veroordeeld tot 1.000 zweepslagen, probeert Nederlandse burgers en volksvertegenwoordigers te intimideren die gebruik maken van hun recht op vrije meningsuiting?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de diplomatieke banden verbroken moeten worden met de Saoedische dictatuur?
Het kabinet deelt deze mening niet.
Het gebrek aan persvrijheid in Papua |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Papua maakt zich geen illusies over persvrijheid»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat het Indonesische leger verslaggevers nauwlettend in de gaten houdt? Zo ja, wat betekent dit volgens u voor de persvrijheid in Indonesië?
Zoals het kabinet in de beantwoording van uw vragen van 8 mei jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2416) heeft aangegeven, is de persvrijheid in Indonesië over het algemeen groot. Daarbij is echter tevens aangegeven dat de omgang met lokale journalisten in Papua en West-Papua een punt van zorg blijft.
De aankondiging van president Widodo dat voor buitenlandse journalisten die Papua en West-Papua willen bezoeken voortaan dezelfde regels gelden als voor de rest van Indonesië is bemoedigend. Aan de verdere uitwerking van deze aankondiging wordt nu gewerkt. Vooruitlopend hierop heeft volgens onze informatie in ieder geval één buitenlandse journalist inmiddels zonder problemen toestemming gekregen om Papua te bezoeken.
De praktijk dat journalisten geen visa kunnen krijgen voor Papua en dat hun activiteiten nauwlettend worden gemonitord, zou dan ook tot het verleden moeten gaan behoren. Het kabinet verwacht dat ook de Indonesische Minister van Defensie uitvoering zal geven aan de nieuwe regels.
Klopt het dat er nog steeds bijna geen visa worden verstrekt voor journalisten in Papua? Zo ja, wat betekent dit volgens u voor de persvrijheid in Indonesië?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Indonesische Minister van Defensie Ryacudu heeft gezegd dat hij goede berichten verwacht van buitenlandse journalisten in Papua, en als dit niet het geval is zij eenvoudig het land kunnen worden uitgegooid? Zo ja, wat betekent dit volgens u voor de persvrijheid in Indonesië?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid uw mening, dat de persvrijheid in Indonesië over het algemeen groot is, bij te stellen? Zo neen, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke manieren en momenten Nederland de openstelling van Papua voor journalisten krachtig heeft bepleit, sinds de aanvaarding van de motie De Roon en Wilders?3
Zoals aangegeven in de beantwoording van uw vragen van 8 mei jl. alsmede in de Mensenrechtenrapportage 2014, heeft Nederland dit herhaaldelijk bepleit bij de Indonesische autoriteiten, bijvoorbeeld in haar contacten met het Indonesische Ministerie van Politiek, Recht en Veiligheid. Meest recentelijk bepleitte Nederland dit tijdens de hoogambtelijke consultaties met Indonesië op 17 maart jl. in Den Haag.
Kunt u aangeven welke stappen u in de nabije toekomst gaat nemen om het gebrek aan persvrijheid in Papua aan de kaak te stellen?
De persvrijheid in Indonesië, en in Papua in het bijzonder, heeft de voortdurende aandacht van de Nederlandse overheid. In die context zal Nederland de implementatie van de recente aankondiging van president Widodo nauwgezet volgen, o.a. via de Nederlandse ambassade in Jakarta, en hiernaar zo nodig in een volgend overleg met Indonesië vragen.
Deelt u de mening dat het welwillende bezoek van president Joko Widodo onlangs aan Papua een toneelstukje was? Zo neen, waarom niet?
Die mening deelt het kabinet niet. De president heeft tijdens zijn bezoek van 9–10 mei jl. een aantal bemoedigende stappen aangekondigd en hij verleende gratie aan vijf politieke gevangenen. President Widodo bezocht de regio al voor de tweede keer sinds zijn aantreden in oktober 2014, wat als signaal kan worden gezien voor zijn bereidheid om zich in te spannen voor een betere verstandhouding met de provincies.
Het bericht dat militaire trucks zijn geleverd aan Sudan zonder export licentie en in weerwil van het EU wapenembargo |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht zoals weergegeven in een reportage van Bureau Buitenland van de VPRO, dat het Nederlandse bedrijf Van Vliet Trucks Holland BV tweedehands Duitse militaire trucks aan Sudan heeft verkocht?1 Indien ja, hoeveel van deze trucks zijn door het Nederlandse bedrijf opgekocht en doorverkocht aan Sudan? Indien nee, wat klopt er niet?
Het kabinet is bekend met het feit dat Van Vliet handelt in tweedehands (gedemilitariseerde) trucks. Gedemilitariseerde vrachtwagens, die niet meer over militaire specificaties beschikken zoals vastgelegd in de Gemeenschappelijk EU-lijst van militaire goederen, vallen niet onder de Nederlandse exportcontrole-regelgeving. Omdat er geen vergunningsplicht geldt en omdat er sprake was van een private ontvanger, zijn de transacties niet aangemeld bij de Nederlandse exportcontrole-autoriteiten. Het exacte aantal verkochte trucks is dan ook niet bij deze autoriteiten bekend. In principe is het mogelijk deze trucks opnieuw van militaire eigenschappen te voorzien. Ten tijde van de uitvoer waren de trucks evenwel gedemilitariseerd en conform de vigerende regelgeving in Nederland niet vergunningplichtig.
Bent u ervan op de hoogte dat op deze trucks eenvoudig wapens, zoals luchtafweergeschut en raketwerpers zijn te (her)monteren, zelfs als deze trucks gedemilitariseerd zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Is voor de verkoop van de voormalig Duitse militaire trucks naar Sudan, een exportlicentie aangevraagd bij uw ministerie? Zo nee, op grond van welke afweging is besloten dat een exportlicentie in dit geval niet nodig zou zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat betreffende trucks worden ingezet door de Sudanese strijdkrachten in Zuid-Kordofan en door de Seleka rebellen in de Centraal Afrikaanse Republiek? Indien ja, kunt u toelichten hoe deze eindgebruikers zich verhouden tot de Nederlandse opstelling dat geen exportvergunning nodig was voor de levering van deze trucks? Indien nee, welke actie had u ondernomen als dit risico vooraf wel bij u bekend was en welke actie onderneemt u nu om dit soort risicovolle leveringen te voorkomen?
Van Vliet heeft de trucks verkocht aan een private ontvanger in Sudan. Er zijn geen aanwijzingen dat het bedrijf op de hoogte was van mogelijke doorverkoop aan de strijdkrachten van Sudan of Seleka-rebellen, noch dat het een vermoeden had dat de voertuigen omgebouwd zouden worden tot voertuigen met kenmerken overeenkomstig de EU militaire lijst. Als Van Vliet daar wel van op de hoogte was geweest, had het deze informatie door moeten geven aan de exportcontrole-autoriteiten en had op basis van artikel 4 van EU-verordening 428/2009 (dual-use verordening) eventueel een ad hoc-vergunningsplicht (catch-all) opgelegd kunnen worden door de Nederlandse overheid. Daarbij dient te worden aangetekend dat een dergelijke catch-all alleen kan worden opgelegd wanneer het gaat om (civiele) goederen die niet op de eerder omschreven militaire EU-lijst staan, maar wel een militair eindgebruik krijgen in een land waarop een wapenembargo van kracht is. Er is alleen sprake van militair eindgebruik wanneer de (civiele) goederen worden verwerkt in goederen die op de genoemde militaire EU-lijst staan of wanneer de (civiele) goederen gebruikt worden bij de ontwikkeling, de productie of het onderhoud van goederen die op de militaire EU-lijst staan. Door de strijdkrachten gebruikte goederen die niet militair, maar civiel zijn, zoals gedemilitariseerde vrachtwagens die enkel voor transportdoeleinden worden gebruikt, vallen dus niet onder de reikwijdte van de catch-all.
Bent u bekend met de brief uit 2008 waarin uw ambtsvoorganger aangeeft dat «om zicht te houden op de verkoop en om de risico's van oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk te beperken, contractueel zal worden bedongen dat bij doorverkoop van twintig voertuigen of meer, vooraf toestemming nodig is van de Staat» en dat «afhankelijk van de vervolgbestemming eventueel verdere beperkingen zullen worden opgelegd.»? Hoe verhoudt het leveren van trucks aan Sudan en het gebruik van die trucks door Sudanese strijdkrachten en rebellen in de Centraal Afrikaanse republiek zich tot het beleid zoals dat in 2008 aan de Kamer is meegegeven? Geldt nog steeds dat vooraf toestemming van de Staat vereist is?2
Het beleid sinds 2008 heeft betrekking op overtollige vrachtwagens die door het Nederlandse Ministerie van Defensie worden verkocht. De vrachtwagens die in Sudan zijn aangetroffen, waren gekocht van het Duitse Ministerie van Defensie. Het in 2008 verruimde beleid voor de afstoting van vrachtwagens van het Nederlandse Ministerie van Defensie is in dit kader niet van toepassing, aangezien dit geen betrekking heeft op de verkoopprocedures voor trucks van het Duitse Ministerie van Defensie.
Vindt u het in 2008 verruimde Nederlandse beleid dat erop gericht is om voorraden overtollige defensie vrachtwagens snel te kunnen doorverkopen nog houdbaar of overweegt u het beleid aan te scherpen om de verkoop van dit soort voertuigen zodanig te reguleren, dat het risico van mogelijk oneigenlijk gebruik wordt geminimaliseerd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u er van op de hoogte dat het Duitse federale kantoor voor Economie en Exportcontrole aangeeft dat militaire trucks van de MAN groep, categorie I, specifiek zijn ontworpen voor militair gebruik, dat daarom voor de export of overdracht van deze voertuigen een licentie vereist is volgens buitenlandse handelsregels en dat het herschilderen of verwijderen van bepaalde militaire features geen uitzondering vormt op de licentievereisten? Indien ja, kunt u toelichten waarom voor de export van deze trucks door Van Vliet Trucks Holland BV geen exportvergunning is verkregen terwijl dat door de Duitse autoriteiten wel expliciet wordt vereist? Indien nee, hoe verhoudt de afwezigheid van een exportlicentie voor de handel in deze specifieke trucks zich naar uw opvatting tot de expliciete voorwaarden die door de Duitsers worden gesteld?
Duitsland en Nederland hanteren evenals de andere EU-lidstaten de (EU) Gemeenschappelijke lijst van militaire goederen als controlelijst. Navraag bij de Duitse autoriteiten leert echter dat er een interpretatieverschil is tussen Duitsland en Nederland van deze lijst. De Nederlandse exportautoriteiten beschouwen vrachtwagens die na demilitarisatie qua eigenschappen niet te onderscheiden zijn van civiele voertuigen, als civiel en derhalve niet vergunningplichtig en dus niet vallend onder het EU-wapenembargo. Duitsland blijft voertuigen die specifiek ontworpen zijn voor militair gebruik beschouwen als militair en dus vergunningplichtig, ook als zij gedemilitariseerd zijn. Ik zal de mogelijkheden onderzoeken om het Nederlandse beleid nauwer af te stemmen op het Duitse beleid. Tevens zal ik nagaan hoe andere Europese lidstaten hier tegenaan kijken.
Bij verkoop aan bedrijven in andere landen kan Duitsland contractueel laten vastleggen dat de Duitse autoriteiten toestemming moeten verlenen bij eventuele doorverkoop naar derde landen. Of dit ook voor deze specifieke vrachtwagens is vastgelegd, is een zaak van de Duitse autoriteiten; zoals hierboven aangegeven gold volgens de Nederlandse exportcontroleregelgeving geen vergunningplicht.
Kunt u toelichten waarom Duitsland voor deze specifieke trucks wel een exportvergunning vereist en Nederland niet? Hoe verhoudt dat verschil in afweging zich tot de regels van het EU Gemeenschappelijk Standpunt en tot het EU-wapenembargo dat tegen Sudan van kracht is?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u de export van bovengenoemde militair materieel naar Soedan wenselijk?
Zie antwoord vraag 1.
De fraude met en ineffectiviteit van Europese subsidies ten behoeve van sociale inclusie van Roma |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Brandpunt over de verkwisting van Europese subsidies bedoeld voor sociale inclusie van Roma?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitlatingen van de personen uit de reportage om te stoppen met geld overmaken naar deze doelen?
Het kabinet hecht veel waarde aan rechtmatige en doeltreffende besteding van EU-middelen. Het kabinet onthoudt zich van een oordeel over de uitlatingen van privépersonen in deze uitzending over individuele projecten in andere lidstaten. Het kabinet onderschrijft het voornemen zoals verwoord door de heer Brenninkmeijer, Nederlands lid van de Europese Rekenkamer, om deze projecten grondig te onderzoeken.
Hoe worden, en zijn in het verleden, deze specifieke Europese subsidies (in Roemenië) gecontroleerd op rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid?
De reguliere controleregels zijn van toepassing, zoals neergelegd in de diverse EU-verordeningen. Voor alle lidstaten geldt eenzelfde beheer- en controlestructuur, die bestaat uit een eerstelijnscontrole door een aangewezen managementautoriteit en een tweedelijnscontrole door een onafhankelijke auditautoriteit. Beide instanties worden aangewezen door de lidstaat (in Nederland de Auditdienst Rijk (ADR) bijvoorbeeld). Vervolgens voert de Europese Commissie zelf ook controles uit. De vierde controlelijn bestaat uit audits (steekproefsgewijs) van de Europese Rekenkamer De Commissie houdt binnen deze controletoren toezicht op de lidstaten. Wanneer de beheer- en controlesystemen in de lidstaten tekortschieten kan de Commissie financiële correcties opleggen. Dit betekent dat een gedeelte van of de gehele bijdrage aan een lidstaat wordt stopgezet, of dat op de eerstvolgende betaalaanvraag wordt gekort. Hiertoe kan de Commissie besluiten als zij na onderzoek moet concluderen dat
Wanneer de Commissie een financiële correctie op lidstaatniveau oplegt, ligt er bij de lidstaat de verplichting om de EU-bijdrage bij de eindbegunstigde terug te vorderen.
Het wettelijk kader inzake toepassing van financiële correcties voor de periode 2014–2020 is overigens aangescherpt ten opzichte van de vorige periode, waarbinnen de voorbeelden in onderhavige uitzending van Brandpunt vallen. Voor meer details over controleregels verwijst het kabinet graag naar Kamerstuk 21 501-03, nr. 84. De toets op doeltreffendheid («performance») is momenteel binnen EU-wetgeving nog niet zo ver ontwikkeld als de focus op naleving («compliance»). Wel hecht het kabinet aan een groter inzicht in de doeltreffendheid van EU-begrotingsmiddelen, zoals verwoord in Kamerstuk 24 202, nrs. 30 en 32.
Komen de bevindingen van eerdere controles overeen met de beelden in de bovengenoemde reportage?
Zoals blijkt uit openbare jaarverslagen van de Europese Commissie heeft Roemenië diverse betaalonderbrekingen en financiële correcties opgelegd gekregen in de afgelopen jaren. Het kabinet beschikt echter niet over specifieke (controle-)gegevens over de in de uitzending genoemde projecten en eventuele controles daarop. Zoals aangeven bij het antwoord op vraag 2 wacht het kabinet eerst nader onderzoek af.
Deelt u de mening dat de uitkering van subsidies moet worden stopgezet zolang er niet adequaat wordt gecontroleerd op rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid?
Zoals aangegeven bij antwoord 3 bieden de Europese verordeningen (1083/2006 respectievelijk 1303/2013) reeds de basis voor de Europese Commissie om financiële correcties toe te passen (intrekken en terugvorderen subsidie) indien zij na onderzoek vaststelt dat het doeltreffend functioneren van het beheers- en controlesysteem van een subsidieprogramma ernstige tekortkomingen vertoont.
Bent u bereid om er in Europees verband op aan te dringen dat de subsidies waarover in deze uitzending wordt gesproken, worden teruggevorderd?
Het kabinet vertrouwt erop dat de Europese Commissie, mede op basis van de uitkomsten van het voorgenomen onderzoek door de Europese Rekenkamer, als daar aanleiding toe zou zijn, passende maatregelen zal nemen. Het kabinet wacht de resultaten daarvan af.
Een uitzending van Brandpunt waaruit blijkt dat miljoenen aan EU-subsidies voor kwetsbare groepen niet goed terecht komen |
|
Michiel van Nispen , Harry van Bommel |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Brandpuntuitzending van 23 juni jl., waaruit blijkt dat miljoenen aan EU-subsidies voor kwetsbare groepen niet goed terecht komen?1
Ja.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat deze EU-subsidies, bestemd om de situatie van Roma en Sinti te verbeteren, niet doelmatig en rechtmatig besteed zijn? Heeft de verkeerde besteding van het geld volgens u te maken met het feit dat er te veel geld omgaat in de Europese begroting? Zo nee, waarmee wel?
Het kabinet hecht veel waarde aan de rechtmatige en doelmatige besteding van EU gelden. De in de uitzending genoemde projecten worden in gedeeld beheer uitgevoerd door de Roemeense overheid en de Europese Commissie. Zij zijn verantwoordelijk voor een juiste besteding van deze fondsen en het opleggen van eventuele maatregelen en correcties. Voordat het kabinet uitspraken kan doen over een specifieke casus of een individueel project, is het van belang om nader onderzoek door de verantwoordelijke instanties (in dit geval de Europese Commissie en Europese Rekenkamer) af te wachten. Het kabinet ziet geen verband met de omvang van de Europese begroting.
Deelt u de mening van de heer Brenninkmeijer, lid van de Europese Rekenkamer, dat er niet op deze manier met Europees geld mag worden omgegaan? Zo ja, welke oplossing ziet u voor dit probleem?
Het kabinet zet zich in voor een rechtmatige en doelmatige besteding van EU-middelen zowel in eigen land als binnen de EU als geheel. Goede monitoring en verantwoording van de besteding van EU-gelden is voor Nederland een permanent aandachtspunt. Een uitgebreide verwoording van de Nederlandse inzet in dit kader is uw Kamer dit voorjaar toegezonden (Kamerstuk 24 202, nrs. 30 en 32). Zolang dat nodig is, zal het kabinet blijven pleiten voor betere verantwoording door lidstaten, voor meer transparantie, betere kwaliteit van regelgeving en voor meer aandacht voor doelmatigheid bij de besteding van EU-middelen.
Hoe is het mogelijk dat tot nu toe niemand de projecten die in de uitzending belicht worden controleert? Heeft u er zicht op welke projecten die met EU-subsidies worden gefinancierd wel en niet worden gecontroleerd? Zo ja, wilt u dit overzicht naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid om op Europees niveau de nodige inspanningen te leveren zodat een dergelijk overzicht alsnog wordt gemaakt?
Voor alle lidstaten geldt eenzelfde beheer- en controlestructuur, die bestaat uit een eerstelijnscontrole door een aangewezen managementautoriteit en een tweedelijnscontrole door een onafhankelijke audit-autoriteit. Beide instanties worden aangewezen door de lidstaat.
In Nederland is laatstgenoemde functie bijvoorbeeld belegd bij de Auditdienst Rijk onder het Ministerie van Financiën. Vervolgens voert de Europese Commissie zelf controles uit. De vierde controlelijn bestaat uit audits (steekproefsgewijs) van de Europese Rekenkamer. Ieder van deze instanties heeft een controlemandaat op grond van EU-regelgeving en is verplicht om dienovereenkomstig te handelen. Indien de controleregels niet goed nageleefd worden, kan de Europese Commissie een sanctie opleggen of verbeterplannen afdwingen bij instanties in lidstaten. Het kabinet ziet binnen deze controleketen geen toegevoegde waarde voor het separaat bijhouden van een lijst of overzicht met gecontroleerde en niet-gecontroleerde projecten, aangezien daaruit geen conclusies zouden kunnen worden getrokken over de rechtmatigheid van de niet-gecontroleerde projecten. Het kabinet steunt de Europese Commissie om op basis van vigerende wetgeving strikt toezicht te houden en om niet terughoudend te zijn bij het opleggen van opschortende maatregelen of sancties aan lidstaten of instanties daarbinnen, indien dit nodig blijkt. De Commissie is de laatste jaren overigens zeer actief op dit punt, zoals blijkt uit de jaarlijkse rapportage «Protection of the European Union’s financial interests». In dit rapport worden man en paard genoemd.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat er niet getoetst wordt in hoeverre de gestelde doelen worden bereikt en wat het effect van de subsidies is? Zo ja, welke concrete voorstellen gaat u doen bij uw Europese collega’s om de doelmatige en rechtmatige besteding van EU-subsidies te controleren?
Het kabinet onderstreept het belang van een effectieve en doeltreffende besteding van middelen. Zoals zowel de Europese Rekenkamer als de Europese Commissie stelt, bestond er in de afgelopen programmaperiode meer oog voor de rechtmatigheid en het besteden van het geld, dan voor goede prestaties en focus op resultaten. Voor de periode 2014–2020 gelden inmiddels nieuwe regels die meer nadruk leggen op doeltreffendheid van EU-subsidies. Op grond van de nieuwe EU-verordeningen moeten lidstaten voortaan voor de aanvraag van de programma’s prestatie-indicatoren opstellen waarop getoetst wordt. Er is een prestatiereserve van 6 procent die pas toegankelijk is als bepaalde prestaties zijn behaald (artikel 20 Verordening 1303/2013). Er dient een prestatiekader te zijn dat bestaat uit vooraf opgestelde mijlpalen en streefdoelen zoals financiële indicatoren en outputindicatoren die tussentijds moeten worden geëvalueerd. Op deze manier wordt er inzicht geboden in de voorgang van het programma. Onafhankelijke deskundigen voeren evaluaties uit om de doelmatigheid en doeltreffendheid van programma’s te verbeteren. Deze evaluaties worden openbaar gemaakt (artikel 54 Verordening 1303/2013).
Zowel de Europese Commissie als de Europese Rekenkamer zetten zich de komende programmaperiode sterk in om prestatiebeheer – en de controle daarop – te verberen. Het kabinet heeft in dit kader de Commissie gevraagd om een kwaliteitsverbetering door te voeren bij bestaande prestatierapportages.2
Deelt u de mening dat de oplossing eerder gezocht moet worden in het intrekken en niet langer verstrekken van dit soort ongecontroleerde subsidies dan in de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u zich hiervoor inzetten?
In de brief van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer van 3 december 2013 naar aanleiding van de begrotingsbehandeling heeft deze in reactie op de motie van het lid Van Oosten c.s. over fraude met Europese gelden en subsidies (33 750-VI-47) geantwoord de motie op te vatten als ondersteuning van de inzet van het kabinet ten aanzien van het voorstel voor het Europees OM, en dat het kabinet de opvatting van de Kamer deelde dat intrekking van EU-subsidies inderdaad aangewezen is in geval van oneigenlijk gebruik daarvan. Verder heeft hij aangegeven dat het kabinet voor zover nodig de Commissie binnen de daarvoor bestaande gremia zal aansporen haar vaste beleid op het punt van het intrekken van subsidies te continueren en erop toe te zien dat de lidstaten dit beleid zelf actief blijven uitvoeren. Dit uitgangspunt is nog steeds van kracht.
Het kabinet wil daarnaast onderstrepen dat onrechtmatigheid niet hetzelfde is als fraude. Een Europees OM zou zich alleen bezighouden met (vermoedens van) fraude, terwijl de bulk van de fouten die worden gemaakt bij de besteding van EU subsidies geen fraude betreft. Zoals verwoord in Kamerbrief 2014–2015, 21 501-03, nr. 84, is dit een belangrijk onderscheid. Een onregelmatigheid is een inbreuk op (de toepassing van) het nationaal of EU recht door een handeling of nalatigheid van een begunstigde. Een vermoeden van fraude is een onregelmatigheid die aanleiding geeft tot het openen van een administratieve of justitiële procedure op nationaal niveau om de aanwezigheid van vooropgezet gedrag (fraude) vast te stellen. Volgens het subsidiariteitsbeginsel zijn lidstaten verantwoordelijk voor het terugvorderen van onrechtmatige bestede EU-gelden. Wanneer de lidstaat dit verzuimt of hierin vertraging oploopt, kan de Europese Commissie aanvullend financiële correcties opleggen. Financiële correcties worden eveneens toegepast als er een tekortkoming in de beheers- en controlesystemen wordt gevonden. Terugvorderingen en financiële correcties zijn correctieve maatregelen. Daarnaast kan de Commissie ook gebruik maken van preventieve maatregelen zoals voorlichting over regelgeving of een betaalonderbreking/-opschorting. Deze bevoegdheden van de Europese Commissie en van de lidstaten bestaan zonder relatie tot de eventuele oprichting van een Europees Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat op deze wijze de corruptie in Roemenië in de hand gewerkt wordt, terwijl de situatie voor de Roma en Sinti eerder verslechtert dan verbetert?
Het kabinet beschikt niet over voldoende informatie om gefundeerde uitspraken te doen over het al dan niet in de hand werken van corruptie in Roemenië bij deze projecten. Wel acht het kabinet het van belang om de achterstelling van Roma in verscheidene lidstaten tegen te gaan. Daarom acht het kabinet het van groot belang dat de EU-middelen op een juiste wijze worden besteed
Welke structurele oplossing ziet u voor het probleem dat er buitenproportioneel veel gefraudeerd wordt met EU-subsidies?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Nederland gepoogd zou hebben de immuniteit van Saudische ambassadeurs op te heffen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat Nederland op het hoogste niveau heeft geprobeerd de immuniteit te laten opheffen van de Saudische ex-ambassadeur Walid al-Khareji, die werd verdacht van mensenhandel?1
Het kabinet kan niet inhoudelijk reageren op vragen over berichtgeving die is gebaseerd op vermeende vertrouwelijke documenten welke zijn gepubliceerd via Wikileaks.
Klopt het dat Nederland meerdere malen heeft geprobeerd de immuniteit van Saudische (ex-)ambassadeurs op te heffen, maar dat het hierin niet is geslaagd? Zo nee, kunt u uiteenzetten wat wel de precieze gang van zaken is?
Het kabinet gaat niet in op individuele gevallen waarin al dan niet sprake zou zijn van opheffing van diplomatieke immuniteit. In algemene zin geldt dat het mogelijk is de zendende staat te verzoeken de immuniteit op te heffen. Het kabinet doet geen mededelingen over dergelijke verzoeken omdat het om privacy-gevoelige informatie kan gaan.
Kunt u inzicht geven waarom de pogingen om immuniteit van de Saudische (ex-) ambassadeurs op te heffen zijn gestaakt?
Zie het antwoord bij de vorige vraag.
Hoe is het beschreven voorval uiteindelijk afgehandeld? Wat is er concreet gebeurd met klachten over de (ex-) ambassadeurs? Op welke wijze is de klacht van de (ex-)medewerkster over de (ex-)ambassadeur afgehandeld?
In algemene zin geldt dat Buitenlandse Zaken klachten over misstanden op ambassades zeer serieus neemt. Wanneer de situatie daartoe aanleiding geeft treedt Buitenlandse Zaken in contact met de betreffende ambassade, of desnoods rechtstreeks met de zendende staat. Uitgangspunt hierbij is dat ook in Nederland geaccrediteerde diplomaten, niettegenstaande hun immuniteit, de Nederlandse wet dienen te respecteren.
Heeft het beschreven voorval invloed gehad op de relaties tussen Nederland en Saudi-Arabië? Zo ja, welke invloed? Zo nee, waarom niet?
Nee, Nederland heeft reeds vele jaren een goede relatie met Saoedi-Arabië die vele terreinen bestrijkt.
Kan u inzichtelijk maken of dit soort voorvallen, waarin Nederland aan derde landen verzoeken doet om de immuniteit van de ambassadeur van het desbetreffende derde land op te heffen, vaker voorkomen?
Dit komt zelden voor.
Wat is de huidige status van het immuniteitsonderzoek dat meer dan een jaar geleden in gang is gezet»?2 Welke van de voorgestelde maatregelen, zoals het jaarlijks publiceren van een overzicht met wanbetalers en het intrekken van tankpassen, zijn inmiddels gerealiseerd? Als deze (nog) niet gerealiseerd zijn, hoe komt dit?
Zie de Kamerbrief over het onderwerp «personen met een diplomatieke immuniteit – aanpak bij overtredingen» namens de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie, die uw Kamer op 8 september 2015 toeging.
De executie van Mansour Arvand in Iran |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Iran executes Kurdish political prisoner Mansour Arvand»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze persoon is geëxecuteerd vanwege de vermeende misdaad «vijandschap tegen God»? Hoe kijkt u naar dit vonnis?
Het bericht dat Mansour Arvand op zondag 14 juni zou zijn geëxecuteerd is het kabinet bekend, maar dit is tot op heden nog niet bevestigd. Indien deze berichtgeving klopt, betreurt het kabinet de executie ten zeerste. Nederland is fel tegenstander van de doodstraf.
Is u bekend hoeveel gevangenen Iran dit jaar tot op heden heeft geëxecuteerd?
Het aantal personen dat vorig jaar in Iran is geëxecuteerd ligt mogelijk hoger dan de 289 die Amnesty noemt. Andere organisaties die dit onderzoeken komen op verschillende cijfers. In het rapport van de Speciaal Rapporteur van de VN voor Mensenrechten in Iran worden bijvoorbeeld 753 executies genoemd.2 De Nederlandse ambassade in Teheran volgt berichten met betrekking tot executies op de voet. Op basis daarvan komt de ambassade op een aantal van circa 470 in media gemelde executies in 2014. Het is voor het kabinet onmogelijk om vast te stellen in hoeverre deze executies zijn voltrokken.
Kunt u de cijfers van Amnesty International bevestigen dat vorig jaar 289 personen zijn geëxecuteerd? Indien neen, wat is u dan bekend over de omvang van de executies in Iran vorig jaar?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid bij de Iraanse autoriteiten aan te dringen op een moratorium op de uitvoering van de doodstraf?
Nederland blijft, zowel via de EU als bilateraal, bij de Iraanse autoriteiten aandringen op het afschaffen van de doodstraf. Daarnaast roept Nederland op om, zolang de doodstraf nog niet is afgeschaft, doodsvonnissen niet uit te voeren.
Meer doden door aardverschuivingen in Nepal |
|
Eric Smaling |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat aardverschuivingen en modderstromen in Nepal al slachtoffers hebben geëist?1 Bent u ook bang dat het hier niet bij blijft gedurende het regenseizoen?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat aardverschuivingen en modderstromen in Nepal slachtoffers hebben geëist. Het is niet uitgesloten dat gedurende het regenseizoen meer slachtoffers zullen vallen.
Ziet u de risico’s van aardverschuivingen, modderstromen, het afdammen van rivieren door puin met alle risico’s van catastrofale flashfloods nadat deze doorbreken en de gevolgen hiervan voor het lager gelegen rijstgebied Terai? Zo ja, speelt dit reeds een rol in uw betrokkenheid bij de ramp in Nepal?
De Nederlandse betrokkenheid heeft zich in eerste instantie gericht op het bieden van humanitaire hulp voor de directe slachtoffers van de aardbeving. Zie ook de brief d.d. 4 juni jl. met kenmerk MinBUZA2015.258507 die de Kamer toeging over «de Nederlandse inzet na de aardbeving in Nepal». In door Nederland gefinancierde hulpoperaties is echter ook aandacht voor de slachtoffers van aardverschuivingen. Het Nepalese Rode Kruis heeft bijvoorbeeld hulpteams naar door aardverschuivingen getroffen gebieden gestuurd, en stelt hulpgoederen beschikbaar voor getroffen families. Ook binnen de humanitaire respons van de Dutch Relief Alliance worden maatregelen getroffen om de humanitaire gevolgen van aardverschuivingen en overstromingen het hoofd te bieden.
Bent u van mening dat in een bergachtig gebied de post-aardbeving noodhulp zich ook zou moeten richten op bodeminstabiliteit en hydrologische kenmerken van een gebied, zodat razendsnel een inschatting gemaakt kan worden van de nieuwe gevaren voor de bevolking in instabiele regio’s en de bevolking verder benedenstrooms?
Direct na een ramp richt noodhulp zich primair op de meest urgente levensbehoeften van de bevolking. Zaken als onderzoek naar de oorzaken van bodeminstabiliteit en hydrologische kenmerken spelen meer op de lange termijn en maken geen onderdeel uit van noodhulp. Uiteraard is deze kennis bij ramp- en risicopreventie van groot belang. Nederland heeft daarom actief de vaststelling van het nieuwe VN Sendai Raamwerk voor rampenrisicoreductie ondersteund dat in maart 2015 voor de komende 15 jaar is goedgekeurd waardoor er meer aandacht is voor risicopreventie, met name als het gaat om overstromingen. Daarnaast steunt Nederland projecten zoals die van het World Resource Institute, die samen met Deltares de «Flood Analyser» heeft ontwikkeld: een instrument waarmee landen meer zicht hebben op overstromingsrisico’s in hun land. Nepal kan ook van dit instrument gebruik maken.
Bent u bereid snel te bekijken wat er bekend is over instabiliteit als gevolg van de aardbevingen, en daar een noodplan op in te richten met organisaties in Nederland en in Nepal zoals ICIMOD, die hier relevante expertise op hebben?
Nederland zet zich op dit moment vooral in voor humanitaire hulp. Die fase is ook nog niet afgelopen, maar zodra deze voorbij is, zal de aandacht ook verschuiven naar preventie. Dit is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de Nepalese overheid. Als in het kader van preventieve maatregelen Nederlandse kennis en ervaring een rol kan spelen, zal ik gebruik hiervan graag willen stimuleren. Zie ook het antwoord op vraag 5. Waar Nederland echter veel ervaring met waterdelta’s heeft, zijn er andere landen met meer expertise op het terrein van aardbevingen en bergachtige gebieden.
Ziet u andere mogelijkheden om Nepal nu preventief te helpen om vele slachtoffers te voorkomen? Zo ja, welke?
Mocht Nepal hierom verzoeken dan bestaat de mogelijkheid om een Disaster Risk Reduction (DRR)-team naar Nepal te sturen met de beste Nederlandse water-experts met veel kennis van rampenpreventie.
Vindt u dat integraal waterbeheer een kernkwaliteit van Nederland is en dat de rol die wij de laatste tijd ook internationaal hebben geclaimd op dit punt goed ingezet kan worden in Nepal? Zo ja, gaat u daar dan ook meteen mee aan de gang?
Nederland heeft veel kennis op integraal waterbeheer in Delta’s en is op dit terrein actief in het buitenland. De problemen in Nepal zijn specifiek voor bergachtige gebieden. Nepal behoort daarom niet tot landen waarmee op het onderwerp integraal waterbeheer wordt samengewerkt. Dat neemt niet weg dat waar mogelijk Nederland expertise beschikbaar kan stellen op verzoek van Nepal zoals bijvoorbeeld via een DRR-team of het Programma Uitzending Managers (PUM).
Bent u bereid voor aardbevinggevoelige regio’s programma’s in de lijn van Ruimte voor de Rivier te bepleiten, waarmee de aandacht voor rampenpreventie zich niet beperkt tot delta’s maar meer integraal op het gehele stroomgebied?
Nederlandse expertise ligt vooral op het vlak van integraal waterbeheer in Deltaregio’s. Een integrale aanpak betekent dat hierbij ook naar het gehele stroomgebied wordt gekeken. Op het terrein van aardbevingen in bergachtig gebied hebben andere landen echter een grotere expertise. Het kabinet heeft daarom niet het voornemen om hier specifieke plannen voor te ontwikkelen.
Kunt u internationaal uw invloed uitoefenen om Nepal preventief te helpen? Hoe gaat u dat oppakken?
Landen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het implementeren van beleid op het gebied van rampenrisicoreductie en preventie in lijn met het in maart jl. aangenomen Sendai actie raamwerk voor rampenrisicoreductie. Nederland ondersteunt de VN-organisatie UNISDR (United Nations International Strategy for Disaster Reduction), die landen zoals Nepal hierbij ter zijde kan staan met advies. Ook heeft Nederland tijdens de internationale donorconferentie «Towards a Resilient Nepal» op 25 juni jl. in Kathmandu het belang van aandacht voor building back better en Disaster Risk Reduction in wederopbouwprogramma’s benadrukt.
De EU maritieme missie, EU NAVFOR MED |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat de EU of afzonderlijke EU-landen een VN-Veiligheidsraadsresolutie onder hoofdstuk 7 proberen te realiseren voor de op de vluchtelingenproblematiek vanuit Libië gerichte EU-missie, EU NAVFOR MED? Indien nee, om wat voor type VN-resolutie gaat het hier dan?
De Europese Unie en de Europese landen die deel uitmaken van de Veiligheidsraad werken in New York aan het verkrijgen van een VN-mandaat voor de Europese missie voor de ontwrichting van de netwerken van mensensmokkelaars in en rond de Middellandse Zee. Op dit moment ligt de bespreking daarvan in New York stil, in afwachting van de uitkomst van voortgaande gesprekken tussen de EU Hoge Vertegenwoordiger, mw. Mogherini, en de Libische regering in Toebroek over medewerking aan de EU missie. Vanwege het vertrouwelijke karakter van de besprekingen in New York kan een conceptversie niet worden gedeeld.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot deze VN-resolutie? Is er reeds een conceptversie in omloop? Indien ja, kan deze, al dan niet vertrouwelijk, naar de Kamer worden gestuurd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten op welke wijze de vluchtelingenproblematiek vanuit Libië gezien kan worden als een bedreiging of schending van de vrede dan wel als een daad van agressie, zoals hoofdstuk 7 van het VN-Handvest stelt?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Een oordeel of er sprake is van een bedreiging van de vrede in de zin van artikel 39 van het VN Handvest is aan de VN Veiligheidsraad. Een dergelijk oordeel is nodig wil de VN Veiligheidsraad een bindende resolutie onder hoofdstuk 7 van het Handvest aan kunnen nemen die gebruik van geweld toestaat.
De VN Veiligheidsraad heeft eerder resoluties aangenomen onder hoofdstuk 7 van het VN Handvest naar aanleiding van conflicten waarbij grote stromen ontheemden en asielzoekers op gang kwamen, en die de stabiliteit en veiligheid van een land of een regio dreigden te ondermijnen of te verergeren. Dit betrof onder andere de situatie in Irak en in Haïti.
De mensensmokkel en -handel via het territorium van Libië en de Middellandse Zee leidt tot schrijnende situaties langs de migratieroutes naar en in Libië en op zee. Mensensmokkel is een lucratieve inkomensbron voor criminele netwerken. De situatie brengt veiligheidsrisico’s met zich mee voor Libië en de bredere regio en vormt daarmee naar het oordeel van de lidstaten van de Europese Unie een bedreiging van de internationale veiligheid die moet worden aangepakt.
Is het eerder voorgekomen dat de VN-Veiligheidsraad een resolutie onder hoofdstuk 7 aannam naar aanleiding van een bedreiging of schending van de vrede dan wel als een daad van agressie voortkomende uit migratieproblematiek?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de houding van de Libische autoriteiten met betrekking tot op de vluchtelingenproblematiek vanuit Libië gerichte EU-missie, met name waar het optreden van de EU in Libië of de territoriale wateren van het land betreft?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 is de Hoge Vertegenwoordiger van de EU in gesprek met de Libische autoriteiten in Toebroek over medewerking aan de EU-missie. De Libische regering heeft eerder aangegeven een EU missie in de Libische territoriale zee vooralsnog niet wenselijk te achten. Ook de vertegenwoordigers van het General National Congress (GNC) in Tripoli hebben aangegeven bezorgd te zijn over een eventuele missie.
Is het waar dat de erkende regering van Libië de facto geen zeggenschap heeft over grote delen van het land waar militairen van de EU-missie mogelijk op zullen treden? Welke (mogelijke) gevolgen kan dit voor de missie hebben?
De Libische regering in Beida/Toebroek heeft op dit moment in het westelijk deel van Libië geen feitelijke zeggenschap. Voor het beperken van de veiligheidsrisico’s bij een eventueel EU-optreden voor of op de kust zal ook samenwerking met de lokale autoriteiten van belang zijn. De mogelijkheden worden daarnaast beïnvloed door de actuele veiligheidssituatie.
Gasexplosies in Noord-Siberië |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over gasexplosies in Noord-Siberië die grote kraters veroorzaken en leiden tot grote methaanemissies?1
Ja.
Klopt het dat deze explosies tot kettingreacties zouden kunnen leiden en een versnelling van het broeikaseffect in werking kunnen zetten?
Het vijfde assessment rapport van het IPCC (WGI, 2013) maakt geen melding van literatuur in relatie tot het ontstaan van kraters in het permafrost in Noord-Siberie. Volgens het IPCC zal in een warmer wordende wereld de afbraak van organisch materiaal uit het permafrost een langdurige bron van extra broeikasgassen zijn. In een recente publicatie in Nature (Schuur et al., Climate change and the permafrost feedback, Nature, 2015) wordt een kwantitatieve schatting gemaakt van de in de 21e eeuw vrijkomende hoeveelheid broeikasgassen (kooldioxide en methaan) uit het permafrost als gevolg van stijgende temperaturen: deze zal een tiende tot een kwart bedragen van de hoeveelheid broeikasgassen, die middels het verbranden van fossiele brandstoffen wordt geëmitteerd. Deze en toekomstige publicaties op het gebied van permafrostemissies zullen in het volgende (zesde) IPCC rapport worden beoordeeld.
Kunt u dit verschijnsel aan de orde stellen tijdens de klimaatconferentie in Parijs?
Het vijfde assessment rapport van het IPCC vormt het fundament onder de klimaatonderhandelingen in Parijs in december 2015. In geval het zesde assessment rapport op het gebied van de permafrostmeekoppeling tot nieuwe inzichten komt, zal dit na publicatie in de UNFCCC klimaatconferenties worden meegewogen.
De betrokkenheid van het bedrijf NXP Semiconductors (NXP) bij conflicten met vakbonden in Thailand en de Filipijnen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u reageren op het artikel «NXP intimideert vakbonden in Thailand en Filipijnen»?1
Ja.
De Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) constateert dat NXP vakbondsleden intimideert, cao-onderhandelaars heeft ontslagen en personeel heeft gedwongen op nationale feestdagen te werken en overuren te maken; kunt u aangeven hoe u deze praktijken beoordeelt?
De conclusies uit het onderzoek «Unable to connect» van SOMO, aangehaald in het artikel in NRC Handelsblad («NXP in conflict met lokale vakbonden in Thailand en Filipijnen», 2 juni 2015) zijn verontrustend en vragen om nader onderzoek. De Nederlandse ambassades in Bangkok en Manilla zullen naar aanleiding van het rapport contact opnemen met de lokale vakbonden. NXP dient de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen in de gehele keten na te leven. Het respecteren van vakbondsvrijheid en fatsoenlijke werkuren zijn daarbij essentieel. Tegelijkertijd weten we dat de gebruikelijke praktijk ten aanzien van arbeidsomstandigheden in productielanden als Thailand en de Filipijnen vaak te kort schiet. NXP en andere multinationale ondernemingen dragen echter de verantwoordelijkheid streng toe te zien op de omstandigheden in hun keten.
De Thaise en Filipijnse wetgeving schrijven een 48-urige werkweek voor, conform de ILO-normen; beide laten echter veel overwerk toe en in Thailand is volgens SOMO bij NXP inmiddels sprake van een 12-urige werkdag; kunt u aangeven of u er waarde aan hecht dat een Nederlands bedrijf zich in andere landen aan de ILO-normen houdt, ook als deze strenger zijn dan de daar geldende wetgeving?
Ik hecht hier veel waarde aan. De IMVO-convenanten baseren zich onder andere op de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, waar de fundamentele ILO-conventies onderdeel van uitmaken. Bij gebrek aan regelgeving of naleving daarvan in productielanden, stellen de internationale richtlijnen de norm voor multinationals, die geacht worden die norm te realiseren voor hun werknemers. Vakbonden mogen NXP hieraan houden en kunnen werknemers informeren over de internationale normen ten aanzien van arbeidstijden en vakbondsvrijheid.
NXP heeft aangegeven dat het in gesprek wil gaan met de Thaise vakbond2; over de Filipijnse vakbond, wiens cao-onderhandelaars door NXP werden ontslagen, heeft NXP geen toezeggingen gedaan; bent u bereid NXP aan te spreken op de omgang met de rechten van werknemers en de omgang met vakbonden?
Ik spreek alle bedrijven aan op naleving van de OESO-richtlijnen, dus ook NXP. Het is goed dat NXP in gesprek gaat met de Thaise vakbond. De Nederlandse ambassade in Bangkok is al langer in contact met NXP Thailand en heeft ook naar aanleiding van het SOMO-rapport met NXP gesproken. NXP heeft ondertussen SOMO uitgenodigd voor een bedrijfsbezoek en gesprek naar aanleiding van het rapport. De ambassade zal dit volgen. In de Filipijnen is voor zover bekend nog geen contact geweest tussen NXP en SOMO met betrekking tot een concrete vervolgstap. De Nederlandse ambassade zal contact opnemen met de Filipijnse afdeling van NXP.
De ambassades in Manilla en Bangkok zullen waar wenselijk de lokale vakbonden betrekken bij de mogelijke stappen die NXP naar aanleiding van de bevindingen in het SOMO-rapport neemt. Indien deze onvoldoende zijn, zal in overleg met de verschillende partijen worden nagedacht over effectieve vervolgactie(s).
Is NXP betrokken bij het opstellen van het convenant voor de sector Metaal & Elektronica? Bent u, als dit niet het geval is, bereid het bedrijf alsnog bij de onderhandelingen over dit convenant te betrekken?
Ja, NXP is betrokken via de FME, de ondernemersorganisatie voor de technologische industrie. Het proces om te komen tot IMVO-convenanten loopt via vertegenwoordigende organisaties als brancheverenigingen. De reden hiervoor is dat wordt gestreefd naar het maken van afspraken met zo breed mogelijk draagvlak. Via de schaal die breed gedragen IMVO-convenanten biedt kunnen bedrijven hun invloed (leverage) vergroten om risico’s op negatieve effecten van hun daadwerkelijke of mogelijke handelen aan te pakken. FME heeft aangegeven in de tweede helft van 2015 initiatieven op dit vlak te gaan ontplooien.
De Bilderbergconferentie |
|
Harry van Bommel |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat tijdens de Bilderbergconferentie in het Oostenrijkse Telfs-Buchen van 11 tot en met 14 juni jl., waar u bij aanwezig was, onder meer is gesproken over Griekenland, cybersecurity, Rusland, Iran en de VS?1 Welke onderwerpen kwamen verder aan bod?
De organisatie van de Bilderbergconferentie heeft in een persbericht
(zie www.bilderbergmeetings.org) hoofdonderwerpen van de bijeenkomst van 2015 gepubliceerd. De lijst bevat ook de onderwerpen uit uw vraag. Voor de bijeenkomst geldt de Chatham House rule, die een zinvolle gedachtewisseling verzekert.
Kunt u aangeven wat uw eigen inbreng was tijdens deze conferentie op de genoemde thema’s en andere onderwerpen die mogelijk aan bod zijn geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de totale kosten voor de reis, het verblijf, en eventuele begeleiding en voorbereidingen en andere activiteiten die ontplooid zijn in verband met uw bezoek aan de conferentie?
De kosten voor reis- en of verblijf van de Minister-President komen voor rijksrekening, en bedroegen Euro 1.590,–.
De impact van certificering op arbeidsomstandigheden van werknemers in de landbouwsector in ontwikkelingslanden |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport Goodness Guaranteed van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) naar de impact van certificeringen op arbeidsomstandigheden van werknemers in de landbouw in ontwikkelingslanden?1
Ja. Een belangrijke conclusie in het onderzoek van SOMO is dat certificering een positieve invloed heeft op naleving van arbeidsnormen. Maar tevens geeft het onderzoek aan dat bepaalde keurmerken betere resultaten boeken dan andere. Hoe strikter de controle, hoe beter de impact. Het onderzoek geeft aanbevelingen voor de verbetering van de controles door keurmerken ten aanzien van naleving van arbeidsnormen.
Bent u bereid om met Nederlandse supermarkten in gesprek te gaan om het gebruik van duurzaamheidscertificeringen te laten toenemen, vooral bij huismerkartikelen?
Staatssecretaris van Economische Zaken spreekt met de Alliantie Verduurzaming Voedsel, waar de Nederlandse supermarkten ook in vertegenwoordigd zijn. De Alliantie heeft samen met het Ministerie van Economische Zaken een agenda opgesteld om de duurzaamheid van de gehele voedselketen op negen duurzaamheidsthema’s, waaronder arbeid, te verhogen. Deze inzet is gericht op alle merken, ook huismerken. Supermarkten werken zo gezamenlijk aan ketenverduurzaming, onder andere door het vergroten van het aanbod van producten met keurmerken die mede zijn gericht op verbetering van arbeidsomstandigheden. Denk hierbij aan UTZ certified, Fairtrade, RSPO, RTRS, Rainforest Alliance.
Daarnaast hanteren alle supermarkten BSCI (Business Social Compliance Initiative) of een gelijkwaardige gedragscode voor producten uit risicogebieden (vooral in Afrika, Zuid-Amerika, India). BSCI is een gedragscode ter verbetering van de arbeidsomstandigheden. BSCI verwacht van de leden en hun leveranciers een verbeterplan gericht op toekomstige aansluiting bij de normen van de International Labour Organisation (ILO). BSCI is evenwel niet in het onderhavige onderzoek van SOMO meegenomen.
Bent u bereid in te zetten op het versterken van de duurzaamheidsstandaarden door middel van betere controles op arbeidsomstandigheden, meer rechtsbesef bij werknemers, leefbaar loon, vakbondsvrijheid en een veilige en gezonde werkomgeving, bijvoorbeeld via de internationale certificeringsorganisatie ISEAL?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u het er mee eens dat een keuze van supermarkten voor duurzaam gecertificeerde producten een hele goede stap is voor bepaalde productgroepen, maar dat supermarkten ook actieve due diligence moeten verrichten over de breedte van hun aanbod en daarover transparant dienen te zijn, bijvoorbeeld met behulp van de kennis van het Sustainability Consortium? Hoe gaat u hen daartoe stimuleren?
Er zijn verschillende systemen, zoals The Sustainability Consortium (TSC), die supermarkten helpen de risico’s in kaart te brengen binnen de verschillende ketens en leveranciers te sturen op verdere verduurzaming. Arbeidsomstandigheden zijn daar een belangrijk aandachtspunt. De keuze van supermarkten voor certificering is een concrete invulling van hun ketenverantwoordelijkheid (due diligence). Zoals de OESO-richtlijnen voorschrijven, gebruiken bedrijven hierbij hun inkoopmacht om negatieve impact in de keten te minimaliseren, en positieve impact te vergroten. Met TSC heeft de Alliantie Verduurzaming Voedsel bij het Ministerie van Economische Zaken een aanvraag ingediend voor publiek-private samenwerking met het doel om het TSC-systeem te versterken.
Bent u bereid het verbeteren van de meerwaarde en prestaties van certificeringen en de impact van certificeringen op de arbeidsomstandigheden in de landbouw te ondersteunen? Zo ja, op welke manier?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het gebruik van de Sociale Voorwaarden in het duurzaam inkoopbeleid beter tot uitvoering wordt gebracht? Op welke manier wilt u de kwaliteit van de officieel goedgekeurde keteninitiatieven (binnen het beleid van de Sociale Voorwaarden) helpen te verbeteren?
In 2014 is de toepassing van de internationale sociale voorwaarden binnen de rijks-inkoop geëvalueerd. Een belangrijke aanbeveling in het evaluatierapport is om de sociale voorwaarden in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen. De Minister voor Wonen & Rijksdienst heeft aan de Kamer toegezegd om na te gaan op welke wijze dat kan geschieden voor de rijks-inkopen. In het licht van dit onderzoek wordt ook bezien op welke manier met de kwalificatie van keteninitiatieven wordt omgegaan. Tot nu toe is uitgegaan van de veronderstelling dat de multistakeholderstructuur de waarborg zou moeten bieden voor de kwaliteit van de keteninitiatieven. Deelname aan een keteninitiatief is een manier voor bedrijven om risico’s in hun keten te verkleinen en aan te pakken. Dat geldt ook voor de overheid als inkopende partij.
Bent u bereid het onderzoek van SOMO te benutten bij de vorming van het convenant met supermarkten, naar aanleiding van de «MVO Sector Risico Analyse»?2 Bent u bereid om in lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 32 500 V, nr. 48) afspraken te maken met supermarkten over het voorkomen, bestrijden en monitoren van schendingen van arbeidsrechten, in het bijzonder bij de huismerken? Zullen duurzaamheidscertificeringen en hun prestaties, maar ook de gegevens van het Sustainability Consortium, onderdeel zijn van eventuele convenanten?
Het initiatief voor de convenanten ligt bij de sectoren zelf. De Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI), het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) en andere partijen uit de levensmiddelenindustrie hebben zich reeds gemeld bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de SER. Het CBL onderzoekt, samen met FNLI en IDH de mogelijkheden om, aanvullend op bestaande duurzaamheidsinitiatieven in de sector en in dialoog met relevante stakeholders, een gezamenlijk, overkoepelend convenant op te stellen waarin belangrijke sociale en ecologische thema’s worden uitgewerkt. Van de sector mag verwacht worden dat zij het onderzoek van SOMO en de gegevens van TSC daarin betrekken.