Het bericht dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap in wil zetten op stedelijke ontwikkeling ten koste van landbouwfondsen |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Erkent u dat de zogenaamde «stadsparken» aan de basis staan van de netto, positieve bijdrage van ongeveer € 26 mrd. van de agrarische sector aan de Nederlandse handelsbalans?1
De groene gebieden («stadsparken») tussen onze steden worden door alle Nederlanders, inclusief de stedelingen als zeer waardevol ervaren. Uiteraard onderken ik het zeer grote belang van de agrarische sector voor de Nederlandse economie.
Waar baseert u uw veronderstelling op dat Nederland op wereldschaal bekeken één stad met een grote hoeveelheid stadsparken is? Hebben deze zogenaamde stadsparken het niet juist mogelijk gemaakt dat steden zich konden ontwikkelen, in plaats van andersom?
Nederland kent geen grote, dominante stad, maar een polycentrisch netwerk van kleine en middelgrote nabijgelegen steden. Dit netwerk spreidt zich uit over het grootste deel van Nederland. De OESO duidt in haar Territorial Review of The Netherlands de grote economische potentie van deze uitgangspositie, omdat het de kans biedt de gezamenlijke omvang van steden te benutten (agglomeratievoordelen) zonder de nadelen van een grote stad te ervaren, zoals congestie of extreem hoge woningprijzen. De groene gebieden (natuur, agrarisch, cultuurlandschap) «tussen» de steden zijn een wezenlijk onderdeel van de aantrekkelijkheid van het Nederlandse stedennetwerk en daarmee een positieve vestigingsfactor.
Richt uw inzet met betrekking tot vermindering van regels voor eigen initiatieven van bewoners en ondernemers zich, gelet op uw constatering dat Nederland op wereldschaal één stad is, niet alleen op de stedelijke gebieden, maar ook op het landelijk gebied?
Ja, ik doel hiermee op initiatieven zoals de Experimentenwet, begin januari 2015 aangekondigd in de Agenda Lokale Democratie. De Experimentenwet is in ontwikkeling. Aan alle gemeenten, groot en klein, stedelijk en niet-stedelijk heb ik, samen met de VNG, in de afgelopen periode gevraagd om met voorstellen te komen om tijdelijk af te wijken van knellende wet- en regelgeving. Ik wil op basis hiervan een aantal gemeenten experimenteerruimte bieden met als doel om de publieke dienstverlening te verbeteren en maatschappelijke opgaven effectiever aan te pakken, ook buiten het stedelijk gebied.
Daarnaast wordt er met de Nederlandse inzet op het gebied van EU Better Regulation aandacht gevraagd voor de effecten van Europese wetgeving voor lokale en regionale overheden. Lokale en regionale overheden zijn immers belangrijke uitvoerders van Europese wetgeving en ervaren dat (sectoraal) Europees beleid en regelgeving niet altijd goed aansluit bij een gebiedsgerichte benadering op lokaal en regionaal niveau.
Is het waar dat u tijdens het Nederlandse voorzitterschap in wilt zetten op verschuiving van een deel van het budget voor het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) naar stedelijke ontwikkeling?
De kaders voor de aanwending van de GLB-middelen zijn meerjarig vastgelegd voor de periode 2014–2020. De inzet is niet om tijdens het Nederlands voorzitterschap besluiten te nemen over het verschuiven van budget van het GLB of andere Europese fondsen naar stedelijke ontwikkeling. Binnen het EU Meerjarig Financieel Kader zijn er onder de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (zoals EFRO en ESF) al middelen beschikbaar voor stedelijk beleid. Zo moet ten minste 5% van de op nationaal toegewezen EFRO-middelen worden bestemd voor geïntegreerde maatregelen voor duurzame stedelijke ontwikkeling. Voor de periode 2014–2020 is er voor gekozen deze EFRO-middelen in te zetten in de G4 met een zgn. Geïntegreerde Territoriale Investering (GTI). Synergie van de fondsen wordt bereikt door de gelijktijdige inzet van 5% van de nationale ESF-middelen.
Ik wil middels de lancering van een Europese Urban Agenda tijdens het EU-voorzitterschap meer aandacht vragen voor hoe de EU met zijn instrumentarium kan bijdragen aan de ontwikkeling van steden, zodat (onnodige) belemmeringen weggenomen worden en kansen benut kunnen worden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om concrete (sectorale) EU-wetgeving die gebiedsgerichte stedelijke oplossingen bemoeilijkt. Ook wil ik verkennen of er belemmeringen voor steden bestaan, bij het gebruik van EU-fondsen en zo ja, hoe deze kunnen worden weggenomen.
Op de website van het CDA stond een column (datum 2 juni 2015) van CDA Europarlementariër Lambert van Nistelrooij, waarin ook hij pleit voor meer inspraak voor steden in de Europese Unie.
Acht u financiering van stedelijke ontwikkeling, in het kader van subsidiariteit, een taak voor de Europese Unie?
Stedelijk beleid is geen taak voor de Europese Unie en dat zal wat het kabinet betreft ook zo blijven. Aangezien steden belangrijke uitvoerders zijn van EU-beleid, is het echter wel van belang dat de EU in zijn beleid beter rekening houdt met het effect van haar beleid op steden.
Organisaties zoals Eurocities en het Comité van de Regio’s zijn daarom ook zeer actief op Europees niveau.
Het is overigens op dit moment al het geval dat de EU via EU-Fondsen zoals EFRO en ESF subsidies aan steden geeft (zie vraag 4).
Welk deel van het budget voor het GLB zou u willen verschuiven naar stedelijke ontwikkeling?
Zie mijn antwoord bij vraag 4.
Waarom wilt u specifiek geld weghalen bij het GLB?
Zie mijn antwoord bij vraag 4.
Heeft u er rekening mee gehouden dat het GLB in tegenstelling tot andere beleidsterreinen volledig communautair is, dat al sprake is van bezuiniging op het GLB (per lidstaat) en dat het GLB belangrijk is voor een vitale agrarische sector, ook één van de motoren van de Nederlandse economie?
Ik realiseer mij wat het belang van het GLB voor de Nederlandse agrarische sector en het belang van de Nederlandse agrarische sector voor de Nederlandse economie is. Ook zie ik de rol die steden spelen als belangrijke motoren van economie, banen en innovatie.
Bent u bereid uw suggestie om tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie in te zetten op bezuiniging op het GLB ten faveure van stedelijke ontwikkeling, te heroverwegen?
Zie mijn antwoord bij vraag 4.
Het bericht dat Engeland ruim vijf miljard pond heeft uitgegeven aan wapenexport naar landen die op de zwarte lijst staan wegens mensenrechtenschendingen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Britse Parliamentary Committees on Arms Export Controls, die concluderen dat de Britse overheid miljarden heeft uitgegeven aan wapenexport naar landen die op de zwarte lijst staan wegens mensenrechtenschendingen?1
Ja. Overigens is het niet zo dat de Britse overheid dit geld heeft uitgegeven aan wapenexporten. In de regel genereren exporten immers geld. Het Verenigd Koninkrijk heeft wel exportvergunningen afgegeven voor Britse wapenexporten.
Wat vindt u van de conclusies die de Committees trekken namelijk dat de wapenexport vanuit Groot-Brittannië haaks staat op het belang van mensenrechten? Bent u ervan op de hoogte dat de Britten volop wapens leveren aan landen die reden tot zorg geven zoals Afghanistan, China, Iran, Irak, Israël, Rusland en Sri Lanka? Zo ja, is hierover gesproken in Europees verband, zowel met de Britten als door alle lidstaten onderling in de EU Council Working Party on Conventional Arms Exports (COARM)?
Het rapport concludeert dat de Britse overheid in 2013 in totaal 3.298 maal een Standard Individual Export Licence (SIEL) heeft afgegeven voor de uitvoer van militaire goederen naar een land dat voorkomt op een lijst van 28 landen waarover het Britse Ministerie van Buitenlandse Zaken zich zorgen maakt inzake de mensenrechtensituatie. Die lijst geldt bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen echter niet als zwarte lijst. Wel geeft deze aanleiding om zorgvuldig te kijken naar een mogelijk verband tussen de uit te voeren goederen en geconstateerde mensenrechtenschendingen.
Het Verenigd Koninkrijk rapporteert, evenals Nederland, jaarlijks aan de EU over de afgegeven en afgewezen vergunningaanvragen per bestemming. Op 17 maart jl. nog heeft de EU het zestiende jaarverslag volgens artikel 8, lid 2, van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie gepubliceerd.
De EU-lidstaten hebben zoals bekend een reguliere procedure van wederzijds informeren en consulteren over afgewezen vergunningaanvragen (denials). Daarnaast kunnen de lidstaten in de EU-Raadswerkgroep Conventional Arms Exports (COARM) hun wapenexportbeleid en de implementatie daarvan met elkaar bespreken. En marge van de COARM en via de contacten die in die Raadswerkgroep worden gelegd wisselt Nederland ook van gedachten met andere lidstaten, waaronder het Verenigd Koninkrijk, over hun beleid richting de diverse bestemmingslanden. Binnen de COARM is Nederland een van de lidstaten die een voortrekkersrol vervullen in de informatie-uitwisseling over afgegeven vergunningen naar gevoelige bestemmingen, zoals landen waar ernstige mensenrechtenschendingen plaatsvinden en landen waar sprake is (geweest) van een militaire machtsovername.
Hoe verhoudt de levering van anti-oproer schilden, machinegeweren, handgranaten, kogelvrije vesten, militaire helmen, machinepistolen, militaire steunvoertuigen, traangasmunitie aan Libië, scherpschutter geweren en intelligence apparatuur aan Saudi Arabië en kogelvrije vesten, militaire helmen en cryptografische software aan Syrië zich naar uw opvatting tot het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport? Zou Nederland dezelfde afwegingen hebben gemaakt inzake het afgeven van vergunningen voor levering van dit type wapens en aan deze landen?
Alle EU-lidstaten hanteren het EU Gemeenschappelijk Standpunt bij het beoordelen van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen, technologie inbegrepen, naar niet-EU-lidstaten en niet-NAVO-bondgenoten zoals Libië, Saoedi-Arabië of Syrië. De centrale vraag bij de toetsing is altijd of de aard van de goederen, het eindgebruik en de eindgebruiker van negatieve invloed kunnen zijn op de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt. De uiteindelijke beslissing om de vergunningaanvraag af te wijzen of toe te kennen is echter een nationale competentie en daarmee de verantwoordelijkheid van de individuele lidstaat.
Aangezien het Britse rapport geen informatie bevat over het eindgebruik en de eindgebruikers van de goederen, kan niet worden vastgesteld of Nederland dezelfde afwegingen zou hebben gemaakt. Evenmin is het ons bekend of hier sprake is van vergunningaanvragen die door Nederland zijn afgewezen.
Hoe verhoudt naar uw opvatting de levering van 170 miljoen pond aan militaire helicopters, cryptografische software, spionage software en kleine munitie zich tot de EU-sancties tegen Rusland en tot de bijzonder reële risico’s dat wapens door Rusland worden ingezet in de Oekraïne en tegen de Oekraïense bevolking?
Uit het rapport blijkt niet wanneer de genoemde goederen precies aan Rusland zijn geleverd, waardoor niet duidelijk wordt of de EU-sancties tegen Rusland al van kracht waren ten tijde van de export. Het rapport reageert vooral op het jaarrapport van de Britse regering over 2013, toen er nog geen wapenembargo tegen Rusland van kracht was. Op pagina 245 van Volume II van het rapport staat dat de Britse regering 25 bestaande wapenexportvergunningen heeft ingetrokken na de instelling van de EU-sancties tegen Rusland en dat iedere nieuwe vergunningaanvraag aan deze sancties zal worden getoetst (ibid., p. 246).
Welke mogelijkheden zijn er Europees voor lidstaten om elkaar aan te spreken op conflicterende uitgangspunten in het wapenexportbeleid en in het bijzonder mogelijke schending van afgekondigde EU-sancties?
De uiteindelijke beslissing over vergunningaanvragen is een nationale competentie. Zoals in het antwoord op vraag 2 gesteld, kunnen de lidstaten hun wapenexportcontrolebeleid met elkaar bespreken in de COARM. Dat gebeurt ook, en Nederland speelt een voortrekkersrol bij het verbeteren van de informatie-uitwisseling over afgegeven vergunningen naar post-embargolanden en naar een beperkt aantal specifieke, gevoelige bestemmingen.
Zoals in het antwoord op de vragen 3 en 6 gesteld, staan bij alle EU-lidstaten de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt centraal bij de toetsing van vergunningaanvragen. Als er sancties of embargo’s gelden voor het bestemmingsland of als er een directe relatie is tussen de te exporteren goederen en de geconstateerde mensenrechtenschendingen, moet de vergunningaanvraag worden afgewezen.
De kabinetsreactie op de initiatiefnota «Wapens en Principes, Ambities voor een geloofwaardig en geharmoniseerd wapenexportbeleid in Europa» van D66 en PvdA ging u op 23 april jl. toe. Zoals daarin aangegeven, delen wij uw ambitie om te streven naar volgende stappen in de harmonisatie van het wapenexportbeleid in Europa. Het instellen van een wapenexportautoriteit en een Right to Challenge staan echter op gespannen voet met de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten. Wapenexport raakt immers aan de nationale veiligheid, die de uitsluitende verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf is. Het voorstel om op dit terrein formeel verantwoording af te leggen aan andere EU-lidstaten zal naar verwachting weerstand oproepen bij veel EU-lidstaten. Het kabinet zal de Europese partners evenwel over dit idee consulteren, om te beginnen de meest gelijkgestemden op het gebied van verdere EU-harmonisatie.
Is sprake van vergunningsaanvragen die door Nederland zijn afgewezen, maar door Groot-Brittannië wel zijn toegewezen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat wapenexportbeleid dat haaks staat op het belang van mensenrechten, in strijd is met afgekondigde EU-sancties en levering aan twijfelachtige regimes toestaat, afbreuk doet aan een geloofwaardig wapenexportbeleid en schadelijk is voor de geloofwaardigheid van Europees buitenlandbeleid?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beschouwt u de stevige conclusies van de Britse Parliamentary Committees on Arms Export Controls in het licht van de initiatiefnota van D66 en PvdA waarin onder meer een Europese wapenexportautoriteit en een Right to challenge worden voorgesteld om tot een geloofwaardiger en meer geharmoniseerd wapenexportbeleid te komen in Europa?2
Zie antwoord vraag 5.
De onderzoeken naar de MH17 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is het memo van de briefing van 14 juli 2014 dat Argos naar buiten gebracht heeft authentiek? Kunt u het memo officieel met de Kamer delen en ook de afgeleide versie die naar een aantal departementen is gegaan?
Het kabinet betreurt dat het verslag van de briefing van 14 juli 2014 in Kiev is uitgelekt. Zoals eerder gesteld, is het kabinet van mening dat verslagen van dergelijke briefings en andere diplomatieke contacten vertrouwelijk moeten kunnen worden geschreven en behandeld, te meer omdat dergelijke verslagen ook de zienswijze van het gastland en van vertegenwoordigers van andere landen kunnen bevatten. Vertrouwelijkheid is cruciaal voor het goed functioneren van het internationale diplomatieke verkeer. Om die reden is de Kamer eerder geïnformeerd dat het verslag zelf niet openbaar gemaakt zou worden en heeft het kabinet in eerdere brieven de strekking ervan gegeven. Om diezelfde reden zal het kabinet ook het document waarmee de essentie van de briefing is gedeeld met andere departementen niet delen. Ongeacht of landen zich nu wel of niet beklagen, dergelijke lekken maken het moeilijker voor Nederlandse diplomaten om vertrouwelijke gesprekken te voeren met internationale gesprekspartners.
Heeft Oekraïne of de VS zich formeel of informeel beklaagd bij Nederland dat dit memo openbaar geworden is?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer heeft de regering dit memo aan de Onderzoeksraad voor de Veiligheid verzonden?
Het memo is op 15 januari 2015 naar de Onderzoeksraad voor de Veiligheid verzonden.
Kunt u de «state letter» van de International Civil Aviation Organization (ICAO) over de Krim uit april 2014 aan de Kamer doen toekomen?
Ja, de state letter is bij deze beantwoording bijgevoegd.1
Kunt u aangeven wie die «state letter» ontvangen heeft in Nederland en welke actie daarop ondernomen is? Kunt u ook specifiek aangeven of er communicatie tussen de overheid en KLM is geweest over deze «state letter» en hoe die communicatie heeft plaatsgevonden?
Via de ICAO state letter zijn op 2 april 2014 de ICAO verdragsstaten en gelieerde Internationale Organisaties geïnformeerd over de situatie in het luchtruim boven de Krim. De gelieerde internationale organisaties zijn onder andere IATA (wereldorganisatie van luchtvaartmaatschappijen), IFALPA (wereldorganisatie voor piloten), ACI (wereldorganisatie van luchthavens), ECAC (European Civil Aviaton Organisation), Eurocontrol, Europese Commissie en het Europees agentschap voor luchtvaartveiligheid (EASA). Met deze state letter informeerde ICAO de gehele civiele luchtvaartsector over de situatie op de Krim, waar meer dan één verkeersleidingsorganisatie de luchtverkeersleiding claimden in het luchtruim (Simferopol FIR). Het betrof hier de Oekraïense en Russische luchtverkeersleidingsorganisaties.
Sinds 2 april 2014 adviseerde Eurocontrol luchtvaartmaatschappijen het luchtruim boven de Krim te mijden en heeft zij gezorgd voor alternatieve capaciteit om vluchten om de Krim heen te leiden. Op 3 april adviseerde EASA in een Safety Information Bulletin de luchtvaartsector om Simferopol FIR te mijden. Omdat de luchtvaartmaatschappijen via deze kanalen al op de hoogte waren gebracht van de situatie in het luchtruim van de Krim, is de state letter niet nogmaals door de overheid onder de aandacht van de Nederlandse maatschappijen gebracht.
Luchtvaartmaatschappijen hebben aangegeven dat zij vanaf 2 april 2014 niet meer over de Krim vliegen. KLM mijdt de Krim al op 1 april 2014, Transavia maakte in 2014 geen gebruik van het Oekraïense luchtruim en ook Arkefly vliegt niet over de Krim op het moment dat onduidelijkheid bestaat over verkeersleiding boven Krim.
Sinds eind september 2014 is het luchtruim boven de Krim middels een NOTAM officieel gesloten.
Kunt u aangeven op welke momenten er tussen januari 2014 en 17 juli 2014 contact is geweest tussen overheidsinstellingen en de KLM (en andere Nederlandse luchtvaartmaatschappijen) over de situatie in het luchtruim in Oekraïne (inclusief de Krim)? Kunt u elk contact, inclusief de aard, specificeren?
Zoals eerder aangegeven in de brief aan uw Kamer van 3 februari (Tweede Kamer 2014–2015 Kamerstuk 33 997, nr 30) is er ten aanzien van de situatie in Oost-Oekraïne geen overleg geweest tussen overheidsinstellingen en luchtvaartmaatschappijen over de veiligheid van het luchtruim boven Oost-Oekraïne. Dit geldt ook voor de Krim. Vanuit de reguliere overleggen heeft uiteraard wel overleg plaatsgevonden met in Nederland geregistreerde luchtvaartmaatschappijen. In alle landen waar Nederlandse ambassades zijn gevestigd en waar het Nederlandse bedrijfsleven is vertegenwoordigd, spreken ambassades en betrokken vertegenwoordigers elkaar uiteraard regelmatig over uiteenlopende onderwerpen.
Kunt u aangeven welke progressie gemaakt is met de website voor het delen van informatie over luchtvaarveiligheid, die de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in februari jl. aankondigde? Welke landen zijn bereid tot het delen van informatie en wanneer zal de site operationeel zijn?
Sinds 2 april 2015 is de ICAO website op proefbasis operationeel. ICAO heeft daartoe haar lidstaten op de hoogte gesteld van de interim- procedures voor het openbaar maken van informatie via de ICAO website. Inmiddels heeft het Verenigd Koninkrijk informatie op de website geplaatst (ten aanzien van Egypte en Irak). Naar verwachting zullen andere lidstaten binnenkort ook informatie op de site zetten.
ICAO heeft lidstaten verzocht uiterlijk 15 december 2015 hun ervaringen met de website kenbaar te maken. Een ICAO werkgroep zal op basis van de ervaringen eventueel aanbevelingen doen aan de ICAO Council in de eerste helft 2016.
In aanvulling op de activiteiten binnen ICAO, is binnen de Europese Unie ook een initiatief gestart dat door de Europese Commissie (EC) is toegelicht tijdens de Transportraad van 13 maart jl. De EC wil een structuur opzetten met als doel meer informatie te delen over het vliegen over conflictgebieden. Een eerste stap is het uitwisselen van informatie tussen lidstaten en het opzetten van een gedeelde methodiek voor risicoanalyses. In dat kader verstuurt EASA sinds kort aan lidstaten een zogenaamde vooraankondiging van safety bulletins die zij van plan is te verstrekken over conflictgebieden (safety bulletins zijn voor EASA één van de reguliere communicatiemiddelen). In deze vooraankondiging wijst EASA op de berichtgeving van andere overheden aan hun eigen luchtvaartmaatschappijen. Deze overheden maken vaak ook op andere wijze hun berichtgeving openbaar; zo publiceert de Amerikaanse luchtvaartautoriteit (FAA) haar berichten ook op haar eigen website.
EASA heeft sindsdien drie vooraankondigingen verstuurd; op 30 maart jl. over Jemen, 1 april jl. over Soedan en Zuid-Soedan en op 7 april jl. over Irak. De definitieve safety bulletins zijn een dag later door EASA openbaar gemaakt op haar website. Omdat deze berichtgeving van EASA afkomstig is, die rechtstreeks met IenM communiceert, heeft IenM deze informatie doorgestuurd aan Nederlandse luchtvaartmaatschappijen ten behoeve van hun risicoanalyse voor een veilige vluchtuitvoering. Dit is in lijn met het eerder met uw Kamer in het AO van 5 februari jl. gedeelde uitgangspunt dat informatie via de zo kort mogelijke lijn met luchtvaartmaatschappijen wordt gedeeld.
Bent u bereid de analyse te geven die de regering gemaakt heeft van de tekortkomingen in het delen van veiligheidsinformatie met luchtvaartmaatschappijen? Zo nee, hoe kan de Kamer dan beoordelen of de voorgestelde verbetermaatregelen effectief zijn?
In het algemeen overleg met uw Kamer op 5 februari jl. hebben we kort gesproken over de analyse die is gemaakt vanuit Nederland in voorbereiding op de Task Force van ICAO. Daar is toen aangegeven dat de Nederlandse luchtvaartpartijen en de verschillende departementen bij de voorbereiding zijn betrokken. Er is geen specifieke analyse gemaakt over het delen van veiligheidsinformatie in Nederland aangezien de Task Force gericht was op mondiale verbeteringen. In dat kader is de inbreng van alle betrokken Nederlandse partijen (luchtvaartpartijen en departementen) gebundeld en mondeling bij de besprekingen van de Task Force ingebracht. De Task Force is in hoog tempo tot concrete voorstellen gekomen om de risico’s van vliegen boven conflictgebieden te verkleinen. De ICAO website is er daar één van. Deze maatregelen moeten leiden tot een verbetering van het mondiale systeem.
Voor eventuele tekortkomingen in het delen van veiligheidsinformatie met luchtvaartmaatschappijen worden de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uit het onderzoek naar de besluitvorming rondom het bepalen van vliegroutes afgewacht.
Wat is de huidige stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie-Sjoerdsma, waarin het kabinet wordt verzocht zo snel mogelijk in overleg te treden met de Nederlandse luchtvaartsector om te komen tot verbeterde informatievergaring en risicoanalyse van vluchten over conflictgebieden en de rol van het kabinet daarin?1
Zoals gemeld in de stand van zaken brief MH17 van 14 april jl. zal vervolgoverleg plaatsvinden met de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers. Het overleg is gepland op 22 april 2015.
In dit overleg wordt verder gesproken over de internationale ontwikkelingen van ICAO en het Europees agentschap voor luchtvaartveiligheid (EASA) enerzijds en anderzijds over het Nederlandse systeem van informatie-uitwisseling en risicoanalyses.
Kunt u aangeven hoe de samenwerking tussen KLM en andere maatschappijen op dit moment verloopt bij het delen van veiligheidsinformatie over conflictgebieden?
De basishouding van luchtvaartmaatschappijen is dat informatie over safety en security gedeeld wordt met elkaar, KLM geeft dit ook aan. Dit onderwerp is een onderdeel van het onderzoek van de OVV naar de besluitvorming rondom het bepalen van vliegroutes.
Wordt het verdrag van 28 juli 2014 tussen Nederland en Oekraine erkend en gerespecteerd als basis van het onderzoek door de regio Luhansk en Donesk, die nu sinds Minsk-II – dat ook door Nederland en de VN erkend is als akkoord – effectief de controle hebben over het hele rampgebied?
Expliciete instemming van de separatisten is niet nodig voor de werking van het verdrag. Sinds het ondertekenen van de Minsk-akkoorden in september heeft de bergingsmissie geen belemmering ondervonden van de separatisten voor het uitvoeren van de werkzaamheden in het rampgebied. De contacten met de separatisten verlopen zoals eerder gemeld via de OVSE.
Is het Maleisische onderzoeksteam, dat nu op de rampplek ter plaatse is, daar in het kader van het JIT (Joint Investigation Team)?
Nee. Het bedoelde team is niet op de rampplek in verband met het strafrechtelijk onderzoek, maar vanwege de repatriëringsmissie. Het Maleisische onderzoeksteam maakt onderdeel uit van de internationale bergingsmissie, waar naast Maleisië en Nederland ook Australië aan deelneemt.
Kunt u een inventarisatie geven van de besluitenlijsten van de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb)?
De MCCb MH17 was belast met de coördinatie van intersectorale crisisbeheersing en besluitvorming over de samenhangende aanpak daarvan en is actief geweest in de periode van 17 juli tot 10 september 2014. Van de bijeenkomsten in die periode zijn geen separate besluitenlijsten gemaakt maar wel verslagen opgesteld. Die verslagen zijn staatsgeheim gerubriceerd. Naast besluiten bevatten deze verslagen informatie die raakt aan de veiligheid van de staat en de internationale betrekkingen.
Voor zover de verslagen besluiten bevatten, zijn deze veelal verweven met adviezen en afwegingen om tot die besluiten te komen. Adviezen en afwegingen om tot besluiten te komen kunnen worden aangemerkt als persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad. Voor een goede afweging van alle relevante aspecten is een gedachtewisseling in beslotenheid noodzakelijk. Het integraal verstrekken van deze persoonlijke beleidsopvattingen verdraagt zich daarom niet met het goed functioneren van een ministeriële commissie als de MCCb MH17.
Van belang is dat het parlement inzicht krijgt in relevante feiten en argumenten die aan het uiteindelijke besluit ten grondslag liggen. In de verschillende brieven die aan uw Kamer zijn gezonden, inclusief de beantwoording van schriftelijke Kamervragen, zijn deze feiten en argumenten verstrekt.
Tot slot geldt dat het onderzoek door de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) naar de oorzaak van de ramp nog gaande is. De MCCb-verslagen zijn integraal beschikbaar gesteld aan de OVV en zullen worden meegewogen in de eindrapportage waarover uw Kamer in het najaar wordt geïnformeerd.
Bent u bereid alle besluitenlijsten van de MCCb met de Kamer te delen? Zo nee, kunt u dan aangeven welk belang van de staat geschonden zou worden (zoals bedoeld in artikel 68 van de Grondwet) bij het zenden van deze besluitenlijsten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 24 uur voor aanvang van het plenaire debat over MH17 (gepland op 22 april a.s.) te beantwoorden?
Ja
Risico’s van steunverlening aan Syrische strijdgroepen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven welke gewapende groeperingen u steunt in Syrië? Zo neen, waarom niet?1
Nee. In het belang van de veiligheid van de bij de Nederlandse steun betrokken partijen doet het kabinet geen uitspraken over de groepen waaraan steun wordt overwogen. Zoals beschreven in de voortgangsrapportage die uw Kamer op 7 april 2015 toe is gegaan (Kamerstuk 27 925, nr. 534) komen alleen zorgvuldig doorgelichte groepen in aanmerking voor steun.
Wie of wat beschouwt u als «gematigde» Syrische strijdgroepen? Hoe bepaalt en controleert u of een strijdgroep «gematigd» is? Zijn dit ook strijdgroepen die beogen in Syrië de sharia in te voeren?
Of een groep gematigd is wordt onder andere bepaald aan de hand van een toets aan de voor het kabinet doorslaggevende criteria voor steunverlening. Voor een omschrijving van de criteria wordt verwezen naar de voortgangsrapportage.
Waarom geeft u steun aan groepen die door «partners» als voldoende betrouwbaar zijn aanbevolen? Welke partners geven deze aanbevelingen en op welke gronden acht u de aanbevelingen betrouwbaar? Is Turkije, waarvan algemeen bekend is dat zij extremistische groeperingen in Syrië hebben gesteund en gedoogd, één van deze «partners»? 2
De visie van partners kan als extra waarborg onderdeel van de selectie van groepen zijn, maar geldt niet als voorwaarde voor Nederlandse steun. In het belang van de veiligheid van bij de Nederlandse steun betrokken partijen doet het kabinet geen uitspraken over de partners met wie wordt samengewerkt.
Welke organisatie(s) gaan de Nederlandse steun vanuit Turkije en Jordanië afleveren in Syrië? Hoe heeft u de betrouwbaarheid van die organisatie(s) vastgesteld?
In het belang van de veiligheid van bij de Nederlandse steun betrokken partijen doet het kabinet geen uitspraken over de uitvoerende organisatie(s) en over de gehanteerde werkwijzen. De keuze voor de organisatie(s) komt voort uit de resultaten van de fact finding-missie die in het najaar van 2014 plaatsvond.
Worden de Nederlandse goederen vervoerd door gebieden in handen van extremistische groeperingen als Al-Nusra of de Islamitische Staat? Zo ja, waaraan ontleent u de illusie dat deze extremistische groeperingen al deze presentjes niet gretig uitpakken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of Nederlanders mogelijk strafbaar zijn als ze zich aansluiten bij gewapende groeperingen die door u worden gesteund? Zo neen, schept u hiermee niet een enorm precedent waarop gevaarlijke teruggekeerde jihadisten die zich hebben aangesloten bij door u gesteunde groepen zich kunnen beroepen om maatregelen en straffen te ontlopen?
Ja, Nederlanders die zich aansluiten bij gewapende groepen kunnen strafbaar zijn en kunnen worden vervolgd voor door hen gepleegde (internationale) misdrijven, ook als zij zich hebben aangesloten bij een groep die door Nederland wordt gesteund.
Deelt u de mening dat het knettergek is gewapende groeperingen in Syrië te steunen als, om met de woorden van één van uw topambtenaren te spreken, zelfs Nederlandse jihadgangers niet kunnen vaststellen bij welke groepering ze zich hebben aangesloten?
Nee. Alleen zorgvuldig doorgelichte groepen komen in aanmerking voor steun. Bovendien wil het kabinet gematigde gewapende groepen juist steunen om te voorkomen dat gematigde strijders of hun achterban zich bij gebrek aan middelen en alternatieven aansluiten bij ISIS, Jabhat Al Nusra of andere extremistische groeperingen.
Wilt u de steun aan gewapende groeperingen in Syrië per direct beëindigen omdat u op geen enkele wijze redelijkerwijs kan garanderen dat de Nederlandse steun niet zal verdwijnen in de klauwen van moordlustige jihadisten?
Nee.
Het bericht "Remove Paul Kruger statue within 7 days, or else: EFF" |
|
Martin Bosma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Remove Paul Kruger statue within 7 days, or else: EFF»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het beeld van president Kruger van de Zuid-Afrikaanse Republiek van grote cultuur-historische waarde is voor de Afrikaners, een autochtoon en inheems volk op het Hoge Veld van Zuid-Afrika dat nauw verwant is aan het Nederlandse volk?
Het is aan de bevolking van Zuid-Afrika om dit te bepalen.
Deelt u de trots op de daad van Koningin Wilhelmina die de pantserkruiser Gelderland stuurde teneinde president Kruger te redden aan het einde van de Boerenoorlog, de anti-koloniale strijd van de Afrikaners?
Het betreft hier een historisch gegeven waar wij geen waardeoordeel over hebben.
Bent u bekend met de golf van schandalige aanvallen in Zuid-Afrika uitgevoerd door extremisten waarbij soms racistische teksten («one settler, one bullet») gebruikt worden?
Wij zijn ermee bekend dat er in Zuid-Afrika onder vrijwel alle bevolkingsgroepen radicale en soms gewelddadige elementen zijn. Ook is racisme nog steeds een veel voorkomend fenomeen.
Welke actie heeft de Nederlandse ambassade ondernomen teneinde het standbeeld van Oom Paul te beschermen?
Geen. Het betreft hier een interne Zuid-Afrikaanse zaak waarbij geen Nederlandse personen of bezittingen betrokken zijn.
Deelt u de verontrusting over het ultimatum van het extremistische EFF van Julius Malema?
Het is aan de autoriteiten in Zuid-Afrika om in te gaan op de politieke uitlatingen van de EFF.
Is de Minister van Cultuur bereid zich in te zetten het standbeeld van Oom Paul op de Werelderfgoedlijst van de Unesco geplaatst te krijgen teneinde het te beschermen?
Het is aan de Zuid-Afrikaanse autoriteiten om te besluiten wat tot het eigen erfgoed behoort en wat voor te dragen voor de Werelderfgoedlijst.
Het voorlopige akkoord omtrent het Iraanse nucleaire programma |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het hoofdlijnenakkoord tussen Iran en de P5+1 inzake het Iraanse nucleaire programma? Hoe beoordeelt u dit akkoord in algemene zin?
Het kabinet verwelkomt dat de E3+3 (Duitsland, Frankrijk, het VK, China, Rusland, de VS en EDEO) en Iran het op 2 april jl. eens zijn geworden over de parameters voor een alomvattend akkoord over het nucleaire programma van Iran. Dit is een belangrijke vooruitgang en een goed resultaat.
De overeenstemming beoogt het nucleaire programma van Iran te begrenzen en deels terug te brengen in ruil voor sanctieverlichting die gekoppeld zal zijn aan de uitvoering van de door Iran te nemen stappen. De sancties zullen automatisch weer worden ingesteld als Iran de afspraken niet naleeft.
Hiermee wordt een belangrijke basis gelegd voor het wegnemen van de zorgen over het programma en om Iran te laten voldoen aan de internationale verplichtingen onder het Non-Proliferatieverdrag (NPV). Echter de parameters dienen nog te worden uitgewerkt tot een alomvattend akkoord. De partijen hebben hiervoor een deadline van 30 juni gesteld. Het is van groot belang dat deze uitwerking er komt. Dit is ook door Nederland uitgedragen aan de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken Zarif. Het bereiken van overeenstemming zal nog steeds een grote uitdaging zijn.
Op welke wijze wordt de Nederlandse regering door de Europese onderhandelingsdelegatie betrokken bij de onderhandelingen?
Nederland wordt zowel door EDEO als de ander leden van de E3+3 op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen in de onderhandelingen met Iran, o.a. door reguliere briefings.
Deelt u de vrees dat Iran zich wederom niet aan afspraken en verplichtingen die voortvloeien uit dit akkoord en internationaalrechtelijke verplichtingen inzake nonproliferatie zal houden? Zo neen, waarom niet? Ziet u aanleiding om aan te nemen dat het Iraanse regime, dat al sinds 1989 onder leiding van dezelfde Opperste Leider staat, zich nu coöperatiever en betrouwbaarder zal opstellen dan in het recente verleden, waarin het Iraanse regime zich een uiterst onbetrouwbare gesprekspartner toonde?
Het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) heeft meermaals vastgesteld dat Iran niet voldoet aan zijn internationale verplichtingen en dat het niet kan vaststellen dat het Iraanse nucleaire programma uitsluitend vreedzaam van aard is.
Nederland heeft altijd aangegeven dat Iran volledige openheid van zaken moet geven, volledig moet samenwerken met het IAEA en zijn internationale verplichtingen – als verdragspartij bij het NPV en op basis van resoluties van de VN Veiligheidsraad en de IAEA Bestuursraad – moet nakomen.
Een alomvattend akkoord dient daarom niet gebaseerd te zijn op vertrouwen maar op verificatie, waaronder versterkte inspecties door het IAEA en toepassing van het Additioneel Protocol. Het is belangrijk dat hier goede afspraken over worden gemaakt gedurende het nader uitwerken van de parameters.
Kunt u de voorlopige afspraken omtrent het inspectieregime toelichten? Hoeveel ruimte krijgen inspecteurs van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) onder de huidige afspraken? Krijgen inspecteurs toegang tot niet alleen grote nucleaire faciliteiten als Natanz en Fordow, maar ook tot andere (potentieel) verdachte militaire installaties? Zijn er afspraken gemaakt over welke procedures de inspecteurs moeten doorlopen om naar de faciliteiten te kunnen afreizen en hoeveel tijd er tussen aanvraag en bezoek moet zitten?
De E3+3 en Iran zijn het op hoofdlijnen eens geworden over versterkte inspecties op het nucleaire programma van Iran voor het monitoren van de uitvoering van een alomvattend akkoord, waar de toepassing van het Additioneel Protocol deel van uitmaakt. Hiermee zal het IAEA naast de juistheid ook de compleetheid van de informatie die Iran over zijn nucleaire programma verstrekt kunnen controleren. Deze maatregelen zijn bovenal bedoeld om het overbrengen van nucleair materiaal naar een geheim nucleair programma te voorkomen. Tevens is afgesproken dat Iran meer opheldering zal verschaffen over de mogelijk militaire dimensie van het nucleaire programma. De details hiervoor moeten voor 30 juni nog worden uitgewerkt.
Beschikt het IAEA in uw ogen over voldoende middelen om een robuust inspectie- en verificatieprogramma, zoals beschreven in het voorlopige akkoord, uit te voeren? Deelt u de zorgen van voormalig VN-wapeninspecteur David Albright dat de IAEA nu over te weinig inspecteurs en dus financiële middelen beschikt om een dergelijk programma uit te voeren?1
Het is waarschijnlijk dat het IAEA extra financiële middelen en personeel nodig zal hebben om een mogelijk alomvattend akkoord uit te voeren. Het is belangrijk dat de internationale gemeenschap het IAEA deze middelen ook zal verlenen. Nederland heeft overigens reeds bijna een half miljoen euro bijgedragen aan het IAEA om het interim--akkoord uit november 2013 te verifiëren.
Klopt het dat uit de samenvatting van het Witte Huis valt op te maken dat sancties worden verlicht na verificatie door de IAEA, terwijl uit de lezing van het Iraanse regime echter valt op te maken dat sancties direct ongedaan gemaakt worden na inwerkingtreding van een akkoord? Is de verschillende lezing van het tijdpad van sanctieverlichting u ook opgevallen? Hebben de onderhandelaars hier simpelweg nog geen overeenstemming over hebben bereikt of worden de afspraken anders geïnterpreteerd? Deelt u de zorgen over deze onduidelijkheid? Kunt u de Kamer informeren over welke sancties onder welke voorwaarden worden opgeheven, en welke niet?
De opschorting van nucleair-gerelateerde sancties zal worden gekoppeld aan de uitvoering van de door Iran te nemen stappen. De concrete invulling hiervan moet nu nader worden uitgewerkt. Hierbij zullen duidelijke afspraken moeten worden gemaakt over hoe de sancties zullen worden verlicht. Het kabinet hoopt dat de partijen dit voor 30 juni kunnen afronden. Pas daarna zal het mogelijk zijn om de Kamer te informeren welke sancties onder welke voorwaarden worden opgeheven.
Klopt het dat als Iran afspraken niet nakomt, de internationale gemeenschap sancties alleen kan herstellen door het VN-spoor te bewandelen? Deelt u de vrees dat iedere route langs de VN-Veiligheidsraad tot vertraging en verlamming kan leiden, met een bedreiging van de internationale veiligheid tot gevolg? Hoe kwalificeert u tegen die achtergrond de opmerking van de Amerikaanse president Obama dat deze interim--deal een «snap-back»-mogelijkheid2 heeft, waarmee gesuggereerd wordt dat sancties met een vingerknip terug te plaatsen zouden zijn?
Naast de sancties van de VN Veiligheidsraad zijn er ook bilaterale sancties van de EU en de VS jegens Iran. Verlichting van beide type sancties is gekoppeld aan de uitvoering van de door Iran te nemen stappen. Opgeschorte bilaterale sancties zullen automatisch weer worden ingesteld worden als Iran hieraan niet voldoet, middels een «snap-back»-mechanisme. Er zal een geschillenbeslechtingsmechanisme worden ingesteld voor de sancties van de VN Veiligheidsraad. Als een geschil niet kan worden beslecht, dan zullen alle VNVR-sancties opnieuw worden ingesteld.
Het kabinet verwelkomt een dergelijk «snap-back»-mechanisme, omdat hiermee een extra garantie wordt ingebouwd om te zorgen dat Iran zich aan de gemaakte afspraken zal houden. Hoe dit mechanisme precies zal werken zal in het alomvattend akkoord moeten worden vormgegeven.
Is een break out time van een jaar in uw ogen voldoende om, indien Iran zich niet aan de afspraken houdt, dit te verifiëren, te bespreken in internationaal verband, en, zo nodig militair, in te grijpen teneinde de productie van een nucleair wapen te voorkomen?
De break out time, de periode waarin Iran genoeg splijtbaar materiaal voor één kernwapen zou kunnen ontwikkelen, zal worden verlengd naar tenminste één jaar. Of deze periode daadwerkelijk voldoende zal zijn voor de genoemde acties, hangt onder andere af van de concrete afspraken die de E3+3 en Iran maken over de beslechting van mogelijke geschillen.
Wat gaat er gebeuren met de Iraanse voorraad hoogverrijkt uranium? Hoe wordt dit «geneutraliseerd»? Waarvoor wil Iran de voorraad uranium met een verrijkingspercentage tussen de 5% en 20% gebruiken?
De voorraad hoogverrijkt uranium (tot 20%) is onder het interim--akkoord uit november 2013 reeds geëlimineerd. Dit is ofwel teruggebracht tot uranium verrijkt tot 5% ofwel omgezet naar poedervorm om te worden verwerkt tot brandstof voor de onderzoeksreactor in Teheran. Iran zal onder een alomvattend akkoord alleen uranium verrijken tot 3.67% en de voorraad laagverrijkt uranium (tot 5%) verminderen van 10.000 naar 300 kg. Iran stelt dit voor vreedzame doeleinden te willen gebruiken, waaronder energieproductie.
Klopt het dat de raamwerkovereenkomst geen afspraken inzake het Iraanse ballistische rakettenprogramma bevat? Verwacht u dat een definitief akkoord nog afspraken over de Iraanse ballistische capaciteit gaat bevatten? Deelt u de mening dat Nederland een bijzondere verantwoordelijkheid heeft om scherp te zijn op de voortzetting van een Iraans programma voor langeafstandsraketten (intercontinental ballistic missile – ICBM), aangezien Nederland al sinds de NAVO-top in Lissabon een specifieke NAVO-taak heeft geaccepteerd omtrent het bestrijden van ballistische raketten? Is een voortzetting van een dergelijk programma niet te kwalificeren als een rechtstreekse bedreiging voor Europa en de VS?
De onderhandelingen tussen de E3+3 en Iran zijn gericht op het nucleaire programma van Iran. Het kabinet deelt de zorgen over het Iraanse ballistische rakettenprogramma. Het is echter niet verwachtbaar dat een alomvattend akkoord hieromtrent nadere afspraken zal bevatten. Sancties met betrekking tot o.a. terrorisme, mensenrechten en ballistische raketten zullen onaangetast blijven.
De NAVO activiteiten en plannen zijn ter bescherming van het Europese gedeelte van het NAVO-verdragsgebied tegen ballistische raketten. Er is geen reden om deze activiteiten en plannen – zoals overeengekomen bij de NAVO Top in Lissabon en herbevestigd tijdens de Toppen in Chicago en Wales – aan te passen.
Hoe groot is de kans dat Iran nucleaire kennis deelt met bevriende schurkenstaten of proxies als Hezbollah? Beschikt Iran over kennis die overdraagbaar is aan dergelijke spelers? In welke mate kan de internationale gemeenschap erop toezien dat schurkenstaten en proxies niet profiteren van Iraanse nucleaire kennis?
Ondanks dat de nucleaire kennis van Iran overdraagbaar zou kunnen zijn, zijn voor een nucleair programma hoogwaardige infrastructuur en hoge investeringen nodig. Het is onwaarschijnlijk dat proxies als Hezollah dit zullen ontwikkelen. Daarnaast is niet toegestaan dat Iran, als partij bij het NPV, gevoelige kennis en technologie overdraagt naar andere landen. Om dit te voorkomen is er gedegen IAEA-verificatie in alle landen partij bij het NPV en is het zaak het nucleaire programma strict te monitoren.
Bent u van mening dat Iran sinds het aantreden van Rouhani als president bijna twee jaar geleden, de retoriek buiten beschouwing latend, politiek «gematigder» is geworden? Is de mensenrechtensituatie er in Iran op vooruitgegaan? Speelt Iran in het Midden-Oosten geopolitiek een andere rol dan in het verleden, en zo ja, hoe duidt u deze? Kunt u bevestigen dat Opperste Leider Khamenei in maart nog heeft opgeroepen tot «dood aan Amerika», en zo ja, hoe interpreteert u deze uitspraak?
Waar de regering van president Ahmadinejad in binnen- en buitenland de confrontatie opzocht, zoekt de regering van president Rouhani juist meer toenadering. Op buitenlandpolitiek terrein uit zich dit in diplomatieke toenaderingspogingen tot Westerse en Arabische landen. Het aantreden van Rouhani heeft echter niet geleid tot een wezenlijk andere opstelling van Iran in regionale kwesties, zoals Syrië. Dit beleid is voornamelijk in handen van Khamenei en de Revolutionaire Garde. Rouhani tracht met een gematigder toon meer ruimte te creëren voor het diplomatieke spoor. Dit is hem deels gelukt; de hervatting van de nucleaire onderhandelingen na zijn aantreden is hier een concreet voorbeeld van. Op binnenlands politiek terrein geeft Rouhani prioriteit aan hoognodige economische hervormingen, die het gehele Iraanse volk ten goede moeten komen. De mensenrechtensituatie is op belangrijke punten echter nog nauwelijks verbeterd. Oppositieleiders Mousavi en Karoubi staan nog steeds onder huisarrest en het aantal executies was in 2014 alarmerend hoog. De reden hiervoor kan gevonden worden in de interne machtsstrijd tussen de conservatieve gematigde regering en de hardliners die het justitiële apparaat grotendeels beheersen. Wel lijkt er op een aantal punten onder Rouhani’s regering enige verbetering te zijn. Zo worden sommige regels, zoals kledingvoorschriften voor vrouwen, minder streng gehandhaafd. De uitspraken van de Opperste Leider kunnen gezien worden als Iraanse retoriek.
In het interview met New York Times-columnist Thomas Friedman gaf Obama duidelijk aan dat de soennitisch-Arabische bondgenoten van de Verenigde Staten ruimhartige militaire steun tegemoet kunnen zien3; de opheffing van het wapenembargo jegens Egypte en de aankondiging om weer 1,3 miljard dollar aan wapens aan Egypte te leveren lijken daarvan een voorbeeld te zijn; deelt u de mening dat alleen al de aankondiging van een akkoord nu al leidt tot de influx van een grote hoeveelheid wapens teneinde de machtsbalans te handhaven dan wel te herstellen?
President Obama licht in hetzelfde interview toe dat de VS de Arabische bondgenoten militair wil steunen zodat hun eigen defensiecapaciteit wordt versterkt teneinde de uitdagingen in de regio het hoofd te kunnen bieden. Zonder dat Obama hier verder op ingaat kan hierbij worden gedacht aan de opkomst van terroristische groeperingen zoals ISIS.
Hoe waarschijnlijk is het dat er uit een akkoord met Iran een nucleaire wapenwedloop in het Midden-Oosten voortvloeit, met als gevolg dat een toenemend aantal landen een nucleair wapen zal verlangen om het machtsevenwicht te herstellen? Deelt u de analyse van de voormalige Amerikaanse Secretary of State Henry Kissinger dat veel staten in het Midden-Oosten met dergelijke ambities te instabiel zijn om met nucleaire kennis – en de afschrikkende werking die van nucleaire macht uitgaat – om te gaan?4
Een nader uitgewerkt alomvattend akkoord zal juist de mogelijkheden van Iran om een kernwapen te ontwikkelen beperken, onder andere door versterkte inspecties van het IAEA en toepassing van het Additioneel Protocol. Zonder een dergelijk akkoord zullen deze beperkingen er niet zijn. Hiermee zou er een hoger risico zijn op een Iraans kernwapen en daarmee een regionale wapenwedloop. Daarnaast is er in het NPV afgesproken dat niet-kernwapenstaten geen kernwapens zullen ontwikkelen en is het dus niet acceptabel dat in het Midden-Oosten zich een nieuwe nucleaire macht ontwikkelt.
Blijft u van mening dat het beter is «(een akkoord) nu uit te stellen dan een slecht akkoord te tekenen», zoals u op 10 december jl. verklaarde?5
Met de overeenstemming over de parameters is een belangrijke stap gezet richting een alomvattend akkoord. Het is nu zaak deze parameters in de komende periode nader uit te werken. Door de complexiteit van de onderwerpen zal dit nog steeds een uitdaging zijn. Het kabinet hoopt van harte dat de partijen dit voor de afgesproken datum van 30 juni zullen afronden en acht het belangrijk eensgezind druk te houden op Iran tot een alomvattend akkoord is bereikt.
Het nucleair akkoord met Iran |
|
Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het nucleair akkoord dat door de vijf permanente leden van de VN-Veiligheidsraad plus Duitsland is gesloten met Iran?
Ja.
Wat is de appreciatie van het Nederlandse kabinet van het hoofdlijnenakkoord? Bent u bereid tevens op elk aspect van het akkoord uitgebreid schriftelijk te reageren?
Het kabinet verwelkomt dat de E3+3 (Duitsland, Frankrijk, het VK, China, Rusland, de VS en EDEO) en Iran het op 2 april jl. eens zijn geworden over de parameters voor een alomvattend akkoord over het nucleaire programma van Iran. Dit is een belangrijke vooruitgang en een goed resultaat.
De overeenstemming beoogt het nucleaire programma van Iran te begrenzen en deels terug te brengen in ruil voor sanctieverlichting die gekoppeld zal zijn aan de uitvoering van de door Iran te nemen stappen. De sancties zullen automatisch weer worden ingesteld als Iran de afspraken niet naleeft.
Hiermee wordt een belangrijke basis gelegd voor het wegnemen van de zorgen over het programma en om Iran te laten voldoen aan de internationale verplichtingen onder het Non-Proliferatieverdrag (NPV). Echter de parameters dienen nog te worden uitgewerkt tot een alomvattend akkoord. De partijen hebben hiervoor een deadline van 30 juni gesteld. Het is van groot belang dat deze uitwerking er komt. Dit is ook door Nederland uitgedragen aan de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken Zarif. Het bereiken van overeenstemming zal nog steeds een grote uitdaging zijn.
Het kabinet zal een schriftelijke reactie op de verschillende deelaspecten van het alomvattend akkoord naar de Kamer sturen als dit definitief is gesloten.
Kunt u aangeven wanneer welke sancties tegen Iran komen te vervallen? Kunt u aangeven of er per direct sancties komen te vervallen, zoals Iran stelt, of dat deze vervallen wanneer het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) heeft vastgesteld dat er belangrijke vooruitgang is geboekt, zoals de Verenigde Staten heeft aangegeven?
De opschorting van nucleair-gerelateerde sancties zal worden gekoppeld aan de uitvoering van de door Iran te nemen stappen. De concrete invulling hiervan moet nu nader worden uitgewerkt.
Kunt u aangeven hoe u de effecten van het akkoord op de stabiliteit en veiligheid in de regio inschat? Kunt u daarbij ingaan op zowel de (beoogde) positieve effecten als op de (potentiële) risico’s of bezwaren zoals door een aantal regionale spelers zijn geuit?
De overeenstemming over de parameters voor een alomvattend akkoord is er op gericht om te voorkomen dat Iran de beschikking krijgt over een kernwapen. Dit zou de stabiliteit en veiligheid in de regio immers ernstig verslechteren en een regionale nucleaire wapenwedloop kunnen ontketenen. Een alomvattend akkoord zou een positief effect hebben op de veiligheidssituatie in het Midden-Oosten. Bovendien zou er na de totstandkoming van een alomvattend akkoord meer ruimte zijn om via het diplomatieke spoor ontwikkelingen in de regio en de Iraanse rol daarbij met Iran te bespreken. Van groot belang is dat er een ontspanning komt in de relatie tussen Iran en Saoedi Arabië. Wederzijds wantrouwen herbergt het risico van verharde acties via proxies.
Kunt u aangeven in hoeverre en op welke wijze de mensenrechtensituatie in Iran is ingebracht bij de onderhandelingen met Iran? Kunt u aangeven op welke wijze de mensenrechten meegewogen zullen worden bij besluitvorming over mogelijke verlichting van sancties?
De onderhandelingen tussen de E3+3 en Iran zijn gericht op het adresseren van de zorgen van de internationale gemeenschap over het nucleaire programma van Iran. Dit betekent dat alleen nucleair-gerelateerde sancties zullen worden verlicht en dat sancties met betrekking tot o.a. mensenrechten onaangetast zullen blijven. Enkele leden van de E3+3 hebben duidelijk aangegeven, net als Nederland, de zorgen over mensenrechtensituatie in Iran te zullen blijven adresseren.
Kunt u aangeven wat de inbreng is geweest van de Europese Unie middels de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid? Op welke wijze heeft Nederland hierin haar aandeel gehad? Kunt u de inzet van Nederland nader specificeren?
De EU Hoge Vertegenwoordiger (HV) voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid faciliteert de onderhandelingen tussen de E3+3 en Iran, onder andere als voorzitter van de onderhandelingen.
Nederland steunt de onderhandelingen tussen de E3+3 en Iran en werkt nauw samen met de E3+3 en EDEO als het gaat om het nucleaire programma van Iran en de vormgeving en uitvoering van sancties. Het is de inzet van het kabinet om de E3+3 en het IAEA te ondersteunen in hun werk om te verzekeren dat het Iraanse nucleaire programma geheel en uitsluitend vreedzaam van aard is. Nederland heeft verder bijna een half miljoen euro bijgedragen aan het IAEA om het interim--akkoord uit november 2013 te verifiëren.
Wat is uw inschatting over de kansen op het definitieve akkoord dat er vóór 30 juni moet liggen? Kunt u tevens aangeven waar de mogelijke knelpunten liggen?
Met de overeenstemming over de parameters is een belangrijke stap gezet richting een alomvattend akkoord. De kansen op een dergelijk akkoord zijn hiermee groter geworden, maar onder meer de invulling van de sanctieverlichting, de nucleaire onderzoekscapaciteit van Iran en opheldering over de mogelijk militaire dimensie zijn nog mogelijke knelpunten. De onderhandelingen die de komende maanden zullen plaatsvinden zullen naar verwachting gepaard gaan met politieke retoriek om de eigen positie te versterken. Het kabinet hoopt van harte dat de partijen het voor 30 juni eens zullen worden.
De arrestatie van de Palestijnse parlementariër Khalida Jarrar |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Israëlische soldaten pakken Palestijnse politica op»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat een Palestijnse parlementariër gearresteerd wordt door Israëlische soldaten?
Israël heeft bij herhaling maatregelen genomen tegen mevrouw Khalida Jarrar, zonder haar inzicht in de bewijslast te verlenen. Hoewel het op basis van het humanitair oorlogsrecht geoorloofd is om, als uitzonderlijke maatregel, een reisverbod op te leggen, dient een dergelijke maatregel conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur. Het baseren van een reisverbod op alleen geheim bewijsmateriaal is dan ook problematisch. Mevrouw Jarrar en haar advocaat kunnen dit bewijs immers niet inzien of toetsen. Nederland volgt deze zaak daarom actief, net als de EU en andere landen, en dringt, ook in EU-verband, aan op strikte naleving van deze waarborgen.
Klopt het dat Khalida Jarrar de voorzitter van de commissie voor de Gevangenen in het Palestijnse parlement is? Zo ja, hoe beoordeelt u de arrestatie van deze parlementariër?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering dat in «Area A», waar de Palestijnse Autoriteit het volgens de Akkoorden van Oslo voor het zeggen heeft, Israël niet het recht heeft om mensen te arresteren? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
In de Oslo Akkoorden hebben Israël en de PLO afspraken gemaakt over verantwoordelijkheden met betrekking tot de veiligheid op de Westelijke Jordaanoever, waarbij de Palestijnse politie, overeenkomstig de bepalingen van de Akkoorden en de bijlagen daarbij, verantwoordelijk is voor het handhaven van de openbare orde in Area A. Maar ook Israel behoudt op basis van de Akkoorden bepaalde bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Het kabinet is van mening dat het in eerste instantie aan partijen zelf is om elkaar aan te spreken op correcte naleving van de afspraken.
Erkenning van een Palestijnse staat door andere landen gaat dit probleem niet oplossen. Zoals gezegd in de Raadsconclusies van juli 2014, zal de oplossing gevonden moeten worden in een finale status oplossing waarbij afspraken zijn gemaakt die de soevereiniteit van de Palestijnen respecteren, laten zien dat de bezetting voorbij is en de veiligheid van Israëliërs beschermen.
Vindt u het terecht dat de Israëlische regering al sinds 1998 een Palestijnse parlementariër een reisverbod oplegt? Zo nee, wat gaat u hier tegen doen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het werkelijk onbegrijpelijk is dat gekozen Palestijnse parlementariërs op dit moment vastzitten in Israëlische gevangenissen? Zo ja, wat gaat u doen om deze onwenselijke situatie stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment bevinden 13 PLC leden zich in Israëlische detentie. Betreffende parlementsleden zijn volgens Israël allen gedetineerd vanwege directe betrokkenheid bij terroristische activiteiten. Nederland voert bilateraal en via de EU een mensenrechtendialoog met Israël, onder meer over de naleving van internationaalrechtelijke verplichtingen die voortvloeien uit het humanitair oorlogsrecht en mensenrechtenverdragen. De EU voert een constructieve dialoog met Israël in de context van het Europees Nabuurschapsbeleid.
Hoe beoordeelt u het feit dat gekozen Palestijnse parlementariërs worden vastgehouden in «administratieve detentie», zonder rechtszaak en veroordeling?
Op basis van het humanitair oorlogsrecht is detentie om dwingende redenen van veiligheid, zonder dat dit samenhangt met een strafrechtelijk proces, geoorloofd als een uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke detentie dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur.
Nederland en de EU dringen aan op strikte naleving van deze waarborgen.
Hoe kan het democratisch proces in het Palestijnse parlement voortgezet worden als de Israëlische regering zonder veroordeling parlementariërs opsluit?
Het democratisch proces in de Palestijnse Gebieden heeft te kampen met veel obstakels. De arrestatie van parlementariërs hindert echter niet het bijeenkomen van het Palestijnse parlement, de PLC. Het parlement komt immers sinds 2007 niet meer bijeen als gevolg van het conflict tussen Hamas en Fatah. Het mandaat van het in 2006 gekozen parlement verliep formeel in 2010. Hamas en Fatah kwamen in 2014 overeen dat in het kader van de verzoening nieuwe verkiezingen gehouden zouden worden. Deze zijn echter nog altijd niet gepland. Dat heeft te maken met de onderlinge tegenstellingen, maar ook met de terechte Palestijnse wens dat de verkiezingen in de gehele Palestijnse Gebieden, inclusief Oost-Jeruzalem tegelijk gehouden kunnen worden. Hiervoor is dus overeenstemming nodig tussen Fatah en Hamas en medewerking van Israël.
Zou de erkenning van Palestina bijdragen aan het voorkomen van dergelijke arrestaties door de lsraëlische regering?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de oproep van honderden Israëli’s – van schrijver David Grossman tot Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman2 – om Palestina als staat te erkennen? Zo nee, waarom niet?
Net als veel landen in de EU wil de Nederlandse regering erkenning van een Palestijnse staat mogelijk maken. Erkenning is een krachtig instrument ter ondersteuning van de tweestatenoplossing. Nederland wil erkenning inzetten op een strategisch moment als het effectief, reëel en opportuun is in het vredesproces. Dit is niet een strategisch moment.
Hoe is het mogelijk dat na een halve eeuw van statenloosheid u nog steeds aangeeft te willen wachten op een «strategisch moment» om Palestina als staat te erkennen? Wordt het niet eens hoog tijd dat dit strategische moment gaat aanbreken?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u dat na deze illegale arrestatie van de Israëlische regering de VN de Israëlische regering op de vingers moet tikken omdat de Israëlische regering al tientallen VN-resoluties heeft geschonden?
Nederland hecht grote waarde aan de werking en ontwikkeling van de internationale rechtsorde en zet zich binnen VN organisaties in voor de naleving van verdragen. Zoals vermeld in antwoord op vraag 6, voert Nederland ook bilateraal en via de EU een mensenrechtendialoog met Israël, onder meer over de naleving van internationaalrechtelijke verplichtingen die voortvloeien uit het humanitair oorlogsrecht en mensenrechtenverdragen.
Wat vindt u ervan dat de Israëlische regering met afstand «wereldkampioen schendingen VN-resoluties is»?3 En wat gaat u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om de Israëlische ambassadeur in Nederland aan te spreken op deze illegale arrestaties? Zo nee, waarom niet?
Er is regelmatig contact tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Israëlische ambassade in Nederland. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding om de Israëlische ambassadeur te ontbieden.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het debat over de situatie in Israël en Gaza?
Ja.
De situatie in Jemen |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Rode Kruis roept op tot onmiddellijk staakt-het-vuren in Jemen»1 en «Yémen: situation humanitaire «catastrophique» à Aden selon la Croix-Rouge»2?
Ja.
Sinds welk jaar geeft Nederland direct of indirect geld aan Jemen? Om welk bedrag gaat het in totaal?
Bijgevoegd3 zijn de cijfers van de OECD over de Nederlandse hulp in Jemen. Nederland heeft vanaf 1970 Jemen ondersteund. Vanaf 1978 is Jemen een partnerland. In totaal is ca USD 1 miljard besteed aan programma’s en projecten in Jemen. In sommige jaren vallen de uitgaven lager uit. Dit was bijv het geval in 2011 toen oud-president Saleh na maandenlange hevige protesten gedwongen was om af te treden.
Vindt u dat dit geld goed is besteed? Zo ja, welke doelstellingen zijn behaald?
Door de lange hulprelatie heeft Nederland een diepgaande kennis van en grote ervaring met ontwikkelingsvraagstukken in Jemen. Dat maakt Nederland een belangrijke partner. De Nederlandse hulp richt zich op drie sectoren: veiligheid en rechtsorde, water en seksuele reproductieve gezondheid en rechten (srgr).
Met het veiligheid en rechtsorde-programma richt Nederland zich op de verbetering van de levensomstandigheden van gewone burgers in Jemen. Dat doet Nederland door gewone burgers rechtstreeks te benaderen en door overheidsinstellingen te versterken en wetgeving te verbeteren. Een voorbeeld is de huwelijksleeftijd, waarvoor nu geen benedengrens bestaat. Ook is de grondwetscommissie mede door Nederland gefinancierd en ondersteunt Nederland de Kiesraad. Helaas heeft het huidige conflict het proces van de nieuwe constitutie vertraagd.
Water is zeer schaars in Jemen. Een online waterinformatiesysteem met satellieten heeft de watervoorraden van Jemen in kaart gebracht. Nederland ondersteunt programma’s om de rurale drinkwatervoorziening te verbeteren. In de regio’s van Sana’a en Tihama werkt Nederland aan geïntegreerd waterbeheer waarbij boeren nadrukkelijk worden betrokken (verhoging waterproductiviteit en introductie moderne irrigatiesystemen).
Hoewel Jemen laag scoort op het gebied van gendergelijkheid heeft het land mede door Nederlandse inspanningen aanzienlijke vooruitgang geboekt op een aantal gezondheidsindicatoren. Zo is het percentage vrouwen dat moderne anti-conceptiemiddelen gebruikt, gestegen van 19% in 2006 naar 29% in 2013. Het aantal geboortes per vrouw is gedaald van 6,5 in 1995 naar 4,4 in 2013. Het aantal vrouwen dat onder professionele begeleiding bevalt, is gestegen van 36% in 2006 naar 45% in 2013. Deze verbeteringen hebben een positief effect op de moedersterfte: het aantal overlijdensgevallen per 100.000 bevallingen is gedaald van 365 in 2003 naar 148 in 2013.
Bent u bereid direct te stoppen met het weggeven van geld aan Jemen? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkelingsrelatie met Jemen zal worden voortgezet. De behoefte aan hulp blijft onverminderd groot. In het licht van de oorlogssituatie is het Nederlandse ontwikkelingsprogramma in Jemen aangepast. Het kabinet zal de Kamer hierover op korte termijn informeren, in lijn met de toezegging in de Kamerbrief over de tijdelijke sluiting van de post Sana’a (Kamerstuk 32 734, nr. 28 van 12 februari 2015) en het verzoek van de algemene commissie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 28 november 2014 (kenmerk 2014Z21887/2014D44232).
De illegale buitenpost-nederzettingen in bezet gebied |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport «Under the Radar: Israel’s silent policy of transforming authorized outposts into official settlements» van mensenrechtenorganisaties The Right Forum en Yesh Din over de stichting van tientallen Israëlische outposts in bezet Palestijns gebied?1
Ja.
Klopt het dat er naast circa 140 officiële nederzettingen op de bezette Westoever (incl. Oost-Jeruzalem) ook ongeveer 100 zogenaamde outposts zijn gesticht, die zowel in strijd met de Israëlische wet als met het internationaal recht zijn?
Israëlische nederzettingen in bezet gebied, ongeacht hun status onder Israëlisch recht, zijn volgens het kabinet en de EU in strijd met internationaal recht en vormen een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. De zogenaamde «buitenposten» zijn opgericht zonder dat er een politiek besluit van de Israëlische regering aan ten grondslag lag en zijn ook naar Israëlisch recht illegaal. Dit laat onverlet dat overheidsinstanties vaak een faciliterende rol spelen ten aanzien van «buitenposten». Israël heeft zich niettemin met de aanvaarding van de «Roadmap» gecommitteerd aan de ontmanteling van alle «buitenposten» die sinds maart 2001 zijn gebouwd. Het totale aantal in de vraag genoemde «buitenposten» wordt door andere bronnen bevestigd. Voor 20 tot 25 «buitenposten» geldt dat de Israëlische regering de intentie tot autorisatie heeft uitgesproken of dat zij zich in verschillende stadia van autorisatie bevinden.
Klopt het dat 20 tot 25 van die buitenposten door de zittende en vorige Israëlische regering onder leiding van premier Netanyahu zijn of worden geautoriseerd? Klopt het dat deze outposts huisvesting aan zo’n 20.000 nieuwe kolonisten zullen bieden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het rapport dat opeenvolgende Israëlische regeringen de realisatie van nieuwe nederzettingen heeft mogelijk gemaakt door de bouw en ontwikkeling van illegale outposts te faciliteren en naderhand met terugwerkende kracht te autoriseren?
Zoals gesteld in het antwoord op vragen 2 en 3, zijn Israëlische nederzettingen in bezet gebied, ongeacht hun status onder Israëlisch recht, volgens het kabinet en de EU in strijd met internationaal recht en vormen zij een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Het kabinet heeft met zorg kennisgenomen van de conclusies van het rapport. Uitgangspunt voor het kabinet is dat de grenzen van 1967 alleen met onderlinge overeenstemming tussen de partijen kunnen worden gewijzigd. Het kabinet spreekt de Israëlische regering consequent aan op het nederzettingenbeleid en wijst erop dat dit beleid de twee-statenoplossing ondermijnt. Zo heeft het kabinet zich in 2012 specifiek ingezet tegen aanname van het zogenaamde Levy-rapport, dat aan de Israëlische regering de aanbeveling deed alle «buitenposten» te legaliseren. Het rapport is niet in verdere behandeling genomen, mede gezien de bezwaren die tegen de aanbevelingen werden geuit door bevriende landen.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van outposts de Westelijke Jordaanoever sterk fragmenteert en daarmee het internationale streven naar een levensvatbare Palestijnse staat in het kader van een tweestaten-oplossing verder bemoeilijkt en frustreert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de Europese Unie vrijwel geen aandacht aan de buitenposten besteedt? Klopt het dat in rapportages die de Europese Unie over het nederzettingenbeleid heeft gemaakt de outposts vrijwel niet genoemd worden? Zo nee, wanneer en op welke wijze heeft de EU zich dan wel uitgesproken?
In EU-verband wordt, met steun van Nederland, nadrukkelijk aandacht besteed aan het Israëlische nederzettingenbeleid. In Raadsconclusies over het Midden-Oosten Vredesproces wordt het EU-standpunt ter zake (zie antwoord op vragen 4 en 5) consequent uitgedragen, bijvoorbeeld in december 2012 en juli 2014. Buitenposten maken hier integraal onderdeel van uit. Tevens wordt bij gelegenheid expliciet aandacht besteed aan de «buitenposten», bijvoorbeeld in de Raadsconclusies van december 2009 en van mei 2012. Ook riep de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor buitenlandse zaken en het veiligheidsbeleid in meerdere verklaringen, meest recent in oktober 2013, op tot ontmanteling van buitenposten die sinds maart 2001 zijn opgericht. In de zgn. Area C-rapporten van de EU Heads of Mission (HoMs) in de Palestijnse Gebieden is ook aandacht besteed aan de «buitenposten». Daarnaast draagt de EU haar standpunt over nederzettingen uit in contacten met de Israëlische autoriteiten. Specifieke besluiten tot uitbreiding van nederzettingen worden door de EU afgekeurd. Ten slotte heeft de EU in Raadsconclusies onderstreept dat de toekomstige ontwikkeling van de betrekkingen tussen de EU en elk van beide partijen ook zal afhangen van hun engagement vis-à-vis een duurzame vrede gebaseerd op een twee-statenoplossing.
Bent u bereid in Europees verband aandacht te vragen voor de illegale outposts, het beleid van de Israëlische regering om deze met terugwerkende kracht te autoriseren en het genoemde rapport?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de Minister-President zijn Israëlische counterpart telefonisch heeft gefeliciteerd met diens verkiezingsoverwinning op 17 maart jl? Heeft de Minister-President dit gesprek tevens aangegrepen om zijn kritiek op o.a. het nederzettingenbeleid van premier Netanyahu uiteen te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u verslag doen hoe dit gesprek verlopen is?
De Minister-President heeft premier Netanyahu op 24 maart jl. telefonisch gefeliciteerd met diens verkiezingsoverwinning. In het gesprek heeft de Minister-President, zoals gebruikelijk is in contacten met zijn Israëlische en Palestijnse ambtsgenoten, Nederlandse beleidspunten ten aanzien van het Midden-Oosten Vredesproces naar voren gebracht.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het eerstvolgende debat of Algemeen overleg over het Midden-Oosten?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Meer steun van imams in het leger»?1
Ja.
Wat verwachtte u eigenlijk toen u de onderzoeksopdracht gaf aan een GroenLinks-politicus die in islamkritiek een grote bron van radicalisering ziet?2
Zoals beschreven in mijn brief over de formatie van de diensten Geestelijke Verzorging van 25 februari jl.(Kamerstuk 34 000 X, nr. 69), heb ik in overleg met de zendende instanties een onderzoek laten uitvoeren naar de omvang en verdeling van de geestelijke verzorgers en de daaraan gerelateerde ondersteuning. Begin 2013 is daartoe een stuurgroep ingesteld met daarin vertegenwoordigers van Defensie en de zendende instanties. De stuurgroep heeft het onderzoek laten uitvoeren door een onderzoeksteam bestaande uit vier wetenschappers die hun sporen in dit veld hebben verdiend. Hierbij is ook rekening gehouden met een afspiegeling van de verschillende religieuze stromingen. Het rapport is bij de genoemde brief gevoegd. Op grond van dit rapport heeft de stuurgroep een advies opgesteld over de omvang en denominatieve verdeling van de geestelijke verzorging, de ondersteuning daarvan en de werklast van de joodse, hindoe en islamitische geestelijke verzorging. Daarmee hebben de stuurgroep en het onderzoek aan mijn verwachtingen voldaan.
Klopt het dat er in de Nederlandse krijgsmacht maar liefst 3.000 militairen dienen met een islamitische achtergrond? Kunt u een inschatting geven van het aantal «gewetensbezwaarden»?
Defensie registreert de geloofsovertuiging van haar medewerkers niet. Bij Defensie staat niet je geloof, maar je gedrag centraal. In het eerdergenoemde onderzoeksrapport wordt geconcludeerd (blz. 33) dat 61 procent van de militairen een katholieke of protestantse achtergrond heeft en 4 procent een overige levensbeschouwelijke achtergrond (humanistisch, joods, hindoestaans, islamitisch en andere). Uitgaande van een totaal van ruim 43.000 militairen (blz. 25, stand januari 2014) is het aantal militairen met een overige levensbeschouwelijke achtergrond dus ongeveer 1.600. Het aantal militairen met een islamitische achtergrond is een niet nader bepaald deel daarvan. Er zijn geen gewetensbezwaarden in deze groep bekend.
Deelt u de mening dat het onmogelijk is om islamitische militairen met en zonder loyaliteitsproblemen van elkaar te onderscheiden?
Nee, die mening deel ik niet.
Bent u op de hoogte van de zogenaamde «insider attacks» door islamitische militairen in andere krijgsmachten?
Ja, in Afghanistan en in de VS zijn er «insider attacks» geweest. Het is een simplificatie deze aanvallen alleen toe te schrijven aan het geloof van de daders.
Waarom worden islamitische militairen met loyaliteitsproblemen «geholpen» door predikers van een ideologie die haat en geweld voorschrijft en niet direct de laan en (zo mogelijk) het land uit gestuurd?
Nee, die mening deel ik niet.
Deelt u de mening dat niet «meer imams» maar «minder islamitische militairen» de oplossing is voor loyaliteitsproblemen in de krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer gaat bij u het lichtje branden dat het verstandiger is geen militairen aan te nemen met een dubbele nationaliteit, zodat een groot deel van de door loyaliteitsproblemen bezwaarden geweerd kan worden uit de krijgsmacht?
Hierop ben ik tijdens de behandeling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie voor het jaar 2015 op 12 en 13 november 2014 al ingegaan, zowel schriftelijk (bijvoegsel bij Handelingen Tweede Kamer 2014–2015, nr. 24, item 7) als mondeling (Handelingen Tweede Kamer 2014–2015, nr. 24, item 7). Een motie van deze strekking (Kamerstuk 34 000 X, nr. 48) heb ik toen ontraden en die is vervolgens verworpen. Ik heb daaraan niets toe te voegen.
Wilt u nu eindelijk eens aangeven, net zoals de omringende landen doen, hoeveel ex-militairen er inmiddels als jihadist zijn afgereisd naar Syrië en Irak? Zo nee, waarom kon u hier eind 2013 wel opheldering over geven en nu niet?3
Ook hierop ben ik ingegaan in de schriftelijke beantwoording van vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie voor het jaar 2015 op 12 en 13 november 2014. Ik ben toen ook ingegaan op mijn antwoorden in 2013. Ik heb daaraan niets toe te voegen.
Wilt u in lijn met eerdere wervingscampagnes4 een campagne starten die eindigt met de tekst: islamitische militairen vanwege risico loyaliteitsproblemen: geschikt ( ) ongeschikt (X)?
Nee, dat wil ik niet.
Minder criminaliteit door militairen op straat |
|
Raymond de Roon (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «een derde minder criminaliteit door militairen op straat»?1
Ja.
Bent u, gelet op het streven van de regering om de krijgsmacht ook in te zetten voor de binnenlandse veiligheid, bereid om ook in Nederland militairen in te zetten om de criminaliteit op «hot spots» fors terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
De Nationale Politie is in het algemeen voldoende toegerust om criminaliteit aan te pakken en te bestrijden, ook op plaatsen waar aan wordt gerefereerd met de term «hot spots». Mocht een specifieke situatie daartoe echter aanleiding geven, kunnen civiele bestuurders en autoriteiten om bijstand van de krijgsmacht vragen. De krijgsmacht voert immers binnen het Koninkrijk veiligheidstaken uit en biedt reeds dagelijks en op vele gebieden ondersteuning.
Het rapport van Oxfam Novib over investeringen van de Wereldbank |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de inhoud van het rapport van Oxfam Novib «The suffering of others» van 2 april 2015?1
Ja, ik ken het rapport.
Kunt u een waardering geven van de conclusies en aanbevelingen die in het rapport worden gedaan ten aanzien van misbruik van gelden van de International Finance Corporation (IFC)?
Ik neem het rapport zeer serieus. Hoewel het stuk weinig nieuwe informatie bevat en ook niet aantoont dat de problemen structureel zijn, zal ik IFC tijdens de Voorjaarsvergadering aansporen om de conclusies en aanbevelingen in de reguliere dialoog die IFC met het middenveld heeft te bespreken. Ik zal de resultaten van die dialoog nauwlettend in de gaten houden.
De afgelopen paar jaar heeft Nederland zich in de raad van bewindvoerders van de Wereldbank Groep sterk gemaakt om de risico’s, die inherent zijn aan investeren via financiële intermediairs, nog beter te beheersen. IFC heeft mede daardoor de afgelopen jaren diverse verbeteringen doorgevoerd, neergelegd in een Actie Plan naar aanleiding van het Audit report 2013 van IFC’s Compliance Advisor/Ombudsman. Ook blijft IFC werken aan een interne cultuur waarin het realiseren van ontwikkelingseffecten en vermijden van ecologische en sociale schade een centrale plaats innemen. Genoemd kunnen ook worden training voor het personeel en het benoemen van een vice president Corporate Risk and Sustainability. Nederland zal de IFC hierin de komende jaren verder blijven aanmoedigen.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het rapport dat de effecten van investeringen door de IFC het tegenovergestelde zijn van wat door de Wereldbank wordt beoogd?
Deze conclusie vind ik te algemeen gesteld. IFC steunt haar klanten actief, ook financiële intermediairs, om hun capaciteit ten aanzien van het analyseren en beheersen van sociale en milieu risico’s te verbeteren en waar nodig in lijn te brengen met IFCs Sustainability Framework.
Er zijn altijd risico’s verbonden aan investeringen, ook bij investeringen in ontwikkelingslanden. IFC steunt deze financiële intermediairs dan ook niet alleen met geld, maar verleent ook technische assistentie zodat zij kunnen voldoen aan de eis van IFC dat het risico op negatieve neveneffecten op mens en milieu adequaat wordt afgedekt.
Uiteraard kan het altijd beter. Dat vind IFC ook en daarom hanteert ze sinds 1 januari 2012 ook strengere regels. De voorbeelden in het Oxfam rapport hebben allemaal betrekking op investeringen die voor die tijd gedaan zijn.
Hoe beoordeelt u de stelling in het rapport dat er geen publieke informatie is over de besteding van 94% van de investeringen van de IFC?2
Het rapport heeft de stelling dat er geen publieke informatie is over 94% van de IFC investeringen in financiële intermediairs met een risico rating «high risk», dus niet over 94% van alle IFC investeringen. Daarbij gaat de stelling in het rapport over de klanten van de financiële intermediairs waarin IFC investeert.
Dat hierover geen publieke informatie is, betekent niet dat IFC ook geen informatie heeft – integendeel, IFC houdt nauwgezet dergelijke investeringen in de gaten. In veel landen verbiedt de privacywetgeving het verspreiden van informatie over leningen verstrekt door financiële instellingen. Echter, in het geval er aanwijzingen zijn dat een IFC klant de performance standards schaadt kan de Compliance Advisor/Ombudsman informatie over de investeringen opvragen.
Kunt u aangeven wat de financiële bijdrage is van Nederland aan dit type activiteiten van de IFC?
Nederland levert geen bijdragen aan IFC investeringen in investeringsfondsen. Wel draagt Nederland bij aan het Global Agriculture and Food Security Program (GAFSP), dat onder meer via banken financiering ondersteunt voor kleine boeren. IFC beheert dit programma. Daarnaast draagt Nederland bij aan het Conflict-Affected States in Africa Program (CASA). Met CASA ondersteunt IFC capaciteitsopbouw voor banken en diens klanten in fragiele staten in Afrika.
Hoe controleert u wat er met de financiële bijdrage van Nederland aan de IFC gebeurt?
Het is voor de controle door Nederland op IFC in de eerste plaats essentieel om sterk vertegenwoordigd te zijn in de raad van bewindvoerders van de Wereldbank Groep. Hier worden de interne regels vastgesteld. Doordat Nederland voorzitter is van een kiesgroep kunnen we direct met het management van de bank in gesprek gaan wanneer er een investeringsbeslissing genomen wordt of wanneer er bij een bestaande investering problemen ontstaan. Dit is in het geval van de Honduras casus ook gebeurd, en wordt ook in het Oxfam rapport benoemd. Zie voorts ook mijn antwoord onder 1.
Nederland heeft haar trustfundbeleid aangescherpt, zoals ook een paar keer met de Tweede Kamer besproken. Er is gekozen om focus aan te brengen en Nederland steunt steeds minder trustfunds, maar wel met een wat grotere bijdrage. Hierdoor krijgt Nederland een stoel aan tafel bij betreffende steering committees. Daarnaast is er regulier overleg tussen medewerkers van mijn ministerie en IFC, dit geldt zeker ook voor GAFSP en CASA. Nederland wordt door de omvang van haar bijdragen en actieve rol in steering committees als een belangrijke donor beschouwd door IFC.
In hoeverre is het type activiteiten dat de IFC ontplooit nog steeds de meest aangewezen manier om de doelstellingen van de Wereldbank te bereiken?
IFC levert met haar activiteiten een belangrijke bijdrage aan het versterken van de private sector in ontwikkelingslanden, dat een belangrijke voorwaarde is voor het bereiken van de doelstellingen van de Wereldbankgroep. De op de financiële sector gerichte activiteiten maken hier een belangrijk deel van uit. Met het steeds verder verbeteren van haar risicomanagement kan IFC het ontwikkelingseffect van haar operaties blijven vergroten.
Tussen 2010 en 2013 investeerde IFC USD 15,5 miljard in financiële intermediairs, waaronder USD 7 miljard in op het MKB gerichte banken en USD 1,4 miljard in microkrediet instellingen. De door IFC gesteunde financiële intermediairs hebben mede hierdoor in 2013 meer dan 5 miljoen leningen met een totale waarde van USD 275 miljard verstrekken aan kleine bedrijven in ontwikkelingslanden en 29 miljoen microkredieten met een totale waarde van USD 28 miljard aan individuen.
Doordat IFC de financiële intermediairs waarin ze investeert ook technische assistentie geeft ontstaat er een multiplier effect. IFC beïnvloed zo namelijk niet alleen de IFC middelen bij die klant, maar alle middelen van die klant. Wanneer de IFC klant daarnaast ook nog externe middelen katalyseert, bijvoorbeeld door gezamenlijk met een andere partij aan een bedrijf te lenen, zullen voor de gezamenlijke lening aan dat bedrijf de performance standards moeten gelden. Op deze wijze worden belangrijke ontwikkelingswinsten gerealiseerd.
Bent u bereid de Nederlandse bijdrage aan de IFC te heroverwegen, indien de IFC geen volledige transparantie geeft over haar investeringen en de effecten ervan?
Nee, daartoe zie ik geen aanleiding.
Sponsoring congres van moslimbroederschap |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat u een congres van een stichting van de moslimbroederschap hebt gesponsord?1
Nee.
Wat heeft die sponsoring gekost en waaraan is dat geld precies besteed door de organisator van het congres?
Nederland heeft een bijdrage van 10.000 Britse Pond geleverd aan een activiteit van de afdeling Midden-Oosten en Noord-Afrika van de gerenommeerde en onafhankelijke Britse denktank Chatham House, The Royal Institute of International Affairs, in Londen. De titel van de conferentie was: «Beleid, Macht en Sektarische Identiteiten in het Midden-Oosten». Het was dus geen congres of bijeenkomst van de Moslimbroederschap, maar een academisch getinte Chatham House conferentie met deelname door Westerse, Arabische en andere diplomaten, academici, journalisten, ngo’s en anderen.
Waarom geeft u geld van de Nederlandse belastingbetaler aan een congres met een organisatie die dood en verderf zaait en de ondergang van onze westerse samenleving nastreeft?
Zie antwoord op vragen 1 en 2
Wilt u dit geld uit eigen zak terugstorten in de schatkist? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord op vragen 1 en 2
De actuele situatie in Nigeria in het licht van de gehouden verkiezingen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u een nadere duiding en appreciatie geven van de uitslag van de verkiezingen in Nigeria, waarbij de zittende president is verslagen door oppositieleider Muhammadu Buhari?1
Oppositieleider Buhari van de All Progressives Congress (APC) behaalde volgens de Nigeriaanse kiescommissie 54% van de stemmen tegenover 45% van de stemmen voor de zittende president Jonathan van de People’s Democratic Party (PDP). De APC heeft daarnaast een comfortabele meerderheid verkregen in de Senaat en het Huis van Afgevaardigden. Ook in de deelstaatverkiezingen van 11 april behaalde APC een grote overwinning. APC werd de grootste in 19 van de 29 deelstaten waar deelstaatverkiezingen zijn gehouden. PDP won in zeven staten. In drie deelstaten is nog geen officiële uitslag afgekondigd.
In vergelijking met de verkiezingen van 2011 hebben er bijna 10 miljoen mensen minder op president Jonathan gestemd, een aanwijzing dat veel kiezers ontevreden waren met de afgelopen PDP-regeerperiode. Opvallend is ook dat de vaak genoemde «noord-zuid» tegenstelling niet meer volledig van toepassing is, aangezien Buhari ook winst heeft behaald in het zuid-westen van het land (waaronder de deelstaat Lagos). De PDP-aanhang bevindt zich nu voornamelijk nog in het zuid-zuiden en zuid-oosten van het land, waar de overgrote meerderheid nog altijd voor Jonathan heeft gestemd.
Nigeria is de grootste democratie in Afrika. Het verloop van de verkiezingen in Nigeria is dan ook van belang voor de democratie in geheel Afrika. De APC en PDP sloten in januari een akkoord om geweldloze verkiezingen na te streven. Voor het eerst sinds het democratisch bestaan van Nigeria is er een oppositiekandidaat verkozen tot president. Ondanks de vrees voor structureel geweld, zijn de verkiezingen relatief vreedzaam en ordelijk verlopen.
De verkiezingen verliepen echter niet geheel probleemloos. Er hebben zich veel technische problemen bij veel kieskantoren voorgedaan. Hierdoor moesten op sommige plaatsen de presidentsverkiezingen de volgende dag worden gehouden. Daarnaast zijn er geweldsincidenten voorgevallen. Vooral de deelstaatverkiezingen in de zuidelijke staten zijn onrustig verlopen. Ondanks de verschillende uitdagingen kan worden gesteld dat de uitslag van de verkiezingen een geloofwaardige afspiegeling is van de wens van het Nigeriaanse electoraat.
Welke beleidsinhoudelijke gevolgen verwacht u van deze verkiezingsuitslag, ook als het gaat om de veiligheid en stabiliteit in dit land, de strijd tegen Boko Haram, alsmede de verhoudingen tussen de verschillende etnische en religieuze bevolkingsgroepen?
Het is moeilijk om op dit moment een zorgvuldige inschatting te maken van de beleidsinhoudelijke gevolgen van de uitslag. Tot aan de inauguratie van Buhari als president op 29 mei bevindt het land zich in een politieke transitieperiode. Naar verwachting zal er ten tijde van de inauguratie meer duidelijk zijn over Buhari’s beleidsprioriteiten voor de komende regeerperiode.
Muhammadu Buhari heeft in zijn campagne veel nadruk gelegd op het verbeteren van veiligheid, het aanpakken van corruptie, en het versterken van de Nigeriaanse economie en zal – vooral op deze terreinen – hooggespannen verwachtingen in moeten lossen. De verwachting is dat de verkiezing van Buhari tot president zal leiden tot extra betrokkenheid van de nieuw aan te stellen Nigeriaanse regering om Boko Haram aan te pakken.
Hoe ontwikkelt zich de strijd tegen Boko Haram? Is de machtspositie van deze terreurbeweging in de afgelopen periode kleiner geworden, en zo ja, waaruit blijkt dit vooral? Kunt u hierbij tevens ingaan op de trends ten aanzien van gepleegde aanslagen, doelwitten, ontvoeringen, aantallen en categorieën van slachtoffers, etc.?
Boko Haram heeft de afgelopen maanden veel terrein verloren door verhoogde militaire activiteit van Nigeria en buurlanden (vooral Tsjaad). Boko Haram is inmiddels verdreven uit veel plaatsen in noordoost Nigeria en heeft zich terug getrokken in moeilijk toegankelijk gebied. Het lijkt erop dat de beweging haar tactieken veranderd heeft naar oude patronen van «hit and run» in plaats van het bezetten van terrein. De capaciteit van Boko Haram om terrein te veroveren en bezetten lijkt te zijn afgenomen. De dreiging die Boko Haram vormt voor de veiligheid en stabiliteit van de regio is echter niet verdwenen.
Extreem grote en dodelijke aanvallen zoals in januari op de stad Baga zijn in de afgelopen maanden niet voorgekomen. Er zijn nog wel veel aanvallen geweest, niet minder ernstig van aard, maar met relatief minder slachtoffers. Zo heeft Boko Haram de laatste maanden herhaaldelijk gebruik gemaakt van zelfmoordaanslagen, waaronder door kinderen. Zo pleegden op 10 januari en 10 maart jl. jonge meisjes een zelfmoordaanslag op een drukke markt in Maiduguri waarbij meer dan 50 mensen omkwamen. Ook werd er afgelopen 6 april een aanslag gepleegd door Boko Haram strijders vermomd als predikers, waarbij meer dan 24 mensen omkwamen. Ook doen zich nog geregeld ontvoeringen voor.
Hoewel de terreinwinst van het Nigeriaanse leger hoopgevend is, moeten we niet uit het oog verliezen dat het voortdurende geweld en aanslagen nog altijd voor vele burgerslachtoffers zorgen. Boko Haram blijft zich keren tegen alle andersdenkenden, zowel christenen als moslims, en met zowel de overheid als burgers als doelwit.
Is de opgevoerde strijd van de Nigeriaanse overheid tegen Boko Haram een bestendige strijd of is deze strijd vooral een gevolg van de verkiezingen?
Het is niet zeker of er electorale overwegingen aan de basis hebben gelegen van de recente intensivering van de strijd tegen Boko Haram.
De verwachting is echter dat Buhari de opgevoerde strijd van de Nigeriaanse overheid tegen Boko Haram voort zal zetten na zijn inauguratie. Het is moeilijk te zeggen of de huidige overheid de komende weken tot aan de inauguratie van Buhari nog extra inspanning zal leveren in de strijd tegen Boko Haram.
Hoe ontwikkelt zich de verhouding tussen Boko Haram en IS? Is hier sprake van serieuze samenwerking of afstemming? Wat zouden de belangrijkste consequenties en risico’s kunnen zijn van een serieuze samenwerking?
De recente eed van trouw van Boko Haram aan IS en de aanvaarding daarvan door IS zijn zorgelijke ontwikkelingen. Er zijn echter nog altijd geen concrete aanwijzingen voor feitelijke, laat staan structurele, samenwerking tussen ISIS en Boko Haram. De toenadering lijkt voornamelijk een PR-doel te dienen. Boko Haram blijft naar verwachting primair een nationaal georiënteerde organisatie.
Kunt u aanduiden in hoeverre de afstemming tussen Nigeria en haar buurlanden, onder meer via de Multinational Joint Task Force, in de strijd tegen Boko Haram momenteel haar vruchten afwerpt?
Als gevolg van een meer intensieve samenwerking en coördinatie tussen Nigeria en buurlanden vinden momenteel redelijke effectieve militaire operaties plaats. Dit gebeurt op basis van ad hoc samenwerking tussen Nigeria en buurlanden Tsjaad, Kameroen en Niger. De door de Afrikaanse Unie gesteunde regionale troepenmacht (MNJTF) is momenteel nog in oprichting en krijgt langzaam vorm. De MNJTF is nog niet operationeel.
Welke aanvullende mogelijkheden zijn er binnen het Nederlandse genderbeleid om specifiek aandacht te schenken aan het lijden van meisjes en vrouwen als gevolg van het handelen van Boko Haram?
De ontvoeringen van meisjes en vrouwen en het toenemende gebruik van vrouwen en kinderen als zelfmoordterroristen zijn enkele voorbeelden van de schokkende methodes die Boko Haram gebruikt met betrekking tot vrouwen en kinderen. Zoals u weet is gender een prioriteit voor het Nederlands en buitenlands beleid. Vanuit FLOW (Funding Leadership Opportunities for Women) worden verschillende vrouwenrechtenorganisaties met projecten in Nigeria gesteund. Deze projecten richten zich onder andere op bestrijding van geweld tegen vrouwen en gender-based violence in Nigeria en op betekenisvolle deelname van vrouwen in vredesprocessen en politieke participatie.
Welke ontwikkelingen zijn momenteel zichtbaar op het terrein van de humanitaire hulpverlening aan de bijna 2 miljoen ontheemden? Welk perspectief wordt hen geboden, ook als het gaat om terugkeer naar hun thuisgebieden? Komt deze hulpverlening, zowel internationaal als vanuit de Nigeriaanse overheid, afdoende op gang?
Sinds de kamerbrief van 20 februari jongstleden waarin ik u informeerde over Boko Haram is de humanitaire hulpverlening in noordoost Nigeria langzaam maar zeker op gang gekomen. Het VN kantoor voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden (UN-OCHA) heeft de capaciteit in het land opgeschaald om hulp aan de inmiddels ten minste 1.2 miljoen ontheemden en de circa 190.000 vluchtelingen te coördineren. Ook de overige VN organisaties en (Internationale)Non-Gouvernementele Organisaties (INGO’s) vergroten hun menskracht in de getroffen staten van Nigeria. Er klinken nu ook steeds meer positieve geluiden over de inzet van de Nigeriaanse overheid om de getroffen bevolking bij te staan. Nigeriaanse overheidsinstellingen zijn echter nog slecht gecoördineerd en onvoldoende toegerust op crises van dit karakter en deze omvang.
Hoewel internationale en nationale humanitaire assistentie op gang komt, schort er nog veel aan. Zo is de hulpverlening voornamelijk gericht op opvangkampen terwijl meer dan 90% van de ontheemde bevolking zich ophoudt in informele nederzettingen en gastgemeenschappen. Verder blijft de humanitaire toegang beperkt tot de grotere plaatsen en toegangswegen. Daarbuiten kunnen veel hulpverleners niet veilig opereren. Het is volgens de humanitaire gemeenschap dan ook nog te vroeg voor terugkeer van ontheemden, niet alleen vanwege de onveilige situatie, maar ook vanwege de enorme schade die is aangericht aan soms complete dorpen. Er is nog niet begonnen met wederopbouwwerkzaamheden. Het humanitaire landenteam, de overheid en de hulporganisaties werken wel al plannen uit om een veilige en waardige terugkeer te kunnen bieden.
Welke gelegenheden ziet u op de kortere termijn, waar mogelijk in internationaal verband, om de druk op de Nigeriaanse regering op te voeren om werk te blijven maken van de strijd tegen Boko Haram en om een structurele aanpak te realiseren van de onderliggende oorzaken van het geweld in noordoost Nigeria?
De strijd tegen Boko Haram en de aanpak van grondoorzaken is primair een verantwoordelijkheid van de Nigeriaanse overheid. Zoals gezegd in antwoord op vraag 2 zal Buhari naar verwachting de aanpak van Boko Haram serieus willen nemen en militair een inspanning blijven leveren om de veiligheid in noordoost Nigeria te verbeteren. De internationale gemeenschap speelt daarnaast een belangrijke rol om druk te blijven zetten op de Nigeriaanse regering. Dit kan op verschillende manieren worden bewerkstelligd.
Ten eerste is het van belang de kwestie Boko Haram internationaal te blijven agenderen. In de RBZ van januari heb ik de kwestie Boko Haram geagendeerd en ik zal er op blijven aandringen dat de EU op het hoogste niveau betrokken is bij de ontwikkelingen in Nigeria en de dialoog aangaat met politieke leiders in de regio. De dialoog aan blijven gaan en politieke betrokkenheid tonen is een belangrijk middel waarmee druk kan worden gezet op de Nigeriaanse regering.
Aangezien een structurele aanpak van grondoorzaken, naast maatregelen op het gebied van de-radicalisering, veelal op het terrein van armoedebestrijding en ontwikkeling ligt, kan de EU daarnaast actief haar steun aanbieden. Zo levert de EU, waaronder Nederland, een bijdrage aan de ontwikkeling in noordoost Nigeria met programma’s op het terrein van vrede en veiligheid, mensenrechten, handel en regionale integratie. De EU biedt steun aan de versterking van de veiligheidssector in Nigeria en besteedt aandacht aan de-radicalisering. Zo is er een EU contraterrorisme-pakket van bijna EUR 10 mln: «Support to enhance Nigeria’s resilience to evolving security challenges», waarvan een deel besteed wordt aan een de-radicaliseringsprogramma in Nigeriaanse gevangenissen.
Het sponsoren van een bijeenkomst van de Moslimbroederschap in Engeland |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie sponsort congres met Moslimbroederschap»?1
Ja
In hoeverre klopt het dat Nederland de bijeenkomst «Politiek, macht en sektarische identiteiten in het Midden-Oosten» (deels) heeft gesponsord? En welk bedrag is hier mee gemoeid?
Nederland heeft een bijdrage van 10.000 Britse Pond geleverd aan een activiteit van de afdeling Midden-Oosten en Noord-Afrika van de gerenommeerde en onafhankelijke Britse denktank Chatham House, The Royal Institute of International Affairs, in Londen. De titel van de conferentie was: «Beleid, Macht en Sektarische Identiteiten in het Midden-Oosten». Het was dus geen congres of bijeenkomst van de Moslimbroederschap, maar een academisch getinte Chatham House conferentie met deelname door Westerse, Arabische en andere diplomaten, academici, journalisten, ngo’s en anderen.
Wat is de reden dat een Nederlandse topambtenaar aanwezig is geweest op het congres dat georganiseerd werd door The Cordoba Foundation, een aan de Moslimbroederschap gelieerde stichting?
Een inhoudelijk beleidsmedewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is vanwege zijn expertise door Chatham House uitgenodigd op te treden als spreker tijdens de conferentie.
Deelt u de mening dat de Moslimbroederschap, met zijn motto: «Allah is ons doel, de profeet is onze leider, de koran onze wet, jihad onze weg en sterven voor Allah onze grootste hoop», een radicale organisatie is waar geen zaken met mee moet worden gedaan? Zo neen, waarom niet?
De Moslimbroederschap is noch door de NL overheid, noch in Europees of VN verband aangemerkt als zijnde een terroristische organisatie.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat de Moslimbroederschap banden heeft met terreurorganisaties als Hamas en Ansar Bayt al-Maqdis (dat inmiddels grotendeels is opgegaan in ISIS)?
Het is een historisch gegeven dat Hamas oorspronkelijk is voortgekomen uit de Moslimbroederschap. Voor wat betreft banden van de Moslimbroederschap met andere groeperingen beschikt het kabinet niet over eigenstandige informatie.
Begrijpt u dat de Britse bank HSBC heeft besloten de relatie met de betreffende stichting te verbreken?
Het is niet bekend, ook niet bij de Britse autoriteiten, waarom HSBC de relatie met deze stichting zou hebben verbroken.
Bent u bereid uw samenwerking met de betreffende stichting stop te zetten en te zorgen dat dit soort misstappen in de toekomst niet meer gemaakt worden?
De samenwerking betrof de denktank Chatham House, niet de door u genoemde stichting. De samenwerking met Chatham House wordt dus niet opgezegd
Het militaire optreden van onder meer Saudi-Arabië in Jemen |
|
Michiel Servaes (PvdA), Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten van mensenrechtenorganisaties en journalisten over tientallen doden onder burgers door luchtaanvallen van onder meer Saudi-Arabië op doelen in Jemen, onder andere een aanval op een VN-vluchtelingenkamp?1 Welk beeld heeft u hiervan?
Ja.
Het kabinet maakt zich ernstig zorgen over de vele slachtoffers die vallen als gevolg van het voortdurende oorlogsgeweld in Jemen, alsmede de zeer ernstige humanitaire consequenties van het conflict. Er is sprake van tekorten aan voedsel, water en medische voorzieningen.
Volgens OCHA zijn er 311 dodelijke slachtoffers gevallen in de periode tussen 26 maart en 7 april. De meeste slachtoffers vielen in de steden Sana’a, Aden en Al-Dhale’e. De WHO spreekt van 614 doden en 2038 gewonden in de periode tussen 19 maart en 5 april. Het aantal ontheemden ligt volgens UNICEF rond de 100.000, het overgrote deel (80.000) in het zuiden.
Deelt u de zorgen van o.a. Amnesty International en Human Rights Watch dat dergelijke aanvallen mogelijk in strijd zijn met het oorlogsrecht? Indien ja, hoe spreekt u de landen hierop aan?
Het kabinet heeft kennis genomen van genoemde berichten van Amnesty International en Human Rights Watch. Er is op dit moment onvoldoende informatie beschikbaar om een afgewogen oordeel te geven of de luchtaanvallen in overeenstemming met het toepasselijke humanitair oorlogsrecht zijn uitgevoerd.
Deelt u de analyse dat luchtaanvallen door de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië bijdragen aan verdere escalatie van het conflict in Jemen? Indien neen, waarom niet?
Er is al lange tijd in Jemen sprake van een instabiele situatie. Op basis van een initiatief van de landen van de Gulf Cooperation Council, waaronder Saoedi-Arabië, en onder aanvoering van de VN, werd lange tijd gewerkt aan een inclusief politiek proces dat alle partijen omvat en dat beoogde de weg te bereiden voor politieke, sociale en economische hervormingen.
De verdere militaire opmars van de Houthi’s in maart, toonde aan dat zij niet open stonden voor een politieke oplossing. Met de aanval op Aden raakte een politieke oplossing nog verder uit het zicht. President Hadi heeft toen de internationale gemeenschap gevraagd militair in te grijpen. Dit vormde de aanleiding voor de militaire interventie onder leiding van Saoedi-Arabië.
De interventie is niet zonder risico’s. Proportionaliteit is van groot belang, burgerdoden moeten worden vermeden, en internationaal recht moet worden nageleefd. Het kabinet is van mening dat de Houthi’s zo spoedig mogelijk hun wapens moeten neerleggen om een nog verdere escalatie te voorkomen. Alle partijen moeten terugkeren naar de onderhandelingstafel.
Hoe beoordeelt u berichten dat een Saudisch grondoffensief aanstaande is?2
Het kabinet heeft kennis genomen van persberichten waarin wordt geschreven dat een grondoffensief zou worden voorbereid. Saoedi-Arabië heeft verklaard een grondoffensief niet uit te sluiten. Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat de coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië hiertoe op korte termijn wil overgaan.
Bent u bereid om bilateraal en in EU-verband op te roepen tot een direct staakt-het-vuren zodat teruggekeerd kan worden naar onderhandelingen onder leiding van de VN?
Nederland is van mening dat dit conflict niet opgelost kan worden met militaire middelen. Nederland zal, met internationale partners, aandringen op een politieke oplossing met betrokkenheid van alle partijen. De partijen moeten terug naar de onderhandelingstafel, onder leiding van de VN, op een neutrale locatie.
Nederland zal dit voortdurend blijven uitdragen, in Europees verband en in consultaties met regionale partners. De Raad Buitenlandse Zaken zal op 20 april waarschijnlijk ook over Jemen spreken. Nederland zal bij die gelegenheid bovengenoemde boodschappen herhalen.
Kunt u uw antwoorden toelichten en deze vragen spoedig beantwoorden?
Het verlopen van het besluit- en vertrekmoratorium voor verschillende provincies in Irak |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Op 7 oktober 2014 stuurde uw ambtsvoorganger een brief naar de Kamer ten aanzien van het asielbeleid voor Irak, waarin een besluit- en vertrekmoratorium werd aangekondigd voor de provincies Bagdad, Anbar, Ninewa, Salaheddin, Ta’mim, Doyala en Babil, voor de duur van zes maanden; deze zes maanden zijn bijna voorbij; wordt dit moratorium na ommekomst van de genoemde periode verlengd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, voor hoe lang?
Het besluit- en vertrekmoratorium voor Iraakse asielzoekers afkomstig uit de in uw vraag genoemde provincies, eindigt per 16 april 2015. De Minister van Buitenlandse Zaken zal rond die datum een ambtsbericht over de veiligheidssituatie in Irak publiceren. Aan de hand van dat ambtsbericht zal ik een besluit nemen over de verlenging van het besluit- en vertrekmoratorium. Ik verwacht uw Kamer binnen een week na publicatie van het ambtsbericht, te kunnen informeren over mijn besluit. In de tussentijd worden in individuele zaken geen onomkeerbare stappen gezet.
Kunt u aangeven hoe de situatie nu is, aangezien uw ambtsvoorganger aangaf dat de situatie in de genoemde gebieden een half jaar geleden zeer onoverzichtelijk en volatiel waren en dat onduidelijk was welke gebieden precies onder controle waren van de Islamitische Staat?1 Is het nieuwe ambtsbericht al gepubliceerd en zo ja, wanneer kan dit worden verwacht?
Zie antwoord vraag 1.
De gevolgen van de ISDS clausules in Nederlandse handelsverdragen voor ontwikkelingslanden |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat bedrijven van investeringsbeschermingsclausules (ISDS) in handelsverdragen gebruik maken om geld te claimen bij landen die in hun ogen beperkende regels opstellen om bijvoorbeeld het milieu of de volksgezondheid te beschermen?1 Zo ja, wat vindt u daar eigenlijk van?
De afspraken in handels- en investeringsverdragen over investeringsbescherming geven buitenlandse investeerders het recht een beroep te doen op de in het verdrag voorziene regeling voor de beslechting van geschillen, Investor-State Dispute Settlement (ISDS). Een investeerder kan hier een beroep op doen indien hij meent schade te hebben geleden aan zijn investering door ongerechtvaardigd overheidsingrijpen. Er moet dan worden vastgesteld dat bepaald overheidshandelen in strijd is met de gemaakte internationale afspraken uit het verdrag. Hierbij gaat het om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals wij die ook onder het nationale recht kennen. Deze basisregels zien op een eerlijke en billijke behandeling van buitenlandse investeerders, non-discriminatoire behandeling, het onbeperkt overmaken van kapitaal en het stellen van voorwaarden op basis waarvan onteigend mag worden (alleen met gepaste schadevergoeding). Mogelijke betaling van compensatie zal alleen van toepassing zijn indien er sprake is van schending van die standaarden en de staat derhalve onjuist heeft gehandeld. Een dergelijke alternatieve route van internationale geschillenbeslechting is van belang, omdat de kwaliteit van nationale rechtsgang of een eerlijk proces in het buitenland niet overal gegarandeerd is.
Om de zorgen te adresseren dat publieke belangen, zoals het milieu en volksgezondheid gewaarborgd blijven, is er op dit moment over investeringsbescherming met name in het kader van TTIP een proces van reflectie gaande, zowel op nationaal als op EU-niveau. Nederland zet zich er in dat kader voor in om het traditionele regime van investeringsbescherming te verbeteren en te vernieuwen. Het is hierbij voor Nederland van belang dat het recht van staten om in het publieke belang non-discriminatoire maatregelen te nemen wordt gewaarborgd, zonder daarbij het risico van schadeclaims te lopen. Misbruik van het systeem moet voorkomen worden. Daarnaast dient het ISDS-mechanisme transparanter te worden en dient de onafhankelijkheid van arbiters gegarandeerd te worden. Hiertoe heeft Nederland samen met een aantal andere EU-lidstaten – waaronder Duitsland en Frankrijk- voorstellen ingediend. Deze zijn op 6 maart jl. tevens naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1465). Zie hierover ook de brief van 9 april jl. in reactie op de motie Maij c.s. inzake de ratificatie van TTIP (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1481). Op 6 en 7 mei jl. heeft de Europese Commissie haar visie hierop toegelicht, waarover u op 8 mei verslag heeft ontvangen.
Kunt u een overzicht sturen van alle handelsverdragen die Nederland heeft afgesloten of waar zij via de EU deel vanuit maakt waarin ISDS-clausules zijn opgenomen? Bij hoeveel van de door Nederland afgesloten handelsverdragen is een dergelijke clausule opgenomen?
Nederland heeft 107 investeringsbeschermingsverdragen (IBO’s) gesloten, waarvan er op dit moment 92 van kracht zijn. De verdragen met Bolivia, Venezuela en Zuid-Afrika zijn beëindigd en zeven verdragen zijn tussentijds herzien. Het verdrag met Indonesië wordt per 1 juli 2015 beëindigd. Er zijn vijf verdragen getekend, maar nog niet geratificeerd (Brazilië, Chili, Eritrea, Oman en de Verenigde Arabische Emiraten). Zie voor een volledig overzicht de bijgevoegde lijst.2
In vrijwel alle IBO’s is voorzien in een internationale geschillenbeslechtingsprocedure tussen een investeerder en een staat (ISDS). De uitzonderingen hierop zijn drie akkoorden afgesloten voor 1972 (met Kameroen, Ivoorkust en Soedan). Ook in het Verdrag inzake het Energiehandvest van 1994 (hierna: Energiehandvestverdrag) is een hoofdstuk over investeringsbescherming en ISDS opgenomen. Bij dit verdrag zijn zowel Nederland als de EU partij.
De EU is pas sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in december 2009 bevoegd tot het sluiten van verdragen met afspraken over investeringsbescherming. Op dit moment zijn in twee vrijhandelsakkoorden een investeringsbeschermingshoofdstuk opgenomen. Deze betreffen het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Singapore en het Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) tussen de EU en Canada. Beide akkoorden zijn nog niet getekend en niet geratificeerd.
Kunt u een overzicht sturen van het gebruik van deze clausules vanaf 2000 tot heden, en daarbij aangeven welk bedrijf van de investeringsbescherming gebruik heeft gemaakt, tegen welke regels of besluit het aanroepen van de ISDS-clausule gericht was, hoeveel geld er werd geëist en of, en zo ja hoe hoog er is uitgekeerd per zaak? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dat uit te (laten) zoeken?
Voor een overzicht van het gebruik van ISDS-clausules verwijs ik u naar Annex I van de bijgevoegde studie van UNCTAD (United Nations Conference on Trade and Development).3 Deze bevat een overzicht van het gebruik van de ISDS-clausule in bij UNCTAD bekende zaken onder internationale investeringsovereenkomsten door Nederlandse investeerders tot en met 2013. Het gaat hier specifiek om ISDS-zaken op grond van Nederlandse IBO’s en het Energiehandvestverdrag. De UNCTAD-studie komt tot de conclusie dat er relatief vaak een beroep op Nederlandse IBO’s en het Energiehandvestverdrag wordt gedaan in internationale arbitrage.
Cijfermatig is elf procent van de wereldwijde ISDS-zaken door een Nederlandse investeerder aanhangig gemaakt via een Nederlandse IBO of het Energiehandvestverdrag (tot en met 2013 gaat het om 61 van de in totaal 552 aangespannen zaken). Tevens geldt dat 20 procent van alle zaken tegen een Europees land is ingesteld. Een mogelijke verklaring hiervoor is de positie die Nederland als investeringsland wereldwijd inneemt met betrekking tot inkomende en uitgaande investeringen, gecombineerd met het hoge aantal geratificeerde Nederlandse IBO’s en het Energiehandvestverdrag.
Wat in het overzicht opvalt is dat de investeringsverdragen waar Nederland partij bij is door een grote verscheidenheid aan bedrijven worden gebruikt. Het betreft zowel grote moeder- en dochtermaatschappijen, als moeder- en dochtermaatschappijen uit de categorie midden-en kleinbedrijf. Ook is er een aantal natuurlijke personen met de Nederlandse nationaliteit geweest die een zaak aanhangig hebben gemaakt via Nederlandse IBO’s.
Volgens UNCTAD zijn er in het algemeen twee soorten overheidsgedragingen waartegen arbitrage onder genoemde investeringsverdragen wordt gestart: het annuleren dan wel breken van contractuele afspraken en het intrekken dan wel weigeren van vergunningen. Volgens de bijgevoegde UNCTAD-studie zijn de zaken onder investeringsverdragen waar Nederland partij bij is en de specifieke omstandigheden daarbij zeer divers en variëren zij van de «klassieke» scenario’s zoals directe onteigening en privatisering, tot zaken als het gedwongen faillissement van bedrijven.
Het grootste deel van de geschillen die Nederlandse bedrijven zijn gestart onder genoemde verdragen was volgens het UNCTAD-rapport gericht tegen Latijns-Amerikaanse landen (ca. 35 procent) en ca. 30 procent van de geschillen vond plaats binnen de EU, voornamelijk gericht tegen Oost-Europese landen. Deze percentages hebben betrekking op alle geschillen die sinds de eerste geratificeerde Nederlandse IBO tot eind 2013 zijn geïnitieerd Het meest ingeroepen verdrag is de Nederland – Venezuela IBO (14 keer), gevolgd door de IBO met Tsjechië (6 keer). In het geval van zaken tegen voormalige communistische staten gaat het volgens UNCTAD vaak om kwesties die verband houden met de economische transitie van deze staten (bijv. privatisering en economische hervormingen).
De UNCTAD-studie heeft een volledig overzicht van toegekende en niet toegekende claims, en bijbehorende arbiters- en proceskosten niet kunnen achterhalen vanwege een gebrek aan beschikbare data. Waar de gegevens hierover wel bekend zijn is dit aangegeven in annex II van bijgevoegde studie van UNCTAD.
Sinds de stijging van het aantal arbitragezaken in de afgelopen jaren is de noodzaak gegroeid om de kwaliteit van arbitragetribunalen te waarborgen. Dit is ook een van de vier punten die de Europese Commissie noemt in haar op 4 mei jl. gepresenteerde paper over verbetering in investeringsbescherming en ISDS. In dit voorstel komt de Nederlandse inzet4 voor verbetering goed naar voren. In CETA werden al verbeteringen doorgevoerd op de bestaande praktijk, zoals het instellen van een gedragscode, mogelijkheid voor derde partijen voor het instellen van amicus curiae briefs,publieke hoorzittingen en transparantie conform UNCITRAL-transparantieregels. De Commissie stelt in haar jongste voorstellen verder voor om een vaste lijst met arbiters in te stellen, benoemd door de staten. Zo worden expertise en onafhankelijkheid van degene die uitspraak moeten doen in een geschil gewaarborgd. Ook wordt de transparantie verder verbeterd door de mogelijkheid te creëren voor directe belanghebbenden om deel te nemen aan het proces.
Deelt u de mening dat het op zijn minst vreemd is dat we enerzijds via ontwikkelingshulp landen financieel ondersteunen en anderzijds via onze handelsverdragen ervoor zorgen dat deze landen grote sommen met geld moeten inleveren aan bedrijven?
In dit antwoord ga ik ook in op het SOMO-rapport (2015) «Socialising losses, privatising gains; how Dutch investment treaties harm the public interest». Het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid benadrukt de samenhang tussen het handels- en ontwikkelingsbeleid, waarbij de ambities om wereldwijde, duurzame inclusieve economische groei en succes voor Nederlandse bedrijven in het buitenland te realiseren worden gecombineerd. Zonder handel en investeringen komt duurzame ontwikkeling niet verder. Nederland investeert actief in een ondernemingsklimaat in binnen en buitenland. Deze investeringen bevorderen de werkgelegenheid, brengen know-how, stimuleren een technologie-overdracht en dragen daarmee positief bij aan economische groei.
Afdoende rechtszekerheid is een belangrijke voorwaarde voor het scheppen van een aantrekkelijk vestigingsklimaat en het aantrekken van buitenlandse investeringen. In landen waar nationale wetgeving en instituties onvoldoende bescherming bieden, kunnen investeringsbeschermingsovereenkomsten dienen als alternatief voor het bieden van rechtszekerheid. Uit de studie «De regionale effecten van bilaterale investeringsverdragen op directe buitenlandse investeringen» van het CPB5 blijkt dat IBO’s tussen OESO-landen en al hun handelspartners investeringen bevorderen, in tegenstelling tot wat het SOMO-rapport suggereert. Op bilateraal niveau nemen volgens het CPB de investeringen tussen verdragspartners bij een IBO met gemiddeld 35 procent toe. Het door SOMO voorgestelde alternatief om de rechtstoegang voor investeerders te beperken tot nationale rechtsbescherming biedt dus niet altijd voldoende rechtszekerheid en zal ten koste gaan van investeringen.
Om duurzame groei te bevorderen is het van belang dat de investeringen en handel op een duurzame wijze ingebed raken in de samenleving, zodat de positieve effecten ervan ook daadwerkelijk de lokale samenleving bereiken. Het kabinetsbeleid op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) draagt hieraan bij. Dit stoelt op de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO richtlijnen. In de meest recente investeringsbeschermingsovereenkomsten die Nederland gesloten heeft, wordt ook expliciet verwezen naar de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
In EU verband zet Nederland in op verduurzaming van handelsverdragen. Hierover heb ik gesproken met mijn collega’s uit Zweden, Duitsland, Luxemnburg en Denemarken tijdens de informele Handelsraad van 25 maart 2014 te Riga. De Commissie pakt dit op, zoals recentelijk in de verdragen met Canada, Vietnam en Myanmar.
Bent u bereid om de reeds afgesloten handelsverdragen waar Nederland partij in is te herzien en de ISDS-clausules hieruit te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in de brief van 9 april jl. in reactie op de motie Maij c.s. inzake de ratificatie van TTIP (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1481), wil Nederland de investeringsbeschermingsovereenkomsten moderniseren en herzien.
Conform mijn toezegging tijdens het VAO over TTIP op 9 april jl. – naar aanleiding van de aangehouden motie van het lid Thieme over het aangeven van een concreet tijdpad voor herziening van de investeringsverdragen – zal ik hieronder ingaan op het proces van de herziening van de bestaande portefeuille van 92 IBO’s.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het huidige debat over de herziening van het beleid ten aanzien van investeringsbescherming en geschillenbeslechting in IBO’s zal Nederland de modeltekst voor dergelijke akkoorden aanpassen. Dit zal in overleg gaan met alle stakeholders. Hierbij wordt aangesloten op de EU-standaard waarover op dit moment het debat nog gaande is. Vervolgens zal een proces van heronderhandeling van de bestaande IBO’s gestart worden.
Een notificatie waarin aangegeven wordt op welke punten de IBO aangepast zou moeten worden, dient minstens vijf maanden voorafgaand aan de beoogde start van de heronderhandelingen aan de Commissie te worden voorgelegd. Vervolgens dient Nederland voor elk voorstel voor heronderhandeling van een IBO conform de EU Verordening tot vaststelling van overgangsregelingen voor bilaterale investeringsovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen (No. 1219.2012), autorisatie te vragen aan de Europese Commissie. Nederland gaat in een keer autorisatie aan de Commissie vragen om alle IBO’s te mogen herzien. De Europese Commissie kan autorisatie onder bepaalde voorwaarden weigeren indien:
De Commissie zal binnen 90 dagen een oordeel geven op het autorisatieverzoek, een termijn die eveneens geldt voor de goedkeuring door de Commissie voor ondertekening en de afsluiting van het nieuwe verdrag De wederpartij zal in moeten stemmen met heronderhandeling van de IBO.
In welke mate wordt Nederland door multinationals gebruikt voor treaty shopping, waarbij brievenbusfirma’s van multinationals zich alleen in Nederland vestigen om gebruik te maken van bepalingen in onze vrijhandelsakkoorden?
Ik deel die mening. Nederland wil een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor binnenlandse en buitenlandse investeerders. Een uitgebreid netwerk van investeringsbeschermingsverdragen maakt daar onderdeel van uit. Bedrijven die zich in Nederland als rechtspersoon hebben gevestigd en een investering hebben gedaan in een land waarmee Nederland een verdrag over investeringsbescherming heeft afgesloten, kunnen een beroep op dat verdrag doen. De huidige Nederlandse IBO’s stellen hieraan verder geen specifieke voorwaarden. In de nieuwe verdragen van de Commissie is treaty shopping niet langer mogelijk en Nederland wil dit ook herzien in de eigen IBO’s.
Zoals ik in de brief van 25 juni 2014 in reactie op de motie van Ojik (Kamerstuk 21 501-02-1397) heb aangegeven, acht ik het gebruik van een IBO door een bedrijf dat geen substantiële bedrijfsactiviteiten verricht onwenselijk. Ik ben bereid te onderzoeken in hoeverre het mogelijk is om in IBO’s een bepaling op te nemen, waarbij alleen bedrijven die substantiële economische activiteiten ontplooien, gebruik zouden kunnen maken van de verdragsvoordelen (investeringsbescherming). Uw suggestie om daarbij ook te kijken naar het fiscale recht neem ik hierin mee.
Deelt u de mening dat treaty shopping moet worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid mogelijkheden te onderzoeken om een einde te maken aan deze praktijk, bijvoorbeeld door in aansluiting bij het fiscaal recht substance eisen te stellen aan bedrijven die onder afgesloten en nog af te sluiten vrijhandelsverdragen vallen?
Zie antwoord vraag 6.
De Armeense genocide |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden in het schriftelijk overleg over een gesprek met de Federatie Armeense Organisaties Nederland (FAON), die u op 26 maart aan de Kamer stuurde en waarbij u een aantal vragen niet beantwoord heeft die hieronder herhaald worden?1
Ik herinner mij de antwoorden die ik heb gegeven.
Klopt het dat de Armeense genocide drie keer unaniem erkend is door de «International Association of Genocide Scholars»?
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg van 26 maart, bestaat onder wetenschappers, en instellingen zoals door u aangehaald, een grote mate van consensus over deze gebeurtenissen. De vaststelling of hier in juridische zin sprake is geweest van genocide, is evenwel niet aan het kabinet. Ik herhaal in dit kader graag dat een oordeel van het kabinet over de toepasselijkheid van deze term op dit moment niet zou bijdragen aan de noodzakelijke acceptatie en verwerking van het verleden door beide landen.
Klopt het dat de Armeense genocide onderwezen wordt op het Instituut voor oorlogs-, holocaust en genocidestudies (NIOD) als een van drie genocides, naast de holocaust en de Rwandese genocide?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt het kabinet de opvatting dat er een grote consensus is onder genocide wetenschappers dat er in 1915 een genocide heeft plaats gevonden in het Ottomaanse rijk, waarvan de Armeniërs en ook andere christelijke volken het slachtoffer geworden zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat desgevraagd en na veel aandringen ambtenaren die het gesprek voerden met FAON, de naam van slechts één professor wilden noemen die van mening zou zijn dat er geen sprake was van genocide in 1915, namelijk professor Zürcher.?
Zoals gesteld hierboven en in mijn antwoorden op het Schriftelijk Overleg van 26 maart, bestaat er onder wetenschappers een grote mate van consensus over de gebeurtenissen in 1915. Verder doe ik geen uitspraken over gesprekken die ambtenaren gevoerd hebben met derde partijen.
Klopt het dat het ministerie heeft aangegeven dat professor Zürcher, die recent nog een studium generale gegeven heeft over de Armeense genocide, van mening is dat er onvoldoende onderzoek gedaan is om de historische gebeurtenissen als genocide te duiden?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het ministerie niet in staat was om een enkele andere naam te noemen van een vooraanstaande wetenschapper die van mening is dat er onvoldoende bewijs is om het woord genocide te gebruiken?
Zie antwoord vraag 5.
Gezien het feit dat genocide de zwaarste misdaad is die wij kennen in het Nederlandse en het internationale recht, en Turkije zich in zekere mate zeer verwant voelt aan het Ottomaanse Rijk: is er enig andere misdrijf waarbij een vermeende dader of iemand die zich daar zeer verwant mee voelt, mee mag bepalen of het misdrijf heeft plaatsgevonden en nog wel in goed overleg?
Er is geen sprake van het bepalen of een misdrijf heeft plaatsgevonden, hetgeen aan rechters is, maar van het duiden van historische gebeurtenissen. Verder is en blijft het kabinet van mening dat een oordeel van de zijde van het kabinet over de toepasselijkheid van deze term op dit moment niet zou bijdragen aan de noodzakelijke acceptatie en verwerking van het verleden door beide landen.
Ben u bereid de benaming «Kwestie van de Armeense genocide» niet meer te gebruiken en gewoon het historisch correcte «Armeense genocide» te gebruiken?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen een voor een en vóór woensdag 1 april 9 uur beantwoorden, dus vóór het plenaire debat over het verslag van het eerder genoemde Schriftelijk overleg?
Ja. Gelijkluidende antwoorden op vragen zijn geclusterd.