Het bericht dat een man al dertien jaar ten onrechte vastzit in Guantánamo Bay |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Man zit dertien jaar vast in Guantánamo wegens naamverwisseling»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het dat Al-Shamiri dertien jaar onrechtmatig vastzat, en de vele fouten die zijn gemaakt tijdens die dertien jaar?
De details van deze zaak zijn niet bekend bij het kabinet. In algemene zin geldt dat het kabinet van mening is dat alle gedetineerden die in Guantánamo vastzitten recht hebben op berechting overeenkomstig internationale standaarden of vrijgelaten dienen te worden indien hen niets ten laste kan worden gelegd.
Hoeveel gevangenen zitten er nog op Guantánamo Bay opgesloten die nooit zijn aangeklaagd of veroordeeld voor een misdrijf?
Na aantreden van president Obama is in 2009 door een Amerikaanse interagency review (inclusief zes Amerikaanse instanties – Department of Defense, Department of Homeland Security, Department of Justice, State Department, Joint Chiefs of Staff, Director of National Intelligence) de status bepaald van alle gedetineerden die zich op dat moment nog in Guantánamo Bay bevonden. Dit heeft geleid tot een categorisering van alle gedetineerden waarbij een groep is geïdentificeerd van mensen wier detentie moet worden beëindigd omdat zij niet zijn aangeklaagd en/of veroordeeld voor enig misdrijf. Deze groep is goedgekeurd voor overdracht («approved for transfer»). Op dit moment resteren nog 48 personen uit deze groep approved for transfer in Guantánamo Bay.
Daarnaast resteert er een groep van 49 personen die momenteel nog niet binnen deze categorie valt. Om deze gedetineerden uitzicht te geven op overplaatsing en/of berechting heeft president Obama Periodic Review Boards ingesteld. Deze Periodic Review Boards bepalen periodiek of gedetineerden kunnen worden toegevoegd aan de groep «approved for transfer» omdat zij naar hun oordeel niet langer een bedreiging vormen voor de (inter)nationale veiligheid of een andere status verdienen.
In totaal resteren 107 gedetineerden in Guantánamo Bay.
Bent u bereid om er bij uw Amerikaanse collega op aan te dringen Guantánamo Bay zo spoedig mogelijk te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich altijd op het standpunt gesteld dat het bestaan van de detentiefaciliteit te Guantánamo Bay in strijd is met het internationaal recht en dat deze zo snel mogelijk gesloten moet worden. Het Nederlandse standpunt is bij de Amerikaanse autoriteiten bekend.
Kunt u een overzicht geven van welke andere landen gevangenen uit Guantánamo Bay hebben opgenomen in eigen land en hoeveel?
De New York Timesheeft inzichtelijk gemaakt welke landen gevangenen uit Guantánamo Bay hebben opgenomen. Dit overzicht is te vinden via http://projects.nytimes.com/guantanamo/transfer-countries.
Het kabinet is niet op de hoogte van de beweegredenen van al deze landen om tot opname over te gaan. Nederland maakt hierin een eigen afweging die los staat van conclusies van andere landen.
Kunt u toelichten wat de redenen en argumentatie was van die landen om gevangenen uit Guantánamo Bay op te nemen in eigen land? Kunt u daarbij ook toelichten waarom u dan nog steeds weigert dit te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat u nog steeds geen stappen heeft gezet om gevangenen uit Guantánamo Bay die in de groep «approved for transfer» vallen in Nederland op te nemen?
Er is nog geen besluit genomen over het Amerikaanse verzoek tot opname van 1–2 gedetineerden die in de groep «approved for transfer»vallen. Pas nadat de Amerikaanse regering verdere betekenisvolle stappen heeft gezet richting sluiting van de detentiefaciliteit inclusief berechting van de overgebleven gedetineerden, zal het kabinet dit verzoek in overweging nemen.
Sluit u volledig uit dat u op termijn enkele van deze gevangen in Nederland opneemt?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak is de Nederlandse regering door de Verenigde Staten, formeel en informeel, verzocht om gevangenen uit Guantánamo Bay op te nemen?
Op 7 oktober 2014 heeft de toenmalige Amerikaanse Minister van Defensie, Chuck Hagel, tijdens een ontmoeting met de Nederlandse Minister van Defensie gevraagd of de Nederlandse overheid bereid zou zijn bij te dragen aan de sluiting van de detentiefaciliteit Guantánamo Bay door enkele gevangenen op te nemen.
Dit verzoek is sindsdien door de VS op politiek en ambtelijk niveau verschillende malen opgebracht, onder andere in gesprekken met de Minister-President, Vice-Minister-President en de meest betrokken bewindspersonen.
Het verzoek kwam ook aan de orde in het gesprek van het Koninklijk Paar met President Obama op 1 juni 2015. Met mijn Amerikaanse ambtsgenoot heb ik het verzoek laatstelijk besproken tijdens onze ontmoeting in Alaska op 30 augustus 2015.
Omstreden leveringen van ‘dual use’ goederen |
|
Wassila Hachchi (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Imtech zat fout in Iran» en «Lijst met foute landen»?1
Klopt het dat Imtech en in het bijzonder het onderdeel Radio Holland communicatie- en navigatieapparatuur heeft geleverd aan landen als Myanmar, Cuba, Iran, Syrië en Zuid-Soedan? Klopt het dat daarbij gaat om zogeheten «dual use» goederen die ook voor militaire doeleinden kunnen worden gebruikt?
Heeft u (destijds) contact gehad met Imtech over de leveringen waarnaar het bedrijf zelf onderzoek heeft laten doen, waaruit blijkt dat tenminste 51 leveringen aan «denied entities or persons» hebben plaatsgevonden en het partijen betreft die (in ieder geval) op de zwarte lijst staan van het Amerikaanse Ministerie van Financiën?
De RH Marine Group (RH Marine (voorheen Imtech Marine) en Radio Holland) heeft in Nederland geen vergunningen aangevraagd voor de uitvoer van dual-use goederen naar Myanmar, Cuba, Iran, Syrië en Zuid-Soedan, zoals genoemd in berichtgeving in De Telegraaf d.d. 8 december jl.
Naar aanleiding van deze berichtgeving heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken wel contact gezocht met de RH Marine Group. Onderwerp van gesprek was het onderzoek dat Imtech destijds heeft verricht ten behoeve van de Amerikaanse autoriteiten. Tijdens het overleg is dat onderzoek ingezien door medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Na inzage is de douane gevraagd een onderzoek in te stellen.
Tot die tijd zullen vergunningaanvragen van de RH Marine Group worden aangehouden. Na afronding van dat onderzoek zullen ook de vragen 1, 2, 4, 5 en 6 worden beantwoord.
Kunt u toelichten in hoeverre de gedane leveringen van deze «dual use» goederen aan bedrijven in landen als Myanmar, Cuba, Iran, Syrië en Zuid-Soedan in strijd zijn met internationaal geldende sancties en zwarte lijsten die Nederland dan wel Europa hanteren ten aanzien van leveringen naar deze landen? Kunt u tevens aangeven in hoeverre de leveringen door Imtech strafbaar zijn?
Waren de door Radio Holland geleverde goederen op enigerlei wijze vergunningsplichtig in Nederland? Zo ja, zijn hiervoor vergunningen afgegeven voor zover de goederen vanuit Nederland werden geleverd? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat zulke leveringen in de toekomst worden voorkomen?
De relatie met Ethiopië |
|
Eric Smaling |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u een appreciatie geven van het artikel «Ethiopië, het regenseizoen bestaat niet meer»?1
Het artikel is gebaseerd is op een bezoek aan twee gebieden in Ethiopië. De bezochte gebieden, de Centrale Riftvallei en de vallei van de Omo-rivier, zijn beide getroffen door droogte, net zoals andere traditioneel door droogte getroffen gebieden, zoals noordoost Amhara. Zoals gesteld in het artikel klopt het dat de regenval in het zuiden van het land de laatste jaren is verminderd en ook onregelmatiger is geworden. De droogte heeft daarentegen in het dicht bevolkte westelijke hoogland van Ethiopië minder hard toegeslagen. De Ethiopische regering verwacht dat de trend van stijgende groei in de landbouwsector zich ook dit jaar zal voortzetten, zij het iets verminderd.
Uit het artikel wordt duidelijk dat de problematiek in de twee gebieden niet alleen een kwestie is van klimaatverandering maar verweven is met andere ontwikkelingen, zoals toenemende bevolkingsdruk, armoede, vervuiling en overexploitatie van de natuurlijke hulpbronnen land en water.
Over welke «klimaatslimme» oplossingen hebben Fanatahun Gezsie en Desalegn Tebratu van het Ministerie van Milieu van Ethiopië het? Speelt Nederland hierbij een rol? Zo ja, welke?
Klimaatslimme oplossingen in Ethiopië worden gezocht in alle sectoren van de economie. Volgens het in oktober jl. gepresenteerde tweede vijfjarenplan van de Ethiopische regering, het Growth and Transformation Plan II, zal meer dan 50% van de maatregelen om broeikasgassen uit de atmosfeer te verwijderen en/of de uitstoot van broeikasgassen te verminderen in de landbouwsector genomen moeten worden. Daarbij wordt onder meer gedacht aan biologische bodembeschermingsmaatregelen in het kader van stroomgebiedsbeheer. In de veehouderij probeert men door het vergroten van efficiency in de keten, verbetering van weidegronden en verbetering van veterinaire diensten hieraan bij te dragen. Ook verwacht men een grote rol van landbouwmechanisatie in het terugbrengen van uitstoot van broeikasgassen.
Nederland draagt op verschillende manieren bij aan het vinden van klimaatslimme oplossingen. Het gaat om zowel oplossingen die de uitstoot van broeikasgassen helpen verminderen als maatregelen gericht op aanpassingen aan klimaatverandering. Nederland doet dit door bij te dragen aan grote overheidsprogramma’s op het gebied van landbouwontwikkeling (zoals een bijdrage van het Agricultural Growth Programme – AGP), maar ook door projecten van ngo’s en onderzoekinstellingen, veelal in partnerschap met het bedrijfsleven.
Is er in Ethiopië wel geleerd van de kennis die in Kenia door de jaren is opgebouwd over ecologische kwetsbaarheid van het Rift Valley gebied? Zo ja, hoe?
De Keniase en Ethiopische delen van de Centrale Riftvallei hebben op het gebied van ecologische kwetsbaarheid en socio-economische basis veel gemeen, waardoor er veel potentie is om van elkaar te leren.
Hierbij is het door Nederland ondersteunde «Horn of Africa Regional Environment Centre and Network» (HoA-REC&N) instrumenteel. Het HoA-REC&N is een samenwerkingsverband van verschillende milieugeoriënteerde ngo's en kennisinstellingen in de Hoorn van Afrika, waaronder Ethiopië en Kenia.
Tevens is het door Nederland ondersteunde «Initiative for Sustainable Landscapes» van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) actief in de Ethiopische Centrale Rift Vallei. Dit programma behelst het oprichten van een platform van bedrijven die in de Rift Vallei zijn gevestigd om uitdagingen gerelateerd aan waterschaarste, waterkwaliteit en bodemdegradatie te helpen adresseren.
Kan een uitsplitsing van de projecten worden gegeven die optellen naar de 33,7 miljoen euro bestemd voor de toename van voedselzekerheid in Ethiopië?2 Wat zijn bij ieder project de te behalen doelen voor de Nederlandse overheid? Hoe worden lokale kleinschalige boeren en boerinnen en maatschappelijke organisaties betrokken in de ontwikkeling én uitvoering van projecten?
Zie de tabel in bijlage 13, waarin informatie is opgenomen over onder andere de te behalen doelen voor de Nederlandse overheid en de betrokkenheid van lokale kleinschalige boeren, boerinnen en maatschappelijke organisaties in de ontwikkeling en uitvoering van projecten. Voor kwantitatieve doelen en indicatoren van de activiteiten waar Nederland aan bijdraagt, zie de volgende link naar de website van de Nederlandse ambassade: http://ethiopia.nlembassy.org/binaries/content/assets/postenweb/e/ethiopie/netherlands-embassy-in-addis-ababa/services/list-of-food-security-projects-funded-by-ekn-with-budget-2016.pdf.
Hoe zien de voorgestelde projecten op het terrein van waterbeheer eruit, waar in het artikel aan gerefereerd wordt? Wat zijn doelen en middelen en hoe weten we of het effectief zal zijn? Is het project vooral voor Nederlandse bedrijven opgezet of ook voor de lokale bevolking?
Het project in de Centrale Rift Vallei waar het artikel naar verwijst en waarin goed waterbeheer een centrale rol speelt, is het Gambella en CRV Landscape management project van HoA-REC&N. Dit project past een landschapsbenadering toe, wat inhoudt dat alle stakeholders betrokken worden bij duurzame planning, beheer en gebruik van de natuurlijke hulpbronnen in het gebied. Er wordt gewerkt aan een effectief systeem van beheer dat de verschillende partijen (boeren en boerinnen, bedrijven, lokale overheden, ngo’s en onderzoeksinstellingen) bij elkaar brengt. Gemeenschappen dragen onder andere bij door geërodeerde gebieden tijdelijk af te sluiten voor begrazing en houtkap waardoor de vegetatie zich kan herstellen. Daarna wordt een gebruiksplan opgesteld en gehandhaafd. Lokale en internationale kennisinstellingen spelen vooral een rol in de monitoring van waterkwaliteit en -kwantiteit. Het onlangs gestarte project van het Initiatief Duurzame Handel (zie vraag 3) zal in het gebied opererende private sector spelers actiever betrekken bij activiteiten gericht op duurzaam landschapsbeheer.
Wat wordt de specifieke bijdrage aan de verwachte voedselhulp van de VN aan Ethiopië die is gevraagd door de Ethiopische regering?
Nederland geeft een bijdrage van 5 miljoen euro aan het Common Humanitarian Relief Fund (CHF) van OCHA in Ethiopië. Dit op verzoek van de VN die hierin nauw samenwerkt met de Ethiopische overheid. Tevens heeft Nederland een verzoek van de Dutch Relief Alliance (DRA) ingewilligd om de ergste nood te lenigen. Hiermee is een bedrag gemoeid van 8,63 miljoen euro dat besteed wordt via 11 Nederlandse ngo’s actief in Ethiopië. Deze bijdrage is afgestemd met de VN in Ethiopië. Verder heeft de Nederlandse ambassade ruim 9 miljoen euro voor het Productive Safety Net Programme (PSNP) van de Ethiopische overheid van 2016 naar 2015 geschoven om vroegtijdig in te kunnen spelen op de mogelijke gevolgen van de droogte. De overheid heeft deze Nederlandse bijdrage inmiddels besteed.
Welke projecten hebben mede als doel om een structurele oplossing te bieden aan het mogelijk voorkomen van toekomstige hongersnoden?
Alle projecten in bijlage 14 onder Pillar 2: increase agricultural productivity and market access en Pillar 3: Increase competitiveness of agribusiness, income and employment moeten bijdragen aan het voorkomen van hongersnoden. Zij dragen bij aan een duurzame verhoging van landbouwproductie, versterking van marktmechanismen en een grotere afzetmarkt voor voedselproducten. Daarnaast wordt versterking van economische kansen en vergroting van werkgelegenheid nagestreefd, wat zowel een verbeterde voedselproductie als een grotere weerbaarheid van de bevolking tot gevolg heeft. Ook het RESET programma onder Pillar 1: Reduce household vulnerability dat zich specifiek op weerbaarheid richt zal aan een structurele oplossing bijdragen.
Gebrekkige arbeidsomstandigheden in Qatar bij de voorbereidingen op het WK voetbal van 2022 |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Amnesty International van 1 december jl. waarin gesteld wordt dat er «(...) geen enkele vooruitgang geboekt (is) wat betreft uitbreiding van het aantal arbeidsinspecteurs en afschaffing van het onderdrukkende sponsorsysteem» en dat aangekondigde hervormingen door Qatar zijn vertraagd?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gebrek aan voortuitgang in Qatar met betrekking tot de uiterst slechte behandeling van arbeidsmigranten en het door Qatar uitstellen van broodnodige hervormingen die de leefsituatie van deze arbeidsmigranten zouden moeten verbeteren?
Er is het afgelopen jaar een aantal positieve maatregelen genomen door de overheid van Qatar, maar op een aantal gebieden wordt nog niet voldaan aan internationaal overeengekomen standaarden. De wettelijke maatregelen die het zogenaamde «Kafala» (sponsor)systeem meer in lijn moeten brengen met een vrije arbeidsmarkt worden pas eind 2016 doorgevoerd. Deze maatregelen beogen een meer contractuele relatie tussen werkgever en werknemer tot stand te brengen. Echter, ook met de beoogde veranderingen is er nog steeds geen sprake van een vrije arbeidsmarkt, aangezien werknemers alleen onder bepaalde voorwaarden van werkgever kunnen veranderen, en zij niet vrij zijn het land te verlaten zonder toestemming van de overheid.
Op het gebied van de uitbetaling van salarissen is er vooruitgang geboekt met de invoering van een elektronisch betalingssysteem. Dit systeem verplicht alle bedrijven boven de 500 werknemers tot automatische overmaking van salarissen naar een lokale bankrekening. Het aantal arbeidsinspecteurs is verhoogd naar 294 met verdere uitbreiding in het verschiet, en er is voor 70.000 werknemers accommodatie gebouwd op basis van de verhoogde standaarden voor woon- en werkomstandigheden.
Ondanks de verbeteringen die zijn ingezet zijn er in Qatar nog steeds schrijnende gevallen van slechte behandeling, misbruik en dwangarbeid. De mentaliteitsverandering die nodig is om de situatie en positie van arbeidsmigranten te verbeteren kost echter tijd. Nederland blijft hierover met andere EU landen het gesprek voeren met Qatarese gesprekspartners. Effectiviteit en daadwerkelijke verandering staan hierin voor het kabinet voorop.
Welke concrete acties heeft u ondernomen naar aanleiding van het verzoek van 15 juni jl. van de Tweede Kamer aan de regering «om in de meest krachtige termen, bilateraal, in EU-verband, en in internationale organisaties zoals de ILO, van Qatar harde garanties te eisen voor de bescherming van de rechten van arbeidsmigranten?»2 Wat zijn de resultaten van deze acties?
Nederland zet zich actief in om de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te verbeteren en onderhoudt hierover regelmatig op politiek en hoog ambtelijk niveau contact met de Qatarese autoriteiten. In de afgelopen maanden heeft de ambassadeur in Doha de situatie van de arbeidsmigranten uitvoerig en op het hoogste niveau aangekaart bij onder meer de Minister-President, de Minister van Arbeid, de Minister van Sport, en het organiserend comité voor de WK 2022.
Daarnaast is het thema op initiatief van Nederland een vast onderwerp op de agenda van het EU ambassadeursoverleg, en wordt de voortgang inzake concrete maatregelen door een werkgroep onder leiding van Nederland bijgehouden in een matrix. Dit overzicht dient als basis voor de gesprekken met Qatarese autoriteiten.
Op initiatief van de ambassade vond 18 oktober jl. een bijeenkomst plaats tussen het lokaal vertegenwoordigd Nederlands bedrijfsleven en het WK 2022 Comité over het welzijn van werknemers. Het gesprek vond plaats in een open sfeer waarbij deelnemers ingingen op de uitdagingen en obstakels bij het implementeren van de welzijnsstandaarden in de bouw van de WK-infrastructuur.
Binnen het klachtenmechanisme van de International Labour Organization (ILO) speelt een zaak tegen Qatar over de behandeling van arbeidsmigranten, specifiek over het niet-nakomen door Qatar van de ILO-verdragen over arbeidsinspectie en tegen dwangarbeid. In deze zaak zet Nederland zich actief in om binnen de EU consensus te bereiken en zodoende in de ILO gezamenlijk Qatar aan te blijven sporen tot verdere verbeteringen en volledige naleving van de ILO-verdragen. In de meest recente ILO Beheersraad van november 2015 heeft Nederland zich, namens de gehele EU, uitgesproken voor het instellen van een high-level ILO-missie naar Qatar. Na een stemming werd besloten tot deze missie, die de (uitvoering van de) maatregelen die de Qatarese autoriteiten hebben genomen zal beoordelen.
Welke concrete acties heeft u ondernomen naar aanleiding van het verzoek van 15 juni jl. van de Tweede Kamer aan de regering «om (van) Qatar minimaal een duidelijke routekaart met concrete doelen en benchmarks voor het aanpakken van deze vorm van moderne slavernij te eisen, waaronder de ratificatie en naleving van relevante (ILO-)verdragen» en hoe staat het met de ontwikkeling van een eventuele routekaart?3 Wat zijn de resultaten van deze acties?
Het kabinet kaart de problematiek van arbeidsmigranten regelmatig aan, zowel bilateraal als in het kader van de ILO. Op 7 december jl. sprak de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking met de Directeur-Generaal van de ILO om nogmaals de Nederlandse prioritering van dit onderwerp binnen de ILO te onderstrepen. Tijdens dat gesprek werd afgesproken dat meer zal worden opgetrokken met de private sector en met de verschillende voetbalbonden.
Tijdens de ILO Beheersraad in september is er – naast het instellen van de high-level missie – bij Qatar op aangedrongen technische ondersteuning van de ILO te accepteren om de nationale wetgeving in lijn te brengen met relevante ILO verdragen. Deze assistentie zou ook moeten leiden tot een concreter plan van aanpak van de Qatarese autoriteiten. In het kader van de hierboven genoemde klachtzaak tegen Qatar, moet de Qatarese regering frequent een overzicht geven van genomen maatregelen.
Qatar heeft vijf van de acht fundamentele arbeidsconventies getekend en geratificeerd. Nederland pleit er – zowel binnen de ILO als daarbuiten – voor dat landen zich houden aan de fundamentele arbeidsnormen, en roept deze landen op om de fundamentele conventies te ratificeren en de nationale wetgeving daarmee in lijn te brengen. Het klachtenmechanisme van de ILO kan Qatar echter alleen aanspreken op geratificeerde verdragen.
Nederland is er van overtuigd dat de stappen die door de Qatarese autoriteiten zijn gezet voor een groot deel te danken zijn aan de toegenomen internationale aandacht, inclusief de inzet in de ILO.
Bent u van mening dat Wereldvoetbalbond FIFA inmiddels voldoende openheid van zaken heeft gegeven over de toewijzingen voor het Wereldkampioenschap van 2018 aan Rusland en van 2022 aan Qatar? Bent u inmiddels wel bereid om een oordeel te vellen over de stand van zaken inzake de staat van integriteit bij de FIFA?
Momenteel worden er diverse (strafrechtelijke) onderzoeken verricht naar de toewijzing van deze Wereldkampioenschappen. Het kabinet wacht de uitkomsten van deze onderzoeken af alvorens een standpunt in te nemen.
Hierbij merkt het kabinet op dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich heeft voorgenomen om in het kader van het EU-voorzitterschap met de sportministers van de EU-lidstaten en de sportwereld een krachtig gezamenlijk signaal af te geven dat de integriteit van de sport verbeterd dient te worden. Hierbij wordt de nadruk gelegd op goed bestuur en transparantie van grote sportevenementen, en de bestrijding van doping en matchfixing.
Het schrappen van banen bij Thales Nederland |
|
Ronald Vuijk (VVD), Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Thales Nederland schrapt 200 banen»?1
Ja.
Klopt het dat deze banen worden geschrapt in verband met de uitstel van investeringen in de markt voor marineschepen? Graag een toelichting.
De maatregel die Thales Nederland heeft bekendgemaakt is van bedrijfseconomische aard en betreft een interne reorganisatie. Thales Nederland is onderdeel van een wereldwijd opererend concern met een omzet van € 13 miljard. Investeringen in nieuw materieel zijn dikwijls langdurige trajecten. Defensie maakt per investeringsproject de afweging of dit past binnen de financiële kaders van de begroting. In de huidige begroting zijn investeringen opgenomen met kansen voor de Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie, zoals Thales Nederland. De komende tijd zijn onder meer besluiten aan de orde over de behoeftestelling voor de vervanging van de M-fregatten, voor de vervanging van de Walrusklasse onderzeeboten en voor het instandhoudingsprogramma LC-fregatten. Of de maatregel van Thales Nederland op termijn gevolgen heeft voor Defensie, en zo ja welke, is momenteel nog niet duidelijk.
Is het waar dat deze maatregel een direct gevolg is van het op de lange baan schuiven of verdringen van strategische investeringen door uitgaven van meer urgente aard? Zo ja, om welke investeringen gaat het? Zijn dit verschuivingen van tijdelijke aard? Welke gevolgen heeft dit voor de Nederlandse defensie-industrie en voor de Nederlandse krijgsmacht?
Zie antwoord vraag 2.
Recent is een succesvolle test uitgevoerd met het uitschakelen een ballistische dreiging, waarbij de SMART-L radar van Thales is gebruikt; in hoeverre raakt deze maatregel van Thales de toegang van de Nederlandse Koninklijke Marine tot deze technologie?
Kennis op het gebied van radartechnologie is van groot belang voor de Koninklijke Marine en het kosteneffectief verwerven en instandhouden van sensorsystemen. Recente testen, waarbij de software van de SMART-L van een LC-fregat was aangepast om ballistische raketten te kunnen detecteren, zijn een belangrijke stap in de ontwikkeling en productie van de Ballistic Missile Defence (BMD) voor de SMART-L systemen van Thales. Hiervoor zijn inmiddels de contracten getekend en is de productie begonnen. De toegang tot deze technologie is daarmee zekergesteld.
Is het bij u bekend of het schrappen van banen ook bij andere bedrijven binnen de Nederlandse defensie-industrie op stapel staat? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor de positie van de Nederlandse defensie-industrie? Graag een toelichting.
Ook Fokker heeft ontslagen aangekondigd. Zie de antwoorden op de vragen inzake Fokker van de leden Vuijk en Teeven van 15 december 2015 met kenmerk 2015Z24530. De gevolgen hiervan voor de Nederlandse defensie industrie worden in die antwoorden beschreven. Bedrijven nemen maatregelen in reactie op marktontwikkelingen. Niettemin opereert de Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie nog steeds op een kwalitatief hoog niveau dat mede in stand wordt gehouden door de intensieve samenwerking tussen bedrijven, kennisinstituten en overheidsinstantieslou.
Deelt u de mening dat de defensie-industrie een belangrijk element vormt van de Nederlandse economie en een strategische partner voor zowel het Ministerie van Defensie als het Ministerie van Economische Zaken? Deelt u de mening dat de defensie-industrie een onmisbare schakel is bij het instandhouden van onze krijgsmacht en (daarmee) een cruciale rol vervult in de internationale veiligheidsketen? Bent u eveneens van mening dat de defensie-industrie een belangrijke aanjager is van innovatie en daarmee van Nederlandse welvaart? Graag een toelichting op al deze punten.
Het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Economische Zaken hebben de wijze van samenwerking met de defensie- en veiligheidsindustrie en de kennisinstellingen in de Defensie Industrie Strategie (DIS) van 10 december 2013 vastgelegd. Samen vormen zij de gouden driehoek, een dynamisch platform voor initiatieven en interactie. Door deze nauwe samenwerking versterken zij het innovatieve vermogen van de hele defensie- en veiligheidssector. Een goed functionerende gouden driehoek is van wezenlijk belang voor de nationale veiligheid en versterkt de Nederlandse positie in internationaal verband.
De krijgsmacht moet haar kennisniveau op peil houden om haar rol als smart buyer te kunnen spelen. Binnen de gouden driehoek is er informatie-uitwisseling waarbij toekomstige behoeftes worden verkend. Hierbij wordt gebruikgemaakt van elkaars kennis. Defensie moet het evenwicht bewaren tussen veiligheidsrisico’s, het behoud van autonomie en een goede marktpositie als klant aan de ene kant, en de benodigde openheid om het innovatieve vermogen van de Nederlandse defensie- en veiligheidsgerelateerde industrie te mobiliseren aan de andere kant.
Deelt u de mening dat de krijgsmacht naast goede medewerkers afhankelijk is van hoogtechnologisch materieel en dat kennis daarover in ons land beschikbaar moet zijn om als «smart buyer» te kunnen verwerven? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze wordt bij het plannen of verschuiven van investeringen rekening gehouden met de gevolgen daarvan voor de defensie-industrie en voor de strategische relatie daarmee? In hoeverre houdt u in het plannen van investerings- en instandhoudingsprojecten rekening met het structureel instandhouden van de daarvoor benodigde kennisbasis in de defensie industrie?
Als onderdeel van het begrotingsproces wordt jaarlijks het investeringsplan in balans gebracht met het financiële kader. Factoren die daarbij een rol spelen zijn onder meer het operationele belang, de effecten op de exploitatiekosten, de belangen op het gebied van internationale samenwerking, kansen die zich voordoen met internationale partners of met de industrie, (financiële) nadelen van uitstel of voordelen van vervroeging. De relatie met de defensie-industrie is dus een factor van invloed.
Op welke wijze waarborgt u behoud en toegang tot technologische kennis over de huidige als ook de toekomstige operationele wapen- en sensorsystemen?
Het waarborgen van de toegang tot technologische kennis is een belangrijk uitgangspunt van de Strategische Kennis- en Innovatieagenda. Defensie investeert structureel in haar eigen kennisbasis en onderzoekscapaciteit. Zo werkt Defensie samen met TNO. Door samenwerking in de gouden driehoek met defensiegerelateerde bedrijven en kennisinstituten en via het Platform Nederland Radarland wordt gezamenlijk gewerkt aan de kosteneffectieve ontwikkeling van innovatieve radarsystemen. In dit kader worden regelmatig onderzoeks- en ontwikkelingsopdrachten op het gebied van sensortechnologie verstrekt, waar ook Defensie de vruchten van plukt.
Doordat bij Defensie vooral de Directie Materiële Instandhouding van het Commando Zeestrijdkrachten veel onderhoud uitvoert aan radarsystemen, is het behoud van kennis over de in gebruik zijnde radarsystemen gewaarborgd. Voor de BMD-capaciteit van de SMART-L systemen en de grondgebonden SMART-L EWC systemen zijn instandhoudingscontracten gesloten. Hierdoor is Thales Nederland gebonden om gedurende de contractperiode de kennis over deze systemen in stand te houden en te delen.
Bent u bekend met het bericht «German Parliament President: We reject settlement labeling, understand Israel’s anger»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het Duitse besluit om de aangekondigde etikettering van producten uit de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en de Golanhoogten af te wijzen?
Het kabinet is niet op de hoogte van een dergelijk Duits besluit. De uitspraken die strekken tot afwijzing zijn voor rekening van de sprekers in het door u genoemde artikel. De Duitse regering heeft kennis genomen van de interpretatieve mededeling. Het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven zich gebonden te achten aan Europese regelgeving.
Klopt het dat naast Duitsland ook Griekenland en Hongarije hebben aangekondigd de richtsnoeren niet te zullen implementeren? Zijn er nog meer EU-lidstaten die een dergelijke positie hebben ingenomen?2
Het kabinet heeft kennis genomen van berichtgeving met die strekking. Het kabinet is niet bekend met dergelijke berichtgeving over andere lidstaten.
Voor wat betreft een brief die de Griekse Minister Kotzias aan de Israëlische premier zou hebben gestuurd met het voornemen de interpretatieve mededeling te negeren: het Griekse Ministerie van Buitenlandse Zaken ontkent het bestaan van een dergelijke brief in een persverklaring. Griekenland beraadt zich op de inhoud en implementatie van de interpretatieve mededeling.
Ook het Hongaarse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven zich te beraden op implementatie. Het kabinet gaat er in het algemeen vanuit dat lidstaten EU-wetgeving implementeren. Zie verder de beantwoording op vraag 6.
Acht u het bij nader inzien nog steeds verstandig dat u de brief, waarin u, samen met een aantal andere Europese ministers van Buitenlandse Zaken, Hoge Vertegenwoordiger Mogherini vroeg haast te maken met het publiceren van deze richtsnoeren, hebt ondertekend, nu een aantal van die landen die niet tekenden, maar zelfs een aantal van degenen die de brief wel tekenden, ook de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren niet wensen te volgen?
Het kabinet ziet geen reden om zijn standpunt, dat gebaseerd is op staand beleid, te herzien. De interpretatieve mededeling geeft antwoord op vragen die leefden bij consumenten en het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven is verantwoordelijk voor het geven van correcte en volledige informatie over de herkomst van producten.
Overigens ziet geen van de zestien ondertekenaars van de brief af van implementatie van de interpretatieve mededeling.
Welke overwegingen lagen er destijds bij de Duitse regering – die er over het algemeen dezelfde ideeën op nahoudt als Nederland als het gaat om het internationaal recht, het Midden-Oosten vredesproces en transparante consumentenvoorlichting – aan ten grondslag om deze brief niet mede te ondertekenen?
Het is niet aan het kabinet om in de overwegingen van de Duitse regering te treden.
Bij het debat over de begroting Buitenlandse Zaken 2016 is u gevraagd naar de vrijheidsgraden die lidstaten hebben om richtsnoeren te implementeren; welke vrijheden zijn er, zowel in de wijze waarop als de tempo waarin deze richtsnoeren worden geïmplementeerd? Wat is daarop nu uw antwoord?
De interpretatieve mededeling geeft uitleg aan Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken). Artikel 19 van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken bepaalt dat de lidstaten zorgdragen voor vaststelling en bekendmaking van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om voor 12 juni 2007 aan deze richtlijn te voldoen. De termijn voor implementatie van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken is daarmee duidelijk. De interpretatieve mededeling geeft verduidelijking en bevat daardoor niet een aparte implementatietermijn. Het feit dat zestien lidstaten vroegen om verheldering getuigt ervan dat toepassing van de richtlijn op goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden in de praktijk lastig bleek. Met het verschijnen van de interpretatieve mededeling van de Commissie is die verheldering er. Zie verder het antwoord op vraag 4.
De Russische luchtaanval op een Syrische markt |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tientallen doden door Russische bommen op Syrische markt»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat bij de Russische luchtaanval clusterbommen zijn afgeworpen?
Leden van de oppositie spreken van een Russische aanval op een markt in Ariha, Idlib, op 29 november jl. Volgens lokale media zou daarbij clustermunitie gebruikt zijn. Het kabinet beschikt niet over informatie die dit kan bevestigen.
Kunt u nagaan hoeveel burgerdoden er zijn gevallen bij deze aanval?
Het Syrian Observatory for Human Rights heeft op 3 december 2015 aangegeven dat bij deze aanval 35 doden zouden zijn gevallen. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie over het aantal slachtoffers van deze aanval.
Klopt het dat de stad Idlib en de plek waar de markt was, niet onder gezag van IS staan? Indien ja, kunt u nagaan op wie de bombardementen waren gericht? Zo nee, waarom niet?
De markt in Ariha en de stad Idlib staan niet onder het gezag van ISIS. Het kabinet kan niet aangeven op wie deze specifieke aanval gericht was. Zoals gemeld in de voortgangsrapportage Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS d.d. 2 november 2015 (Kamerstuk 27 925, nr. 565) is een overgrote meerderheid van de Russische aanvallen gericht op gematigde oppositiegroepen.
Kunt u nagaan of Frankrijk op de hoogte was van de aanval op de markt, gezien de gemaakte afspraken tussen de Franse en Russische president?2
Frankrijk is een partner in de internationale coalitie tegen ISIS. Rusland opereert buiten deze coalitie om. De internationale coalitie, en dus ook Frankrijk, werkt niet samen met Rusland in Syrië. Wel vindt militair-technische deconflictering plaats, om ongelukken in het luchtruim te voorkomen. Ik zie dan ook geen aanleiding om Frankrijk hierover te bevragen.
Hoe verhoudt deze aanval, op een doel waarbij aangenomen kon worden dat er burgerdoden zouden vallen, zich tot de Geneefse Conventies waar ook Rusland partij van is?
Het kabinet beschikt niet over de benodigde feitelijke informatie om in dit specifieke geval een gefundeerd oordeel te kunnen geven over de naleving van het humanitair oorlogsrecht. Het kabinet onderstreept dat alle partijen het toepasselijke humanitair oorlogsrecht dienen na te leven, inclusief de beginselen van onderscheid en proportionaliteit. Ingevolge het beginsel van onderscheid mogen alleen militaire doelen worden aangevallen. Ingevolge het oorlogsrechtelijke beginsel van proportionaliteit zijn aanvallen, waarbij het te verwachten bijkomend verlies van mensenlevens, verwonding onder burgers, schade aan burgerobjecten of een combinatie daarvan buitensporig is in verhouding tot het verwachte tastbare en rechtstreekse militaire voordeel, verboden.
Bent u bereid deze bombardementen te veroordelen en dit met uw Russische collega te bespreken? Zo ja, wanneer en op welke manier zult u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland, de EU en de landen die deelnemen in de internationale coalitie benadrukken dat de Russische aanvallen zich alleen op ISIS moeten richten en dat burgerobjecten niet aangevallen mogen worden. Zowel in publieke verklaringen als in directe diplomatieke contacten is Rusland hierop aangesproken; dit zal ook in de toekomst het geval blijven.
Klopt het dat Rusland al vaker clustermunitie heeft gebruikt in luchtaanvallen op Syrië, zoals onder andere Human Rights Watch aangeeft?3
Human Rights Watch spreekt van Russische clustermunitie die door Rusland of door de Syrische luchtmacht zou zijn gebruikt. Het kabinet kan niet bevestigen of Rusland clustermunitie in Syrië heeft gebruikt.
Is het waar dat zowel Rusland als Syrië het Verdrag inzake Clustermunitie (hierna: Verdrag) niet heeft ondertekend?
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om clustermunitie en de inzet daarvan volledig te verbieden en Rusland het Verdrag daarom zou moeten ondertekenen? Indien ja, op welke manier gaat u artikelen 21(1) en 21(2)4 van het Verdrag uitvoeren?5
Het kabinet deelt de mening dat het van groot belang is om, in lijn met het Clustermunitieverdrag (het Verdrag), clustermunitie en de inzet daarvan volledig te verbieden. Daarom is het van belang dat zoveel mogelijk staten, waaronder de Russische Federatie, partij worden bij het Clustermunitieverdrag.
Artikel 21 lid 1 bevat de verplichting voor elke verdragspartij om Staten die geen partij zijn bij het Verdrag aan te moedigen partij te worden, met als doel de participatie van alle Staten bij dit Verdrag te verkrijgen. Artikel 21 lid 2 van het Verdrag bevat een verplichting om de normen in het Verdrag te bevorderen en zich in te spannen om andere staten te weerhouden van het gebruik van clustermunitie.
Nederland geeft hier op verschillende manieren invulling aan. Zo zet Nederland zich in voor verdere universalisatie, onder meer middels demarches in landen die nog niet partij zijn bij het Verdrag. Ook heeft Nederland niet-verdragspartijen herhaaldelijk opgeroepen om partij te worden bij het Verdrag, laatstelijk in de Eerste Commissie van de AVVN. Nederland was dit jaar co-sponsor van de resolutie van de AVVN over «Implementation of the Convention on Cluster Munitions», waarin Staten worden opgeroepen om partij te worden bij het Verdrag. Daarnaast spreekt Nederland spreekt zich uit tegen gebruik van clustermunitie en roept andere landen op geen clustermunitie te gebruiken. Onlangs heeft Nederland nog een dergelijke oproep gedaan in de Eerste Commissie van de AVVN.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor een onafhankelijk onderzoek naar de Russische luchtaanval en daarmee samenhangend het gebruik van clusterbommen door Rusland? Indien nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat alle mogelijke schendingen van het humanitair oorlogsrecht en mensenrechten in Syrië op grondige en onafhankelijke wijze onderzocht moeten worden. Helaas is dergelijk onafhankelijk onderzoek binnen Syrië nog steeds onmogelijk. De door de Mensenrechtenraad ingestelde onafhankelijke onderzoekscommissie (Independent International Commission of Inquiry) heeft het mandaat alle vermeende schendingen van internationale mensenrechtenwetgeving te onderzoeken.
Syrië weigert de Onderzoekscommissie de toegang tot het land. Nederland zal ervoor blijven pleiten dat de Onderzoekscommissie veilige en ongestoorde toegang krijgt tot locaties waar zich mogelijke schendingen van mensenrechtenwetgeving hebben voorgedaan.
Nederland is vanaf 1 januari 2016 voorzitter van de Meeting of States Parties (MSP) van het Clustermunitieverdrag. In deze hoedanigheid zal Nederland bepleiten dat berichten over het gebruik van clustermunitie, ongeacht waar en door wie dit plaatsvindt, altijd grondig en onafhankelijk onderzocht moeten worden.
De een miljoen kinderen in nood in de Centraal Afrikaanse Republiek |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de alarmerende uitspraak van de VN dat meer dan 1 miljoen kinderen in de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR) per direct hulp nodig hebben?1
Ja
Wat is uw reactie op deze uitspraak gezien de Nederlandse inzet en die van de Europese Unie in de CAR?
De opleving van geweld en de humanitaire situatie, in het bijzonder van kinderen, in de Centraal Afrikaanse Republiek zijn zeer zorgwekkend. Vanwege de onrust en gewelddadigheden vormt de toegang van de hulporganisaties tot de bevolking een groot probleem, waardoor humanitaire hulp is vertraagd. Sinds de uitbraak van gewelddadigheden hebben Nederland en de Europese Unie bijgedragen aan het lenigen van de nood. Nederland gaf sinds 2012 in totaal 24,9 mln Euro humanitaire hulp, de Europese Unie 84,5 mln Euro. Binnen deze programma’s krijgen de meest kwetsbaren, waaronder kinderen, de hoogste prioriteit. Nederland blijft de problematiek in de Centraal Afrikaanse Republiek op internationale fora onder de aandacht brengen.
Heeft u een verklaring voor het gegeven dat ondanks de veelvuldige inzet van onder andere Nederland en de EU in de CAR, deze kinderen schijnbaar niet bereikt worden?
Het verlenen van humanitaire hulp in de Centraal Afrikaanse Republiek is sterk bemoeilijkt sinds het oplaaien van het geweld in september 2015. Sommige provincies zijn voor de hulporganisaties nog onveilig en transportmogelijkheden zijn beperkt. Hierdoor kunnen minder goederen en diensten de hulpbehoevenden, waaronder kinderen, bereiken. Daarnaast zijn hulporganisaties zelf ook doelwit van het geweld. Tijdens de meest recente uitbraak van geweld in september zijn hulporganisaties geplunderd en heeft men internationale staf moeten evacueren.
Kunt u toelichten hoe het Bekou Fund, het EU trust fund dat Nederland in samenwerking met Duitsland, Frankrijk en de EU in 2014 lanceerde, functioneert?
Het Bekou Fund richt zich op versterking van weerbaarheid, herstel van overheidsdiensten en basisdienstverlening, voedselzekerheid en stabilisering. Daarnaast biedt het Bekou Fund steun aan vluchtelingen uit de Centraal Afrikaanse Republiek in de buurlanden om de gevolgen van de crisis in de regio op te vangen. Het Bekou Fund werkt hoofdzakelijk met internationale NGO’s, die samenwerken met nationale NGO's en zich ook richten op versterking van de overheid. In 2015 zijn 13 projecten van start gegaan. Hiermee zijn onder meer vrouwengroepen getraind, wederopbouwwerkzaamheden gestart, mensen getraind in vreedzame geschillenbeslechting, kinderen gevaccineerd en boerengroepen getraind. Door het oplaaiend geweld in september zijn deze projecten wel enigszins vertraagd.
Is het bedrag van 64 miljoen euro dat destijds in het fonds werd gestopt voldoende?
Na de startbijdragen van 64 mln Euro ontving het Bekou Fund additionele bijdragen tot een totaal van 74,1 mln Euro in november 2015. Hiermee kan men alle tot dan toe goedgekeurde projectvoorstellen financieren. Daarnaast ontving het Bekou Fund voor het jaar 2016 aanvullende toezeggingen tot een totaal van 108 mln Euro, waarmee nieuwe projecten ontwikkeld kunnen worden. Het fonds beschikt daarmee voorlopig over voldoende financiering.
Hoe beschouwt u de bijdrage van 3 miljoen euro die Nederland destijds overmaakte? Ben u bereid om indien nodig meer middelen beschikbaar te stellen voor dit fonds, al dan niet samen met andere EU-lidstaten?
Naast de humanitaire hulp en de 3 mln Euro voor het Bekou Fund draagt Nederland 4,9 mln Euro bij aan het VN multi-donor Trustfund voor stabilisering en opbouw van de rechtsstaat. De situatie in de Centraal Afrikaanse Republiek blijft onrustig, dat blijkt ook uit de recente onrust rond het referendum over de Grondwet. In 2016, wanneer het verkiezingsproces is afgerond, zal worden bezien op welke terreinen extra Nederlandse hulp nodig en mogelijk is.
Artikel Reuters: «More than one million children need urgent aid in the conflict-torn Central African Republic: U.N.»
DAKAR (Thomson Reuters Foundation) – More than a million children in the Central African Republic are in urgent need of humanitarian aid while almost half of those under five are malnourished, the United Nations said on Friday ahead of Pope Francis» visit to the conflict-torn country.
The majority Christian nation plunged into tumult when mostly Muslim Seleka rebels briefly seized power in a 2013 coup.
Sectarian violence has plagued the country since and fresh fighting broke out in Bangui two months ago, the worst violence in the capital this year, when the murder of a Muslim man triggered reprisal attacks on a largely Christian neighborhood.
Some two million children have been affected by violence which first broke out in December 2012, and 1.2 million now need urgent aid, said the U.N. children's agency, UNICEF.
«The violence that has plagued this country has had a devastating impact on the lives of children,» said Mohamed Fall, UNICEF representative in the Central African Republic.
«The humanitarian needs are overwhelming, to meet them we need access and we need greater international support.»
The conflict has uprooted 400,000 people within the country and forced half a million to seek refuge in neighboring countries, while recent insecurity and attacks on convoys have hindered aid deliveries and lifesaving activities, UNICEF said.
Clashes between mainly Christian anti-balaka militias and mainly Muslim Seleka factions initially cast doubt on the pope's visit, and risk derailing internationally-backed elections now due on Dec. 27 after being postponed in October due to violence.
Pope Francis is due to arrive in the country on Sunday, and Central Africans on both sides of the religious chasm, even the Seleka, have rallied behind the visit, reducing the risk that his presence could add fuel to the fire of communal tensions.
«We are hopeful that... the Pope's visit will promote reconciliation in a country that is in desperate need of peace,» Fall added.
UNICEF has received $ 37 million of the $ 70.9 million it needs to provide urgent lifesaving interventions for the most vulnerable children in the Central African Republic this year.
Het gebruik van Nederlandse inlichtingen bij een drone-aanval met onschuldige burgerslachtoffers |
|
Harry van Bommel , Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Droneslachtoffers naar de rechter»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kunt u bevestigen dat er bij deze drone-aanval sprake was van illegal targeted killing, uitgevoerd door de Verenigde Staten (VS)? Kunt u tevens bevestigen dat er onschuldige burgerslachtoffers zijn gemaakt bij deze targeted killing?
Ik kan dat niet bevestigen.
Kunt u bevestigen dat deze illegale targeted killing is uitgevoerd op basis van inlichtingen die door Nederland zijn ingewonnen en vervolgens aan de VS zijn verstrekt? Zo ja, hoe beoordeelt u het dat Nederlandse inlichtingen worden gebruikt voor illegale targeted killings? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het artikel is gesteld, heeft de MIVD inlichtingen verworven in het kader van de NAVO-operatie Ocean Shield. Tijdens militaire operaties kunnen inlichtingen met partners worden gedeeld. Het is niet gebruikelijk dat diensten elkaar melden of (en zo ja welke) informatie ook voor andere doeleinden wordt gebruikt. Het is niet bekend op basis van welke (eigen en verkregen) informatie en inlichtingen andere landen operaties uitvoeren.
Bent u naar aanleiding van deze drone-aanval in Somalië en de beschuldigingen vorig jaar van de Amerikaanse drone-piloot bereid uw eerdere ferme uitspraak dat «het kabinet niet over aanwijzingen beschikt dat Nederlandse inlichtingen zijn gebruikt voor handelingen die in strijd zijn met het internationale recht» te herzien?2 Zo nee, waarom niet? Kunt u bij uw antwoord tevens toelichten wat u verstaat onder een «aanwijzing»?
Nederland werkt niet mee aan illegale targeted killings. Zoals ook gemeld in mijn reactie op de vragen van leden Van Bommel, Van Dijk, Van Raak en Sjoerdsma van 10 april 2014 is niet bekend op basis van welke informatie dergelijke activiteiten worden uitgevoerd. Het kabinet is terughoudend in het beoordelen van de rechtmatigheid van aanvallen met bewapende drones door andere landen in specifieke gevallen, omdat de feiten en omstandigheden van dergelijke aanvallen niet worden gedeeld. Indien zou blijken dat een buitenlandse partner aantoonbaar illegale targeted killings uitvoert, waarvoor ook Nederlandse informatie wordt gebruikt, zal de vraag of dergelijke inlichtingen met die partner worden gedeeld opnieuw moeten worden beantwoord.
Kunt u in alle gevallen uitsluiten dat Nederlandse inlichtingen, die gedeeld worden met partnerlanden, worden gebruikt voor buitenrechtelijke executies en aanvallen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u gezien de drone-aanval in Somalië en de onschuldige burgerslachtoffers bereid om het delen van inlichtingen met de Verenigde Staten nader te bezien? Zo ja, kunt u de Kamer informeren welke consequenties u hieruit trekt? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot uw uitspraak in juli 2014 dat «als zou blijken dat een buitenlandse partner aantoonbare illegale targeted killings uitvoert waarvoor Nederlandse informatie wordt gebruikt, dit zal leiden tot het opnieuw beoordelen van de vraag of dergelijke inlichtingen met die partner worden gedeeld»?3
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het van het grootste belang is om te voorkómen dat Nederlandse inlichtingen worden gebruikt voor het maken van onnodige burgerslachoffers? Zo ja, welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat deze inlichtingen niet voor zulke verkeerde doeleinden wordt gebruikt?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of, en zo ja welke, garanties u stelt bij het delen van inlichtingen met partnerlanden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de garantie geven dat u voorkomt dat er sprake kan zijn van het schenden van mensenrechten bij het delen van Nederlandse inlichtingen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het nog steeds staand beleid dat «het niet gebruikelijk is dat inlichtingendiensten elkaar melden voor welke doeleinden informatie dient»?4 Deelt u de mening dat, gezien de beschuldigingen nu en vorig jaar dat Nederlands inlichtingen worden gebruikt voor illegale targeted killings waarbij ook onschuldige burgerslachtoffers vallen, dit beleid aan herziening toe is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat u een actieve zorgplicht hebt om te voorkómen dat Nederlandse informatie wordt gebruikt voor schendingen van het internationaal en humanitair recht? Indien nee, waarom niet?
De regering heeft op grond van artikel 90 van de Grondwet de plicht om de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen. Op grond van het humanitair oorlogsrecht heeft de regering de plicht om het humanitair oorlogsrecht na te leven en te doen naleven. Dat betekent dat als de regering weet dat een partner door Nederland verstrekte inlichtingen gebruikt of zal gebruiken om schendingen van het internationaal recht en/of het humanitair oorlogsrecht te plegen, de vraag of dergelijke inlichtingen met die partner worden gedeeld opnieuw zal moeten worden beantwoord.
Hoe bepaalt u of u Nederlandse inlichtingen deelt met partners wanneer onduidelijk is of deze informatie voor illegale of legale handelingen wordt ingezet? Welke criteria hanteert u bij het delen van zulke inlichtingen?
Bij elke (voorgenomen) samenwerking zal een toets plaats dienen te vinden aan de wettelijk vast te leggen criteria voor samenwerking met buitenlandse diensten. Deze criteria zijn de democratische inbedding van de dienst, het mensenrechtenbeleid in het desbetreffende land en de professionaliteit en betrouwbaarheid van de dienst. De uitkomst van dit proces bepaalt mede of en, zo ja, welke vorm van samenwerking, zoals de uitwisseling van gegevens, toelaatbaar wordt geacht. Voor het aangaan van een samenwerkingsrelatie met een buitenlandse dienst waarbij de toets aan deze criteria leidt tot de conclusie dat deze risico’s opleveren, geldt dat de Minister daarvoor toestemming dient te geven.
Wat is de kritische grens op basis waarvan u bepaalt dat het niet langer juist is om inlichtingen te delen met partners, omdat deze inlichtingen worden gebruikt voor schendingen van het internationaal en/of humanitair recht?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) naar de bijdrage van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) aan targeting is afgerond?5 Gaat u de uitkomsten van het onderzoek met de Kamer delen?
Het is aan de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten om over de voortgang van haar onderzoeken te communiceren. Op de uitkomsten van dit rapport kan dan ook niet worden vooruitgelopen. Vanzelfsprekend worden de uitkomsten van het onderzoek gedeeld met de Kamer.
Op welke wijze gaat u zich binnen de VN en in bilateraal verbanden inzetten om meer duidelijkheid te verschaffen over de gelegitimeerde inzet van bewapende drones, de gegevens die daartoe worden gebruikt, en versterking van de naleving van de bestaande regels daarover?
Het kabinet pleit actief voor een open internationaal debat over het toepassen van de geldende regels en het bevorderen van transparantie. In de Eerste Commissie van de AVVN heeft Nederland opgeroepen tot een open dialoog over de toepassing van de huidige regelgeving en transparantie bij de inzet van drones. Nederland zet zich samen met gelijkgestemde landen in voor verduidelijking van de uitleg van, en versterking van de naleving van de bestaande regels, ook waar het bewapende drones betreft.
Het bericht dat Unicef waarschuwt voor het lot van Nepalese kinderen in de winter |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de waarschuwing van Unicef omtrent het lot van Nepalese kinderen in de aanstaande winter?1
Ja.
Welke activiteiten ondernam en onderneemt Nederland sinds de aardbevingen met betrekking tot noodhulp en wederopbouw? Hoeveel personen zijn bereikt met de in de brief van 4 juni 2015 (Kamerstuk 32 605 nr. 167) aangekondigde activiteiten op het gebied van voedselhulp, water en sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg, opvang en non-food items?
Na de aardbeving van 25 april 2015 heeft Nederland tien miljoen euro beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp. Deze bijdrage is via verschillende kanalen verstrekt. Eén miljoen euro is beschikbaar gesteld aan de noodhulp- en wederopbouwrespons van de International Federation of Red Cross and Red Crescent Societies (IFRC) via het Nederlandse Rode Kruis. Het IFRC noodhulpverzoek van omgerekend 31 miljoen euro richt zich op het lenigen van de noden van 75.000 personen.
Daarnaast heeft Nederland een bijdrage van vijf miljoen euro gedaan aan het VN noodhulpverzoek, die ten goede is gekomen aan het World Food Program (WFP). Het WFP richt zich op voedselhulp en logistieke diensten ten behoeve van de bredere humanitaire noodhulprespons. Naast de logistieke diensten heeft WFP 128 miljoen dollar gevraagd om 1.4 miljoen mensen van voedselhulp te kunnen voorzien.
Tot slot is vier miljoen euro beschikbaar gesteld aan een gezamenlijke respons van de Dutch Relief Alliance (DRA), een alliantie van dertien Nederlandse hulporganisaties gesteund door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Binnen dit programma, dat op 31 december 2015 ten einde loopt, zijn activiteiten op het gebied van voedselhulp, water en sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg, opvang en non-food items uitgevoerd die voor minstens 130.000 personen een start betekent voor het weer oppakken van het normale leven.
In hoeverre was de hulp ten aanzien van de opvang (bijvoorbeeld tenten) en non-food items (bijvoorbeeld kooktoestellen) toegerust voor gebruik bij een strenge winter en olietekorten?
De door Nederland gefinancierde humanitaire organisaties (WFP, DRA, Rode Kruis) richten zich onder meer op de zogenaamde winterization, het voorbereiden op de winter. Als onderdeel van de noodhulprespons voert WFP sinds september activiteiten uit zoals de distributie van voedsel, landbouwzaden en veevoer, en het verstrekken van geldtoelages aan hulpbehoevende personen en families. Ook binnen de noodhulprespons van de DRA is rekening gehouden met de winterse omstandigheden en de voortdurende brandstoftekorten. Zo heeft bijvoorbeeld distributie van gereedschap en materialen plaatsgevonden om onderdak winterklaar te maken en mensen bescherming te bieden tegen het winterse weer. Ook zijn er «community mobilizers» aangesteld en getraind om mensen voor te lichten over het verstevigen en winterklaar maken van hun onderkomen. Daarnaast zijn pakketten uitgedeeld met dikke dekens en warme kleding, en hebben veel huishoudens geld ontvangen zodat zij naar eigen inzicht benodigde goederen en materialen kunnen aanschaffen. Ook IFRC en het Nepalese Rode Kruis hebben een responsstrategie voor wintergerelateerde noden, waarbij 15.000 families in hooggelegen gebieden en in gebieden waar veel huizen zijn verwoest, een geldtoelage ontvangen om zich voor te bereiden op de winter (bijvoorbeeld voor de aanschaf van warme kleren, dekens, isolatiemateriaal etc.).
Hoeveel miljoen euro heeft Nederland zelf, in Europees verband en in VN-verband beschikbaar gesteld voor noodhulp en wederopbouw in Nepal? Hoeveel daarvan is reeds gebruikt, en hoeveel kan versneld ingezet worden om de voorspelde onderkoeling, ondervoeding, een tekort aan geneesmiddelen en vaccins, en een tekort aan olie te voorkomen zo niet in omvang en ernst te doen afnemen?
Zie voor de Nederlandse steun het antwoord op vraag 2. De noodhulprespons van de DRA loopt 31 december 2015 af en het merendeel van de activiteiten is reeds afgerond. Voor de Nederlandse bijdrages aan WFP en IFRC geldt dat de organisaties de humanitaire middelen naar eigen inzicht kunnen inzetten. De bijdrage aan WFP loopt tot eind december 2015. IFRC en het Nepalese Rode Kruis richten zich, naast de responsstrategie voor wintergerelateerde noden zoals beschreven in het antwoord op vraag 3, op wederopbouw in vier sectoren – water, sanitatie en hygiëne; hulp op het gebied van levensonderhoud; herstel van gezondheidsposten en verbetering van sociale gezondheidszorg; wederopbouw van permanente woningen. De IFRC respons loopt tot oktober 2016. Na de aardbeving heeft de Europese Commissie een noodhulpbijdrage van 14 miljoen euro verstrekt. Hiervan wordt 2 miljoen euro specifiek ingezet voor het lenigen van noden gerelateerd aan de winterse omstandigheden.
Welke inzet heeft Nederland om op Europees en internationaal vlak deze waarschuwing van Unicef effectief op te pakken?
Het kabinet is zich ten zeerste bewust van de ernst van de situatie in Nepal. Om humanitaire organisaties zoals Unicef de flexibiliteit te geven om financiële middelen in te zetten daar waar de noden het hoogst zijn, geeft Nederland jaarlijks algemene ongeoormerkte bijdragen aan onder meer Unicef, CERF, ICRC en WFP. Indien zij dat noodzakelijk achten, kunnen deze middelen onder meer aangewend worden voor de humanitaire noden in Nepal.
De situatie in Moldavië |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u zich uw antwoorden op eerdere over Moldavië herinneren?1 Kunt u zich tevens herinneren dat u toen stelde dat de bevindingen van het onderzoek inzake de verdwijning van fondsen «nopen tot nader onderzoek»? Heeft dat onderzoek reeds plaatsgevonden? Zo ja, tot welke conclusies heeft het geleid?
Ja, ik herinner mij de antwoorden op eerdere vragen over Moldavië en dat ik hierin stelde dat de bevindingen inzake de verdwijning van fondsen «nopen tot nader onderzoek». De Centrale Bank van Moldavië heeft nader onderzoek ingesteld inzake de verdwijning van de fondsen. Dit onderzoek kan als basis dienen voor een strafrechtelijk onderzoek door de Moldavische autoriteiten, inclusief terugvordering van de fondsen. De resultaten van het ingestelde onderzoek door de Centrale Bank van Moldavië zijn tot op heden nog niet gepubliceerd.
Is het in die antwoorden aangekondigde tweede rapport van de Centrale Bank van Moldavië, dat als basis moet dienen voor een strafrechtelijk onderzoek inclusief het terugvorderen van fondsen, reeds voltooid? Zo ja, tot welke conclusies heeft het geleid?
Zie antwoord op vraag 1.
Op 17 augustus jongstleden schreef u dat de Europese Commissie de begrotingssteun aan Moldavië heeft stopgezet; is deze nog steeds bevroren? Zo neen, waarom is de begrotingssteun voortgezet en hoe verantwoordt u dat in het licht van het vorig jaar verdwenen bedrag van 1 miljard euro, waar tijdens het debat over de goedkeuring van de Associatieovereenkomsten van de Europese Unie met Moldavië, Georgië en Oekraïne d.d. 1 en 2 april 2015 reeds vragen over zijn gesteld?2
Ja, de Europese Commissie heeft de begrotingssteun aan Moldavië stopgezet. Deze is nog steeds bevroren. De Europese Commissie heeft hervatting van de steun geconditioneerd aan afspraken tussen Moldavië en het Internationaal Monetair Fonds (IMF). De besprekingen met het IMF zijn vooralsnog opgeschort bij ontstentenis van een missionaire regering. De Europese Unie onderstreept het belang van het spoedig aantreden van een nieuwe regeringscoalitie. De nieuwe regering dient zo snel mogelijk na aantreding een onderhandelingsverzoek te sturen aan het IMF om een nieuw IMF-programma overeen te komen. De goedkeuring van een dergelijk programma zal het vertrouwen sterken in de Moldavische macro-financiële stabiliteit en de weg plaveien voor hervatting van Europese begrotingssteun.3
Heeft de Europese Commissie overwogen een eigen onderzoek in te stellen naar de verdwenen 1 miljard euro? Zo neen, bent u bereid om dit, mede in het kader van het Nederlands Voorzitterschap van de Europese Unie in 2016, aan te kaarten bij de Europese Dienst voor Extern Optreden in Brussel, dan wel bij de EU-delegatie in Chișinău?
Nee, de Europese Commissie heeft geen eigen onderzoek ingesteld naar de verdwenen fondsen. De Moldavische autoriteiten dragen hiervoor de primaire verantwoordelijkheid. Nederland acht het van belang dat de Moldavische autoriteiten het onderzoek spoedig, onafhankelijk en volledig laten plaatsvinden. Verder is het van belang dat hierover transparant gerapporteerd wordt.
De Europese Unie – inclusief de EU-delegatie in Chișinău – volgt de situatie nauwlettend en blijft bij de Moldavische autoriteiten aandringen op een spoedige oplossing van de fraudezaak. De Moldavische autoriteiten dienen alles in het werk te stellen om een grondig en onafhankelijk onderzoek, terugvordering van de fondsen en mogelijke vervolging te realiseren.
Hoe beoordeelt u de toestand van de rechtsstaat in Moldavië? Hoe verloopt de mede door de Europese Unie ondersteunde transformatie naar een democratische rechtsstaat?
Er blijven aanzienlijke zorgen bestaan over het gebrek aan rechtsstatelijkheid in Moldavië. Het land ontbeert een onafhankelijke juridische macht en kampt met een grootschalige bankencrisis die als gevolg van mismanagement en wijdverbreide corruptie is uitgebroken. De Europese Unie – inclusief Nederland – blijft aandringen op een gedegen hervorming van de justitiële keten en verandering van de bestuurscultuur zoals ook is vastgelegd in het EU-associatieakkoord.
Daarvoor moet nu eerst een nieuwe en stabiele regering worden gevormd. Bij het aantreden van een nieuwe regering zal de implementatie van de hervormingsagenda, die voortvloeit uit het associatieakkoord, de prioriteit houden. Moldavië heeft zich gecommitteerd aan deze agenda en zal nu de daad bij het woord moeten voegen. Dit is ook de boodschap die de Europese Unie -inclusief Nederland – tegenover de autoriteiten in Chișinău uitdraagt. De Europese Unie kan hierin een ondersteunende rol bieden, maar de primaire verantwoordelijkheid ligt bij de Moldavische autoriteiten. Nederland zal Moldavië, daar waar het kan, ondersteunen in de versterking van de rechtsstaat.
Welke instrumenten van buitenlands beleid kunnen door de Europese Unie op korte termijn worden ingezet om de politiek en economisch instabiele situatie in Moldavië te helpen verbeteren? Heeft u hier reeds overleg over gevoerd met uw Duitse ambtgenoot, temeer gezien het Duitse Voorzitterschap van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) in 2016?
Het EU-associatieakkoord – inclusief vrijhandelszone – is een politiek instrument gericht op het aangaan van geleidelijke politieke associatie en economische integratie met Moldavië. Het associatieakkoord schrijft daartoe een vergaande toenadering tot Europese standaarden voor op een veelvoud aan terreinen. Van rechtsstaat en mensenrechten tot economie en handel. Volledige implementatie van de hervormingsagenda – die voortvloeit uit het associatieakkoord – is een belangrijke stap richting een politiek en economisch stabiel Moldavië.
De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) speelt een belangrijke rol in Moldavië. Het OVSE-kantoor in Chișinău zet zich in voor rechtsstaatsopbouw, democratisering en versterking van mensenrechten in Moldavië, met speciale aandacht voor Transnistrië. De OVSE en de Europese Unie ondersteunen dan ook beiden het Moldavische transitieproces naar een democratische rechtsstaat. Nederland zal actief blijven deelnemen aan de dialoog die hierover wordt gevoerd binnen de Europese Unie en de OVSE, ook ten tijde van het aanstaande Duitse Voorzitterschap. Daarnaast sta ik uiteraard geregeld in contact met mijn Duitse collega over hoe we de stabiliteit aan de grenzen van Europa kunnen bevorderen.
De EU-Turkije top |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u de tekst van de overeenkomst die de EU en Turkije afgelopen zondag 29 november in Brussel sloten, openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Zie mijn Kamerbrief van 2 december j.l. met het verslag van de EU-Turkije Top van 29 november j.l., waarin een verwijzing is opgenomen naar de tekst van het Actieplan dat de EU en Turkije zijn overeengekomen.
Kunt u een verslag van de bijeenkomst, inclusief de onderhandelingen die eraan vooraf gingen en de standpunten die de Nederlandse regering heeft ingenomen, aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Ja. Zie mijn Kamerbrieven van 24 november j.l. met de inzet voor de EU-Turkije Top en van 2 december j.l. met het verslag van de EU-Turkije Top van 29 november j.l.
Kunt u een precieze lijst geven met toezeggingen die Nederland moet nakomen als gevolg van deze deal, die de EU moet nakomen en die Turkije moet nakomen?
Ja. In mijn Kamerbrief van 27 oktober j.l.1 geef ik een overzicht van de verplichtingen die de EU en haar lidstaten enerzijds en Turkije anderzijds op zich hebben genomen in het gezamenlijk Actieplan inzake migratie.
Kunt u aangeven hoeveel geld Turkije rechtstreeks of via een trust fund ontvangt, over welke periode, hoeveel Nederland daaraan direct en indirect bijdraagt en onder welke voorwaarden het wordt uitgegeven?
Ja. In mijn Kamerbrief van 25 november j.l.2 staan zowel de omvang van de Turkey Refugee Facility als de mogelijke extra Nederlandse bijdrage vermeld, respectievelijk € 3 miljard over 2016 en 2017 en € 117 miljoen. De faciliteit is bedoeld voor de coördinatie van assistentie aan vluchtelingen in Turkije waarbij de Commissie zorg draagt voor de allocatie van de beschikbare middelen. De nadere uitwerking van de financiële en juridische modaliteiten bij het Commissiebesluit van 25 november is momenteel onderwerp van overleg in Brussel. In dit kader wordt nadrukkelijk bezien of een grotere bijdrage uit de EU-begroting haalbaar is.
Kunt u aangeven hoeveel vluchtelingen vanuit Turkije in Europa gesetteld worden in totaal, over welke periode en wat het aandeel van Nederland is?
In het overeengekomen Actieplan staat omschreven aan welke afspraken de EU en Turkije zichzelf hebben gecommitteerd. Voor de inhoud en appreciatie van dat plan verwijs ik kortheidshalve naar de reeds onder 3 genoemde Kamerbrief van 27 oktober j.l. over het EU-Turkije Actieplan.3 Over hervestiging van vluchtelingen vanuit Turkije zijn geen concrete afspraken gemaakt. De EU heeft verklaard de bestaande bilaterale en EU hervestigingsprogramma’s te zullen blijven steunen. De voorzitter van de Commissie heeft het voornemen gedeeld om voorafgaand aan de Europese Raad op 17 en 18 december a.s. met een mededeling te komen rondom hervestiging vanuit Turkije. Die Commissie-mededeling alsmede een appreciatie daarvan zal vanzelfsprekend met uw Kamer worden gedeeld conform de daartoe geldende afspraken met de Kamer.
Kunt u aangeven of Turkije het vluchtelingenverdrag ook gaat tekenen en ratificeren zonder territoriale beperkingen, zodat Syriërs en Irakezen in Turkije onder de bescherming van het vluchtelingenverdrag zullen vallen?
In het kader van het EU-Turkije Actieplan heeft de EU de intentie van Turkije verwelkomd zich in te spannen om zo snel mogelijk te voldoen aan de voorwaarden van de roadmapvisumliberalisatie. Ik verwijs in dit verband ook naar de Kamerbrief van 2 december j.l. met het verslag van de EU-Turkije Top van 29 november j.l. Een van de voorwaarden van de roadmapis dat Turkije zjin vluchtelingenwetgeving in overeenstemming brengt met het Vluchtelingenverdrag.
Voor het openen van welke hoofdstukken gaat de Europese Commissie voorbereidende werkzaamheden voltooien in het eerste kwartaal van 2016?1
Naast het reeds gepresenteerde voorbereidende document voor hoofdstuk 31 (gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid), is de Commissie van plan in het voorjaar van 2016 ook voorbereidende documenten voor de hoofdstukken 15 (energie), 26 (onderwijs en cultuur) en de rechtsstaatshoofdstukken 23 en 24 voor te bereiden. Op al deze hoofdstukken liggen vooralsnog bilaterale blokkades van Cyprus en deels Griekenland.
Kunt u aangeven wie onder deze groep vallen: «beide partijen, zoals overeengekomen en met onmiddellijke ingang, hun actieve samenwerking opvoeren inzake migranten die geen internationale bescherming behoeven, het voorkomen van reizen naar Turkije en de EU, het waarborgen van de toepassing van de vastgelegde bilaterale overnamebepalingen en het prompt terugsturen van migranten die geen internationale bescherming behoeven naar hun land van herkomst»? Ofwel: welke groepen migranten uit welke landen zullen worden teruggestuurd naar Turkije?2
Het doel van het Actieplan dat de EU met Turkije is overeengekomen is het substantieel beperken van de instroom vanuit Turkije en het verbeteren van de omstandigheden voor vluchtelingen in Turkije. Migranten die alsnog in de EU asiel aanvragen, zullen de daarvoor bestaande procedures doorlopen, ongeacht hun nationaliteit. Terugkeer is aan de orde indien het asielverzoek na een zorgvuldige toetsing is afgewezen. De voorwaarden voor overname door Turkije zijn vastgelegd in de terug- en overnameovereenkomst tussen de EU en Turkije (PbEU 2014, L134). Met Turkije is nu afgesproken dat de artikelen inzake overname vervroegd in werking zullen treden, namelijk in juni 2016 in plaats van in oktober 2017. Tot die tijd gelden voor overname de bilaterale terug- en overnameovereenkomsten, bijvoorbeeld zoals tussen Griekenland en Turkije. Met Turkije is afgesproken dat deze overeenkomsten zorgvuldig en voortvarend worden toegepast.
Dit laat onverlet dat Nederland er op in zet, conform beschreven in de brief aan de Tweede Kamer van 8 september j.l. en overeengekomen in de conclusies van de JBZ-Raad van 8 oktober j.l., toe te werken naar de situatie waarbij mensen die asiel willen aanvragen en uit delen van de wereld komen waar veilige opvang en adequate procedures beschikbaar zijn, worden teruggestuurd teneinde daar bescherming te genieten. Zover zijn we nu nog niet, maar dit Actieplan met Turkije is een stap op weg daarnaartoe.
Zullen mensen die uit Syrië gevlucht zijn en illegaal vanuit Turkije naar de EU doorreizen, worden teruggestuurd naar Turkije? Indien het antwoord aangeeft dat het voor sommigen wel en sommigen niet het geval is, kunt u dan precies aangeven onder welke omstandigheden deze mensen wel worden teruggestuurd en onder welke niet?
Zie antwoord vraag 8.
Indien deze deal geld kost uit de Nederlandse begroting, wanneer zult u dan daarvoor een suppletoire begroting indienen?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 25 november j.l.6 zal de nationale besluitvorming over de financieringsmodaliteiten van de Nederlandse bijdrage plaatsvinden bij de Voorjaarsnota. Het steunen van versterkte opvang in de regio sluit aan bij de visie van het kabinet op de Europese migratieproblematiek, zoals aan de Kamer gestuurd op 8 september j.l.7
Heeft u een parlementair voorbehoud gemaakt op de deal of een onderdeel van de deal tussen de EU en Turkije (op geld, visumvrij reizen, toetredingsonderhandelingen of andere onderdelen)?
De afspraken tussen de EU en Turkije zijn vastgelegd in een Actieplan en via een gezamenlijke verklaring politiek overeengekomen8. Dit biedt het raamwerk voor de afspraken met Turkije. Hierop heeft het kabinet geen algemeen parlementair voorbehoud gemaakt. De inzet van het kabinet is met uw Kamer besproken in meerdere debatten waaronder het voorbereidende debat voor de Top op 25 november j.l. Voor de besluitvorming op specifieke onderdelen van het plan blijven de reguliere besluitvormingsprocessen in Raadskader van kracht.
Kunt u deze vragen vóór donderdag 3 december 17.00 uur beantwoorden, zodat er bij de regeling van werkzaamheden rond de stemmingen op de begroting besloten kan worden wat er met de antwoorden gedaan wordt?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Vervolging van de Decembermoorden en het bloedbad van Moiwana in Suriname |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «OM moet Bouterse verder vervolgen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Hof van Justitie in Suriname heeft besloten dat het Openbaar Ministerie moet overgaan tot verdere vervolging van Desi Bouterse als hoofdverdachte van de Decembermoorden? Indien neen, wat is u hierover dan bekend?
Ik heb kennis genomen van de beschikking van het Surinaamse Hof van Justitie d.d. 27 november 2015. Deze houdt o.a. in dat het Openbaar Ministerie wordt opgedragen de Krijgsraad te vragen
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot het Decembermoordenproces?
Met de aanname van de gewijzigde amnestiewet in 2012 is de vervolging in het decembermoordenproces geschorst. In een uitspraak van de Krijgsraad, d.d. 11 mei 2012 is de prejudiciële vraag geformuleerd in hoeverre met de wijziging van de Amnestiewet inbreuk is gemaakt op het bepaalde in artikel 131 lid 3 van de Grondwet en dus sprake is van «inmenging in een zaak bij de Rechter aanhangig». Deze vraag is doorverwezen naar het nog op te richten Constitutioneel Hof. Eén van de verdachten, Edgar Ritfeld, is na de aanname van de gewijzigde amnestiewet in hoger beroep gegaan omdat hij zijn onschuld wil bewijzen via de juridische weg. In februari 2014 heeft het Openbaar Ministerie de Krijgsraad verzocht de schorsing van de vervolging van Ritfeld op te heffen. Deze zaak is op 7 april 2014 hervat maar na een vijftal zittingen is op 2 maart jl. de vervolging in deze zaak wederom geschorst aangezien, volgens de Auditeur Militair, deze zaak niet los kan worden gezien van de behandeling van de zaken van de andere verdachten. Door de uitspraak van het Surinaams Hof van Justitie d.d. 27 november 2015 is het nu aan het Openbaar Ministerie om de Krijgsraad op te roepen de vervolging van alle verdachten te hervatten.
Kent u het bericht «Moiwana-slachting als misdrijf tegen de menselijkheid»?2
Ja.
Is het waar dat het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens het bloedbad in Moiwana in 1986 een misdaad tegen de menselijkheid heeft genoemd, en Suriname heeft opgeroepen de daders te vervolgen en te berechten? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Op 15 juni 2005 heeft het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens uitspraak gedaan in de zaak «Moiwana Community v. Suriname». Het Hof constateert dat het geen rechtsmacht toekomt om te oordelen over de gebeurtenissen in Moiwana, aangezien die plaatsvonden voordat Suriname partij werd bij het Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het Hof bezigt derhalve niet de kwalificatie genoemd in de vraag. Wel roept het Hof de Staat Suriname op onderzoek te doen naar de gebeurtenissen en de verantwoordelijke partijen te vervolgen en berechten. Zie voor de volledige uitspraak: http://www.corteidh.or.cr/docs/casos/articulos/seriec_124_ing.pdf
Wat is de huidige stand van zaken wat betreft de vervolging en berechting van de daders van het bloedbad in Moiwana? Klopt het dat Suriname hier op geen enkele manier werk van maakt?
Volgens de genoemde uitspraak van het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens hebben overlevenden en nabestaanden van de gebeurtenissen in Moiwana recht op compensatie door de Surinaamse staat. Strafrechtelijke vervolging van verdachten heeft tot dusver niet plaatsgevonden.
Bent u bereid in uw contacten met uw Surinaamse collega’s aan te dringen op spoedige berechting en vervolging inzake zowel de Decembermoorden als het bloedbad in Moiwana?
Suriname heeft in 2011 deelgenomen aan de VN-Universal Periodic Review (UPR) over de mensenrechtensituatie, het zgn. landen-examen. In deze sessie heeft Suriname ingestemd met de aanbeveling van Frankrijk: «To implement the recommendations of the Human Rights Committee, by prosecuting and sentencing as appropriate the perpetrators of the extra-judiciary executions of December 1982 and the Moiwana Massacre in 1986».
Tijdens de laatste EU-artikel 8 dialoog (maart 2015) heeft Nederland met andere landen Suriname verzocht om deze UPR-aanbeveling op te volgen. Nederland zal ook bij de komende UPR aanbevelingen doen met het oog op een vervolging in het Decembermoordenproces en voor de gebeurtenissen in Moiwana.
Het bericht dat het Verenigd Koninkrijk en 18 andere lidstaten oproepen tot doelstellingen om Europese regels te verminderen |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «UK and 18 other member states call for targets to cut EU regulation»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland deze brief niet heeft ondertekend? Zo ja, waarom niet?
Ja. Er mag geen misverstand bestaan over het feit dat Nederland de doelstellingen ondersteunt. Het werd echter minder opportuun geacht de brief in het licht van het aankomende voorzitterschap mede te ondertekenen.
Deelt u de mening van de desbetreffende 19 lidstaten dat de agenda voor betere regelgeving één specifiek en essentieel onderdeel mist, namelijk het vaststellen van doelstellingen voor het verminderen van regeldruk?
Ja, al geruime tijd pleit Nederland voor sectorale reductiedoelstellingen, specifiek gericht op de sectoren waar regeldruk onnodig hoog is. Dit is ook opgenomen in het Nederlandse standpunt over het gepresenteerde pakket voor betere regelgeving van de Europese Commissie van 19 mei 2015.2
Het is positief dat in het Interinstitutioneel Akkoord Betere Regelgeving (IIA) is vastgelegd dat de Commissie de haalbaarheid van de introductie van reductiedoelstellingen zal onderzoeken en dat in het IIA is vastgesteld dat de Commissie zich ertoe verbindt om in het kader van het Regulatory Fitness and Performance Programme (REFIT) specifieke wetgevingsterreinen te identificeren waar vereenvoudiging en vermindering van onnodige regeldruk mogelijk is. Hiervoor worden voorstellen gedaan ter verbetering. De Commissie zal jaarlijks een overzicht presenteren van de resultaten en daarbij ook zoveel mogelijk de kwantitatieve resultaten in beeld brengen.
Kunt u aangeven hoe u tot op heden invulling heeft gegeven aan de motie Van ’t Wout (Kamerstuk 34 166 nr.2 waarin de regering wordt verzocht in Europees verband aan te dringen op het inzichtelijk en meetbaar maken van de doelstellingen uit de betere reguleringsagenda?
Nederland heeft zich in de discussies over het EU Betere Regelgevingsbeleid en in de onderhandelingen over het IIA Betere Regelgeving actief ingezet, in lijn met de motie Van ’t Wout. In de Nederlandse standpuntbepaling in de Raad heeft het BNC-fiche over de voorstellen als leidraad gediend. In het BNC-fiche is de inhoud van de motie vertaald. Daarvóór al heeft Nederland zich ingezet voor het opnemen van reductiedoelstellingen, in het bijzonder in sectoren waar de regeldruk hoog is. Dit is onder meer tot uiting gekomen in de conclusies van de Raad voor Concurrentievermogen in december 2014. Zoals in de Voorjaarsrapportage Regeldruk 2015 is vermeld, heeft de Minister van Economische Zaken het initiatief genomen voor een gezamenlijke brief van 11 lidstaten d.d. 1 april 2015 aan de eerste vicevoorzitter van de Europese Commissie (zie bijlage)4, waarin onder andere is opgeroepen tot kwantificering van resultaten en de introductie van reductiedoelstellingen.5 Ik verwijs u tevens naar de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken op 15 december 2015.
Bent u voornemens om deze 19 lidstaten, de Europese Commissie, maar ook de 8 overige lidstaten te laten weten dat Nederland deze brief ten volle onderschrijft?
De Nederlandse positie ten aanzien van sectorale reductiedoelstellingen is bij de lidstaten en de Commissie bekend. Nederland heeft op het dossier al een leidende rol. Nederland zal tijdens het voorzitterschap nadrukkelijk aandacht geven aan het onderwerp kwantificering van resultaten en invoering van reductiedoelstellingen. Dit onderwerp kwam onder andere tijdens de «Directors and Experts of Better Regulation» conferentie op 14 en 15 januari 2016 aan de orde. Ook agendeert Nederland deze thematiek op besprekingen in Raadsverband tijdens het voorzitterschap.
Resoluties bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties |
|
Joël Voordewind (CU), Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat 20 van de 23 resoluties ingediend tijdens de 70e vergadering van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) gericht zijn tegen, dan wel direct betrekking hebben op, het handelen van de staat Israël? Hoe beoordeelt u deze handelwijze van de AVVN?
Tijdens de huidige, 70ste zitting van de AVVN, die loopt tot september 2016, zijn tot dusver 19 resoluties aangenomen die direct of indirect betrekking hebben op het handelen van Israël. In het onderhandelingsproces stelde Nederland zich kritisch op en streefde het naar het bereiken van zoveel mogelijk evenwicht in de resoluties. Bij het bepalen van de positie ten aanzien van de resoluties lette Nederland op feitelijke juistheid en op proportionaliteit in taalgebruik over (vermeende) schendingen. Daarbij trok Nederland zoveel mogelijk in EU-verband op. Op basis hiervan heeft Nederland net als voorgaande jaren 15 van de 19 tot nu toe ingediende resoluties gesteund.
Deelt u de mening dat dit disproportionele aantal het discutabele politieke signaal afgeeft dat Israël meer dan enige andere staat ter wereld in overtreding is tegen internationale rechtsregels? In hoeverre heeft Nederland getracht dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kan de regering toelichten hoe zij zich heeft opgesteld tijdens genoemde stemmingen en om welke reden zij al dan niet heeft ingestemd met de betreffende resoluties?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre bent u het eens met de zinsnede uit resolutie 19, die betrekking heeft op de Israëlische aanwezigheid op de Golanhoogte; dat «the continued occupation of the Syrian Golan and its de facto annexation constitute a stumbling block in the way of achieving a just, comprehensive and lasting peace in the region»? Spelen andere partijen in de regio niet een veel grotere rol bij het in stand houden van de regionale conflicten?
De genoemde zinsnede is onderdeel van de jaarlijks terugkerende resolutie over de Israëlische aanwezigheid op de Golanhoogte (AVVN resolutie A/70/L.17). De EU heeft de resolutie dit jaar gesteund, net als in voorgaande jaren. Er heeft dit jaar geen onderhandeling over deze resolutie plaatsgevonden. Het kabinet is van mening dat er vele partijen en factoren een rol spelen bij het in stand houden van de regionale conflicten.
Op welke wijze wil Nederland zich ervoor inzetten dat de AVVN zich in het bijzonder gaat richten op die landen die zich ernstig schuldig maken aan schending van internationale rechtsregels, maar die nu zelden of nooit worden aangesproken?
Nederland zet zich er op verschillende manieren voor in dat landen die het internationaal recht schenden daarop worden aangesproken door de AVVN. De AVVN richt zich bovendien reeds op landen die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van het internationaal recht. Zo heeft de AVVN deze zitting resoluties aangenomen over de situatie in Noord-Korea, Iran, Myanmar en Syrië. De EU speelt een belangrijke rol in het agenderen en faciliteren van deze resoluties. Nederland stelt zich proactief op bij de onderhandelingen en bij het verwerven van steun voor desbetreffende resoluties. Daarnaast kunnen in de Derde Commissie van de AVVN zorgwekkende ontwikkelingen in landen aan de orde worden gesteld. Jaarlijks legt de EU daarin een statement af waarin het namens de lidstaten zorgen uitspreekt over mensenrechtenschendingen in specifieke landen. Een ander belangrijk instrument is de Universal Periodic Review (UPR) van de Mensenrechtenraad in Genève, een subsidiair orgaan van de AVVN. Via de UPR leveren alle VN-lidstaten commentaar op elkaars mensenrechtensituatie. Ook Nederland maakt hiervan gebruik om landen systematisch aan te spreken op de mate waarin zij de mensenrechten respecteren.
De uitlating van de president van Oekraïne met betrekking tot het aanstaande referendum over het associatieverdrag |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «De president van Oekraïne legt uit hoe het werkt in Nederland»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Hoe duidt u de woorden «This referendum does not stop the association agreement» van president Porosjenko?
De woorden van president Porosjenko zijn aan hem. Het is duidelijk dat de associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne (hierna: het associatieakkoord) pas in werking treedt als alle partijen, dus inclusief Nederland, het hebben geratificeerd. In afwachting van het raadgevend referendum op 6 april is de ratificatie door Nederland opgeschort. Zoals o.a. aangegeven in mijn Kamerbrief van 26 oktober jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 425), wordt het associatieakkoord tot het moment van inwerkingtreding deels voorlopig toegepast. Tijdens het gesprek met president Porosjenko gaf hij blijk goed op de hoogte te zijn van de voorwaarden voor inwerkingtreding van het akkoord.
Kunt aangeven waarom u op geen enkele wijze een reactie gaf op de uitlating van president Porosjenko?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de analyse van president Porosjenko met betrekking tot het referendum?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Zo ja, kunt u aangeven wat dan de meerwaarde van het instrument is? Zo neen, wat is de reden geweest van diens uitlating en op welke wijze gaat u dit misverstand rechtzetten?
Zie antwoord vraag 4.
Het neerschieten van een Russisch gevechtsvliegtuig door Turkije |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de «17 seconden-claim» van Turkije ten aanzien van het neerschieten van de Russische Su-24?1
Ja.
Klopt het dat Turkije in een brief aan de VN-Veiligheidsraad beweert dat twee Russische vliegtuigen het Turkse luchtruim geschonden zouden hebben met een afstand van 1,36 respectievelijk 1,15 mijl, in een tijdsbestek van 17 seconden?
Ja.
Hoe beoordeelt u de berekening van Wikileaks, waaruit blijkt dat als de neergehaalde Su-24 inderdaad 1,15 mijl het Turkse luchtruim ingevlogen is gedurende 17 seconden, het toestel dan een snelheid gehad moet hebben van 391 kilometer per uur?2
De berekening van Wikileaks klopt indien wordt uitgegaan van landmijlen. Indien wordt uitgegaan van de meer gebruikelijke zeemijlen dan wordt – met de aangedragen getallen van 1,15 mijl afstand en een tijdsduur van 17 seconden – de snelheid 451 kilometer per uur.
Acht u het waarschijnlijk dat de Su-24, die een maximum snelheid heeft van ruim 1.300 kilometer per uur, slechts 391 kilometer per uur gevlogen heeft in het Turkse luchtruim? Is zo’n lage snelheid gebruikelijk voor een jachtvliegtuig dat boven Syrië ingezet wordt en mogelijk even in het Turkse luchtruim vloog?
Een snelheid van 391 kilometer per uur is laag voor een jachtvliegtuig, maar dit is niet onmogelijk of ongebruikelijk. Aangezien de vliegomstandigheden en missiedoelstellingen van het Russische toestel niet bekend zijn bij het kabinet, kan niet worden beoordeeld of de gevlogen snelheid paste in het vluchtprofiel van het toestel.
Deelt u de opvatting dat als de Su-24 veel sneller heeft gevlogen dan 391 km/u, hetgeen aannemelijk is, dat het tijdsbestek van 17 seconden dan ook veel korter wordt? Hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord op vragen 3 en 4. Indien het vliegtuig aanzienlijk sneller vloog, is voor het overbruggen van 1,15 mijl minder tijd dan 17 seconden nodig. De Russische uitleg van het incident claimt een vliegsnelheid van 800 kilometer per uur, wat op de gegeven afstand van 1,15 mijl overeenkomt met een tijdspanne van ongeveer 10 seconden.
Deelt u de opvatting deze simpele rekensom aantoont dat er iets niet kan kloppen aan het verhaal van Turkije over de toedracht van het incident?
De toedracht van een incident kan niet uitsluitend worden verklaard door een enkele variabele, zoals vliegsnelheid, uit te lichten en op grond daarvan conclusies te trekken. De antwoorden op de vragen 3, 4 en 5 laten zien dat de vliegsnelheid, zoals die door Wikileaks is berekend, binnen de technische mogelijkheden van de SU-24 past. Het kabinet beschikt echter niet over informatie om vast te stellen of dit ook de daadwerkelijke snelheid is geweest.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de VS zouden denken dat de Su-24 in het Syrische luchtruim is neergeschoten, gebaseerd op de detectie van het hittebeeld van het toestel?3 Hoe verhoudt zich dit tot de door u onderschreven lezing van Turkije dat het toestel in het Turkse luchtruim zou zijn neergehaald?
Het kabinet heeft geen inzicht in de informatie waarop deze berichtgeving zou zijn gebaseerd.
Als de wrakstukken van de Su-24 in Syrië terecht zijn gekomen terwijl het toestel op meer dan 5 km hoogte vloog, hoe aannemelijk is het dan dat het toestel ver voorbij de grens met het Turkse luchtruim vloog?
Afhankelijk van onder meer de snelheid, hoogte, wind op de vlieghoogte en schade kan een vliegtuig nog een zekere afstand afleggen alvorens neer te storten. Dit kan, gerekend vanaf het «point of impact» van de raket met het toestel, meerdere kilometers zijn. De plaats van neerstorten geeft op zichzelf geen uitsluitsel over waar het toestel precies was toen het werd beschoten en waar het is geraakt.
Is de Minister-President nog steeds van mening dat «de Nederlandse inlichtingen en die van andere NAVO-landen bevestigen wat Turkije in de NAVO naar voren heeft gebracht» en dat er «geen reden is om te twijfelen aan de Turkse lezing van de gebeurtenissen»?4 Zo ja, hoe ziet u dit in het licht van het bovenstaande?
Het kabinet beschikt niet over andere informatie. Deze informatie is ook volgens de Secretaris-Generaal van de NAVO, blijkens zijn uitspraken op 24 november jl., consistent met de beoordeling die door andere NAVO-lidstaten is gegeven over dit incident.
Was de Minister-President te voorbarig met zijn uitspraken? Bent u bereid tot nader eigenstandig onderzoek?
Nee. Een nader eigenstandig onderzoek is niet aan de orde.
Herinnert u zich de reactie van toenmalig Turkse premier Erdoğan in 2012, na het neerhalen van een Turks vliegtuig boven Syrië, dat een «kortstondige schending van het luchtruim nooit een voorwendsel mag zijn voor een aanval»?5 Vindt u de redenering voor het door Turkije zelf nu neerschieten van de Su-24 getuigen van consistentie?
Turkije heeft tijdens de vergadering van de Noord Atlantische Raad (NAR) op 24 november jl. betoogd dat het incident niet op zichzelf staat, maar onderdeel is van een trend waarbij de Russische Federatie de territoriale integriteit van Turkije niet respecteert. NAVO-bondgenoten hebben zich daarop solidair getoond en tegelijkertijd unaniem te kennen gegeven dat diplomatie en de-escalatie belangrijk zijn om de situatie te adresseren.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat Turkse gevechtsvliegtuigen vorig jaar meer dan 2000 keer het Griekse luchtruim geschonden hebben, in relatie tot het neerschieten van de Su-27 die hooguit 17 seconden in het Turkse luchtruim heeft gevlogen?6
Het kabinet is op de hoogte van deze berichten. Er zijn ons echter geen exacte aantallen bekend. In het algemeen is het kabinet van mening dat de schending van elk luchtruim in alle gevallen een ernstig feit is.
Klopt het dat dergelijke schendingen vaak voorkomen in en om het luchtruim van het bondgenootschappelijke grondgebied van de NAVO en dat het daarbij in vele decennia niet is voorgekomen dat een vliegtuig werd neergeschoten?
Russische militaire vliegtuigen vliegen regelmatig door de Flight Information Regions (FIR) van NAVO-landen. Hiervoor is overigens geen toestemming of vooraankondiging vereist. Daarnaast komen luchtruimschendingen van het bondgenootschappelijk verdragsgebied door Russische militaire vliegtuigen enkele keren per jaar voor. Voor zover bekend is daarbij sinds decennia geen vliegtuig neergeschoten.
Zijn er binnen de NAVO (minimum) normen of standaarden als het gaat om Rules of Engagement ten aanzien van schendingen van het luchtruim door (gevechts)vliegtuigen uit niet-NAVO lidstaten? Zo ja, hanteert Turkije eigen Rules of Engagement die van deze normen afwijken?
De NAVO werkt met het uitgangspunt dat iedere NAVO-lidstaat eigen Rules of Engagement (ROE) hanteert voor zelfverdediging, waaronder de verdediging van het luchtruim. Daarvoor bestaan geen NAVO-standaarden. Optreden in het kader van NAVO Air Policing, waarbij sprake is van coördinatie en aansturing vanuit de NAVO, is er in eerste instantie op gericht om escalatie te voorkomen. Hiervoor bestaan wel NAVO Rules of Engagement. Turkije heeft, net als een aantal andere NAVO-lidstaten, de nationale ROE niet met de NAVO gedeeld. Wel heeft Turkije naar aanleiding van eerdere incidenten te kennen gegeven dat het de schending van zijn territorium niet zal accepteren. Het kabinet doet echter geen uitspraken over de inhoud van Rules of Engagement, noch nationale, noch die van bondgenoten.
Zijn er Rules of Engagement elders binnen de NAVO die het binnen 17 seconden neerschieten van vliegtuigen mogelijk maken van landen waarmee geen gewapend conflict is, die geen aanval uitvoeren of vijandelijke intenties hebben? Is het niet zo dat er altijd eerst minder verstrekkende maatregelen moeten worden genomen, zoals escorte, het geven van waarschuwingen en waarschuwingsschoten?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van president Erdoğan dat het neerschieten van de Su-24 het «automatische resultaat was van de handhaving van de Rules of Engagement»?7 Waren de Rules of Engagement zo aangescherpt dat elk Russisch of Syrisch vliegtuig vrijwel zonder waarschuwing vooraf neergehaald mocht worden bij het binnentreden van het Turkse luchtruim?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat het Turkse parlement in 2013 Rules of Engagement heeft vastgesteld die het neerschieten toestaan van elk «vijandig» vliegtuig dat op 5 mijl afstand van het Turkse luchtruim komt, dus al in het Syrische luchtruim?8 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat Turkije al op 19 november jl. Rusland heeft gewaarschuwd dat het zich het recht voorbehield om aanvallen van Rusland op Turkmenen in Syrië te vergelden en daarbij alle noodzakelijke maatregelen te nemen?9 Hoe beoordeelt u deze waarschuwing in relatie tot het neerschieten van de Su-24?
Voor zover het kabinet bekend is, mede onder verwijzing naar de door u aangehaalde bron, heeft Turkije in bilaterale contacten met Rusland aangegeven tegenmaatregelen te nemen indien de eigen veiligheid wordt bedreigd als gevolg van de Russische aanvallen op de Turkmenen in Syrië.
In hoeverre zijn de (aangescherpte) Rules of Engagement van Turkije met de NAVO gedeeld? In hoeverre heeft de NAVO gewaarschuwd voor de mogelijke consequenties?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 14, 15, 16 en 17.
Hoe beoordeelt u het feit dat Turkije toegegeven heeft dat het de nationaliteit van Su-24 nog niet had geïdentificeerd, maar toch in een zeer kort tijdsbestek heeft neergehaald?
Ongeacht de nationaliteit van een toestel heeft Turkije als soeverein land het recht om zijn territoriale integriteit te handhaven.
Hoe beoordeelt u de bewering van Turkije dat het de Su-24 maar liefst tien keer gewaarschuwd zou hebben, alvorens het neer te schieten? Hoe aannemelijk is dat als de Su-24 slechts 17 seconden in het Turkse luchtruim gevlogen heeft?
Het is gebruikelijk dat op het moment dat onbekende of vijandelijke toestellen een grens naderen, er vooraf waarschuwingen worden gegeven. Het is niet aannemelijk dat pas een eerste waarschuwing wordt gegeven na het moment van binnendringen van het nationale territorium.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van president Erdogan dat Turkije anders gehandeld zou hebben als het geweten had dat het een Russisch vliegtuig was?10 Hoe beoordeelt u het feit dat de president zelf toegeeft dat er andere manieren mogelijk waren om te waarschuwen?
Het is niet aan het kabinet om te speculeren over een potentieel andere toedracht van het incident.
Had de Su-24 volgens u vijandelijke intenties richting Turkije? Was er een reëel risico van een op handen zijnde aanval?
Over vijandelijke intenties of het uitvoeren van een gerichte aanval op Turkije is bij het kabinet niets bekend. Turkije heeft het recht tegen schendingen van zijn luchtruim, die in strijd zijn met het internationaal recht, maatregelen te nemen. Bij het nemen van dergelijke maatregelen moeten de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit in acht worden genomen. Het kabinet beschikt niet over voldoende informatie om gefundeerde uitspraken te kunnen doen over de toepassing van die vereisten in dit specifieke geval.
Vindt u dat aan de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit, die gelden bij het recht op zelfverdediging, voldaan is?
Zie antwoord vraag 23.
Vindt u dat het neerschieten door Turkije van de Su-24 geoorloofd was in het internationaal recht?
Zie antwoord vraag 23.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Turkse premier Davutoğlu dat de verantwoordelijkheid voor het neerhalen van de Su-24 «op geen enkele wijze» bij Turkije ligt en dat «geen Turkse premier, president of autoriteit excuses aan zal bieden voor het doen van onze plicht» en dat de Turkse krijgsmacht «zijn werk deed» bij de bescherming van het luchtruim»?11
Naar aanleiding van eerdere schendingen van het Turkse luchtruim door Rusland heeft de Turkse regering aangegeven te zullen reageren in het geval van nieuwe schendingen van het luchtruim.
Ziet u ook in dat dit incident vergaande geopolitieke consequenties kan krijgen, in de verhoudingen tussen Turkije en Rusland, tussen de NAVO en Rusland en ten aanzien van het conflict in Syrië?
Het incident kan gevolgen hebben voor de onderwerpen die hier worden genoemd, al is het nog te vroeg om deze nu te duiden. Het kabinet schaart zich wat dat betreft achter de verklaring van de Secretaris-Generaal van de NAVO op 24 november jl., waarin wordt aangedrongen op de-escalatie en op overleg tussen Rusland en Turkije. In dit verband verwijst het kabinet eveneens naar het verslag van de Noord Atlantische Raad (NAR) dat Uw Kamer op 25 november jl. is toegegaan.
Vindt u het zorgvuldig, bij zo’n ernstig incident, om zich zonder grondig onderzoek meteen achter Turkije te scharen? Dreigt de NAVO met deze opstelling in een verdere crisis met Rusland verzeild te raken?
Zie antwoord vraag 27.
Deelt u de opvatting dat dit incident de NAVO aangaat en dat hier, gezien zelfs het risico van een gewapend conflict tussen Turkije en Rusland, een verantwoordelijkheid bij de NAVO ligt?
Hoewel het kabinet de toegenomen diplomatieke spanning tussen Rusland en Turkije met zorg beziet, is er geen sprake van een gewapend conflict tussen beide landen. Voor het overige geldt dat elke NAVO-bondgenoot een beroep kan doen op art. 4 of art. 5 van het Verdrag van Washington, indien het daartoe aanleiding ziet. Het is vervolgens aan de Noord-Atlantische Raad (NAR), om, bij unanimiteit, daar eventueel gevolgen aan te verbinden. In dit geval heeft Turkije naar aanleiding van het incident met de Su-24 geen beroep op artikel 4 of 5 gedaan.
Ziet u in dat een zorgvuldig onderzoek door de NAVO zelf, dan wel een internationaal onafhankelijk onderzoek, bij kan dragen aan het wegnemen van spanningen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 27 en 28.
Bent u in het licht van het bovenstaande alsnog bereid daarvoor te pleiten?
Zie antwoord vraag 30.
Bent u, teneinde deze vragen adequaat te beantwoorden bereid, voor zover nodig, opheldering te vragen bij Turkije en bondgenoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 30.
Het vervolgen van vrouwen voor vermeende abortus |
|
Khadija Arib (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van Amnesty International dat Teodora del Carmen Vasquez in El Salvador tot 30 jaar gevangenisstraf is veroordeeld wegens «abortus» terwijl daar geen duidelijke aanwijzingen voor zijn?1
Ja.
Deelt u de mening dat het strafbaar stellen van abortus en het vervolgen van vrouwen die miskramen krijgen of van wie de baby dood wordt geboren tijdens de zwangerschap indruist tegen de universeel erkende mensenrechten en totaal ongepast is gegeven de zware emotionele tijd die vrouwen doormaken als gevolg van een miskraam, dood geboren baby of abortus?
Ja. Vrouwen hebben het recht om over hun eigen lichaam te beschikken, zoals onder meer neergelegd in het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Deze zelfbeschikking betreft ook het recht om te beslissen over de eigen seksuele en reproductieve gezondheid. Op basis van het Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen en het Verdrag inzake de Rechten van het Kind hebben vrouwen bovendien recht op toegang tot alle medische voorzieningen rond zwangerschap en bevalling. Dit betreft ook het recht op nazorg na een miskraam en medische zorg met betrekking tot abortus.
Bent u bereid de zaak van mevrouw Del Carmen Vasquez in internationaal verband aan te kaarten en uw zorgen hieromtrent over te brengen aan de El Salvadoraanse regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ja. Bij de afgelopen Universal Periodic Reviewvan El Salvador in de VN-Mensenrechtenraad is abortus door andere landen opgebracht. El Salvador heeft deze aanbevelingen echter niet overgenomen. Nederland vindt dit kwalijk, en zal in de komende UPR van El Salvador hier wederom aandacht voor vragen. Tevens zal in bilaterale contacten met de El Salvadoraanse autoriteiten, die komende maand zullen plaatsvinden in San Salvador, aandacht gevraagd worden voor deze kwestie.
Bent u tevens bereid de regering van El Salvador in bilateraal of multilateraal verband op te roepen te stoppen met het vervolgen van vrouwen die abortus plegen en te stoppen vrouwen die een miskraam krijgen of van wie de baby dood wordt geboren tijdens de zwangerschap te beschuldigen van een misdrijf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kinderarbeid en lage lonen bij Nederlandse en in Nederland actieve zaadbedrijven die in India actief zijn |
|
Joël Voordewind (CU), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Soiled Seeds – Child Labour and Underpayment of Women in Vegetable Seed Production in India» van de Landelijke India Werkgroep?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van het rapport dat een toenemend aantal kinderen – naar schatting 156.000 – in de Indiase groentezaadteelt werkt, dat vrouwen meestal ver onder het officiële minimumloon worden betaald en dat een aantal Nederlandse en in Nederland actieve zaadbedrijven daarbij zijn betrokken?
Dit vind ik een zeer zorgelijk gegeven. Het probleem van kinderarbeid is breder dan alleen de groentezaadteelt. Volgens de meest recente cijfers van de ILO (2013) zijn er wereldwijd nog steeds 168 miljoen kinderen bij betrokken. Hoewel dit betekent dat kinderarbeid sinds 2000 met een derde is gedaald, moet er nog veel gebeuren. De brede inzet van het kabinet tegen kinderarbeid is verwoord in de recente kamerbrieven naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Van Laar (Kamerstuk 33 963, nrs. 5 en 7).
Bovendien is tijdens de behandeling van de BHOS-begroting voor 2016 per amendement van het lid Van Laar een nieuw kinderarbeidfonds van € 5 miljoen in het leven geroepen. Dit fonds is bedoeld om nieuwe multi-stakeholderinitiatieven tegen kinderarbeid te financieren. Uit het fonds kunnen bijdragen van het bedrijfsleven worden verdubbeld, bijvoorbeeld voor projecten specifiek tegen kinderarbeid in de zaadteelt.
Wat vindt u van het feit dat minstens 19 leden van de brancheorganisatie Plantum in India actief zijn, waarvan er slechts 10 een vorm van controle op kinderarbeid onder de 14 jaar hebben, en dat van de meeste bedrijven niet bekend is of zij ook meewerken aan oplossingen om deze kinderen naar onderwijs te begeleiden?2
Van Nederlandse bedrijven verwacht ik dat zij ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart moeten brengen deze aan moeten pakken. Als kinderarbeid in de zadensector als een risico naar voren komt, dan wordt van bedrijven in die sector verwacht dat ze maatregelen nemen.
Branchevereniging Plantum heeft na verschijnen van eerdere rapporten over kinderarbeid in de zadensector eind 2014 geïnventariseerd welke leden in India actief zijn. Met hen is Plantum in gesprek om dit probleem onder de aandacht te brengen en ze bewust te maken van het feit dat hier actie op ondernomen dient te worden. Gezien de urgentie heeft een deel van deze bedrijven beleid ten aanzien van kinderarbeid en een ander deel is dit al aan het ontwikkelen. Plantum ondersteunt haar leden door bijvoorbeeld het organiseren van een bijeenkomst over het invoeren van controle door lokale partijen op het naleven van afspraken met lokale boeren over het uitsluiten van kinderarbeid. Deze maatregelen worden ook genoemd in het rapport «Soiled Seeds – Child Labour and Underpayment of Women in Vegetable Seed Production in India».
De branchevereniging doet het komend jaar een nieuwe inventarisatie van de stand van zaken van de aanpak van kinderarbeid door leden die in India actief zijn.
Om verder invulling te geven aan IMVO wordt met behulp van MVO Nederland in de eerste helft van 2016 een IMVO-risicoanalyse uitgevoerd op grond waarvan bekeken wordt wat verdere maatregelen zouden kunnen zijn. Deze kunnen gaan over loonbetaling en gevaarlijke arbeid door kinderen tussen 14 en 18 jaar en begeleiding naar onderwijs. Hierover wordt onder meer met de Landelijke India Werkgroep contact onderhouden.
Bent u van mening dat Nederlandse zaadbedrijven, die nu in strijd met Conventie 182 van de International Labour Organization (ILO) niets of weinig doen tegen gevaarlijke arbeid van 14 tot 18-jarigen en zodanige prijzen aan boeren betalen dat deze boeren geneigd zijn vrouwen ver onder het minimumloon te betalen, ook deze kwesties actief moeten oppakken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid bedrijven en de brancheorganisatie Plantum aan te spreken op bovengenoemde kwesties? Vindt u een convenant met de brancheorganisatie, bedrijven, maatschappelijke organisaties en de overheid een geschikt middel om daarover nadere afspraken te maken?
Het ministerie is met brancheorganisatie Plantum hierover al in gesprek, ook in relatie tot het traject om te komen tot IMVO-sectorconvenanten. Een sectorconvenant met de zadensector en direct betrokkenen acht ik een geschikt middel om goed om te gaan met kwesties waar het rapport aandacht voor vraagt. De IMVO-convenanten bieden bedrijven in sectorverband de kans om samen met de overheid en andere partijen, zoals ngo’s en vakbonden, kwesties als kinderarbeid en leefbaar loon structureel aan te pakken en daarmee hun invloed (leverage) te vergroten.
Bent u bereid om Indiase organisaties of nieuwe gezamenlijke initiatieven te steunen waarvan gebleken of te verwachten is dat zij een bijdrage kunnen leveren aan het effectief aanpakken van kinderarbeid in de groentezaadteelt en aan het werken aan tenminste het officiële minimumloon, toewerkend naar een leefbaar loon?
Uiteraard ben ik bereid nieuwe initiatieven op hun merites te beoordelen en per geval na te gaan of steun van het ministerie zinvol en mogelijk is. Het nieuwe Kinderarbeidfonds, dat tijdens de BHOS-begrotingsbehandeling in het leven geroepen is, kan hierbij ingezet worden.
Zijn u en uw collega’s bereid om deze kwestie in de bilaterale contacten met India, inclusief in het kader van het Memorandum of Understanding over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), aan te orde te stellen en indien mogelijk samen bij te dragen aan oplossingen?
Ja, ik ben bereid deze kwestie in de daartoe geschikte fora en bilaterale contacten naar voren te brengen.
Ondersteunt u de aanbeveling in het rapport dat bedrijven en brancheorganisaties een effectief klachtenmechanisme zouden moeten hebben om zowel individuele als structurele misstanden actief te kunnen aanpakken en oplossen?
Ja, ik steun de aanbevelingen, die partijen onder meer oproepen te voldoen aan de UNGP’s.
Specifiek wat betreft aanbeveling 7, over leefbaar loon, kan gesteld worden dat opdrachtgevers hun inkooppraktijk zo moeten inrichten dat hun producenten in staat zijn leefbare lonen te betalen aan hun werknemers. Het kunnen betalen van de wettelijke minimumlonen is wel het minste. Als de prijsconcurrentie er nu toe leidt dat boeren een prijs vragen die hen niet in staat stelt de wet na te leven, heeft de opdrachtgever de verantwoordelijkheid de inkooppraktijk zo in te richten dat die wetten wel nageleefd kunnen worden. Een tweede stap is na te gaan of het wettelijk minimumloon op de hoogte ligt van een leefbaar loon en in multi-stakeholderverband stappen te nemen in de richting van een leefbaar loon. Het traject om te komen tot IMVO-convenanten biedt de mogelijkheid om, via brancheorganisatie Plantum, afspraken te maken met de Nederlandse zaadsector over het voldoen aan de UNGP’s.
Onderschrijft u ook de andere aanbevelingen van het rapport en welke mogelijkheden ziet u om aan de uitvoering daarvan bij te dragen?
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) voorzien op 3 december 2015 te beantwoorden?
Per brief van 1 december jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 958) heb ik u geïnformeerd over de redenen waarom ik deze vragen niet voor het AO van 3 december jl. heb beantwoord.
Het personeelstekort bij Defensie |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie zit met personeelstekort»?1
Ja.
Klopt het dat dit jaar slechts 86% van de openstaande vacatures bij Defensie is gevuld? Klopt het dat alle krijgsmachtonderdelen, behalve de Koninklijke Marechaussee, problemen ondervinden bij het vullen van vacatures?
De militaire organisatie is voor 94 procent gevuld (peildatum 1 juli). Deze vulling is vertaald in een externe wervingsopdracht, die dit jaar voor 86 procent wordt gerealiseerd. Dit is inclusief de Koninklijke Marechaussee. Hiermee wordt niet de volledige instroombehoefte gedekt. De onderrealisatie wordt opgevangen met meer doorstroom en een beperking van de uitstroom van militairen. Voorts maakt Defensie gebruik van alternatieve mogelijkheden om de organisatie te vullen, zoals de inzet van reservisten, externe inhuur en het beperkt toestaan van nadienen (zie vraag 6).
Kunt u per krijgsmachtonderdeel een gedetailleerd overzicht geven van de vacatures die moeilijk vulbaar zijn, voor zowel technisch als niet-technisch personeel?
De personeelsrapportage (Kamerstuk 34 300-X, nr. 17 d.d. 27 oktober 2015) bevat in deel 3 paragraaf 3.4 een overzicht van de schaarstecategorieën per defensieonderdeel.
Kunt u toelichten of evenementen als Techbase een positief effect hebben op de instroom van moeilijk te verkrijgen technisch personeel? Op welke wijze toetst Defensie dit? Hoe worden bezoekers van dergelijke evenementen verder betrokken gehouden bij carrièrekansen bij Defensie? Kunt u inzicht geven in hoeveel van de bezoekers uiteindelijk kiest voor een baan bij de krijgsmacht?
Techbase 2015 had als doelstellingen het bevorderen van het vullen van vacatures voor technisch personeel en het profileren van Defensie als werkgever met hoogwaardige technische capaciteiten. Tot nu toe hebben 254 deelnemers aan Techbase 2015 gesolliciteerd bij Defensie. Bij grote evenementen, zoals Techbase, is er een periode voor, tijdens en na het evenement, waarin geïnteresseerde jongeren solliciteren. Veel belangstellenden solliciteren bijvoorbeeld pas als ze bijna klaar zijn met hun opleiding. Om die reden wordt 1 mei 2016 gezien als een belangrijk ijkpunt voor het totale aantal sollicitanten dat Techbase 2015 heeft opgeleverd. Dan is ook vast te stellen of de eerste doelstelling is behaald. Een grootscheeps evenement zoals Techbase 2015 werkt bovendien nog jaren door, bijvoorbeeld omdat deelnemers pas later bij Defensie solliciteren na afloop van hun (voor)opleiding.
Klopt het dat Defensie oudere werknemers langer inzet («nadienen») om voor ongevulde vacatures te compenseren? Zo ja, om hoeveel personen gaat het? Welke gevolgen heeft dit voor deze werknemers? Worden zij op specifieke wijze gecompenseerd?
Vanwege de grootscheepse reorganisaties is vanaf 2011 het recht op nadienen, in overleg met de centrales van overheidspersoneel, bevroren om onnodige overtolligheid te helpen voorkomen. In incidentele gevallen kan van dit beleid worden afgeweken wanneer het leeftijdsontslag van een militair de continuïteit van de bedrijfsvoering op onaanvaardbare wijze beïnvloedt. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als het om unieke specialistische kennis gaat. Het besluit tot nadienen kan alleen door de Hoofddirecteur Personeel worden genomen. Voor de betrokken militair betekent het dat hij maximaal twee jaar later met leeftijdsontslag gaat. Er is geen additionele voorziening getroffen voor nadienende militairen.
In het kader van de uitwerking van het eerste deelresultaat arbeidsvoorwaarden zal in de loop van 2016 nader met de centrales van overheidspersoneel worden gesproken over het nadienen in relatie tot de nieuwe diensteinderegeling.
Klopt het dat bij sommige functies de werkdruk significant toeneemt, doordat personeel extra taken moet uitvoeren in verband met onopgevulde vacatures? Is dit momenteel de enige manier om de operationele gereedheid op peil te houden? Klopt het ook dat personeel om die reden besluit de krijgsmacht te verlaten? Zo ja, wat doet Defensie om dit te voorkomen?
Bij de defensieonderdelen ervaart een deel van het personeel meer werkdruk. De IGK stelt dit ook vast in zijn jaarverslag. De werkdruk wordt veroorzaakt door verminderde vulling maar ook doordat het aantal functies sinds 2011 is afgenomen. Daarnaast is een deel van het personeel niet altijd beschikbaar voor de reguliere functie in verband met opleidingen, uitzendingen en (langdurige) ziekte. De organisatie blijft echter streven naar een hogere vullingsgraad door onder andere het stimuleren van een verlengde functieduur en het terugdringen van het ziekteverzuim. Ook het onlangs toegevoegde budget voor de versterking van de basisgereedheid zal de afname van de werkdruk bevorderen.
Defensiemedewerkers die in 2014 de organisatie hebben verlaten, zijn drie maanden na hun formele ontslag gevraagd naar de redenen van vertrek. In de personeelsrapportage over 2014 is een overzicht opgenomen van de tien voornaamste redenen van ontslag op eigen verzoek. Als voornaamste redenen worden genoemd de interessantere mogelijkheden buiten Defensie, de beperkte loopbaan- en ontwikkelingsmogelijkheden bij Defensie en de reorganisatie. Werkdruk komt in deze top tien niet voor.
Op welke wijze denkt u volgend jaar meer van de openstaande vacatures te kunnen vervullen? Wordt binnen Defensie nagedacht over alternatieve, innovatieve manieren om personeel te werven? Zo ja, kunt u daarvan voorbeelden noemen?
Defensie investeert door middel van multimediale wervingscampagnes en evenementen in de permanente zichtbaarheid als werkgever met een grote verscheidenheid aan technische functies. Bovendien is er in wervingscampagnes voor hoger opgeleiden speciale aandacht voor de technische officiersfuncties. Er wordt voortdurend nagedacht over alternatieve en innovatieve manieren om personeel te werven en te benaderen. Voorbeelden hiervan zijn: