Het bericht "Openbaarmaking personeelsblad MIVD brengt werknemers in gevaar" |
|
Ronald Vuijk (VVD), Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Openbaarmaking personeelsblad MIVD brengt werknemers in gevaar»?1
Ja.
Waarom is de keuze gemaakt om het blad van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) «Ingelicht» te publiceren op een particuliere website? Graag een toelichting.
De stichting Argus heeft, naar aanleiding van een gehonoreerd inzageverzoek, verschillende edities van het blad Ingelicht op haar website gepubliceerd. Het blad verscheen tussen 2000 en 2011, een periode waarin veel nadruk werd gelegd op transparantie. Dit hield mede verband met de vorming in 2002 van de MIVD uit vier verschillende militaire inlichtingenorganisaties. Doel van het blad Ingelicht was om het draagvlak onder het personeel voor deze complexe reorganisatie te vergroten. Het blad werd dan ook breed binnen Defensie en het netwerk van de MIVD verspreid. Achteraf kan echter geconcludeerd worden dat bij het honoreren van het inzageverzoek de namen in de bladen geanonimiseerd hadden moeten worden.
Waarom zijn de namen in het blad daarbij niet gezwart? Hoe rijmt u dit met het verzoek aan personeel van inlichtingendiensten om zeer terughoudend te zijn met het openlijk spreken over hun beroep? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat nu vele namen van MIVD-personeel openbaar zijn geworden? Zo ja, welke gevolgen heeft dit volgens u voor hun veiligheid en dat van hun familieleden? Wat wordt gedaan om de veiligheid van deze personen te garanderen?
Het klopt dat namen en foto’s van (oud-)werknemers van de MIVD zichtbaar zijn op de bewuste website. De personen om wie het gaat zijn, voor zover zij nog werkzaam zijn bij de MIVD, geïnformeerd en geadviseerd hoe hiermee om te gaan. Voor personen die niet meer werkzaam zijn bij de MIVD is een speciaal meldpunt ingericht. Indien er dreigingen ontstaan, zullen passende maatregelen worden genomen. Om de effectiviteit van deze maatregelen niet te ondermijnen, doe ik over de inhoud ervan geen mededelingen.
Zijn er gevallen bekend waarbij personen zijn bedreigd nadat hun naam op de website is verschenen? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het? Op welke wijze is daarop gereageerd en welke maatregelen zijn genomen?
Dergelijke gevallen zijn niet bekend.
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) al in 2008 haar zorgen heeft uitgesproken over Ingelicht, dat in tegenstelling tot het AIVD-blad niet is gerubriceerd als staatsgeheim? Wat is daar destijds mee gedaan? Zijn deze zorgen meegewogen bij het openbaar maken van Ingelicht?
Een woordvoerder van de AIVD heeft in 2008 in een dubbelinterview met een woordvoerder van de MIVD een mogelijk nadeel benoemd van het niet gerubriceerd zijn van Ingelicht. In het interview geeft de woordvoerder van de MIVD aan dat er bewuste afwegingen zijn gemaakt om Ingelicht niet te rubriceren. Het hoofd Communicatie van de AIVD heeft, voor zover mij bekend, geen uitspraken gedaan over het al dan niet in de openbaarheid verschijnen van Ingelicht.
Waarom is Ingelicht niet gerubriceerd als staatsgeheim? Graag een toelichting.
Zie het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat het hoofd Communicatie van de AIVD in 2008 heeft gezegd dat men er binnen de MIVD niet gelukkig mee zou zijn als Ingelicht in de openbaarheid zou verschijnen? Hoe rijmt u die uitspraak met het besluit om het blad toch openbaar te maken? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 6.
Is de MIVD zelf om advies gevraagd over het al dan niet openbaar maken van Ingelicht? Zo ja, hoe luidde dit advies en wat is daarmee gedaan? Zo nee, waarom niet?
De MIVD heeft inderdaad advies gegeven. Zoals gesteld in antwoord op vraag 3, verscheen het blad Ingelicht in een periode waarin veel nadruk werd gelegd op transparantie en openheid, mede in verband met de complexe reorganisatie waarin de MIVD verwikkeld was. Het blad werd dan ook breed binnen Defensie en het netwerk van de MIVD verspreid. In het licht hiervan heeft de MIVD geadviseerd het inzageverzoek van de Stichting Argus te honoreren.
Wordt momenteel aanstalten gemaakt om Ingelicht van het internet af te halen, of in ieder geval namen en foto's van personeel onherkenbaar te maken? Zo ja, wanneer zal dit zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
De MIVD heeft overlegd met de persoon die de desbetreffende edities van Ingelicht op zijn website heeft geplaatst, met als doel de persoonsgegevens alsnog te laten verwijderen. Dit heeft tot op heden niet tot het gewenste resultaat geleid.
Het onderzoeksrapport over christenvervolging door Boko Haram in Nigeria |
|
Raymond Knops (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Open Doors: In tien jaar tijd 11.500 christenen vermoord in Nigeria»1 over het door Open Doors gepubliceerde onderzoeksrapport «Crushed but not defeated»?2
Ja.
Wat is uw oordeel over de analyse in het genoemde onderzoeksrapport, dat in Nigeria in tien jaar tijd, mede als gevolg van geweld door de islamitische terreurorganisatie Boko Haram en als gevolg van de invoering van sharia-wetgeving in de twaalf noordelijkste provincies, 9.000 tot 11.500 christenen zijn gedood, 13.000 kerken gesloten of verwoest, en 1,3 miljoen christenen op de vlucht zijn geslagen? In hoeverre verwacht u dat de trend van toenemende christenvervolging en maatschappelijke verwijdering tussen moslims en christenen in Nigeria zich in de komende jaren zal voortzetten?
De gruwelijkheden gepleegd door Boko Haram in Noordoost Nigeria zijn bijzonder zorgelijk. Vele christenen zijn vermoord en op de vlucht gejaagd. Het geweld van Boko Haram heeft sinds 2009 minstens 20.000 mensen het leven gekost en meer dan twee miljoen mensen op de vlucht gejaagd. De terreur treft zowel christenen als moslims in de regio en zet reeds bestaande spanningen tussen christenen en moslims verder op scherp.
Centraal Nigeria kampt al decennialang met geweldsuitbarstingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen (zoals vermeld in beantwoording Kamervragen 28 sept, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 456). Bijna dagelijks vinden er conflicten tussen de voornamelijk islamitische Fulani en Hausa herders en inheemse christelijke Berom boeren plaats. Sinds 2001 zijn er door deze conflicten alleen al in de stad Jos meer dan 4000 mensen vermoord. Etnische en religieuze factoren spelen bij dit geweld zeker een rol, maar de grondoorzaken van het geweld in de regio zijn grotendeels economisch. Veelal gaat het, naast veeroof, om conflicten over verleende privileges aan de inheemse bevolking, grondgebruik en toegang tot water. Zowel onder de christelijke Berom als onder de islamitische Fulani en Hausa bestaan gewelddadige groepen die aanvallen uitvoeren op burgers. De roep om wraak die daarop volgt leidt tot een moeilijk doorbreekbare vicieuze cirkel van vergeldingsacties tussen de betrokken groepen. Deze gemeenschappen hebben dan ook zwaar te lijden onder de terreur in de regio.
Het ontoereikende nationale en lokale beleid ten aanzien van de Fulani en Hausa, die door de overheid minder rechten en privileges krijgen toebedeeld dan de Berom, verergert spanningen en wakkert etnische en religieuze sentimenten aan. Criminele bendes die in de regio actief zijn maken daarnaast gebruik van de ontstane instabiliteit voor veeroof en het plegen van andere misdrijven. Bovendien lijken spanningen toe te nemen door landconflicten, als gevolg van onder andere klimaatverandering en een toestroom van vluchtelingen uit het Noordoosten.
De voortdurende gewelddadigheden tegen de burgerbevolking maken duidelijk dat de Nigeriaanse autoriteiten tot dusver onvoldoende bescherming hebben kunnen bieden. Wel heeft het Nigeriaanse leger het laatste jaar enkele successen geboekt tegen Boko Haram, met als gevolg dat Boko Haram niet meer in staat is een omvangrijk territorium te controleren. Ook heeft de Nigeriaanse overheid onlangs aangekondigd weidegronden in kaart te brengen om op deze manier een oplossing te vinden voor het landconflict tussen de christelijke boeren en islamitische herders in Centraal Nigeria. Tegelijkertijd moeten we constateren dat de oorzaken van het geweld voortkomen uit een complexe combinatie van economische, culturele en religieuze spanningen tussen bevolkingsgroepen. Het zal tijd kosten om die oorzaken effectief aan te pakken en de ernstige gewelddadigheden die daar soms het gevolg van zijn te voorkomen.
Hoe verhouden de inspanningen van de Nederlandse regering om christenvervolging te voorkomen of te bestrijden3, zich tegenover de toegenomen christenvervolging in Nigeria?
De vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is sinds 2007 een prioriteit in het Nederlands mensenrechtenbeleid. De situatie in Nigeria laat zien dat deze inzet nog steeds hard nodig is. Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over religieuze minderheden die niet in vrijheid hun geloof kunnen belijden, zoals christenen in door Boko Haram gecontroleerde gebieden.
Nederland zet zich op verschillende manieren in voor religieuze minderheden, zoals beschreven in de beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens» (Kamerstuk 32 735, nr. 78). De Nederlandse ambassade in Nigeria agendeert vrijheid van godsdienst en de strijd tegen Boko Haram regelmatig in besprekingen met de overheid en het maatschappelijk middenveld. Daarbij wijst Nederland de Nigeriaanse overheid op de verantwoordelijkheid voor de bescherming van de burgerbevolking (zie beantwoording Kamervragen 28 sept, ref. 2015.564116). Deze inzet coördineert Nederland met de internationale gemeenschap, voornamelijk via de EU. De prioriteit die de EU toekent aan de strijd tegen Boko Haram komt tot uiting in het feit dat hiervoor een relatief nieuw instrument voor een meer geintegreerde crisisbeheersing wordt ingezet, resulterend in het Political Framework for Crisis Approach Boko Haram. Hieronder vallen onder andere de politieke dialoog, deradicaliseringsprogramma’s en ontwikkelingsprojecten.
Om religieus geweld te voorkomen zijn ruimte voor dialoog tussen de verschillende bevolkingsgroepen en een kritisch denkende jeugd van cruciaal belang. Daarom steunt Nederland meerdere internationale ngo’s die zich in Nigeria inzetten op het gebied van de bevordering van godsdienstvrijheid, de dialoog tussen de verschillende bevolkingsgroepen en een kritisch denkende jeugd. Nederland steunt in dit kader het Centre for Humanitarian Dialogue (CHD), die sinds 2013 in Centraal Nigeria dialoog bevordert tussen bevolkingsgroepen. Ook steunt Nederland onderwijsprojecten van het Institute of War and Peace Reporting (IWPR), gericht op Noord Nigeriaanse jeugd die het risico loopt geradicaliseerd te worden. Deze projecten hebben als doel om polarisatie tegen te gaan en kinderen in Noord Nigeria te wapenen tegen extremistische ideeën door ze te stimuleren om zelf te denken.
Verder steunt Nederland via de EU de regionale troepenmacht Multinational Joint Task Force (MNJTF) in de strijd tegen Boko Haram, bestaande uit troepen uit Nigeria, Niger, Tsjaad, Kameroen en Benin. De EU heeft EUR 50 miljoen toegezegd. De MNJTF is met de financiële steun van donoren nu zo goed als operationeel.
Erkent u dat, zoals ook uw ambtsvoorganger Minister Timmermans aangaf, juist christenen in Afrika en het Midden-Oosten bijzonder groot gevaar lopen? Erkent u daarom dat het bagatelliseren hiervan, gegeven genoemde berichtgeving, niet langer houdbaar is? Erkent u voorts dat deze christelijke gemeenschappen daarom bijzondere bescherming verdienen?
Nederland zet zich wereldwijd actief in voor vrijheid van godsdienst en levensovertuiging voor iedereen. De situatie waarin christelijke minderheidsgroepen zich bevinden in het Midden-Oosten, maar ook in sommige delen van Afrika, waaronder Nigeria, is inderdaad zeer verontrustend. Deze groepen vragen onze bijzondere aandacht, die wij als kabinet dan ook zoveel mogelijk geven via de bilaterale en multilaterale kanalen die ons als overheid ter beschikking staan.
Welke concrete acties kan en moet Nederland ondernemen teneinde de falende Nigeriaanse overheid, zoals is vastgesteld door Open Doors en de Christian Association of Nigeria (CAN), effectiever te ondersteunen bij het bestrijden van het geweld van Boko Haram en het verzekeren van de vrijheid en veiligheid van alle Nigeriaanse burgers?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat er mogelijk honderden ontslagen vallen bij defensie |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de zorgen van militaire vakbonden dat er mogelijk honderden ontslagen vallen bij defensie?1
Ja.
Gaan er alleen ontslagen vallen bij de Defensie Materieel Organisatie (DMO) of moet het personeel van andere onderdelen ook vrezen voor ontslag?
Er lopen nog diverse reorganisaties als gevolg van de beleidsbrief 2011 en de nota «In het belang van Nederland». Bij deze lopende reorganisaties kan overtolligheid ontstaan. Voorts is het zo dat Defensie zich altijd zal aanpassen aan veranderende omstandigheden, zodat ook in de toekomst sprake zal zijn van organisatieaanpassingen waarbij overtolligheid kan ontstaan. Defensie streeft er altijd naar overtolligheid zo beperkt mogelijk te houden.
Hoe wordt voorkomen dat de ontslagen, die vooral op een IT-afdeling van het DMO dreigen te vallen, de forse IT/ICT-problemen bij defensie verder verergeren?
De IT-vernieuwing is in gang gezet om de IT-problemen voorgoed tot het verleden te laten behoren. De bijbehorende veranderingen in het personeelsbestand zullen ook daarop gericht zijn.
Wat gaat u doen met de oproep van de bonden om meer medewerkers in aanmerking te laten komen voor een financiële vergoeding als zij vrijwillig vertrekken?
Met de centrales van overheidspersoneel wordt gesproken over de mogelijke inzet van het instrument «knelpuntcategorie» voor personeelscategorieën waarbij waarschijnlijk overtolligheid zal optreden.
Het bericht "Defensiepersoneel vreest honderden ontslagen" |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensiepersoneel vreest honderden ontslagen»?1
Ja.
Zijn de zorgen van defensiepersoneel en vakbonden over het mogelijk verdwijnen van honderden banen bij Defensie door een reorganisatie bij Defensie Materieel Organisatie (DMO) gegrond? Klopt het dat honderden banen gaan verdwijnen door deze reorganisatie? Zo ja, graag uw reactie; wat is de reden voor nog een reorganisatie bij DMO?
De IT-uitvoeringsorganisaties JIVC en Operations (beiden onderdeel van de DMO) worden samengevoegd tot één IT-bedrijf. Dit is belangrijk omdat ze samen de IT-vernieuwing vormgeven, waarover ik u eerder heb geïnformeerd (Kamerstuk 31 125, nr. 37). Bij die vernieuwing wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen specifieke IT (JIVC) en generieke IT (Operations).
De IT-vernieuwing zal invloed hebben op de samenstelling en de omvang van het nieuwe IT-bedrijf, bijvoorbeeld omdat technologie wordt toegepast die andere competenties vergt of omdat het beheer ervan minder mankracht vraagt.
De precieze gevolgen van deze ontwikkelingen voor de benodigde omvang en de samenstelling van het toekomstige personeelsbestand zijn nog niet duidelijk. De nieuwe IT zal samen met de markt tot stand worden gebracht. De vorm waarin dat gebeurt, is onderwerp van de dialoog die tijdens de aanbestedingsfase met de markt zal worden gevoerd. Tijdens die dialoog zal duidelijk worden wat de gevolgen zijn voor het personeelsbestand. Hierover zal in een vroegtijdig stadium overleg worden gevoerd met de medezeggenschap en de centrales van overheidspersoneel.
Als het klopt dat honderden banen gaan verdwijnen, kunt u dan specificeren om hoeveel en om welke banen het precies gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat ook banen verdwijnen bij het Joint Informatievoorziening Commando (JIVC)? Zo ja, om hoeveel banen gaat het en wat voor banen zijn dit?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen heeft het verdwijnen van banen bij het JIVC voor het stroomlijnen van de ICT-processen bij Defensie? Vormt het verdwijnen van deze banen een extra obstakel voor het oplossen van de ICT-problematiek bij Defensie?
Zie antwoord vraag 2.
Verdwijnen ook banen die direct of indirect invloed hebben op het al dan niet behalen van het investeringsquotum? Zo ja, welke gevolgen verwacht u op dit terrein? Wat wordt gedaan als die gevolgen negatief zijn voor het behalen van het investeringsquotum in de komende jaren?
Nee. De DMO is uitvoerder van IT-projecten en materieelprojecten. De investeringsquote wordt in belangrijke mate bepaald door de investeringen in materieel. De vernieuwingen in het IT-domein geven op termijn zicht op een verbetering van de realisatie bij IT-projecten.
Welk effect heeft het verdwijnen van honderden banen voor de doorlooptijd van lopende investeringsprojecten bij DMO?
Naar verwachting heeft de herinrichting van het IT-domein geen effect op de doorlooptijd van lopende investeringsprojecten.
Hoe rijmt u het verdwijnen van honderden banen met voornemens om meer rust te creëren binnen de bedrijfsprocessen van DMO?
In mijn brief van 2 juni 2015 (Kamerstuk 31 125, nr. 37) heb ik u geïnformeerd over mijn voornemen de IT in samenwerking met de markt te vernieuwen. De verandering van de organisatie, die noodzakelijk is, zal uiteindelijk leiden tot een slagvaardig, innovatief en betrouwbaar IT-bedrijf. Het personeel wordt hierbij uitgebreid betrokken, onder meer door middel van nieuwsbrieven en voorlichtingssessies.
Wat zijn de vooruitzichten voor het personeel dat zijn baan gaat verliezen door deze reorganisatie? Kunnen zij ergens anders geplaatst worden bij Defensie? Zo nee, wat zijn alternatieven?
Er kunnen nog geen uitspraken worden gedaan over de te verwachten overtolligheid. Het streven is overtollig personeel van werk naar werk te begeleiden inclusief mogelijke om- en bijscholing.
Een rapport over import door IS van onderdelen voor de productie van IED’s (Improvised Explosive Devices- geïmproviseerde bommen) |
|
Jasper van Dijk |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het rapport «Tracing the supply line of components used in Islamic State IEDs», waarin wordt geconcludeerd dat 51 commerciële entiteiten en 20 landen, waaronder Nederland, andere EU-landen en Turkije, betrokken zijn bij de import door Islamitische Staat (IS) van onderdelen voor de productie van zelfgemaakte explosieven, IED’s?1
Ja.
Deelt u de grote zorgen van de opstellers van het rapport dat IS, kennelijk met groot gemak en op grote schaal, onderdelen voor de productie van IED’s kan importeren?
Het genoemde rapport stelt een zorgwekkende kwestie aan de orde en het kabinet heeft veel waardering voor het uitgevoerde onderzoekswerk. Voor een groot deel betreft het goederen die ooit op legale wijze in het gebied zijn terecht gekomen ten behoeve van civiel gebruik.
Het kabinet neemt de dreiging van door terroristen zelf gefabriceerde explosieven zeer serieus. Daarom zijn binnen de Nationale Contraterrorismestrategie en het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme maatregelen genomen om de beschikbaarheid van grondstoffen voor explosieven te beperken en bedrijven te verplichten om verdachte transacties te melden.
Nederland is in eerder stadium al door de schrijvers van het rapport op de hoogte gesteld van de vondst van een vat waterstofperoxide met herkomst Nederland met een begeleidend verzoek om feitelijke informatie. Destijds is de Douane opdracht gegeven onderzoek te doen naar de betreffende transactie. Daaruit bleek niet dat er sprake was van een overtreding of van een strafbaar feit. Dientengevolge was er in deze casus ook geen reden voor verdere vervolging.
Zoals ook in het rapport te lezen is, verwerft IS deze goederen niet noodzakelijkerwijs rechtstreeks maar eigent het zich deze goederen in bepaalde gevallen wederrechtelijk toe.
Hoe verklaart u dat IS aan deze onderdelen kan komen? Kunt u in uw antwoord specifiek ingaan op het gegeven dat ook een van een Nederlands bedrijf afkomstige component in handen van IS terecht is gekomen?
Het merendeel van de in het rapport beschreven goederen betreft goederen met civiele toepassingen waarop bijgevolg geen exportcontrolewetgeving van toepassing is.
De goederen met Nederlandse herkomst die zijn aangetroffen in Irak zijn niet rechtstreeks door IS verworven. Zeer waarschijnlijk heeft IS zich deze goederen toegeëigend van een Iraaks bedrijf dat deze op een legale wijze had gekocht bij een ander bedrijf in Irak.
Waterstofperoxide kent zeer veel civiele toepassingen en wordt wereldwijd op grote schaal verhandeld. Vanuit Nederland is deze stof begin 2014 legaal geleverd aan een Amerikaans bedrijf in Turkije, die het vervolgens legaal heeft doorverkocht aan een Iraaks bedrijf, die het op zijn beurt weer legaal heeft verkocht aan de eindgebruiker in de stad waar het uiteindelijk is aangetroffen. Het is zeer aannemelijk dat deze eindgebruiker de goederen louter voor civiele doeleinden heeft aangekocht aangezien het een producent van voedingsmiddelen betreft. De stof in kwestie is niet geschikt voor een chemisch wapenprogramma en mede daardoor is handel erin niet onder exportcontrole geplaatst.
Deelt u de opvatting van de opstellers van het rapport dat de resultaten van het onderzoek blijk geven van een gebrek aan controle door nationale regeringen en door bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Er wordt vanuit Nederland gehandeld in veel verschillende chemicaliën ten behoeve van civiel eindgebruik. De chemicaliën met de hoogste risico’s op misbruik zijn geïnventariseerd en gecontroleerd. De belangrijkste wettelijke basis voor deze controle is de Europese Dual Useverordening (428/2009). Deze verordening regelt o.a. de exportcontrole met betrekking tot chemicaliën, waarmee chemische strijdgassen kunnen worden gemaakt.
Sinds 1 december 2015 is aanvullend hierop een nationale maatregel van kracht om nog eens 37 chemicaliën onder controle te brengen voor wat betreft de export naar Irak ter voorkoming van mogelijke productie van chemische wapens door IS. (Regeling goederen voor tweeërlei gebruik Irak). Dit is op 9 februari 2016 gemeld aan uw Kamer (Kamerstukken 22 054, nr. 269). Voor Syrië is hetzelfde geregeld in de Europese sanctieverordening (36/2012)
Voorts kan worden gemeld dat sinds medio 2014 een Europese verordening van kracht is (98/2013) die de verkoop van stoffen, waarmee geïmproviseerde explosieven kunnen worden gemaakt, reguleert. Deze verordening beperkt de beschikbaarheid van een aantal zeer risicovolle grondstoffen, die terroristen en andere kwaadwillenden kunnen gebruiken voor het zelf vervaardigen van explosieven. Voor Nederland zal dit betekenen dat enkele grondstoffen voor particulieren alleen via een vergunningstelsel beschikbaar zullen zijn. Ook zijn marktdeelnemers onder de verordening verplicht om verdachte transacties, verdwijningen en diefstal van een groot aantal grondstoffen voor explosieven te melden bij een nationaal meldpunt van de overheid.
Ziet u mogelijkheden om de in het rapport genoemde onderdelen voor de productie van IED’s uit handen van IS te houden? Kunnen exportcontroles worden ingesteld dan wel aangescherpt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Net als veel andere goederen uit het rapport is waterstofperoxide overal ter wereld te koop en kent het vele civiele toepassingen. Om specifiek de controle op de handel vanuit Nederland uit te breiden, is weinig doelmatig. Bovendien wordt door de Wet precursoren voor explosieven de kans groter dat eventuele voorbereidingshandelingen voor een aanslag tijdig opvallen bij de nationale politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Aanvullende nationale implementatiewetgeving ligt momenteel ter behandeling bij uw Kamer (Wet precursoren voor explosieven, Kamerstukken 34 289). Vooruitlopend op de invoering van deze wet heeft de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) detailhandelsketens, groothandels, producenten en brancheorganisaties geïnformeerd en voorlichtingsmateriaal ontwikkeld. Het meldpunt «Verdachte Transacties Chemicaliën» (samenwerkingsverband tussen de nationale politie en de FIOD) is operationeel en 24/7 bereikbaar.
Bent u bereid met de landen die in het rapport worden genoemd in gesprek te gaan om te zoeken naar manieren om te voorkomen dat IS beschikking krijgt over onderdelen voor IED’s?
Ja. Momenteel is Nederland al in gesprek met andere landen in de EU over het uitbreiden van de bovengenoemde aanvullende nationale maatregel op de dual- use verordening om meer chemicaliën waarmee chemische wapens kunnen worden gemaakt onder controle te brengen.
Voor wat betreft de Europese regelgeving inzake grondstoffen om explosieven te maken, geldt dat deze verordening voortdurend onderwerp is van herziening.
De oplopende tekorten aan voedselhulp in Ethiopië |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «History repeats itself in Ethiopia» van de Washington Post1 waarin het World Food Program (WFP) de inschatting maakt dat bij het uitblijven van de nodige hulpmiddelen zij, en andere hulporganisaties, vanaf mei onvoldoende voedselhulp kunnen geven?
Ja.
Welke stappen heeft u, al dan niet in samenwerking met of als aanjager van andere donoren, sinds de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in november 2015 ondernomen om de hongersnood in Ethiopië te bestrijden?
Nederland heeft in november 2015 gereageerd op het gezamenlijke hulpverzoek van Verenigde Naties en de Ethiopische overheid met een bijdrage van EUR 5 miljoen aan het Common Humanitarian Fund (CHF) en EUR 8,6 miljoen via de Dutch Relief Alliance (DRA). Verder heeft de Nederlandse ambassade in Addis Abeba ruim EUR 9 miljoen voor het Productive Safety Net Programme van de Ethiopische overheid van 2016 naar 2015 geschoven om vroegtijdig in te kunnen spelen op de gevolgen van de droogte.
In februari 2016 heeft Nederland besloten om EUR 4 miljoen bij te dragen aan het World Food Program (WFP) en EUR 4 miljoen aan de Food and Agriculture Organisatie (FAO). Deze bijdragen komen tegemoet aan de acute noden op het gebied van voedsel en drinkwater en verbeteren op de langere termijn de weerbaarheid van de bevolking in de zwaarst door El Niño getroffen landen in de Hoorn van Afrika (Ethiopië en Somalië) en in Zuidelijk Afrika. Een deel van het totale bedrag van EUR 8 miljoen zal in Ethiopië besteed worden.
Vanuit het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN is USD 27 miljoen toegekend ten behoeve van het bestrijden van de noden in Ethiopië. Nederland is een van de grootste donoren van het CERF. VN-organisaties zoals WFP en UNICEF kunnen daarnaast uit de ongeoormerkte bijdragen die Nederland geeft, programma’s financieren om de voedselzekerheidsituatie te verbeteren. Nederland hecht er belang aan dat deze organisaties zelf prioriteiten kunnen stellen op basis van de noden.
Welke stappen gaat u, al dan niet als voorzitter van de EU, ondernemen om het financieel noodhulptekort voor Ethiopië van 700 miljoen dollar te dichten? Bent u bereid een donorconferentie mogelijk te maken om voldoende middelen te mobiliseren?
Als voorzitter van de Europese Unie (EU) houdt Nederland in nauwe samenwerking met het Department For Humanitarian Aid & Civil Protection (ECHO) van de Europese Commissie en andere lidstaten de gevolgen van El Niño in het oog. ECHO heeft in februari 2016 besloten om EUR 170 miljoen bij te dragen aan het verlichten van de noden in Ethiopië. In maart heeft Nederland de gevolgen van El Niño en de maatregelen van de lidstaten in de humanitaire werkgroep van de EU (COHAFA) besproken, die door Nederland wordt geleid.
In december 2015 is door de VN in samenwerking met de Ethiopische overheid het Humanitarian Requirements Document 2016 gelanceerd met een oproep aan de internationale gemeenschap om USD 1,4 miljard bij te dragen. Op dit moment is door de internationale gemeenschap USD 518 miljoen toegezegd. Daarnaast heeft de Ethiopische overheid zelf USD 109 miljoen voor 2016 bijgedragen. De Ethiopische overheid is bezig om meer eigen fondsen te mobiliseren.
Op 31 januari 2016 vond in Addis Abeba een Humanitarian Round Table(HRT) plaats over de noodsituatie in Ethiopië. Aan deze HRT namen VN Secretaris Generaal Ban Ki-Moon, EU-Vice President Georgieva, vice Minister-President van Ethiopië Demeke en vertegenwoordigers van de belangrijkse donorlanden, waaronder Nederland, deel. Tijdens de Ronde Tafel Conferentie is door de VN Secretaris Generaal een oproep gedaan aan de internationale gemeenschap om bij te dragen aan het verlichten van de noden in Ethiopië. Gezien de inspanningen van de VN en de Ethiopische overheid is het op dit moment niet opportuun om een donorconferentie bijeen te roepen. Nederland blijft echter de situatie nauwlettend volgen en roept andere landen op ook substantieel bij te dragen.
Hoe voorkomt u dat de Ethiopiërs, en de al in Ethiopië verblijvende vluchtelingen uit omringende landen, zich bij de migranten- en vluchtelingenstroom richting Europa voegen?
Ethiopië biedt onderdak aan 736.000 vluchtelingen uit Eritrea, Somalië en Zuid-Sudan. Daarmee huisvest Ethiopië het grootste aantal vluchtelingen in Afrika. Als onderdeel van brede migratiepartnerschappen leidt Nederland namens Europa een nieuw regionaal programma in de Hoorn van Afrika om deze landen, inclusief Ethiopië, te ondersteunen bij de opvang van vluchtelingen.
Dit programma richt zich op het verbeteren van de bescherming van vluchtelingen, waarbij de nadruk ligt op de bescherming van kinderen en vooral van kinderen, die zonder ouders of familieleden zijn gevlucht. Een andere prioriteit is het voorkomen van geweld tegen vrouwen. Daarnaast richt het programma zich op het vergroten van de perspectieven van vluchtelingen om een zelfstandig bestaan op te bouwen in Ethiopië en andere landen in de Hoorn van Afrika. Hierbij wordt rekening gehouden met de rol en de belangen van de gastgemeenschap. Het programma voorziet in het geven van beroepsonderwijs en het creëren van banen voor zowel vluchtelingen als voor leden van de gastgemeenschap.
Tevens beoogt het progamma de mogelijkheden van vluchtelingen om buiten vluchtelingenkampen te wonen en te werken te vergroten. Zo wordt vluchtelingen een beter alternatief geboden om een leven op te bouwen in de landen van opvang.
Ook heeft het Kabinet EUR 125 miljoen beschikbaar gesteld voor het Addressing Root Causes (ARC) programma, waarvoor begin 2016 een tender is uitgeschreven. Via ARC wordt een een bijdrage geleverd aan de aanpak van grondoorzaken voor conflict en irreguliere migratie in 12 landen, waaronder Ethiopië.
Welke lessen trekt u, als belangrijke donor binnen de internationale gemeenschap, uit het feit dat de Ethiopisch regering pas eind 2015 internationaal aandrong op noodhulp, terwijl een half jaar daarvoor men al had kunnen voorzien dat Ethiopië dit niet alleen kon rooien?
De problemen rondom het uitblijven van de regens werden medio 2015 duidelijk. De Ethiopische overheid heeft dit in de zomer van 2015 onder de aandacht gebracht, onder meer in de Mid-Year Review van het Humanitarian Requirements Document. Ethiopië heeft toen zelf maatregelen genomen en sinds medio 2015 USD 381 miljoen beschikbaar gesteld uit eigen middelen om de effecten van de droogte te mitigeren en een hongersnood te voorkomen. In oktober 2015 heeft de Ethiopische regering – toen duidelijk was dat de zogenaamde «kiremt»-regenperiode in de zomer teleurstelde – de noodklok geluid en de internationale gemeenschap om USD 596 miljoen steun gevraagd voor 2015. Voor 2016 is USD 1,4 miljard gevraagd.
Hoe bestempelt u de in het artikel geciteerde uitspraak van John Graham, directeur Save the Children Ethiopië, dat dit de minst adequate reactie van de internationale gemeenschap op een dergelijke ramp ooit is?
De uitspraak van de directeur Save the Children is maar ten dele terecht. De Ethiopische overheid en de internationale gemeenschap hebben gereageerd op de effecten van El Niño, maar de problemen zijn groter dan verwacht onder andere omdat in het noorden en oosten van Ethiopië de najaarregens (oktober-december) grotendeels zijn uitgebleven. De uitspraak van de heer Graham gaat ook voorbij aan de lopende initiatieven om de langere termijn voedselzekerheid te verbeteren, zoals het verbeteren van landbouwtechnieken, investeringen in de opslag van water en de aanleg en verbetering van irrigatiesystemen.
Een Nederlandse voormalig coffeeshopeigenaar die is veroordeeld in Thailand |
|
Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitputtend en telkens afzonderlijk aangeven door wie, wanneer, aan wie en welke informatie over het gedoogbeleid is gegeven ten aanzien van een Nederlandse voormalig coffeeshopeigenaar die is veroordeeld in Thailand1? Door wie is deze informatie opgesteld? Kunt u de schriftelijke informatieverstrekking doen toekomen aan de Kamer? Zo nee, waarom niet? Kunt u voorts uiteenzetten of u vermoedt dat deze informatieverstrekking over het gedoogbeleid voldoende representatief, onafhankelijk en deskundig is geweest?
Op diverse momenten is zowel mondeling als schriftelijk informatie verstrekt aan de Thaise autoriteiten over het Nederlandse gedoogbeleid. Dit is onder meer op de volgende momenten geweest. Ik kan hierover echter niet uitputtend zijn, nu op dit punt geen afzonderlijke registratie is bijgehouden.
November 2013
Powerpoint-presentatie door Nederlandse delegatie aan Thaise autoriteiten. De op het gedoogbeleid betrekking hebbende sheets van deze presentatie treft u bijgaand aan.
Juli 2014
Nederlandse politiefunctionarissen hebben onder ede een verklaring afgelegd bij de Thaise aanklager. Hierbij is onder meer ingegaan op het gedoogbeleid. Ik kan
eventuele stukken hierover niet verstrekken, nu dit Thaise stukken betreffen in het Thaise strafrechtelijk onderzoek.
September 2014
Brief van de officier van justitie aan de Thaise autoriteiten waarin uitleg wordt gegeven over het gedoogbeleid. Het gedeelte uit deze brief dat betrekking heeft op het gedoogbeleid treft u bijgaand aan. Het overige deel van de brief wordt niet verstrekt omdat dit betrekking heeft op het nog lopende Nederlandse strafrechtelijk onderzoek.
Juni 2015
Nederlandse politiefunctionarissen hebben een verklaring afgelegd ten overstaan van de Thaise rechter. Hierbij is onder meer ingegaan op het gedoogbeleid. Ik kan eventuele stukken hierover niet verstrekken, nu dit Thaise stukken betreffen in het Thaise strafrechtelijk onderzoek.
7 Juli 2015
Verhoor van de politieliaison als getuige in Thaise zaak. Ik kan eventuele stukken hierover niet verstrekken, nu dit Thaise stukken betreffen in het Thaise strafrechtelijk onderzoek.
Op basis van de door het Openbaar Ministerie (OM) verstrekte informatie ben ik van mening dat de informatie over het gedoogbeleid voldoende representatief, onafhankelijk en deskundig is geweest.
Kunt u aangeven hoe uw mededeling in uw beantwoording van de schriftelijke vragen2 ten aanzien van de coffeeshop in Den Bosch zich verhoudt met het gegeven dat er twee aan deze verdachte verbonden coffeeshops bestaan in Den Bosch? Kunt u uw antwoord op de vragen 6 en 11 completeren?
Abusievelijk is in antwoord op de vragen 6 en 11 een «s» weggevallen en wordt gemeld dat de uitspraak betrekking had op de coffeeshop in Den Bosch. Uit de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch blijkt reeds dat het twee coffeeshops betrof.
Is de informatie dat de coffeeshops in Tilburg beschikten en beschikken over een exploitatievergunning en dat de coffeeshop in Den Bosch met goedkeuring van de gemeente wordt geëxploiteerd met de Thaise autoriteiten gedeeld in de Thaise strafzaak tegen Van L. en zijn vrouw? Zo ja, kunt u aangeven door wie, wanneer, aan wie en in welke taal deze informatie is gedeeld? Is daarbij besproken dat de verkoop van softdrugs via de coffeeshops door het Nederlandse gedoogbeleid niet tot vervolging kan leiden in Nederland?
In voornoemde brief van de officier van justitie van september 2014 is uitleg gegeven over de positie van coffeeshops in het algemeen en van de vier coffeeshops van «The Grass Company» in het bijzonder. Deze brief is opgesteld in het Nederlands en vertaald naar het Engels.3 Hiernaast blijkt uit het Thaise vonnis dat de verdediging in de Thaise strafzaak heeft medegedeeld dat de vier coffeeshops van The Grass Company in Tilburg en Den Bosch beschikken over vergunningen van de burgemeesters van beide gemeentes.
Klopt het dat de Thaise rechter in de strafzaak tegen Van L. en zijn vrouw, de verkoop van cannabis in vier Nederlandse gedoogde coffeeshops ten grondslag legt aan de herkomst van het geld dat in Thailand zou zijn witgewassen? Deelt u de mening dat het Thaise vonnis daarmee inhoudt dat iedere Nederlandse coffeeshopexploitant die zijn geld, verdiend met de gedoogde verkoop van cannabis, in Thailand uitgeeft zich volgens de Thaise rechter schuldig zou maken aan witwassen? Zo nee, wat wordt dan bedoeld met witwassen in Thailand? Zo ja, wat is uw mening? Bent u van plan Nederlandse coffeeshopondernemers in dit soort situaties rechtsbescherming te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Met de Thaise autoriteiten is in september 2014 overeengekomen dat zij Van L. alleen vervolgen terzake van witwasdelicten gepleegd in Thailand.
Alle feiten waarvoor de heer Van L. veroordeeld is, hebben betrekking op overtredingen die strafbaar zijn gesteld volgens de Thaise Anti-witwaswet. Uit het vonnis blijkt dat de heer Van L. zich volgens de rechtbank schuldig heeft gemaakt aan witwassen van drugsgeld. De rechtbank benadrukt hierbij dat het niet gaat om vervolging voor de drugsdelicten maar om witwassen van drugsgelden. De rechtbank moet daarbij beoordelen of het feit, al dan niet begaan in een ander land, in Thailand een gronddelict zou zijn. Het gronddelict betreft volgens de rechtbank een drugsdelict dat strafbaar is in Thailand. Het Nederlandse strafprocesrecht hoeft daarom volgens de rechtbank niet betrokken te worden.
De heer Van L. is dus niet veroordeeld voor het in Nederland op gedoogde wijze exploiteren van coffeeshops. Dat laatste is ook niet de grondslag van de verdenking die het Nederlandse OM tegen de heer Van L. heeft. Deze omvat uiteenlopende strafbare feiten, waarop ik niet nader kan ingaan omdat het onderzoek tegen de heer Van L. en diens medeverdachten nog gaande is. Ten aanzien van de risico’s die coffeeshopexploitanten lopen in Thailand verwijs ik verder naar mijn antwoord op vraag 17.
Bent u van mening dat, aangezien de strafzaak in Thailand is gestart tegen een Nederlander en de Thaise rechter deze Nederlander heeft veroordeeld, voor het witwassen van geld dat hij in Nederland via de door de Nederlandse overheid gedoogde coffeeshopbeleid heeft verdiend, er een taak ligt voor de Nederlandse regering deze coffeeshop-ondernemer te helpen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
In een gerechtelijke procedure is de handelwijze van de Nederlandse Staat door de rechtbank en het gerechtshof Den Haag rechtmatig geoordeeld. De voorzieningenrechter overwoog dat het hier niet louter ging om een verdenking ter zake van overtreding van de Opiumwet (softdrugs), maar dat het een onderzoek betrof naar meerdere verdenkingen. Nadien is mij niet gebleken van feiten of omstandigheden die nopen tot een ander oordeel. In dit licht bezien zal de heer Van L. op de wijze waarop elke Nederlandse onderdaan die zich in buitenlandse detentie bevindt door de Staat worden bijgestaan en zie ik geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verleent aan de heer Van L. consulaire bijstand op de wijze als beschreven in de brief aan uw Kamer van de Minister van Buitenlandse Zaken van 10 oktober 2014 (30 010, nr. 21) en laatstelijk herhaald bij brief van 17 februari 2016 (30 010, nr. 26).
Kent u de berichten «Vervolging Van L. in Thailand wel degelijk op verzoek van Nederlandse justitie»3, «Thaise ambassade in Nederland: arrestatie Van L. op verzoek van Nederlandse politie»4 en het onderliggende artikel «Hypocrisie in de hennep»5? Klopt het, dat de vervolging van Van L. in Thailand is ingezet na een rechtshulpverzoek van de Nederlandse politie-liaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten? In hoeverre acht u het wenselijk dat een dusdanig rechtshulpverzoek aanleiding is tot een nieuwe strafvervolging door de Thaise autoriteiten, op basis van feiten die in Nederland niet strafbaar zijn?
Ja, die berichten zijn mij bekend. Het is juist dat aan de vervolging door de Thaise autoriteiten een rechtshulpverzoek van Nederland vooraf is gegaan. Dat was ingediend met het oog op een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Voor een deel van de feiten waarop het onderzoek betrekking had, zijn de Thaise autoriteiten daarop zelf tot vervolging overgegaan. Van een vervolging wegens feiten die in Nederland niet strafbaar zijn, is geen sprake. Het OM kan geen rechtshulpverzoeken doen voor feiten waarop de Nederlandse strafwet niet van toepassing is.
Kunt u meer informatie verschaffen over het rechtshulpverzoek vanuit de Nederlandse politie-liaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten in de zaak Van L.? Met wie en wanneer heeft de betreffende politie-liaison dit verzoek besproken? Weet u in het kader hiervan zeker dat de verzonden brief, met een «request to initiate a criminal case», zoals gesteld in het artikel «Unhappy ending in Thailand»,6 tegen Van L. en diens echtgenote aan de Thaise procureur-generaal, momenteel onderdeel is van een Nederlands strafrechtelijk onderzoek? Zo ja, kunt u dat aantonen? Zo nee, kunt u de brief alsnog doen toekomen aan de Kamer?
Op 3 juni 2014 is een rechtshulpverzoek verstuurd aan de Thaise autoriteiten. Op 14 juli 2014 heeft de Nederlandse politieliaison een brief verzonden aan de Thaise autoriteiten. Deze brief is besproken met de Nederlandse officier van justitie. Deze brief maakt deel uit van het lopende strafrechtelijk onderzoek en kan derhalve niet worden verstrekt.
Ik verwijs op dit punt tevens naar antwoord 8 op de vragen van de leden Bergkamp en Sjoerdsma (Aanhangsel Handelingen Tweede Kamer 2015–2016, nr. 1615).
Kent u de artikelen «Drugsofficier is nu zelf verdachte»7 en «Mogelijk fouten gemaakt bij strafzaken zware criminelen in Brabant, onderzoek moet dit uitwijzen»8? Klopt het dat de voormalig officier van justitie als genoemd in voorgenoemde artikelen, die de strafzaak namens het Openbaar Ministerie tegen Van L. leidde, momenteel in zijn functie is geschorst en dat tegen de achtergrond van zijn geestelijke gezondheidstoestand onderzocht wordt of in de zaken die hij behandelde het mogelijk is dat zijn geestelijke gezondheidstoestand van invloed is geweest op de door hem genomen beslissingen? Acht u het mogelijk dat de geestelijke gezondheidstoestand van deze officier van justitie tevens invloed kan hebben gehad op de beslissingen die hij in de zaak tegen Van L. heeft genomen? Zo nee, hoe zeker bent u hiervan? Zo ja, welke stappen bent u bereid te ondernemen teneinde dit te onderzoeken?
Ja, die artikelen zijn mij bekend. De betreffende officier van justitie is geschorst door het College van procureurs-generaal. Door de rechter-commissaris in het arrondissement Zeeland-West-Brabant is op eigen initiatief een brief verzonden waarin een passage over de geestelijke gezondheidstoestand van de officier is opgenomen. De inhoud van deze brief is niet afgestemd met het OM en is naar het oordeel van het OM onjuist. Er is geen sprake van een onderzoek naar de invloed van de geestelijke gezondheidstoestand van de officier van justitie op het nemen van strafrechtelijke beslissingen. Wel is uit oogpunt van zorgvuldigheid besloten om de zaken die in behandeling waren bij deze officier van justitie, waaronder de zaak tegen de heer Van L., nader te laten bezien op eventuele onvolkomenheden. Daarbij zijn tot op heden geen wezenlijke onvolkomenheden aan het licht gekomen die van invloed zijn geweest op deze strafzaak.
Kunt u aangeven wat de rol van de in vraag 8 genoemde officier van justitie in het rechtshulpverzoek als bedoeld in vraag 6 en 7 is geweest?
Het rechtshulpverzoek is opgesteld door de betreffende officier. De brief van de politieliaison is afgestemd met de betreffende officier van justitie.
Heeft u het feit, dat de hiervoor genoemde officier van justitie momenteel is geschorst en dat zijn werkzaamheden momenteel worden onderzocht, met de Thaise autoriteiten gedeeld? Zo ja, op welke wijze, wanneer en met wie? Zo nee, bent u bereid de informatie over deze officier van justitie met de Thaise autoriteiten te delen met het oog op het hoger beroep dat Van L. in de Thaise strafzaak tegen hem heeft ingesteld?
Nee, ik zie geen aanleiding om de Thaise autoriteiten op de hoogte te brengen van de schorsing van de betreffende officier van justitie. Zeker niet nu deze schorsing geen verband houdt met de strafzaak tegen de heer Van L.
Klopt het dat een aantal Nederlandse politiefunctionarissen in de Thaise rechtszaak tegen Van L. heeft verklaard9? Zo ja, waarom hebben zij dat gedaan en hoe zijn deze politiefunctionarissen voorbereid op het afleggen van deze verklaring? Is er geverifieerd welke mogelijk belastende waarde deze verklaringen zouden kunnen hebben alvorens zij zich hebben verklaard? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? In welke taal zijn de Nederlandse politiefunctionarissen gehoord? Klopt het dat deze politiefunctionarissen in de rechtbank hebben aangegeven geen Engels te spreken en om die reden een dag later dan gepland zijn gehoord door middel van een tolk Nederlands-Thais?10
Ja, dat klopt.
De Thaise rechtbank heeft een aantal Nederlandse politiefunctionarissen opgeroepen om in de Thaise rechtszaak een verklaring af te leggen. Voorafgaand aan dit verhoor zijn door de Thaise autoriteiten schriftelijke vragen gesteld aan de Nederlandse politiefunctionarissen, ter voorbereiding op het verhoor. De politiefunctionarissen zijn in juni/juli 2015 door de Thaise rechter gehoord. In de rechtbank is besproken of zij in de Nederlandse of de Engelse taal gehoord wilden worden. De politiefunctionarissen hebben aangegeven dat zij in de Nederlandse taal gehoord wilden worden, nu dit hun moedertaal is en gelet op de complexheid van de zaak en het belang van zorgvuldig taalgebruik. De Thaise rechtbank heeft vervolgens besloten dat de betrokken politiefunctionarissen in de Nederlandse taal zouden worden gehoord. De politiefunctionarissen hadden een beëdigd tolk-vertaler Nederlands-Thais bij zich. De verdediging heeft bezwaar gemaakt tegen het gebruik van deze tolk. De rechtbank heeft hierop besloten het verhoor uit te stellen tot de volgende dag en heeft de Thaise officier van justitie opdracht gegeven bij de ambassade te informeren naar een tolk. De volgende dag bleek dat een dergelijke tolk niet beschikbaar was. De rechter heeft geconstateerd dat de heer Van L. zelf een tolk Nederlands-Thais bij zich had. De rechter heeft vervolgens, in samenspraak met de verdediging, besloten de door de Nederlandse politiefunctionarissen meegebrachte tolk te laten vertalen, terwijl de tolk van de heer Van L. achter deze tolk zat ter controle van het vertaalde.
Is het correct dat naast de politiefunctionarissen ook de in hiervoor genoemde officier van justitie aanwezig is geweest tijdens de Thaise rechtszaak tegen Van L.? Zo ja, kunt u aangeven wat de reden van zijn aanwezigheid was?
Nee, de genoemde officier van justitie is niet in de zittingszaal aanwezig geweest bij de behandeling van de strafzaak in Thailand. Een andere officier van justitie is wel aanwezig geweest bij een deel van de verhoren in de Thaise rechtszaak.
Klopt het dat in de Thaise rechtszaak tegen Van L. ook Thaise functionarissen zijn gehoord? Zo ja, waarover zijn zij gehoord?
Dit is mij niet bekend.
Is tijdens de verhoren in de Thaise rechtszaak tegen Van L. ook over het Nederlandse gedoogbeleid gesproken? Zo ja, wat is daarover besproken? Zo nee, waarom niet?
Ja, het Nederlandse gedoogbeleid is nadrukkelijk aan de orde geweest tijdens de verhoren van de Nederlandse politiefunctionarissen in de Thaise rechtszaak. Ook de verdediging heeft het gedoogbeleid nadrukkelijk aan de orde gesteld.
Klopt het dat in een gesprek tussen de Nederlanders, waaronder de hierboven genoemde officier van justitie11, zou zijn gezegd: «Schuldig of niet, hij gaat voor de bijl, links of rechtsom, niemand wint het van de politie als wij dat willen!», «Het maakt niet uit hoeveel advocaten hij heeft, wij hebben die Thaien zo bewerkt dat er geen speld meer tussen te krijgen is, dat hebben we gisteren toch gezien en gemerkt in onze vergadering? Ons geloven ze, hem niet.» en «Het interesseert me niets al krijgt hij tien jaar cel.» en «Daar drinken we er nog één op». Bent u bereid de aard van dit gesprek nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de uitkomsten met de Kamer te delen? Wat is uw mening over de weergave van het bovenstaande gesprek?
Nee. Ik zie geen aanleiding te reageren op deze uitlatingen, die gedaan zijn door een persoon die anoniem wenst te blijven.
Waarop baseert u uw stelling, in uw beantwoording van de schriftelijke vragen12 dat het arrest van het Hof Den Bosch van 12 november 2015 aan de Thaise autoriteiten kan worden overlegd? Hoe moet dit volgens u gebeuren? Bent u zelf bereid dit te doen? Bent u bereid zich in de hoger beroepsprocedure proactief in te zetten voor de rechtspositie van deze Nederlander? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u schetsen op welke wijze u dit zal doen?
Naar ik heb begrepen is hoger beroep tegen de veroordeling ingesteld en de uitspraak van 12 november 2015 kan daarbij worden overgelegd door de verdediging.
Ik zie geen aanleiding om de aangehaalde uitspraak zelf nog onder de aandacht van Thaise autoriteiten te brengen nu er, zoals hierboven aangegeven, reeds uitleg is gegeven aan de Thaise autoriteiten.
Deelt u onze zorg dat het vonnis in de zaak Van L. iedere Nederlandse coffeeshop-ondernemer die naar Thailand afreist blootstelt aan een strafrechtelijke vervolging wegens witwassen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Die zorg deel ik niet. Het handelen waarvan de heer Van L. wordt verdacht, omvat aanzienlijk meer dan een verdenking ter zake van overtreding van de Opiumwet (softdrugs). In zijn algemeenheid is het zo dat het investeren van wederrechtelijk verkregen vermogen in een ander land een zeker risico met zich meebrengt om in dat land te worden vervolgd. Welke risico’s er zijn, hangt af van de wetgeving en het opsporingsbeleid in de betreffende landen. Ik kan daar niets aan veranderen, aangezien dit behoort tot de soevereiniteit van andere landen.
Kunt u aangeven of de Thaise autoriteiten in het verleden zijn aangesproken op misstanden en problemen in detentie? Kunt u garanderen dat sprake is van een voldoende menswaardige behandeling van Van L. en zijn vrouw in Thaise detentie? Bent u bereid zich in te spannen om met de Thaise autoriteiten overeen te komen dat de heer Van L. en zijn vrouw aan Nederland uitgeleverd worden zodat zij de straf in Nederland uit kunnen zitten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in de brief van 10 oktober 2010 (TK 30 010, nr. 21) en in het antwoord van 22 februari 2016 (TK nr. 1615) op vragen van uw Kamer is het monitoren van de detentieomstandigheden in een individueel geval onderdeel van de consulaire bijstand. Nederland volgt de detentie-omstandigheden en zal de lokale autoriteiten van landen op misstanden en bij problemen aanspreken. In het bijzonder wanneer duidelijk is dat Nederlandse gedetineerden slechter worden behandeld dan de andere gedetineerden in dezelfde omstandigheden, zal Nederland de autoriteiten aanspreken op een menswaardige behandeling. Dit betreft voor de gedetineerde zaken zoals de medische zorg, het kunnen voeren van telefoongesprekken en het kunnen ontvangen van bezoek, vitamines, post en lectuur. De Nederlandse ambassade in Bangkok onderhoudt regelmatig contact met hem en met de penitentiaire inrichting waar hij verblijft. Nederland verleent geen consulaire bijstand aan de echtgenote van de heer Van L., die niet de Nederlandse nationaliteit heeft.
Er geldt tussen Nederland en Thailand een verdrag op grond waarvan veroordeelden de straf in eigen land kunnen ondergaan. Wanneer de veroordeling in Thailand onherroepelijk is, kan de heer Van L. een verzoek doen om naar Nederland te worden overgebracht. Dit zal aan de hand van het verdrag, de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen en het Beleidskader overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen worden beoordeeld. Ik kan daarop nu niet vooruitlopen.
Een vermiste imam uit Venlo |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vermiste imam uit Venlo «leeft en is gezond»»?1
Wat is u bekend over deze in Nederland werkzame Marokkaanse imam die al sinds september vorig jaar, toen hij op pelgrimstocht naar Mekka was, vermist wordt? Kunt u bevestigen dat hij door Saudi-Arabië is gearresteerd?
Is het waar dat er geen verdenkingen tegen de imam zijn? Zo nee, wat is dan de situatie? Is er een eerlijke rechtsgang?
Bent u bereid bij uw Saudische en Marokkaanse collega’s opheldering te vragen over de imam uit Venlo?
Kinderen en vrouwen die het slachtoffer zijn van seksueel geweld ten tijde van de ebola-epidemieën |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Liberia: The Ebola Rape Epidemic No One’s Talking About» dat begin deze maand op de website van Pulitzer Center werd gepubliceerd?1
Ja.
Heeft u eerdere signalen ontvangen, al dan niet van hulporganisaties die worden gefinancierd door Nederland, over de toename van seksueel geweld tegen vrouwen ten tijde van de ebolacrisis? Zo ja, welke stappen heeft u naar aanleiding daarvan ondernomen?
Meisjes en vrouwen zijn ten tijde van conflict, sociale onrust, humanitaire crises en grootschalige calamiteiten extra kwetsbaar. Het is het kabinet bekend dat ook gedurende de ebolacrisis er sprake was van een toename van seksueel geweld tegen vrouwen. Vooral gedurende de quarantaine van hele woonwijken en dorpen heeft veel gender based violence plaatsgevonden. Omdat ebola tijdens de uitbraak alle aandacht opeiste en overheidsdiensten amper functioneerden, werden deze praktijken bijna niet gerapporteerd. De angst voor het virus betekende bovendien dat niemand actie durfde te ondernemen. Seksueel misbruik en zelfs uitbuiting konden daardoor ongestraft plaats vinden. Verder was ook sprake van een toename van transactie-seks als overlevingsstrategie.
In situaties als dezen onderhoudt het kabinet nauw contact met door Nederland gefinancierde hulporganisaties, waarvan wordt gevraagd speciaal aandacht te besteden aan deze problematiek. Zo besteedden uitvoerende organisaties – zoals Care Nederland, Cordaid, Plan Nederland, Save the Children, Terre des Hommes en ZOA in de Dutch NGO’s Joint Humanitarian Response for Ebola (JRE) onder leiding van Oxfam-Novib, evenals Artsen zonder Grenzen – nadrukkelijk aandacht aan voorlichting en preventie om geweld tegen vrouwen tegen te gaan. Daarbij werden lokale leiders van vrouwengroepen, kerkelijke gemeenschappen en community leadersingeschakeld om mensen beter te kunnen bereiken. Dit kan bijdragen aan verminderd geweld tegen vrouwen in de zo bereikte gemeenschappen, maar kan niet op nationaal niveau het probleem wegnemen. Ook agendeert Nederland deze problematiek op internationaal niveau.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van onder andere Save the Children dat het aantal tienerzwangerschappen in door ebola getroffen landen tussen de 10 en 65 procent is toegenomen? Ziet u een rol weggelegd voor de Nederlandse overheid om hier specifieke aandacht op te vestigen? Zo ja, op welke wijze?
De absolute cijfers zijn bij het kabinet niet bekend, maar de toename van seksueel geweld dat hier aan ten grondslag ligt is zeer te betreuren. Dit is een belangrijke reden dat het kabinet toegang tot en het respecteren van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten tot één van de vier speerpunten in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid heeft gemaakt. Zowel tijdens de ebola crisis als bij de huidige zika virus epidemie, spoort het kabinet uitvoerende organisaties aan om hun beleid en de praktijk zodanig aan te passen dat de toegang tot Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten zo goed mogelijk geregeld is.
Welke rol ziet u voor Nederland weggelegd om werk te maken van het gebrek aan kennis over de kwetsbare positie van kinderen en vrouwen op het gebied van seksueel geweld tijdens en na epidemieën? Op welke wijze kan het (noodhulp)beleid dat wordt uitgevoerd tijdens epidemieën worden aangescherpt om de kwetsbare situatie van deze groepen te voorkomen?
Nederland investeert op verschillende manieren in versterking van kennis over de specifieke behoeften vanvrouwen en meisjes in humanitaire situaties en over de cruciale rol dievrouwen spelen tijdens en na crises. Ook agendeert het kabinet dit onderwerp en het belang van preventie van gender based violence bij relevante vergaderingen en multilaterale bijeenkomsten en onderhandelingen. Zo zet Nederland de rechten van vrouwen en meisjesen de toegang tot seksuele en reproductieve dienstverlening hoog op de agendatijdens deWorld Humanitarian Summit in mei aanstaande.
Door gerichte diplomatieke inzet in de dialoog met overheden en overige relevante partners draagt Nederland, eigenstandig en samen met andere landen, bij aan bestrijding van gender based violence,waaronder tijdens epidemieën en/of conflicten. Uiteraard is een belangrijke voorwaarde voor de effectiviteit van de inzet dat gezondheidssystemen adequaat (blijven) functioneren, waarbij kinderen en vrouwen toegang wordt geboden tot preventieve maatregelen en middelen die hen bescherming bieden tegen seksueel geweld en de gezondheids- en overige consequenties van epidemieën. Dit is een uitdaging die een integrale aanpak op wereldschaal vergt en waar Nederland actief aan bijdraagt. Daarbij komt Nederland met nadruk op voor de rechten van seksuele minderheden, die evenals vrouwen en meisjes vaak extra kwetsbaar zijn in sociaal fragiele omstandigheden.
Hoe bestempelt u de in het artikel geschetste situatie dat de Liberiaanse overheid zwangere meisjes en vrouwen verbiedt om naar school te gaan?
Het kabinet is van mening dat dit soort verboden onverstandig zijn. Toegang tot onderwijs is een belangrijk mensen- en kinderrecht. Het is zaak om aanstaande en jonge moeders de kans te geven zich optimaal te ontplooien. Onderwijs is daarvoor zeer belangrijk. Het uitsluiten van zwangere vrouwen en meisjes van onderwijs betekent een vermindering van hun kansen en die van hun kinderen om zich te ontwikkelen tot weerbare, economisch zelfstandige leden van de samenleving.
Luchtaanvallen in Irak en Syrië |
|
Harry van Bommel , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over luchtaanvallen in Irak en Syrië?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel niet-strijders tot op heden zijn omgekomen en hoeveel er gewond zijn geraakt, zowel in Irak als in Syrië, bij luchtaanvallen van de anti-IS-coalitie onder leiding van de Verenigde Staten?
Het is, zoals ook eerder met de Kamer gewisseld, niet mogelijk exact te bepalen hoeveel burgerdoden er zijn te betreuren als gevolg van het optreden van de anti-ISIS coalitie. Over het aantal burgerdoden doen verschillende cijfers de ronde, vooral vanwege de moeilijke toegang op de grond.
Bij hoeveel van deze aanvallen was Nederland op enigerlei wijze betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De coalitie doet haar uiterste best om, in lijn met het humanitair oorlogsrecht, burgerslachtoffers te voorkomen, maar het risico daarop kan helaas nooit volledig worden uitgesloten. Het Amerikaanse hoofdkwartier CENTCOM publiceert dagelijks een overzicht van luchtaanvallen van de coalitie. Hierin staat op welke datum en locatie een vlucht is uitgevoerd en welk(e) doel(en) zijn geraakt. In de overzichten wordt niet gemeld welke coalitiepartner verantwoordelijk is geweest voor welke inzet.
Uit de openbare overzichten van CENTCOM blijkt dat er op bovengenoemde data en locaties coalitievluchten met wapeninzet zijn uitgevoerd. Het Amerikaanse CENTCOM neemt kennis van alle meldingen van mogelijke burgerslachtoffers die aan het adres van de coalitie worden gemaakt, bijvoorbeeld door Airwars. Bij een eerste analyse gebruikt CENTCOM verschillende informatiebronnen, ook van non-gouvernementele organisaties en de media. Wanneer het aannemelijk wordt geacht dat er burgerslachtoffers te betreuren zijn, begint CENTCOM een gedetailleerd onderzoek naar het incident. Resultaten van de onderzoeken met Amerikaanse betrokkenheid worden gepubliceerd op de website van het Amerikaanse Ministerie van Defensie (www.defense.gov).
Zoals gemeld in de beantwoording van de feitelijke vragen over de aanvullende artikel 100-brief die u op 6 februari toeging, worden van de inmiddels ruim 1.300 wapeninzetten van Nederland twee gevallen van mogelijke burgerslachtoffers onderzocht. Om operationele redenen worden geen details vrijgegeven van de afzonderlijke onderzoeken. De Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomsten.
Kunt u uitsluiten dat Nederland op enigerlei wijze betrokken was bij de luchtaanval afgelopen dinsdag in het oosten van Syrië waarbij ten minste vijftien burgers zouden zijn omgekomen;2 bij de luchtaanval op Ramadi in Irak op 22 december 2015 waarbij acht burgers zouden zijn omgekomen;3 bij de luchtaanval op Mosul in Irak op 21 december 2015 waarbij ten minste twaalf burgers zouden zijn omgekomen;4 en bij de luchtaanval op 17 december in Fallujah in Irak waarbij ten minste zes burgers zouden zijn omgekomen?5 Indien ja, kunt u nader toelichten op basis waarvan u Nederlandse betrokkenheid bij deze aanvallen kunt uitsluiten?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent de anti-IS-coalitie dat de bij vraag 4 genoemde aanvallen zijn uitgevoerd door de anti-IS-coalitie en dat daarbij burgerslachtoffers zijn gevallen, zoals internationale media en ngo’s melden? Zo nee, waarom niet? Kunt u in uw antwoord op ieder incident afzonderlijk ingaan?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat Nederland minder transparant is dan andere landen van de anti-IS-coalitie over luchtaanvallen in Irak en Syrië? Zo ja, waarom is dat het geval?
Nederland streeft naar zoveel mogelijk eenheid in de coalitie, ook waar het gaat om transparantie. Tegelijkertijd staat de veiligheid van mens en materieel bij missies altijd voorop. Dat uitgangspunt noopt in algemene zin tot terughoudendheid bij verstrekking van operationele informatie. Dat geldt in het bijzonder bij deze specifieke missie vanwege de aard van de missie en de aard van de tegenstander.
Er zijn coalitiepartners die geen gegevens rapporteren. Er is één partner (Canada) die gedetailleerd rapporteerde over de eigen wapeninzetten (datum, locatie en soort munitie). Defensie rapporteert wekelijks over de Nederlandse operaties en verstrekt informatie over het aantal uitgevoerde aanvallen, het soort doelen dat werd aangevallen, in welke periode en in welke regio de aanvallen plaatsvonden.
Is het waar dat Nederland minder transparant is geworden over de inzet van de F-16’s tegen IS sinds de aanvang van de luchtaanvallen in oktober 2014? Zo ja, waarom is dat het geval?
Het kabinet wil maximaal transparant zijn over het «waarom», «hoe» en «wat» met betrekking tot de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS. Tegelijkertijd geldt voor de strijd tegen ISIS voor een deel van de missie een beperktere communicatie. Dit is sinds het begin van de Nederlandse luchtcampagne in oktober 2014 het geval. Het uitgangspunt is altijd transparantie, met inachtneming van vertrouwelijkheid en veiligheid. Concreet betekent dit dat er openlijk wordt gecommuniceerd over de trainingsactiviteiten in Noord-Irak, maar restrictiever over de trainingen van Iraakse speciale eenheden en de luchtcampagne in Irak en Oost-Syrië.
Kan geconcludeerd worden dat als onduidelijk is welk land verantwoordelijk is voor een bepaalde aanval waarbij burgers omkomen of gewond raken het de facto onmogelijk is verantwoording af te leggen? Acht u dit een wenselijke situatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen onduidelijkheid over welke partner welke luchtaanvallen uitvoert.
Wanneer CENTCOM of een lid van de coalitie het aannemelijk acht dat er burgerslachtoffers te betreuren zijn, wordt de betrokken coalitiepartner op de hoogte gebracht (voor zover die op dat moment nog niet op de hoogte is) en wordt nader onderzoek gedaan. Alle coalitiepartners onderschrijven het belang van het voorkomen van burgerslachtoffers (vastgelegd in het zorgvuldige targeting proces van de coalitie) en grondig onderzoek in die gevallen waar mogelijk burgerslachtoffers te betreuren zijn.
Kunt u aangeven hoe u de motie-Sjoerdsma gaat uitvoeren die de regering oproept zich in de internationale coalitie in te zetten voor grotere transparantie en een betere verantwoording?6
Nederland zal de komende tijd in verschillende overlegfora en bijeenkomsten aandacht vragen voor transparantie. Tijdens de bijeenkomst van de Commandanten der Strijdkrachten van anti-ISIS coalitiepartners in Koeweit eind februari heeft Nederland voorgesteld om berichtgeving over inzet zo transparant mogelijk te laten zijn en deze te koppelen aan de counter messagingvan de coalitie als tegenwicht voor de misleidende ISIS-berichtgeving. De Commandanten van de Strijdkrachten hebben uitgesproken hierin te willen verbeteren. Het blijft evident dat we daarbij de veiligheid voor de militairen in acht blijven houden. In de eerstvolgende voortgangsrapportage over de Nederlandse inzet in de strijd tegen ISIS wordt uw Kamer op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen op dit punt.
Het opheffen van sancties tegen Wit-Rusland |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Europese ministers van Buitenlandse Zaken op 15 februari jl. hebben besloten om de sancties tegen 170 individuen en 3 bedrijven uit Wit-Rusland volledig op te heffen?1 Zo ja, kunt u dit besluit en de discussie in de Raad Buitenlandse Zaken toelichten?
Op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 februari jl. heeft de EU besloten om de actieve sancties tegen Wit-Rusland met een jaar te verlengen, en de sancties tegen de 170 individuen en 3 bedrijven, die reeds in oktober waren opgeschort in reactie op de vrijlating van de laatste zes internationaal erkende politieke gevangenen, niet te verlengen. De hiertoe dienende wetteksten zullen binnenkort worden gepubliceerd. Dientengevolge zal het sanctiepakket tegen Wit-Rusland bestaan uit een wapenembargo en gerichte maatregelen tegen vier personen die verband houden met de verdwijning van een aantal personen uit de oppositie in de jaren 1999–2000. Dit besluit is een weerslag van het tweezijdige belang om enerzijds positief te engageren met Wit-Rusland, omdat dialoog meer kans geeft op duurzame transformatie naar een democratische rechtsstaat dan verdere isolatie, en anderzijds om druk te blijven behouden middels het sanctie-instrument in het licht van de nog gebrekkige voortgang op het gebied van de mensenrechten.
Kunt u bevestigen dat besluitvorming over sanctieregimes volgens het Lissabon-verdrag geschiedt op basis van unanimiteit in de Raad en dat de derhalve de expliciete instemming van alle lidstaten, dus ook van Nederland, was vereist om tot opheffing van de genoemde sancties over te gaan? Zo ja, kunt u de Nederlandse inzet in de discussie en de instemming met het besluit toelichten?
Op basis van het Verdrag van Lissabon heeft de Raad unaniem besloten tot deze gedeeltelijke verlenging van de sancties. Het uitblijven van unanimiteit ten aanzien van dit besluit, zou hebben betekend dat alle sancties tegen Wit-Rusland op 29 februari 2016 automatisch zouden verlopen. Er was een deel van de Raad dat actief pleitte voor een dergelijke volledige opheffing van het bestaande sanctiepakket tegenover Wit-Rusland. In dat krachtenveld was het niet haalbaar om vast te blijven houden aan het volledige sanctiepakket. Nederland heeft tijdens de discussies gepleit tegen volledige opschorting en gewezen op het belang van het houden van voldoende druk op Wit-Rusland om het land aan te blijven sporen om voortgang te maken op mensenrechtengebied.
Bent u nog steeds van mening dat de presidentsverkiezingen in oktober 2015, «in het geheel niet vrij en eerlijk» waren?2 Wordt dit oordeel naar uw mening bevestigd in het eindrapport van de OVSE/ODIHR-waarnemingsmissie van 28 januari jl.?3 Zo ja, hoe moet opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Bent u nog steeds van mening dat er in Wit-Rusland sprake is van substantiële beperkingen op de persvrijheid, repressie van vrijwel het gehele maatschappelijke middenveld en wetgeving op basis waarvan eenieder die deelneemt aan ongeautoriseerde bijeenkomsten strafrechtelijk vervolgd kan worden? Zo ja, hoe moet opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Klopt het dat voor de voormalige politieke gevangenen nog steeds ernstige belemmeringen op hun burgerlijke en politieke vrijheden gelden? Zo ja, hoe moet opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Heeft Wit-Rusland recent stappen genomen om de doodstraf af te schaffen of de toepassing van de doodstraf stop te zetten? Zo nee, hoe moet de opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Deelt u de opvatting van de VN Speciale Rapporteur voor Wit-Rusland, Miklós Haraszti, dat er sinds de presidentsverkiezingen van oktober geen verandering te zien is in de sombere mensenrechtensituatie in Wit-Rusland?4 Zo ja, hoe moet opheffing van de sancties in dit licht worden gezien?
Heeft u in voorbereiding op besluitvorming over de sancties in de RBZ contact gezocht met mensenrechtenverdedigers en de oppositie in Wit-Rusland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was uw reactie op de gezamenlijke oproep van acht oppositieleiders «to keep visa and financial restrictions (sanctions) against Belarusian officials who were directly involved in the repression against political opponents or in the falsification of the elections results», alsmede op hun verzoek om pas na de parlementsverkiezingen van later dit jaar een definitief besluit over de sancties te nemen?5
Nederland houdt voortdurend nauw contact met mensenrechtenverdedigers en leden van de oppositie in Wit-Rusland, zo ook in de afgelopen maanden voorafgaand aan het nieuwe sanctiebesluit. Nederland heeft nota genomen van het pleidooi van de acht oppositieleiders. Uitstel van het sanctiebesluit tot na de parlementsverkiezingen lag echter niet in de rede, vanwege het aflopen van de sancties op 29 februari 2016. Zie verder ook de beantwoording van vraag 1 t/m 7.
Heeft u kennisgenomen van reacties van Wit-Russische oppositieleiders op het EU-besluit de sancties, tegen hun gezamenlijke oproep in, toch op te heffen? Zo ja, wat is bijvoorbeeld uw reactie op oppositieleider Andrei Sannikov die spreekt van «a very unfortunate decision that would have negative consequences for the Belarusian people, civil society and independent media» en stelt dat «it is a very clear signal to the dictatorship that it can continue with its practices»?6
Nederland is op de hoogte van de diverse reacties vanuit verschillende delen van de Wit-Russische oppositie en het maatschappelijk middenveld. Het besluit van de EU gaat gepaard met Raadsconclusies, die een signaal aan de Wit-Russische autoriteiten geven dat verdere ontwikkeling van de bilaterale relatie met de EU afhangt van verdere verbeteringen op het gebied van mensenrechten.
Bent u bekend met het bericht «Kremlin welcomes EU’s decision to lift sanctions on Belarusian President Lukashenko»?7 Zo ja, hoe kijkt u aan tegen deze uitlatingen van de Russische regering?
Ja, het kabinet is bekend met de uitlatingen en neemt hier nota van.
Waar doelde u op toen u na afloop van de Raad Buitenlandse Zaken stelde dat de sancties ook weer opnieuw ingesteld kunnen worden?8 In welke situatie zult u voor hernieuwde instelling van de sancties pleiten? In hoeverre spelen het verloop van de aankomende parlementsverkiezingen en ontwikkelingen in de mensenrechtensituatie hierbij een rol?
Sanctiebesluiten dienen, conform het Verdrag van Lissabon, immer met unanimiteit te worden genomen. Indien er sprake is van substantiële verslechtering van de mensenrechtensituatie in Wit-Rusland, zou dat kunnen leiden tot een situatie waarin de EU unaniem zal besluiten het huidige sanctiepakket tegen Wit-Rusland weer aan te scherpen. Op dit moment wenst het kabinet niet te speculeren op mogelijke ontwikkelingen in de toekomst. Echter zolang Wit-Rusland in gebreke blijft op het gebied van de eerbiediging van mensenrechten, blijft Nederland in EU-verband pleiten voor een gebalanceerd beleid van druk en dialoog in de relatie met Wit-Rusland.
Klopt het dat hernieuwde instelling van de sancties opnieuw een besluit op basis van unanimiteit in de Raad vergt en dat derhalve de expliciete instemming van alle lidstaten vereist is? Zo ja, hoe denkt u te zijner tijd die unanimiteit te kunnen bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zegt het besluit van de Raad Buitenlandse Zaken om de sancties tegen Wit-Rusland op dit moment op te heffen over de EU als waardengemeenschap? Deelt u de inschatting dat het er alle schijn van heeft dat fundamentele Europese waarden als democratie en respect voor mensenrechten in dit geval plaats hebben moeten maken voor geopolitieke en/of economische overwegingen?
Zoals geïdentificeerd in de Raadsconclusies van 15 februari 2016, is het streven naar fundamentele waarden als respect voor mensenrechten, democratie en rechtsstatelijkheid de basis voor de relatie tussen de EU en Wit-Rusland. De sancties tegen Wit-Rusland zijn onderdeel van een breder pakket aan druk- en dialoogmiddelen in de relatie met Wit-Rusland, dat toeziet op dit streven. Het besluit tot gedeeltelijke opheffing van de sancties tegenover Wit-Rusland is een uiting van de breed gedragen opvatting dat naast gebruik van het sanctie-instrument de druk op Wit-Rusland nadrukkelijker binnen het dialoogspoor ingevuld kan worden.
Hulp aan vrouwelijke en minderjarige slachtoffers van ontvoeringen door Boko Haram in Nigeria |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Bad Blood»1 van International Alert en Unicef over de situatie van Nigeriaanse vrouwen en kinderen die na een ontvoering door Boko Haram trachten terug te keren in hun gemeenschappen?
Ja. International Alert heeft samen met Unicef dit rapport gepubliceerd. International Alert is een strategische partner van BZ.
In hoeverre bent u verrast door de bevindingen in dit rapport?
Ik ben niet verrast door de bevindingen in dit rapport. Schaamte, stigmatisering en verstoting zijn helaas bekende problemen waar slachtoffers van seksueel geweld mee kampen.
In welke vorm en mate worden deze vrouwen reeds ondersteund en waar ziet u, al dan niet vanuit Nederland, mogelijkheden voor verbetering?
Nederland levert hulp aan de slachtoffers van Boko Haram in de getroffen gebieden in noordoost Nigeria. Zo geven we EUR 5,6 miljoen aan de Dutch Relief Alliance, bestaande uit de Nederlandse organisaties Save the Children, Oxfam Novib, Stichting Vluchteling en Tear. Dit programma houdt zich onder andere bezig met de training van gemeenschapsleiders op het gebied van traumaverwerking en verwijst slachtoffers zo nodig door naar gespecialiseerde hulp.
Naast deze directe steun geeft Nederland ook algemene bijdragen aan internationale noodhulporganisaties en -fondsen die in Nigeria minderjarige en vrouwelijke slachtoffers van Boko Haram bijstaan. Organisaties als Unicef, IOM, en International Alert bieden psychosociale hulp aan deze groep vanuit het besef dat dit cruciaal is voor het bouwen aan een toekomst voor de slachtoffers. Unicef heeft in 2015 meer dan 120.000 kinderen die zijn blootgesteld aan geweld en mishandeling van psychosociale hulp voorzien. International Alert heeft in de getroffen gebieden radioprogramma’s gelanceerd over stigmatisering en seksueel geweld en geeft hierover workshops in vluchtelingenkampen. De EU financiert in noordoost Nigeria een humanitair programma dat zich voornamelijk richt op gezondheidszorg en bescherming van vluchtelingen en slachtoffers van geweld door Boko Haram.
Ook de Nigeriaanse overheid biedt slachtofferhulp. Er is onder andere een centrum voor Post Traumatic Stress Disorderopgericht in Kano en een opvangcentrum geopend voor slachtoffers.
Deelt u de opvatting dat de meeste hulp die vanuit onder andere Nederland naar Nigeriaanse kinderen en vrouwen gaat veelal preventief is, en daarmee niet de juiste hulp biedt aan deze reeds beschadigde groep? Zo ja, bent u bereid om hier gezien deze groeiende problematiek in bij te sturen?
Nee, deze opvatting deel ik niet. De meeste hulp ondersteunt de opvang en reintegratie van slachtoffers van Boko Haram. Wel is het zo dat bevrijde kinderen en vrouwen vaak verstoten worden uit hun gemeenschap en daardoor moeilijk toegang hebben tot humanitaire hulp. Het probleem is niet zozeer het gebrek aan hulp, maar dat de geboden hulp de doelgroep niet altijd bereikt. Waar mogelijk vestigen we de aandacht op dit probleem, bijvoorbeeld via de Nederlandse ambassade in Abuja, onze contacten met de internationale hulporganisaties en onze inbreng in het beleidsproces in Brussel. Met de campagne #FutureForOurGirls heb ik ook zelf op Internationale Vrouwendag, samen met Unicef en International Alert, aandacht gevraagd voor de uitsluiting van vrouwen en meisjes en opgeroepen tot directe zorg voor deze kwetsbare groep.
Wat is de stand van zaken betreffende de betrokkenheid van de Nederlandse ambassade bij het verbeteren van de positie van meisjes en vrouwen, waar Minister Koenders tijdens het Algemeen overleg over Nigeria en Boko Haram in april 2015 over sprak?
De rol van de ambassade in Abuja richt zich vooral op het monitoren en volgen van de humanitaire hulpinspanningen van de internationale gemeenschap, zowel VN-instellingen als NGOs, inclusief de Dutch Relief Alliance. De ambassade brengt regelmatig bezoeken aan het noordoosten, onder andere om in beeld te krijgen hoe de hulpinspanningen verlopen, en heeft bij de VN aangedrongen op een meer actieve informatievoorziening. De VN houdt nu reguliere briefings voor de internationale gemeenschap over de situatie in het noordoosten, waardoor internationale donoren een beter beeld hebben van de ontwikkelingen en de respons van de VN. Ook brengt de ambassade het onderwerp van kwetsbare vrouwen en kinderen op bij verschillende gesprekspartners, waaronder het Victims Support Fund van de Nigeriaanse overheid en het Presidential Initiative to the North East. De Nederlandse ambassadeur in Abuja bracht de kwestie recent ter sprake in een onderhoud met de gouverneur van de noordoostelijke deelstaat Borno en onderhoudt intensief contact met een aantal maatschappelijke organisaties in Nigeria.
Wat doet de Nederlandse regering eraan om te zorgen dat deze vrouwen voldoende psychosociale en medische hulp ontvangen?
Zie antwoord vraag 3.
Het gratieverzoek van een Nederlands staatsburger gedetineerd in een Amerikaanse gevangenis |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw brief van 18 november 2015 waarin u aangaf dat u voornemens was om naast het «parole» verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden, tevens een gratieverzoek van de heer Singh, zodra dit voorligt, op humanitaire gronden bij de Amerikaanse autoriteiten te zullen ondersteunen?1
In mijn brief aan uw Kamer van 18 november 2015 (Kamerstuk 30 010, nr. 25) gaf ik aan dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken het parole-verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden bij de Amerikaanse autoriteiten heeft ondersteund. In mijn brief aan uw Kamer van 17 februari 2016 (30 010, nr. 26) gaf ik aan dat dit eveneens gold voor het gratieverzoek dat de heer S. ondertussen bij de Amerikaanse autoriteiten had ingediend. Tijdens een onderhoud van de Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten met naaste medewerkers van de gouverneur is de Nederlandse steun op grond van humanitaire redenen onlangs opnieuw overgebracht. De Minister-President heeft de verzoeken andermaal ondersteund in een brief aan de gouverneur van Californië ter dankzegging voor zijn bezoek. Hiermee zijn de Amerikaanse autoriteiten goed bekend met de expliciete Nederlandse steun voor de verzoeken van de heer S.
Kunt u aangeven of dat gratieverzoek inmiddels voorligt bij de Amerikaanse autoriteiten? Indien ja, heeft u in dat geval het gratieverzoek inmiddels gesteund? Indien nee, waar ligt dat aan en wanneer verwacht u dat het verzoek wel zal voorliggen zodat u het kunt ondersteunen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Minister-President eind januari 2016 in de Verenigde Staten een gesprek heeft gehad met gouverneur Brown? Is tijdens dat gesprek ook gesproken over de situatie van de heer Singh en het gratieverzoek? Zo ja, wat is daarover uitgewisseld en met welke uitkomst?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke termijn verwacht u dat de Amerikaanse autoriteiten zullen beslissen op beide voorliggende verzoeken?
Ik wil niet speculeren over het antwoord op de vraag wanneer de Amerikaanse autoriteiten gaan beslissen op de verzoeken van de heer S.
Turkse luchtaanvallen op Koerdische doelen in Syrië |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Parijs: stop aanvallen op Syrische Koerden»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije de afgelopen dagen een aantal keren Syrische Koerden, die een belangrijke bondgenoot zijn van het Westen in de strijd tegen Islamitische Staat, in het noorden van Syrië heeft aangevallen? Welke informatie heeft u hierover?
De Verenigde Staten en Rusland bereikten op 22 februari jl. een wapenstilstandsovereenkomst ten aanzien van Syrië, die op 26 februari jl. is bekrachtigd door middel van VN-Veiligheidsraadresolutie 2268. De wapenstilstand is op 27 februari jl. ingegaan.
Het kabinet acht het van groot belang om dit belangrijke momentum vast te houden, de wapenstilstand te bestendigen en de intra-Syrische politieke besprekingen te hervatten. Het kabinet onderstreept in dit verband dat alle betrokken partijen, inclusief Turkije, hun verantwoordelijkheid dienen te nemen om deze wapenstilstand stand te laten houden.
Deelt u de opvatting van Frankrijk en de Verenigde Staten dat Turkije de aanval op Koerdische doelen dient te beëindigen?2 Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid per direct hiertoe op te roepen bij uw Turkse collega’s? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het lot van gewonde Koerden in de Turkse stad Cizre |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de situatie in de Turkse stad Cizre?1
Ja.
Wat is het lot van de in de kelder vastzittende Koerden? Zitten zij nog steeds vast in het kruisvuur tussen PKK-strijders en speciale eenheden van het Turkse leger? Om hoeveel personen gaat het? Hoeveel zijn daarvan momenteel nog in leven?
Op zondagavond 7 februari heeft de politie een kelder ontzet in Cizre waarin een onbekend aantal mensen zich een aantal weken lang schuil hield. Hierbij is een onbekend aantal mensen omgekomen. Volgens Turkse autoriteiten betreft het PKK-strijders. Volgens HDP betreft het gewonde burgers, waaronder kinderen.
Zoals u bekend blijft het kabinet bij partijen erop aandringen de wapens neer te leggen en het vredesproces te hervatten, zeker nu de burgerbevolking letterlijk tussen twee vuren ligt en mensen, zoals in dit geval, geen medische hulp konden krijgen door het voortdurende geweld. Het kabinet herhaalt ook dat de Turkse regering in haar recht staat om maatregelen te nemen tegen terroristische bedreigingen, ook als die uitgaan van de PKK. Die moeten proportioneel zijn en respect voor mensenrechten en internationaal humanitair recht dient voorop te staan. Nederland en de EU brengen dit zeer geregeld op bij de Turkse autoriteiten en benadrukken dat dit nu te meer klemt nu de burgerbevolking zo lijdt onder de huidige vijandelijkheden.
Wat is inmiddels ondernomen om deze personen te bevrijden uit hun benarde positie? Zijn er pogingen gedaan om noodzakelijke medische zorg aan hen te verlenen? Zijn die pogingen succesvol geweest? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Is er binnen de intensieve contacten tussen Europa, Nederland en Turkije, met name gericht op de vluchtelingenproblematiek, aandacht voor deze kwestie? Hebben de EU en Nederland bij Turkije aangedrongen op het bieden van hulp aan de vastzittende Koerden in Cizre? Zo ja, op welke manier en wat is het resultaat daarvan geweest? Zo nee, waarom niet en bent u van plan dit alsnog te doen? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Eventuele schadevergoeding voor Libanonveteranen |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending «Nog steeds is het oorlog voor sommige Libanon-veteranen»?1
Ik heb kennisgenomen van deze uitzending. Enige van de personen die tijdens de uitzending in beeld waren en zich bij de advocaten hebben gemeld, zijn bekend bij Defensie. Een aantal van hen heeft overigens ook zorg en voorzieningen ontvangen.
Waarom zijn deze veteranen niet eerder en voortvarender geholpen met hun klachten en moeten zij nu 30 jaar na dato via de rechter om hulp vragen?
Defensie heeft de plicht veteranen zo goed mogelijk te beschermen tegen de gevolgen van schokkende ervaringen tijdens missies. Dat gebeurt door een goede voorbereiding voorafgaand aan de uitzending, zorg tijdens de uitzending, en nazorg na afloop van de uitzending. Ook ten tijde van de Nederlandse bijdrage aan de VN-vredesmissie in Libanon (Unifil) tussen 1979 en 1985 bestond er een zorgsysteem voor, tijdens en na de uitzending.
Defensie is steeds van mening geweest dat er voldoende en toereikende zorg beschikbaar was en kon om die reden geen aansprakelijkheid aanvaarden. Het oordeel van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) betreffende de nazorg voor een Libanon-veteraan werpt een ander licht op de zaak. Omdat uitspraken van de CRvB, waaronder een eerdere uitspraak over een Dutchbat-veteraan, richtinggevend zijn, houdt Defensie er rekening mee dat anders met de gevolgen van uitzendgerelateerde schade moet worden omgegaan. In mijn brief van 4 maart jl. (Kamerstuk 30 139, nr. 157) heb ik reeds aangekondigd de Kamer voor de zomer te informeren over de (financiële) gevolgen van de recente uitspraak van de CRvB voor de afhandeling van de huidige schadeclaims.
De stelling dat veteranen meer dan 30 jaar na hun uitzending nog geen hulp en behandeling van hun psychische klachten hebben gekregen onderschrijf ik niet. Voorafgaand aan de uitzending naar Libanon is voorlichting en onderwijs gegeven over risico’s op psychologisch terrein. Tijdens de uitzending waren artsen, geestelijk verzorgers en (bedrijfs)maatschappelijk werkers in het uitzendgebied aanwezig. Na de uitzending is voorlichting gegeven aan de militairen over de beschikbare nazorg. Dit gebeurde onder meer via een nazorgonderzoek uit 1986, tijdens een reünie op 17 oktober 1987, via een tweede nazorgonderzoek in 2005, bij de opening van het Veteranenloket in juni 2014 en bij de uitreiking van de Unifil-medaille. Kort na de missie zijn ook alle huisartsen in Nederland door middel van een brief geïnformeerd over de klachten van psychische of psychosomatische aard die de Libanonveteranen zouden kunnen ondervinden. De aanschrijvingen in 1985, 1987 en 2005 waren gericht aan de Libanonveteranen die destijds bekend waren bij Defensie. Honderden Libanonveteranen hebben op deze manier zorg gezocht en ontvangen.
De veteraan die te maken heeft met blijvend psychisch letsel komt in aanmerking voor een Militair Invaliditeitspensioen (MIP) en andere materiële voorzieningen, zoals reiskostenvergoedingen in verband met zorg, hobbyvoorzieningen, en vergoedingen in verband met het eigen risico. Daarnaast zijn sedert 2013 veteranen in aanmerking gebracht voor een Ereschulduitkering van maximaal € 125.000. Voor veteranen die na 1 juli 2007 de dienst verlaten of die na 1 juni 2012 een MIP ontvangen, is de Regeling Volledige Schadevergoeding vastgesteld. Veteranen die menen dat zij naast deze voorzieningen in aanmerking komen voor aanvullende compensatie, kunnen een claim indienen.
Inmiddels is door het aanscherpen van het Veteranenbeleid en met de invoering van de Veteranenwet de nazorg van uitgezonden militairen verbeterd.
Bent u bekend met de opmerking van een oud-staatsecretaris van Defensie dat de defensietop in 1975 al op de op de hoogte was van de risico op psychische klachten bij militairen als gevolg van een militaire uitzending? Zo ja, hoe passen deze opmerkingen bij het feit dat Libanonveteranen sinds hun uitzending geen behandeling hiervoor is aangeboden?2
Ja, ik ben bekend met de opmerking.
Het risico van psychische klachten bij militairen als gevolg van een militaire uitzending was al voor 1975 bekend. Voor militairen die terugkeerden van hun inzet in Nederlands-Indië was het Militair Neurose Sanatorium beschikbaar. In de tweede helft van de jaren zeventig van de vorige eeuw wees de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs-en dienstslachtoffers (BNMO) op toenemende problemen onder haar leden. Uit nader onderzoek onder (ex-)militairen die deelnamen aan Unifil kwamen problemen van psychische aard naar voren. Daarom werd voor hen het Bureau Individuele Hulpverlening van de toenmalige Koninklijke landmacht opengesteld.
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2, kan niet worden gesteld dat Libanonveteranen geen zorg is aangeboden.
Hoe kan het dat deze veteranen meer dan 30 jaar na hun uitzending nog geen hulp en behandeling van hun psychische klachten hebben gekregen, terwijl de problemen al langer bekend waren en de Centrale Raad van Beroep vorig jaar zelfs al concludeerde dat Defensie zijn zorgplicht jegens een Libanonveteraan geschonden had?3
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de behandeling van posttraumatische stressstoornis (PTSS) bij deze veteranen nog niet geregeld, terwijl uw departement deze stoornis al sinds 2005 erkent en behandelt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er op uw departement 163 vergelijkbare dossiers liggen? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om deze veteranen alsnog met hun klachten te helpen?
Ten tijde van de uitzending op 8 februari jl. waren er bij Defensie 163 dossiers van Libanonveteranen in behandeling die overeenkomsten vertonen. Deze veteranen worden al door tussenkomst van het veteranenloket behandeld. Op dit moment komen er nog aanvullende claims binnen die op hoofdlijnen vergelijkbaar zijn. Ik onderstreep dat veteranen – waaronder Libanonveteranen – die last hebben van psychische klachten die verband houden met hun uitzending altijd toegang krijgen tot het Landelijk Zorgsysteem Veteranen. Voor die zorg kunnen zij zich melden bij het Veteranenloket. Naast deze zorg kan er ook sprake zijn van schade. De schadeclaims worden nu op individuele basis door Defensie in behandeling genomen.
Deelt u de mening dat Libanon-veteranen, die last van hebben van psychische klachten, alsnog zo snel mogelijk toegang tot een behandeling moeten krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u hier duidelijkheid over verschaffen?
Zie antwoord vraag 6.
Kloppen de gegevens uit de uitzending van Nieuwsuur, waarin wordt geschat dat 15 procent van de 9.000 Nederlandse militairen, die zijn uitgezonden naar Libanon, kampen met PTSS en vijf procent van de veteranen zelfs ernstige klachten zouden hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u dan ondernemen om ervoor te zorgen dat alle veteranen die dergelijke klachten hebben alsnog toegang krijgen tot hulp?
In algemene zin heeft ongeveer twintig procent van de militairen na terugkeer enigerlei vorm van klachten, psychisch of lichamelijk van aard, variërend van lichte ongemakken tot klachten waarvoor hulp gezocht wordt. Ongeveer de helft van die klachten is psychisch van aard. Een groot deel van deze klachten gaat binnen de eerste drie maanden na terugkeer vanzelf over. Ongeveer 10 procent van de teruggekeerde militairen behoeft een vorm van behandeling, variërend van kortstondige medische behandeling tot langduriger psychische hulpverlening. In ongeveer 5 procent van de gevallen blijkt, na klinische interviews, sprake te zijn van PTSS, waarbij het merendeel van de veteranen goed op behandeling reageert en ongeveer 1 a 2 procent van hen blijvende klachten behoudt en langdurige begeleiding nodig heeft.
Het bericht 'Amper profijt Zeeuwse bedrijven bij bouw marinierskazerne' |
|
Jacques Monasch (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Sultan Günal-Gezer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre is het maken van ruimte binnen het programma van eisen in het aanbestedingsbestek een vorm van het bevoordelen of benadelen van bedrijven?1 2
Ruimte maken voor lokale bedrijven in het programma van eisen leidt tot bevoordeling van deze bedrijven en is niet toegestaan. Eisen moeten worden opgesteld volgens de beginselen van het aanbestedingsrecht: zij moeten gelijke behandeling waarborgen en non-discriminatoir, transparant en proportioneel zijn.
Indien het bij andere overheidsaanbestedingen wel mogelijk is om in het aanbestedingsbestek ruimte te maken middels aanvullende eisen, waarom is dit dan niet mogelijk in dit geval?
Ook bij andere overheidsaanbestedingen moeten de hierboven genoemde beginselen in acht worden genomen en is ruimte maken voor lokale ondernemers dus niet toegestaan.
Bent u bereid in het bestek ruimte te maken zodat een bepaald percentage van het aanbestedingsbedrag kan worden besteed door inschakeling van het regionale bedrijfsleven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Dit is op grond van de aanbestedingsregels en wettelijke kaders niet toegestaan. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 9 februari jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1471), leert de ervaring bij eerdere grote huisvestingsprojecten dat in de exploitatiefase een deel van de service- en onderhoudswerkzaamheden veelal door regionale bedrijven wordt uitgevoerd (onder verantwoordelijkheid van het consortium). Ook heeft het regionale bedrijfsleven de mogelijkheid een consortium te vormen of zich aan te sluiten bij een reeds geformeerd consortium. Het regionale bedrijfsleven heeft voorts de mogelijkheid om als onderaannemer mee te werken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het geplande AO Vastgoed Defensie op 1 maart aanstaande?
Ja.
Het bericht dat een bisschop misbruik volgens het Vaticaan niet per se hoeft te melden |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bisschop hoeft misbruik volgens Vaticaan niet per se te melden»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat uw reactie is op een document van het Vaticaan waar in staat dat nieuwe bisschoppen niet per se beschuldigingen van kindermisbruik hoeven te melden en dat dit document onder kerkleiders zou zijn verspreid?
Beschuldigingen van kindermisbruik moeten gemeld worden en er moet aangifte van worden gedaan. De genoemde mededeling is mijns inziens dan ook onjuist en onverstandig.
De Nederlandse Kerkprovincie van de Rooms-katholieke kerk heeft mij laten weten dat het aangehaalde bericht de stelling betreft van een docent die een onderdeel geeft van de cursus voor de nieuwe bisschoppen. Voor dit onderdeel was geen gebruik gemaakt van de informatie van de specifiek daarvoor ingerichte commissie van de Heilige Stoel, de Pauselijke Commissie voor de bescherming van minderjarigen, waardoor een misverstand is ontstaan waar het gaat over het al dan niet aangifte doen. Deze informatie wordt voor de eerstvolgende cursus van september aangepast.
De Nederlandse Kerkprovincie van de Rooms-katholieke kerk heeft mij laten weten dat ook de Heilige Stoel er geen enkel misverstand over laat bestaan dat aangifte zal moeten plaatsvinden. Dat is, mede naar aanleiding van een aanbeveling van de commissie Deetman, ook onverkort de beleidslijn van de Nederlandse bisschoppen en de Konferentie Nederlandse Religieuzen. In Nederland bestaat hier geen misverstand over. Indien een bisschop of hogere overste wordt geconfronteerd met (een klacht of vermoeden van) seksueel misbruik van één of meer minderjarigen, dan handelt deze bisschop of hogere overste overeenkomstig het Nederlandse – en canonieke recht. In een brief d.d. 2 april 2012 aan Minister van Veiligheid en Justitie hebben broeder Van Dam c.s.a (voorzitter van de KNR) en kardinaal Eijk (voorzitter van de BC) geschreven dat bij een vermoeden van seksueel misbruik van een minderjarige onverwijld aangifte wordt gedaan bij het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat dit bericht een klap in het gezicht is van alle mensen die ooit zijn misbruikt, of iemand kennen die misbruikt is door leden van de katholieke kerk?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit «beleid» van het Vaticaan ook slecht is om misbruik te voorkomen binnen de katholieke kerk en om daders aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om opheldering te vragen door hierover in gesprek te gaan met de Voorzitter van de Bisschoppenconferentie, Kardinaal dr. W.J. Eijk en over de uitkomsten van dit gesprek de Kamer te informeren?
Nee, ik zie geen aanleiding voor een gesprek, zeker nu de Nederlandse bisschoppen hebben aangegeven dat de beleidslijn inhoudt dat aangifte moet plaatsvinden.
Bent u bekend met het bericht «Veel fouten bij uitgaven EU-subsidies voor platteland» en de EU-trendrapportage van de Algemene Rekenkamer?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de meeste fouten worden gemaakt in de giften voor plattelandsontwikkeling en regionaal beleid?
In het EU-trendrapport wordt de vraag onderzocht in hoeverre het Europese geld in alle Europese lidstaten rechtmatig, doeltreffend en doelmatig is besteed. Dit onderzoek vindt plaats aan de hand van de diverse verantwoordingsdocumenten en controleverslagen die in de Europese Unie worden uitgebracht door onder meer de Europese Rekenkamer. Dit betreft ook het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer over 2014 waar in het artikel van de Boerderij aan wordt gerefereerd. Het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer over 2014 is 5 februari jl. met de vaste commissie voor Financiën in een schriftelijk overleg aan de orde geweest (Kamerstuk 24 202, nr. 34).
De in het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer aangegeven twee meest foutgevoelige uitgaventerreinen waren regionaal beleid en stadsontwikkeling met 6,1% en plattelandsontwikkeling, milieu, klimaatactie en visserij met 6,2%.
In het artikel wordt de conclusie getrokken dat de meeste fouten worden gemaakt bij plattelandsontwikkeling en regionaal beleid, maar dit is dus breder en betreft ook stadsontwikkeling, milieu, klimaatactie en visserij.
Het geschatte foutenpercentage van 6,2% is gebaseerd op een steekproef genomen uit de begroting van de Europese Commissie op het gebied van plattelandsontwikkeling, milieu, klimaatactie en visserij. Het geeft daarmee een indicatie van de wijze waarop het geld in de Europese lidstaten is besteed, de juistheid van de gevolgde procedures door de betaalorganen en van eventuele fouten geconstateerd door de Europese Rekenkamer bij de begunstigde. Dergelijke foutenpercentages geven dus niet per definitie weer dat Europese steun onrechtmatig is besteed. Er kunnen namelijk verschillende oorzaken voor fouten zijn. Beleidsdoelstellingen op de verschillende terreinen van het plattelandsbeleid kunnen dankzij deze middelen alsnog bereikt zijn.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer d.d. 10 april 2015 (Kamerstuk 28 625, nr. 223) is bij de invulling van het nieuwe P0P3 samen met de provincies bij de keuzes van maatregelen nadrukkelijk gekeken naar het risico op fouten. Een goed voorbeeld hiervan is de overgang van het agrarisch natuurbeheer naar een collectief systeem vanaf 2016 (Kamerstuk 28 625, nr. 220). De verwachting is dat deze bundeling voor de individuele landbouwer eenvoudiger is en tot minder fouten gaat leiden. Daarnaast is in P0P3 het aantal maatregelen sterk teruggebracht, waardoor er meer focus en samenhang is. Wel dient erkend te worden dat het risico op fouten bij het plattelandsbeleid relatief hoog is, met name omdat het gaat om maatwerkmaatregelen die zijn afgestemd op de regio's, en omdat het zeer diverse vaak relatief kleine maatregelen betreft. Zoals ook aangegeven in Raadsconclusies door de Landbouwraad, moet er gezocht worden naar een balans tussen het verwezenlijken van beleidsdoelstellingen enerzijds en de rechtmatigheid van de uitgaven anderzijds.
Wat is het oordeel van de Algemene Rekenkamer over de rechtmatigheid van de uitgiften door Nederland? Kunt u het oordeel van de Algemene Rekenkamer nader toelichten?
Het EU-trendrapport van de Algemene Rekenkamer is een jaarlijkse publicatie die inzicht biedt in het financieel management van de Europese Unie als geheel, de EU-lidstaten en Nederland. Het beoogt een bijdrage te leveren aan het standpunt dat door de Minister van Financiën wordt uitgedragen in de Raad over het al dan niet goedkeuren van de manier waarop de Europese Commissie het geld op de Europese begroting heeft uitgegeven. Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer vindt plaats aan de hand van de diverse verantwoordingsdocumenten en controleverslagen die in de Europese Unie worden opgesteld door de Europese instellingen en lidstaten. In deze verantwoordingsdocumenten komen veelal steekproeven aan bod waar Nederland soms wel en soms niet in voor komt.
De Algemene Rekenkamer doet daarmee geen concrete uitspraken over de rechtmatigheid van uitgiften door Nederland. Wel geeft zij ten algemene, dus breder dan het plattelandsbeleid en op EU-niveau, aan dat uit de diverse verantwoordingsdocumenten en controleverslagen blijkt dat de rechtmatigheid van de uitgaven in het afgelopen jaar niet is verbeterd. Op lidstaatniveau concludeert de Algemene Rekenkamer in het EU-trendrapport dat de verantwoording die de EU-lidstaten afleggen over de (rechtmatigheid van de) besteding van het EU-geld in het afgelopen jaar niet verbeterd is. Nederland is echter 1 van de 3 lidstaten die hierover in 2014 op vrijwillige basis een nationale verklaring heeft opgesteld.
De Algemene Rekenkamer constateert een foutpercentage van 6,2% voor onder meer de besteding aan plattelandsontwikkeling, terwijl er naar een percentage van 2% wordt gestreefd; wat is uw reactie op dit nog altijd hoge foutpercentage? Bent u bereid dit punt aan de orde te stellen bij de komende Landbouw- en Visserijraad?
De Algemene Rekenkamer geeft het in het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer over 2014 opgenomen geschatte foutenpercentage voor het gebied van plattelandsontwikkeling, milieu, klimaatactie en visserij weer.
Het geschatte foutenpercentage van 6,2% is nog steeds hoog, maar bevindt zich in een, zij het nog licht, dalende trend. In 2012 betrof het namelijk 7,9% en in 2013 6,7%. Deze ontwikkeling is positief te noemen.
Nederland, zowel Rijk en de provincies, streeft er naar dat deze trend zich doorzet en het foutenpercentage verder verlaagt.
Ik zal aandacht vragen voor het doorzetten van de trend en verdere verlaging van het foutenpercentage in het kader van het Plattelandscomité te houden seminar over het door de Europese Commissie op te stellen Annual Activity Report waarin gesproken wordt over de rechtmatigheid van de Europese ELFPO steunverlening.
De Algemene Rekenkamer constateert in haar EU-trendrapportage dat de besteding van de middelen wel duidelijk is, maar dat de verantwoording over de doelmatigheid en doeltreffendheid van de besteding vaak ontbreekt; kunt u aangeven op welke manier Nederland verantwoording aflegt over de doelmatigheid en doeltreffendheid van Europese middelen bestemd voor de agrarische sector en plattelandsontwikkeling?
Ingevolge EUVerordening 1303/2013 zijn er voor plattelandsontwikkeling onder meer verantwoordingsinstrumenten zoals jaarverslagen en de voortgangsverslagen op het gebied van verantwoording over doeltreffendheid. Nederland voert vervolgens ook een ex-post evaluatie uit over de doeltreffendheid en doelmatigheid. Het vergroten van inzicht in behaalde resultaten met EU-middelen is onderdeel van een brede inzet van de Europese Commissie onder de noemer «Budget for Results». Het kabinet steunt deze agenda. Naar verwachting zal de Europese Commissie medio 2016 met concrete voorstellen komen.
Kunt u aangeven hoe de bestedingen van de nationale envelop «Europese middelen melkvee- en varkenshouderij» worden verantwoord aan de Europese Commissie?3 Past deze verantwoording binnen de oproep van de Algemene Rekenkamer om meer aandacht te besteden aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van de gekozen maatregelen? Zo ja, op welke manier?
De oproep van de Algemene Rekenkamer richt zich tot de Europese Commissie en heeft betrekking op de eisen die aan de lidstaten worden gesteld met betrekking tot de besteding van Europese middelen in het algemeen.
In nauw overleg met de erkende branche organisatie ZuivelNL en de erkende Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV) is de uitwerking van de nationale envelop tot stand gekomen (zie ook het antwoord op vraag 7). ZuivelNL en POV zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de maatregelen, de besteding en het beschikbaar stellen van de middelen aan de veehouders. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zal de besteding van de middelen verantwoorden naar de Europese Commissie op basis van de verantwoordingsrapportages en de accountantsverklaringen van ZuivelNL en de POV. Over de invulling van de nationale envelop en de werkwijze loopt informeel overleg met de Europese Commissie om een doelmatige en rechtmatige besteding van de middelen te borgen. Ik zal aandringen op een spoedig besluit van de Europese Commissie.
Hoe leiden de bestedingen uit de nationale envelop en de gekozen maatregelen tot structurele verbeteringen en innovatie in de melkvee- en varkenshouderij?
De inzet van de nationale envelop voor de melkveehouderij is gericht op een verdere verduurzaming van deze sector. De middelen dragen bij aan een verbetering van de concurrentiekracht en de exportperspectieven van de zuivelsector op de Noordwest Europese zuivelmarkten.
Voor de varkenshouderij worden de middelen uit de nationale envelop ingezet voor een toekomstgerichte herstructurering en het versterken van de marktkracht en marktoriëntatie van de varkenshouders. Deze maatregelen maken onderdeel uit van het actieplan dat wordt ontwikkeld door de Regiegroep vitale varkenshouderij onder leiding van de heer Rosenthal.
De middelen dragen bij aan het versterken van onderscheidende kwaliteitsproducten en aan een verbetering van de concurrentiekracht en de exportpositie van de Nederlandse varkenshouderij.
Een deel van de nationale envelop wordt ingezet voor het stimuleren van investeringen in mestverwerking en mestverwaarding. Voldoende mestverwerkingscapaciteit is van belang om op termijn te komen tot een verlaging van de mestafzetkosten. Dit draagt bij aan het beheersen van de kostprijs en het structureel verbeteren van de concurrentiekracht van de melkvee- en varkenshouderij.
Hoe dragen de maatregelen uit het weidevogelpakket en de 750 euro voor weidegang bij aan een verbetering van de marktsituatie in de melkvee- en varkenshouderij? Hoe gaat u bovenstaande verantwoorden richting de Europese Commissie, zijnde maatregelen die bijdragen aan een structurele verbetering en innovatie? Kunt u onderbouwen dat in het licht van structurele verbeteringen en innovatie de gekozen maatregelen doeltreffend en doelmatig zijn?
Door vroeg te weiden hoeft in de weidevogelbroedperiode minder te worden gemaaid. Hiervan wordt een positieve invloed verwacht op de weidevogelpopulatie. De melkveehouder werkt op deze wijze aan de verdere verduurzaming van zijn bedrijf en aan maatschappelijk draagvlak. Dit biedt kansen voor een structurele verbetering van de marktsituatie in de zuivelsector. De maatregel levert eenmalig extra inkomsten op voor de melkveehouders, waar geen of geringe kosten in de bedrijfsvoering tegenover staan. Daarmee is de maatregel doeltreffend en doelmatig.
De maatregel voor weidegang en weidevogelbeheer is structureel en innovatief omdat de kennis en ervaring die in 2016 wordt opgedaan met weidevogels en vroege weidegang door een kennis- en begeleidingsproject van de Duurzame zuivelketen, Zuivel NL en NGO’s als de Vogelbescherming doorwerkt naar volgende jaren. Daarnaast wordt het vermarkten van weidevogelvriendelijke zuivelproducten structureel verbeterd door een beperkt bedrag beschikbaar te stellen voor groepen van melkveehouders die dergelijke producten op de markt brengen of gaan brengen.
Het mogelijk strafbaar stellen van vrijwilligerswerk ten behoeve van asielzoekers op Griekse eilanden |
|
Marit Maij (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over het uitgelekte rapport van de Raad van Europa en de Europese Commissie over het mogelijk strafbaar stellen van mensen die asielzoekers helpen op de Griekse eilanden?1
Ja.
Was u op de hoogte van dit uitgelekte rapport van de Europese Commissie? Zo nee, bent u bereid om opheldering te vragen bij de Europese Commissie over de juistheid van dit bericht?
Het uitgelekte document betreft de voorlopige Raadsconclusies inzake mensensmokkel. Een eerste bespreking van de concept Raadsconclusies heeft plaatsgevonden in de Radengroep Justitie en Binnenlandse Zaken van 27 januari, 1 februari en 9 februari jl. Aanname van de Raadsconclusies is voorzien voor de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 10-11 maart 2016. Het doel van de Raadsconclusies is om de samenwerking tussen de EU lidstaten met de EU agentschappen en met derde landen te versterken. Er zijn hierin geen voorstellen voor nieuwe wetgeving opgenomen. Het verwijt dat de Raadsconclusies inzake mensensmokkel tot criminalisering van NGO’s en vrijwilligers leidt is onjuist. De conclusies benadrukken juist het belang van samenwerking tussen lidstaten en NGO’s en vrijwilligers die uit humanitaire overwegingen hulp bieden aan vluchtelingen. Nederland steunt deze boodschap volledig.
Welk voorstel betreft dit precies en wat staat er exact in waardoor het gevaar dreigt dat non-gouvernementele organisaties (NGO’s) en vrijwilligers gecriminaliseerd worden? Kunt u vertellen wat de status is van het voorstel en welke positie Nederland daarin inneemt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat – hoewel de bestrijding van mensensmokkel erg belangrijk is – het voorstel om vrijwilligers en non-gouvernementele organisaties (NGO’s), die asielzoekers aan de Griekse kust proberen te helpen, strafbaar te stellen absoluut onacceptabel is?
Uit de Raadsconclusies mensensmokkel blijkt op geen enkele wijze dat vrijwilligers en NGO’s die uit humanitaire overwegingen hulp bieden aan vluchtelingen strafbaar worden gesteld. Hulp van vrijwilligers wordt daarentegen juist zeer gewaardeerd. Om misverstanden over de motieven van de betrokken personen bij reddingsoperaties te vermijden, is samenwerking met de autoriteiten van groot belang. Mensen die uit humanitaire overwegingen proberen vluchtelingen te redden van de verdrinkingsdood en die als zodanig bekend zijn bij en meewerken met de autoriteiten ter plaatse worden niet vervolgd.
Deelt u de mening dat er een schijnverband wordt gecreëerd door de Raad van Europa en de Europese Commissie door het strafbaar stellen van NGO’s, lokale inwoners en vrijwilligers te linken aan het bestrijden van mensensmokkelaars?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om actie te ondernemen om het criminaliseren van humanitaire hulpverlening tegen te gaan? Vindt u het onwenselijk als lidstaten afzonderlijk kunnen besluiten om vrijwilligers strafbaar te stellen?
De voorliggende Raadsconclusies mensensmokkel criminaliseren humanitaire hulpverlening niet. Aanvullende actie om het criminaliseren van humanitaire hulpverlening tegen te gaan is niet nodig. Het huidige Europeesrechtelijke kader dat strafbaarstelling van mensensmokkel reguleert volstaat. De toepasselijke richtlijn laat lidstaten toe om een uitzonderingsclausule in de wetgeving op te nemen die er voor zorgt dat humanitaire hulpverlening niet onder mensensmokkel valt. De manier waarop invulling wordt gegeven aan deze clausule is aan de individuele lidstaten zelf.