Visumvrij reizen voor staatsburgers Oekraïne |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ukrainer und Georgier können bald ohne Visum in die EU»?1
Ja.
Is het waar dat er plannen bestaan om staatsburgers van Oekraïne en Georgië vanaf medio 2016 de mogelijkheid te bieden om visumvrij naar de EU te reizen?
Zoals afgesproken bij de oprichting van het Oostelijk Partnerschap in 2009 hebben alle betreffende partnerlanden in beginsel een perspectief op visumliberalisatie. Het gaat hierbij uitsluitend om afschaffing van de visumplicht voor kort verblijf (maximaal 90 dagen per periode van 180 dagen) en brengt geen wijzigingen met zich mee op de nationale wetgeving voor tewerkstellingsvergunningen en lang verblijf. Dit uitzicht op visumliberalisatie geldt dus ook voor Oekraïne en Georgië. Zij moeten wel aan de daartoe geldende, strikte eisen voldoen, alvorens een besluit kan worden genomen de visumplicht op te heffen.
De visumdialoog met Oekraïne is in oktober 2008 van start gegaan, waarbij de EU in november 2010 een visumliberalisatie-actieplan heeft aangeboden aan Oekraïne. In inmiddels zes voortgangsrapporten heeft de Commissie steeds een oordeel geveld over de voortgang op de gestelde benchmarks. Met Georgië wordt sinds juni 2012 een visumdialoog gevoerd en sinds februari 2013 werkt het land aan de vervulling van de eisen in het visumliberalisatie-actieplan. Hierover heeft de Commissie tot op heden vier maal gerapporteerd. De Kamer is de afgelopen jaren meerdere keren geïnformeerd over dit proces.2 In de visumliberalisatie-actieplannen zijn heldere voorwaarden gesteld aan de opheffing van de visumplicht op een breed aantal terreinen, waaronder document-veiligheid, illegale migratie inclusief terug- en overname, grensbeheer, management van migratie en asiel, openbare orde en nationale veiligheid, en externe betrekkingen en fundamentele rechten. Naast uitvoering van de eisen in het actieplan moet voor een besluit over opheffing van de visumplicht ook blijken dat er geen sprake is van onaanvaardbare risico’s op het gebied van illegale migratie, nationale veiligheid en openbare orde.
Op 18 december jl. heeft de Commissie voortgangsrapportages gepresenteerd voor Oekraïne en Georgië. Voor beide landen heeft de Commissie geconcludeerd dat aan alle gestelde voorwaarden voor opheffing van de visumplicht is voldaan. Op basis hiervan heeft de Commissie aangegeven voor beide landen in 2016 een voorstel te zullen doen tot aanpassing van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld. Op dit moment ligt een dergelijk conceptbesluit niet voor en is er dus ook nog geen sprake van het opheffen van de visumplicht. Zodra dat voorstel is ontvangen, zal uw Kamer hier volgens de gebruikelijke procedure en binnen de geldende termijnen over worden geïnformeerd. Besluitvorming vindt plaats volgens de gewone wetgevingsprocedure door het Europees parlement en de Raad, met gekwalificeerde meerderheid.
Ook na een eventueel besluit tot opheffing van de visumplicht, moeten Oekraïne en Georgië blijven voldoen aan de strikte voorwaarden van het visumliberalisatie-actieplan. In het onvoorziene geval dat de Commissie zou concluderen dat visumliberalisatie leidt tot bijvoorbeeld een hoge instroom van asielaanvragers en/of illegale immigranten, kan een beroep worden gedaan op de zogenaamde noodremprocedure voor (tijdelijke) opschorting van de visumliberalisatie waarin is voorzien in de EU-wetgeving.
Heeft de Europese Commissie deze week een aanbeveling uitgebracht aan de lidstaten – en dus ook aan Nederland – om de maatregel, dat staatsburgers van Oekraïne en Georgië visumvrij naar de EU kunnen reizen, goed te keuren?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, op welke wijze gaat u reageren en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, op grond van artikel 486, lid 7 van de Associatieovereenkomst, te verzoeken om de voorlopige toepassing van het verdrag op te schorten? Zo neen, ziet u dat de voorlopige toepassing op zeer gespannen voet staat van het nog te houden referendum? Kunt u uw opvatting toelichten?
De visumdialoog, inclusief het traject richting opheffing van de visumplicht voor kort verblijf, is een op zichzelf staand traject dat verbonden is aan eigen, specifieke voorwaarden. Artikel 19 van het EU-associatieakkoord bevat een verwijzing naar dit traject. De voorlopige toepassing van artikel 19 van de Associatieovereenkomst laat onverlet dat opheffing van de visumplicht voor Oekraïne een apart besluit van de EU-wetgever vergt.
Het EU-associatieakkoord met Oekraïne treedt pas in werking als alle partijen het verdrag hebben goedgekeurd en hun aktes van bekrachtiging hebben gedeponeerd bij het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie ofwel hebben geratificeerd. Tot het moment van inwerkingtreding wordt het akkoord deels voorlopig toegepast. Voorlopige toepassing is gebruikelijk bij verdragen als het associatieakkoord en dient ter overbrugging van het ratificatieproces. Het raadgevend referendum is onderdeel van het nationale ratificatieproces in Nederland, zoals andere EU lidstaten ook hun nationale procedures kennen. Er is dus geen reden de voorlopige toepassing door de EU op te schorten vanwege het referendum. De voorlopige toepassing is erop gericht de partijen eerder te laten profiteren van de afspraken die in het betreffende verdrag worden gemaakt. In dit geval betekent het bijvoorbeeld dat het Nederlands bedrijfsleven nu al gebruik kan maken van de voordelen van betere markttoegang in Oekraïne.
In hoeverre klopt het dat Titel III (dat oa over het visumvrij reizen handelt) van de Associatieovereenkomst niet valt onder de competentie van de EU, maar slechts «voorlopig wordt toegepast»?
De EU kan enkel besluiten over de voorlopige toepassing van bepalingen die onder de EU-bevoegdheden vallen. Raadsbesluit 2014/295/EU en Raadsbesluit 2014/668/EU, zoals gewijzigd bij Raadsbesluit 2014/691/EU, bepalen welke onderdelen van de Associatieovereenkomst voorlopig worden toegepast. Vooralsnog worden uit Titel III enkel de artikelen 14 en 19 van de Associatieovereenkomst voorlopig toegepast. Artikel 14 ziet op de rechtsstaat, artikel 19 op het vrij verkeer van personen.
Artikel 19 verwijst naar het op zichzelf staande, reeds lopende traject richting visumliberalisatie en bepaalt onder meer dat: «De partijen blijven geleidelijk evolueren in de richting van een op termijn visumvrije regeling, mits aan alle voorwaarden voor een goed beheerde en veilige mobiliteit wordt voldaan, als bepaald in het uit twee fasen bestaande actieplan voor visumliberalisering dat tijdens de top tussen de EU en Oekraïne van 22 november 2010 werd gepresenteerd.» De voorlopige toepassing van artikel 19 van de Associatieovereenkomst neemt echter niet de noodzaak weg van een apart besluit van de EU-wetgever over de opheffing van de visumplicht voor Oekraïne.
De deelname van Arabische landen aan de bombardementen tegen ISIS |
|
Harry van Bommel , Raymond de Roon (PVV), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Raymond Knops (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de toespraak van de Minister van Defensie van de Verenigde Staten «Statement on the Counter-ISIL Campaign before the Senate Armed Services Committee»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak «Saudi Arabia and the Gulf states joined the air portion of the campaign in the early days – only the air part – but have since been pre-occupied by the conflict in Yemen, both in the air and on the ground.»? Kunt u bevestigen dat Saoedi-Arabië en de Golfstaten nauwelijks nog bombardementen uitvoeren tegen ISIS?
Over het precieze aandeel (aantallen luchtaanvallen) van Arabische bondgenoten in de luchtcampagne in de strijd tegen ISIS worden in het openbaar geen mededelingen gedaan. In meer algemene zin kan worden gesteld dat het toenemende aantal crises in de regio leidt tot capaciteitsuitdagingen. De Golfpartners blijven actief in de strijd tegen ISIS. De Arabische partners blijven ook actief in de anti-ISIS coalitie.
Kunt u ingaan op de volgende beweringen: «Pentagon statements reveal that half the Arab countries in the coalition have carried out no bombing in Iraq and Syria at all. Bahrain and Jordan haven't dropped any bombs in months, according to a U.S. official speaking on background about the actions of allies, and Saudi Arabia and the United Arab Emirates bomb about once a month.»?2 Kunt u deze uitspraken bevestigen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Blijft u, ondanks de uitspraken van de Minister van Defensie van de Verenigde Staten, bij uw opmerking dat u «in het openbaar geen cijfers kan geven over wie wanneer welke bombardementen heeft uitgevoerd»?3 Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ja. Het betreft operationele, geclassificeerde informatie. Bovendien opereert de anti-ISIS coalitie als één geheel; de inbreng van alle coalitiepartners is van wezenlijk belang voor de coalitie en de strijd tegen ISIS.
Wanneer heeft Saoedi-Arabië voor het laatst bombardementen uitgevoerd tegen ISIS?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wanneer heeft Bahrein voor het laatst bombardementen uitgevoerd tegen ISIS?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer hebben de Verenigde Arabische Emiraten voor het laatst bombardementen uitgevoerd tegen ISIS?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer heeft Jordanië voor het laatst bombardementen uitgevoerd tegen ISIS?
Zie antwoord vraag 5.
Welke landen voeren bombardementen uit tegen ISIS in Irak en Syrië?
De volgende landen hebben deelgenomen of nemen op dit moment deel aan de luchtaanvallen van de anti-ISIS coalitie: Australië, België, Canada, Denemarken, Frankrijk, Jordanië, Nederland, Saoedi-Arabië, Turkije, de Verenigde Arabische Emiraten, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
Hoeveel bombardementen zijn er in 2014 en 2015 tot nu toe, per maand, door de coalitie uitgevoerd boven Irak? Kunt u daarbij tevens toelichten wie de bombardementen heeft uitgevoerd?
In 2014 zijn in totaal 6.591 sorties uitgevoerd door coalitietoestellen. Bij 2.003 van deze sorties is minstens één wapen afgevuurd. In 2015 zijn tot en met 30 november 2015 19.269 sorties uitgevoerd. In 2015 was tot en met 30 november bij 8.929 sorties sprake van minstens één afgevuurd wapen. Informatie over wie wanneer welke bombardementen heeft uitgevoerd, wordt niet in het openbaar gedeeld.
Hoeveel bombardementen zijn er in 2014 en 2015 tot nu toe, per maand, door de coalitie uitgevoerd boven Syrië? Kunt u daarbij tevens toelichten wie de bombardementen heeft uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u de antwoorden op deze vragen binnen drie weken aan de Kamer sturen, dus uiterlijk vrijdag 8 januari a.s.?
Het is niet haalbaar gebleken de vragen binnen de gevraagde termijn te beantwoorden.
Nieuwe Russische wet waarmee het Europees Hof voor de Rechten van de Mens terzijde kan worden geschoven |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Met nieuwe wet kan Poetin vonnis mensenrechten naast zich neerleggen»?1
De ontwikkeling beschreven in het artikel is een zeer zorgelijke. Alle lidstaten van de Raad van Europa zijn verplicht tot het ten uitvoer leggen van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De interpretatie en uitvoering van nationale wetten, waaronder de Grondwet, mogen niet leiden tot een situatie waarin de lidstaten, waaronder de Russische Federatie, geen gehoor geven aan deze uitspraken.
Hoe beoordeelt u het dat Rusland een nieuwe wet heeft waardoor het Russische Constitutioneel Hof de mogelijkheid heeft om vonnissen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) naast zich neer te leggen?
De Russische Federatie is partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en is derhalve verplicht om uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ten uitvoer te leggen. De aangenomen wetgeving geeft het Constitutionele Hof van de Russische Federatie de mogelijkheid om te bepalen of uitspraken van interstatelijke organen aangaande klachten tegen de Russische Federatie op het gebied van mensenrechten en vrijheden in tegenspraak zijn met de Russische Grondwet. Het Constitutionele Hof kan de uitspraak vervolgens «onuitvoerbaar» verklaren, waarna de Russische autoriteiten tenuitvoerlegging van de uitspraak kunnen weigeren.
Kunt u toelichten in welke gevallen het mogelijk zou kunnen zijn dat Rusland vonnissen van het EHRM naast zich neerlegt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nagaan of deze nieuwe wet enkel te maken heeft met de zaak-Chodorkovski, of denkt u dat er in de toekomst vaker een beroep zal worden gedaan op deze nieuwe wet?
De omstandigheden die tot deze nieuwe wet hebben geleid zijn niet met zekerheid vast te stellen. Ik kan evenmin voorspellen in hoeverre deze wet invloed zal hebben op de manier waarop de Russische Federatie omgaat met uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Bent u bereid uw ongenoegen over deze nieuwe wet, die het mogelijk maakt om vonnissen van het EHRM te negeren, kenbaar te maken bij uw Russische ambtsgenoot. Zo nee, waarom niet?
Nederland spreekt zich in het Comité van Ministers regelmatig uit tegen het niet-uitvoeren van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens door lidstaten van de Raad van Europa, waaronder de Russische Federatie.
De Russische Federatie wordt binnen de kaders van de Raad van Europa, onder meer door Secretaris-Generaal Jagland en binnen het Comité van Ministers, aangesproken op deze nieuwe wet. Het kabinet steunt dit expliciet. Een statenklacht ingevolge artikel 33 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ziet op mensenrechtenschendingen als zodanig, niet op het weigeren van de tenuitvoerlegging van uitspraken. Toezicht op de tenuitvoerlegging is belegd bij het Comité van Ministers.
Bent u bereid in Europees verband het initiatief te nemen tot een scherpe veroordeling van deze nieuwe wet namens de EU?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om in de Raad van Europa het initiatief te nemen tot een scherpe veroordeling van deze nieuwe wet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om onder artikel 33 van het EVRM een statenklacht tegen Rusland bij het Hof aanhangig te maken op basis van niet-nakoming van de bepalingen van het Verdrag en de Protocollen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'We zijn een schietschijf voor terroristen', marechaussee bij Tweede Kamer klaagt over klein pistool’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van dit bericht waarin de marechaussee aangeeft onvoldoende bewapend te zijn tegen een aanval van terroristen?1
Ja.
Hoe is de bewapening van de marechaussee op dit moment georganiseerd? Hoe oordeelt u over deze huidige bewapening van de marechaussee die onder andere belast is met de beveiliging van de Tweede Kamer, maar ook met het bewaken en beveiligen van andere kwetsbare plekken in Nederland?
Het beveiligingsconcept dat wordt uitgevoerd rondom de verschillende locaties wordt bepaald op grond van specifieke informatie over dreiging en risico. Deze informatie kan verschillen per situatie en locatie. De uitrusting, waaronder de bewapening, maakt onderdeel uit van het beveiligingsconcept. Het beveiligingsconcept wordt regelmatig geëvalueerd in relatie tot de dreiging en het risico en in relatie tot de veiligheid van mensen die ervoor zorgen dat bepaalde kwetsbare objecten worden bewaakt en beveiligd. Dit is ook gebeurd naar aanleiding van de recente aanslagen in Parijs. De uitrusting, waaronder de bewapening, wordt indien nodig aangescherpt in samenspraak tussen de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), de lokale gezagen en de Koninklijke Marechaussee zelf. Hiermee is gewaarborgd dat het beveiligingsconcept en de bewapening actueel zijn. Over de precieze uitrusting, inclusief de bewapening, kan ik geen mededelingen doen, omdat dit inzicht geeft in de werkwijze van de Koninklijke Marechaussee. De veiligheid van de objecten die de Koninklijke Marechaussee bewaakt en dat van het personeel is hiermee niet gediend.
Is deze bewapening naar uw oordeel voldoende om in het geval van een terroristische aanslag adequaat te kunnen handelen en weerstand te kunnen bieden om deze aanslag te stoppen? Is de bewapening naar uw oordeel evenredig aan het te verwachten niveau van geweld door terroristen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe schaalt de marechaussee op dit moment op als zich een noodsituatie voordoet en gebeurt dit op alle kwetsbare plekken in Nederland op dezelfde wijze?
Voor elk beveiligingsconcept geldt dat er onmiddellijk opgeschaald kan worden. De aard en omvang van de dreiging en het risico bepaalt hoe invulling wordt gegeven aan de opschaling. In het kader van bewaken en beveiligen kan de Koninklijke Marechaussee opschalen tot het hoge geweldsspectrum met daarbij passende uitrusting, waaronder zwaardere bewapening. Specialistische interventie eenheden zijn landelijk inzetbaar ten behoeve van interventie in het hoogste geweldsspectrum. Over de precieze wijze van opschaling kan ik geen mededelingen doen (zie antwoord hierboven).
Wat is er voor nodig om de bewapening van de marechaussee te laten voldoen aan de wensen van de marechaussee zelf en bent u hiertoe bereid en de Tweede Kamer daarover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Het optreden van Nederlandse special forces in Afrika |
|
Jasper van Dijk , Harry van Bommel |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Nederland actiever bij bestrijden terreur in Afrika», over Nederlandse mariniers en commando’s die jaarlijks Afrikaanse militairen opleiden in contra-terroristische tactieken?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat, gegeven de omgeving waarin de Nederlandse militairen hun werk in Afrika doen, het toepassen van wapengeweld en het risico van blootstelling daaraan reële risico’s zijn? Indien neen, waarom niet?
De trainingsactiviteiten en oefeningen worden uitgevoerd op militaire oefenterreinen, militaire kazernes en locaties die als zodanig herkenbaar en afgeschermd zijn. Het risico van het toepassen van wapengeweld en het risico van blootstelling daaraan is daardoor gering (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2711).
In de «evaluatie inzet Nederlandse militairen 2014» (Kamerstuk 29 521, nr. 291) is gemeld dat Nederlandse militaire eenheden tijdens oefeningen in Afrika samen met Afrikaanse eenheden trainen. Hierbij staan de geïntegreerde civiel-militaire benadering en capaciteitsopbouw centraal. Deze gezamenlijke oefeningen worden gefinancierd uit het Budget Internationale Veiligheid.
Kunt u aangeven of er van de kant van Nederlandse militairen bij deze oefeningen sprake is geweest van het toepassen van wapengeweld of blootstelling daaraan?
Van de kant van Nederlandse militairen is bij deze oefeningen geen sprake geweest van het toepassen van wapengeweld of blootstelling daaraan.
Kunt u een overzicht geven van de deelname van Nederlandse militairen aan contraterreuroefeningen in Afrika de afgelopen vijftien jaar?
Nederlandse militairen nemen sinds 2007 deel aan de jaarlijkse contraterreur-gerelateerde oefening Flintlock (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2711). Nederland neemt geen deel aan andere contraterreur-gerelateerde oefeningen in Afrika.
De samenstelling en de locaties van Flintlock verschillen per jaar. De algemene doelstelling is het trainen van het tactische en operationele militaire niveau van Afrikaanse strijdkrachten, het vergroten van de samenwerking en de interoperabiliteit tussen de deelnemende landen en het uitbreiden van de capaciteiten van de Afrikaanse landen om zelf terrorisme in de regio beter te kunnen bestrijden. De trainingsactiviteiten richten zich op het aanleren en verbreden van algemene militaire vaardigheden op pelotonsniveau, zoals patrouilleren, navigeren, schieten en het inrichten van controleposten. Het betreft geen specifieke contraterreurvaardigheden.
Nederland neemt aan Flintlock deel omdat het programma een unieke mogelijkheid biedt om onder klimatologisch en geografisch uitdagende omstandigheden in Afrika te trainen en te oefenen. Ook biedt de oefening kansen om de samenwerking en informatie-uitwisseling met internationale partners te bevorderen. Ten slotte kunnen Nederlandse militairen zich dankzij de oefening bekwamen in het trainen van militaire eenheden, in dit geval van Afrikaanse landen. Dat de Nederlandse eenheden ook bijdragen hebben geleverd aan de regionale capaciteit voor terrorismebestrijding is een positief aspect van de oefening, maar niet het hoofddoel van de Nederlandse bijdragen.
Nederlandse militairen hebben vanaf 2007 in wisselende samenstellingen en op verschillende locaties deelgenomen aan de oefening Flintlock:
Deelt u de opvatting dat het opleiden in contra-terroristische tactieken van Afrikaanse militairen niet in een geïsoleerde, maar in een (potentieel) gevaarlijke omgeving plaatsvindt en daarom aan de Kamer gemeld dient te worden? Welk beleid hanteert u wat betreft het melden van deelname aan deze en vergelijkbare trainingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u het bericht ««Mariniers zorgden voor kentering in piraterij»», over een taakgroep van het Korps Mariniers die betrokken was bij de bestrijding van piraterij voor de kust van Somalië?2
Ja.
Kunt u aangeven wat de precieze activiteiten waren van deze taskforce?
De taskforce heeft activiteiten uitgevoerd in het kader van de antipiraterij-operatie Ocean Shield. Antipiraterij-operaties zijn altijd gemeld via de artikel 100-procedure. De Kamer is uitgebreid geïnformeerd over de activiteiten van mariniers en andere eenheden in de antipiraterij-operaties. Zo sprak de toenmalige Minister van Defensie over deze activiteiten met de Tweede Kamer op 14 juni 2012. De naam van onderhavige taskforce is destijds niet genoemd.
Klopt het dat het bestaan van deze taskforce niet aan de Kamer is gemeld? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd? Welk beleid hanteert u wat betreft het melden van deze en vergelijkbare operaties?
Zie antwoord vraag 7.
Commerciële handel in weefsel en ledematen van geaborteerde kinderen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u er kennis van genomen dat klinieken van Planned Parenthood Federation of America (PPFA), de grootste aanbieder van abortussen in de Verenigde Staten, commerciële handel dreven met bedrijven en laboratoria in weefsel en ledematen van geaborteerde kinderen?1
Ik heb kennis genomen van de informatie in de door u aangedragen bronnen.
Bent u ermee bekend dat klinieken van de PPFA de abortusmethode wijzigden met als doel het zo intact mogelijk «oogsten van organen», zoals het menselijk hart, menselijke ogen, de menselijke lever en de menselijke hersenen?
Het verslag van de hoorzitting die op 29 september 2015 in het Huis van Afgevaardigden in de Verenigde Staten (VS) is gehouden, laat zien dat – geheel in overeenstemming met de Amerikaanse federale wetgeving uit 1993 – de PPFA donatie van foetaal weefsel voor medisch onderzoek faciliteert. Een donatie gebeurt uitsluitend op wens van en met nadrukkelijke toestemming van de betrokken vrouw. Minder dan 1% van de PPFA klinieken faciliteert deze donaties. Er is geen sprake van commerciële handel of van een winstoogmerk.
Er is geen sprake van het wijzigen van de methode van afbreking van een zwangerschap om foetaal weefsel zo intact mogelijk te verkrijgen; het is altijd de gezondheid van de vrouw die voorop staat bij het kiezen van de methode van zwangerschapsafbreking.
Wat vindt u van de genoemde handelwijze van Planned Parenthood? Deelt u de mening dat commerciële handel in weefsel en organen van geaborteerde kinderen en het wijzigen van de abortusmethode om organen zo intact mogelijk te «oogsten» onwenselijk zijn?
De Nederlandse Wet2 foetaal weefsel stelt dat het verboden is een vergoeding te geven of te ontvangen voor het ter beschikking stellen van foetaal weefsel voor bewaring of gebruik. Commerciële handel in organen of weefsel dat overblijft na een abortus is dan ook niet toegestaan. De behandelmethode wordt bepaald door de arts in samenspraak met de ongewenst zwangere vrouw. Uitgangspunt hierbij is dat de vrouw de best mogelijke zorg krijgt.
Daar komt bij dat in de Wet afbreking zwangerschap is neergelegd dat een kliniek beheerd wordt door een rechtspersoon die geen winst nastreeft. In Nederland voldoet de abortushulpverlening aan hoge kwaliteits- en veiligheidsnormen. De inspectie voor de Gezondheidszorg houdt hierop toezicht.
Gezien de overeenkomsten in Nederlandse en Amerikaanse wetgeving met betrekking tot bewaren en gebruiken van foetaal weefsel is er geen aanleiding om hierover op diplomatiek niveau te acteren.
Welke diplomatieke mogelijkheden heeft u in de afgelopen periode benut, en gaat u ook de komende periode benutten, om dergelijke praktijken in de Verenigde Staten te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat commerciële handel in organen van geaborteerde kinderen en/of het wijzigen van de abortusmethode met als doel het zo intact mogelijk «oogsten van organen», niet in Nederlandse abortusklinieken, ziekenhuizen en universitaire medische centra voorkomen? Deelt u de mening dat dit in strijd zou zijn met onze wetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel bedraagt de subsidie die de International Planned Parenthood Federation (IPPF), waar de PPFA deel van uitmaakt, direct, dan wel indirect ontvangt vanuit de Nederlandse rijksbegroting? Klopt het dat de totale subsidie jaarlijks meer dan € 5 miljoen bedraagt? Is het mogelijk de subsidiebedragen uit te splitsen naar de verschillende subsidieregelingen, zoals het Safe Abortion Action Fund, de subsidie van het Fonds Keuzes en Kansen, SALIN en de subsidieregeling BZ? Hoeveel subsidie is de regering voornemens in 2016 te verstrekken aan de IPPF?
De jaarlijkse subsidie aan IPPF bedraagt 2,5 miljoen euro en valt onder het Fonds «Keuzes en Kansen». Deze subsidie wordt specifiek ingezet voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van jongeren. De PPFA ontvangt geen financiële steun van IPPF.
IPPF is een belangrijke partner van Nederland om het gebrek aan anticonceptie terug te dringen en zo de 225 miljoen vrouwen wereldwijd, die wel anticonceptie willen gebruiken maar daar momenteel geen toegang toe hebben, meer zeggenschap over hun eigen leven te geven. Daarom is de regering voornemens om de bijdrage aan IPPF wat te verhogen en tevens hun inzet op humanitaire hulp te versterken.
De SALIN subsidieregeling is enkele jaren geleden afgerond. Het Safe Abortion Action Fund ontvangt 3,8 miljoen euro over een periode van 4 jaar.
Hoeveel bedraagt de subsidie die de IPPF direct dan wel indirect ontvangt vanuit de Europese Unie? Is het mogelijk de subsidiebedragen uit te splitsen naar de verschillende subsidieregelingen?
In 2014 ontving IPPF € 992.000 van de Europese Commissie en in 2013 € 625.000.
Kunt u garanderen dat geen van de onder vraag 6 en 7 genoemde subsidies gebruikt wordt voor commerciële handel in organen van geaborteerde kinderen of voor abortussen waarbij de methode gewijzigd wordt met als doel het zo intact mogelijk «oogsten van organen»?
Er is geen sprake van commerciële handel. Intrekken van subsidies aan IPPF is niet aan de orde en ook niet gewenst. IPPF’s dienstverlening komt vooral ten goede aan arme, kwetsbare mensen en jongeren.
Als u op de voorgaande vraag geen garanties kunt geven, bent u dan bereid om de Nederlandse subsidies aan de IPPF in te trekken en / of zich op Europees niveau sterk te maken voor het intrekken van de subsidies aan de IPPF?
Zie antwoord vraag 8.
De detentie en deportatie van vluchtelingen in Turkije |
|
Marit Maij (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van Amnesty International over de detentie en deportatie van vluchtelingen door Turkije?1
Ja
Bent u op de hoogte van het feit dat Turkije Syrische en Irakese vluchtelingen terugstuurt en daarmee het belangrijkste onderdeel van het VN Vluchtelingenverdrag schendt en zo ja, bent u bereid om in Europees verband Turkse regeringsleiders hier op aan te spreken?
Het kabinet is bekend met deze berichten. De EU-delegatie in Ankara staat in nauw contact met de Turkse autoriteiten en Amnesty International om opheldering te krijgen over de in het rapport beschreven misstanden en heeft de Turkse autoriteiten verzocht een onderzoek in te stellen.
Turkije heeft zich gecommitteerd aan het principe van non-refoulement, in de artikelen 4 en 55 van de Turkse Wet op Vreemdelingen en Internationale Bescherming. Op grond van deze wet kan internationale bescherming worden verleend aan alle vreemdelingen, ongeacht hun nationaliteit. Turkije onderstreept verder dat het een no-returnbeleid heeft voor Syriërs, en dat de ongeveer 2,5 miljoen vluchtelingen die het land opvang biedt daarvan het bewijs zijn.
Voor beantwoording van de vraag of sprake is van strijd met internationaal recht, acht het kabinet van belang het onderzoek naar de in het rapport beschreven misstanden af te wachten.
Heeft u eerder signalen ontvangen over het vastketenen en mishandelen van vluchtelingen in deze detentiecentra in Turkije, zoals nu gedocumenteerd door Amnesty? Kunt u de Kamer informeren over de omstandigheden in deze centra en in welke mate detentie daadwerkelijk gerechtvaardigd is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering van Amnesty International dat het detineren van deze groepen, vaak 1.000 kilometer verderop, zonder duidelijke rechtsgrond en zonder contact met de buitenwereld ontoelaatbaar is en in strijd met internationaal recht? Zo ja, welke consequenties bent u bereid daar aan te verbinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden deze berichten zich tot het EU/Turkije actieplan van de Europese Commissie? Worden deze detentiecentrum betaald met steun van Europa? Op wat voor manier controleert de EC deze detentiecentra en welk mandaat hebben zij om hier in te grijpen?
Het EU Turkije actieplan bestaat uit twee delen: één deel over steun aan Syrische vluchtelingen die onder het Turkse tijdelijke beschermingsregime vallen en de gemeenschappen die hen opvangen, en één deel over de versterking van de samenwerking ter voorkoming van illegale migratie naar de EU. Daarin staan onder meer afspraken om het migratiemanagement in Turkije te verbeteren. Voor de inhoud van het actieplan verwijs ik kortheidshalve naar de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 27 oktober 2015.2
Vanuit het pre-accessie instrument (IPA) zijn in het verleden diverse detentiecentra in Turkije gefinancierd. De EU-delegatie in Ankara is in nauw contact met de Turkse autoriteiten en Amnesty International om opheldering te krijgen over de in het rapport beschreven misstanden en heeft de Turkse autoriteiten verzocht een onderzoek in te stellen.
In het verleden is ook in projectverband Turkije technische ondersteuning aangeboden om de terugkeercapaciteit en -procedures te versterken. Deze richtte zich onder meer op het in lijn brengen van Turkse procedures en regelgeving met de EU Terugkeerrichtlijn.
Bent u het eens met de constatering dat de reden waarom Turkije vluchtelingen terug stuurt, te maken heeft met het feit dat Turkije geen uitvoering geeft aan het 1967 Protocol en het zodoende Syriërs niet erkent als vluchtelingen en het Verdrag dus ook niet zou schenden? Kunt u de Kamer informeren over de acties die de EU onderneemt om er voor te zorgen dat Turkije het volledige VN Vluchtelingenverdrag zo snel mogelijk ratificeert?
Deze mening deel ik niet. Op grond van de Wet op Vreemdelingen en Internationale Bescherming is het non-refoulementbeginsel ook van toepassing op vluchtelingen van buiten Europa, die in Turkije de status van «conditional refugee» kunnen krijgen. Bovendien is Turkije als verdragspartij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden (EVRM) verbonden aan de verdragsverplichtingen die voortvloeien uit onder meer artikel 3 EVRM.
Turkije biedt veel Syrische vluchtelingen op dit moment een (tijdelijke) status. Met het Gezamenlijke EU-Turkije Actieplan heeft Turkije zich gecommitteerd om de (juridische) status van onder andere deze groep vluchtelingen te verbeteren. Bovendien, als gevolg van de verplichtingen die voortvloeien uit de Visa Roadmap, zal Turkije zijn nationale asielwet- en regelgeving verder in lijn moeten brengen met internationale en Europese standaarden. Daarvoor is het niet per se noodzakelijk dat Turkije formeel afstand doet van de geografische beperking. Het is voldoende wanneer op grond van de Turkse nationale wet- en regeling de bescherming en bijbehorende rechten en voorzieningen voor vluchtelingen in overeenstemming zijn met het VN Vluchtelingenverdrag.
Het bericht dat oliebedrijf Total de Oegandese staat aanklaagt |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het oliebedrijf Total op basis van het investeringsgeschillenbeslechtingssysteem (ISDS) een zaak heeft aangespannen tegen de Oegandese overheid met behulp van een bilateraal investeringsverdrag tussen Oeganda en Nederland?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over de rol van Nederland als claimwalhalla en uw antwoorden daarop? Hoe oordeelt u over het feit dat Total de Oegandese staat aanklaagt op basis van een investeringsverdrag met Nederland? Is hier volgens u sprake van treaty shopping?2
In reactie op Kamervragen met het kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3232) heb ik aangegeven dat alle bedrijven, die zich in Nederland als rechtspersoon hebben gevestigd en een investering hebben gedaan in een land waarmee Nederland een investeringsbeschermingsovereenkomst (IBO) heeft afgesloten, een beroep kunnen doen op deze IBO. Dit geldt ook voor Total E&P Uganda B.V. Aandacht verdient in dit kader het gebruik van deze verdragen door Nederlandse investeerders die hier geen substantiële bedrijfsactiviteiten verrichten. Zoals ik in de brief van 25 juni 2014 in reactie op de motie Van Ojik (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1397) heb aangegeven, acht ik het gebruik van een IBO door een bedrijf dat geen substantiële bedrijfsactiviteiten verricht onwenselijk. Dit is een van de punten die Nederland zal herzien bij de modernisering van de IBO’s.
Bent u van oordeel dat Total zich aan de Oegandese wet zou moeten houden en de verplichting heeft om «stamp duty» te betalen op het aandeel dat het bedrijf kocht in een project van Tullow Oil in Oeganda?
De vraag of Total de verplichting heeft om deze belasting te betalen is juist onderwerp van het geschil en ligt nu ter beslissing voor aan een arbitragepanel. Nederland zet zich in om maatschappelijk verantwoord ondernemen in het buitenland te stimuleren. Het kabinet stimuleert het Nederlandse bedrijfsleven om invulling te geven aan hun eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid. De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen maken duidelijk wat de Nederlandse overheid (en 45 andere landen) van bedrijven verwacht bij het internationaal zakendoen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Hieronder valt dat bedrijven de belastingwetten en -regelgeving in alle landen waarin zij actief zijn naar de letter en de geest naleven.
Deelt u de mening dat het, met het oog op democratische controle en een beoordeling van de zaak, zeer onwenselijk is dat Total weigert bekend te maken om hoeveel geld het gaat en waarom de heffing niet betaald hoeft te worden? Welke middelen hebben de Oegandese overheid en andere betrokkenen om de hoogte van de claim te achterhalen?
De Oegandese overheid heeft als verweerster in de zaak inzage in de hoogte van de claim. Andere betrokkenen kunnen vragen aan de Oegandese overheid of ze deze informatie met hen wil delen op basis van de «Access to Information Act». In de brief van 25 juni 2014 in reactie op de motie Van Ojik (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1397) heb ik aangegeven dat ik een voorstander ben van transparantie in investeringsarbitrage om de legitimiteit van deze procedures te vergroten. In reactie op Kamervragen met het kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3232) heb ik het belang van transparantie in arbitrageprocedures nogmaals onderstreept. Dit is een van de verbeterpunten die Nederland zal opnemen in de herziening van de bestaande Nederlandse IBO’s.
Zijn de Product Sharing Agreements, op basis waarvan Total claimt belastingvrijstelling te hebben gekregen, vertrouwelijk ter inzage voor Oegandese parlementariërs, journalisten en non-gouvernementele organisaties (ngo’s)? Zo nee, ziet u hier een rol weggelegd voor de Nederlandse ambassade in Oeganda?
Production-Sharing Agreements (PSAs) zijn contracten tussen een staat en een investeerder voor het exploiteren van natuurlijke grondstoffen. Openbaarmaking van informatie van de overheid wordt in Oeganda geregeld in de «Access to Information Act» uit 2005. In deze wet wordt een specifieke uitzondering gemaakt voor commerciële contracten; de inhoud daarvan kan alleen openbaar worden gemaakt wanneer beide partijen daarmee instemmen. Het ligt niet voor de hand dat private partijen hiermee instemmen omdat dit hun concurrentiepositie kan schaden. De ambassade zal de Oegandese regering en Total blijven oproepen zo transparant mogelijk te opereren, conform de Nederlandse doelstellingen over transparantie binnen de extractie-industrie.
Deelt u de mening dat een arbitragezaak als deze een gat kan slaan in de begroting van ontwikkelingslanden, terwijl zij dat geld hard nodig hebben, bijvoorbeeld voor armoedebestrijding?
In IBO’s worden afspraken gemaakt over een minimum bescherming van buitenlandse investeringen. Het doel daarvan is investeerders te beschermen tegen ongerechtvaardigd en willekeurig overheidshandelen. Het gaat dus niet om het onderwerp van overheidsingrijpen, maar om de wijze waarop een maatregel wordt ingevoerd. Een claim zal alleen slagen indien een van de afspraken uit de
IBO is geschonden. Of de claim slaagt, ligt nu ter beslissing voor aan een arbitrage tribunaal.
Uit studies van de UNCTAD blijkt dat ongeveer 25% van de zaken in het voordeel van investeerders wordt beslist.3 Uit onderzoek van Susan Franck blijkt dat investeerders gemiddeld $ 622.6 miljoen claimden en het gemiddelde toegewezen bedrag $ 16.6 miljoen bedroeg.4 In zijn algemeenheid ben ik van mening dat publiek geld verstandig moet worden besteed. Zorgvuldig en betrouwbaar overheidsbeleid is een voorwaarde om claims te vermijden, hetzij via arbitrage, hetzij via de reguliere rechtsgang.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rusland kan uitspraken EHRM naast zich neerleggen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bekrachtigen van deze wet door president Poetin?
Dit is een zeer zorgelijke ontwikkeling. Alle lidstaten van de Raad van Europa zijn verplicht tot het ten uitvoer leggen van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De interpretatie en uitvoering van nationale wetten, waaronder de Grondwet, mogen niet leiden tot een situatie waarin de lidstaten, waaronder de Russische Federatie, geen gehoor geven aan deze uitspraken.
Wat is exact de inhoud van de wet? In hoeverre zorgt die ervoor dat Rusland uitspraken over mensenrechten van het EHRM voortaan mag negeren?
De aangenomen wetgeving geeft het Constitutionele Hof van de Russische Federatie de mogelijkheid om te bepalen of uitspraken van interstatelijke organen aangaande klachten tegen de Russische Federatie op het gebied van mensenrechten en vrijheden in tegenspraak zijn met de Russische Grondwet. Het Constitutionele Hof kan de uitspraak vervolgens «onuitvoerbaar» verklaren, waarna de Russische autoriteiten tenuitvoerlegging van de uitspraak kunnen weigeren.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat Rusland, als lid van de Raad van Europa en partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), uitspraken van het EHRM, die dienen ter waarborging en naleving van mensenrechten, negeert? Zo ja, op welke wijze kunt u in Europees verband Rusland hierover aanspreken?
De Russische Federatie is partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mensen en is derhalve verplicht om uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ten uitvoer te leggen.
De Russische Federatie wordt binnen de kaders van de Raad van Europa, onder meer door Secretaris-Generaal Jagland en binnen het Comité van Ministers, aangesproken op bovengenoemde ontwikkelingen. Het kabinet steunt dit.
Welke gevolgen heeft het bekrachtigen van deze wet door Poetin voor het lidmaatschap van Rusland van de Raad van Europa?
Het kabinet vindt het belangrijk om met Rusland in gesprek te blijven over mensenrechten. De Raad van Europa is een belangrijk forum in dit verband. Het kabinet hecht er dan ook aan dat Rusland lid blijft van de Raad van Europa en dat Rusland binnen dit forum duidelijk wordt aangesproken op zorgelijke ontwikkelingen zoals deze nieuwe wetgeving. Vooralsnog heeft het Constitutionele Hof zich nog niet over specifieke uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uitgesproken.
Op welke wijze is invulling gegeven aan de door u in antwoord op eerdere vragen2 aangekondigde initiatieven om Rusland diplomatiek aan te spreken op het naleven van uitspraken van het EHRM (mede naar aanleiding van de uitspraak van het Russische Constitutionele Hof hierover in juli jl.)? Wat is de oorzaak dat deze diplomatieke initiatieven geen effect hebben gehad?
Nederland spreekt zich in het Comité van Ministers regelmatig uit tegen het niet-uitvoeren van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens door lidstaten van de Raad van Europa, waaronder de Russische Federatie.
De vernieling van drie Nederlandse bedrijven in Ethiopië |
|
Roelof van Laar (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Menigte verwoest Nederlandse bedrijven in Ethiopië: aanval niet te stuiten» en «Protests in Ethiopia leave at least five dead, possibly many more»?1 2
Ja.
Bent u reeds in contact met de volgens het RTL-artikel getroffen Nederlandse bedrijven? Zijn er naast deze drie bedrijven nog meer (al dan niet Nederlandse) bedrijven getroffen? Kunt u daarbij aangeven of de getroffen bedrijven gebruikmaken of hebben gemaakt van het bedrijfsleveninstrumentarium?
De Nederlandse ambassade staat in bijna dagelijks contact met de twee getroffen Nederlandse bedrijven, Solagrow en Grazeland. Ik heb mijn persoonlijke blijk van medeleven laten overbrengen. Andere Nederlandse bedrijven hebben geen schade opgelopen. Grazeland heeft een Private Sector Investering (PSI) subsidie ontvangen ter waarde van bijna 620.000 Euro. Solagrow heeft eerder een Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) subsidie ontvangen, maar dit is voornamelijk ten goede gekomen aan een andere, niet getroffen boerderij van Solagrow.
Wat is volgens u de aanleiding van de aanvallen? Deelt u de opvatting uit het RTL-artikel dat de aanval een gevolg is van land grabbing?3
De voorgenomen uitbreiding van de hoofdstad Addis Abeba op het grondgebied van de Oromo bevolking heeft de vrees aangewakkerd voor land grabbing en onteigeningen. Bij betogingen tegen het uitbreidingsplan gaan betogers soms over tot geweld. De directe aanleiding voor het plunderen en in brand steken van de Nederlandse bedrijven is echter niet duidelijk. Het land waarop beide bedrijven zijn gevestigd, was oorspronkelijk niet in individueel maar in gemeenschappelijk gebruik. Voorafgaand aan de vestiging van de Nederlandse bedrijven (Solagrow in 2012 en Grazeland in 2013) heeft in beide gevallen intensief overleg plaatsgevonden tussen de regionale overheid, de lokale boeren en de Nederlandse ondernemers over vormen van economische samenwerking en het aanleggen van voorzieningen voor de gehele gemeenschap. Dit heeft ertoe geleid dat de samenwerking met de bevolking de afgelopen jaren goed is verlopen. Voorlopig moeten we het houden op uit de hand gelopen woede van een bevolking die vreest voor verlies van traditionele landrechten.
Hoe bestempelt u de door Reuters gestelde gang van zaken dat de Ethiopische regering als eerste landeigenaar zonder (enig) overleg met de lokale bevolking land toeschreef aan onder andere buitenlandse investeerders? Kunt u toelichten wat de gang van zaken is bij het verkopen van landbouwgronden aan bedrijven in Ethiopie en bij de getroffen bedrijven in het bijzonder?4
Het ter beschikking stellen aan bedrijven van land dat in individueel gebruik is, gebeurt op basis van een financiële schadeloosstelling. De hoogte hiervan verschilt per regio, maar ook bij de toekenning van land aan de getroffen Nederlandse bedrijven is die schadeloosstelling betaald.
Kunt u toelichten of en hoe de Ethiopische regering heeft gereageerd naar aanleiding van de vernielingen, en wat diens vervolgstappen zijn met betrekking tot bijvoorbeeld vervolging van de daders en het wegnemen van de oorzaken van de onrust?
De Ethiopische overheid biedt waar mogelijk bescherming aan bedrijven in de getroffen gebieden. Daarnaast voert de overheid gesprekken met de lokale bevolking om een vreedzaam einde te maken aan het geweld. De regering heeft bij monde van de premier laten weten dat een definitief besluit over het uitbreidingsplan voor Addis Abeba alleen na uitgebreide consultatie van de bevolking zal worden genomen, maar dat gewelddadige protesten en vernielingen niet zullen worden getolereerd. Tegen de aanstichters van het geweld zullen juridische stappen worden ondernomen.
Was u op de hoogte van de keuze van één van de in het artikel aangehaalde bedrijfseigenaren om wegens onrust in het gebied verderop te gaan wonen? Is er contact geweest tussen ondernemers en de ambassade over dergelijke onrust, en welke rol heeft de ambassade daarbij gespeeld?
Ja, aanvankelijk was er onenigheid tussen één van de genoemde Nederlandse bedrijven en boeren uit de directe omgeving. De Nederlandse ambassade was intensief betrokken bij de oplossing van de gerezen problemen. Dit is ook tot volle tevredenheid van alle betrokkenen gelukt. De bewoners uit de naaste omgeving van het bedrijf hadden ook niets te maken met de recente gewelddadigheden.
Wat kunnen de Nederlandse en Ethiopische overheid naar uw mening doen om ervoor te zorgen dat Nederlandse ondernemers veilig kunnen blijven ondernemen in de buurt van Addis Abeba? Welke van deze mogelijkheden gaat u in gang zetten dan wel bij de Ethiopische regering bepleiten?
Er is intensief overleg tussen de ambassade en de Ethiopische overheid om eventuele veiligheidsproblemen van Nederlandse bedrijven tijdig te kunnen signaleren en passende maatregelen te treffen. Inmiddels heeft een missie, bestaande uit vertegenwoordigers van de federale en lokale overheid, alsook de ambassade, een bezoek aan het getroffen Nederlandse bedrijf Solagrow gebracht om de situatie in ogenschouw te nemen. De missie is ook het gesprek met de lokale bevolking aangegaan over wat er is gebeurd en waarom, en hoe een herhaling van de gebeurtenissen kan worden voorkomen. Een soortgelijke missie wordt georganiseerd naar het andere getroffen Nederlandse bedrijf, Grazeland. Op basis van deze bezoeken en een door de bedrijven op te maken inventarisatie van de schade zal de ambassade overleg tussen de getroffen Nederlandse bedrijven en de Ethiopische overheid faciliteren over eventuele tegemoetkomingen en garanties van de kant van de Ethiopische overheid.
Deelt u de opvatting dat Nederland als partner en promotor van verantwoord ondernemerschap in Ethiopië samen met de Ethiopische regering zorg moet dragen voor een zo goed mogelijk ondernemersklimaat inclusief randvoorwaarden voor verantwoord ondernemen aldaar? Welke (extra) stappen gaat u zetten om daartoe te komen en voedingsbodems voor dergelijke aanvallen weg te nemen?
In EU verband is een beroep gedaan op alle betrokken partijen om af te zien van geweld en opruiende uitspraken en met elkaar in dialoog te gaan. Een goed ondernemingsklimaat is de primaire verantwoordelijkheid van de Ethiopische regering. Gewelddadige betogingen, hoe verklaarbaar ook, zijn niet acceptabel. Maar het is ook van belang dat de vrijheid van meningsuiting en vergadering wordt gerespecteerd. In de gesprekken die Nederland voert met de Ethiopische autoriteiten is een verantwoord ondernemingsklimaat regelmatig onderwerp van gesprek. Voor een aantal activiteiten op het terrein van (economische) ontwikkeling is een verantwoord ondernemingsklimaat zelfs het doel van onze samenwerking.
De bosbranden in Indonesië en het streven naar duurzame palmolie |
|
Jan Vos (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Up in smoke: failures in Wilmar’s promise to clean up the palm oil business», van o.a. Friends of the Earth van december 2015?1
Ja
Wat is uw reactie op de conclusies uit het rapport dat palmolieproducenten Wilmar International en Bumitama Agri hun eigen «duurzame palmolie» beleid, de Indonesische wetgeving, alsook de in het rapport genoemde New York Declaration on Forests niet naleven?
Wilmar, Bumitama Agri, andere internationale en ook Nederlandse bedrijven hebben een stap voorwaarts gezet door zich te verbinden aan de verduurzaming van palmolieproductie. Bedrijven leggen hun ambities op verschillende manieren vast; via nationale toezeggingen (zoals in Nederland in 2010 via het Manifest Taskforce Duurzame Palmolie), via bedrijfseigen toezeggingen of als partij bij internationale, vaak sectorbrede of sector-overstijgende verklaringen of fora, zoals Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) en de New York Declaration on Forests. Zo heeft Wilmar in 2013 zich publiekelijk gecommitteerd aan een beleid om niet te branden en geen nieuwe veengronden in gebruik te nemen. Deze toezegging strekt zich ook tot toeleverende partners in de palmolieketen. Tegen deze achtergrond zijn de – in het rapport vermelde – branden op plantages van Wilmar en Bumitama Agri zorgwekkend. Beide bedrijven hebben naar aanleiding van het rapport onderzoek gedaan naar de voorvallen en oorzaken ervan. Vervolgens hebben zij hun positie ten aanzien van een geen-branden-beleid opnieuw bevestigd.
Deelt u de mening dat de betrouwbaarheid van de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) in het geding is gekomen nu uit dit rapport blijkt dat 2 van de 3 onderzochte plantages, waar Wilmar palmolie produceert, RSPO-leden zijn?
In de mondiale markt verwelkomt Nederland RSPO als vrijwillige en transparante standaard. Maatschappelijke organisaties stellen deze standaard mede vast en monitoren de naleving ervan. In dit kader heeft het – ook door Milieudefensie bepleite – onafhankelijke toezicht vorm gekregen. Een voorbeeld hiervan is het monitoren via satellieten van ontbossing door het programma Forest Watch. Daaruit blijkt dat het aandeel branden op RSPO gecertificeerde plantages drastisch is gereduceerd. Tevens is geconstateerd dat het systeem niet 100% waterdicht is. Dit is geen reden de betrouwbaarheid van RSPO in twijfel te trekken. RSPO kent een klachtenmechanisme en doet onderzoek naar specifieke schendingen van de standaard door haar leden. Inbreuk op de standaard kan schorsing tot gevolg hebben. Zo werd op 17 november 2014 een aantal RSPO leden dat de standaard had overtreden, geschorst.
Wat betekenen de bevindingen uit dit rapport, zeker met betrekking tot het niet nakomen van de vrijwillig door bedrijven overeengekomen en publiekelijk verklaarde doelstellingen voor duurzame palmolie en RSPO, voor de Europese ambitie die u 7 december jl. lanceerde om in 2020 tot 100 procent duurzame palmolie in Europa te komen?
Eventuele schendingen van de afspraken moeten serieus worden genomen, maar ondermijnen niet de ambities en concrete acties op dit terrein. De ambitie om te komen tot een 100% duurzame palmolie keten in 2020 is met de verklaring van 7 december jl. breder in Europa overgenomen. De verklaring is ondertekend door acht sectororganisaties die actief zijn in tien Europese landen en wordt ondersteund door vijf EU lidstaten (Denemarken, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Nederland). Deze verklaring geeft een krachtig signaal af naar de markt en draagt bij aan het beleid van Nederland om tot verduurzaming in de palmolie-keten te komen.
Om bovenstaande doelstelling te realiseren, is het van belang om de aanbod- en vraagkant van de keten goed op elkaar af te stemmen. Dat is op dit moment nog onvoldoende het geval. Ongeveer de helft van de RSPO-gecertificeerde palmolie wordt als zodanig aangekocht door de vragende partijen. Voor plantagebedrijven en kleine producenten is dat onvoldoende aanmoediging voor extra inspanningen. In deze context zijn het marktsignaal en de inspanningsverplichting op de conferentie van 7 december 2015 essentieel.
Bent u verrast door de conclusies van dit rapport waar het gaat om de mate waarin bedrijven om de nationale wetgeving van Indonesië heen kunnen werken, in het licht van uw inspanningen met de Indonesische overheid op dit thema (zie beantwoording eerdere vragen)?2
Het verder ontwikkelen van lokale capaciteit voor implementatie en handhaving van minimaal de eigen standaard en wetgeving (Indonesian Sustainable Palm Oil, ISPO) is een belangrijk punt van aandacht voor het kabinet. Daarnaast moedigt het kabinet de Indonesische overheid aan snel helderheid te scheppen in landclassificatie en concessieverlening, inclusief eenduidig en door iedereen toe te passen kaarten. Nederland blijft de Indonesische autoriteiten en maatschappelijke partijen ondersteunen bij de opschaling van de duurzame productie van palmolie. Dat gebeurt al met steun aan kleine producenten, programma’s voor kennisontwikkeling en -deling op het gebied van duurzaam landgebruik en innovatie. Tijdens de klimaatconferentie in Parijs sloot het Initiatief Duurzame Handel (IDH) een samenwerkingsovereenkomst af met de gouverneur van Zuid-Sumatra om duurzame productie van palmolie te bevorderen en het probleem van bosbranden en veengronden op provinciaal niveau te helpen aanpakken.
Is in uw ogen de Indonesische wet, die voorschrijft dat bedrijven verantwoordelijk zijn voor alle branden die op hun gronden woeden – ongeacht wie ze heeft aangestoken – te ingewikkeld voor de Indonesische overheid om na te leven? Ziet u aanwijzingen om te concluderen dat de overheid wellicht nalatig is in haar taak om toe te zien op dergelijke wetgeving?
Uit de dialoog met de Indonesische overheid blijkt dat vooral de uitvoering en handhaving van de Indonesische wetgeving ingewikkeld is en tijd vergt. De aanwezigheid van veel kleine boeren compliceert de handhaving. Het platbranden van bossen om nieuwe landbouwgrond te ontwikkelen door kleine boeren is een belangrijke oorzaak van de grote branden. Het is moeilijk om al deze kleine boeren in kaart te brengen en te controleren, zeker omdat platbranden op kleine schaal is toegestaan. De uitdaging ligt in het voorkomen van de branden door kleine boeren. Dit kan door hen te overtuigen van alternatieve manieren van landontginning. Dit vergt kennis en capaciteit bij deze kleine boeren ten aanzien van duurzame productiesystemen en de controle daarover. Mede hiertoe dienen de bij het antwoord op vraag 5 genoemde programma’s.
Welke mogelijkheden ziet u voor de Indonesische overheid om bedrijven alsnog verantwoordelijk te stellen voor branden op hun gronden?
Internationaal opererende bedrijven die vallen onder de OESO-richtlijnen kunnen ter verantwoording worden geroepen. RSPO voorziet verder in de mogelijkheid een onderzoek te starten en sancties toe te passen bij specifieke schendingen van de standaard door haar leden en hun toeleveranciers op gecertificeerde plantages. Verder kent Indonesië wet- en regelgeving met mogelijkheden voor de overheid om bedrijven verantwoordelijk te stellen voor de branden op hun gronden.
Deelt u de stelling dat wanneer de Indonesische overheid op dit terrein in gebreke blijft, de inkopende westerse bedrijven alsook de westerse overheden meer toe moeten zien op het voorkomen van rampen, zoals de branden van de afgelopen maanden? Welke stappen gaat u hiertoe zetten?
Inkopende westerse bedrijven hebben hoe dan ook een eigen verantwoordelijkheid. Internationaal opererende bedrijven worden geacht te ondernemen conform de OESO-richtlijnen. Dit betekent dat zij huidige en potentiële negatieve effecten van hun activiteiten op mens en milieu moeten identificeren, voorkomen of mitigeren en daarover rekenschap moeten afleggen. Als een overheid in gebreke blijft, brengt dit extra risico’s voor bedrijven mee, waarmee zij rekening moeten houden. Deze problematiek vergt een gezamenlijke inzet van bedrijfsleven, NGO’s en overheden op internationaal en nationaal niveau. Bedrijven kunnen, in de vorm van IMVO-convenanten, via hun brancheorganisatie afspraken maken om dit soort risico’s aan te pakken in samenwerking met andere stakeholders. Daarnaast ondersteunt het kabinet met een aantal strategische partnerschappen de capaciteitsopbouw van lokale maatschappelijke actoren in Indonesië om hun invloed te vergroten. Milieudefensie en haar zusterorganisaties zijn ook partij in één van de partnerschappen.
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, kent de palmolie sector veel MKB en kleine boeren. Veel branden ontstaan bij deze kleine boeren, maar slaan vervolgens over op de concessiegebieden van de grotere bedrijven. Een aantal grote palmolie producerende bedrijven heeft daarom zelf extra maatregelen genomen om verantwoordelijkheid te nemen buiten hun eigen concessiegebieden. Een voorbeeld van een dergelijk initiatief is afkomstig van het bedrijf Sime Darby, dat recentelijk (16-19 november 2015) tijdens de jaarlijkse RSPO conferentie heeft aangekondigd om een fire safe zone met een straal van 5 km te creëren rondom hun concessiegebieden.
De brief die Europarlementarier Schaake (D66/ALDE) samen met 33 Europarlementariers aan eurocommissaris Timmermans geschreven heeft op 10 december |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief, die Europarlementarier Schaake (D66/ALDE) samen met 33 Europarlementariers aan eurocommissaris Timmermans geschreven heeft op 10 december jl?1
Ja.
Kunt u ervoor zorgen dat het Nederlandse parlement vóór het plenaire debat over de Europese top inzage krijgt in de brief, die de heer Juncker aan premier Davutoglu van Turkije geschreven heeft? Kunt u aangeven wat de status van de brief is en of deze brief op enige wijze de Lidstaten van de Unie committeert?
Het kabinet is niet gemachtigd inzage te geven in deze brief tussen de Europese Commissie en een derde partij. Het betreft een officieel Commissie-document waarvoor de gebruikelijke openbaarmakingsregels gelden. Over de strekking van deze brief is uw Kamer ingelicht.
Uw Kamer is bij brief van 4 december over de kabinetsappreciatie van het jaarlijkse uitbreidingspakket (Kamerstuk 23 987, nr. 154) en middels beantwoording van de vragen van het lid Omtzigt over de EU-Turkije Top van 7 december jl. (ah-tk-20152016-775) reeds geïnformeerd over de voorbereidende werkzaamheden voor het openen van hoofdstukken die de Commissie in het eerste kwartaal van 2016 wil voltooien. Zoals gemeld, liggen op al deze hoofdstukken vooralsnog bilaterale blokkades van Cyprus en deels Griekenland. Zoals ik meldde in mijn Kamerbrief van 26 november jl. over het openen van onderhandelingen met Turkije over hoofdstuk 17 (Kamerstuk 23 987, nr. 153), vraagt het openen van een hoofdstuk om een unaniem besluit van de Raad.
Kunt u alle delen van de deal openbaren die relevant zijn voor de besluitvorming?
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar mijn Kamerbrieven van 27 oktober jl. over het gezamenlijk actieplan van de Europese Unie en Turkije (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1028), van 24 november jl. met de inzet voor de EU-Turkije Top van 29 november jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1053) en van 2 december jl. met het verslag van de EU-Turkije Top (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1063).
Kunt u nadere details geven over het herverdelingsvoorstel, waaraan de commissie werkt? Kunt u ervoor zorgen dat alle documenten en brieven over herverdeling van vluchtelingen en andere nog vertrouwelijke onderdelen van de deal met Turkije hetzij openbaar zijn, hetzij ten minste vier uur voor het genoemde debat ter inzage liggen voor de Kamer, ongeacht hun status (limite, restricted of hoger beveiligingsniveau)?
Zoals gemeld in beantwoording van de vragen van het lid Omtzigt over de EU-Turkije Top van 7 december jl., heeft de voorzitter van de Commissie het voornemen gedeeld om voorafgaand aan de Europese Raad op 17 en 18 december a.s. met een aanbeveling te komen rondom hervestiging vanuit Turkije. Die Commissie-aanbeveling zal onderdeel uitmaken van een breder pakket aanbevelingen met betrekking tot migratie. Een appreciatie van dit pakket zal vanzelfsprekend met uw Kamer worden gedeeld conform de daartoe geldende afspraken met de Kamer.
Bij de bespreking van herverdeling van vluchtelingen en andere onderdelen die raken aan de invulling van het gezamenlijk actieplan van de Europese Unie en Turkije is geen gebruik gemaakt van documenten met een rubricering zoals genoemd door het lid Omtzigt (limite, restricted of hoger beveiligingsniveau). Wel zijn in deze context vertrouwelijke gedachten en pennenvruchten («non papers») gewisseld tussen EU lidstaten en instellingen die deel uitmaken van het diplomatieke verkeer. De inzet van het kabinet bij onderhandelingen en de uitkomst van onderhandelingen in Europees verband worden steeds vooraf, waar mogelijk tijdens het proces, en achteraf met uw Kamer gedeeld en verantwoord.
Kunt u deze vragen vóór het genoemde debat over de Europese top beantwoorden?
Ja.
De betrokkenheid van bedrijven uit de Nederlandse financiële sector bij de bosbranden in Indonesië |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport Failures in Wilmar’s promise to clean up the palm oil business en de daarin geconstateerde betrokkenheid van Nederlandse financiële instellingen bij de bewust veroorzaakte bosbranden op Kalimantan?1
Ja
Kunt u aangeven of de in het rapport geconstateerde schade die de lokale bevolking en het milieu op Kalimantan berokkend worden wat u betreft onder de ketenverantwoordelijkheid van de in Wilmar en Bumitama investerende bedrijven valt?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Deze richtlijnen gelden voor alle sectoren. Het in de richtlijnen vastgelegde due dilligence principe houdt in dat ook financiële instellingen MVO risico’s in de keten in kaart brengen en hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, dan wel aan te pakken. Daarbij is de mate van verantwoordelijkheid afhankelijk van de mate van betrokkenheid van het bedrijf bij de misstand.
Bent u bereid de Rabobank, ABN AMRO en ABP als financiers en investeerders in deze bedrijven aan te spreken op hun belang in en verantwoordelijkheid voor het moedwillig vernietigen van regenwoud en de leefomgeving van mensen en bedreigde diersoorten zodat op de grond palmolie kan worden verbouwd?
Het kabinet spreekt bedrijven aan op hun verantwoordelijkheid in de keten in allerlei overleggen en fora. Zo spoort het in het IMVO-convenantentraject financiële instellingen als Rabobank, ABN AMRO en ABP aan binnen de financiële sector afspraken te maken hoe zij gezamenlijk risico’s in de keten kunnen aanpakken en voorkomen. Op 7 december jl. organiseerde Nederland een conferentie over mondiale waardeketens. Hierbij nam Rabobank deel aan een sessie over de verantwoordelijkheid van financiële instellingen bij de verduurzaming van ketens. Toen is ook de mogelijkheid besproken om de Nederlandse aanpak met betrekking tot de IMVO-convenanten onderdeel te maken van de invoering van de EU-richtlijn voor rapportage van niet-financiële informatie.
Ook in het door het Ministerie van Economische Zaken periodiek georganiseerde overleg tussen het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en overheid over soja en palmolie komen duurzaamheid en risico’s in de keten en ieders rol en verantwoordelijkheid, inclusief die van banken, uitgebreid aan bod. Uit deze dialoog blijkt dat financiële instellingen zich in toenemende mate bewust zijn van hun ketenverantwoordelijkheid.
Het kabinet heeft kennis genomen van de op 15 januari 2016 verschenen eindverklaring van het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen inzake de melding van Friends of the Earth in 2014 over een vermeende schending van de OESO-richtlijnen door Rabobank. Naar aanleiding van deze melding is onder leiding van het NCP een dialoog gevoerd tussen de partijen over het palmoliebeleid van de Rabobank. In de eindverklaring bevestigt het NCP het belang van engagement en dialoog tussen partijen. De uitnodiging van Rabobank aan Wilmar en Friends of Earth voor verdere dialoog ziet het kabinet als een positieve stap.
Overigens blijkt niet uit het rapport van Milieudefensie/Friends of the Earth dat er vanuit de betrokken bedrijven sprake is geweest van het moedwillig vernietigen van regenwoud en de leefomgeving van mensen en bedreigde diersoorten, zodat op de grond palmolie kon worden verbouwd. Elke brand is er één te veel, maar niettemin is het van belang de nuancering aan te brengen dat niet alle branden aan de palmolieplantages te wijten zijn. Platbranden op kleine schaal is voor de vele kleine boeren toegestaan om nieuwe landbouwgrond te ontwikkelen. Bovendien blijkt uit data van Forest Watch dat slechts 10% van de branden gerelateerd zou zijn aan de palmolieproductie.
Bent u bereid de grootschalige vernietiging door de branden, de daarmee gepaard gaande landroof, roofbouw en de schade door de rookontwikkeling te betrekken bij de onderhandelingen over de convenanten voor de financiële sector zodat dit probleem integraal wordt aangepakt?
Landroof en verlies van ecosysteemdiensten worden, naast mensenrechtenschendingen, in de Sector Risico Analyse van KPMG aangemerkt als risico’s voor de financiële sector en zullen onderdeel zijn van de IMVO-convenanten dialoog om tot afspraken te komen hoe gezamenlijk de risico’s in de keten aan te pakken en te voorkomen.
De bancaire sector heeft het initiatief genomen tot het afsluiten van een IMVO-convenant over de rol die banken kunnen spelen bij het voorkomen van mensenrechtenschendingen en is hierover in gesprek met vakbonden, maatschappelijke organisaties en de overheid. Verder hebben banken, waaronder de Rabobank, zich gecommitteerd aan het Banking Environment Initiative, dat moet leiden tot zero-net deforestation, mede ook door de verstrekking van lagere kredietverleningstarieven aan bedrijven die aantoonbaar duurzaam produceren.
Het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven toe te willen werken naar een IMVO-convenant. Het verbond gaat in gesprek met relevante stakeholders over de geïdentificeerde risico’s en eventuele vervolgstappen.
De pensioensector heeft tot heden nog geen initiatief genomen om te komen tot een IMVO-convenant. De sector zal echter in het eerste kwartaal van 2016 de mogelijkheden voor verdere stappen bespreken.
Sinds 2014 is er de door het kabinet geïnitieerde Land Governance Multi Stakeholder Dialoog. Hierin zijn ook financiële instellingen zeer actief betrokken. Versterken van landrechten in Indonesië komt hierbij expliciet aan bod. De dialoog heeft geleid tot gerichte acties op het versterken van landadministratie en verscherpte aandacht voor het verbeteren van het free prior informed consent
principe bij landtransacties. Deze bijdrage is onderdeel van een brede aanpak om landroof tegen te gaan en inclusieve economische ontwikkeling te bevorderen. Integratie van kleinschalige landgebruikers in lokale, regionale en internationale economische ketens is daarbij essentieel.
Kunt u aangeven welke in Nederland opererende bedrijven voor de Nederlandse markt palmolie inkopen die op Kalimantan is verbouwd op grond van bedrijven die zich schuldig maken aan landroof en het moedwillig aansteken van branden en met welk doel deze palmolie wordt ingekocht?
Ik heb geen overzicht van de in Nederland opererende bedrijven die voor de Nederlandse markt palmolie inkopen die op Kalimantan is verbouwd. Ik verwacht van deze bedrijven dat zij de OESO richtlijnen naleven, onder andere ten aanzien van due diligence en transparantie. Bedrijven behoren tijdige en accurate informatie over alle relevante aspecten van hun activiteiten, structuur, financiële situatie, resultaten, eigendom en toezicht openbaar te maken. Zo moeten in het (maatschappelijk) jaarverslag in ieder geval transacties met derden en belangrijke voorzienbare risicofactoren worden meegenomen. Ook moet, indien van toepassing, deze informatie worden uitgesplitst naar activiteitensector en geografisch gebied.
Wat is uw houding ten aanzien van een verbod op palmolie die is verbouwd op landbouwgrond die op deze manier is gecreëerd?
De Nederlandse regering zet al jaren in op het maken van vrijwillige afspraken met marktpartijen in Nederland, in Europa en wereldwijd. Een wettelijk verbod op palmolie afkomstig van plantages die verwikkeld zijn in conflicten over landrechten of te maken hebben met branden, is op dit moment internationaal niet haalbaar. Vrijwillige afspraken bieden bovendien meer ruimte voor verdergaande betrokkenheid van alle partijen dan wettelijk opgelegde verboden. De vrijwillige afspraken met marktpartijen zijn immers zeker niet vrijblijvend.
Zo heeft de Nederlandse voedsel- en veevoer-sector, grootverbruiker van palmolie, zich in 2010 gecommitteerd aan 100% duurzame inkoop in 2015. In 2014 is 72% bereikt. In 2015 zal dat percentage naar verwachting verder zijn gestegen. Deze cijfers worden in het tweede kwartaal van 2016 bekend. Dit betekent een transformatie naar duurzaamheid in de markt. Tijdens de conferentie over mondiale waardeketens van 7 december jl. is deze inzet met een vergelijkbare doelstelling voor 2020 breder in Europa overgenomen door acht sectororganisaties die actief zijn in tien Europese landen. Dit initiatief is ondersteund in een politieke verklaring door Denemarken, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Nederland.
In de mondiale markt verwelkomt Nederland de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) als een vrijwillige en transparante standaard. Maatschappelijke organisaties zijn betrokken om deze standaard vast te stellen en te monitoren. In enkele jaren tijd is 20% van de wereldproductie van palmolie RSPO gecertificeerd. Het kabinet onderstreept dat dit een succes is, alsmede een opdracht om dit percentage verder te verhogen. Nederland steunt de meest recente afspraken over RSPO Next die een verder aanscherping betekenen op het gebied van ontbossing, veengronden en biodiversiteit. Hierbij wordt ook de door Milieudefensie bepleite onafhankelijke monitoring vormgegeven door satelliet monitoring via het programma Forest Watch. Daaruit blijkt dat het aandeel branden op RSPO gecertificeerde plantages drastisch is gereduceerd.
Nederland is sinds eind 2014 met Chinese bedrijven en maatschappelijke organisaties in gesprek over het belang van verduurzaming van import van palmolie in China, de derde grootste importeur in de wereld na India en de EU. Een eerste kennisuitwisseling tussen Chinese en Nederlandse bedrijven en organisaties heeft in 2015 in Nederland plaatsgevonden. In oktober jl. is een Chinese werkgroep rond dit thema opgericht. Het kabinet is van mening dat dergelijke breed gedragen initiatieven een effectievere aanpak vormen dan een verbod, zeker als dit wordt ondersteund door gemeten voortgang in productiegebieden en in het marktaandeel van duurzame producten.
De lancering van een medium range ballistische raket door Iran |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Iran tests another mid-range ballistic missile in breach of UN resolutions»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Iran wederom een test heeft uitgevoerd waarbij een ballistische raket is gelanceerd die een nucleaire lading kan dragen?
Iran heeft op 21 november jl. een ballistische raket gelanceerd. Het is thans niet bekend welk type raket dat betrof. Wel kan worden gesteld dat deze raket, evenals de op 10 oktober jl. gelanceerde ballistische raket, zeer waarschijnlijk valt binnen de «Categorie 1 Systemen», zoals door het Missile Technology Control Regime (MTCR) gedefinieerd. Deze systemen hebben een bereik groter dan 300 km en een payload van minimaal 500 kg. Op basis van de richtlijnen van het MTCR kan worden gesteld dat «Categorie 1 Systemen» in theorie in staat zijn om massavernietigingswapens te vervoeren.
Is deze lancering wederom een schending van VNVR-resolutie 1929? Zo ja, deelt u de mening dat deze schending geadresseerd, onderzocht en, indien bewezen, gesanctioneerd moet worden?
VN-Veiligheidsraadresolutie 1929 (2010) verbiedt Iran activiteiten te ondernemen die gerelateerd zijn aan ballistische raketten die in staat zijn een nucleair wapen te dragen. Het kabinet is van mening dat, evenals bij de andere door Iran gelanceerde ballistische raketten de afgelopen jaren, door middel van de geëigende VN-mechanismen dient te worden onderzocht of een raket een massavernietigingswapen zou kunnen dragen. VNVR-resolutie 1929 stelt een Expertpanel in dat gemelde schendingen kan onderzoeken en draagt het Iran Sanctiecomité op effectief te reageren op schendingen. Het ligt in dit stadium niet voor de hand om buiten het multilaterale kader dit vraagstuk bij Iran aan de orde te stellen.
Bent u voornemens deze schending aanhangig te maken bij de VN-Veiligheidsraad? Wordt daartoe overleg gevoerd met andere landen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan uw ongenoegen over deze lancering kenbaar te maken bij de Iraanse regering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welk gevolg heeft het door de Verenigde Staten aanhangig maken bij de VN-Veiligheidsraad van een ballistische raketlancering door Iran in oktober van dit jaar gekregen? Is deze lancering inmiddels aangemerkt als schending van VNVR-resolutie 1929? Zo ja, is dit reeds gevolgd door sancties?
Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten hebben op 21 oktober jl. het Iran Sanctiecomité gevraagd de rakettest van 10 oktober jl. te onderzoeken. Het Comité heeft in november unaniem besloten dat het Expertpanel een onderzoek moest beginnen naar de lancering en heeft het panel gevraagd hierover terug te rapporteren. Op 11 december heeft het Expertpanel zijn rapport ingediend bij het Sanctiecomité, met als hoofdconclusie dat de lancering van de ballistische raket op 10 oktober jl. een schending betreft van paragraaf 9 van VNVR-resolutie 1929 (2010). Op 15 december heeft de voorzitter van het Sanctiecomité een briefing gegeven aan de VNVR. Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en de Verenigde Staten hebben in hun reactie gesteld dat de VNVR actie moet ondernemen tegen deze schending. De Amerikaanse Ambassadeur Power stelde met krachtige bewoordingen dat de VNVR zijn verantwoordelijkheid moet nemen. Ook hebben VS, VK en Frankrijk aangegeven Iran in multilateraal kader te zullen blijven aanspreken op zulke schendingen. Het kabinet steunt deze aanpak ten volle. De VNVR zal zich de komende tijd moeten buigen over een reactie, maar het lijkt er op dat er binnen de Raad geen overeenstemming zal zijn over het instellen van nieuwe sancties.
De vergunning verleend aan Urenco voor de export van 1000 ton verarmd uranium naar Rusland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Stientje van Veldhoven (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is het waar dat u op 6 november jl. een vergunning heeft verleend aan het Duitse Daher Nuclear Technologies GmbH om maximaal 1.000 ton natuurlijk of verarmd uraniumhexafluoride te vervoeren naar een opslaglocatie in Rusland?1
Het klopt dat op 6 november een vervoersvergunning is afgegeven. Op dit vervoer zijn twee vergunningen van toepassing: een vervoersvergunning afgegeven door de directie Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) uit naam van de Minister van Infrastructuur en Milieu en een uitvoervergunning uit naam van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikelingssamenwerking. De beantwoording van deze vraag heeft betrekking op de afgegeven vervoersvergunning.
Op basis van de vervoersvergunning is geen sprake van vervoer van verarmd uraniumhexafluoride (UF6) naar Rusland. Door een tekstuele fout in zowel de aanvraag van de Duitse vervoerder als de vervoersvergunning, spreekt de vervoersvergunning ten onrechte over het vervoer van natuurlijk én verarmd UF6, dit moet zijn uitsluitend natuurlijk UF6.
Zowel de Duitse aanvrager van de vervoersvergunning als de directie Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu als uitvoerende instantie – zijn zich ervan bewust dat de vervoersvergunning zich ten onrechte ook uitstrekt tot transport van verarmd uranium naar Rusland. Urenco heeft bevestigd dat het geen verarmd UF6 naar Rusland laat vervoeren. De tekstuele fout zal zo snel mogelijk worden hersteld en de vervoersvergunning zal worden aangepast.
Overigens is het ook zonder de aanpassing van de vervoersvergunning niet mogelijk om onder de vervoersvergunning verarmd UF6 naar Rusland te vervoeren. In deze vergunning zijn namelijk een aantal beperkingen opgenomen waaronder deze wordt verleend. Daarin staat duidelijk omschreven dat het materiaal dat vervoerd mag worden beperkt is tot UF6 met een verrijkingspercentage van 0,72%. Dit laatste komt overeen met natuurlijk UF6.
De uitvoervergunning behoeft geen aanpassing. Voor wat betreft de overwegingen die aan deze uitvoervergunning ten grondslag liggen zie de beantwoording van vragen 5 en 6.
Kunt u bevestigen dat uit dit materiaal met behulp van speciale installaties plutonium gewonnen kan worden en Rusland in het bezit is van twee van zulke installaties?
Natuurlijk UF6 bevat geen plutonium en derhalve is het niet mogelijk om uit dit materiaal plutonium te winnen.
Kunt u bevestigen dat met dit materiaal zogenaamde «bunker busters» gemaakt kunnen worden, zijnde bommen die ontworpen zijn om verstevigde doelen of doelen diep onder de grond te raken, zoals militaire bunkers?
Het gaat hier uitsluitend om civiel gebruik. Nederland staat de uitvoer van dit materiaal alleen toe als zekerheid bestaat dat de goederen uitsluitend voor civiele doeleinden zullen worden aangewend, te allen tijde onder toezicht van het IAEA staan, voldoende beveiligd zijn en dat afgeleid materiaal niet zal worden uitgevoerd zonder voorafgaande toestemming van Nederland (zie voor dit laatste verder het antwoord op vraag 5).
Zo nee, kunt u aangeven of er sprake kan zijn van militaire toepassing(en) en zo ja, van welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of natuurlijk of verarmd uranium valt onder de sancties op Rusland die op dit moment van kracht zijn, waaronder een exportverbod voor verboden goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik direct of indirect te verkopen, te leveren, over te dragen aan of uit te voeren naar een natuurlijke persoon, een rechtspersoon, entiteit of lichaam in Rusland of voor gebruik in Rusland indien deze goederen geheel of gedeeltelijk bedoeld zijn of kunnen zijn voor militair gebruik of voor een militaire eindgebruiker? Zo nee, waarom is dit volgens u niet het geval? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het transport waar u toestemming voor heeft gegeven en de opslag van het materiaal?
De uitvoer van natuurlijk of verarmd uranium valt onder de EU dual-use verordening (428/2009), die verplichtingen oplegt met betrekking tot de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik.
Voorafgaand aan het verstrekken van deze uitvoervergunning heeft de Russische overheid formele garanties gegeven dat de goederen uitsluitend voor civiele doeleinden zullen worden aangewend, te allen tijde onder toezicht van het internationaal atoomenergie agentschap (IAEA) staan, voldoende beveiligd zijn en dat afgeleid materiaal niet zal worden uitgevoerd zonder voorafgaande toestemming van Nederland; dit zijn essentiële voorwaarde voor verstrekking van dergelijke uitvoervergunningen. De betreffende aanvraag voor een uitvoervergunning voor UF6 door Urenco is destijds, zoals iedere vergunningaanvraag voor goederen voor tweeërlei gebruik, getoetst op onder andere eventuele banden met programma's van zorg, het opgegeven eindgebruik en mogelijk risicovol eindgebruik van de goederen.
Er golden geen internationale sancties voor het vervoer van UF6 van en/of naar Rusland voor civiele toepassingen, en hierdoor was er destijds geen grond om uitvoervergunningen voor UF6 vanuit Nederland te weigeren. Deze situatie geldt nog steeds, aangezien ook de huidige sancties geen beperkingen opleggen voor uitvoer van dual-usegoederen naar Rusland voor civiel eindgebruik. Namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is een uitvoervergunning verstrekt door de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer.
Kunt u vervolgens uiteenzetten of u het verstandig acht dat dergelijk materiaal wordt geëxporteerd naar Rusland dat gebruikt kan worden om wapens en/of plutonium te maken in een tijd waarin het kabinet zich steeds kritischer uitlaat over Rusland en de dreiging die er van Rusland uitgaat gezien de huidige geopolitieke situatie?
De reden dat Urenco de vervoerder Daher Nuclear Technologies GmbH opdracht heeft gegeven om in Nederland, en de andere landen die betrokken zijn bij het vervoer, een vervoersvergunning aan te vragen voor het vervoer van natuurlijk UF6, is bedrijfsmatig ingegeven. Afhankelijk van de verrijkingsvraag van de klanten van Urenco en de op dat moment beschikbare capaciteit, kan Urenco op deze manier gebruik maken van de verrijkingscapaciteit in Rusland.
Er is geen sprake van de export van afval of van enig militaire toepassing van dit natuurlijk UF6 in Rusland, wanneer Urenco in het kader van de bedrijfsvoering besluit gebruik te maken van de vervoersvergunning.
Het vervoer is veilig en kan alleen plaatsvinden als aan alle van toepassing zijnde nationale en internationale voorschriften en eisen ten aanzien van de veiligheid en de beveiliging wordt voldaan. Hierop wordt toegezien door onder andere de directie ANVS van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Overigens vinden wereldwijd regulier transporten met UF6 plaats tussen landen die betrokken zijn bij de productie van brandstof voor kernreactoren, waaronder Duitsland, Frankrijk, het Verenigde Koninkrijk, de Verenigde Staten, Canada en Rusland.
Zie verder het antwoord op vraag 1 en 5.
Kunt u aangeven waarom Urenco tussen 2009 en 2015 juist geen materiaal naar Rusland heeft getransporteerd maar zelf heeft verwerkt? Kunt u daarbij aangeven of er destijds meerdere redenen waren dan slechts de afloop van een contracttermijn met een bedrijf in Siberië om te stoppen met de opslag in Rusland? Zo nee, waarom niet?
Urenco levert verrijkingsdiensten en is een van de grootste spelers in de markt. Urenco maakt meestal gebruik van de eigen verrijkingsfabrieken in Almelo, Gronau (DUI) en Capenhurst (VK), maar koopt soms ook capaciteit in bij de Russische concurrent Tenex.
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1, is er geen sprake van vervoer van verarmd UF6 naar Rusland, uitsluitend van natuurlijk UF6.Zie verder het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven waarom Urenco er nu wel weer voor kiest om natuurlijk of verarmd uraniumhexafluoride te vervoeren naar een opslaglocatie in Rusland?
Zie antwoord vraag 7.
Bevestigt en erkent u het gestelde in de richtlijn 2011/70/Euratom, namelijk dat een lidstaat verantwoordelijk blijft voor hun eigen beleid inzake het beheer van hun verbruikte splijtstof en laag-, middel- of hoogradioactief afval? Hoe verhoudt zich dit tot het transport waar u toestemming voor heeft gegeven, de opslag van het materiaal en de risico’s die daarmee gepaard gaan?
Deze richtlijn is van toepassing op het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, niet op het vervoer van natuurlijk UF6 naar Rusland met het doel te worden verrijkt.
Kunt u omschrijven welke risico’s gepaard gaan met het vervoer van dit materiaal richting Rusland, alsmede de route omschrijven en bevestigen dat deze door verschillende EU-lidstaten en vooral ook niet EU-lidstaten, zoals Oekraïne, loopt? Zo nee, waarom niet?
Net als Nederland zijn alle andere bij het vervoer betrokken landen verdragspartner bij het ADR (Accord Européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route) waarin internationale regels en voorschriften voor de verpakking en het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd. Vervoer van UF6 volgens deze regels is veilig, de risico’s zijn gering. Er zijn geen indicaties dat het vervoer van UF6niet adequaat plaatsvindt.
Overigens gaat in dit geval het vervoer niet via Oekraïne.
Door welke instanties en met behulp van welke middelen heeft u zich laten informeren over de mogelijke risico’s die met dit transport gepaard gaan? Kunt u inzage geven in deze informatie en zo nee, waarom niet?
De transporten vinden plaats door landen die Verdragspartner zijn bij het ADR. Door de transporten conform de voorschriften van het ADR uit te voeren, zijn de risico's van deze transporten zeer gering. Ieder ADR land is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de vervoersregelgeving op hun grondgebied. Er zijn geen indicaties dat het vervoer van UF6 niet adequaat plaatsvindt.
Deelt u de mening dat er tijdens het transport een kans bestaat op een ongeval waarbij zeer gevaarlijk gas kan vrijkomen? Zo nee, waarom niet?
Dit risico is gering, zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven wat u ervan overtuigd heeft dat het transport inderdaad veilig kan plaatsvinden, wanneer het materiaal ook door landen als Oekraïne – waar de regering niet in alle gebieden de controle heeft – vervoerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 10.
Deelt u de zorg dat het niet goed gesteld is met de kwaliteit van de opslaglocatie(s) in Rusland en dat daarmee de veiligheid van mens en milieu in het geding is? Bent u bekend met verontrustende signalen uit 2007 en 2008 die grote misstanden aan het licht brachten op de betreffende locaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw reactie?
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1, is er geen sprake van vervoer van verarmd UF6 naar Rusland met het doel te worden opgeslagen, uitsluitend van vervoer van natuurlijk UF6met het doel te worden verrijkt. Mocht er in afwachting van verrijking sprake zijn van tijdelijk opslag dan wordt verwezen naar de formele garanties die door de Russische overheid in het kader van de uitvoervergunning zijn afgegeven. Voorts zijn er geen indicaties dat de opslag van UF6dat van Urenco afkomstig is op een niet adequate wijze plaatsvindt.
Kunt u aangeven hoe Nederland zich objectief en onafhankelijk – dus niet enkel door de Russische autoriteiten alleen – laat informeren over de conditie van de betreffende opslaglocatie(s) en wat er precies met het naar Rusland getransporteerde materiaal gebeurt na aankomst, in het licht van het gestelde in de richtlijn 2011/70/Euratom? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1, is er geen sprake van vervoer van verarmd UF6 naar Rusland met het doel te worden opgeslagen, uitsluitend van vervoer van natuurlijk UF6 met het doel te worden verrijkt. Richtlijn 2011/70/Euratom is hierop niet van toepassing.
Zo ja, kunt u vervolgens aangeven welke afspraken hierover gemaakt zijn met2 Russische autoriteiten en3 met andere instanties die dergelijk informatie aan zouden kunnen leveren? Zo nee, betekent dit dat deze afspraken ontbreken en indien dat het geval is, is het dan wel verantwoord dat Nederlands nucleair afvalmateriaal op deze wijze wordt opgeslagen, tevens in het licht van het gestelde in de richtlijn 2011/70/Euratom?
Zie het antwoord op vraag 15.
Kunt u aangeven of dit transport in overeenstemming is met de Euratom-richtlijnen die bepalen dat de Europese Commissie toestemming moet geven voor dergelijke transporten en dit enkel kan doen wanneer duidelijk wordt gemaakt waar het materiaal voor zal worden gebruikt en dat het afval deugdelijk kan worden opgeslagen? Kunt u inzichtelijk maken waar het materiaal voor zal worden gebruikt en dat het afval deugdelijk kan worden opgeslagen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1, is er geen sprake van vervoer van verarmd UF6 naar Rusland met het doel te worden opgeslagen, uitsluitend van vervoer van natuurlijk UF6 met het doel te worden verrijkt. Hierbij wordt voldaan aan alle Euratom-richtlijnen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Circulaire economie voorzien op 17 december a.s., zodat de Kamer zich hierover nog kan uitspreken vóór aanvang van het Kerstreces en vóór de termijn verstrijkt waarbinnen de Minister van Infrastructuur en Milieu de genoemde vergunning nog in kan trekken (18 december)?
Schriftelijke beantwoording is niet gelukt voor 17 december. Op 17 december heb ik hier al wel met uw Kamer over gesproken tijdens het VAO Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming.
Het bericht dat een man al dertien jaar ten onrechte vastzit in Guantánamo Bay |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Man zit dertien jaar vast in Guantánamo wegens naamverwisseling»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het dat Al-Shamiri dertien jaar onrechtmatig vastzat, en de vele fouten die zijn gemaakt tijdens die dertien jaar?
De details van deze zaak zijn niet bekend bij het kabinet. In algemene zin geldt dat het kabinet van mening is dat alle gedetineerden die in Guantánamo vastzitten recht hebben op berechting overeenkomstig internationale standaarden of vrijgelaten dienen te worden indien hen niets ten laste kan worden gelegd.
Hoeveel gevangenen zitten er nog op Guantánamo Bay opgesloten die nooit zijn aangeklaagd of veroordeeld voor een misdrijf?
Na aantreden van president Obama is in 2009 door een Amerikaanse interagency review (inclusief zes Amerikaanse instanties – Department of Defense, Department of Homeland Security, Department of Justice, State Department, Joint Chiefs of Staff, Director of National Intelligence) de status bepaald van alle gedetineerden die zich op dat moment nog in Guantánamo Bay bevonden. Dit heeft geleid tot een categorisering van alle gedetineerden waarbij een groep is geïdentificeerd van mensen wier detentie moet worden beëindigd omdat zij niet zijn aangeklaagd en/of veroordeeld voor enig misdrijf. Deze groep is goedgekeurd voor overdracht («approved for transfer»). Op dit moment resteren nog 48 personen uit deze groep approved for transfer in Guantánamo Bay.
Daarnaast resteert er een groep van 49 personen die momenteel nog niet binnen deze categorie valt. Om deze gedetineerden uitzicht te geven op overplaatsing en/of berechting heeft president Obama Periodic Review Boards ingesteld. Deze Periodic Review Boards bepalen periodiek of gedetineerden kunnen worden toegevoegd aan de groep «approved for transfer» omdat zij naar hun oordeel niet langer een bedreiging vormen voor de (inter)nationale veiligheid of een andere status verdienen.
In totaal resteren 107 gedetineerden in Guantánamo Bay.
Bent u bereid om er bij uw Amerikaanse collega op aan te dringen Guantánamo Bay zo spoedig mogelijk te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich altijd op het standpunt gesteld dat het bestaan van de detentiefaciliteit te Guantánamo Bay in strijd is met het internationaal recht en dat deze zo snel mogelijk gesloten moet worden. Het Nederlandse standpunt is bij de Amerikaanse autoriteiten bekend.
Kunt u een overzicht geven van welke andere landen gevangenen uit Guantánamo Bay hebben opgenomen in eigen land en hoeveel?
De New York Timesheeft inzichtelijk gemaakt welke landen gevangenen uit Guantánamo Bay hebben opgenomen. Dit overzicht is te vinden via http://projects.nytimes.com/guantanamo/transfer-countries.
Het kabinet is niet op de hoogte van de beweegredenen van al deze landen om tot opname over te gaan. Nederland maakt hierin een eigen afweging die los staat van conclusies van andere landen.
Kunt u toelichten wat de redenen en argumentatie was van die landen om gevangenen uit Guantánamo Bay op te nemen in eigen land? Kunt u daarbij ook toelichten waarom u dan nog steeds weigert dit te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat u nog steeds geen stappen heeft gezet om gevangenen uit Guantánamo Bay die in de groep «approved for transfer» vallen in Nederland op te nemen?
Er is nog geen besluit genomen over het Amerikaanse verzoek tot opname van 1–2 gedetineerden die in de groep «approved for transfer»vallen. Pas nadat de Amerikaanse regering verdere betekenisvolle stappen heeft gezet richting sluiting van de detentiefaciliteit inclusief berechting van de overgebleven gedetineerden, zal het kabinet dit verzoek in overweging nemen.
Sluit u volledig uit dat u op termijn enkele van deze gevangen in Nederland opneemt?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak is de Nederlandse regering door de Verenigde Staten, formeel en informeel, verzocht om gevangenen uit Guantánamo Bay op te nemen?
Op 7 oktober 2014 heeft de toenmalige Amerikaanse Minister van Defensie, Chuck Hagel, tijdens een ontmoeting met de Nederlandse Minister van Defensie gevraagd of de Nederlandse overheid bereid zou zijn bij te dragen aan de sluiting van de detentiefaciliteit Guantánamo Bay door enkele gevangenen op te nemen.
Dit verzoek is sindsdien door de VS op politiek en ambtelijk niveau verschillende malen opgebracht, onder andere in gesprekken met de Minister-President, Vice-Minister-President en de meest betrokken bewindspersonen.
Het verzoek kwam ook aan de orde in het gesprek van het Koninklijk Paar met President Obama op 1 juni 2015. Met mijn Amerikaanse ambtsgenoot heb ik het verzoek laatstelijk besproken tijdens onze ontmoeting in Alaska op 30 augustus 2015.
Omstreden leveringen van ‘dual use’ goederen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Imtech zat fout in Iran» en «Lijst met foute landen»?1
Klopt het dat Imtech en in het bijzonder het onderdeel Radio Holland communicatie- en navigatieapparatuur heeft geleverd aan landen als Myanmar, Cuba, Iran, Syrië en Zuid-Soedan? Klopt het dat daarbij gaat om zogeheten «dual use» goederen die ook voor militaire doeleinden kunnen worden gebruikt?
Heeft u (destijds) contact gehad met Imtech over de leveringen waarnaar het bedrijf zelf onderzoek heeft laten doen, waaruit blijkt dat tenminste 51 leveringen aan «denied entities or persons» hebben plaatsgevonden en het partijen betreft die (in ieder geval) op de zwarte lijst staan van het Amerikaanse Ministerie van Financiën?
De RH Marine Group (RH Marine (voorheen Imtech Marine) en Radio Holland) heeft in Nederland geen vergunningen aangevraagd voor de uitvoer van dual-use goederen naar Myanmar, Cuba, Iran, Syrië en Zuid-Soedan, zoals genoemd in berichtgeving in De Telegraaf d.d. 8 december jl.
Naar aanleiding van deze berichtgeving heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken wel contact gezocht met de RH Marine Group. Onderwerp van gesprek was het onderzoek dat Imtech destijds heeft verricht ten behoeve van de Amerikaanse autoriteiten. Tijdens het overleg is dat onderzoek ingezien door medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Na inzage is de douane gevraagd een onderzoek in te stellen.
Tot die tijd zullen vergunningaanvragen van de RH Marine Group worden aangehouden. Na afronding van dat onderzoek zullen ook de vragen 1, 2, 4, 5 en 6 worden beantwoord.
Kunt u toelichten in hoeverre de gedane leveringen van deze «dual use» goederen aan bedrijven in landen als Myanmar, Cuba, Iran, Syrië en Zuid-Soedan in strijd zijn met internationaal geldende sancties en zwarte lijsten die Nederland dan wel Europa hanteren ten aanzien van leveringen naar deze landen? Kunt u tevens aangeven in hoeverre de leveringen door Imtech strafbaar zijn?
Waren de door Radio Holland geleverde goederen op enigerlei wijze vergunningsplichtig in Nederland? Zo ja, zijn hiervoor vergunningen afgegeven voor zover de goederen vanuit Nederland werden geleverd? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat zulke leveringen in de toekomst worden voorkomen?
De relatie met Ethiopië |
|
Eric Smaling |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u een appreciatie geven van het artikel «Ethiopië, het regenseizoen bestaat niet meer»?1
Het artikel is gebaseerd is op een bezoek aan twee gebieden in Ethiopië. De bezochte gebieden, de Centrale Riftvallei en de vallei van de Omo-rivier, zijn beide getroffen door droogte, net zoals andere traditioneel door droogte getroffen gebieden, zoals noordoost Amhara. Zoals gesteld in het artikel klopt het dat de regenval in het zuiden van het land de laatste jaren is verminderd en ook onregelmatiger is geworden. De droogte heeft daarentegen in het dicht bevolkte westelijke hoogland van Ethiopië minder hard toegeslagen. De Ethiopische regering verwacht dat de trend van stijgende groei in de landbouwsector zich ook dit jaar zal voortzetten, zij het iets verminderd.
Uit het artikel wordt duidelijk dat de problematiek in de twee gebieden niet alleen een kwestie is van klimaatverandering maar verweven is met andere ontwikkelingen, zoals toenemende bevolkingsdruk, armoede, vervuiling en overexploitatie van de natuurlijke hulpbronnen land en water.
Over welke «klimaatslimme» oplossingen hebben Fanatahun Gezsie en Desalegn Tebratu van het Ministerie van Milieu van Ethiopië het? Speelt Nederland hierbij een rol? Zo ja, welke?
Klimaatslimme oplossingen in Ethiopië worden gezocht in alle sectoren van de economie. Volgens het in oktober jl. gepresenteerde tweede vijfjarenplan van de Ethiopische regering, het Growth and Transformation Plan II, zal meer dan 50% van de maatregelen om broeikasgassen uit de atmosfeer te verwijderen en/of de uitstoot van broeikasgassen te verminderen in de landbouwsector genomen moeten worden. Daarbij wordt onder meer gedacht aan biologische bodembeschermingsmaatregelen in het kader van stroomgebiedsbeheer. In de veehouderij probeert men door het vergroten van efficiency in de keten, verbetering van weidegronden en verbetering van veterinaire diensten hieraan bij te dragen. Ook verwacht men een grote rol van landbouwmechanisatie in het terugbrengen van uitstoot van broeikasgassen.
Nederland draagt op verschillende manieren bij aan het vinden van klimaatslimme oplossingen. Het gaat om zowel oplossingen die de uitstoot van broeikasgassen helpen verminderen als maatregelen gericht op aanpassingen aan klimaatverandering. Nederland doet dit door bij te dragen aan grote overheidsprogramma’s op het gebied van landbouwontwikkeling (zoals een bijdrage van het Agricultural Growth Programme – AGP), maar ook door projecten van ngo’s en onderzoekinstellingen, veelal in partnerschap met het bedrijfsleven.
Is er in Ethiopië wel geleerd van de kennis die in Kenia door de jaren is opgebouwd over ecologische kwetsbaarheid van het Rift Valley gebied? Zo ja, hoe?
De Keniase en Ethiopische delen van de Centrale Riftvallei hebben op het gebied van ecologische kwetsbaarheid en socio-economische basis veel gemeen, waardoor er veel potentie is om van elkaar te leren.
Hierbij is het door Nederland ondersteunde «Horn of Africa Regional Environment Centre and Network» (HoA-REC&N) instrumenteel. Het HoA-REC&N is een samenwerkingsverband van verschillende milieugeoriënteerde ngo's en kennisinstellingen in de Hoorn van Afrika, waaronder Ethiopië en Kenia.
Tevens is het door Nederland ondersteunde «Initiative for Sustainable Landscapes» van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) actief in de Ethiopische Centrale Rift Vallei. Dit programma behelst het oprichten van een platform van bedrijven die in de Rift Vallei zijn gevestigd om uitdagingen gerelateerd aan waterschaarste, waterkwaliteit en bodemdegradatie te helpen adresseren.
Kan een uitsplitsing van de projecten worden gegeven die optellen naar de 33,7 miljoen euro bestemd voor de toename van voedselzekerheid in Ethiopië?2 Wat zijn bij ieder project de te behalen doelen voor de Nederlandse overheid? Hoe worden lokale kleinschalige boeren en boerinnen en maatschappelijke organisaties betrokken in de ontwikkeling én uitvoering van projecten?
Zie de tabel in bijlage 13, waarin informatie is opgenomen over onder andere de te behalen doelen voor de Nederlandse overheid en de betrokkenheid van lokale kleinschalige boeren, boerinnen en maatschappelijke organisaties in de ontwikkeling en uitvoering van projecten. Voor kwantitatieve doelen en indicatoren van de activiteiten waar Nederland aan bijdraagt, zie de volgende link naar de website van de Nederlandse ambassade: http://ethiopia.nlembassy.org/binaries/content/assets/postenweb/e/ethiopie/netherlands-embassy-in-addis-ababa/services/list-of-food-security-projects-funded-by-ekn-with-budget-2016.pdf.
Hoe zien de voorgestelde projecten op het terrein van waterbeheer eruit, waar in het artikel aan gerefereerd wordt? Wat zijn doelen en middelen en hoe weten we of het effectief zal zijn? Is het project vooral voor Nederlandse bedrijven opgezet of ook voor de lokale bevolking?
Het project in de Centrale Rift Vallei waar het artikel naar verwijst en waarin goed waterbeheer een centrale rol speelt, is het Gambella en CRV Landscape management project van HoA-REC&N. Dit project past een landschapsbenadering toe, wat inhoudt dat alle stakeholders betrokken worden bij duurzame planning, beheer en gebruik van de natuurlijke hulpbronnen in het gebied. Er wordt gewerkt aan een effectief systeem van beheer dat de verschillende partijen (boeren en boerinnen, bedrijven, lokale overheden, ngo’s en onderzoeksinstellingen) bij elkaar brengt. Gemeenschappen dragen onder andere bij door geërodeerde gebieden tijdelijk af te sluiten voor begrazing en houtkap waardoor de vegetatie zich kan herstellen. Daarna wordt een gebruiksplan opgesteld en gehandhaafd. Lokale en internationale kennisinstellingen spelen vooral een rol in de monitoring van waterkwaliteit en -kwantiteit. Het onlangs gestarte project van het Initiatief Duurzame Handel (zie vraag 3) zal in het gebied opererende private sector spelers actiever betrekken bij activiteiten gericht op duurzaam landschapsbeheer.
Wat wordt de specifieke bijdrage aan de verwachte voedselhulp van de VN aan Ethiopië die is gevraagd door de Ethiopische regering?
Nederland geeft een bijdrage van 5 miljoen euro aan het Common Humanitarian Relief Fund (CHF) van OCHA in Ethiopië. Dit op verzoek van de VN die hierin nauw samenwerkt met de Ethiopische overheid. Tevens heeft Nederland een verzoek van de Dutch Relief Alliance (DRA) ingewilligd om de ergste nood te lenigen. Hiermee is een bedrag gemoeid van 8,63 miljoen euro dat besteed wordt via 11 Nederlandse ngo’s actief in Ethiopië. Deze bijdrage is afgestemd met de VN in Ethiopië. Verder heeft de Nederlandse ambassade ruim 9 miljoen euro voor het Productive Safety Net Programme (PSNP) van de Ethiopische overheid van 2016 naar 2015 geschoven om vroegtijdig in te kunnen spelen op de mogelijke gevolgen van de droogte. De overheid heeft deze Nederlandse bijdrage inmiddels besteed.
Welke projecten hebben mede als doel om een structurele oplossing te bieden aan het mogelijk voorkomen van toekomstige hongersnoden?
Alle projecten in bijlage 14 onder Pillar 2: increase agricultural productivity and market access en Pillar 3: Increase competitiveness of agribusiness, income and employment moeten bijdragen aan het voorkomen van hongersnoden. Zij dragen bij aan een duurzame verhoging van landbouwproductie, versterking van marktmechanismen en een grotere afzetmarkt voor voedselproducten. Daarnaast wordt versterking van economische kansen en vergroting van werkgelegenheid nagestreefd, wat zowel een verbeterde voedselproductie als een grotere weerbaarheid van de bevolking tot gevolg heeft. Ook het RESET programma onder Pillar 1: Reduce household vulnerability dat zich specifiek op weerbaarheid richt zal aan een structurele oplossing bijdragen.
Gebrekkige arbeidsomstandigheden in Qatar bij de voorbereidingen op het WK voetbal van 2022 |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht van Amnesty International van 1 december jl. waarin gesteld wordt dat er «(...) geen enkele vooruitgang geboekt (is) wat betreft uitbreiding van het aantal arbeidsinspecteurs en afschaffing van het onderdrukkende sponsorsysteem» en dat aangekondigde hervormingen door Qatar zijn vertraagd?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gebrek aan voortuitgang in Qatar met betrekking tot de uiterst slechte behandeling van arbeidsmigranten en het door Qatar uitstellen van broodnodige hervormingen die de leefsituatie van deze arbeidsmigranten zouden moeten verbeteren?
Er is het afgelopen jaar een aantal positieve maatregelen genomen door de overheid van Qatar, maar op een aantal gebieden wordt nog niet voldaan aan internationaal overeengekomen standaarden. De wettelijke maatregelen die het zogenaamde «Kafala» (sponsor)systeem meer in lijn moeten brengen met een vrije arbeidsmarkt worden pas eind 2016 doorgevoerd. Deze maatregelen beogen een meer contractuele relatie tussen werkgever en werknemer tot stand te brengen. Echter, ook met de beoogde veranderingen is er nog steeds geen sprake van een vrije arbeidsmarkt, aangezien werknemers alleen onder bepaalde voorwaarden van werkgever kunnen veranderen, en zij niet vrij zijn het land te verlaten zonder toestemming van de overheid.
Op het gebied van de uitbetaling van salarissen is er vooruitgang geboekt met de invoering van een elektronisch betalingssysteem. Dit systeem verplicht alle bedrijven boven de 500 werknemers tot automatische overmaking van salarissen naar een lokale bankrekening. Het aantal arbeidsinspecteurs is verhoogd naar 294 met verdere uitbreiding in het verschiet, en er is voor 70.000 werknemers accommodatie gebouwd op basis van de verhoogde standaarden voor woon- en werkomstandigheden.
Ondanks de verbeteringen die zijn ingezet zijn er in Qatar nog steeds schrijnende gevallen van slechte behandeling, misbruik en dwangarbeid. De mentaliteitsverandering die nodig is om de situatie en positie van arbeidsmigranten te verbeteren kost echter tijd. Nederland blijft hierover met andere EU landen het gesprek voeren met Qatarese gesprekspartners. Effectiviteit en daadwerkelijke verandering staan hierin voor het kabinet voorop.
Welke concrete acties heeft u ondernomen naar aanleiding van het verzoek van 15 juni jl. van de Tweede Kamer aan de regering «om in de meest krachtige termen, bilateraal, in EU-verband, en in internationale organisaties zoals de ILO, van Qatar harde garanties te eisen voor de bescherming van de rechten van arbeidsmigranten?»2 Wat zijn de resultaten van deze acties?
Nederland zet zich actief in om de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te verbeteren en onderhoudt hierover regelmatig op politiek en hoog ambtelijk niveau contact met de Qatarese autoriteiten. In de afgelopen maanden heeft de ambassadeur in Doha de situatie van de arbeidsmigranten uitvoerig en op het hoogste niveau aangekaart bij onder meer de Minister-President, de Minister van Arbeid, de Minister van Sport, en het organiserend comité voor de WK 2022.
Daarnaast is het thema op initiatief van Nederland een vast onderwerp op de agenda van het EU ambassadeursoverleg, en wordt de voortgang inzake concrete maatregelen door een werkgroep onder leiding van Nederland bijgehouden in een matrix. Dit overzicht dient als basis voor de gesprekken met Qatarese autoriteiten.
Op initiatief van de ambassade vond 18 oktober jl. een bijeenkomst plaats tussen het lokaal vertegenwoordigd Nederlands bedrijfsleven en het WK 2022 Comité over het welzijn van werknemers. Het gesprek vond plaats in een open sfeer waarbij deelnemers ingingen op de uitdagingen en obstakels bij het implementeren van de welzijnsstandaarden in de bouw van de WK-infrastructuur.
Binnen het klachtenmechanisme van de International Labour Organization (ILO) speelt een zaak tegen Qatar over de behandeling van arbeidsmigranten, specifiek over het niet-nakomen door Qatar van de ILO-verdragen over arbeidsinspectie en tegen dwangarbeid. In deze zaak zet Nederland zich actief in om binnen de EU consensus te bereiken en zodoende in de ILO gezamenlijk Qatar aan te blijven sporen tot verdere verbeteringen en volledige naleving van de ILO-verdragen. In de meest recente ILO Beheersraad van november 2015 heeft Nederland zich, namens de gehele EU, uitgesproken voor het instellen van een high-level ILO-missie naar Qatar. Na een stemming werd besloten tot deze missie, die de (uitvoering van de) maatregelen die de Qatarese autoriteiten hebben genomen zal beoordelen.
Welke concrete acties heeft u ondernomen naar aanleiding van het verzoek van 15 juni jl. van de Tweede Kamer aan de regering «om (van) Qatar minimaal een duidelijke routekaart met concrete doelen en benchmarks voor het aanpakken van deze vorm van moderne slavernij te eisen, waaronder de ratificatie en naleving van relevante (ILO-)verdragen» en hoe staat het met de ontwikkeling van een eventuele routekaart?3 Wat zijn de resultaten van deze acties?
Het kabinet kaart de problematiek van arbeidsmigranten regelmatig aan, zowel bilateraal als in het kader van de ILO. Op 7 december jl. sprak de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking met de Directeur-Generaal van de ILO om nogmaals de Nederlandse prioritering van dit onderwerp binnen de ILO te onderstrepen. Tijdens dat gesprek werd afgesproken dat meer zal worden opgetrokken met de private sector en met de verschillende voetbalbonden.
Tijdens de ILO Beheersraad in september is er – naast het instellen van de high-level missie – bij Qatar op aangedrongen technische ondersteuning van de ILO te accepteren om de nationale wetgeving in lijn te brengen met relevante ILO verdragen. Deze assistentie zou ook moeten leiden tot een concreter plan van aanpak van de Qatarese autoriteiten. In het kader van de hierboven genoemde klachtzaak tegen Qatar, moet de Qatarese regering frequent een overzicht geven van genomen maatregelen.
Qatar heeft vijf van de acht fundamentele arbeidsconventies getekend en geratificeerd. Nederland pleit er – zowel binnen de ILO als daarbuiten – voor dat landen zich houden aan de fundamentele arbeidsnormen, en roept deze landen op om de fundamentele conventies te ratificeren en de nationale wetgeving daarmee in lijn te brengen. Het klachtenmechanisme van de ILO kan Qatar echter alleen aanspreken op geratificeerde verdragen.
Nederland is er van overtuigd dat de stappen die door de Qatarese autoriteiten zijn gezet voor een groot deel te danken zijn aan de toegenomen internationale aandacht, inclusief de inzet in de ILO.
Bent u van mening dat Wereldvoetbalbond FIFA inmiddels voldoende openheid van zaken heeft gegeven over de toewijzingen voor het Wereldkampioenschap van 2018 aan Rusland en van 2022 aan Qatar? Bent u inmiddels wel bereid om een oordeel te vellen over de stand van zaken inzake de staat van integriteit bij de FIFA?
Momenteel worden er diverse (strafrechtelijke) onderzoeken verricht naar de toewijzing van deze Wereldkampioenschappen. Het kabinet wacht de uitkomsten van deze onderzoeken af alvorens een standpunt in te nemen.
Hierbij merkt het kabinet op dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich heeft voorgenomen om in het kader van het EU-voorzitterschap met de sportministers van de EU-lidstaten en de sportwereld een krachtig gezamenlijk signaal af te geven dat de integriteit van de sport verbeterd dient te worden. Hierbij wordt de nadruk gelegd op goed bestuur en transparantie van grote sportevenementen, en de bestrijding van doping en matchfixing.
Het schrappen van banen bij Thales Nederland |
|
Ronald Vuijk (VVD), Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Thales Nederland schrapt 200 banen»?1
Ja.
Klopt het dat deze banen worden geschrapt in verband met de uitstel van investeringen in de markt voor marineschepen? Graag een toelichting.
De maatregel die Thales Nederland heeft bekendgemaakt is van bedrijfseconomische aard en betreft een interne reorganisatie. Thales Nederland is onderdeel van een wereldwijd opererend concern met een omzet van € 13 miljard. Investeringen in nieuw materieel zijn dikwijls langdurige trajecten. Defensie maakt per investeringsproject de afweging of dit past binnen de financiële kaders van de begroting. In de huidige begroting zijn investeringen opgenomen met kansen voor de Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie, zoals Thales Nederland. De komende tijd zijn onder meer besluiten aan de orde over de behoeftestelling voor de vervanging van de M-fregatten, voor de vervanging van de Walrusklasse onderzeeboten en voor het instandhoudingsprogramma LC-fregatten. Of de maatregel van Thales Nederland op termijn gevolgen heeft voor Defensie, en zo ja welke, is momenteel nog niet duidelijk.
Is het waar dat deze maatregel een direct gevolg is van het op de lange baan schuiven of verdringen van strategische investeringen door uitgaven van meer urgente aard? Zo ja, om welke investeringen gaat het? Zijn dit verschuivingen van tijdelijke aard? Welke gevolgen heeft dit voor de Nederlandse defensie-industrie en voor de Nederlandse krijgsmacht?
Zie antwoord vraag 2.
Recent is een succesvolle test uitgevoerd met het uitschakelen een ballistische dreiging, waarbij de SMART-L radar van Thales is gebruikt; in hoeverre raakt deze maatregel van Thales de toegang van de Nederlandse Koninklijke Marine tot deze technologie?
Kennis op het gebied van radartechnologie is van groot belang voor de Koninklijke Marine en het kosteneffectief verwerven en instandhouden van sensorsystemen. Recente testen, waarbij de software van de SMART-L van een LC-fregat was aangepast om ballistische raketten te kunnen detecteren, zijn een belangrijke stap in de ontwikkeling en productie van de Ballistic Missile Defence (BMD) voor de SMART-L systemen van Thales. Hiervoor zijn inmiddels de contracten getekend en is de productie begonnen. De toegang tot deze technologie is daarmee zekergesteld.
Is het bij u bekend of het schrappen van banen ook bij andere bedrijven binnen de Nederlandse defensie-industrie op stapel staat? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor de positie van de Nederlandse defensie-industrie? Graag een toelichting.
Ook Fokker heeft ontslagen aangekondigd. Zie de antwoorden op de vragen inzake Fokker van de leden Vuijk en Teeven van 15 december 2015 met kenmerk 2015Z24530. De gevolgen hiervan voor de Nederlandse defensie industrie worden in die antwoorden beschreven. Bedrijven nemen maatregelen in reactie op marktontwikkelingen. Niettemin opereert de Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie nog steeds op een kwalitatief hoog niveau dat mede in stand wordt gehouden door de intensieve samenwerking tussen bedrijven, kennisinstituten en overheidsinstantieslou.
Deelt u de mening dat de defensie-industrie een belangrijk element vormt van de Nederlandse economie en een strategische partner voor zowel het Ministerie van Defensie als het Ministerie van Economische Zaken? Deelt u de mening dat de defensie-industrie een onmisbare schakel is bij het instandhouden van onze krijgsmacht en (daarmee) een cruciale rol vervult in de internationale veiligheidsketen? Bent u eveneens van mening dat de defensie-industrie een belangrijke aanjager is van innovatie en daarmee van Nederlandse welvaart? Graag een toelichting op al deze punten.
Het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Economische Zaken hebben de wijze van samenwerking met de defensie- en veiligheidsindustrie en de kennisinstellingen in de Defensie Industrie Strategie (DIS) van 10 december 2013 vastgelegd. Samen vormen zij de gouden driehoek, een dynamisch platform voor initiatieven en interactie. Door deze nauwe samenwerking versterken zij het innovatieve vermogen van de hele defensie- en veiligheidssector. Een goed functionerende gouden driehoek is van wezenlijk belang voor de nationale veiligheid en versterkt de Nederlandse positie in internationaal verband.
De krijgsmacht moet haar kennisniveau op peil houden om haar rol als smart buyer te kunnen spelen. Binnen de gouden driehoek is er informatie-uitwisseling waarbij toekomstige behoeftes worden verkend. Hierbij wordt gebruikgemaakt van elkaars kennis. Defensie moet het evenwicht bewaren tussen veiligheidsrisico’s, het behoud van autonomie en een goede marktpositie als klant aan de ene kant, en de benodigde openheid om het innovatieve vermogen van de Nederlandse defensie- en veiligheidsgerelateerde industrie te mobiliseren aan de andere kant.
Deelt u de mening dat de krijgsmacht naast goede medewerkers afhankelijk is van hoogtechnologisch materieel en dat kennis daarover in ons land beschikbaar moet zijn om als «smart buyer» te kunnen verwerven? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze wordt bij het plannen of verschuiven van investeringen rekening gehouden met de gevolgen daarvan voor de defensie-industrie en voor de strategische relatie daarmee? In hoeverre houdt u in het plannen van investerings- en instandhoudingsprojecten rekening met het structureel instandhouden van de daarvoor benodigde kennisbasis in de defensie industrie?
Als onderdeel van het begrotingsproces wordt jaarlijks het investeringsplan in balans gebracht met het financiële kader. Factoren die daarbij een rol spelen zijn onder meer het operationele belang, de effecten op de exploitatiekosten, de belangen op het gebied van internationale samenwerking, kansen die zich voordoen met internationale partners of met de industrie, (financiële) nadelen van uitstel of voordelen van vervroeging. De relatie met de defensie-industrie is dus een factor van invloed.
Op welke wijze waarborgt u behoud en toegang tot technologische kennis over de huidige als ook de toekomstige operationele wapen- en sensorsystemen?
Het waarborgen van de toegang tot technologische kennis is een belangrijk uitgangspunt van de Strategische Kennis- en Innovatieagenda. Defensie investeert structureel in haar eigen kennisbasis en onderzoekscapaciteit. Zo werkt Defensie samen met TNO. Door samenwerking in de gouden driehoek met defensiegerelateerde bedrijven en kennisinstituten en via het Platform Nederland Radarland wordt gezamenlijk gewerkt aan de kosteneffectieve ontwikkeling van innovatieve radarsystemen. In dit kader worden regelmatig onderzoeks- en ontwikkelingsopdrachten op het gebied van sensortechnologie verstrekt, waar ook Defensie de vruchten van plukt.
Doordat bij Defensie vooral de Directie Materiële Instandhouding van het Commando Zeestrijdkrachten veel onderhoud uitvoert aan radarsystemen, is het behoud van kennis over de in gebruik zijnde radarsystemen gewaarborgd. Voor de BMD-capaciteit van de SMART-L systemen en de grondgebonden SMART-L EWC systemen zijn instandhoudingscontracten gesloten. Hierdoor is Thales Nederland gebonden om gedurende de contractperiode de kennis over deze systemen in stand te houden en te delen.