Het bericht dat er een enorm gaslek is in de Verenigde Staten |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Er is een enorm gaslek en niemand kan het (nog) dichten»?1 Zo ja, wat is hierover uw mening?
Ja. Ik ben op de hoogte van de ernstige lekkage uit een gasput in het gasopslagveld Aliso Canyon nabij Porter Ranch, Los Angeles in de staat California van de Verenigde Staten van Amerika (VS)2. Op 18 februari 2016 werd door de staat California bekend gemaakt dat de gasput is afgesloten en de lekkage is gestopt3.
Is een dergelijke situatie, waarbij gas voor langere periode uit een opslagreservoir lekt, of op een andere manier uit een opslagplaats lekt, ook in Nederland mogelijk? Zo ja, waarom is dit het geval?
Uit de berichtgeving heb ik begrepen dat men vermoedt dat het lek is ontstaan door slechte cementatie van de verbuizing van de gasput. Tevens wordt gemeld dat er geen ondergrondse afsluiter in de lekkende put is geïnstalleerd. Dergelijke afsluiters kunnen het ongecontroleerd ontsnappen van het gas uit de put voorkomen. In de berichtgeving is ook genoemd dat de kwaliteit van het onderhoud mogelijk niet voldoende was en dat de desbetreffende installatie enigszins gedateerd is.
Indien berichtgeving juist blijkt te zijn, is deze situatie niet vergelijkbaar met Nederland. In Nederland dient bijvoorbeeld een dergelijke put met een ondergrondse afsluiter te worden uitgerust. Ook schrijft het Mijnbouwbesluit andere eisen voor ten aanzien van de cementering.
De oorzaak van de gaslekkage wordt op dit moment nog onderzocht. Zodra het onderzoek naar de oorzaak en remedie van de lekkage beschikbaar komt, zal Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) de relevantie daarvan voor de Nederlandse situatie onderzoeken.
Is Nederland voorbereid op een eventuele gaslekkage? Welke protocollen bestaan er en met welke scenario’s wordt rekening gehouden?
Uitgaande van de huidige berichtgeving wordt door SodM ingeschat dat het onwaarschijnlijk is dat een soortgelijke situatie naar aanleiding van een vergelijkbare oorzaak zich in Nederland voor zal doen. In het kader van risicobeheersing wordt echter wel rekening gehouden met dergelijke lekkages. Ieder bedrijf dat gas opslaat of gas of olie produceert moet over een actueel bestrijdingsplan beschikken. In het bestrijdingsplan is, indien relevant voor de desbetreffende installatie, een zogenaamd «blow out» scenario opgenomen. In het kader van crisisbeheersing worden dergelijke calamiteiten ook door deze bedrijven geoefend.
In grote lijnen zijn er twee protocollen die men kan toepassen om een dergelijke lekkage te stoppen. Men zal eerst proberen om de put aan de oppervlakte te dichten door een afsluiter te plaatsen op de mond van de put. Indien dit niet lukt, of de lekkage niet stopt dan zal men de put ondergronds proberen af te dichten door een zware vloeistof en cement via een nieuwe geboorde put, een zogenaamde «relief well», in de lekkende put te pompen.
In Nederland vindt de coördinatie met betrekking tot de beheersing van een calamiteit plaats door de Veiligheidsregio. De coördinatie op zee wordt uitgevoerd door de Kustwacht. De branchevereniging van de in Nederland olie en gas producerende bedrijven, NOGEPA, heeft met zuster brancheverenigingen in het buitenland overeenkomsten afgesloten over de onderlinge hulpverlening in geval van calamiteiten. In deze overeenkomsten heeft men afgesproken dat men elkaar helpt door het beschikbaar stellen van materieel zoals boorinstallaties, brandbestrijdingsmaterieel en kennis. NOGEPA en haar leden organiseren om het jaar per toerbeurt een grote gezamenlijke oefening zodat men leert van elkaars bedrijfsspecifieke procedures. Bij dergelijke grootschalige oefeningen zijn ook SodM, het Ministerie van Economische Zaken, en indien van toepassing de Kustwacht en de Veiligheidsregio betrokken.
Voldoet de bestaande gasinfrastructuur nog aan wet- en regelgeving? Hoe wordt dit gecontroleerd?
De exploratie, het winnen en het ondergronds opslaan van gas is gereguleerd in het stelsel van de Mijnbouwwet. De daartoe behorende gasinfrastructuur staat onder toezicht van SodM.
SodM houdt toezicht op de naleving van wettelijke regelingen die van toepassing zijn op het opsporen, winnen, opslaan en transporteren van delfstoffen. Het toezicht vindt plaats via reguliere en onaangekondigde inspecties op zowel detail- als systeemniveau. De toezichthouder richt zich hierbij op de aspecten veiligheid, gezondheid, milieu, doelmatige winning en bodembewegingen.
SodM publiceert iedere vijf jaar een strategie- en beleidsdocument dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de opdracht gevende Ministeries (Ministerie van Economische Zaken, Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid). SodM heeft het document «Strategie & Programma 2012 – 2016» op haar website gepubliceerd, zie www.sodm.nl/publicaties/strategie-programma. Dit document is ook op 19 juni 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd als bijlage bij Kamerstuk 32 849, nr. 18.
Hoe wordt het onderhoud van gasopslagen in Nederland geregeld?
Het onderhoud van gasopslagen is net als het onderhoud op gaswinninglocaties geregeld via de Mijnbouwwet en de Arbeidsomstandighedenwet. Op grond van artikel 2.42, onder lid e) van het Arbobesluit dienen mijnondernemingen te beschikken over bijvoorbeeld een onderhoudsmanagementsysteem als onderdeel van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem.
Is er zicht en controle op dit onderhoud? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie doet dit en hoe vaak wordt dit gedaan? Op welke wijze wordt gecontroleerd? Komt de inspectie ter plaatse of gaat het om een schriftelijke controle?
SodM is belast met het toezicht op de naleving van de Mijnbouwwet en de relevante delen van de Arbowet waar het beheer van het onderhoud in het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem is ondergebracht. De controle op het onderhoud vindt plaats via inspecties op zowel detail- als systeemniveau op locatie. Daarnaast vallen de ondergrondse gasopslagen ook onder het regime van het Besluit risico zware ongevallen 2015 (BRZO). In het kader van het BRZO worden eveneens inspecties op detail- als systeemniveau uitgevoerd, door inspecteurs van SodM en vertegenwoordigers van de Veiligheidsregio’s en de waterkwaliteitsbeheerders. SodM verzorgt de coördinatie van deze inspecties.
Het dichten van het lek is in de VS erg lastig; hoe lastig zou het in Nederland zijn om een dergelijke lekkage te dichten? Zijn hier protocollen voor?
De huidige internationale protocollen zijn actueel en ook in Nederland goed toepasbaar. In de beantwoording op vraag 3 heb ik aangegeven welke methoden beschikbaar zijn voor het dichten van dergelijke lekkages. Het boren van een zogenaamde «relief well» duurt afhankelijk van de specifieke omstandigheden doorgaans twee tot drie 3 maanden. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 zal SodM zodra het onderzoek naar de oorzaak en remedie van de lekkage beschikbaar komt de relevantie daarvan voor de Nederlandse situatie onderzoeken.
Hoe oud zijn de gasopslaglocaties in Nederland, aangezien de lekkage in de gasopslag waarschijnlijk te wijten is aan oude infrastructuur?2 Welke risico’s zijn er verbonden aan de oudere infrastructuur?
De oorzaak van de gaslekkage in Aliso Canyon wordt op dit moment onderzocht. In de berichtgeving worden op dit moment drie mogelijke oorzaken genoemd: slechte cementatie van de verbuizing, het ontbreken van een ondergrondse veiligheidsklep, en de ouderdom van de installatie.
Het feit dat een installatie wat ouder is impliceert niet automatisch dat deze installatie een groter risico kent. Zoals eerder aangegeven worden er in Nederlands strengere eisen gesteld aan de cementatie van de verbuizing en de verplichte installatie van een ondergrondse afsluiter. Ondeugdelijke constructie van putten en achterstallig onderhoud kunnen risico’s voor zowel een oude als een recente gasput inhouden. De Nederlandse wet- en regelgeving is gericht op het voorkomen van schade voor mens en milieu via een deugdelijke constructie, duurzaam onderhoud, monitoring en mogelijkheid tot het ondergronds automatisch afsluiten van de put.
De volgende ondergrondse gasopslagen zijn in Nederland operationeel en voldoen aan de wettelijke vereisten:
Wat is het risico op lekkage uit (deels) verlaten olie- en gasputten? Hoe wordt dit in kaart gebracht? Wie houdt hier het toezicht op?
Het risico op lekkage uit een verlaten olie en gasput in Nederland is moeilijk te kwantificeren, omdat een dergelijke lekkage zich in Nederland nog niet heeft voorgedaan. De Mijnbouwwet stelt stringente eisen voor het verlaten van putten. Ook is de druk in verlaten olie- en gasputten als gevolg van de winning in de regel sterk gedaald, zodat lekkage naar de oppervlakte niet door druk zal worden gedreven, maar op basis van verschil in soortelijk gewicht zou moeten plaats vinden.
SodM is belast met het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving op dit gebied. De gegevens over verlaten putten worden opgenomen in de BasisRegistratie Ondergrond.
Wat zijn de consequenties voor gezondheid, natuur en milieu in Nederland bij een gaslekkage? Is in Nederland ook risico op grootschalige evacuatie uit het gebied met de lekkage?
Zoals gezegd gelden in Nederland strenge eisen voor gasopslagen. Mocht toch een gaslekkage ontstaan in de omvang zoals zich in Aliso Canyon (VS) heeft voorgedaan, zou logischerwijs ook in Nederland nadelige effecten op het milieu en de gezondheid van omwonende kunnen ontstaan. Het zou ook kunnen leiden tot een noodzaak tot evacuatie rondom de locatie van de lekkende put. Een dergelijke beslissing zal door de Veiligheidsregio in overleg met SodM en de betrokken partijen worden genomen.
Het bericht ‘Nederland gooit deur dicht voor Amerikaanse delegatie’ |
|
Raymond Knops (CDA), Kees Verhoeven (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat Nederland een delegatie van het Amerikaanse Congres en het Europees parlement, die hun jaarlijkse vergadering in Europa vanwege het aanstaande EU-voorzitterschap van Nederland wilden organiseren, buiten de deur zou hebben gehouden?1
Ja.
Klopt het dat u geen zin heeft in dat bezoek omdat u het te duur vindt of dat uw ambtenaren het «teveel gedoe» vinden? Zo nee, wat vindt u dan van het voornemen van de delegatie om een bezoek aan Nederland te brengen?
Nee. Ik ben een groot voorstander van ontmoetingen tussen de EU en de VS, of dit nu overheid-tot-overheid is of tussen EP-leden of nationale parlementariërs en hun Amerikaanse collega’s. Het regelmatige overleg tussen leden van het EP en het Amerikaans Congres juich ik dan ook toe, evenals bezoeken van Amerikaanse Congresleden aan Nederland. Als het kabinet een formeel verzoek ontvangt om gastheer te zijn van deze ontmoeting – wat tot op heden niet het geval is – dan zal ik daar uiteraard serieus naar kijken, in nauw overleg met uw parlement.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Amerikaanse delegatievoorzitter Diaz-Balart over een «klap in het gezicht van het Amerikaanse Congres»?
De uitspraken van de heer Diaz-Balart zijn aan hem. Zoals reeds aangegeven bij het antwoord op vraag 2 heeft Nederland geen formeel verzoek van het Amerikaanse Congres ontvangen.
Deelt u de opvatting dat het belangrijk is dat de zogenoemde Transatlantic Legislator’s Dialogue (TLD), een halfjaarlijks overleg tussen volksvertegenwoordigers van de VS en de EU over internationale kwesties, juist nu doorgaat en wel in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met de thema's die de afgelopen jaren zijn besproken tijdens de TLD bijeenkomsten, zoals energieonafhankelijkheid, Rusland, Syrië, handel, maar ook de digitale agenda? Deelt u de mening dat dit thema's zijn die voor zowel Nederland, Europa als de Verenigde Staten van groot en gedeeld belang zijn?
Ja.
Heeft u de Tweede Kamer te kennen gegeven dat delegaties die Nederland tijdens het voorzitterschap wensen te bezoeken, naar Brussel verwezen dienen te worden om het gemeenschappelijke karakter van het EU buitenland beleid te onderstrepen en om de kosten voor Nederland te drukken?
Het kabinet treedt niet in de beslissing van de Tweede Kamer over welke delegaties zij wenst te ontvangen. Daarbij teken ik aan dat Nederland tijdens het voorzitterschap juist wordt bezocht door vele delegaties, zowel ministerieel en (hoog)-ambtelijk als parlementair, en leggen leden van het Nederlandse kabinet ook zelf veel bezoeken af. Overleg met lidstaten is immers een belangrijke rol voor het voorzitterschap, die het kabinet zowel in Brussel als in Nederland of in andere Europese hoofdsteden op vele manieren faciliteert.
Wel is het zo dat Nederland in lijn met het Verdrag van Lissabon hecht aan een effectief, efficiënt en een coherent extern beleid van de EU. Voor de Raad is het inmiddels dan ook gangbare praktijk geworden om ontmoetingen met derde landen zoveel mogelijk in Brussel te laten plaatsvinden. Daar zijn alle faciliteiten aanwezig om het bezoek zo efficiënt mogelijk te laten verlopen, wat past bij het kostenefficiënt gedrag dat onze burgers van ons vragen.
Klopt het dat u dit in een brief aan Europarlementariër en voormalig Eurocommissaris Louis Michel liet weten toen hij als voorzitter voor de delegatie voor relaties met de ACP (African, Caribbean and Pacific landen) in het Europees parlement in juni 2015 informeerde naar de mogelijkheid om de ACP bijeenkomst in Nederland te houden in de eerste helft van 2016?
In mijn brief aan de heer Michel heb ik verwezen naar het algemene principe van het belang van effectief, efficiënt en een coherent extern beleid van de EU en de algemene Nederlandse voorkeur om in de geest van het Verdrag van Lissabon ontmoetingen van derde landen met de EU zoveel mogelijk te organiseren daar waar de EU zetelt. Dat in dit principe zo nodig ruimte is voor flexibiliteit, mag blijken uit het feit dat ik in dezelfde brief het Bureau van de EU-ACS parlementaire assemblee heb uitgenodigd om zijn vaste vergadering in Den Haag te houden. Daarbij zij aangemerkt dat ieder verzoek op zijn merites dient te worden bezien. Hierin dient ook het kostenaspect te worden afgewogen tegen de meerwaarde van het optreden als gastheer van een bepaalde bijeenkomst in Nederland. In die lijn past het antwoord van Nederland inzake de EU-ACS parlementaire assemblee. Dat is immers een groot evenement met honderden deelnemers over meerdere dagen. Het past in het beleid van kostenbesparing om een dergelijk evenement dan in Brussel of Straatsburg te laten plaatsvinden, zoals de laatste jaren gebruikelijk is geworden. Ook tijdens het Ierse, Griekse, Italiaanse en Luxemburgse voorzitterschap vond deze parlementaire assemblee in Brussel of Straatsburg plaats. Het kabinet zou een formeel verzoek inzake de Transatlantic Legislators Dialogue aan dezelfde criteria getoetst hebben.
Klopt het dat u aan het Europees parlement via de Tweede Kamer liet weten dat ook de Transatlantic Legislators Dialogue op dezelfde gronden terug naar Brussel moest worden verwezen?
Zie antwoord vraag 7.
Op welk bedrag raamt u de kosten van het ontvangen van de TLD voor ons land? Bent u bekend met het feit dat reis en verblijfskosten niet voor rekening van het gastland zijn, en dat kosten indien gewenst gedeeld kunnen worden?
Er is tot op heden geen formeel verzoek ontvangen voor het ontvangen van de TLD. Het is daarom ook nog niet inzichtelijk wat hierbij zou komen kijken of wat de kosten zouden zijn.
Klopt het dat een woordvoerder van uw ministerie gezegd heeft dat Nederland «graag zou willen vasthouden aan de gangbare praktijk dat dergelijke bijeenkomsten sinds 2007 plaatsvinden in Brussel»? Is dit ook uw standpunt?
Zie het antwoord op vraag 6 en 7.
Bent u bekend met het feit dat de afgelopen 77 TLD vergaderingen afwisselend in de Verenigde Staten en in de hoofdstad van de roulerende EU-voorzitter zijn gehouden, en daarnáást in enkele gevallen in Brussel en Straatsburg, en dat het dus juist gangbaar is dat Nederland gastland zou zijn van de trans-Atlantische delegatie tijdens de periode van het EU-voorzitterschap van januari tot juni 2016? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals reeds aangeven heeft het kabinet echter geen formeel verzoek ontvangen om deze ontmoeting in Nederland te organiseren. Mocht dit alsnog gebeuren, dan zal ik daar uiteraard serieus naar kijken, in nauw overleg met uw parlement.
Heeft u overwogen wat de negatieve diplomatieke gevolgen van het niet ontvangen van de TLD delegatie en ook andere delegaties in Nederland tijdens het voorzitterschap zouden zijn?
Aangezien er tot op heden geen formeel verzoek is ontvangen, is er geen reden geweest mij te verdiepen in de gevolgen van een eventuele afwijzende reactie.
Ziet u kansen in het ontvangen van parlementaire delegaties in Nederland, mede vanwege het grote aantal internationale organisaties dat in Den Haag, stad van vrede en rechtvaardigheid, is gevestigd?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft u bovendien laten weten dat u het bezoek van de TLD een «hoop heisa» vindt, omdat het beveiligingsmaatregelen zou vereisen, protocol, een aparte ruimte en tolken?
Nee.
Hoe beoordeelt u de verbazing bij de Amerikanen over deze argumenten? Klopt het dat de vorige TLD bijeenkomst plaatsvond in het veel kleinere Letland, dat het Europees parlement, indien leden vertaling nodig hebben, die zelf verzorgt, en dat de voertaal in de regel Engels is?
Het kabinet kan niet in de overwegingen van de Amerikaanse delegatie treden. Zoals reeds gesteld is er tot op heden geen formeel verzoek ontvangen voor het ontvangen van de TLD. Het is dan ook nog niet mogelijk om uitspraken te doen over de benodigde logistieke arrangementen.
Bent u bekend met het feit dat de Amerikaanse delegatie zelf eventuele veiligheidsmaatregelen treft, en er geen beroep gedaan wordt op het gastland?
Zie het antwoord op vraag 15.
Bent u bekend met het feit dat dat de locatie voor TLD-bijeenkomsten meestal een parlementsgebouw is, en dat geen dure locatie hoeft te worden afgehuurd?
Zie antwoord vraag 16.
Waarom heeft u opnieuw «ruis op de lijn» met de VS laten ontstaan, na eerder al de diplomatieke rel over de voorlopige weigering van Nederland om Guantanamo-gevangen op te nemen? Wat gaat u doen om de schade te herstellen?
De relaties met de VS zijn goed, getuige de vele contacten over en weer. Er is op dit moment dan ook geen sprake van een noodzaak om «schade» te herstellen als gevolg van deze kwestie. Zoals gesteld heeft het kabinet geen formeel verzoek ontvangen om deze ontmoeting in Nederland te organiseren. Mocht dit alsnog gebeuren, zal daar serieus naar worden gekeken, in nauw overleg met de Kamer. Overigens is het niet aan het kabinet om «groen licht te geven aan de Tweede Kamer» om delegaties te ontvangen. Het staat de Kamer immers geheel vrij buitenlandse (parlementaire) delegaties te ontvangen in Nederland. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Bent u dan bereid om de ontstane schade te herstellen door uw actieve medewerking toe te zeggen om de bijeenkomst van de TLD komend voorjaar gewoon in Nederland te laten plaatsvinden en in elk geval het groene licht te geven aan de Tweede Kamer om de TLD delegatie en eventuele andere Europese delegaties conform de normale gang van zaken in Nederland te ontvangen tijdens de periode van het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 18.
De levensbedreigende situatie voor 40.000 mensen in Madaya |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ), Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Harry van Bommel , Henk Krol (50PLUS), Kees van der Staaij (SGP), Michiel Servaes (PvdA), Louis Bontes (GrBvK), Raymond Knops (CDA), Han ten Broeke (VVD), Roland van Vliet (Van Vliet), Marianne Thieme (PvdD), Norbert Klein (Klein), Johan Houwers (Houwers), Rik Grashoff (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de zeer schrijnende humanitaire situatie in de Syrische stad Madaya, waar ongeveer 40.000 mensen vastzitten die in zeer ernstige hongersnood zijn, waardoor er sprake is van een levensbedreigende situatie?1
Ja.
Klopt het dat de stad Madaya is belegerd door Syrische strijdgroepen die loyaal zijn aan Assad, en door Hezbollah?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het onmogelijk is voor inwoners van Madaya om de stad te ontvluchten, dan wel naar andere steden te gaan?
Ja. Madaya wordt sinds zeven maanden belegerd en burgers worden met geweld en door de aanwezigheid van landmijnen verhinderd de stad te verlaten. Het regime en Hezbollah gebruiken de inwoners van Madaya om hun positie te versterken in onderhandelingen rondom een lokaal staakt-het-vuren en met het oog op gebiedsuitbreiding in de provincie Idlib.
Kunt u bevestigen dat er nauwelijks voedsel voorradig is in Madaya, waardoor kinderen zich genoodzaakt zien om bladeren te eten, en dat het ontbreekt aan noodzakelijke medische voorzieningen?
Ja. De humanitaire situatie is zeer schrijnend. In oktober 2015 hadden de VN, ICRC en de Syrische Rode Halve Maan voor het laatst toegang tot Madaya voor grootschalige hulpverlening. Er is destijds voedselhulp geleverd, maar dit was slechts toereikend voor twee maanden. Deze voorraad was eind 2015 uitgeput en daarom is aanvullende humanitaire hulp hard nodig.
Medische voorzieningen zijn in Madaya niet aanwezig. De VN en ICRC drongen daarom in oktober 2015 aan op noodzakelijke medische evacuaties. In december zijn deze hulporganisaties er in geslaagd meer dan 120 mensen, onder wie zwaargewonden en hun familieleden, naar Turkije en Libanon te brengen. Daar kregen zij medische hulp.
De hulpkonvooien die deze week naar Madaya, Foua en Kefraya zijn gegaan brachten ook voornamelijk voedsel en medische goederen voor de bevolking. Momenteel zijn er minimaal 400 mensen in Madaya die dringend medische hulp nodig hebben. De VN en ICRC zijn druk in onderhandeling met de strijdende partijen om evacuaties van deze mensen mogelijk te maken.
Bent u bereid om onmiddellijk bij de VN aan te dringen op een staakt-het-vuren en humanitaire toegang tot Madaya?
Ja. Nederland dringt in VN-verband al geruime tijd aan op een staakt-het-vuren zodat humanitaire hulp geboden kan worden aan de bevolking. De humanitaire toegang tot de Syrische bevolking is al maanden slecht, en ook dit onderwerp staat hoog op de agenda in gesprekken met EU, VN en ICRC. EU Hoge Vertegenwoordiger Mogherini en Commissaris Stylianidis riepen op 8 januari in een verklaring op tot humanitaire toegang tot Madaya. VNVR-resolutie 2254 van december vorig jaar roept alle partijen op hun medewerking te verlenen aan een staakt-het-vuren en humanitaire toegang.
Het uitoefenen van politieke druk ten behoeve van de implementatie van deze resolutie is op dit moment cruciaal, zo geven ook de hulporganisaties in Damascus aan. Het belang van een staakt-het-vuren en recht op humanitaire toegang zal daarom door Nederland steeds bepleit worden. Alle partijen dienen zich te houden aan het internationaal humanitair recht. Minister Koenders heeft hier tijdens de RBZ op 18 januari jl. een hoofdpunt van gemaakt. Nederland blijft deze boodschap uitdragen.
Bent u bereid te pleiten voor acute noodhulp voor de inwoners van Madaya bijvoorbeeld door middel van voedseldroppingen?
Nederland levert een aanzienlijke financiële bijdrage aan humanitaire hulp in Syrië, via VN-organisaties en het internationale Rode Kruis. Het kabinet staat met hen in nauw contact over de hulpverlening in Madaya. Minister Ploumen heeft naar aanleiding van de berichten over Madaya gesproken met de VN Humanitair Coördinator El Hillo in Syrië om steun te betuigen en te spreken over hoe Nederland een bijdrage kan leveren. Nederland heeft recentelijk 4 miljoen euro beschikbaar gesteld aan het Rode Kruis in Syrië dat besteed zal worden aan voedselhulp, drinkwater, medicijnen en toerusting tegen de winterkou.
Minister Ploumen heeft met een aantal verschillende humanitaire organisaties de optie voor voedseldroppings besproken. Zij geven aan dat het regime geen toestemming geeft voor luchttranssport. Vliegtuigen die daar goederen proberen te droppen zonder toestemming worden beschoten. Er is ook geen medewerking of controle ter plekke voor voedseldroppings. Hierdoor kunnen de droppings ook in verkeerde handen vallen. De VN en hulporganisaties zetten daarom in op hulpkonvooien waarmee nauwkeurigere en uitgebreidere hulp kan worden geboden.
Daarnaast betreft het hier stedelijk gebied. Voor voedsel droppen is veel afgebakende en lege ruimte nodig (5 voetbalvelden) om slachtoffers te voorkomen. Wanneer mensen geraakt worden door een zak met twee kilo rijst vanaf 100 meter hoogte kan dit dodelijk zijn.
Zijn er bij u andere gevallen bekend van steden en/of dorpen die worden belegerd waarbij de bevolking doelbewust wordt uitgehongerd door regeringstroepen dan wel strijdkrachten die loyaal zijn aan Assad?
Ongeveer 400.000 Syriërs wonen in belegerd gebied. De aanvoer van commerciële goederen (waaronder voedsel) naar deze gebieden wordt geblokkeerd en humanitaire hulp wordt niet of nauwelijks toegelaten.
In het door ISIS belegerde westelijke deel van de stad Deir-al-Zor leven 200.000 mensen. Daarnaast leven ongeveer 181.000 personen in gebied dat belegerd is door het regime van Assad. De situatie in Madaya is hiervan een zeer ernstig voorbeeld. De plaatsen Fu’a en Kafraya, waar ongeveer 12.500 mensen leven, worden belegerd door o.a. Ahrar al-Sham.
In al deze gebieden is hulpverlening de afgelopen maanden slechts mondjesmaat mogelijk geweest. Het kabinet staat in nauw contact met de VN en het internationale Rode Kruis om druk uit te oefenen op het regime-Assad en andere partijen om toegang tot belegerde gebieden zeker te stellen.
Aanhoudende incidenten bij Belgische kerncentrales |
|
Agnes Mulder (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Belgische kerncentrale stilgelegd om brand»?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Burgemeesters ongerust na incidenten kerncentrale Doel»?2
Ja
Vindt u ook, gezien de risico’s die de inwoners van Limburg, Zeeland en Brabant lopen bij mogelijke grote incidenten bij de reactoren in Tihange en Doel, dat Nederlandse overheden, te weten gemeenten, provincies en Rijk, adequaat betrokken zouden moeten worden bij de verlengde openstelling en de daaraan verbonden voorwaarden van deze reactoren?3
Ja, daar ben ik een voorstander van. De keuze om te stoppen of door te gaan met kernenergie en de nucleaire veiligheid is echter een nationale aangelegenheid op grond van het Euratom Verdrag. De individuele lidstaten in de EU hebben een eigen verantwoordelijkheid voor het energiebeleid en voor de regulering en het toezicht op de veiligheid van de nucleaire installaties. De EU richtlijnen geven wel een kader waarin o.a. staat dat er een onafhankelijke nucleaire autoriteit moet zijn en geven ook nucleaire veiligheidseisen.
De Belgische regering en het parlement hebben besloten tot de verlengde openstelling van de kernreactoren. Het FANC heeft de veiligheidsvoorwaarden opgesteld en houdt daar toezicht op. In dit Belgische besluitvormingsproces is formeel geen betrokkenheid voor Nederlandse overheden. Aangezien ik belang hecht aan goede communicatie met de omliggende Nederlandse gemeenten heb ik aan mijn Belgische collega gevraagd om na te gaan of het desondanks mogelijk is om Nederlandse overheden beter te informeren en te betrekken bij het besluitvormingsproces en de veiligheidsvoorwaarden die het FANC heeft opgesteld.
Welke mogelijkheden ziet u onder andere om betrokken te zijn bij de opvolging van de verbeterpunten van de International Atomic Energy Agency (IAEA), zoals bijvoorbeeld bij de Safe Long Term Operation Review Services (SALTO) -missie aangaande de centrale in Tihange van januari 2015?4
De opvolging van verbeterpunten van de International Atomic Energy Agency (IAEA), zoals bij de Safe Long Term Operation Review Services (SALTO) -missie aangaande de centrale in Tihange van januari 2015 is een aangelegenheid van de nationale autoriteit, het FANC. Nederland en andere landen die het VN Verdrag Nucleaire Veiligheid hebben geratificeerd worden door België op de hoogte gehouden van de opvolging van de verbeterpunten. Op grond van het Verdrag Nucleaire Veiligheid rapporteren de verdragspartijen elke drie jaar over de status van verbeterpunten naar aanleiding van IAEA missies (zoals de SALTO missie). Daarnaast zal de IAEA ook zelf betrokken zijn bij de opvolging van de verbeterpunten via de Follow up SALTO missie in 2016. Wanneer de rapportages definitief zijn, publiceert FANC ze op haar website. Op grond van van de Euratom richtlijn nucleaire veiligheid zijn lidstaten verplicht regelmatig internationale audits uit te nodigen.
Kunt u inzichtelijk maken wat de gevolgen zijn als in de kerncentrales van Tihange en Doel de verbeterpunten van het IAEA niet worden nagekomen?
Het FANC zal daarover, indien het FANC daar aanleiding toe ziet, een besluit nemen. Overigens zal tijdens de in 2016 voorziene Follow up SALTO missie in België de IAEA missie ook zelf nagaan of en hoe de verbeterpunten zijn opgepakt en hierover verslag doen in het rapport.
Zouden, als deze verbeterpunten niet worden nagekomen of een opeenstapeling van incidenten blijft voorkomen, de desbetreffende reactoren in België volgens u moeten sluiten?
Dat is niet aan de Nederlandse overheid om te beoordelen. Zoals bij eerdere antwoorden aangegeven ligt de verantwoordelijkheid voor het toezicht op nucleaire veiligheid in België bij het FANC als Belgische toezichthouder. Zij waakt ervoor dat de veiligheid niet in het geding is.
Kunt u aangeven hoe de communicatie over de recente incidenten in Tihange en Doel tot nu toe is gelopen tussen de Belgische autoriteiten en Nederlandse overheden en inwoners en welke informatie hierover is verstrekt?
Op grond van afspraken tussen provincie Oost-Vlaanderen en Veiligheidsregio’s zijn de Veiligheidsregio’s in de regio van kerncentrale Doel geïnformeerd over de storingen en dat deze geen gevolgen hadden voor de veiligheid. De betrokken burgemeesters zijn door Veiligheidsregio’s geïnformeerd. Het verder versterken van de informatiepositie van de (veiligheids)regio Limburg-Zuid in relatie tot kerncentrale Tihange zal besproken worden door de veiligheidsregio, ANVS en de Belgische autoriteiten.
Kunt u aangeven of er vorderingen zijn in het maken van afspraken met de Belgische autoriteiten ten aanzien van communicatie en gezamenlijke inspecties, in navolging van uw brief van 14 december 2015 (Kamerstuk 25 422, nr. 126)? Zo nee, vindt u ook niet dat deze afspraken gezien de incidenten van de laatste weken met spoed gemaakt dienen te worden om de veiligheid en het vertrouwen in de Belgische kerncentrales te verbeteren?
Op 20 januari jl. is de eerste gezamenlijke inspectie uitgevoerd bij de kerncentrale Doel. Ik zal u hierover nog schriftelijk informeren met de brief waar u om gevraagd heeft (2016Z00366, 2016Z00897/2016D02002). De ANVS en het FANC hebben afgesproken om vaker gezamenlijke inspecties uit te voeren, ook in Tihange en Borssele. Mede naar aanleiding van de wens van de burgemeesters, de voorzitters van de Veiligheidsregio’s en de Tweede Kamer heb ik met Minister Jambon afspraken gemaakt om te komen tot een meer geharmoniseerde en eenduidige communicatie.
Bent u bereid om dit zo snel mogelijk op te pakken, mede om uitvoering te geven aan motie Kamerstuk 25 422, nr. 132? Welke tijdlijn houdt u hiervoor aan en op welke termijn koppelt u dit, gelet op de ernst van de situatie, terug aan de Kamer en lokale overheden?
In de motie wordt mij gevraagd te bewerkstelligen dat het FANC en de ANVS aan beide kanten van de grens gezamenlijke inspecties gaan doen. De eerste van deze gezamenlijke inspecties heeft inmiddels plaatsgevonden. Dit jaar staan nog gezamenlijke inspecties bij de Belgische centrale in Tihange, de kerncentrale Borssele en bij de HogeFlux Reactor in Petten gepland.
Dumpstaal uit China |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «China walst over eurostaal heen»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese staalmarkt onder druk staat van de dumping van Chinees (koudgewalst) staal?
Naar aanleiding van een klacht van de Europese staalindustrie, is de Europese Commissie op 14 mei 2015 een antidumpingprocedure gestart. In deze procedure wordt onderzocht of er daadwerkelijk sprake is van dumping en of de dumping leidt tot schade aan de Europese industrie. De eerste resultaten van dit onderzoek worden uiterlijk op 14 februari 2016 verwacht.
Kunt u aangeven hoe lang dit proces van dumping al gaande is?
De klacht van de Europese producenten ten aanzien van koudgewalst staal is ingediend op 1 april 2015 en heeft betrekking op de periode 1 april 2014 tot
31 maart 2015.
Is er door u contact opgenomen met de Europese Commissie teneinde te bezien of de importheffingen voor koudgewalst staal moeten worden verhoogd en of er een speciale anti-dumpingheffing dient te worden ingesteld door de Europese Commissie?
De zaak is op dit moment aanhangig bij de Europese Commissie. De Europese Commissie zal uiterlijk op 14 februari 2016 haar voorlopige bevindingen bekend maken en kan dan ook overgaan tot het instellen van voorlopige antidumpingheffingen. De lidstaten bespreken de bevindingen in het handelsdefensief comité van de Europese Unie. Een datum voor een bijeenkomst is nog niet voorzien.
Klopt het dat het klimaat nadelig wordt beïnvloed door het op grote schaal dumpen van Chinees staal op de Europese staalmarkt?
De effecten van dumping verschillen per zaak. Zo heeft Nederland tegen antidumpingmaatregelen gestemd op siliciumstaal en zonnepanelen, mede omdat dergelijke antidumpingmaatregelen de prijzen van deze milieuvriendelijke goederen voor Europese consumenten en gebruikers verhogen en daarmee het gebruik ervan tegengaan. Dit is niet in lijn met Europese en Nederlandse milieudoelstellingen. De voor- en nadelen van antidumpingmaatregelen, ook in termen van het milieu, dienen per maatregel te worden bepaald en te worden meegewogen bij de vaststelling of een antidumpingmaatregel wenselijk is.
Klopt het dat de door Tata Steel ontwikkelde Hisarna technologie om CO2-uitstoot te beperken niet kan worden voortgezet zonder Europese steun, lees de invoering van anti-dumping heffingen?
Tata Steel beslist zelf over de voortgang en investeringen in HIsarnatechnologie. Europese steun, bijvoorbeeld via het Research Fund for Coal and Steel (RFCS) kan de voortgang wel bespoedigen. Binnenkort zal de Europese Commissie een besluit nemen over het al dan niet toekennen van een financiële bijdrage daaraan.
Wanneer gaat u aandringen bij de Europese Commissie op het stringent onmogelijk maken van dumping van Chinees (koudgewalst) staal?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe lang duurt de behandeling van anti-dumping klachten over staal bij de Europese Commissie en ziet u mogelijkheden er bij de Commissie op aan te dringen om deze behandelingstermijnen te versnellen? Gaat u hierover reclameren bij de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
Een antidumpingprocedure duurt in Europa maximaal vijftien maanden. De Europese Commissie is bevoegd na 60 dagen vanaf de inleiding van het onderzoek voorlopige antidumpingmaatregelen te nemen. In de praktijk duurt dit echter veelal negen maanden. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de Commissie nu al voorlopige maatregelen met drie maanden terugwerkende kracht kan nemen. Hierdoor kunnen voor importen al na zes maanden vanaf de start van de antidumpingprocedure maatregelen gelden.
De huidige termijn van negen maanden is in de praktijk nodig om nut en noodzaak van de maatregelen goed te onderzoeken en te onderbouwen. De antidumpingmaatregelen hebben immers niet alleen effecten voor Europese producenten, maar ook voor Europese consumenten en industriële gebruikers van de goederen. Ook de belangen van deze partijen dienen in het onderzoek te worden meegewogen.
De Commissie heeft aangegeven dat zij in eenvoudige zaken deze termijn kan beperken tot zeven maanden. In combinatie met de mogelijkheid van terugwerkende kracht zouden dan voor importen antidumpingmaatregelen gaan gelden vier maanden na de start van de procedure.
Wanneer denkt u dat er sprake kan zijn van een importtarief voor gedumpt Chinees staal?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de kwestie van het dumpen van Chinees staal op de agenda te zetten van de Europese Raad voor Concurrentieverhoudingen en de Raad voor Buitenlandse Zaken?
Ja. Deze kwestie is besproken tijdens een ingelaste sessie van de Raad van Concurrentievermogen op 9 november 2015 en tijdens de reguliere Raad voor Buitenlandse Zaken handel op 27 november 2015. U wordt hierover op de gebruikelijke wijze geïnformeerd.
Leveranties van gifgas aan jihadisten in Syrië via Turkije |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op eerdere vragen over het bericht dat Turkije betrokken is bij wapenleveranties aan de Syrische rebellen, steun aan de terroristische organisatie Al Nusra verleent en zelfs betrokken zou zijn bij de chemische aanval op Ghouta?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving «Dodelijk saringas werd door IS via Turkije ingevoerd»?2
Het kabinet is bekend met het Turkse parlementslid Eren Erdem dat uitspraken heeft gedaan over leveranties van materialen en stoffen voor saringas. Het kabinet heeft geen informatie een eigenstandig oordeel te vellen over deze beweringen.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van het Turkse parlementslid Erdem over leveranties van materialen en stoffen voor saringas aan jihadisten in Syrië via Turkije en dat Turkije dit in de doofpot zou stoppen?3
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het bewijsmateriaal dat de heer Erdem hiervoor gepresenteerd heeft, te weten een kopie van een justitieel onderzoek, zaaknummer 2013/120, door de toenmalige openbaar aanklager in Adana?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze zaak tegen dertien verdachten van banden met een terroristische organisatie, die nota bene in het bezit waren van chemicaliën, na een week plotseling gesloten is, en dat de openbaar aanklager vervangen is door een ander?
In de aanklacht is geen concrete verwijzing naar het daadwerkelijke bezit van chemicaliën door de verdachten. De openbare aanklager van Adana die de zaak initieerde was in december 2015 daar nog aan het werk als Hoofd Openbare Aanklager.
Klopt het dat alle verdachten in deze zaak op vrije voeten zijn gesteld en Turkije verlaten hebben via de grens met Syrië? Zo ja, vindt u dit een verdachte gang van zaken?
Vijf van de in totaal zes verdachten zijn vrijgesproken. Eén verdachte die was veroordeeld vanwege het lidmaatschap van een terroristische organisatie is voortvluchtig. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie of deze personen Turkije hebben verlaten via de grens met Syrië.
Hoe beoordeelt u de telefoneergegevens van de verdachten in het dossier, waaruit in detail blijkt hoe de leveranties vanuit Turkije richting Syrië zouden plaatsvinden, bijvoorbeeld hoe ze werden voorbereid, welke trucks gebruikt zouden worden en waar de materialen vandaan kwamen?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Klopt het dat uit deze gegevens tevens blijkt dat de verdachten openlijk spraken over sarin, geen enkele zorg uitspraken over het passeren van de grens tussen Turkije en Syrië en dat ze banden zouden hebben met de The Machinery and Chemical Industry Institution van Turkije? Hoe beoordeelt u dit, in het licht ook van de vele berichten en beschuldigingen over banden tussen Turkije en jihadisten in Syrië?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u de bewering van de heer Erdem dat alle basismaterialen voor het saringas in Europa gekocht zijn en dat Westerse bronnen heel goed weten wie de chemische aanval op Ghouta heeft uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat een parlementariër die met deze onthullingen is gekomen, vervolgd dreigt te worden wegens hoogverraad en dat voor hem verlies van parlementaire onschendbaarheid dreigt? Bent u bereid opheldering te vragen bij Turkije over deze gang van zaken?
Het kabinet is bekend dat naar de beschuldigingen van de heer Erdem, geuit in het interview met Russia Today van 14 december, een onderzoek loopt dat op 16 december is ingesteld door de openbare aanklager van Ankara. Volgens de Turkse Grondwet moet voor het opheffen van parlementaire onschendbaarheid een verzoek door de openbare aanklager worden gericht aan de Minister van Justitie waarna hierover een stemming moet plaatsvinden in het parlement. Er zijn op dit moment geen juridische stappen gezet op weg naar opheffing van parlementaire onschendbaarheid van de heer Erdem.
Bent u bereid een eigenstandige analyse te maken van het dossier dat de heer Erdem als bewijsmateriaal gepresenteerd heeft? Zo nee, waarom niet en bent u dan tenminste bereid om een reactie te vragen van Turkije?
Het kabinet herhaalt dat het geen informatie heeft die het in staat stelt een eigenstandig oordeel te geven over de betreffende beweringen en het ziet dan ook geen aanleiding om de toedracht van de chemische aanval op Ghoutta opnieuw te onderzoeken. Daarom blijft het kabinet van mening dat het niet aan Nederland is om te pleiten of draagvlak te zoeken voor een internationaal onderzoek terzake.
Blijft u ook met dit bewijsmateriaal van mening dat u geen informatie heeft die u in staat stelt een eigenstandig oordeel te geven over de beweringen van de Amerikaanse onderzoeksjournalist Seymour Hersh over steun van Turkije aan jihadisten in Syrië en betrokkenheid van Turkije bij de chemische aanval op Ghouta?4
Zie antwoord vraag 11.
Blijf u van mening dat er «geen aanleiding» is om de toedracht van de chemische aanval op Ghouta opnieuw te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel meer aanwijzingen en bewijzen zijn er nog meer nodig voordat u bereid bent te pleiten voor een internationaal onafhankelijk onderzoek naar de steun van Turkije aan jihadisten in Syrië?
Zie antwoord vraag 11.
Als u blijft herhalen dat hiervoor «geen draagvlak» is, bent u dan tenminste bereid op zoek te gaan naar mogelijk draagvlak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht 'Amper profijt Zeeuwse bedrijven bij bouw marinierskazerne' |
|
Sultan Günal-Gezer (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amper profijt Zeeuwse bedrijven bij bouw marinierskazerne» van 29 december 2015?1
Ja.
In het artikel wijst men erop dat de wijze waarop het rijk de kazerne aanbesteedt, het Zeeuwse bedrijfsleven bij voorbaat buitenspel plaatst; waarom is voor deze wijze van aanbesteden gekozen?
Bij huisvestings- en infrastructuurprojecten met een grote financiële omvang is het kabinetsbeleid dat voorafgaand aan de keuze van de aanbestedingsvorm een PPC (Publiek Private Comparator) wordt uitgevoerd. Op grond van de financiële resultaten en de niet-financiële overwegingen van de PPC voor de Michiel Adriaanszoon de Ruyterkazerne in Vlissingen is geconcludeerd dat een aanbesteding op basis van een geïntegreerd contract (Design, Build, Finance, Maintain, Operate (DBFMO)) de beste aanpak is voor de realisatie en exploitatie. Deze wijze van aanbesteden garandeert eerlijke en vrije concurrentie, waardoor het bevoordelen of benadelen van bedrijven in een bepaalde regio is uitgesloten.
Kunt u toelichten waarom er in het artikel wordt gesproken over het «complex maken van de aanbesteding», terwijl deze in wezen niet complex is?
Het artikel verwoordt een opvatting die ik niet deel. De vertraging van de aanbesteding is niet te wijten aan het complex maken van de aanbesteding. De vertraging heeft, anders dan in het artikel wordt gesuggereerd, te maken met de beoordeling en verwerking van aanvullende behoeften van Defensie en het uitvoeren van extra onderzoeken naar archeologie, bodemgesteldheid, geur en niet-gesprongen explosieven op de bouwlocatie. Projecten met een groot investeringsvolume, zoals de Michiel Adriaanszoon de Ruyterkazerne, vergen immers een zorgvuldige voorbereiding.
Is er over de wijze van aanbesteding overleg geweest met de regionaal betrokken partijen, zoals het bedrijfsleven en opleidingsinstituten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er zijn de afgelopen jaren verschillende informatiebijeenkomsten gehouden voor geïnteresseerde partijen, waaronder ook het regionale bedrijfsleven. Tijdens deze bijeenkomsten is informatie gegeven over de voortgang van het project en de wijze van aanbesteding.
Is het mogelijk bij een all-in aanbesteding (Design, Build, Finance, Maintain & Operate (DBFMO)) in het aanbestedingsbestek voorwaarden op te nemen om tenminste een bepaald percentage van het aanbestedingsbedrag te besteden door inschakeling van regionale (in dit geval Zeeuwse) bedrijfsleven? Zo ja, kunt u dan aangeven hoe dat is geformuleerd? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de aanbestedingsregels en wettelijke kaders die onder andere in de Aanbestedingswet en het Aanbestedingsreglement Werken (ARW) zijn vastgelegd, is het niet mogelijk bepaalde partijen te bevoordelen.
De ervaring bij eerdere grote huisvestingsprojecten is dat in de exploitatiefase een deel van de (service- en onderhouds-) werkzaamheden veelal door regionale bedrijven wordt uitgevoerd (onder verantwoordelijkheid van het consortium).
Is het mogelijk om voor de exploitatiefase voorwaarden op te nemen om tenminste een bepaald percentage van het exploitatiebedrag te besteden door inschakeling van het regionale bedrijfsleven? Zo ja, kunt u aangeven hoe dat is geformuleerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u andere mogelijkheden om het regionale bedrijfsleven een rol te geven? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het regionale bedrijfsleven heeft de mogelijkheid een consortium te vormen dan wel zich aan te sluiten bij een reeds geformeerd consortium.
Deelt u de mening dat dit soort majeure ontwikkelingen, waarvoor ook regionaal middelen beschikbaar zijn gesteld, voor de regio ook zoveel mogelijk werkgelegenheid dienen op te leveren?
De keuze voor Vlissingen als vestigingsplaats voor de Michiel Adriaanszoon de Ruyterkazerne levert de provincie meer dan 1.700 directe arbeidsplaatsen op. De komst van zoveel militairen, velen samen met hun gezinnen, betekent een impuls voor zowel de directe werkgelegenheid voor toeleveranciers aan de kazerne als voor onder meer de woningbouw, het onderwijs en de lokale ondernemers.
De voorlopige inwerkingtreding van het associatieverdrag tussen de EU en Oekraïne |
|
Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Kees Verhoeven (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de mededeling van de Europese Commissie dat «The trade part of the EU-Ukraine Association Agreement becomes operational on 1 January 2016»1, waarin gesteld wordt dat het hele verdrag nu voorlopig van kracht is?2
Ja. Overigens betreft dit foutieve informatie die per abuis in de persverklaring was opgenomen en die door de Commissie direct nadat de fout was ontdekt, is gerectificeerd (http://europa.eu/rapid/press-release_IP-15–6398_en.htm).
Kunt u precies per artikel aangeven welke van de 486 artikelen op of voor 1 januari 2016 voorlopig in werking getreden zijn?
Bij Raadsbesluiten van 17 maart 2014 (2014/295/EU, Pb L161) en 23 juni 2014 (2014/668/EU, Pb L 278) zoals gewijzigd bij Raadsbesluit van 29 september 2014 (2014/691/EU, Pb L 289/2) is vastgelegd welke delen van het EU-associatieakkoord met Oekraïne voorlopig toegepast zullen worden voor zover deze aangelegenheden betreffen die onder de bevoegdheid van de Unie vallen.
De voorlopige toepassing van artikel 279 laat de soevereine rechten van de lidstaten ten aanzien van hun koolwaterstoffen overeenkomstig het internationale recht, daaronder begrepen hun rechten en plichten
als partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 1982, onverlet.
Tevens laat de voorlopige toepassing van artikel 280, lid 3, door de Unie de bestaande afbakening van de bevoegdheden tussen de Unie en haar lidstaten inzake het verlenen van vergunningen voor de prospectie, exploratie en productie van koolwaterstoffen, onverlet;
Hoeveel procent van het verdrag (hoeveel procent van de artikelen) van het associatieverdrag met Oekraïne wordt nu voorlopig toegepast?
355 artikelen worden voorlopig toegepast, ongeveer 70%. Daarnaast zijn er acht artikelen, zoals genoemd onder vraag 2, die voor een deel wel en voor een deel niet onder de voorlopige toepassing vallen.
Kunt u aangeven welke van de artikelen, die voorlopig worden toegepast, vallen onder de exclusieve competentie van de Europese Unie en waarover de Europese Unie dus een verdrag met Oekraïne had kunnen sluiten zonder dat de Lidstaten het ieder afzonderlijk hadden hoeven te ratificeren?
De Europese Unie kan die onderdelen van het associatieakkoord met Oekraïne voorlopig toepassen die onder de EU bevoegdheden vallen. Het karakter van een EU bevoegdheid (exclusief, gedeeld, parallel, ondersteunend, GBVB) is daarbij niet beslissend. De voorlopige toepassing geeft geen indicatie welke bepalingen van het verdrag onder de exclusieve EU bevoegdheden vallen.
In algemene zin bepaalt artikel 3 VWEU wanneer de EU exclusief bevoegd is om extern op te treden. Enerzijds is de EU exclusief bevoegd op de terreinen die in lid 1 worden benoemd: (a) de douane-unie; (b) de vaststelling van mededingingsregels die voor de werking van de interne markt nodig zijn; (c) het monetair beleid voor de lidstaten die de euro als munt hebben; (d) de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid; en (e) de gemeenschappelijke handelspolitiek. Anderzijds bepaalt lid 2 dat de EU exclusief bevoegd is om een internationale overeenkomst te sluiten indien een wetgevingshandeling van de Unie in die sluiting voorziet, indien die sluiting noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen of indien die sluiting gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen. Zoals ook benoemd in de memorie van toelichting bij de goedkeuringswet van het associatieakkoord (TK 2014–2015, 34 116, nr. 3) betekent dit dat de handelstitels van de overeenkomst grotendeels onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen. Hetzelfde geldt voor artikelen die raken aan terreinen die benoemd zijn in artikel 4 VWEU zoals milieu, vervoer, energie en de ruimte van vrijheid veiligheid en recht, voor zover dergelijke artikelen gevolgen kunnen hebben voor interne EU-wetgeving of de strekking daarvan kunnen wijzigen.
Kunt u aangeven welke van de artikelen die voorlopig worden toegepast, vallen onder de competenties in artikelen 4, 5 en 6 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en waarover de Unie dus geen exclusieve bevoegdheid heeft? Kun u de lijst met artikelen van het verdrag die in werking getreden zijn, koppelen aan artikel 3, 4, 5 en 6 van het VWEU?
In de Raadsbesluiten over de ondertekening en voorlopige toepassing van het associatieakkoord met Oekraïne namens de Europese Unie (Raadsbesluit 2014/295/EU en Raadsbesluit 2014/668/EU zoals gewijzigd bij Raadsbesluit 2014/691) wordt het precieze karakter van de betreffende bevoegdheden van de EU in het midden gelaten.
Het karakter van de EU bevoegdheden is vaak onderwerp van discussie tussen de Commissie enerzijds en de Raad en de lidstaten anderzijds. Het karakter van de bevoegdheden is in het verleden meermaals onderwerp van geschil geweest voor het Hof van Justitie van de Europese Unie (zie bijvoorbeeld zaak C-414/11 met arrest van 18 juli 2013 over de overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom).
Herinnert u zich dat u het parlement over deze voorlopige toepassing, die plaatsvond via de raadsbesluiten van 17 maart 2014 (2014/295, Pb L161) en 23 juni 2014 (2014/668/EU, Pb L 278), achteraf geïnformeerd heeft in Kamerstuk 34 116, nr. 3 en ook in Aanhangsel bij de Handelingen 20152016, nr. 425?
Ja. Voorlopige toepassing is een gebruikelijke stap, zoals ook bijvoorbeeld bij het vrijhandelsakkoord met Zuid-Korea, en met Peru en Colombia, of het associatieakkoord met Midden-Amerika en met Chili. Gezien de gebruikelijkheid is dit A-punt op de Raad niet opgenomen in de geannoteerde agenda. Overigens wordt in de verslagen van de betreffende Raden wel verwezen naar de besluiten ter ondertekening en voorlopige toepassing. Ook in de memorie van toelichting bij de Goedkeuringswet voor het associatieakkoord wordt de voorlopige toepassing uitgebreid beschreven. Dit heeft tijdens de schriftelijke vragenronden en de debatten in beide Kamers niet tot vragen geleid.
Heeft Nederland ingestemd met beide raadsbesluiten? Wat was het stemgedrag van alle 28 Lidstaten bij deze besluiten?
Nederland heeft ingestemd met beide Raadsbesluiten. Voor de aanname van deze raadsbesluiten is unanimiteit vereist.
Was unanimiteit nodig bij elk van deze raadsbesluiten? Met andere woorden, had Nederland een veto recht en kon het bijvoorbeeld voorlopige toepassing van hoofdstukken blokkeren?
Ja.
Was het voornemen om een deel van het associatieakkoord al voorlopig van toepassing te verklaren bekend bij het opstellen van de geannoteerde agenda’s van de Europese Raden waarop dat gebeurde?
Al bij de start van de onderhandelingen lag het voor de hand dat een deel van het verdrag voorlopig zou worden toegepast. Dit is immers gebruikelijk bij dit soort akkoorden. De voorlopige toepassing dient ter overbrugging van de periode van ratificatie door partijen. Dit stelt de partijen in staat al eerder te profiteren van de afspraken uit het verdrag.
Waarom wordt het voornemen om het associatieverdrag voorlopig van toepassing te laten zijn niet gemeld in de geannoteerde agenda’s van deze Europese Raden?3
Het associatieakkoord is in twee delen getekend. De politieke delen op 21 maart 2014 en de overige delen op 27 juni 2014. De besluiten van de Raad die hieraan ten grondslag lagen zijn genomen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van respectievelijk 17 maart 2014 en 23 juni 2014, zoals gewijzigd bij besluit van 29 september 2014. Deze besluiten geven ook weer welke delen voorlopig zullen worden toegepast. Voorlopige toepassing is een gebruikelijke stap, zoals ook bijvoorbeeld bij het vrijhandelsakkoord met Zuid-Korea, en met Peru en Colombia, of het associatieakkoord met Midden-Amerika en met Chili. Gezien de gebruikelijkheid is dit A-punt op de Raad niet opgenomen in de geannoteerde agenda. Overigens wordt in de verslagen van de betreffende Raden wel verwezen naar de besluiten ter ondertekening en voorlopige toepassing. Ook in de memorie van toelichting bij de Goedkeuringswet voor het associatieakkoord wordt de voorlopige toepassing uitgebreid beschreven. Dit heeft tijdens de schriftelijke vragenronden en de debatten in beide Kamers niet tot vragen geleid.
Waarom wordt in het verslag van de Europese Raad van 20 en 21 maart 2014, waar wel gemeld wordt dat de politieke onderdelen van het associatieverdrag zijn ondertekend, niet gemeld dat er ook een besluit genomen is over voorlopige toepassing van grote delen van dat akkoord?4
Zie het antwoord op vraag 10.
Bent u bekend met het feit dat de Britse regering al in oktober 2012 een brief schreef over de voorstellen van tot voorlopige toepassing van het associatieverdrag met Oekraïne en dat het Britse Lagerhuis en de regering uitgebreid hierover overlegd hebben?5
Het kabinet heeft niet voortdurend zicht op het tijdstip en wijze van informeren van de nationale parlementen in 27 lidstaten over het besluit tot voorlopige toepassing. Het Nederlandse parlement is bij verschillende gelegenheden over deze voorlopige toepassing geïnformeerd (via verslag van de Raad waarin het besluit tot voorlopige toepassing is aangenomen en in de memorie van toelichting bij de Goedkeuringswet over het EU-associatieakkoord met Oekraïne) en deze informatieverstrekking is op geen enkel moment aanleiding geweest voor een uitgebreid overleg hierover, zoals dat kennelijk in het Verenigd Koninkrijk wel heeft plaatsgevonden. Zoals bij het antwoord onder vraag 5 is toegelicht, kan de EU die delen van een verdrag die onder de bevoegdheden van de EU vallen voorlopig toepassen. Voorts is de voorlopige toepassing gebruikelijk bij dit soort verdragen. Zie verder ook het antwoord op vraag 6.
Op welke wijze heeft u de Tweede Kamer inzicht gegeven in de plannen om het associatieverdrag voor een groot deel voorlopig van toepassing te verklaren? Heeft u de Kamer de gelegenheid gegeven daar een oordeel over te geven, voordat u instemde met de voorlopige toepassing?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat om er eenparigheid van stemmen, dus unanimiteit, in de Europese Raad van alle 28 Lidstaten vereist is om de voorlopige toepassing van het akkoord te beëindigen, iets wat zo goed als onmogelijk is?6
Zie het antwoord op vraag 18.
Is het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden nu gebonden aan een zeer groot deel van het associatieverdrag middels de voorlopige toepassing, die Nederland op geen enkele wijze eenzijdig terug kan draaien?
Europees Nederland is, als lidstaat van de EU, inderdaad gebonden uitvoering te geven aan de artikelen die door de EU voorlopig worden toegepast.
Was instemming van de Staten-Generaal nodig voordat Nederland instemde met voorlopige toepassing, conform artikel 91 van de Grondwet, dat de Staten-Generaal instemmingsrecht verleent voor verdragen? Zo ja, hoe verkreeg de regering die instemming? Zo nee, waarom niet?
Nee, artikel 91 Grondwet betreft verdragen, en niet besluiten van een volkenrechtelijke organisatie, waaronder de Raadsbesluiten betreffende de voorlopige toepassing. Het besluit over voorlopige toepassing is een Raadsbesluit gebaseerd op artikel 218, lid 5 VWEU.
Kunt u het proces beschrijven van onderhandeling tussen de Lidstaten over de voorlopige toepassing van het associatieverdrag? Kunt u de met de commissie gewisselde stukken daarover met de Kamer delen?
In november 2013 bereikten lidstaten op ambtelijk niveau overeenstemming over de voorlopige toepassing, in afwachting van ondertekening van het associatieakkoord. De discussie die daaraan vooraf ging in de Raad spitste zich toe op de vraag welke artikelen voor de voorlopige toepassing in aanmerking kwamen. Er bestond overeenstemming in de Raad dat een bredere voorlopige toepassing dan enkel de handelsdelen gepast was. Het was van belang dat Oekraïne niet alleen zou profiteren van de handelsvoordelen uit het akkoord, maar ook juist die delen van het akkoord reeds toe zou moeten passen, waarin het zich verbindt aan diepgaande hervormingen. Dat laat onverlet, dat over de precieze invulling hiervan discussie in de Raad heeft plaatsgevonden. Zo zijn op Nederlands verzoek de onderdelen uit het associatieakkoord met betrekking tot sociale zekerheid, als evidente lidstaat bevoegdheid, verwijderd uit de lijst van artikelen die voorlopig zouden worden toegepast.
Klopt het dat het deel van het associatieverdrag dat nu wordt toegepast, gewoon toegepast blijft worden, ook als Nederland het verdrag uiteindelijk niet ratificeert? Of vervalt dan ook de voorlopige toepassing?
De regering loopt niet vooruit op de uitslag van het referendum en de gevolgen daarvan. Overigens is het zo dat het binnen de Unie gebruikelijk is dat wanneer een politiek feit in een lidstaat daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld wanneer een verdrag schipbreuk leidt als gevolg van de non-ratificatie door een lidstaat, er overleg op het niveau van de Europese Raad zal plaatsvinden om een oplossing te vinden. Immers, het voorlopig toepassen van een verdrag dat niet geratificeerd zal worden, kan niet voortduren. Het besluit tot voorlopige toepassing is genomen door de Raad met unanimiteit op basis van een voorstel van de Commissie. De eventuele situatie die zou kunnen ontstaan bij non-ratificatie is onontgonnen terrein. De Raad zou in elk geval hierover een beslissing moeten nemen en zal daarbij in acht moeten nemen dat het voortduren van voorlopige toepassing zich niet verhoudt tot het gegeven dat het verdrag niet in werking zal treden. Voorlopige toepassing is immers gericht op de verwachting dat ratificatie zal geschieden.
Bent u bekend met de wet Raadgevend referendum, die in artikel 13, lid 2, dat gaat over referenda over verdragen, bepaalt dat «indien een referendum is gehouden en onherroepelijk is vastgesteld dat dit heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, zo spoedig mogelijk een voorstel van rijkswet wordt ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking of bekendmaking van de rijkswet»?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Betekent artikel 13, lid 2, dat de regering bij een rechtsgeldige, negatieve uitslag van het referendum het associatieverdrag niet kan ratificeren, tenzij de Tweede en Eerste Kamer daartoe een wetsvoorstel hebben aangenomen?
Het kabinet zal de Wet raadgevend referendum volgen. Dat houdt in dat wanneer geen sprake is van een raadgevende uitspraak tot afwijzing omdat onvoldoende kiesgerechtigden zijn opgekomen óf een meerderheid zich voor de wet heeft uitgesproken, de inwerkingtreding van de goedkeuringswet bij koninklijk besluit zal worden geregeld. Bij een onherroepelijke raadgevende uitspraak tot afwijzing zal het kabinet op grond van de Wet raadgevend referendum een wetsvoorstel tot intrekking dan wel tot inwerkingtreding van de goedkeuringswet bij de Kamer aanhangig maken. De Tweede en Eerste Kamer kunnen dat wetsvoorstel aannemen of verwerpen. Dit betekent met andere woorden dat het kabinet zich bij een dergelijke uitspraak nader zal beraden over de te nemen vervolgstap en daarover ook met het parlement zal komen te spreken. Het kabinet hecht daarbij grote waarde aan de inhoud van het maatschappelijke debat dat over dit onderwerp zal worden gevoerd.
Wat gebeurt er met het verdrag indien er geen nieuwe wet ter intrekking of bekendmaking wordt aangenomen, bijvoorbeeld omdat de regering geen wet indient, of omdat de Eerste en Tweede Kamer beiden een verschillend standpunt innemen?
Artikel 11 van de Wet raadgevend referendum verplicht tot het zo spoedig mogelijk indienen van een wetsvoorstel dat uitsluitend strekt tot intrekking of inwerkingtreding van de goedkeuringswet. De Eerste of Tweede Kamer kan het wetsvoorstel verwerpen: de Kamers bepalen, zoals bij elke wet, of hij wordt aangenomen, en daarmee of het verdrag al dan niet bekrachtigd kan worden. Intussen blijft de situatie zoals hiervoor geschetst: het verdrag kan niet in werking treden. Overigens moeten van de lidstaten ook België en Cyprus hun nationale goedkeuringsproces nog afronden, alvorens het associatieakkoord in werking kan treden.
Hoe dient artikel 16 van de wet op het Raadgevend referendum, dat stelt dat de regering wel mag instemmen met de binding aan een verdrag, zolang het maar een voorbehoud maakt op een mogelijk referendum, geïnterpreteerd en toegepast te worden nu het verdrag met Oekraïne getekend is voordat de wet op het raadgevend referendum van kracht werd?
Artikel 16 van de Wet raadgevend referendum is niet van toepassing. Dit artikel slaat op een verdrag dat stilzwijgend door het parlement is goedgekeurd, waarbij de spoedprocedure is gevolgd van artikel 12 van de Wet raadgevend referendum, en dat is geratificeerd terwijl de Wet raadgevend referendum procedure nog niet is doorlopen. Het associatieakkoord met Oekraïne is niet stilzwijgend goedgekeurd, maar via een wetsvoorstel tot goedkeuring aan de Kamers voorgelegd en ook is de spoedprocedure van artikel 12 niet gevolgd. Het associatieakkoord met Oekraïne is getekend, maar de binding is nog niet tot stand gebracht. Daartoe moet de regering een akte deponeren bij de EU (ratificatie). Omdat de goedkeuringsprocedure nog niet is afgerond, is die akte nog niet gedeponeerd.
Kunt u deze vragen een voor een, zorgvuldig en binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
Vanwege het belang van zorgvuldigheid heeft de beantwoording meer tijd in beslag genomen.
Het toezicht op Polen vanwege de mediawet |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Eurocommissaris wil Polen stemrecht ontnemen om mediawet»?1
Ja.
Is het waar dat eurocommissaris Oettinger (media) overweegt om Polen het stemrecht te ontnemen vanwege de recent aangenomen mediawet die de regering van Polen de bevoegdheid geeft om de directie en hoofdredactie van de publieke omroep te benoemen en te ontslaan? Indien ja, gaat u eurocommissaris Oettinger hierin steunen?
Nee. Commissaris Oettinger heeft gezegd dat de Commissie mogelijk het «Rule of Law Framework» dat zij op 11 maart 2014 in een Mededeling [COM(2014)158] heeft uiteengezet moet activeren. Een politieke discussie zal op 13 januari a.s. in het College van de Commissie worden gevoerd. Indien deze procedure wordt geactiveerd, kan deze potentieel uitmonden in de zwaarst mogelijke sanctie die het verdrag biedt zoals neergelegd in art. 7 VEU. Daar gaan echter vele fases aan vooraf. Het afnemen van stemrecht is derhalve in dit stadium niet aan de orde.
Zowel viceVoorzitter Timmermans van de Europese Commissie als de Secretaris Generaal Jagland van de Raad van Europa hebben direct per brief gereageerd op de wijzigingsvoorstellen op de Poolse mediawet, waarin zij vragen stellen. Hiermee is feitelijk een dialoog gestart tussen Polen, de Europese Commissie en de Raad van Europa over de kwestie. Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie, als hoedster van de Verdragen en in nauwe samenwerking met de Raad van Europa, om in overleg met Polen toe te zien op de vraag of de wetswijzigingen passen in het kader van de geldende verdragen en regelingen, waaronder de richtlijn audiovisuele mediadiensten.
De uitspraken van Eurocommissaris Oettinger moeten in dit kader worden gezien.
Het kabinet hecht aan onafhankelijke media als essentieel onderdeel van democratie en rechtsstaat en draagt dit in dit kader actief uit.
Deelt u de opvatting dat door de nieuwe mediawet in Polen de publieke omroep zijn belangrijkste functie, namelijk het onafhankelijk informeren van burgers, verliest? Indien ja, acht u dit verenigbaar met in de EU geldende normen van vrije en onafhankelijke media?
Het is prematuur nu reeds definitieve conclusies te trekken over de aard, inhoud en mogelijke effecten van de nieuwe Poolse mediawet. Nederland wacht de antwoorden van de Poolse regering in reactie op de brieven van de Europese Commissie en de Raad van Europa af. Het kabinet acht het van belang tot een objectieve analyse te komen van de inhoud en gevolgen van de wetswijziging.
Onafhankelijke media zijn een essentieel onderdeel van een democratie en vormen een van de pijlers van de rechtsstaat. Dit blijkt uit de grondbeginselen van de Europese Unie en diverse resoluties en aanbevelingen van de Raad van Europa.
Pas na een objectief oordeel over de nieuwe Poolse mediawet kan de vraag afdoende worden beantwoord of er al dan niet sprake is van een risico dat betrokken Europese afspraken en acquis werkelijk worden geschonden. De analyse en beoordeling van deze wet is in eerste instantie aan de Europese Commissie, in nauwe samenwerking met de Raad van Europa. Als dat oordeel er eenmaal is – en afhankelijk van de inhoud hiervan – zal de Raad van Ministers nader moeten bezien of en op welke wijze hij zich hierover zal buigen.
Is het waar dat partijleider Kaczysnki van de regeringspartij «Recht en Rechtvaardigheid» en premier Szydlo de omroep en het persbureau PAP willen omvormen tot «nationale cultuurinstituten»? Wat wordt daar precies mee bedoeld?2
Het wetsvoorstel dat recent is aangenomen zal, zo wordt van Poolse zijde vernomen, worden gevolgd door een tweede pakket wijzigingen van de mediawet. De inhoud daarvan is vooralsnog onbekend. Een tweede pakket zal uiteraard ook moeten voldoen aan het fundamentele recht op vrijheid van meningsuiting, vrijheid van pers en van informatie zoals vastgelegd in de Europese en internationale verdragen, alsmede aan de eerdergenoemde audiovisuele mediarichtlijn.
Welke andere instrumenten, behalve het ontnemen van stemrecht, acht u inzetbaar om druk op de Poolse regering uit te oefenen teneinde de persvrijheid te garanderen?
Hoewel dat op dit moment zoals gezegd nog niet aan de orde is, biedt artikel 7 VEU uiteindelijk de mogelijkheid de rechten van een lidstaat ingevolge de Verdragen op te schorten. Naast stemrechten kunnen dat ook andere rechten zijn. Het spreekt voor zich dat dergelijke maatregelen niet worden genomen dan na het volgen van de voorgeschreven procedure op basis van een zorgvuldige analyse van de situatie. De procedure die voorafgaat aan het artikel 7 mechanisme (zoals beschreven in de mededeling COM(2014)158 van de Commissie d.d. 11 maart 2014) is nog niet geactiveerd. Op 13 januari 2016 spreekt de Commissie ondermeer hierover. Het is daarom prematuur nu al te inventariseren welke maatregelen precies kunnen worden genomen. De Europese Commissie en de Raad van Europa hebben de Poolse regering verzocht om informatie opdat over dit onderwerp een op feitelijke analyse gebaseerde dialoog kan worden gevoerd. Ik ondersteun dit van harte, zowel vanuit het Nederlandse als het EU Voorzitterschaps-perspectief. Ik ben met alle betrokken partijen in nauw contact over het vervolg.
Het executeren van 47 mensen door Saoedi-Arabië |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Saudi-Arabië executeert 47 mensen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze massa-executie door Saoedi-Arabië? Klopt het dat dit de grootste executie door Saoedi-Arabië is sinds 1980? Welke consequenties koppelt u hieraan, al dan niet in Europees verband?
Het kabinet betreurt de 47 executies die zaterdag 2 januari 2016 hebben plaatsgevonden ten zeerste. Sinds 1980 heeft Saoedi-Arabië niet zo veel mensen in een keer geëxecuteerd. Mede als EU-voorzitter heeft Nederland direct gepleit voor een EU-verklaring waarin de massa-executie wordt veroordeeld.
Nederland blijft in alle gevallen tegenstander van de doodstraf en draagt dit ook internationaal uit. Saoedi-Arabië is niet alleen overgegaan tot executies van personen die veroordeeld waren voor terroristische aanslagen, maar ook van vier sjiitische personen. Zij waren weliswaar betrokken bij het oproepen tot militante protesten, maar lijken verder geen betrokkenheid te hebben gehad bij concrete terreuracties. Dit is naast de massale uitvoering van de doodstraf een extra zorgelijke ontwikkeling vanuit het oogpunt van eerbiediging van mensenrechten, als ook vanuit het belang het groeiend sektarisme in de regio in te dammen.
Welke acties onderneemt Nederland specifiek in de positie van huidig lid van de VN-mensenrechtenraad als reactie op deze massa-executie? Heeft Nederland in dit verband protest aangetekend bij de regering van Saoedi-Arabië? Graag een toelichting.
Bestrijding van de doodstraf is een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. In dat kader vraagt NL hier voortdurend aandacht voor en spreekt hier landen met een zorgelijke mensenrechtensituatie geregeld op aan, zowel t.a.v. de algemene situatie als op individuele zaken. Nederland zal dit blijven doen, ook in de komende sessies van de Mensenrechtenraad en in de samenwerking met VN speciale rapporteurs.
Hoe rijmt u de executies met de rol van de Saoediër Faisal Trad, de Saudische VN-ambassadeur in Genève, als hoofd van de VN-Mensenrechtenraad? Hoe is door de VN op deze gebeurtenis gereageerd en is daarbij een link gelegd met de rol van Faisal Trad? Zo nee, waarom niet?
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) heeft de massa-executie sterk veroordeeld en riep op tot het bewaren van kalmte. De SGVN heeft tevens gesproken met zowel de Saoedische als de Iraanse Ministers van Buitenlandse Zaken. Ook de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Zeid al Hussein heeft de executies in Saoedi-Arabië scherp veroordeeld. Ambassadeur Faisal Trad is, zoals vermeld in antwoord op eerdere Kamervragen (ingezonden op 23 september 2015 met kenmerk 2015Z17148), niet benoemd als voorzitter van de Mensenrechtenraad, maar vanuit zijn regionale groep benoemd als voorzitter van een adviesorgaan van de mensenrechtenraad.
Hoe beoordeelt u in het bijzonder de executie van de sji’itische geestelijke, Nimr al-Nimr, die weliswaar met protesten tegen de Saoedische regering in verband is gebracht, maar nimmer tot geweld opriep? Acht u het ook onwaarschijnlijk dat een sji’itische geestelijke iets te maken heeft met aan Al-Qaeda gelieerd terrorisme, waarvan veel van de andere geëxecuteerden wel werden beschuldigd? Graag een toelichting.
De prominente sjiitische geestelijk leider Nimr al-Nimr is in 2012 aangehouden en aangeklaagd voor onder andere gewapend verzet tijdens zijn aanhouding en vervolgens veroordeeld onder de in 2014 aangescherpte terrorismewetgeving. De specifieke zaak van Nimr al-Nimr roept veel vragen op over de ruime interpretatie van terrorisme onder de terrorismewetgeving in Saoedi-Arabië. De bewijzen in de zaak van al-Nimr zijn niet publiek gemaakt. Nimr al Nimr werd door de Saoedische autoriteiten niet in verband gebracht met aan Al-Qaeda gelieerd terrorisme.
Hoe schat u de risico’s in van verdere escalatie in de regio, met name tussen Saoedi-Arabië en Iran, nu Iran woedend heeft gereageerd op de executie van de sji’itische leider Nimr al-Nimr2 en dit ook in Bahrein tot protesten heeft geleid? Wat onderneemt Nederland in Europees en VN-verband om deze verdere escalatie in te dammen? Graag een toelichting.
De relatie tussen Saoedi-Arabië en Iran is mede als gevolg van de massa-executie verder onder druk komen te staan. Dit heeft zich ondermeer geuit in de bestorming van de Saoedische ambassade en het verbreken van de diplomatieke betrekkingen. Het kabinet is bezorgd over deze ontwikkelingen en de effecten hiervan voor de situatie in de regio. In een separate brief aan de Tweede Kamer wordt hier verdere duiding en analyse over gegeven.
Deze ontwikkelingen zijn reden voor de internationale gemeenschap om beide partijen op te roepen tot de-escalatie, het verminderen van de spanningen en herstel van de dialoog. De Hoge Vertegenwoordiger houdt contact met beide partijen in een poging tot de-escalatie. Het kabinet ondersteunt elke vorm van inspanning die gericht is op de-escalatie en zal hier in EU-verband voor blijven pleiten. Het is van belang dat de EU geen partij kiest in het conflict tussen Saoedi-Arabië en Iran.
Welke negatieve effecten heeft deze ontwikkeling volgens u op voor Nederland en Europa strategische kwesties in de regio, zoals de strijd tegen ISIS in Syrië en Irak en de oplopende spanningen tussen soennieten en sji’ieten? Wat kan Nederland, al dan niet in Europees verband, doen om deze negatieve effecten te beperken?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat deze executies onderdeel zijn van een bredere, ongewenste ontwikkeling, waarbij voorzichtige democratische hervormingen door Saoedi-Arabië deels worden teruggedraaid? Hoe beoordeelt u in dit verband bijvoorbeeld de nieuwe terrorismewet, die sterk afwijkt van concept wetgeving uit 2011 en die volgens Amnesty International inbreuk maakt op mensenrechten door terrorisme zo algemeen te definiëren dat het mogelijk wordt om onder deze wet zeer breed en selectief te vervolgen? Wat kan Nederland volgens u doen om deze ongewenste ontwikkeling te remmen dan wel terug te draaien?
Saoedi-Arabië kent een beleid van voorzichtige en stapsgewijze maatschappelijke hervormingen. De in 2014 aangescherpte terrorismewetgeving draagt niet positief bij aan de gewenste hervormingen, omdat het fundamentele vrijheden beperkt door bepaalde uitlatingen en het aanzetten tot verzet ook als terrorisme te kwalificeren waarvoor de doodstraf kan worden uitgesproken. In EU-verband en bilateraal heeft Nederland het afgelopen jaar daarom op deze wetgeving gereageerd. Het kabinet zal doorgaan met het uitdragen van de grondwettelijke beginselen waar de Nederlandse rechtstaat zich op baseert. Nederland pleit voor een grotere rol voor de EU op dit terrein. Nederland zal bezien op welke wijze de EU een dialoog met Saoedi-Arabië kan vormgeven. Een overlegstructuur tussen de EU en Saoedi-Arabië behoort wat het kabinet betreft tot de mogelijkheden.
De uitlatingen van de Nederlandse Vertegenwoordiger bij het Politiek en Veiligheidscomité van de EU, over het immigratiebeleid de "Merkel-way" |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitlatingen van de Nederlandse Vertegenwoordiger bij het Politiek en Veiligheidscomité van de Europese Unie over het immigratiebeleid de «Merkel-way»?1
Ja.
Bent u bereid afstand te nemen van de uitlatingen van de betreffende Vertegenwoordiger, dat het massaal verhuizen van mensen – de «Merkel-way» – een kans vormt voor de toekomst?
U bent bekend met het standpunt van het kabinet over de migratieproblematiek, zoals uiteengezet in de brief van 8 september jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2030), de diverse geannoteerde agenda’s en verslagen van Europese Raden en de appreciaties van het kabinet op verschillende migratiepakketten van de Europese Commissie. Zo heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd over zijn appreciatie van de Commissievoorstellen van 9 september 2015 (Kamerstuk 32 317 nr. 321), en ging uw Kamer de Nadere Kabinetsappreciatie EU-migratiepakket september 2015 van 5 oktober 2015 (Kamerstuk 32 317, nr. 2004), alsmede de kabinetsinzet voor de Valletta top (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1049) toe. De Kamer werd in de brieven van 27 oktober 2015 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1028), 24 november 2015 en 1 december 2015 geïnformeerd over het EU-Turkije actieplan inzake een gezamenlijke aanpak van migratie en de EU-Turkije Top. Tevens verwijst het kabinet uw Kamer naar de inzet voor de EU-Turkey Refugee Facility (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1054). Daarnaast is uw Kamer geïnformeerd over de appreciatie van de Commissievoorstellen van 15 december jl. (Kamerstuk 34 370, nr. 2, 8 januari 2016). Het kabinet vindt het belangrijk dat de Europese Raad voortgang blijft boeken in de aanpak van de Europese asielproblematiek. Voorts benadrukt het kabinet het belang van een zorgvuldige integratie van statushouders in Nederland.
Op welke wijze representeren de uitlatingen van de betreffende Vertegenwoordiger, over de wens dat anderen het immigratiebeleid de «Merkel-way» overnemen, de inzet van Nederland op het vluchtelingendossier in EU-verband?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat het immigratiebeleid van Angela Merkel juist een enorm risico vormt voor de sociale stabiliteit van veel Europese landen en absoluut niet moet dienen als voorbeeld? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in de rol van Voorzitter van de EU Duitsland juist te wijzen op de gevaren van de «Merkel-way» als het gaat om de vluchtelingencrisis? Zo neen, waarom niet?
De vluchtelingencrisis wordt, mede namens het Nederlands Voorzitterschap, in de verschillende Europese fora geagendeerd. Nederland neemt actief deel aan deze discussies en draagt telkenmale het kabinetsstandpunt ter zake uit, waarbij in het eerste semester van 2016 geldt dat Nederland zich als voorzitter van de Raad van de Europese Unie als «honest broker» inzet voor de totstandkoming van resultaten.
Executies in Saudi-Arabië |
|
Harry van Bommel , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Massa-executie in Saudi-Arabië»?1
Ja.
Is het waar dat de 47 geëxecuteerden allen zijn veroordeeld wegens «terrorisme»?
Ja, allen zijn veroordeeld onder de aangescherpte terrorismewetgeving wegens terrorisme.
Is het waar dat de prominente sjiitische geestelijke Nimr Baqr al-Nimr die is geëxecuteerd, in 2012 niet voor terrorisme is gearresteerd maar om andere redenen?2 Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Er zijn weinig feiten bekend over de arrestatie van de prominente sjiitische geestelijk leider Nimr al-Nimr. Naar verluidt is hij in 2012 aangehouden en aangeklaagd voor gewapend verzet tijdens zijn aanhouding en vervolgens veroordeeld onder de in 2014 aangescherpte terrorismewetgeving.
Is er naar uw oordeel sprake geweest van eerlijke rechtsgang die uiteindelijk heeft geleid tot deze massa-executie? Is er sprake geweest van onafhankelijke waarneming, in welke vorm dan ook, van de rechtsgang?
Het kabinet volgt ontwikkelingen op het gebied van de mensenrechten op de voet. De ambassade en andere internationale partners in Riyad hebben slechts beperkt zicht op de rechtsgang. Processen hebben zich over een periode van jaren voltrokken, ook ruim voor de tijd dat buitenlandse waarnemers werden toegestaan om zittingen bij te wonen. De indruk is dat de rechtsgang met betrekking tot de groep van 43 soennieten conform lokaal recht is geschied. De veroordeelden hebben alle juridische beroepsstadia doorlopen. Saoedische autoriteiten geven aan dat dit ook voor de 4 sjiitische veroordeelden geldt. Dit is echter onmogelijk onafhankelijk vast te stellen, omdat er, voor zover bekend, in deze zaken nooit bewijzen openbaar zijn gemaakt.
Wat heeft u gedaan sinds de mondelinge vragen op 1 december 2015 over het in bilateraal verband uw zorgen aan Saudi-Arabië kenbaar te maken over het hoge aantal uitgesproken doodvonnissen?
Nederland is principieel tegen de doodstraf en zal zich daar altijd over uitspreken, ook bij Saoedi-Arabië. Zowel via politieke kanalen als via de ambassade zijn meerdere malen zorgen kenbaar gemaakt over de mensenrechtensituatie en de doodstraf. Eerder heeft Nederland meerdere malen bij de Saoedische autoriteiten zijn zorgen geuit naar aanleiding van berichten over de op handen zijnde massa-executie. Ook is regelmatig met de Saoedische autoriteiten over individuele gevallen gesproken, zoals de zaak van Nimr Al-Nimr. Ook de EU en andere landen zijn hierover in contact geweest met Saoedi-Arabië.
Het kabinet betreurt zeer de 47 executies die in Saoedi Arabië hebben plaatsgevonden. Nederland heeft binnen de EU direct aangedrongen op een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger om de executies te veroordelen. De verklaring van de HV is door Nederland onderstreept, ook vanuit onze rol als EU-voorzitter. Zoals aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling zal de Nederlandse mensenrechtenambassadeur op korte termijn naar Saoedi-Arabië afreizen. Ook de recente ontwikkelingen zullen hierbij besproken worden met Saoedische gesprekspartners. Nederland zal in de EU blijven pleiten voor een gecoördineerde inzet met betrekking tot de doodstraf, waar ook ter wereld.
Bent u bereid om bilateraal uw zorgen uit te spreken over dit hoge aantal ten uitvoer gebrachte doodvonnissen? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor Buitenlands Beleid Mogherini te verzoeken haar zorgen uit te spreken over dit hoge aantal executies in Saudi-Arabie? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het onderzoek naar de export van omstreden goederen door RH Marine Group |
|
Ronald Vuijk (VVD), Fred Teeven (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Onderzoek naar export omstreden goederen door RH Marine Group»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht van Nu.nl waarin wordt gerefereerd aan de gedeeltelijke beantwoording (d.d. 24 december 2015) van de vragen die leden Hachchi en Sjoerdsma stelden naar aanleiding van het bericht «Imtech zat fout in Iran2» (Telegraaf, d.d. 8 december 2015).
Kunt u bevestigen dat de douane onderzoek doet naar de mogelijk illegale levering van goederen door het Nederlandse bedrijf RH Marine Group, het voormalige Imtech Marine, via Nederland? Zo ja, hoe is deze zaak aan het licht gekomen, en wat is de huidige stand van zaken?
Naar aanleiding van berichtgeving in de Telegraaf (d.d. 8 december 2015) over vermeende overtreding door Imtech Marine van Amerikaanse sanctiewetgeving heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact gezocht met de RH Marine Group (voormalig Imtech Marine). Tijdens het overleg hebben medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken de interne rapportage, die Imtech heeft opgesteld ten behoeve van de Amerikaanse autoriteiten, ingezien. Na inzage is de Douane gevraagd een onderzoek in te stellen naar mogelijke overtreding van Nederlandse en Europese wet- en regelgeving.
De Douane heeft Imtech Marine inmiddels meermaals bezocht. De Douane bestudeert de interne rapportage en heeft de onderliggende documentatie opgevraagd. Uit het onderzoek zal moeten blijken of Imtech Marine Nederlandse en Europese wet- en regelgeving heeft overtreden.
Om welke mogelijk illegaal geleverde goederen die ook voor oorlogsvoering kunnen worden gebruikt gaat het in dit specifieke geval?
De vragen 3 tot en met 7 worden beantwoord na afronding van het onderzoek van de Douane. Naar verwachting zal het onderzoek nog circa twee maanden in beslag nemen.
Is het lijstje van landen bestaande uit Myanmar, Cuba, Iran, Syrië en Zuid-Soedan volledig, of is het mogelijk dat nog meer landen betrokken zijn? Zo ja, welke landen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de RH Marine Group geen vergunningen heeft aangevraagd in Nederland voor de uitvoer van dergelijke goederen naar de betreffende landen? Is hiervoor een reden gegeven door het bedrijf? Klopt het dat het om 51 gevallen gaat? Kan een toelichting worden gegeven?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de mogelijke gevolgen van het niet aanvragen van een vergunning voor de uitvoer van deze goederen voor RH Marine Group?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de gevolgen van het starten van dit onderzoek voor defensieprojecten die RH Marine Group uitvoert, zoals het instandhouding-programma van de Walrusklasse en/of andere en toekomstige projecten? Kan een toelichting worden gegeven?
Zie antwoord vraag 3.
De situatie in Burundi |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Burundi rebels organise «Forebu» force to oust president»?1
Ja
Kunt u een update geven van de meest recente ontwikkelingen in de politieke en sociale situatie van Burundi?
Zie brief met kenmerk 2015.665114 die op 8 januari jl. Uw Kamer is toegegaan.
Kunt u bevestigen dat de Forebu-rebellen zich, naast «het beschermen van de bevolking» en «het herstellen van de Arusha-overeenkomst, als doel hebben gesteld om president Nkurunziza af te zetten?
Er is nog veel onduidelijkheid over FOREBU. Het is bekend dat de woordvoerder van de groep, Edouard Nshimirimana, een luitenant-kolonel uit het Burundese leger is, die op 26 september 2015 deserteerde. Hoe groot de groep is die FOREBU vertegenwoordigt is onduidelijk. Na de aankondiging van de oprichting van de rebellengroep op 23 december, waar inderdaad werd gesproken over het afzetten van president Nkurunziza, heeft de groep niets meer van zich laten horen.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkelingen? Deelt u de mening dat dit een ernstige escalatie is van een situatie die toch al explosief te noemen was? Kunt u uw antwoord toelichten?
De oprichting van deze rebellengroep kan op zichzelf niet gezien worden als een ernstige escalatie van de situatie. Het kabinet maakt zich al vanaf het begin van de politieke crisis zorgen over het geweld van beide kanten. Het kabinet hield er rekening mee dat een deel van de tegenstanders van Nkurunziza zich zou verenigen en de wapens zou oppakken. Daarbij blijft het onduidelijk hoe groot de aanhang van FOREBU is. De oprichting van FOREBU heeft tot nu toe nog niet geleid tot meer geweld.
Kan met de oprichting van Forebu volgens u nu gesproken worden van een nieuwe burgeroorlog in Burundi? Herinnert u zich de volgende uitspraak, die u deed tijdens het Algemeen overleg over Burundi op 25 juni 2015: «Dreigt er nu een etnisch conflict? Onze waarneming is dat daar op dit moment geen sprake van is.»? Bent u nog steeds van mening dat er geen etnisch conflict dreigt in Burundi? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet vindt dat in Burundi sprake is van een politiek conflict, geen etnisch conflict. Sommige politieke leiders proberen de verschillende etniciteiten in Burundi opnieuw tegen elkaar uit te spelen, maar deze retoriek slaat bij de bevolking vooralsnog niet aan. Gezien de geschiedenis van etnisch conflict in Burundi blijft het Kabinet zeer alert op een mogelijke verandering in deze situatie. Het is van groot belang dat de VN en de AU voorbereid zijn, mocht er grootschalig geweld uitbreken. De bereidheid van de AU om een beschermingsmacht naar Burundi te sturen is een belangrijk signaal.
Kunt u bevestigen dat de Afrikaanse Unie voornemens is een troepenmacht van 5.000 man naar Burundi te sturen, om een einde te maken aan het geweld? Klopt het dat dit initiatief wordt tegengehouden door president Nkurunziza? Gaat u zich in EU-verband hard maken om Nkurunziza onder druk te zetten de troepenmacht alsnog en zo snel mogelijk te accepteren?
De Afrikaanse Unie heeft op 17 december Burundi uitgenodigd binnen 10 dagen de aanwezigheid van de beschermingsmissie «MAPROBU» te accepteren. De Burundese regering en het parlement hebben de komst van deze macht geweigerd. De Vrede- en Veiligheidsraad van de AU zal nu waarschijnlijk zijn Algemene Vergadering adviseren om, via artikel 4h van het oprichtingsverdrag, alsnog over te gaan tot het sturen van de beschermingsmissie, zonder toestemming van de Burundese overheid. Het dreigement van president Nkurunziza dat Burundi in dat geval de troepenmacht zal bestrijden is een zeer zorgelijk signaal. Nederland pleit daarom voor een sterke resolutie van de VN Veiligheidsraad, die de regionale verantwoordelijkheid van de AU en de inzet van MAPROBU ondersteunt. De EU heeft bereidheid uitgesproken om de AU missie waar nodig te ondersteunen.
Welke rol speelt Rwanda in de huidige crisis? Kunt u bevestigen dat Rwanda Burundese rebellen steunt? Zo ja, op welke wijze? Welke consequenties heeft dat voor Nederlandse en Europese hulp aan Rwanda?
Vooralsnog heeft Nederland geen bewijs van Rwandese steun aan Burundese rebellen. Ook andere internationale partners hebben geen aanwijzingen voor een dergelijke inmenging van de Rwandese regering.
Deelt u de mening dat president Nkurunziza en zijn regering volledig verantwoordelijk moeten worden gehouden voor de huidige crisis in Burundi? Zo ja, vindt u ook dat de huidige situatie zich niet langer leent voor de tijdrovende artikel 96-procedure, omdat deze dialoog een doodlopende weg is die alleen maar meer tijd en ruimte biedt aan Nkurunziza? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland keurt geweld van alle partijen af. Niet alleen president Nkurunziza en zijn regering, maar ook de oppositie, met name diegenen die een gewelddadige oplossing voorstaan, zijn verantwoordelijk voor het in stand houden van een fragiele situatie, die kan uitmonden in burgeroorlog. Het is dan ook van het grootste belang dat alle partijen via een inclusieve dialoog een politieke oplossing vinden voor de huidige crisis.
De EU heeft op 8 december de artikel 96 procedure met een negatieve conclusie afgesloten. De EU beraadt zich op maatregelen die in lijn zijn met de uitkomst van de consultaties.
Bent u, gezien de recente ontwikkelingen, bereid om (1) Nederlandse hulp aan de Burundese regering per direct definitief stop te zetten; (2) u hard te maken voor het per direct stopzetten van EU-consultaties met de Burundese regering; (3) u hard te maken voor het per direct definitief stopzetten van Europese hulp aan de Burundese regering, om daarmee een eenduidig en krachtig signaal af te geven dat Nederland en Europa de houding van Nkurunziza niet tolereren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het is van het grootste belang dat Burundi uit de huidige, gevaarlijke geweldsspiraal komt. Dit kan alleen als alle partijen geweld afzweren en consensus bereiken via een vreedzame dialoog. Het kabinet heeft deze boodschap herhaaldelijk uitgedragen en een duidelijk signaal afgegeven door de hulp aan de Burundese overheid op te schorten. Ook de EU heeft de situatie scherp veroordeeld en heeft individuele sancties ingesteld. Zoals hierboven gesteld, heeft de EU op 8 december de artikel 96 procedure met een negatieve conclusie afgesloten en worden er nu maatregelen voorbereid die in lijn zijn met de uitkomst van de consultaties.
Tegelijkertijd wil Nederland de deur openhouden voor constructieve dialoog en vreedzame oplossingen. Daarom zal Nederland bereid blijven om te praten met alle partijen en vertrouwenwekkende maatregelen, zoals de inclusieve Burundese dialoog, te ondersteunen.
Propaganda tegen mensenrechtenverdedigers in Israël |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de ultranationalistische groepering Im Tirzu een video op internet heeft geplaatst, waarin vier Israëlische mensenrechtenverdedigers en hun organisaties worden geportretteerd als «buitenlandse agenten» die Palestijnse terreuraanslagen faciliteren?1
Ja.
Heeft u er kennis van genomen dat Nederland in die video wordt beschuldigd van het runnen van een «agent» in Israël, waarmee gedoeld wordt op de directeur van The Public Committee Against Torture in Israel, een Israëlische mensenrechtenorganisatie die subsidie van Nederland ontvangt?
In de video worden Nederland, Duitsland, Noorwegen en de Europese Unie ervan beschuldigd «agenten» te hebben «geplant» in Israël. Dit zijn vertegenwoordigers van de Israëlische mensenrechtenorganisaties The Public Committee Against Torture in Israel, Breaking the Silence, HaMoked – Center for the Defense of the Individual en B’tselem. In de video wordt alleen verwezen naar Nederlandse steun voor The Public Committee Against Torture in Israel, hoewel alle vier de organisaties momenteel steun van Nederland ontvangen.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging in de video en de manier waarop mensenrechtenverdedigers worden geportretteerd?
De beschuldiging aan het adres van deze vier mensenrechtenverdedigers is een ernstige zaak, die fundamentele rechten als de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering onder druk zet. De beschuldiging veroorzaakt niet alleen risico’s voor de veiligheid van deze specifieke personen maar ook voor het speelveld van NGO’s en de atmosfeer ten aanzien van het onderwerp mensenrechten in het publieke debat in Israël.
Is er door Nederland of namens Nederland publiekelijk of via diplomatieke kanalen gereageerd op de video?
In Israël heeft de video tot veel, zeer gemengde, reacties geleid en aanleiding gegeven tot een stevig debat over de maatschappelijke rol van Israëlische mensenrechtenorganisaties en andere NGO’s van diverse signatuur, alsmede over de mate waarin NGO’s en andere instellingen waaronder politieke partijen worden gefinancierd door buitenlandse overheden of particulieren en over de transparantie waarmee dergelijke financiering geschiedt. De vertegenwoordiger van de Europese Unie heeft de Europese zorgen overgedragen aan de Israëlische autoriteiten over de video van Im Tirzu en de bewegingsruimte van NGO’s. Ik heb tijdens mijn bezoek aan Israël in juli jl. het belang benadrukt van het werk van mensenrechtenorganisaties voor een vrije en diverse samenleving. Nederland blijft deze boodschap uitdragen richting de Israëlische autoriteiten.
Heeft de Likoedpartij, wiens wetsontwerp in de video wordt gepropageerd, zich gedistantieerd van de video of de beweging Im Tirzu?
Het wetsvoorstel dat in de video wordt gepropageerd is een voorstel van Yoav Kisch, Knessetlid voor de Likoedpartij. Kisch heeft afstand genomen van de video en de «agressieve manier van op de persoon spelen» in deze campagne bekritiseerd.
Heeft de Israëlische regering publiekelijk gereageerd op de video van Im Tirzu en de beschuldigingen aan het adres van Nederland en andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 4.
Zo nee, wilt u er bij de Israëlische autoriteiten op aandringen de beschuldigingen te veroordelen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de tegenwerking die mensenrechtenorganisaties in Israël ondervinden op een hetze begint te lijken, die de persoonlijke veiligheid van medewerkers van deze organisaties in gevaar brengt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de Israëlische autoriteiten moeten waarborgen dat mensenrechtenverdedigers ongehinderd en veilig hun werk kunnen blijven doen? Bent u bereid de Israëlische autoriteiten met klem te vragen dat te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Intolerantie in Somalië en Brunei |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het verbod van Kerstfeest in Somalië en Brunei?1
Ja. In zowel Somalië als Brunei geldt het verbod om Kerstfeest te vieren alleen voor moslims. Het is niet-moslims toegestaan in eigen kring het Kerstfeest te vieren.
Bent u het ermee eens dat deze schandelijke inperking van de vrijheid van meningsuiting een reden is om de Nederlandse banden met deze islamitische landen te bevriezen? Zo nee, waarom wilt u banden onderhouden met deze verschrikkelijke landen en culturen?
Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en vrijheid van meningsuiting zijn prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het bevriezen van de banden met Somalië en Brunei zou het kabinet de mogelijkheid ontnemen hierover met deze landen een dialoog te voeren.
Nederland onderhoudt bilaterale banden met zowel Brunei als Somalië, zowel politiek als economisch. Binnen deze relatie kan op constructieve wijze over mensenrechten worden gesproken. Daarnaast stelt Nederland ook in EU- en VN-verband de mensenrechten in beide landen aan de orde.
Bent u het ermee eens dat iedere Nederlandse steun voor het islamitische bewind in Somalië verkwisting van geld van de Nederlandse belastingbetaler is en dat de Nederlandse militairen in dat moslimland onmiddellijk naar huis moeten komen om hier ons land te beschermen tegen islamitische invasies? Zo nee, waarom wilt u islamitische onderdrukkers steunen?
Nederland deelt het besef van de internationale gemeenschap dat de situatie in Somalië waarschijnlijk zal verslechteren wanneer er geen internationale hulp meer geboden wordt. Vanuit dit oogpunt acht Nederland het van belang om te blijven bijdragen aan de wederopbouw van Somalië en de stabiliteit in het land, onder meer door het bijdragen aan de EU-trainingsmissie in Somalië.
Het geweld in Zuidoost-Turkije |
|
Harry van Bommel |
|
|
|
Kent u het bericht «Situatie in Zuidoost-Turkije is dramatisch»?1
Is het waar dat hele wijken in de Turkse plaats Silopi door het leger met de grond gelijkgemaakt zijn en dat inwoners soms al meer dan een week in schuilplaatsen wachten totdat het geweld luwt? Dreigt hier een humanitaire ramp?
Kloppen de berichten dat Turkse troepen afgelopen week minstens 110 vermeende PKK-strijders in Silopi en Cizre hebben gedood? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Is het waar dat de Turkse premier Ahmet Davutoglu heeft bezworen door te gaan met de militaire acties tegen Koerdische wijken tot alle «terreurhaarden» zijn opgeruimd?
Is er naar uw oordeel sprake van proportioneel militair optreden door het Turkse leger?
Deelt u de opvatting dat tot een onmiddellijk staakt-het-vuren voor alle strijdende partijen in Zuidoost-Turkije moet worden opgeroepen? Bent u bereid daar bilateraal en in EU-verband op aan te dringen?
Komt er uit het door het geweld getroffen gebied naar uw oordeel betrouwbare informatie van onafhankelijke journalisten en andere waarnemers? Indien neen, bent u bereid aan te dringen op het toelaten van onafhankelijke journalisten en waarnemers?
De belastingontwijking door wapenproducenten |
|
Arnold Merkies , Eppo Bruins (CU), Rik Grashoff (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Wapenindustrie gebruikt veelvuldig Nederlandse belastingconstructie»?1
Ja.
Klopt het dat 7 van de 10 grootste wapenproducenten gebruik maken van een belastingconstructie in Nederland en dat meer dan de helft van de wapenproducenten uit de top 100 grootste wapenbedrijven een holding of vestiging heeft in Nederland? Zo ja, om wat voor constructies gaat het?
Op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik geen informatie verstrekken over individuele belastingplichtigen.
Over de producten die ondernemingen, al dan niet gelieerd aan een Nederlandse holding of vestiging, in het buitenland fabriceren houdt de overheid niet systematisch gegevens bij. De activiteiten van deze bedrijven vallen onder de wet- en regelgeving van het land waar deze bedrijven gevestigd zijn. Bedrijven die in Nederland produceren vallen onder de Nederlandse wetgeving, onafhankelijk of ze zuster- of moederbedrijven hebben in het buitenland. Er gelden geen afwijkende regels in het fiscale recht voor wapenproducerende bedrijven. Daarnaast staat het een belastingplichtige vrij om eigen keuzes te maken over de structuur en vestigingsplaats van zijn activiteiten.
De aan de Nederlandse defensie gerelateerde industrie bestaat uit enkele honderden bedrijven die uiteenlopende producten en diensten leveren ten behoeve van het Nederlandse Ministerie van Defensie of een buitenlands Ministerie van Defensie. In het laatste geval is het Nederlandse wapenexportbeleid van toepassing.
Hebben één of meerdere van deze bedrijven afspraken gemaakt met de Nederlandse Belastingdienst in de vorm van een ruling?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de activiteiten zijn van deze bedrijven in Nederland? Gaat het om productieactiviteiten of om administratieve activiteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke (type) producten maken de wapenproducerende bedrijven met een holding of vestiging in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het gestelde in het rapport «Tax evasion and weapon production: Letterbox arms companies in the Netherlands» dat de 7 bedrijven uit de top 10 nauwelijks werknemers hebben in Nederland?2 Zo ja, voldoen deze bedrijven dan wel aan de substance-eisen? Is hier volgens u sprake van zogenaamde brievenbusfirma’s?
Op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen informatie verstrekken over individuele belastingplichtigen.
In zijn algemeenheid geldt dat er getoetst wordt of er aan de substance-eisen voldaan wordt indien een lichaam hoofdzakelijk rente, royalty, huur- en leasetermijnen binnen concernverband ontvangt en betaalt (dienstverleningslichaam) en tevens wanneer een onderneming zekerheid vooraf vraagt in de vorm van een Advance Pricing Agreement (APA) of een Advance Tax Ruling (ATR). Indien niet wordt voldaan aan de substance-eisen, zal de APA of ATR niet in behandeling worden genomen. Indien een dienstverleningslichaam niet aan de substance-eisen voldoet zal tot spontane gegevensuitwisseling met het buitenland worden overgegaan.
Bij de bepaling of er voldoende substance in Nederland aanwezig is, worden verschillende criteria getoetst. Deze toets is gelijk voor alle bedrijven ongeacht de activiteiten. Van belang is onder andere de vestigingsplaats van de bestuurders, de aanwezigheid van gekwalificeerd personeel om de uitvoering van de werkzaamheden van het bedrijf adequaat te kunnen uitvoeren, de boekhouding, bankrekeningen en het vestigingsadres.3
Bent u bereid de belastingconstructies van deze 7 bedrijven nader te laten onderzoeken door het APA-ATR-team op de substance-eisen?
De belastingdienst houdt toezicht op de substance-eisen op basis van een risicogerichte benadering. Als onderdeel van deze benadering worden signalen van buitenaf mee genomen bij de bepaling van de risico’s.
Welke mogelijkheden ziet u om deze bedrijven versneld te onderwerpen aan de publieke country-by-country reporting?
Vanaf 1 januari 2016 gelden in Nederland de country-by-country reporting regels voor ondernemingen met een omzet van meer dan € 750 miljoen. Daarnaast wordt binnen de EU gewerkt aan een impact assessment aangaande publieke country-by-country reporting om te bepalen of het wenselijk is dit te gaan toepassen. De impact assessment zal vóór 1 april worden afgerond. Ik wacht de uitkomsten van dit impact assessment af voordat er beslissingen genomen zullen worden op het gebied van publieke country-by-country reporting.
Het bericht dat Turkije tientallen Koerdische rebellen heeft gedood |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Turkse leger bij gevechten met Koerdische rebellen zeker 54 Koerden gedood heeft?1
Ja.
Welke informatie heeft u over dit incident? Wat is uw reactie hierop? Kunt u bevestigen dat het om een gerichte Turkse aanval op de Koerdische rebellen gaat?
Welk overzicht en welke duiding kunt u geven van de toenemende gevechten tussen Turkije en Koerdische rebellen de laatste maanden?
Deelt u de mening dat het heel zorgwekkend is in welke mate de spanningen tussen Turkije en de Koerdische rebellen toenemen en de gevechten zich uitbreiden? Zo ja, op welke wijze kan dit tij gekeerd worden?
Bent u bereid om u in internationaal verband hard te maken voor mogelijkheden om deze gevechten een halt toe te roepen en om de strijdende partijen aan tafel te krijgen om te praten over een oplossing?
Op welke wijze kunnen Nederland en de Europese Unie hierin een rol spelen? Bent u bereid namens de Nederlandse regering en als aanstaand Voorzitter van de Europese Unie het voortouw te nemen? Deelt u de mening dat in dit stadium alles op alles gezet moet worden om verdere escalatie, doden en zelfs een mogelijke burgeroorlog te voorkomen?
Welke mogelijkheden ziet u om dit conflict op de agenda van de extra Turkijetop te zetten die Nederland als EU-voorzitter voornemens is te organiseren in februari volgend jaar?2
Op welke wijze brengt de EU, en brengt u namens Nederland, uw zorgen betreffende het in acht nemen van mensenrechten en de Geneefse Conventie over richting Turkije als kandidaat-lidstaat van de Europese Unie?
Export van militair materieel aan Saudi-Arabië |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de juridische opinie waarin een drietal internationaal rechtsgeleerden concludeert dat het afgeven van vergunningen voor militair materieel aan Saudi-Arabië in strijd is met zowel Europees als internationaal recht indien dit materieel gebruikt kan worden voor de oorlog in en blokkade van Jemen dan wel indien het eindgebruik van het materieel niet is ingeperkt?1
Ja.
Deelt u deze conclusie van de juristen? Zo nee, waarom niet? Heeft u beschikking over één of meerdere juridische opinies of adviezen die iets anders concluderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet deelt in grote lijnen de conclusies van het hierboven genoemde rapport dat de bombardementen door de coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië zeer waarschijnlijk tot schendingen van het humanitair oorlogsrecht hebben geleid. Hierbij baseert het kabinet zich onder meer op een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties, die in juli 2015 concludeerde dat alle partijen in het conflict zich schuldig maken aan schendingen van het humanitair oorlogsrecht.
Ten aanzien van de blokkade onderkende het kabinet in antwoorden op eerdere Kamervragen van het lid Van Dijk (SP) dat deze blokkade de bestaande tekorten aan voedsel, medicijnen en brandstof had vergroot2. Echter, hierbij moet worden aangetekend dat naast de blokkade vooral de aanhoudende gevechten op de grond en de bombardementen vanuit de lucht alsmede de beschadigingen aan de infrastructuur in Jemen er de oorzaak van zijn dat (hulp)goederen niet hun eindbestemming bereiken. Daarbij is het kabinet van mening dat het van groot belang is om te voorkomen dat meer wapens in handen van Houthi-rebellen komen3 en het VN-wapenembargo tegen de Houthi-rebellen van 14 april jl. (VNVR resolutie 2216) gehandhaafd wordt. Zoals de auteurs van de hierboven genoemde juridische opinie zelf onderschrijven, is de intensiteit van de blokkade de afgelopen maanden afgenomen, mede om de aanvoer van commerciële goederen te verbeteren en zo de humanitaire noden te verlichten.
Het kabinet blijft bezorgd over de humanitaire gevolgen van de blokkade, maar onderstreept ook de rol die de blokkade speelt bij het voorkomen van verdere bewapening van de Houthi’s en daarmee van een verdere verslechtering van de veiligheidssituatie in Jemen.
Kunt u een overzicht geven van de export door Nederland van militair materieel en van afgegeven vergunningen voor de export van militair materieel aan Saudi-Arabië sinds de oorlog in Jemen uitbrak? Zo nee, waarom niet?
In de periode van 26 maart 2015 tot en met 15 januari 2016 zijn voor Saoedi-Arabië in totaal vier vergunningen afgegeven, waarvan twee voor uitvoer en twee voor doorvoer van militaire goederen. De totale waarde van de uitvoervergunningen bedroeg 2,8 miljoen euro. Ter vergelijk, volgens het CBS bedroeg in 2014 de totale waarde van de goederenexport vanuit Nederland naar Saoedi-Arabië krap 2,5 miljard euro.
Dit bedrag van 2,8 miljoen euro valt ook in het niet ten opzichte van de export vanuit EU-lidstaten die grote hoeveelheden wapens aan Saoedi-Arabië verkopen.
Op 19 juni 2015 is een vergunning afgegeven voor delen voor trainingsvliegtuigen, vallend onder post ML10 categorie A10 van de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen. Dit betrof een nalevering van eerder geleverde, niet goed functionerende, elektronische componenten voor het beeldscherm van de piloot.
Op 7 juli 2015 is, naar aanleiding van de persverklaring van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties, het Nederlandse uitvoerbeleid verder aangescherpt voor landen die onderdeel zijn van de door Saoedi-Arabië geleide coalitie. De Hoge Commissaris maakte toen middels een persverklaring melding van schendingen van het humanitair oorlogsrecht door alle strijdende partijen.
Sindsdien worden aanvragen van de Saoedische luchtmacht, wanneer die kunnen bijdragen aan de bombardementen, afgewezen, aangezien het zeer aannemelijk is dat die bombardementen medeverantwoordelijk zijn voor de schendingen van het humanitair oorlogsrecht in Jemen.
Op 28 juni en op 8 oktober 2015 zijn twee vergunningen afgegeven voor de doorvoer van uit Canada afkomstige gepantserde voertuigen, vallend onder post ML6a/ML6b categorie A2/B1 van de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen. Het betrof licht gepantserde voertuigen voor het vervoer en de bescherming van overheids- en veiligheidspersoneel van de Saoedische regering. Vanwege de lichte bepantsering hebben deze voertuigen nauwelijks meer waarde voor de gewapende strijd in Jemen dan een niet-vergunningplicht civiel voertuig, bijvoorbeeld een Toyota Landcruiser. Hierdoor is het omleidingsrisico naar Jemen zeer laag.
Op 31 augustus 2015 is een vergunning afgegeven voor onderdelen voor transportvliegtuigmotoren, vallend onder post ML10d categorie A10 van de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen. Eindgebruiker was de Saoedische luchtmacht.
Aangezien deze transportvliegtuigen geen rol spelen bij de bombardementen door de Saoedische luchtmacht is deze vergunning toegewezen.
Deelt u de opvatting dat de bij vraag één genoemde juridische opinie aanleiding zou moeten zijn om de export van militair materieel vanuit Nederland aan Saudi-Arabië aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven tijdens de recente begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken heeft het kabinet sinds het begin van de interventie in Jemen de toetsing voor de uitvoer van militaire goederen naar de betrokken landen met de grootste zorgvuldigheid behandeld.
Aanvragen voor legeronderdelen die zeer waarschijnlijk betrokken zijn bij schendingen van het humanitair oorlogsrecht worden stelselmatig afgewezen, wanneer de goederen zouden kunnen bijdragen aan die schendingen. Zo heeft het kabinet onlangs vergunningaanvragen afgewezen voor onderdelen voor vliegtuigen voor landen die deelnemen aan de bombardementen, en voor patroonschakelbanden die kunnen worden ingezet bij de grondoperatie in Jemen. Ook heeft het kabinet onderdelen voor niet bewapende Unmanned Aerial Vehicles (UAV’s) afgewezen vanwege de mogelijke ondersteunende rol die dergelijke systemen kunnen vervullen bij de interventie in Jemen.
Zoals aangegeven in de op 13 januari jl. aan de Kamer verstuurde brief Status toezeggingen t.b.v. algemeen overleg Wapenexportbeleid acht het kabinet het onwaarschijnlijk dat de komende tijd nog vergunningen voor wapenexporten naar Saoedi-Arabië zullen worden goedgekeurd. Alleen wanneer onomstotelijk vaststaat dat goederen niet kunnen worden ingezet in de strijd in Jemen of bij mensenrechtenschendingen zal nog een vergunning worden afgegeven.
Door middel van dit strikte beleid oefent Nederland invloed uit op de overige EU-lidstaten. Immers, wanneer deze een vergelijkbare aanvraag in behandeling hebben als Nederland heeft afgewezen, zijn zij verplicht Nederland te consulteren. Het kabinet grijpt dergelijke consultaties vervolgens aan om de Nederlandse gronden voor afwijzing bij alle EU-partners te benadrukken en zodoende bij te dragen aan een restrictievere lijn van de EU als geheel.