Het gebrek aan bescherming van Syrische kinderen |
|
Jasper van Dijk , Marianne Thieme (PvdD), Joël Voordewind (CU), Elbert Dijkgraaf (SGP), Roelof van Laar (PvdA), Rik Grashoff (GL), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de petitie en de gezamenlijke brief van UNICEF, Save the Children, War Child en World Vision die de Tweede Kamer op 15 maart j.l. in ontvangst heeft genomen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de rapporten van UNICEF2, Save the Children3 en World Vision?4 Onderschrijft u de conclusies van deze rapporten?
De situatie in Syrië en de regio is, zoals de rapporten concluderen, schrijnend. Er wordt internationaal dan ook hard gewerkt aan een politieke oplossing voor het conflict. Dit is tenslotte de enige manier om duurzaam een einde te maken aan de hoge noden. De humanitaire en economische schade in Syrië is enorm en groeit met de dag. Kinderen zijn zeer kwetsbaar en worden zowel direct als indirect hard getroffen door het conflict. Voor het kabinet is het daarom van groot belang dat er specifieke aandacht is voor de situatie van kinderen.
Het kabinet onderschrijft de oproep dat donoren moeten voldoen aan toezeggingen en financiële bijdragen die gemaakt zijn tijdens de London Syria Pledging Conference. De middelen zijn hard nodig om de eerste levensbehoeften van kinderen te adresseren, maar ook om te investeren in onderwijs zodat Syrische kinderen weer zicht krijgen op een toekomst. Nederland zet zich in internationaal verband in om ervoor te zorgen dat de toezeggingen ook worden nagekomen.
Op welke manieren draagt Nederland bij aan het verbeteren van het lot van Syrische kinderen? Welke mogelijkheden ziet u, tevens in uw rol als EU-voorzitter, zo mogelijk in gezamenlijkheid met andere landen, om de situatie van Syrische kinderen verder te verbeteren?
Nederland wil helpen voorkomen dat Syrische kinderen een verloren generatie worden. Nederland draagt daarom bij aan toegang tot onderwijs voor tienduizenden kinderen in Libanon, Jordanië en andere buurlanden. Meest recent heeft Nederland 10 miljoen euro beschikbaar gesteld aan het No Lost Generation Initiative van UNICEF. Dit initiatief levert kwalitatief goed onderwijs, biedt bescherming aan kinderen en zet in op lokale betrokkenheid van jongeren in Syrië en de buurlanden. In 2015 hebben zo 3.2 miljoen kinderen in Syrië en 700.000 Syrische vluchtelingen in de buurlanden toegang tot onderwijs gekregen.
Voor het hoger onderwijs is in samenwerking met de universiteit van Gaziantep in Turkije in 2014 een beurzenprogramma voor Syrische studenten opgezet door de Nederlandse organisatie Spark. Het programma heeft in 2015 ruim 1500 Syrische studenten in staat gesteld een academische studie te beginnen en wordt ook in 2016 doorgezet.
Nederland steunt ook UNICEF, War Child, Right to Play en de KNVB, die in Libanon samenwerken aan verbetering van de relaties tussen vluchtelingen en gastgemeenschappen en aan de aanpak van psychosociale problemen. Psychosociale hulp is eveneens een belangrijk onderdeel van de humanitaire respons in de Syrië regio van de Dutch Relief Alliance (DRA). In 2015 heeft UNICEF een bijdrage van 2 miljoen euro voor onderwijs aan Syrische kinderen in Turkije van Nederland ontvangen. Hiermee draagt Nederland bij aan capaciteitsopbouw en versterking van onderwijsfaciliteiten, het bijscholen en trainen van (vrijwillige) leerkrachten, en de aankoop van onderwijsmaterialen.
Deelt u de mening van de ondertekenaars van de petitie dat kinderen zonder onderwijs groot risico lopen te moeten werken, te worden uitgehuwelijkt of te worden gerekruteerd door gewapende groepen? Wat doet Nederland binnen het noodhulpbeleid om de bescherming van ontheemde kinderen en kinderen in oorlogsgebieden te verbeteren? Op welke manier worden kinderen beschermd tegen kinderarbeid, kindhuwelijken en andere vormen van uitbuiting? In hoeverre zijn deze interventies effectief?
Onderwijs is essentieel voor kinderen. Onderwijs is evenzeer van belang om psychosociale problemen en radicalisering bij kinderen tegen te gaan. Het maakt kinderen weerbaarder, waardoor ze minder risico lopen op uithuwelijking en kinderarbeid. Het is dus van belang dat kinderen zich in een beschermde omgeving kunnen ontwikkelen. Nederland steunt hiertoe de zogenaamde Makani centres in Jordanië. Dit zijn centra waar kinderen met hun moeders naartoe komen om in een kindvriendelijke omgeving te spelen en les te krijgen. Dit is een succesvolle methode die breder in Jordanië wordt toegepast.
Het kabinet draagt in 2016 ruim 45 miljoen euro bij aan de strategische humanitaire responsplannen in de Syrië regio. In deze plannen wordt uitvoerig aandacht gegeven aan het beschermen van kinderen en het creëren van een beschermde omgeving op scholen.
Staat het belang van psychosociale hulp en onderwijs voor kinderen op het netvlies van de EU en maakt het onderdeel uit van haar inzet met betrekking tot onder andere regionale opvang van vluchtelingen? Zo nee, op welke manier kunt u eraan bijdragen dat dit wel gebeurt? Leidt uw inzet op het gebied van psychosociale zorg richting de World Humanitarian Summit al tot resultaten? Bent u ook bereid en zo ja, op welke manier, om na afloop van de World Humanitarian Summit de aandacht voor psychosociale hulp en onderwijs te waarborgen?
De Europese Commissie (EC) heeft in de EU strategie voor Syrië en Irak als doel het beschermen van vluchtelingen, het verhogen van hun zelfredzaamheid en het adresseren van hun meest dringende noden, waaronder psychosociale zorg en onderwijs. De EC geeft daartoe steun aan organisaties waaronder de UNHCR, de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), de Rode Kruis beweging en NGO’s. Een aantal van deze organisaties, zoals bijvoorbeeld Save the Children, War Child, Terre des Hommes en Plan, richten zich specifiek op bescherming van kinderen in noodsituaties.
Psychosociale zorg is nog vaak een onderbelicht terrein in de humanitaire hulpverlening. In 2007 zijn er richtlijnen voor «mental health and psychosocial support in emergency settings» (MHPSS) opgesteld. Het kabinet is van mening dat deze richtlijnen nog niet voldoende bekend zijn bij beleidsmakers en uitvoerders. Daarnaast roept Nederland als EU-voorzitter in aanloop naar de WHS lidstaten ook op om bij noodhulp rekening te houden met de specifieke noden van kinderen op het gebied van psychosociale hulp en aandacht te besteden aan toegang tot onderwijs. Voor de uitvoering van beleid maakt het kabinet graag gebruik van de in Nederland aanwezige kennis en deskundigheid op dit gebeid.
In hoeverre is de bescherming van scholen op Syrisch grondgebied onderwerp van gesprek bij de vredesonderhandelingen in Geneve? Welke mogelijkheden ziet u, tevens in uw rol als EU-voorzitter en naar aanleiding van de onderzoekconclusie dat in 2015 veertig Syrische scholen zijn aangevallen en in Syrië meer dan 6.000 scholen zijn vernietigd, beschadigd of worden gebruikt voor militaire doeleinden, om scholen en het recht op onderwijs te waarborgen? Kunt u inzichtelijk maken hoe u de Richtlijnen voor veilige scholen omzet in uw eigen beleid?
De vredesbesprekingen in Geneve verlopen moeizaam. Er is geen sprake van daadwerkelijke onderhandelingen, maar slechts van afzonderlijke gesprekken tussen VN-gezant De Mistura en de delegaties van het regime en de oppositie. Tijdens de eerste twee gespreksrondes is vooral gezocht naar uitganspunten voor een politieke oplossing waar overeenstemming over bestaat. De bescherming van scholen was derhalve niet specifiek geagendeerd. De staking-van-vijandelijkheden die sinds 27 februari van kracht is heeft geleid tot een vermindering van het aantal doden en gewonden binnen Syrië.
Miljoenen kinderen in Syrië en de regio hebben geen toegang tot formeel onderwijs. In Syrië zijn de afgelopen jaren meer dan 5000 scholen gesloten. De schoolgebouwen zijn verwoest, gebruikt voor opvang voor ontheemden of worden door de strijdende partijen gebruikt als militaire basis. Onderwijs is van essentieel belang en het kabinet zet zich daarom voortdurend in om veiligheid op en rondom scholen internationaal aan te kaarten. In 2015 heeft Nederland daarom «Guidelines for Protection of Schools and Universities from Military Use in Armed Conflict» ondertekend. Dit zijn vrijwillige richtlijnen die een aanvulling zijn op International Humanitarian Law. Het navolgen van International Humanitarian Law is voor Nederland van groot belang en dit wordt ook uitgedragen op internationale fora en in gesprek met de VN en het Rode Kruis.
Hoe wordt erop toegezien dat het geld dat Turkije, Libanon en Jordanië ontvangen ten behoeve van de opvang van vluchtelingen niet voorbijgaat aan kinderen, in het bijzonder kwetsbare, alleenstaande, kinderen? Kunt u aangeven welk gedeelte van de hulpgelden aan Turkije, Libanon en Jordanië wordt geïnvesteerd in psychosociale hulp en onderwijs voor kinderen?
Een groot deel van de Nederlandse humanitaire bijdragen worden ongeoormerkt gedaan om hulporganisaties zoveel mogelijk in staat te stellen hulp te leveren aan de meest kwetsbaren en in de gebieden waar de noden het hoogst zijn. Dit wordt bepaald op basis van kwetsbaarheidsanalyses van hulporganisaties, zoals het vulnerability framework van UNHCR. Hierin staat dat kinderen altijd tot de meest kwetsbaren behoren en dus prioriteit krijgen bij de hulpverlening.
In 2015 heeft Nederland ongeveer 34 miljoen euro bijgedragen aan humanitaire hulp in Libanon. Van deze bijdrage ging ongeveer 7 miljoen euro specifiek naar projecten op het terrein van onderwijs en psychosociale zorg.
In Jordanië heeft Nederland in 2015 ongeveer 29 miljoen euro bijgedragen aan humanitaire hulp. Hiervan is 4 miljoen euro specifiek naar onderwijs en psychosociale zorg gegaan. In Turkije is vorig jaar 2 miljoen euro besteed. Dit is een bijdrage aan UNICEF voor onderwijs aan Syrische kinderen in Turkije.
In 2015 besteedde Nederland 5% van het totale humanitaire budget aan onderwijs in crisissituaties. Nederland roept andere donoren op ook voldoende aandacht te geven aan onderwijs in crisissituaties. De EU ondersteunt deze oproep en zet 4% van haar humanitaire budget in voor aandacht voor onderwijs in noodsituaties.
Bent u zich ervan bewust dat 2,8 miljoen kinderen in Syrië en de regio geen toegang hebben tot onderwijs? Bent u bereid om te kijken naar innovatieve manieren voor het verlenen van onderwijs? Zo ja, welke?
Innovatie binnen noodhulp is voor het kabinet een prioriteit, zo ook op het gebied van onderwijs. UNICEF coördineert dit. Het «no lost generation» initiatief is onder meer gericht op herstel van vernielde scholen en het drukken en distribueren van schoolboeken. Voor kinderen in de moeilijk bereikbare gebieden heeft UNICEF een innovatief «self learning» programma ontwikkeld om 500.000 kinderen toegang tot onderwijs te bieden. Het onderwijsmateriaal is zo geschreven dat kinderen zelfstandig of met minimale begeleiding toch kunnen blijven leren. Ook voert UNICEF een versneld leerprogamma uit voor kinderen die een langere tijd geen onderwijs hebben kunnen volgen en wordt er waar mogelijk gewerkt met «e-learning». In gebieden waar kinderen geen toegang hebben tot formeel onderwijs, probeert UNICEF informele programma’s aan te bieden.
In 2015 ging 50% van de Syrische vluchtelingenkinderen in de buurlanden naar school. Het overgrote deel van de Syrische vluchtelingen wordt opgevangen in gastgemeenschappen en zij maken gebruik van de lokaal aanwezige onderwijsfaciliteiten. Dit leidt tot overvolle klaslokalen, gebrek aan materialen en uitgeleefde schoolgebouwen. In samenwerking met de Turkse, Libanese en Jordaanse overheid werkt UNICEF met steun van Nederland aan het opknappen en ondersteunen van de onderwijsfaciliteiten en het uitbreiden van de capaciteit door het bieden van onderwijs in meerdere «shifts» («ploegen»). Hetzelfde klaslokaal kan zo gebruikt worden door twee of soms zelfs drie groepen leerlingen. Ook wordt geinvesteerd in de opleiding van extra leraren en het gebruik van het Syrisch Arabische onderwijscurriculum in Turkije.
De ontmanteling van een Nederlands ontwikkelingsproject door het Israëlische leger |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Israël ontmantelt door Nederland ondersteund ontwikkelingsproject»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat het Israëlische leger een landbouwproject ter waarde van 10 miljoen dollar dat gefinancierd is door Nederland, ontmanteld heeft? Zo ja, wat vind u hiervan?
Dit is niet correct. Het betreft een zgn. stop-work order voor één van de locaties waar Palestijnse boeren, met steun van een door Nederland gefinancierde Palestijnse NGO, hun land verder ontwikkeld hebben om een betere oogst te kunnen realiseren. Het is onderdeel van een groter project dat op meerdere locaties op de Westelijke Jordaanoever wordt uitgevoerd, waarvoor de Nederlandse bijdrage in de periode 2013–2016 € 8.005.240 bedraagt.
Wat is de aanleiding van de ontmanteling van het desbetreffende ontwikkelingsproject?
In Israëlische optiek hadden de Palestijnse boeren dit stuk grond niet verder mogen ontwikkelen zonder vergunningen aan te vragen. Israël heeft daarom een stop-work order opgelegd.
Zijn er nog andere direct of indirect door Nederland gefinancierde projecten die beschadigd of vernield zijn door het Israëlische leger? Zo ja, welke zijn dit?
In de periode 2010–2015 bedroeg de schade aan Nederlandse projecten ongeveer € 91.000 (zie antwoorden op de vragen van het lid Servaes, d.d. 8 oktober 2015, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 248
De EU heeft met name schade ondervonden bij projecten, waarbij humanitaire organisaties assistentie verlenen aan Palestijnse gemeenschappen die blootstaan aan het risico van sloop van hun huizen of directe humanitaire basisvoorwaarden ontberen die noodzakelijk zijn voor overleven op de plek waar zij wonen. De totale schade aan door ECHO gefinancierde humanitaire projecten in de periode 2010–2015 bedraagt € 194.395. Vanaf 2015 wordt ook bijgehouden wat de schade aan door Lidstaten gefinancierde humanitaire projecten is. In 2015 was de totale schade aan door ECHO en Lidstaten gefinancierde humanitaire projecten € 205.998. In 2016 is de sloop van Palestijnse gebouwen zorgwekkend toegenomen. De schade aan door ECHO en Lidstaten gefinancierde humanitaire projecten bedraagt dit jaar al € 209.955.
Zijn er nog andere direct of indirect door de Europese Unie gefinancierde projecten die beschadigd of vernield zijn door het Israëlische leger? Zo ja, welke zijn dit?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel bedraagt de financiële schade voor Nederlandse en Europese projecten die tot nu toe door het Israëlische leger is veroorzaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen worden er genomen wanneer bekend wordt dat door Nederland direct of indirect gefinancierde projecten zijn beschadigd of vernield?
Zodra door Nederland gesteunde organisaties te maken krijgen met een stop-work order of een sloopbevel, informeren zij de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah. Het kabinet stelt de kwestie vervolgens aan de orde bij de relevante Israëlische autoriteiten en dringt er bij hen op aan het bevel niet uit te voeren en terug te draaien, zodat het werk kan worden voortgezet.
Uitvoerende partners vechten vaak tegelijkertijd het besluit aan bij de Israëlische rechter en vragen de Palestijnse Autoriteit om steun bij het bezwaar tegen dergelijke bevelen.
Nederland ondersteunt diverse organisaties die juridische bijstand verlenen, waar de getroffen belanghebbenden een beroep op kunnen doen.
Welke preventieve maatregelen worden er genomen om dergelijke verwoestingen aan ontwikkelingsprojecten te voorkomen?
In samenwerking met de uitvoerende partners is een selectie gemaakt van de meest geschikte plekken om te werken, waarbij gekeken is naar de hoogst haalbare impact van landverbetering en de risico’s op interventies door het Israëlische leger of Israëlische kolonisten.
Klopt het dat de ontmanteling een vergeldingsactie is uit onvrede over het EU-beleid? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, wat is dan het motief volgens u?
De regering beschikt uitsluitend over de Israëlische verklaring voor de sloop van door de EU gefinancierde projecten, namelijk dat deze zonder vergunning zijn uitgevoerd en daarom illegaal zouden zijn.
Deelt u de mening dat de Israëlische regering verantwoordelijk is voor deze actie en de kosten die Nederland heeft gemaakt moet compenseren? Zo nee, waarom niet?
Nederland financiert het werk van NGO's en boeren. De boeren zijn de eigenaren van de grond die verbeterd wordt. Nederland vraagt de Israëlische autoriteiten om schadevergoeding voor de rechthebbenden, in dit geval de boeren en NGO’s als zij schade ondervinden door het optreden van het Israëlische leger.
Heeft u bij de Israëlische autoriteiten geprotesteerd tegen deze ontmanteling? Zo nee, waarom niet?
Er is geprotesteerd tegen de stop-work orders.
Bent u bereid om op Europees niveau aan te dringen op hardere Europese maatregelen tegen dergelijke acties van het Israëlische leger? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland heeft hiervoor gepleit in de Raad Buitenlandse Zaken, zoals aangekondigd in het AO RBZ van 9 maart jl. Zie verslag van de Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken d.d. 18 maart jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1594).
Klopt het dat de schade van dergelijke vergeldingsacties van het Israëlische leger op voorhand worden meegenomen in begrotingen? Zo ja, welke signalen geeft Nederland hiermee af aan de Israëlisch regering?
Het ontwikkelingsprogramma wordt onder bijzondere omstandigheden uitgevoerd, te weten de bezetting. Hieraan zijn bepaalde risico’s verboden. Bij de opzet van het programma wordt een afweging gemaakt tussen de risico’s en het beoogde resultaat. De kans op interventies van het Israëlische leger is een van de risico’s die is meegenomen in de afwegingen. Er is geen voorziening opgenomen in het programma voor schade resulterend uit dergelijke interventies.
Wat voor consequenties heeft deze actie van het Israëlische leger op de bilaterale samenwerkingsfora met Israël?
Het kabinet deelt uw grote zorgen over de toename van sloop van projecten in Area C in de eerste maanden van 2016 en heeft dit aangekaart bij de Israëlische autoriteiten. Dankzij de goede toegang die Nederland tot beide partijen heeft, mede als gevolg van de investering in de bilaterale relaties via de samenwerkingsfora, is Nederland op veel terreinen een partner waar Israël serieus naar luistert, in het bijzonder ten aanzien van movement & access, maar ook van innovatie, landbouw, counter-terrorism en energie. Dat heeft het kabinet in staat gesteld een kritische beleidsdialoog te voeren ten aanzien van het Midden-Oosten Vredesproces, waarbij onder meer ook zorgen over gevallen van sloop van projecten aan de orde worden gesteld.
Deelt u de mening dat de bilaterale samenwerking met Israël per direct beëindigd moet worden zolang het Israëlische leger ontwikkelingsprojecten verwoest? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bereid om de Israelische ambassadeur te ontbieden over de schade die Israël brengt aan Nederlandse ontwikkelingsprojecten? Zo nee, waarom niet?
Er is een intensieve reguliere dialoog met de Israëlische ambassadeur waarbij alle onderwerpen van bilateraal belang besproken worden. Daarbij wordt ook consequent het conflict opgebracht en, wanneer daartoe aanleiding is, de zorgen uitgesproken over verdere ondermijning van de twee-statenoplossing, zoals nederzettingenuitbreidingen en gevallen van sloop van projecten. Bij het meest recente gesprek in maart is de sloop van EU-projecten aangekaart, als ook aangedrongen op een oplossing voor de stop work orders.
Voorts zullen de Nederlandse zorgen over de toename van sloop van projecten worden uitgesproken bij de aanstaande bijeenkomst van de Ad Hoc Liaison Committee (AHLC), waarbij het kabinet zal aandringen op positieve stappen die de Palestijnse ontwikkeling en staatsopbouw versterken en afzien van maatregelen die mogelijk escalerend werken, zoals toe-eigening van land en vernieling van Palestijnse bezittingen.
De benoeming van een omstreden hoogleraar tot rapporteur van de VN-Mensenrechtenraad |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat de VN-Mensenrechtenraad de Britse hoogleraar Penny Green heeft benoemd tot rapporteur, belast met het bijhouden van mensenrechtenschendingen in de Palestijnse gebieden?1
Klopt het dat de hoogleraar in kwestie openlijk sympathiseert met de BDS-beweging (Boycot, Desinvesteringen en Sancties), die onder meer een volledige boycot van Israël bepleit? Klopt het tevens dat zij in het verleden zich openlijk heeft afgevraagd waarom Israël niet door de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk wordt gebombardeerd?
Klopt het dat van een rapporteur onpartijdigheid mag worden verwacht? Schrijft de functieomschrijving dit voor?
Hoe beoordeelt u deze aanstelling? Constateert u eveneens dat het niet de eerste keer is dat de VN-Mensenrechtenraad overduidelijk een vooringenomen rapporteur benoemt, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de benoeming van Richard Falk in 2008? Hoe verklaart u dit patroon?
Heeft de Nederlandse regering zich tegen deze aanstelling verzet? Zo ja, hoe?
Wat heeft de Nederlandse regering sinds de aanvang van het in 2014 begonnen lidmaatschap van de VN-Mensenrechtenraad ondernomen om de vooringenomenheid jegens Israël aan de orde te stellen en een meer evenwichtige benadering van het Israëlisch-Palestijns conflict te bevorderen?
Nederland stelt zich in onderhandelingsprocessen bij VN-organen, waaronder de Mensenrechtenraad, kritisch op ten opzichte van resoluties die Israël en het Midden-Oosten Vredesproces betreffen (zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 7 januari 2016, met kenmerk 2015Z23129). Nederland let daarbij op feitelijke juistheid en proportionaliteit in taalgebruik over (vermeende) schendingen. Daarbij trekt Nederland zoveel mogelijk in EU-verband op. Nederland pleit voor heroverweging van de EU-positie ten aanzien van de Mensenrechtenraad-resolutie over de bezette Syrische Golan, die door ontwikkelingen in de regio in toenemende mate door de realiteit wordt achterhaald, zonder daarbij afbreuk te doen aan de EU-positie ten aanzien van de Israëlische bezetting van de Golan.
De voorlopige toepassing van het associatieverdrag tussen de EU en Oekraïne |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hoe lang kan een verdrag, zoals het associatieverdrag tussen de EU en Oekraïne, nog voorlopig toegepast worden (onder artikel artikel 218, lid 5 Verdrag Werking van de Europese Unie), wanneer definitief is komen vast te staan dat het verdrag niet door alle partijen geratificeerd zal worden?1
De eventuele situatie die zou kunnen ontstaan bij non-ratificatie is onontgonnen terrein. De Raad zou in elk geval hierover een beslissing moeten nemen en zal daarbij in acht moeten nemen dat het voortduren van voorlopige toepassing zich niet verhoudt tot het gegeven dat het verdrag niet in werking zal treden. Zie tevens de beantwoording op de vragen van 26 oktober 2015 (20152016–425) en van 5 februari 2016 (20152016–1401).
Is er een wettelijke/verdragsrechtelijke grondslag voor voorlopige toepassing van het associatieverdrag, indien definitief is dat het verdrag zelf niet in werking zal treden? Zo ja, hoe ziet die grondslag eruit?
Zie antwoord vraag 1.
Welke artikelen in het associatieverdrag tussen de EU en Oekraïne vallen onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie? Kunt u een uitputtende lijst van deze artikelen geven (inclusief misschien een klein aantal artikelen waarover twijfel kan zijn)?
Het karakter van de EU bevoegdheden is vaak onderwerp van discussie tussen de Commissie enerzijds en de Raad en de lidstaten anderzijds. Het karakter van de bevoegdheden is in het verleden ook meermaals onderwerp van geschil geweest voor het Hof van Justitie van de Europese Unie (zie bijvoorbeeld zaak C-414/11 met arrest van 18 juli 2013 over de overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom). Het associatieakkoord specificeert niet welke bepalingen vallen onder de exclusieve bevoegdheden van de EU. In algemene zin bepaalt artikel 3, lid 1, VWEU dat de EU exclusief bevoegd is op de volgende gebieden: (a) de douane-unie; (b) de vaststelling van mededingingsregels die voor de werking van de interne markt nodig zijn; (c) het monetair beleid voor de lidstaten die de euro als munt hebben; (d) de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid; en (e) de gemeenschappelijke handelspolitiek. Zoals ook benoemd in de memorie van toelichting bij de goedkeuringswet van het associatieakkoord (TK 2014–2015, 34 116, nr. 3) betekent dit dat de handelstitels van het verdrag grotendeels onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen. Voorts bepaalt artikel 3, lid 2, VWEU dat de EU exclusief bevoegd is om een internationale overeenkomst te sluiten indien een wetgevingshandeling van de Unie in die sluiting voorziet, indien die sluiting noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen of indien die sluiting gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen. Dit betekent dat de EU exclusief bevoegd is over die bepalingen uit het associatieakkoord die raken aan terreinen die benoemd zijn in artikel 4 VWEU zoals milieu, vervoer, energie en de ruimte van vrijheid veiligheid en recht, voor zover dergelijke bepalingen gevolgen kunnen hebben voor interne EU-wetgeving of de strekking daarvan kunnen wijzigen.
Welke artikelen van het associatieverdrag vallen onder de voorlopige toepassing terwijl ze niet onder exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen?
De Europese Unie kan overgaan tot voorlopige toepassing van delen van een verdrag met een derde land die vallen binnen de bevoegdheden van de EU. Het karakter van een EU bevoegdheid (exclusief, gedeeld, parallel, ondersteunend, GBVB) is daarbij niet beslissend. Het associatieakkoord specificeert niet welke bepalingen buiten de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen. Dit valt evenmin op te maken uit het overzicht van bepalingen die voorlopig wordt toegepast. Zonder twijfel valt te stellen dat de politieke clausules in het associatieakkoord zoals de artikelen 1, 2, 4, 5, 6 en 14 niet onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen maar wel voorlopig worden toegepast voor zover de Unie over het desbetreffende terrein een bevoegdheid heeft.
Klopt het dat de Europese Unie onmiddellijk een nieuw verdrag kan sluiten over de artikelen waarover zij exclusieve bevoegdheden heeft en dat de 28 Lidstaten daar niet expliciet mee hoeven in te stemmen via ratificatie in elke lidstaat afzonderlijk?
Wanneer de EU een bevoegdheid heeft op alle terreinen waarop een voorgenomen verdrag met een derde land of internationale organisatie ziet, kan de EU een EU-only verdrag sluiten. Bij een dergelijk EU-only verdrag vindt geen ratificatie door de EU-lidstaten plaats. Naast het derde land wordt immers alleen de EU partij. Wel moet de Raad aan de Europese Commissie het mandaat geven om een nieuw verdrag uit te onderhandelen en te ondertekenen. Voorts moet een nieuw verdrag op basis van een voorstel van de Commissie worden goedgekeurd door het Europees parlement voordat het besluit tot sluiting door de Raad kan worden vastgesteld. De EU kan dus niet onmiddellijk overgaan tot het afsluiten van een nieuw verdrag. Daarvoor moet zij eerst de voornoemde vereiste stappen doorlopen.
Is de Nederlandse regering al aanwezig geweest bij een overleg waarin de mogelijkheid om een afgezwakt associatieverdrag van de Unie met Oekraïne ter sprake is gekomen, namelijk een verdrag dat niet expliciet hoeft te worden geratificeerd door de Lidstaten? Zo ja, kunt u dan details over geven?
Van een dergelijk overleg is geen sprake.
Welke mogelijkheden hebben de EU en Oekraïne tot nauwere samenwerking indien het huidige associatieverdrag niet in werking treedt?
Het kabinet is van mening dat het associatieakkoord de beste manier is om de samenwerking tussen de EU en Oekraïne vorm te geven. Het kabinet loopt niet vooruit op de uitslag van het referendum.
Kunt u deze vragen binnen 2,5 week beantwoorden, zodat kiezers er kennis van kunnen nemen voor het referendum zelf?
Ja.
De Richtlijnen voor de bescherming van scholen en universiteiten tegen militair gebruik tijdens gewapend conflict |
|
Michiel Servaes (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met de lancering van de #WatchOurSchools campagne door Human Rights Watch op woensdag 9 maart jl. over de Richtlijnen voor de bescherming van scholen en universiteiten tegen militair gebruik tijdens gewapend conflict?
Ja.
Hoe en op welke termijn gaat u deze – door onder meer Nederland gesteunde – richtlijnen op basis van de Oslo Conferentie van 29 en 30 mei 2015 implementeren? Welke stappen heeft u sinds de Oslo Conferentie al ondernomen op het gebied van implementatie? Maakt deze bijvoorbeeld al deel uit van de «Rules of Engagement» voor missies waar Nederland aan deelneemt? Zo nee, waarom niet?
Tijdens internationale crisisbeheersingsoperaties is het humanitair oorlogsrecht voor Nederlandse militairen leidend. Het humanitair oorlogsrecht stelt onder andere dat alleen militaire doelen mogen worden aangevallen. Civiele gebouwen en andere burgerobjecten zijn beschermd. Dit betreft onder andere scholen, musea, historische monumenten en gebouwen die worden gebruikt voor godsdienstuitoefening. Het humanitair oorlogsrecht bevat ook de verplichting om, voor zover dat ook maar enigszins praktisch uitvoerbaar is, alle noodzakelijke voorzorgen te nemen om burgerobjecten te beschermen tegen de uit militaire operaties voortvloeiende gevaren. De richtlijnen op basis van de Oslo Conferentie van 29-30 mei 2015 hebben hetzelfde doel, maar ze richten zich, anders dan het humanitair oorlogsrecht, specifiek op de bescherming van scholen en universiteiten tegen militair gebruik tijdens een gewapend conflict. De Nederlandse krijgsmacht werkt al volgens de strekking van deze richtlijnen.
De Nederlandse militairen worden bekend gemaakt met het humanitair oorlogsrecht tijdens de initiële opleidingen en tijdens de missie gerichte instructie. Het Handboek Militair gaat hier uitvoerig op in. De toekomstige leidinggevenden van de krijgsmacht, dat wil zeggen de cadetten en adelborsten aan de Nederlandse Defensie Academie (NLDA), maken een verdiepingsslag tijdens de Bachelor fase. De richtlijnen maken geen deel uit van de Rules of Engagement (ROE’s) voor operaties, aangezien ROE’s geen geschikt instrument zijn voor het opnemen van oorlogsrechtelijke bepalingen.
Gaat u of bent u met Human Rights Watch en andere betrokken NGO’s van de Nederlandse GCPEA-coalitie1 in gesprek over de implementatie van de richtlijnen, zoals ook benoemd in de Safe Schools Declaration die werd aangenomen tijdens de Oslo Conferentie? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De betrokken ministeries hebben de afgelopen jaren regelmatig gesprekken gevoerd over het Safe Schools initiatief met de Nederlandse NGO’s van de GCPEA-coalitie, waaronder Human Right Watch. In deze gesprekken stond de Nederlandse inzet ten aanzien van het Safe Schools verklaring en bijbehorende richtlijnen centraal.
Gaat u andere landen die de genoemde richtlijnen nog niet hebben ondersteund, aansporen om dit alsnog te doen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse inzet richt zich vooral op het genereren van bekendheid met en steun voor het Safe Schools initiatief onder andere staten. In multilaterale fora heeft Nederland het afgelopen jaar diverse malen expliciet aandacht gevraagd voor de noodzaak van betere bescherming van scholen, onder verwijzing naar de Safe Schools verklaring en de richtlijnen. Nederland heeft andere landen ook opgeroepen om dit initiatief te ondersteunen en zal dit blijven doen.
Kunt u aangeven hoeveel landen de genoemde richtlijnen inmiddels ondersteunen? Treedt u samen met deze landen op om anderen te bewegen de richtlijnen te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Nederland behoorde tot de eerste groep van 37 landen die de richtlijnen ondersteunden. Sindsdien hebben nog 15 andere landen hun steun voor de richtlijnen uitgesproken.
Hoe benut u de mogelijkheden van het Nederland EU-voorzitterschap om de richtlijnen onder de aandacht te brengen en steun te verwerven? Hoe verloopt dit? Als u geen gebruik maakt van het Nederlands voorzitterschap om de richtlijnen onder de aandacht te brengen en/of steun te verwerven, hoe doet u dit dan wel?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat mensenrechtenactiviste Berta Caceres is vermoord in Honduras |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht op de website van Global Wintess «Murder of high-profile indegenous leader Berta Caceres must trigger urgent investigation in Honduras»?1
Ja.
Wat is uw reactie, naast het gerelateerde en gepaste bezoek van de Nederlandse ambassadeur in Costa Rica aan Honduras2, op de moord van mensenrechtenactiviste Berta Caceres in Honduras?
Het kabinet ondersteunt binnen «Samenspraak en Tegenspraak» de Council of Indigenous Peoples of Honduras (COPINH) via strategische partnerorganisaties BothEnds en Fondo Centroamericano de Mujeres (FCAM) en was mede hierdoor bekend met bedreigingen en geweld tegen landrechten-activiste Berta Cáceres.
Het kabinet is bedroefd en geschokt door de moord op Berta Cáceres. De gedachten gaan uit naar de familie en vrienden die zij achterlaat. Het kabinet heeft condoleances overgebracht aan FCAM, Both Ends en Mama Cash. Berta Cáceres vocht voor een betere wereld. Het sturen van de ambassadeur is een eerste signaal dat het kabinet blijvende aandacht heeft voor haar nalatenschap en de belangrijke strijd die zij voerde voor rechten voor inheemse gemeenschappen.
Het kabinet heeft de Hondurese autoriteiten opgeroepen de daders op te sporen en te berechten. Samen met de EU-delegatie in Honduras is het belang benadrukt van een onafhankelijk onderzoek naar haar moord.
Hoe gaat u, al dan niet via de ambassadeur in Costa Rica, toezien op de door Nederland desgevraagde inspanningen van de overheid van Honduras ten aanzien van hun mensenrechtenbeleid?
Het kabinet heeft de Nederlandse ambassadeur in San José gevraagd naar Honduras af te reizen. Zij heeft tijdens haar bezoek aan Honduras op vrijdag 11 maart jl. de autoriteiten gewezen op het belang van een diepgaand en onafhankelijk strafrechtelijk onderzoek en opgeroepen de daders op te sporen en te berechten. Ook heeft de ambassadeur er bij hen op aangedrongen zich in te spannen voor een klimaat waarin mensenrechtenverdedigers, zoals Berta Cáceres, en journalisten veilig hun werk kunnen doen. Nederland zet zich al langer structureel in voor mensenrechten, veiligheid en justitie in Honduras, onder andere via het Midden-Amerika Programma, de EU en de VN. Zo heeft Nederland tijdens het laatste mensenrechtenexamen van Honduras in de Universal Periodic Review (UPR) in mei 2015 Honduras aangesproken op schending van rechten van journalisten en mensenrechtenverdedigers. Versterken en effectieve implementatie van de recente wet ter bescherming van journalisten, juridische ambtenaren en mensenrechtenverdedigers werden daarbij door veel lidstaten genoemd. De Nederlandse aanbevelingen over bescherming van mensenrechtenverdedigers en journalisten en over actie voor naleving van mensenrechten door bedrijven zijn door Honduras overgenomen.
Daarnaast neemt Nederland op afstand deel aan de Mensenrechtendialoog (Grupo Enlace) die de Europese Unie voert met de Hondurese overheid. Door middel van specifieke projecten, Facilitadores Judiciales, el Centro de Prevención de la Violencia (CEPREV) en het regionale mensenrechtenfonds, ondersteunt Nederland respectievelijk de toegang tot justitie, de preventie van geweld onder jongeren en de verbetering van de mensenrechten in het algemeen en de bescherming van mensenrechtenverdedigers in het bijzonder. Tot slot zal Nederland tijdens toekomstige diplomatieke contacten aandacht voor deze kwestie blijven vragen. Dat geldt zowel voor het bilaterale domein, als in de context van de EU politieke dialoog met Honduras, die van kracht wordt zodra het EU-Midden Amerika Associatie Akkoord in werking treedt.
Welke stappen heeft u ondernomen ten opzichte van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO toen zij twee jaar geleden ook al onder vuur lagen vanwege hun betrokkenheid bij het betreffende stuwdamproject van DESA in Honduras?3
Het kabinet spreekt regelmatig met FMO over haar investeringsbeleid. Investeringen van FMO vinden doorgaans plaats in landen waar vooral gemeenschappelijke en traditionele landrechten niet of onvoldoende beschermd worden en transparantie en participatie in landverwervingsprocessen ontbreken. FMO en andere financiële instellingen maken bij hun investeringsbeslissingen onder meer gebruik van de Performance Standards van de International Finance Cooperation (IFC), omdat hierin specifiek aandacht wordt gegeven aan landrechten.
FMO heeft als een van de eerste ontwikkelingsbanken een onafhankelijk klachtenmechanisme opengesteld die het mogelijk maakt voor onder meer de lokale bevolking om hun bezwaren te uiten. De onafhankelijkheid van het klachtenmechanisme en de transparantie ten aanzien van de bevindingen zijn daarbij zeer belangrijk.
In de afgelopen anderhalf jaar heeft FMO zich binnen de Land Governance Multi-Stakeholder Dialogue ingezet om haar landrechtenbeleid en dat van andere instellingen verder aan te scherpen. Ook werkt FMO samen met Hivos, Stichting Tropenbos Internationaal en het Koninklijke Instituut voor de Tropen (KIT) aan het versterken van landrechten voor kleinschalige producenten en gemeenschappen.
In november 2015 is het kabinet, als grootaandeelhouder van FMO, in gesprek gegaan met de Raad van Commissarissen (RvC) om te horen op welke wijze FMO verantwoordelijkheid neemt voor het beschermen van mens en milieu in landen waar Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) niet goed is geborgd. In vervolg op dit gesprek zijn afspraken gemaakt om het transparantiebeleid van FMO te verbeteren zodat bezwaren van belanghebbenden tijdig en op een transparante wijze gesignaleerd kunnen worden. FMO zal dit kalenderjaar een begin maken met het rapporteren en administreren van projecten binnen International Aid Transparency Initiative (IATI) standaarden. Daarnaast zal FMO, naar model van de International Finance Cooperation (IFC), meer projecten voor financiering openbaar maken.
Naast de dialoog met de RvC van FMO nemen de Minister van Financiën en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking namens de overheid deel aan de onderhandelingen over het IMVO-convenant van de bancaire sector, samen met de vakbonden, NGOs en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB). Het convenant richt zich op de rol van banken bij het verminderen en voorkomen van risico’s op mensenrechtenschendingen. Het kabinet zet er op in dat bij de afspraken over het due diligence beleid van de banken ook landrechten aan de orde komen.
Heeft u reeds contact gehad met FMO hierover en wat was hun reactie?
Zie antwoord vraag 4.
Welke vervolgstappen gaat u nemen, ook om dergelijke praktijken in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe bestempelt u het ogenschijnlijk nalaten door de overheid van Honduras om het devies van de Inter-American Commission for Human Rights (IACHR) met betrekking tot het beschermen van Caceres op te volgen?
In 2009 heeft de IACHR de Hondurese autoriteiten opgeroepen voorzorgsmaatregelen te nemen ter bescherming van Berta Cáceres. De «precautionary measures» zijn een belangrijk beschermingsmechanisme van de IACHR. Honduras moet de «precautionary measures» van de IACHR op een zorgvuldige manier implementeren. Het kabinet betreurt, gezien de moord op Berta Cáceres, dat de Hondurese autoriteiten daarin niet effectief zijn geweest.
Deelt u de zorgen in het rapport «How many more» van Global Witness4 over het gebrek aan (mogelijkheden voor) bescherming van mensenrechtenactivisten?5 Welke mogelijkheden ziet u om dit internationaal op te pakken en ziet u daarbij een rol weggelegd voor Nederland, ook als EU-voorzitter?
Het kabinet deelt deze zorgen. Helaas is het in veel landen nog steeds levensgevaarlijk om mensenrechten te verdedigen. Nederland zet zich wereldwijd in voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers. Zo steunt Nederland vanuit het Mensenrechtenfonds een aantal NGO’s die werken aan de praktische bescherming van mensenrechtenverdedigers, waaronder Front Line Defenders, die ook actief zijn in Latijns-Amerika.
Mensenrechtenverdedigers zijn onderdeel van het maatschappelijk middenveld en opereren vanuit maatschappelijke organisaties. De Strategische Partnerschappen voor «Samenspraak en Tegenspraak» en het Accountability Fund hebben ten doel om bij te dragen aan het verbeteren van de voorwaarden voor maatschappelijke organisaties om te kunnen werken als pleitbezorger en waakhond. Dit impliceert erkenning door de overheid van het recht op vrije vergadering en vrije meningsuiting. In landen waar deze voorwaarden niet voldoende aanwezig zijn, is het verbeteren van deze voorwaarden onderdeel van de samenwerking binnen de Strategische Partnerschappen. Donoren en internationale (maatschappelijke) organisaties kunnen steun en rugdekking bieden onder moeilijke omstandigheden en op hun beurt pleiten en beïnvloeden om deze voorwaarden te verbeteren.
Ook vanuit het Midden-Amerika programma werd in het kader van het regionale mensenrechtenfonds tot eind 2015 ondersteuning geboden aan mensenrechtenverdedigers. De steun aan mensenrechtenverdedigers wordt voortgezet in het driejarig regionaal mensenrechtenprogramma dat in 2016 wordt opgezet. Nederland financiert projecten van regionale organisaties die gericht zijn op versterking van de uitvoering van nationale, regionale en internationale mechanismes om mensenrechtenverdedigers en journalisten te beschermen. Dit gebeurt onder meer door middel van communicatie- en bewustwordingscampagnes, capaciteitsopbouw, het vergroten van de digitale veiligheid en het versterken van regionale samenwerking tussen mensenrechtenorganisaties.
Tijdens de 31e VN-Mensenrechtenraad in maart heeft Nederland zich ingezet voor een resolutie over de bescherming van mensenrechtenverdedigers die werken aan economische, sociale en culturele rechten. Binnen de EU is Nederland één van de voortrekkers op het thema mensenrechtenverdedigers. In het EU-Actieplan voor Mensenrechten en Democratie zijn, met steun van Nederland, concrete acties opgenomen om de inzet op bescherming van mensenrechtenverdedigers door de EU en EU-lidstaten te bevorderen. Een voorbeeld is het instellen van logboeken om de inzet van de EU voor specifieke mensenrechtenverdedigers beter te registreren en te monitoren. Nederland houdt de uitvoering van dit actieplan goed in de gaten en bepleit een consistente implementatie van de EU-Richtsnoeren voor mensenrechtenverdedigers.
De nijpende situatie van Lesbische, Homo-, Biseksuelen en Transgenders (LHBT’s) in Indonesië |
|
Pia Dijkstra (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «In Indonesië zijn homo’s erger dan een kernoorlog»?1
Ja.
In het artikel wordt gesteld dat «niemand weet waar de homohaat ineens vandaan is gekomen», in hoeverre is u een verklaring bekend voor de toename van de homohaat? In hoeverre heeft u zicht op vergelijkbare ontwikkelingen in andere Aziatische landen?
Sinds eind januari is de druk op de LHBT-gemeenschap in Indonesië toegenomen. Enkele uitspraken van leden van de regering deden de negatieve belangstelling rondom LHBT’s verder toenemen. Ook moslimorganisaties lieten zich negatief over LHBT’s uit.
In heel Azië zijn gelijke rechten voor LHBT’s helaas nog niet vanzelfsprekend. In Bangladesh, Bhutan, Myanmar, Brunei, India, Maleisië, Singapore en Sri Lanka staat homoseksualiteit nog altijd in het Wetboek van Strafrecht. In Indonesië, met uitzondering van Aceh, is homoseksualiteit niet expliciet strafbaar. In sommige landen lijkt het debat rondom LHBT’s verder te polariseren. Negatief beleid tegenover LHBT’s kan vaak rekenen op steun van grote delen van de bevolking.
Tegelijkertijd zijn er ook positieve ontwikkelingen in Azië te zien. Zo besloot de Hoge Raad in India vorige maand om de huidige strafbaarstelling van homoseksualiteit in het land te herzien. In Vietnam gaat het ook voorzichtig de goede kant op. De strafbaarstelling van een huwelijk voor paren van gelijk geslacht is uit de wet, en de jaarlijkse Vietpride kon in 2015 opnieuw vrijelijk plaatsvinden in Hanoi.
Kunt u aangeven op welke manier u probeert de positie van LHBT-minderheden in Indonesië te versterken nu twee militante moslimgroepen, het Front Jihad Islam en het Forum Umat Islam expliciet de oorlog hebben verklaard aan alle LHBT-inwoners van Indonesië?
De ontwikkelingen rond de positie van LHBT’s worden op de voet gevolgd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassade in Jakarta. Half maart heeft de ambassadeur in gesprekken met verscheidene ministers zijn zorgen uitgesproken over de positie van LHBT’s. Tevens heeft hij in dit kader aandacht gevraagd voor het belang van toegang tot publieke gezondheidsdienstverlening en daarbij gewezen op de resultaten van UNAIDS en het programma «Bridging the gaps; Health and rights for key populations» om verspreiding van HIV/aids tegen te gaan
Daarnaast werkt het Ministerie van Buitenlandse Zaken samen met (allianties van) NGO’s die zich inzetten om de situatie van LHBT’s te verbeteren. Inzet is daarbij de volledige en volwaardige participatie van LHBT’s in de maatschappij te bewerkstelligen. Ook heeft het ministerie een tripartite samenwerkingsverband met UNAIDS en de alliantie van NGO’s die het programma Bridging the Gaps uitvoert. Doel van deze samenwerking, ook met de Indonesische autoriteiten, is om toegang tot publieke gezondheidsdienstverlening zeker te stellen en vertegenwoordigers van key populationsactief te betrekken bij de ontwikkeling en uitvoering van (mede) op hen gericht beleid.
Deelt u de mening dat het bijzonder onwenselijk is dat minderheden, zoals homo’s, worden gecriminaliseerd, en verwensingen naar hun hoofd krijgen waarin wordt gesteld dat de «ziekte moet worden uitgeroeid»? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit vorm krijgt in ons internationale emancipatiebeleid?
Het kabinet deelt de mening dat deze ontwikkelingen zeer onwenselijk zijn. Het non-discriminatiebeginsel, zoals ook vastgelegd in artikel 1 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, is van toepassing op iedereen. Iedere overheid heeft dan ook de plicht om alle burgers gelijke bescherming te bieden, ongeacht seksuele oriëntatie of genderidentiteit. Zoals geformuleerd in de beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens» (2013) zijn de bescherming en bevordering van gelijke rechten voor LHBT’s één van de speerpunten van het mensenrechtenbeleid. In de Mensenrechtenrapportage die jaarlijks met uw Kamer gedeeld wordt, vindt u een uitgebreide uiteenzetting van de Nederlandse inspanningen op dit gebied.
In hoeverre deelt u de mening dat het bijzonder onwenselijk is dat twee leden van de regering zich negatief en stigmatiserend hebben uitgelaten over LHBT’s? Kunt u aangeven hoe, en in welke mate, de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, deze ontwikkeling adresseert bij de Indonesische regering?
Het kabinet deelt de mening dat de stigmatisering van en negatieve uitspraken over LHBT’s onwenselijk zijn.
Tijdens mijn bezoek aan Indonesië eind maart heb ik in mijn gesprekken met leden van de Indonesische regering de mensenrechtensituatie, inclusief de positie van LHBT’s besproken en mijn zorgen over de huidige situatie overgebracht. Ik heb hierbij benadrukt dat het de verantwoordelijkheid is van de overheid om alle burgers gelijke bescherming te bieden. Ook heb ik aandacht gevraagd voor de positie van LHBT’s en het belang van programma’s op het gebied van HIV/aids tijdens mijn bezoek aan een door Nederland financieel ondersteund centrum voor hulp aan drugsgebruikers. Hierbij was tevens een vertegenwoordiger van het Ministerie van Gezondheid aanwezig. Daarnaast sprak ik tijdens mijn bezoek met verscheidene LHBT-activisten over de huidige situatie. De Nederlandse ambassadeur in Jakarta heeft eerder ook al de zorg over de situatie voor LHBT’s bij diverse Indonesische ministers opgebracht.
De mensenrechtensituatie in Indonesië zal daarnaast aan de orde komen in de jaarlijkse EU-Indonesië Mensenrechtendialoog.
Bent u bereid er bij de Indonesische regering op aan te dringen maatregelen te nemen tegen bedreigingen jegens LHBT’s in Indonesië?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Hoe vereiste hervormingen de Oekraïense mijnsteden tot wanhoop drijven” |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hoe vereiste hervormingen de Oekraïense mijnsteden tot wanhoop drijven»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Oekraïense bevolking aangeeft last te hebben van «de stijgende levenskosten en stagnerende of zelfs verdwenen inkomsten door het verlies van werk, gekoppeld aan de enorme inflatie»? Erkent u dat deze ontwikkeling samenhangt met de hervormingen die het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de EU van Oekraïne eisen in ruil voor financiële steun?
De stijgende kosten voor levensonderhoud en verlies aan banen in Oekraïne zijn vooral het gevolg van jarenlang economisch mismanagement onder de vorige regering dat leidde tot groeiende begrotingstekorten en een industrie die niet meer kon concurreren. Samen met het conflict in het oosten van het land leidde dit tot een zware economische crisis in 2014 en 2015.
Het IMF-programma heeft onder andere als doel de overheidsfinanciën onder controle te krijgen door goed begrotingsbeleid en verbeteringen in de belastingdienst. Daarnaast wordt de inflatie door een strak monetair beleid omlaaggebracht. De enorme inflatie is al afgenomen. Hervormingen op het gebied van het wisselkoersregime en de subsidiestructuren in de energiesector zijn absoluut noodzakelijk voor economisch herstel en dragen er op termijn juist aan bij dat de inflatie en werkloosheid worden teruggedrongen. Het IMF, in samenwerking met andere internationale financiële instellingen, heeft er in het programma juist op aangedrongen dat de prijsverhogingen in de energiesector gecompenseerd worden door gerichte inkomenssteun voor de armste groepen van de bevolking.
In het associatieakkoord tussen de EU en Oekraïne worden ook afspraken gemaakt over door te voeren hervormingen voor de modernisering van de Oekraïense economie, die net als bij het IMF juist moeten leiden tot economisch herstel. Hier staat geen extra financiële steun van de EU aan Oekraïne tegenover.
In hoeverre hangen deze hervormingen samen met de implementatie van het associatieakkoord met Oekraïne?
De hervormingen die het IMF als voorwaarde koppelt aan financiële steun staan los van het associatieakkoord tussen de EU en Oekraïne. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de volgende bevinding: «In feite komen de werkloosheid, inflatie en stijgende levenskosten deels voort uit hervormingen, sinds 2014 doorgevoerd door de Oekraïense regering en op last van het IMF»?
Zie ook het antwoord op vraag 2.
De hervormingen afgesproken met het IMF hebben als doel om de onevenwichtigheden in de economie terug te dringen zodat de economie van Oekraïne weer gezond wordt.
Deelt u de mening dat faillissement voor Oekraïne dreigt indien het land zich volgens het IMF niet aan de voorwaarden van het steunpakket aan Oekraïne houdt?
Nee. Het steunprogramma voorkomt dat juist. Het niveau van de reserves is sinds de aanvraag van het programma toegenomen en het begrotingstekort is sterk teruggedrongen. De tweede voortgangsrapportage van het IMF-programma is nog niet afgerond, maar het is al duidelijk dat de Oekraïense autoriteiten reeds een aanzienlijk aantal hervormingen hebben doorgevoerd om de economie te stabiliseren. De uitdagingen in Oekraïne blijven echter groot. Verdere hervormingen zijn essentieel om de economie op een groeipad te krijgen. Dit is ook nodig om de financiële stabiliteit van het land op lange termijn te waarborgen. Op de korte termijn zijn de IMF-middelen vooral belangrijk om de benodigde internationale reserves verder op te bouwen en zodoende vertrouwen te herstellen.
Klopt het dat Oekraïne een einde moest maken aan subsidies in de energiesector als voorwaarde voor een tranche van een IMF-lening? Welke gevolgen heeft dit gehad voor de energieprijzen in Oekraïne?
Ja, dit klopt. De subsidies in de energiesector leidden tot inefficiëntie en trokken een grote wissel op de overheidsfinanciën. Bovendien hadden vooral de rijkere delen van de bevolking voordeel van de subsidies aangezien zij meer energie gebruiken. De energieprijzen in Oekraïne waren vele malen lager dan in de buurlanden en de tarieven dekten niet de kosten van het (geïmporteerde) gas en die van het energienetwerk. Als onderdeel van het IMF-programma moet het energiebeleid worden aangepast en subsidiëring van het staatsbedrijf Naftogas worden beëindigd. Om dit bedrijf kostendekkend te maken, worden gedurende twee jaar tariefverhogingen doorgevoerd voor de afnemers. Dit teneinde op meer reële marktgebaseerde prijzen te komen.
Om rekening te houden met de druk die dit legt op de bevolking, is in het IMF-programma evenwel als voorwaarde gesteld dat de armsten gecompenseerd dienen te worden voor het prijsverschil. De verhoging van de energieprijzen is gunstig voor de begroting en energiebesparing. Door de reductie van de huidige subsidies komt begrotingsruimte vrij voor het inzetten van deze middelen, o.a. voor sociaal beleid.
Klopt het dat de meeste kolenmijnen alleen konden voortbestaan dankzij de steun van de Oekraïense staat, en dat veel kolenmijnen nu gedwongen worden om te sluiten? Kunt u percentages geven bij de beantwoording van deze vraag, zowel van het aantal gesloten mijnen als de toegenomen werkloosheid?
Ja, dat klopt. Het grootste deel van de kolenindustrie bevindt zich in het oosten van het land, in gebieden die nu door de zogenaamde separatisten worden gecontroleerd. Tot 2014 was 60% van de 150 kolenmijnen in Oekraïne in handen van de staat en werden deze door de Oekraïense overheid gesubsidieerd. Door het conflict liggen nu nog 65 mijnen in het gebied dat door Oekraïne wordt gecontroleerd, waarvan 35 operationele staatsmijnen met in totaal 52.000 werknemers.
De Minister van Energie heeft een plan aangekondigd waarin hij aangeeft dat in 2018 de helft van het totale aantal mijnen zal worden gesloten. Van de 35 staatsmijnen zullen er 23 worden afgestoten en 12 gesloten. Naar verwachting zullen hierdoor 27.000 arbeidsplaatsen verdwijnen. Dit betekent een vermindering van 51%.
Investeringen in de te moderniseren mijnen zijn noodzakelijk, waardoor ze rendabeler zullen worden en banen zullen worden behouden.
Over de 30 mijnen in private handen in door Oekraïne gecontroleerd gebied, evenals de nog functionerende mijnen in gebieden niet op dit moment niet onder controle van het Oekraïense centrale gezag staan, is onvoldoende betrouwbare informatie beschikbaar.
Bent u ervan op de hoogte dat Oekraïne op dit moment een groot tekort aan kolen kent? Wat is het gevolg hiervan voor de Oekraïense economie?
Ook hier is de vraag gebaseerd op onjuiste informatie. Er is op dit moment geen sprake van een tekort. In tegenstelling tot de winter van 2014–2015 was er afgelopen winter in Oekraïne geen sprake van een brandstoftekort, noch van kolen noch van gas. Op 1 januari 2016 hadden kolengestookte electriciteitscentrales in Oekraïne 2,7 miljoen ton kolen in opslag. In januari en februari 2016 importeerde Oekraïne meer dan 2,5 miljoen ton kolen. Dit is conform het overheidsbeleid om verliesmakende kolenwinning te vervangen door import. Door het geleidelijk afschaffen van subsidies wordt de overheidsbegroting opgeschoond en worden overheidsschulden houdbaarder.
Kunt u verifiëren dat Anatoli Mukhamedzhanov (leider van de onafhankelijke vakbond voor mijnwerkwerkers NPGU) in elkaar geslagen is door een adviseur van de Minister van Energie en Kolenindustrie, Demchyshyn, vanwege zijn streven om een aantal kolenmijnen open te houden? Wat zegt dit incident volgens u over de staat van de rechtstaat in Oekraïne?
Nee. De Oekraïense autoriteiten hebben een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen de belagers van Anatoli Mukhamedzhanov. Nederland acht het van belang dat ook in deze zaak er een onafhankelijk en objectief onderzoek wordt gedaan en recht geschiedt.
De versterking van de rechtsstaat in Oekraïne is een belangrijk onderdeel van het Nederlandse en Europese beleid. Het associatieakkoord biedt hiervoor een helder kader. Daarom zijn de hervormingen in het politieapparaat en van de rechterlijke macht die aangejaagd worden door het associatieakkoord zo belangrijk.
Kunt u een overzicht geven van de bezittingen van de oligarch Rinat Akhmetov, voorzover bekend?
Het is niet aan het Kabinet om mededelingen te doen over de bezittingen van buitenlandse personen.
De groeiende Turkse staatscensuur |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Turkse overheid neemt kritische krant over»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de Turkse staatscensuur, die met de overname van een kritische krant opnieuw intensiveert?
Ja.
Zult u, ook nu de EU in al haar naïviteit op Turkije vertrouwt bij het oplossen van het vluchtelingenvraagstuk, de Turken aanspreken op deze aantasting van de persvrijheid?
De situatie rondom persvrijheid in Turkije is zorgwekkend, dat heeft het kabinet al vaker tegen uw Kamer gezegd. Nederland blijft Turkije daarom proactief aanspreken op persvrijheid, bilateraal en in EU-verband. Zo heeft premier Rutte het onder curatele stellen van de krant Zaman opgebracht in het gesprek dat hij met de Turkse premier Davutoğlu had aan de vooravond van de EU-Turkije Top van 7 maart. Ook tijdens de bijeenkomst tussen Turkije en de 28 EU-lidstaten is dit aan de orde gesteld en de Minister van Buitenlandse Zaken zet zich op dit punt in tijdens bilaterale, Europese en multilaterale contacten.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de dictatoriale neigingen van de regering Erdogan internationaal aan te kaarten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een land dat de vrije pers de nek omdraait, nog steeds een deel van Cyprus bezet, minderheden stelselmatig vervolgt en een interne oorlog voert tegen de Koerden, nooit lid mag worden van de EU? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het kabinet blijft van mening dat toetredingsonderhandelingen het beste kader vormen om Turkije aan te sporen te hervormen en handelen naar Europese maatstaven.
Landrechten |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de moord op de landrechten-activiste Berta Caceres uit Honduras?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat zij afgelopen week nog is bedreigd naar aanleiding van haar rol in het organiseren van tegenstanders van de Agua Zarca dam en dat zij niet de eerste tegenstander van de dam is die vermoord werd?
Het kabinet ondersteunt binnen «Samenspraak en Tegenspraak» de Council of Indigenous Peoples of Honduras (COPINH) via strategische partnerorganisaties BothEnds en Fondo Centroamericano de Mujeres (FCAM) en was mede hierdoor bekend met bedreigingen en geweld tegen landrechten-activiste Berta Cáceres.
Het kabinet is bedroefd en geschokt door de moord op Berta Cáceres. De gedachten gaan uit naar de familie en vrienden die zij achterlaat. Het kabinet heeft condoleances overgebracht aan FCAM, Both Ends en Mama Cash. Berta Cáceres vocht voor een betere wereld. Het sturen van de ambassadeur is een eerste signaal dat het kabinet blijvende aandacht heeft voor haar nalatenschap en de belangrijke strijd die zij voerde voor rechten voor inheemse gemeenschappen.
Het kabinet heeft de Hondurese autoriteiten opgeroepen de daders op te sporen en te berechten. Samen met de EU-delegatie in Honduras is het belang benadrukt van een onafhankelijk onderzoek naar haar moord.
Bent u nu bereid om uw mening te herzien over de investeringsbeslissing van FMO in de Agua Zarca dam waartoe u bij de beantwoording van eerdere vragen over de moord in 2013 op Tomas Garcia nog niet bereid was?2 Zo nee, waarom niet?
In afwachting van de resultaten van het onderzoek naar de lokale omstandigheden bij het Agua Zarca project heeft FMO de financiering tijdelijk stopgezet. Tegen de achtergrond van de gebeurtenissen in Honduras en binnen een bredere internationale discussie over landrechten, roept het kabinet FMO op om na te gaan of en waar nodig zij haar beleid ten aanzien van landen, waar een hoog risico op geweld is, verder dient aan te scherpen. Inbreng van het maatschappelijk middenveld wordt door FMO hierin betrokken. Het kabinet ziet hierop toe.
Bent u bereid om in dialoog te treden met de autoriteiten in Honduras zodat een zorgvuldig en onpartijdig onderzoek wordt ingesteld naar de moord op Berta Caceres, waarbij vervolging van de daders van de moord het doel moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft de Nederlandse ambassadeur in San José gevraagd naar Honduras af te reizen. Zij heeft tijdens haar bezoek aan Honduras op vrijdag 11 maart jl. de autoriteiten gewezen op het belang van een diepgaand en onafhankelijk strafrechtelijk onderzoek en opgeroepen de daders op te sporen en te berechten. Ook heeft de ambassadeur er bij hen op aangedrongen zich in te spannen voor een klimaat waarin mensenrechtenverdedigers, zoals Berta Cáceres, en journalisten veilig hun werk kunnen doen. Nederland zet zich al langer structureel in voor mensenrechten, veiligheid en justitie in Honduras, onder andere via het Midden-Amerika Programma, de EU en de VN. Zo heeft Nederland tijdens het laatste mensenrechtenexamen van Honduras in de Universal Periodic Review (UPR) in mei 2015 Honduras aangesproken op schending van rechten van journalisten en mensenrechtenverdedigers. Versterken en effectieve implementatie van de recente wet ter bescherming van journalisten, juridische ambtenaren en mensenrechtenverdedigers werden daarbij door veel lidstaten genoemd. De Nederlandse aanbevelingen over bescherming van mensenrechtenverdedigers en journalisten en over actie voor naleving van mensenrechten door bedrijven zijn door Honduras overgenomen.
Daarnaast neemt Nederland op afstand deel aan de Mensenrechtendialoog (Grupo Enlace) die de Europese Unie voert met de Hondurese overheid. Door middel van specifieke projecten, Facilitadores Judiciales, el Centro de Prevención de la Violencia (CEPREV) en het regionale mensenrechtenfonds, ondersteunt Nederland respectievelijk de toegang tot justitie, de preventie van geweld onder jongeren en de verbetering van de mensenrechten in het algemeen en de bescherming van mensenrechtenverdedigers in het bijzonder. Tot slot zal Nederland tijdens toekomstige diplomatieke contacten aandacht voor deze kwestie blijven vragen. Dat geldt zowel voor het bilaterale domein, als in de context van de EU politieke dialoog met Honduras, die van kracht wordt zodra het EU-Midden Amerika Associatie Akkoord in werking treedt.
Wat gaat u in het algemeen doen aan het beleid omtrent landrechten in combinatie met financieringsvormen, waaronder investeringen van de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO)? Kunt u ook in dialoog gaan met FMO en verslag doen van de uitkomsten van deze dialoog? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet spreekt regelmatig met FMO over haar investeringsbeleid. Investeringen van FMO vinden doorgaans plaats in landen waar vooral gemeenschappelijke en traditionele landrechten niet of onvoldoende beschermd worden en transparantie en participatie in landverwervingsprocessen ontbreken. FMO en andere financiële instellingen maken bij hun investeringsbeslissingen onder meer gebruik van de Performance Standards van de International Finance Cooperation (IFC), omdat hierin specifiek aandacht wordt gegeven aan landrechten.
FMO heeft als een van de eerste ontwikkelingsbanken een onafhankelijk klachtenmechanisme opengesteld die het mogelijk maakt voor onder meer de lokale bevolking om hun bezwaren te uiten. De onafhankelijkheid van het klachtenmechanisme en de transparantie ten aanzien van de bevindingen zijn daarbij zeer belangrijk.
In de afgelopen anderhalf jaar heeft FMO zich binnen de Land Governance Multi-Stakeholder Dialogue ingezet om haar landrechtenbeleid en dat van andere instellingen verder aan te scherpen. Ook werkt FMO samen met Hivos, Stichting Tropenbos Internationaal en het Koninklijke Instituut voor de Tropen (KIT) aan het versterken van landrechten voor kleinschalige producenten en gemeenschappen.
In november 2015 is het kabinet, als grootaandeelhouder van FMO, in gesprek gegaan met de Raad van Commissarissen (RvC) om te horen op welke wijze FMO verantwoordelijkheid neemt voor het beschermen van mens en milieu in landen waar Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) niet goed is geborgd. In vervolg op dit gesprek zijn afspraken gemaakt om het transparantiebeleid van FMO te verbeteren zodat bezwaren van belanghebbenden tijdig en op een transparante wijze gesignaleerd kunnen worden. FMO zal dit kalenderjaar een begin maken met het rapporteren en administreren van projecten binnen de International Aid Transparency Initiative (IATI) standaarden. Daarnaast zal FMO, naar model van de IFC, meer projecten voor financiering openbaar maken.
Naast de dialoog met de RvC van FMO nemen de Minister van Financiën en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking namens de overheid deel aan de onderhandelingen over het IMVO-convenant van de bancaire sector, samen met de vakbonden, NGO’s en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB). Het convenant richt zich op de rol van banken bij het verminderen en voorkomen van risico’s op mensenrechtenschendingen. Het kabinet zet er op in dat bij de afspraken over het due diligence beleid van de banken ook landrechten aan de orde komen.
Kunt u verslag doen van de Land Governance High Level meeting banken die dinsdag 8 maart zal plaatsvinden en daarbij vooral ingaan op het implementeren van een sterk landbeleid, inclusief het concept van free Prior and Informed consentvoor lokale en inheemse gemeenschappen, voor al hun financieringsvormen?
Tijdens de tweede High Level Land Governance Multi-Stakeholder Dialogue op dinsdag 8 maart jl. hebben vertegenwoordigers van Nederlandse banken, pensioenfondsen, bedrijven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en de overheid besproken hoe men gezamenlijk kan bijdragen aan vermindering van landroof, betere landrechten en landgebruik in landen waar dat cruciaal is voor armoedebestrijding, inclusieve economische ontwikkeling en handel. Hierbij gaat het met name over de praktische toepassing van belangrijke principes binnen de Voluntary Guidelines on the responsible Governance of Tenure of Land, Forestry and Fisheries in the National Context of Food Security.
Op 4 april jl. is het kabinet in gesprek gegaan met de voorzitter van de Raad van Bestuur van FMO en een aantal vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld om te spreken over de internationale regels rond investeringsprojecten. Het concept van Free Prior and Informed Consent (FPIC) en het waarborgen van een goede uitvoering van dit concept zijn daarbij besproken. Tijdens dit gesprek is afgesproken dat het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, FMO en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld de komende maanden gezamenlijk zullen kijken of aanpassingen in de toepassing van FPIC procedures noodzakelijk zijn. De uitkomsten van de resultaten van het onderzoek naar de lokale omstandigheden bij het Agua Zarca project worden in deze discussie meegenomen.
Kunt u een appreciatie geven van het artikel «Had de Sahel maar een kadaster»?3
Het rapport van Fred Pearce waar Trouw aan refereert, vormt een belangrijk achtergronddocument bij de Land Rights Now campagne die op 8 maart jl. op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met Oxfam Novib is gelanceerd. Tijdens deze lancering heeft de Nederlandse overheid als eerste overheid ter wereld haar steun betuigd voor de Global Call to Action on Indigenous and Community Land Rights. Deze wereldwijde oproep richt zich precies op de situatie zoals die beschreven wordt in het artikel in Trouw.
Het kabinet onderschrijft het belang van betere landrechten en landgebruik. Daar waar eigendom en gebruik van land goed geregeld is nemen voedselzekerheid en biodiversiteit toe. Ook helpt landrechtenregistratie de positie van vrouwen te versterken. Het vorig jaar opgestarte partnerschap Land Administration for National Development (LAND) tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Kadaster beoogt verantwoordelijke organisaties in ontwikkelingslanden te assisteren bij het opzetten van snellere, goedkopere en effectievere landadministratiesystemen.
Tevens zet het kabinet in op betere documentatie van land(gebruiks)rechten voor zowel mensen en gemeenschappen die in gebieden wonen waar land via lokaal gewoonterecht wordt beheerd alsook in gebieden waar de overheid aanstuurt op individuele land(gebruiks)rechten. Dit doet het kabinet via ambassadeprogramma’s en ondersteuning van en actieve deelname in internationale netwerken als de International Land Coalition, het Global Land Tool Network en de Global Donor Working Group on Land. Zoals gemeld in de Kamerbrief (zie referentienummer MINBUZA-2015.573896) die uw Kamer op 5 november 2015 is toegekomen resulteerde dit bijvoorbeeld in 2014 in 1 miljoen hectares land met formeel erkende land(gebruiks)rechten voor kleine boerenbedrijven.
Kan Nederland geïnteresseerde landen die met landroof te maken hebben, helpen met haar expertise door bijvoorbeeld samen te werken met het Kadaster in Nederland om het kadaster in die landen te verbeteren? Kunt u aangeven of er al projecten worden gedaan ter verbetering van het kadaster? Zo ja, kunt u meer uitweiden over de projecten? Zo nee, bent u bereid om dergelijke projecten te initiëren?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven hoe u de motie-Smaling over landrechten gaat uitvoeren?4
Het kabinet ziet deze motie als een belangrijke ondersteuning van haar beleid. Momenteel is er overleg met ambassades en Nederlandse kennisorganisaties in partnerschappen als LANDac en LAND met betrekking tot de vraag hoe er nog beter gebruik gemaakt kan worden van Nederlandse kennis en kunde bij het versterken van betere landrechten en landgebruik in de partnerlanden. Op basis van deze gesprekken zal een concreet actieplan worden opgesteld dat zal aangeven hoe het kabinet de motie-Smaling over landrechten gaat uitvoeren. Dit plan wordt opgenomen in de tijdens het AO voedselzekerheid op 27 januari 2016 toegezegde brief over de inzet en de behaalde resultaten op het terrein van wereldwijde voedselzekerheid. Deze brief zal uw Kamer voor het zomerreces worden toegezonden.
De Iraanse luchtvaartmaatschappij Mahan Air |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «U.S. Senators urge sanction on Iranian airline helping funnel weapons to Assad and Hezbollah»?1
Ja.
Hoe beoordeelt U de Amerikaanse sancties tegen de Iraanse luchtvaartmaatschappij Mahan Air?2
Het kabinet heeft kennis genomen van de Amerikaanse sancties tegen Mahan Air, daterend van 10 december 2012, ingesteld op basis van Executive Ordernr. 13224. Het nemen van dergelijke sanctiemaatregelen is een soevereine bevoegdheid van de VS.
Klopt het dat deze luchtvaartmaatschappij ook activiteiten in Nederland ontplooit3, al of niet met de onderneming Aviareps? Zo ja, wat houden die activiteiten in? Wat is de verhouding tussen Mahan Air en Aviareps?
Mahan Air is niet actief in Nederland. Aviareps is een internationaal bedrijf met 58 kantoren in 43 landen, waaronder Nederland, dat diensten (o.m. tickets, cargo en marketing) biedt aan een aantal internationale luchtvaartmaatschappijen zoals Mahan Air.
Zijn er ook Europese sancties tegen (bestuurders van) Mahan Air? Zo neen, waarom niet?
Er zijn geen EU sancties tegen (bestuurders van) Mahan Air. Het instellen van sancties vergt unanimiteit. Hoewel er eerder een discussie heeft plaatsgevonden over het instellen van maatregelen tegen Mahan Air, bleek dat hiervoor binnen de EU geen steun was.
Ziet u aanleiding om Mahan Air uit Nederland te weren? Zo neen, waarom niet?
Mahan Air is niet actief in Nederland.
Het bericht dat de Geen Peil-campagne voor een referendumover het samenwerkingsverdrag met Oekraïne mogelijk onterecht met Europees geld is betaald |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Geen Peil-campagne voor een referendum over het samenwerkingsverdrag met Oekraïne mogelijk onterecht met Europees geld is betaald?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel gepubliceerd op www.nu.nl, waarin mogelijk misbruik van EU-subsidie wordt gemeld. Of er daadwerkelijk sprake is van misbruik is ter beoordeling van het Europees Parlement.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik vind het onwenselijk indien subsidies voor andere doeleinden worden gebruikt dan waar die voor zijn bestemd. Het is van belang dat subsidies, ongeacht of deze door de Nederlandse overheid of door Europese instellingen worden verstrekt, op verantwoorde en transparante wijze worden besteed. Of er daadwerkelijk sprake is van misbruik is zoals aangegeven ter beoordeling van het Europees Parlement.
Is het waar dat er een onderzoek loopt van het Europees Parlement naar het gebruik van Europese subsidie voor een campagne voor het werven van handtekeningen voor een referendum over het samenwerkingsverdrag? Zo ja, hoe ziet dit onderzoek eruit, en wanneer is het naar verwachting afgerond?
Het besluit een dergelijk onderzoek al dan niet in te stellen, alsmede de vorm en procedure hiervan, is aan het Europees Parlement. Bij het kabinet is niet bekend of er een onderzoek van het Europees Parlement loopt naar het gebruik van subsidiegelden voor een campagne inzake het referendum over het samenwerkingsverdrag.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie dat dit soort gebruik van Europese subsidie wettelijk niet toegestaan is? Wat staat hierover in de relevante wetten en regels? Hoe beoordeelt u vervolgens het gebruik van de subsidie?
Het oordeel of en in welke mate is voldaan aan Europese subsidievoorwaarden is een oordeel dat wordt gegeven door de Europese subsidieverstrekker.
Ziet u mogelijke gevolgen voor de geldigheid van het referendum, indien blijkt dat de benodigde handtekeningen deels inderdaad met onterechte subsidie zijn geworven, bijvoorbeeld met een paginagrote advertentie in dagblad De Telegraaf?
Nee, de beslissing van de Kiesraad om een referendum te laten plaatsvinden is onherroepelijk.
Op welke wijze kan beter gewaarborgd worden dat Europese subsidies zuiver besteed worden? Hoe kan het dat deze wijze van gebruik van de betreffende subsidie, die bekend was, en waar Geen Peil zich ook publiekelijk over heeft uitgelaten, nu maanden later pas onderzocht wordt?
Het waarborgen van de zuivere besteding van Europese subsidies is primair een taak van de Europese subsidieverstrekker. Dat geldt ook voor de controle op de naleving van de Europese subsidievoorwaarden.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja
Voortdurende problemen bij de MIVD |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bij de MIVD is amateurisme nooit ver weg»?1
Zaken als amateurisme of een verziekte werksfeer zijn bij de MIVD niet aan de orde. De MIVD is een professionele organisatie met gemotiveerd en capabel personeel, dat belangrijk werk verricht ten behoeve van de veiligheid van onze krijgsmacht wereldwijd. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Klopt het dat door openbaarmaking van het personeelsblad van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) «Ingelicht» medewerkers en oud-medewerkers van de MIVD gevaar lopen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat namen en foto’s van (oud-)werknemers van de MIVD zichtbaar zijn op de bewuste website. De personen om wie het gaat zijn, voor zover zij nog werkzaam zijn bij de MIVD, geïnformeerd en geadviseerd hoe hiermee om te gaan. Voor personen die niet meer werkzaam zijn bij de MIVD is een speciaal meldpunt ingericht. Indien er dreigingen ontstaan, zullen passende maatregelen worden genomen. Om de effectiviteit van deze maatregelen niet te ondermijnen, doe ik over de inhoud ervan geen mededelingen.
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) al in 2008 zijn zorgen heeft uitgesproken over de openbaarheid van het personeelsblad «Ingelicht»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er met deze bezwaren gedaan?
Een woordvoerder van de AIVD heeft in 2008 in een dubbelinterview met een woordvoerder van de MIVD een mogelijk nadeel benoemd van het niet gerubriceerd zijn van Ingelicht. In het interview geeft de woordvoerder van de MIVD aan dat er bewuste afwegingen zijn gemaakt om Ingelicht niet te rubriceren. Het hoofd Communicatie van de AIVD heeft, voor zover mij bekend, geen uitspraken gedaan over het al dan niet in de openbaarheid verschijnen van Ingelicht.
Hoe beoordeelt u, in het licht van het gevaar dat (oud-)medewerkers nu lopen, het feit dat het personeelsblad integraal openbaar is?
Het blad verscheen tussen 2000 en 2011, een periode waarin veel nadruk werd gelegd op transparantie. Dit hield mede verband met de vorming in 2002 van de MIVD uit vier verschillende militaire inlichtingenorganisaties. Doel van het blad Ingelicht was om het draagvlak onder het personeel voor deze complexe reorganisatie te vergroten. Het blad werd dan ook breed binnen Defensie en het netwerk van de MIVD verspreid. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de MIVD in de periode 2001–2011 meerdere malen niet naar behoren heeft gefunctioneerd, vanwege slechte werkverhoudingen en voortdurende reorganisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat klopt niet. Ik verwijs u naar het rapport «Onderzoek naar de werksfeer binnen de MIVD» dat eind 2009 naar uw Kamer is gezonden (Kamerstukken 29 924, nr. 43, 15 december 2009). Het rapport concludeert dat er in brede zin geen sprake is van arbeidsonrust of een verziekte werksfeer. Het rapport stelt daarnaast dat de medewerkers een hoge intrinsieke motivatie hebben voor hun werkzaamheden, en zich buitengewoon inzetten voor hun taken.
Hoe verloopt de samenwerking nu tussen de MIVD en de AIVD, bijvoorbeeld in de Joint Sigint Cyber Unit? Is er sprake van een gedeelde aanpak, visie en werkwijze? Kunt u uw antwoord toelichten?
De samenwerking verloopt goed. Er zijn verschillende samenwerkingsverbanden tussen beide diensten waarbij een gedeelde aanpak, visie en werkwijze is vastgelegd. Ik verwijs u naar onder andere het convenant tussen de AIVD en MIVD bij de oprichting van de Joint Sigint Cyber Unit, dat ik in juli 2014 naar uw kamer heb gezonden (Kamerstukken 29 924, nr. 113). Gezamenlijke teams zoals die op het gebied van contraproliferatie en het Caribisch Gebied, hebben eveneens een grote meerwaarde aangetoond. De oprichting van een gezamenlijke eenheid voor veiligheidsonderzoeken wordt onderzocht (zie mijn brief van 21 december 2015, Kamerstukken 29 924, nr. 137). Gezamenlijke huisvesting in 2022 onderstreept de ambitie om de samenwerking tussen AIVD en MIVD over de volle breedte van het werk te blijven versterken (zie mijn brief van 13 november 2015, 30 977, nr. 134).
Kunt u toelichten hoe het kan dat de MIVD de afgelopen jaren meermaals negatief in het nieuws is verschenen, zoals over het afluisteren van advocaten, over de ex-MIVD agent die de staat afperste, over de twee ex-MIVD agenten die tot hun pensioen worden doorbetaald ondanks dat zij op non-actief zijn gesteld en over ruzie tussen de AIVD en de MIVD? Is er sprake van een structureel probleem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor een reactie op de door u genoemde voorbeelden verwijs ik u naar het CTIVD toezichtsrapport nr. 25 inzake het handelen van de MIVD jegens twee geschorste medewerkers, de brief van 27 augustus 2010 aan uw Kamer in reactie op het CTIVD-rapport (29 924, nr. 59), de beantwoording van schriftelijke vragen op 6 december 2010 (29 924, nr. 62) en de beantwoording van schriftelijke vragen op 1 mei 2015 en 11 november 2015 (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2184 respectievelijk Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 539). Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Klopt het dat de MIVD ook binnen het Ministerie van Defensie kampte met een slecht imago? Is hier nog steeds sprake van? Kunt u uw antwoord toelichten?
De MIVD is een gewaardeerde organisatie binnen het Ministerie van Defensie. Het belang van het werk van de MIVD en de professionaliteit waarmee dat wordt uitgevoerd, staat buiten kijf.
Het bericht dat het Pentagon hackers uitnodigt de digitale beveiliging te doorbreken |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ministerie van Defensie VS: hack ons»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Het «Hack the Pentagon»-initiatief van het Amerikaanse Ministerie van Defensie past in het «Cybersecurity National Action Plan» dat president Obama in februari heeft ontvouwd.2 Het gaat overigens nog slechts om een pilot-programma, in het kader waarvan gekwalificeerde en vooraf geregistreerde hackers gedurende een gelimiteerde periode worden uitgenodigd de veiligheid van de openbare websites van het ministerie te testen. Andere digitale systemen zijn uitdrukkelijk van de pilot uitgezonderd.
Hoe beoordeelt u de aanpak van het Pentagon om hackers uit te nodigen de digitale beveiliging van het ministerie te doorbreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Tweede Kamer te zijner tijd te informeren over de uitkomsten van de aanpak van het Pentagon?
Het pilot-programma gaat in april van start. Mocht het Amerikaanse Ministerie van Defensie de uitkomsten openbaar maken, dan ben ik gaarne bereid deze te zijner tijd met uw Kamer te delen.
Vindt u het verstandig om deze nieuwe aanpak die het Pentagon hanteert ook in Nederland te proberen? Zo nee, waarom niet?
Het gaat om een vernieuwend initiatief, waarvan de resultaten mogelijk ook voor ons land interessant zijn. Alvorens een dergelijke aanpak echter in Nederland kan worden overwogen, zullen de risico’s en de kansen zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen. De ervaringen in de Verenigde Staten met het pilot-programma kunnen bij deze afweging behulpzaam zijn. Mocht Defensie tot een soortgelijke aanpak willen overgaan, dan zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.
Als er kwetsbaarheden worden gevonden, kunnen deze volledig publiekelijk bekend worden gemaakt (full disclosure) of op een meer beheerste wijze (responsible disclosure). In het geval van full disclosure bestaat de kans dat het veiligheidsrisico groter wordt, doordat bijvoorbeeld ook tegenstanders of criminelen worden geattendeerd op een kwetsbaarheid. Mede om deze reden heeft het kabinet voor de aanpak van responsible disclosure gekozen (Kamerstuk 26 643, nr. 264). Deze door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) opgestelde leidraad dient om het toepassen van responsible disclosure bij alle partijen te stimuleren. Bij het opstellen van deze leidraad zijn zowel onderzoekers als publieke en private partijen betrokken. In de cybersecurity-aanpak van Defensie is het betalen per gevonden lek op dit ogenblik niet van toepassing.
Hoe beoordeelt u de aanpak van betalen per gevonden lek? Is het raadzaam om dit ook toe te passen voor Defensie?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze vindt er op dit moment samenwerking plaats tussen uw ministerie en hackers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen consensus over de vraag wanneer iemand zich een «hacker» kan noemen. Vast staat wel dat onder de samenwerkingspartners van Defensie zich experts bevinden met dezelfde kennis en kwalificaties als personen die in het algemeen als «ethisch hacker» worden aangemerkt. In de voortgangsrapportage over de uitvoering van de Defensie Cyber Strategie van 15 maart 2016 (Kamerstuk 33 321, nr. 7) heb ik het belang van samenwerking nogmaals onderstreept. Nauwe samenwerking met nationale en internationale partners is van wezenlijk belang om de doelen van Defensie in het cyberdomein te bereiken. Defensie werkt in dat verband intensief samen met publieke en private partners, kennisinstellingen en de academische wereld in binnen- en buitenland.
De relatie tussen openbaarmaking van interne tijdschriften van de MIVD en het geheimhouden van de AIVD-tapstatistieken |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bij de MIVD is amateurisme nooit ver weg»?1
Ja.
Biedt volgens u het openbaar maken van het interne tijdschrift van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) «Ingelicht» inzicht in de werkwijze van de dienst? Zo ja, waarom komt u tot een andere conclusie dan de MIVD, terwijl zowel voor de MIVD als AIVD (Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst) hetzelfde wettelijk kader geldt? Zo nee, hoe kan berichtgeving over personeelszaken, een slechte werksfeer binnen de dienst en verslagen over gedane operaties en gang van zaken bij de MIVD geen inzicht bieden in die werkwijze, maar tapstatistieken van de AIVD wel?
Het openbaar maken van de edities van Ingelicht en berichtgeving daarin over personeelszaken en werksfeer heeft geen inzicht gegeven in de werkwijze van de MIVD. Er zijn geen verslagen van operaties openbaar gemaakt.
Waarom kunnen, mede in acht nemende het antwoord op de vorige vraag, de AIVD-tapstatistieken niet openbaar gemaakt worden? Indien u dat niet kan uitleggen, zou het niet aangelegen zijn de tapstatistieken per ommegaande te publiceren?
Zoals ook in antwoord op de schriftelijke vragen van lid Koşer Kaya (2016Z00645, 29 januari 2016) is gesteld, zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een nieuw besluit nemen in de zaak over het openbaren van tapstatistieken, waarover de Raad van State uitspraak heeft gedaan. Tot het moment waarop deze beoordeling is afgerond, kan er niets worden toegevoegd aan de eerdere beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Koşer Kaya.
Het bericht "Openbaarmaking personeelsblad MIVD brengt werknemers in gevaar" |
|
Ronald Vuijk (VVD), Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Openbaarmaking personeelsblad MIVD brengt werknemers in gevaar»?1
Ja.
Waarom is de keuze gemaakt om het blad van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) «Ingelicht» te publiceren op een particuliere website? Graag een toelichting.
De stichting Argus heeft, naar aanleiding van een gehonoreerd inzageverzoek, verschillende edities van het blad Ingelicht op haar website gepubliceerd. Het blad verscheen tussen 2000 en 2011, een periode waarin veel nadruk werd gelegd op transparantie. Dit hield mede verband met de vorming in 2002 van de MIVD uit vier verschillende militaire inlichtingenorganisaties. Doel van het blad Ingelicht was om het draagvlak onder het personeel voor deze complexe reorganisatie te vergroten. Het blad werd dan ook breed binnen Defensie en het netwerk van de MIVD verspreid. Achteraf kan echter geconcludeerd worden dat bij het honoreren van het inzageverzoek de namen in de bladen geanonimiseerd hadden moeten worden.
Waarom zijn de namen in het blad daarbij niet gezwart? Hoe rijmt u dit met het verzoek aan personeel van inlichtingendiensten om zeer terughoudend te zijn met het openlijk spreken over hun beroep? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat nu vele namen van MIVD-personeel openbaar zijn geworden? Zo ja, welke gevolgen heeft dit volgens u voor hun veiligheid en dat van hun familieleden? Wat wordt gedaan om de veiligheid van deze personen te garanderen?
Het klopt dat namen en foto’s van (oud-)werknemers van de MIVD zichtbaar zijn op de bewuste website. De personen om wie het gaat zijn, voor zover zij nog werkzaam zijn bij de MIVD, geïnformeerd en geadviseerd hoe hiermee om te gaan. Voor personen die niet meer werkzaam zijn bij de MIVD is een speciaal meldpunt ingericht. Indien er dreigingen ontstaan, zullen passende maatregelen worden genomen. Om de effectiviteit van deze maatregelen niet te ondermijnen, doe ik over de inhoud ervan geen mededelingen.
Zijn er gevallen bekend waarbij personen zijn bedreigd nadat hun naam op de website is verschenen? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het? Op welke wijze is daarop gereageerd en welke maatregelen zijn genomen?
Dergelijke gevallen zijn niet bekend.
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) al in 2008 haar zorgen heeft uitgesproken over Ingelicht, dat in tegenstelling tot het AIVD-blad niet is gerubriceerd als staatsgeheim? Wat is daar destijds mee gedaan? Zijn deze zorgen meegewogen bij het openbaar maken van Ingelicht?
Een woordvoerder van de AIVD heeft in 2008 in een dubbelinterview met een woordvoerder van de MIVD een mogelijk nadeel benoemd van het niet gerubriceerd zijn van Ingelicht. In het interview geeft de woordvoerder van de MIVD aan dat er bewuste afwegingen zijn gemaakt om Ingelicht niet te rubriceren. Het hoofd Communicatie van de AIVD heeft, voor zover mij bekend, geen uitspraken gedaan over het al dan niet in de openbaarheid verschijnen van Ingelicht.
Waarom is Ingelicht niet gerubriceerd als staatsgeheim? Graag een toelichting.
Zie het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat het hoofd Communicatie van de AIVD in 2008 heeft gezegd dat men er binnen de MIVD niet gelukkig mee zou zijn als Ingelicht in de openbaarheid zou verschijnen? Hoe rijmt u die uitspraak met het besluit om het blad toch openbaar te maken? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 6.
Is de MIVD zelf om advies gevraagd over het al dan niet openbaar maken van Ingelicht? Zo ja, hoe luidde dit advies en wat is daarmee gedaan? Zo nee, waarom niet?
De MIVD heeft inderdaad advies gegeven. Zoals gesteld in antwoord op vraag 3, verscheen het blad Ingelicht in een periode waarin veel nadruk werd gelegd op transparantie en openheid, mede in verband met de complexe reorganisatie waarin de MIVD verwikkeld was. Het blad werd dan ook breed binnen Defensie en het netwerk van de MIVD verspreid. In het licht hiervan heeft de MIVD geadviseerd het inzageverzoek van de Stichting Argus te honoreren.
Wordt momenteel aanstalten gemaakt om Ingelicht van het internet af te halen, of in ieder geval namen en foto's van personeel onherkenbaar te maken? Zo ja, wanneer zal dit zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
De MIVD heeft overlegd met de persoon die de desbetreffende edities van Ingelicht op zijn website heeft geplaatst, met als doel de persoonsgegevens alsnog te laten verwijderen. Dit heeft tot op heden niet tot het gewenste resultaat geleid.
Het onderzoeksrapport over christenvervolging door Boko Haram in Nigeria |
|
Raymond Knops (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Open Doors: In tien jaar tijd 11.500 christenen vermoord in Nigeria»1 over het door Open Doors gepubliceerde onderzoeksrapport «Crushed but not defeated»?2
Ja.
Wat is uw oordeel over de analyse in het genoemde onderzoeksrapport, dat in Nigeria in tien jaar tijd, mede als gevolg van geweld door de islamitische terreurorganisatie Boko Haram en als gevolg van de invoering van sharia-wetgeving in de twaalf noordelijkste provincies, 9.000 tot 11.500 christenen zijn gedood, 13.000 kerken gesloten of verwoest, en 1,3 miljoen christenen op de vlucht zijn geslagen? In hoeverre verwacht u dat de trend van toenemende christenvervolging en maatschappelijke verwijdering tussen moslims en christenen in Nigeria zich in de komende jaren zal voortzetten?
De gruwelijkheden gepleegd door Boko Haram in Noordoost Nigeria zijn bijzonder zorgelijk. Vele christenen zijn vermoord en op de vlucht gejaagd. Het geweld van Boko Haram heeft sinds 2009 minstens 20.000 mensen het leven gekost en meer dan twee miljoen mensen op de vlucht gejaagd. De terreur treft zowel christenen als moslims in de regio en zet reeds bestaande spanningen tussen christenen en moslims verder op scherp.
Centraal Nigeria kampt al decennialang met geweldsuitbarstingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen (zoals vermeld in beantwoording Kamervragen 28 sept, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 456). Bijna dagelijks vinden er conflicten tussen de voornamelijk islamitische Fulani en Hausa herders en inheemse christelijke Berom boeren plaats. Sinds 2001 zijn er door deze conflicten alleen al in de stad Jos meer dan 4000 mensen vermoord. Etnische en religieuze factoren spelen bij dit geweld zeker een rol, maar de grondoorzaken van het geweld in de regio zijn grotendeels economisch. Veelal gaat het, naast veeroof, om conflicten over verleende privileges aan de inheemse bevolking, grondgebruik en toegang tot water. Zowel onder de christelijke Berom als onder de islamitische Fulani en Hausa bestaan gewelddadige groepen die aanvallen uitvoeren op burgers. De roep om wraak die daarop volgt leidt tot een moeilijk doorbreekbare vicieuze cirkel van vergeldingsacties tussen de betrokken groepen. Deze gemeenschappen hebben dan ook zwaar te lijden onder de terreur in de regio.
Het ontoereikende nationale en lokale beleid ten aanzien van de Fulani en Hausa, die door de overheid minder rechten en privileges krijgen toebedeeld dan de Berom, verergert spanningen en wakkert etnische en religieuze sentimenten aan. Criminele bendes die in de regio actief zijn maken daarnaast gebruik van de ontstane instabiliteit voor veeroof en het plegen van andere misdrijven. Bovendien lijken spanningen toe te nemen door landconflicten, als gevolg van onder andere klimaatverandering en een toestroom van vluchtelingen uit het Noordoosten.
De voortdurende gewelddadigheden tegen de burgerbevolking maken duidelijk dat de Nigeriaanse autoriteiten tot dusver onvoldoende bescherming hebben kunnen bieden. Wel heeft het Nigeriaanse leger het laatste jaar enkele successen geboekt tegen Boko Haram, met als gevolg dat Boko Haram niet meer in staat is een omvangrijk territorium te controleren. Ook heeft de Nigeriaanse overheid onlangs aangekondigd weidegronden in kaart te brengen om op deze manier een oplossing te vinden voor het landconflict tussen de christelijke boeren en islamitische herders in Centraal Nigeria. Tegelijkertijd moeten we constateren dat de oorzaken van het geweld voortkomen uit een complexe combinatie van economische, culturele en religieuze spanningen tussen bevolkingsgroepen. Het zal tijd kosten om die oorzaken effectief aan te pakken en de ernstige gewelddadigheden die daar soms het gevolg van zijn te voorkomen.
Hoe verhouden de inspanningen van de Nederlandse regering om christenvervolging te voorkomen of te bestrijden3, zich tegenover de toegenomen christenvervolging in Nigeria?
De vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is sinds 2007 een prioriteit in het Nederlands mensenrechtenbeleid. De situatie in Nigeria laat zien dat deze inzet nog steeds hard nodig is. Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over religieuze minderheden die niet in vrijheid hun geloof kunnen belijden, zoals christenen in door Boko Haram gecontroleerde gebieden.
Nederland zet zich op verschillende manieren in voor religieuze minderheden, zoals beschreven in de beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens» (Kamerstuk 32 735, nr. 78). De Nederlandse ambassade in Nigeria agendeert vrijheid van godsdienst en de strijd tegen Boko Haram regelmatig in besprekingen met de overheid en het maatschappelijk middenveld. Daarbij wijst Nederland de Nigeriaanse overheid op de verantwoordelijkheid voor de bescherming van de burgerbevolking (zie beantwoording Kamervragen 28 sept, ref. 2015.564116). Deze inzet coördineert Nederland met de internationale gemeenschap, voornamelijk via de EU. De prioriteit die de EU toekent aan de strijd tegen Boko Haram komt tot uiting in het feit dat hiervoor een relatief nieuw instrument voor een meer geintegreerde crisisbeheersing wordt ingezet, resulterend in het Political Framework for Crisis Approach Boko Haram. Hieronder vallen onder andere de politieke dialoog, deradicaliseringsprogramma’s en ontwikkelingsprojecten.
Om religieus geweld te voorkomen zijn ruimte voor dialoog tussen de verschillende bevolkingsgroepen en een kritisch denkende jeugd van cruciaal belang. Daarom steunt Nederland meerdere internationale ngo’s die zich in Nigeria inzetten op het gebied van de bevordering van godsdienstvrijheid, de dialoog tussen de verschillende bevolkingsgroepen en een kritisch denkende jeugd. Nederland steunt in dit kader het Centre for Humanitarian Dialogue (CHD), die sinds 2013 in Centraal Nigeria dialoog bevordert tussen bevolkingsgroepen. Ook steunt Nederland onderwijsprojecten van het Institute of War and Peace Reporting (IWPR), gericht op Noord Nigeriaanse jeugd die het risico loopt geradicaliseerd te worden. Deze projecten hebben als doel om polarisatie tegen te gaan en kinderen in Noord Nigeria te wapenen tegen extremistische ideeën door ze te stimuleren om zelf te denken.
Verder steunt Nederland via de EU de regionale troepenmacht Multinational Joint Task Force (MNJTF) in de strijd tegen Boko Haram, bestaande uit troepen uit Nigeria, Niger, Tsjaad, Kameroen en Benin. De EU heeft EUR 50 miljoen toegezegd. De MNJTF is met de financiële steun van donoren nu zo goed als operationeel.
Erkent u dat, zoals ook uw ambtsvoorganger Minister Timmermans aangaf, juist christenen in Afrika en het Midden-Oosten bijzonder groot gevaar lopen? Erkent u daarom dat het bagatelliseren hiervan, gegeven genoemde berichtgeving, niet langer houdbaar is? Erkent u voorts dat deze christelijke gemeenschappen daarom bijzondere bescherming verdienen?
Nederland zet zich wereldwijd actief in voor vrijheid van godsdienst en levensovertuiging voor iedereen. De situatie waarin christelijke minderheidsgroepen zich bevinden in het Midden-Oosten, maar ook in sommige delen van Afrika, waaronder Nigeria, is inderdaad zeer verontrustend. Deze groepen vragen onze bijzondere aandacht, die wij als kabinet dan ook zoveel mogelijk geven via de bilaterale en multilaterale kanalen die ons als overheid ter beschikking staan.
Welke concrete acties kan en moet Nederland ondernemen teneinde de falende Nigeriaanse overheid, zoals is vastgesteld door Open Doors en de Christian Association of Nigeria (CAN), effectiever te ondersteunen bij het bestrijden van het geweld van Boko Haram en het verzekeren van de vrijheid en veiligheid van alle Nigeriaanse burgers?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat er mogelijk honderden ontslagen vallen bij defensie |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de zorgen van militaire vakbonden dat er mogelijk honderden ontslagen vallen bij defensie?1
Ja.
Gaan er alleen ontslagen vallen bij de Defensie Materieel Organisatie (DMO) of moet het personeel van andere onderdelen ook vrezen voor ontslag?
Er lopen nog diverse reorganisaties als gevolg van de beleidsbrief 2011 en de nota «In het belang van Nederland». Bij deze lopende reorganisaties kan overtolligheid ontstaan. Voorts is het zo dat Defensie zich altijd zal aanpassen aan veranderende omstandigheden, zodat ook in de toekomst sprake zal zijn van organisatieaanpassingen waarbij overtolligheid kan ontstaan. Defensie streeft er altijd naar overtolligheid zo beperkt mogelijk te houden.
Hoe wordt voorkomen dat de ontslagen, die vooral op een IT-afdeling van het DMO dreigen te vallen, de forse IT/ICT-problemen bij defensie verder verergeren?
De IT-vernieuwing is in gang gezet om de IT-problemen voorgoed tot het verleden te laten behoren. De bijbehorende veranderingen in het personeelsbestand zullen ook daarop gericht zijn.
Wat gaat u doen met de oproep van de bonden om meer medewerkers in aanmerking te laten komen voor een financiële vergoeding als zij vrijwillig vertrekken?
Met de centrales van overheidspersoneel wordt gesproken over de mogelijke inzet van het instrument «knelpuntcategorie» voor personeelscategorieën waarbij waarschijnlijk overtolligheid zal optreden.
Het bericht "Defensiepersoneel vreest honderden ontslagen" |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Defensiepersoneel vreest honderden ontslagen»?1
Ja.
Zijn de zorgen van defensiepersoneel en vakbonden over het mogelijk verdwijnen van honderden banen bij Defensie door een reorganisatie bij Defensie Materieel Organisatie (DMO) gegrond? Klopt het dat honderden banen gaan verdwijnen door deze reorganisatie? Zo ja, graag uw reactie; wat is de reden voor nog een reorganisatie bij DMO?
De IT-uitvoeringsorganisaties JIVC en Operations (beiden onderdeel van de DMO) worden samengevoegd tot één IT-bedrijf. Dit is belangrijk omdat ze samen de IT-vernieuwing vormgeven, waarover ik u eerder heb geïnformeerd (Kamerstuk 31 125, nr. 37). Bij die vernieuwing wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen specifieke IT (JIVC) en generieke IT (Operations).
De IT-vernieuwing zal invloed hebben op de samenstelling en de omvang van het nieuwe IT-bedrijf, bijvoorbeeld omdat technologie wordt toegepast die andere competenties vergt of omdat het beheer ervan minder mankracht vraagt.
De precieze gevolgen van deze ontwikkelingen voor de benodigde omvang en de samenstelling van het toekomstige personeelsbestand zijn nog niet duidelijk. De nieuwe IT zal samen met de markt tot stand worden gebracht. De vorm waarin dat gebeurt, is onderwerp van de dialoog die tijdens de aanbestedingsfase met de markt zal worden gevoerd. Tijdens die dialoog zal duidelijk worden wat de gevolgen zijn voor het personeelsbestand. Hierover zal in een vroegtijdig stadium overleg worden gevoerd met de medezeggenschap en de centrales van overheidspersoneel.
Als het klopt dat honderden banen gaan verdwijnen, kunt u dan specificeren om hoeveel en om welke banen het precies gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat ook banen verdwijnen bij het Joint Informatievoorziening Commando (JIVC)? Zo ja, om hoeveel banen gaat het en wat voor banen zijn dit?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen heeft het verdwijnen van banen bij het JIVC voor het stroomlijnen van de ICT-processen bij Defensie? Vormt het verdwijnen van deze banen een extra obstakel voor het oplossen van de ICT-problematiek bij Defensie?
Zie antwoord vraag 2.
Verdwijnen ook banen die direct of indirect invloed hebben op het al dan niet behalen van het investeringsquotum? Zo ja, welke gevolgen verwacht u op dit terrein? Wat wordt gedaan als die gevolgen negatief zijn voor het behalen van het investeringsquotum in de komende jaren?
Nee. De DMO is uitvoerder van IT-projecten en materieelprojecten. De investeringsquote wordt in belangrijke mate bepaald door de investeringen in materieel. De vernieuwingen in het IT-domein geven op termijn zicht op een verbetering van de realisatie bij IT-projecten.
Welk effect heeft het verdwijnen van honderden banen voor de doorlooptijd van lopende investeringsprojecten bij DMO?
Naar verwachting heeft de herinrichting van het IT-domein geen effect op de doorlooptijd van lopende investeringsprojecten.
Hoe rijmt u het verdwijnen van honderden banen met voornemens om meer rust te creëren binnen de bedrijfsprocessen van DMO?
In mijn brief van 2 juni 2015 (Kamerstuk 31 125, nr. 37) heb ik u geïnformeerd over mijn voornemen de IT in samenwerking met de markt te vernieuwen. De verandering van de organisatie, die noodzakelijk is, zal uiteindelijk leiden tot een slagvaardig, innovatief en betrouwbaar IT-bedrijf. Het personeel wordt hierbij uitgebreid betrokken, onder meer door middel van nieuwsbrieven en voorlichtingssessies.
Wat zijn de vooruitzichten voor het personeel dat zijn baan gaat verliezen door deze reorganisatie? Kunnen zij ergens anders geplaatst worden bij Defensie? Zo nee, wat zijn alternatieven?
Er kunnen nog geen uitspraken worden gedaan over de te verwachten overtolligheid. Het streven is overtollig personeel van werk naar werk te begeleiden inclusief mogelijke om- en bijscholing.
Een rapport over import door IS van onderdelen voor de productie van IED’s (Improvised Explosive Devices- geïmproviseerde bommen) |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het rapport «Tracing the supply line of components used in Islamic State IEDs», waarin wordt geconcludeerd dat 51 commerciële entiteiten en 20 landen, waaronder Nederland, andere EU-landen en Turkije, betrokken zijn bij de import door Islamitische Staat (IS) van onderdelen voor de productie van zelfgemaakte explosieven, IED’s?1
Ja.
Deelt u de grote zorgen van de opstellers van het rapport dat IS, kennelijk met groot gemak en op grote schaal, onderdelen voor de productie van IED’s kan importeren?
Het genoemde rapport stelt een zorgwekkende kwestie aan de orde en het kabinet heeft veel waardering voor het uitgevoerde onderzoekswerk. Voor een groot deel betreft het goederen die ooit op legale wijze in het gebied zijn terecht gekomen ten behoeve van civiel gebruik.
Het kabinet neemt de dreiging van door terroristen zelf gefabriceerde explosieven zeer serieus. Daarom zijn binnen de Nationale Contraterrorismestrategie en het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme maatregelen genomen om de beschikbaarheid van grondstoffen voor explosieven te beperken en bedrijven te verplichten om verdachte transacties te melden.
Nederland is in eerder stadium al door de schrijvers van het rapport op de hoogte gesteld van de vondst van een vat waterstofperoxide met herkomst Nederland met een begeleidend verzoek om feitelijke informatie. Destijds is de Douane opdracht gegeven onderzoek te doen naar de betreffende transactie. Daaruit bleek niet dat er sprake was van een overtreding of van een strafbaar feit. Dientengevolge was er in deze casus ook geen reden voor verdere vervolging.
Zoals ook in het rapport te lezen is, verwerft IS deze goederen niet noodzakelijkerwijs rechtstreeks maar eigent het zich deze goederen in bepaalde gevallen wederrechtelijk toe.
Hoe verklaart u dat IS aan deze onderdelen kan komen? Kunt u in uw antwoord specifiek ingaan op het gegeven dat ook een van een Nederlands bedrijf afkomstige component in handen van IS terecht is gekomen?
Het merendeel van de in het rapport beschreven goederen betreft goederen met civiele toepassingen waarop bijgevolg geen exportcontrolewetgeving van toepassing is.
De goederen met Nederlandse herkomst die zijn aangetroffen in Irak zijn niet rechtstreeks door IS verworven. Zeer waarschijnlijk heeft IS zich deze goederen toegeëigend van een Iraaks bedrijf dat deze op een legale wijze had gekocht bij een ander bedrijf in Irak.
Waterstofperoxide kent zeer veel civiele toepassingen en wordt wereldwijd op grote schaal verhandeld. Vanuit Nederland is deze stof begin 2014 legaal geleverd aan een Amerikaans bedrijf in Turkije, die het vervolgens legaal heeft doorverkocht aan een Iraaks bedrijf, die het op zijn beurt weer legaal heeft verkocht aan de eindgebruiker in de stad waar het uiteindelijk is aangetroffen. Het is zeer aannemelijk dat deze eindgebruiker de goederen louter voor civiele doeleinden heeft aangekocht aangezien het een producent van voedingsmiddelen betreft. De stof in kwestie is niet geschikt voor een chemisch wapenprogramma en mede daardoor is handel erin niet onder exportcontrole geplaatst.
Deelt u de opvatting van de opstellers van het rapport dat de resultaten van het onderzoek blijk geven van een gebrek aan controle door nationale regeringen en door bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Er wordt vanuit Nederland gehandeld in veel verschillende chemicaliën ten behoeve van civiel eindgebruik. De chemicaliën met de hoogste risico’s op misbruik zijn geïnventariseerd en gecontroleerd. De belangrijkste wettelijke basis voor deze controle is de Europese Dual Useverordening (428/2009). Deze verordening regelt o.a. de exportcontrole met betrekking tot chemicaliën, waarmee chemische strijdgassen kunnen worden gemaakt.
Sinds 1 december 2015 is aanvullend hierop een nationale maatregel van kracht om nog eens 37 chemicaliën onder controle te brengen voor wat betreft de export naar Irak ter voorkoming van mogelijke productie van chemische wapens door IS. (Regeling goederen voor tweeërlei gebruik Irak). Dit is op 9 februari 2016 gemeld aan uw Kamer (Kamerstukken 22 054, nr. 269). Voor Syrië is hetzelfde geregeld in de Europese sanctieverordening (36/2012)
Voorts kan worden gemeld dat sinds medio 2014 een Europese verordening van kracht is (98/2013) die de verkoop van stoffen, waarmee geïmproviseerde explosieven kunnen worden gemaakt, reguleert. Deze verordening beperkt de beschikbaarheid van een aantal zeer risicovolle grondstoffen, die terroristen en andere kwaadwillenden kunnen gebruiken voor het zelf vervaardigen van explosieven. Voor Nederland zal dit betekenen dat enkele grondstoffen voor particulieren alleen via een vergunningstelsel beschikbaar zullen zijn. Ook zijn marktdeelnemers onder de verordening verplicht om verdachte transacties, verdwijningen en diefstal van een groot aantal grondstoffen voor explosieven te melden bij een nationaal meldpunt van de overheid.
Ziet u mogelijkheden om de in het rapport genoemde onderdelen voor de productie van IED’s uit handen van IS te houden? Kunnen exportcontroles worden ingesteld dan wel aangescherpt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Net als veel andere goederen uit het rapport is waterstofperoxide overal ter wereld te koop en kent het vele civiele toepassingen. Om specifiek de controle op de handel vanuit Nederland uit te breiden, is weinig doelmatig. Bovendien wordt door de Wet precursoren voor explosieven de kans groter dat eventuele voorbereidingshandelingen voor een aanslag tijdig opvallen bij de nationale politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Aanvullende nationale implementatiewetgeving ligt momenteel ter behandeling bij uw Kamer (Wet precursoren voor explosieven, Kamerstukken 34 289). Vooruitlopend op de invoering van deze wet heeft de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) detailhandelsketens, groothandels, producenten en brancheorganisaties geïnformeerd en voorlichtingsmateriaal ontwikkeld. Het meldpunt «Verdachte Transacties Chemicaliën» (samenwerkingsverband tussen de nationale politie en de FIOD) is operationeel en 24/7 bereikbaar.
Bent u bereid met de landen die in het rapport worden genoemd in gesprek te gaan om te zoeken naar manieren om te voorkomen dat IS beschikking krijgt over onderdelen voor IED’s?
Ja. Momenteel is Nederland al in gesprek met andere landen in de EU over het uitbreiden van de bovengenoemde aanvullende nationale maatregel op de dual- use verordening om meer chemicaliën waarmee chemische wapens kunnen worden gemaakt onder controle te brengen.
Voor wat betreft de Europese regelgeving inzake grondstoffen om explosieven te maken, geldt dat deze verordening voortdurend onderwerp is van herziening.