De gebrekkige betrokkenheid bij de sanctiehandhaving |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Onderschrijft u de inhoud van het artikel «Ministerie van Wopke Hoekstra liet het in Brussel «afweten» na het uitbreken van de Oekraïne-oorlog»?1 Zo nee, welk onderdeel is feitelijk niet juist?
Ik onderschrijf de strekking van het artikel niet. Het kabinet, inclusief de Minister en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, heeft zich sinds het uitbreken van de Oekraïne-oorlog dagelijks hard ingezet en blijft dat doen. Daarbij blijft het uitgangspunt dat Oekraïne onze steun verdient, voor zolang dat nodig is. Naast steun aan Oekraïne is de Nederlandse inzet erop gericht het vermogen van Rusland om de oorlog voort te zetten aan te pakken.
In de periode waarnaar verwezen wordt werd in EU-verband in veel vergaderingen over verschillende (deel)onderwerpen van sancties gesproken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken was hierbij aanwezig, was hiervan op de hoogte en/of leverde input voor de Nederlandse deelnemer(s). De ingestelde sancties tegen Rusland zijn van dien aard dat ook onderdelen van de Rijksoverheid die daarvoor niet of in mindere mate met sancties te maken hadden, daar toen bij betrokken werden. Afhankelijk van het precieze onderwerp van de vergadering werd de Nederlandse delegatie vastgesteld.
Is het juist dat uw ministerie «tot vier keer toe» weigerde deel te nemen aan formele gesprekken over de uitvoering van sancties?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1, werd per geval bekeken op basis van de agenda en de gevraagde expertise de delegatie vastgesteld.
Waarom waren er onder uw leiding als coördinerend bewindspersoon voor het begin van de Russische invasie op 24 februari 2022 en in de eerste weken daarna geen adequate afspraken gemaakt tussen de betrokken ministeries over de sanctiehandhaving? Hoe rijmt u dit met het belang dat u publiekelijk toekende aan effectieve sancties?
In de eerste weken na de invasie is er een ongekende hoeveelheid aan nieuwe sanctiemaatregelen tegen Rusland van kracht geworden. De ingestelde sancties zijn van dien aard dat ook onderdelen van de Rijksoverheid die daarvoor niet of in mindere mate met sancties te maken hadden, daar toen bij betrokken werden. Afhankelijk van het precieze onderwerp van de vergadering werd de Nederlandse delegatie vastgesteld. Over de precieze inspanningen is in het Kamerdebat en de Kamerbrief van 31 maart/1 april 2022 een toelichting gegeven (Kamerstuk 36 045 nr. 59). Sindsdien is uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de doorgevoerde verbeteringen en de versterkte interdepartementale coördinatie (Kamerstukken 36 000 V, nr. 56 en 36 045 nrs. 61, 104, 120 en 158).
Bent u het eens met de stelling dat u tussen 24 februari 2022 en 31 maart 2022 (het Kamerdebat over sanctiehandhaving) zodanige steken heeft laten vallen bij het coördineren van het sanctiebeleid, dat Russische oligarchen op de sanctielijst mogelijk de dans zijn ontsprongen? Welke bezittingen zijn als gevolg daarvan niet bevroren?
Zoals ook te lezen in het rapport van nationaal coördinator Blok zijn er geen aanwijzingen dat er bevriezingen zijn gemist (Kamerstuk 36 045 nr. 72). De rapportage hierover was destijds niet op orde maar is dat inmiddels wel. De Kamer is hierover regelmatig geïnformeerd.
Heeft u de Kamer wel juist geïnformeerd, als u stelde dat u «bepaald niet Laisser-faire» bent geweest? Erkent u dat een heel ander beeld uit de onthullingen naar voren komt?
Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1 heeft het kabinet, inclusief de Minister en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zich sinds het uitbreken van de Oekraïne-oorlog dagelijks hard ingezet en blijft dat doen. Deze inzet is regelmatig en uitvoerig aan uw Kamer gecommuniceerd.2
Hoe verloopt de implementatie van de aanbevelingen van Stef Blok? Erkent u dat veel van deze zaken simpelweg niet gebeuren of te traag? Hoe staat het met het verbod op de trustsector?2
Zoals gemeld in de Kamerbrief stand van zaken sanctienaleving van 4 november 2022 (Kamerstuk 36 045, nr. 120) waren op dat moment veertien van de negentien aanbevelingen gerealiseerd of naar hun aard doorlopend. De overige aanbevelingen worden op langere termijn gerealiseerd door de modernisering van sanctiewetgeving. Ook op 21 april 2023 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang (Kamerstuk 36 045 nr. 158). Ten aanzien van de modernisering van het Nederlandse sanctiestelsel is er op 19 april een technische briefing geweest en op 5 juli een commissiedebat.
Het onderzoek de Toekomst van de trustsector van juli 2022 concludeert dat een eventueel verbod niet efficiënt en doelmatig is om integriteitsrisico’s te beheersen. In de kabinetsreactie op het onderzoek (Kamerstukken II 2022/23, 32 545, nr. 180) neemt het kabinet deze conclusie over waardoor er geen verbod op de trustsector komt. Wel zijn in reactie op het onderzoek vervolgstappen aangekondigd zoals meer transparantie en informatie-uitwisseling van trustkantoren.
In verband met de Russische inval in Oekraïne is de spoedwet van de Minister van Financiën sinds 15 juli 2022 van kracht (ingediend op 19 april 2022). Deze wet verbiedt het verlenen van trustdiensten aan cliënten die in Rusland of Wit-Rusland wonen of gevestigd zijn.
Betekent de notie van «coördinatie van het Nederlands buitenlandbeleid» dat de Minister van Buitenlandse Zaken altijd eindverantwoordelijk is voor wat andere ministeries ten aanzien van het buitenland doen of nalaten? Zo nee, hoe gaat u de coördinatie verbeteren?
Een coördinerende taak houdt niet in dat verantwoordelijkheden worden overgenomen van eerstverantwoordelijke Ministers en/of ministeries. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 en vraag 6 is uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de inspanningen omtrent het verbeteren van de coördinatie op het gebied van sanctienaleving.
De uitspraken van de minister van Financiën over de voordracht van de huidige minister van Buitenlandse Zaken als Eurocommissaris |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraken van Minister Kaag van Financiën in de media over de voordracht van Minister Hoekstra van Buitenlandse Zaken als nieuwe Eurocommissaris?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat Minister Kaag van Financiën aangeeft dat zij, in plaats van de door het kabinet voorgedragen kandidaat, een D66’er voorgedragen had willen zien worden?
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Minister Kaag van Financiën zoals opgetekend door De Telegraaf: «Kijk naar het profiel van onze lijsttrekker Rob Jetten (klimaatminister, red.), wat hij doet op klimaat, naar Kajsa Ollongren (Minister van Defensie, red.), Hans Vijlbrief (Staatssecretaris Mijnbouw, red.), ikzelf ook.»?
Deelt u de analyse dat Minister Kaag van Financiën hiermee onomwonden stelt dat zij de door het kabinet voorgedragen kandidaat minder geschikt vindt dan de reeks D66-kandidaten die zij zelf voor ogen had? Zo nee, waarom niet?
Hoe verhoudt deze geuite mening van de Minister van Financiën zich tot het principe van eenheid van kabinetsbeleid?
Deelt u de conclusie dat hiermee sprake is van «uitspraken die zich niet verdragen met besluiten die de ministerraad recentelijk heeft genomen, en die van belangrijke en zwaarwegende aard zijn»?
Wordt Minister Kaag nu op staande voet ontslagen? Zo nee, waarom gebeurde dat dan wel met Staatssecretaris Keijzer toen zij in de media uitspraken deed die niet in overeenstemming waren met een besluit van de ministerraad?
De voordracht van Wopke Hoekstra als Eurocommissaris. |
|
Jasper van Dijk , Joost Eerdmans (EénNL), Stephan van Baarle (DENK), Christine Teunissen (PvdD), Pieter Omtzigt (NSC), Laurens Dassen (Volt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Welke procedure heeft u gevolgd bij de voordracht van dhr. Hoekstra als Eurocommissaris? Kunt u deze procedure stap voor stap beschrijven en daarbij aangeven op welke momenten u met wie gesproken heeft?
In het geval van een voordracht van een nieuwe Eurocommissaris door een lidstaat gedurende de zittingsperiode van een College van Commissarissen wordt, in afstemming met de voorzitter van de Commissie en na raadpleging van het Europees parlement, de voorgedragen kandidaat door de Raad benoemd met verzwaarde QMV. Deze procedure is vastgelegd in Artikel 246 van het Verdrag betreffende de werking van de Unie. Op basis hiervan heb ik geconsulteerd bij de smaldelen binnen het kabinet alsook bij de Commissievoorzitter.
Is er een profielschets gemaakt voor de kandidaat-Eurocommissaris? Zo ja, door wie is deze vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Nee. De voordracht is gebaseerd op basis van artikel 17(3) van het Verdrag betreffende de Europese Unie dat stelt dat de leden van de Commissie worden gekozen op grond van hun algemene bekwaamheid en Europese inzet uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden.
Deelt u de mening dat de Tweede Kamer geïnformeerd had moeten worden over zowel de profielschets als de procedure? Zo niet, kunt u dit dan uitleggen?
Nee. De procedure is conform staand beleid van eerdere benoemingen gevolgd, zie de antwoorden op vraag 1 en 2.
Zijn er binnen het kabinet eerder afspraken gemaakt over de mogelijke opvolging van dhr. Timmermans? Zo ja, wat waren deze afspraken?
Nee.
Op welk moment is door wie de definitieve keuze gemaakt om vanuit Nederland dhr. Hoekstra voor te dragen?
Na consultatie bij alle smaldelen binnen het kabinet alsook bij Commissievoorzitter Von der Leyen, ben ik op donderdag 24 augustus tot de conclusie gekomen om Wopke Hoekstra voor te dragen als kandidaat-commissaris voor de Europese Commissie.
Is het besluit om dhr. Hoekstra voor te dragen een kabinetsbesluit? Zo ja, waarom is dit niet terug te vinden op de agenda en de besluitenlijst van de ministerraad?
De voordracht is gemeld in de ministerraad van 25 augustus jl. Het betreft geen besluit van de ministerraad.
Was dhr. Hoekstra aanwezig bij de discussie in de ministerraad?
Minister Hoekstra was aanwezig tijdens de ministerraad van 25 augustus jl. waarin de voordracht is gemeld.
Kunt u het getekende besluit waarmee dhr. Hoekstra is voorgedragen, aan de Kamer doen toekomen? Wat is de wettelijke grondslag voor dit besluit?
De brief die namens het kabinet is gestuurd naar Commissievoorzitter Von der Leyen op 25 augustus jl. is bijgevoegd. De procedure is conform staand beleid gevolgd in lijn met artikel 246 van het Verdrag betreffende de werking van de Unie.
Heeft u dhr. Hoekstra ontheffing verleend om elders te solliciteren (namelijk als Eurocommissaris)? Hoe en waarom is deze toestemming verleend?
De voordracht van Wopke Hoekstra betreft geen sollicitatie. De voordracht voor een Nederlandse kandidaat Eurocommissaris is gedaan op verzoek van de voorzitter van de Europese Commissie en vloeit voort uit consultatie bij de smaldelen binnen het kabinet en ook bij de Commissievoorzitter.
Kunt u, in aanvulling op de wekelijkse persconferentie van 25-08-2023 waarin u zegt «wij denken dat hij over de goede papieren beschikt met al zijn ervaring», uitweiden welke goede papieren en ervaring dhr. Hoekstra heeft om de gedeeltelijke klimaatportefeuille binnen de Europese Commissie op dit moment op zich te nemen?
Wopke Hoekstra heeft uit hoofde van zijn functies als Minister van Financiën en als Minister van Buitenlandse Zaken brede internationale ervaring en beschikt over goede papieren om de klimaatambities van Nederland en de EU verder te brengen. Dit is ook onderschreven door de Commissievoorzitter in haar statement van 29 augustus j.l.
Bent u het met ons eens dat het logischer, en bezien de tijdelijke korte periode ook verstandiger is, om iemand met ervaring binnen de Europese Commissie en / of de juiste expertise naar voren te schuiven? Zo niet, welke afwegingen heeft u hier gemaakt?
Nee, zie antwoord vraag 10.
Hoe verantwoord vindt u het dat het vertrek van de Minister van Buitenlandse Zaken, met de verschrikkelijke oorlog in Oekraïne, ervoor zorgt dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in deze belangrijke fase zonder politieke sturing is en op welke manier is dit meegenomen in de afweging?
De ministeriële verantwoordelijkheid voor het handelen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is altijd geborgd. Nederland zal de steun aan Oekraïne uiteraard voortzetten. Dit is een brede verantwoordelijkheid van het hele kabinet.
Welke procedure gaat u volgen als dhr. Hoekstra onverhoopt niet door de gesprekken met het voorzitter van de Europese Commissie of het verhoor van het Europees Parlement komt?
Het kabinet vertrouwt op een positieve uitkomst van de procedure.
Op welke manier wordt de voordracht voor een nieuwe Nederlandse Eurocommissaris op dit moment voorbereid? Werkt u aan een nieuwe profielschets? Deelt u de mening dat de Tweede Kamer een rol moet krijgen in de voordracht? Zo nee, hoe voorkomt u het verwijt van achterkamertjespolitiek?
De voordracht van een nieuwe Nederlandse Eurocommissaris voor de periode 2024–2029 zal plaatsvinden volgende de bestaande procedure en conform artikel 246 van het Verdrag betreffende de werking van de Unie. Zie ook de antwoorden op vraag 1, 2 en 3.
Bent u het met ons eens dat bewindspersonen hun periode in het kabinet het beste kunnen afmaken? Zo ja, hoe verhoudt zich deze stap daartoe?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de positie van Nederlandse Eurocommissaris adequaat wordt ingevuld, de voordracht van Wopke Hoekstra past hierin. Tegelijkertijd is de ministeriële verantwoordelijkheid voor het handelen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken altijd geborgd. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Kunt u bovenstaande vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
Ja.
De Nederlandse inzet bij Operation Inherent Resolve in Irak en het gebrek aan resultaat bij de training van Iraakse en Koerdische strijdkrachten voor “counter Isis capability” |
|
Sietse Fritsma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het rapport van de Lead Inspector General aan het Congres van de Verenigde Staten over Operation Inherent Resolve in Irak?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat, ondanks de inspanningen van Nederland en andere landen, de Iraakse en Koerdische strijdkrachten geen zichtbare vorderingen maken als het gaat om verbetering van hun «counter ISIS capability»?2 Wat zijn naar uw mening de oorzaken van dit magere resultaat?
Het rapport concludeert dat de vorderingen ten opzichte van het vorige kwartaal beperkt zijn. Dit betekent nadrukkelijk niet dat er geen vorderingen worden gemaakt. Het rapport concludeert ook dat de slagvaardigheid van ISIS tijdens de rapportageperiode van dit rapport blijvend is verminderd in Irak en Syrië. Zoals beschreven in de voortgangsrapportage Irak van 17 mei jl (Kamerstuk 27 925, nr. 940) wordt ten aanzien van de ontwikkeling van specifieke capaciteiten stapsgewijs vooruitgang geboekt. Security Sector Reformblijft echter een moeizaam proces dat langdurige investering en uithoudingsvermogen vergt om duurzame resultaten te kunnen boeken. Zoals ook in het rapport beschreven, hebben verschillende factoren en omstandigheden invloed op de resultaten, zoals de volatiele politieke situatie in het land en de invloed van derden. Daarnaast zijn de uitdagende sociaaleconomische situatie, het absorptievermogen van de Iraakse c.q. Koerdische autoriteiten en geopolitieke ontwikkelingen in de regio complicerende factoren. Deelname aan internationale missies vindt vrijwel altijd plaats in een weerbarstige context en gaat gepaard met uitdagingen en onzekerheden Er bestaan in zo’n context altijd risico’s op tegenslag en beperkte voortgang. Het kabinet erkent, zoals gesteld in onder andere de artikel 100-brief van 7 juli jl., dat ook in Irak de hervorming van de veiligheidssector niet eenvoudig is en duurzame inspanning vereist.
Welke verantwoordelijkheid dragen daarbij de Nederlandse adviseurs die moeten bijdragen aan afstemming, invulling en uitvoering van het opleidings- en trainingsprogramma van de Iraakse Special Forces?
De Nederlandse adviseurs (nationaal kader: maximaal twaalf) dragen bij aan de afstemming, invulling en uitvoering van het opleidings- en trainingsprogramma van de Iraakse Special Forces.De adviseurs adviseren over de door de Counter Terrorism Service (CTS) vastgestelde opleidingssyllabus en monitoren de implementatie hiervan. Onderdeel hiervan is dat de Nederlandse adviseurs de CTS adviseren en faciliteren bij het plannen en organiseren van militaire opleidingen en het verhogen van de kennis en vaardigheden van de CTS voor het behalen van betere opleidingsresultaten.
Kunt u aangeven welke omstandigheden en welke gedragingen van Iraakse c.q. Koerdische autoriteiten het onmogelijk maken dat de inzet van de Nederlandse adviseurs tot een beter resultaat leidt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de parallel die analisten ontwaren tussen de huidige tekort schietende opleiding en training van de Iraakse en Koerdische strijdkrachten en eerdere falende trainingen van lokale veiligheidstroepen, destijds leidend tot de ineenstorting van de Iraakse strijdkrachten in 2014 c.q. van de Afghaanse strijdkrachten in 2021?
De oorzaken en lokale context van het optreden van de lokale veiligheidstroepen in Irak in 2014 en Afghanistan in 2021 zijn anders. Dit geldt ook voor de verschillende missies waar Nederland aan heeft bijgedragen. Het gaat hier om inzet in verschillende contexten, met bijbehorende verschillen in de inrichting, opzet en fasering van de missies. Ook spelen de behoefte en eigenaarschap van de lokale autoriteiten en interne en externe ontwikkelingen in het land zelf een belangrijke rol.
Zoals in de artikel 100-brief van 7 juli jl. is gesteld, onderkent het kabinet dat de Iraakse autoriteiten de verantwoordelijkheid voor de strijd tegen ISIS vooralsnog niet geheel zelfstandig kunnen, en behoefte houden aan de aanwezigheid van de internationale missies. Het is zaak steeds scherp oog te houden voor deze precaire balans.
Bent u het eens dat de inzet van de Nederlandse adviseurs in de realiteit in Irak een onmogelijke opgave is en dat het beter is hen per omgaande terug te halen? Zo niet, welke beleidslijn gaat u inzetten om er voor te zorgen dat er vanaf nu betere resultaten worden neergezet om de Iraakse c.q. Koerdische special forces tot een een geoliede en op zijn taak berekende anti-ISIS-eenheid om te vormen? Wanneer mogen we daarvan dan de eerste zichtbare resultaten verwachten?
Nee. ISIS beschikt niet meer over de slagkracht die de terreurorganisatie had. Het kabinet beschouwt ISIS echter nog steeds als gevaar voor de stabiliteit in een regio aan de grenzen van Europa. Het kabinet acht een stabieler en veiliger Irak van onverminderd strategisch belang voor Nederland. Het leveren van een geïntegreerde bijdrage in samenwerking met de internationale gemeenschap, waaronder het trainen van Iraakse c.q. Koerdische special forces, wordt van belang geacht in het realiseren van dit doel. In de voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en de brede veiligheidsinzet Irak van 17 mei jl. wordt onder andere inzicht gegeven in de voortgang en effectiviteit van activiteiten die Nederland ontplooit in het kader van de veiligheidsinzet in Irak.
Het kabinet geeft zich er tegelijkertijd rekenschap van dat de Nederlandse bijdrage een bescheiden aandeel is binnen een groter geheel. Het is daarom van belang om realistisch en duidelijk te zijn in het formuleren van doelstellingen.
Erkent u dat de inzet van onze krijgsmacht beter gericht kan worden op de verdediging van ons eigen grondgebied (en dat van onze bondgenoten) en de bescherming van Nederlandse belangen dan op zinloze buitenlandse missies? Zo nee, waarom niet?
Nee. De krijgsmacht is toegerust om het eigen en het bondgenootschappelijk grondgebied te verdedigen alsook om de internationale rechtsorde te bevorderen, zoals vastgelegd in de Grondwet. Het kabinet is en blijft van mening dat de internationale aanwezigheid in Irak en de Nederlandse bijdrage daaraan in het belang is van Nederland en van Europa. Tevens is het kabinet van mening dat Nederland door het leveren van een proportionele bijdrage aan NAVO-missies, zoals die in Irak, bijdraagt aan de kracht van het NAVO-bondgenootschap als zodanig.
Een Nederlander die vast zit in Spanje vanwege een ongegronde plaatsing op een lijst |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederlander in Spanje vast voor terrorismeverdenking waar Nederland niets van weet»?1
Ja.
Wat is de reden dat de Nederlander uit Tilburg, die nu vastzit in Spanje, door Spanje wordt beschouwd als «een gevaar voor de nationale veiligheid?»
De zaak van betrokkene is op dit moment onder de rechter. Bovendien zijn wij gebonden aan onder andere de AVG rondom individuele casuïstiek. Wij moeten daarom – zoals gebruikelijk – terughoudend zijn in mijn beantwoording over de concrete casus.
In algemene zin heeft Nederland geen toegang tot de Spaanse informatie die ten grondslag ligt aan de Spaanse beslissingen en kunnen we ons niet mengen in de Spaanse rechtsgang. Wij kunnen u wel mededelen dat het Openbaar Ministerie het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft geïnformeerd dat betrokkene, zoals reeds bekend, niet wordt of werd verdacht van enig strafbaar feit gepleegd in Nederland en niet strafrechtelijk gesignaleerd staat of heeft gestaan. Het Openbaar Ministerie heeft deze informatie eerder al gedeeld met de advocaat van betrokkene. Betrokkene is ook niet gesignaleerd door andere Nederlandse overheidsinstanties. Voorts heeft de Nederlandse Politie van de Spaanse autoriteiten vernomen dat betrokkene niet is aangehouden op grond van informatie van de Nederlandse politie.
Kunt u bevestigen dat deze man niet wordt verdacht door Nederland vanwege deelname aan een terreurcel uit Arnhem?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat Spanje deze informatie lijkt te hebben terwijl het Openbaar Ministerie (OM) en de Nederlandse politie aangeven dat hij niet verdacht wordt van terrorisme?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de communicatie tussen de Spaanse en Nederlandse autoriteiten in dit specifieke geval?
Betrokkene is inmiddels uitgezet en teruggekeerd in Nederland. Gedurende de periode van detentie is er op diverse momenten contact geweest tussen de Spaanse en Nederlandse autoriteiten. In het kader van de consulaire bijstand aan betrokkene heeft de Nederlandse ambassade in Madrid meermaals contact gehad met de Spaanse autoriteiten. Ook heeft de Nederlandse politie contact gehad met de Spaanse autoriteiten over de aanhouding en heeft het Openbaar Ministerie de informatie met betrekking tot de vermeende signalering gedeeld met de advocaat van betrokkene. De Nederlandse politie heeft uit eigen beweging meermaals contact opgenomen met de Spaanse politie om erop te wijzen dat betrokkene in Nederland niet wordt verdacht van enig strafbaar feit en niet gesignaleerd staat of heeft gestaan. Daarnaast hebben het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken nauw samengewerkt om duidelijkheid te krijgen over de situatie van betrokkene. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft betrokkene ondersteund door consulaire bijstand te verlenen. De ambassade heeft betrokkene en familie gewezen op de mogelijkheid een Nederlandse advocaat in Spanje in te schakelen. Daarnaast is betrokkene door twee medewerkers van de Nederlandse ambassade in Madrid en de Honorair Consul van Valencia bezocht. En is er regelmatig contact geweest met betrokkene, diens familie en advocaten.
Wordt er actief samengewerkt om tot opheldering en een spoedige oplossing te komen voor de betrokken Nederlander?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre is de bewering van eerder onderzoek door Argos, Follow the Money en NRC, dat Nederland namen onterecht heeft gedeeld met andere landen, van invloed op deze specifieke zaak?
De betrokkene in deze zaak wordt in Nederland niet verdacht van enig strafbaar feit en stond of staat niet gesignaleerd door Nederlandse overheidsinstanties. De vraagstelling van eerder onderzoek lijkt daarmee los te staan van deze zaak. Zie voor een uitgebreide reactie hierop de beantwoording van de vragen van het Kamerlid Azarkan (DENK) over de NPO Radio 1-uitzending van Argos op zaterdag 11 juni 2022: – Een onzichtbare muur – en het delen van persoonsgegevens met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3907) en de Kamerbrief met kenmerk 29 754, nr. 679.
Kunt u duidelijkheid geven over het beleid inzake deze casus omtrent het delen van namen met andere landen?
De aanzienlijke dreiging die uitgaat van terrorisme en ernstige criminaliteit, zoals mensenhandel en drugssmokkel stopt niet bij onze landsgrenzen. Daarom is het cruciaal om gezamenlijk met onze Europese en internationale partners op te treden en, binnen de daarvoor geldende afspraken en wettelijke kaders, informatie te delen. Belangrijk onderdeel hiervan is het kunnen signaleren van personen en het delen van informatie. Het signaleren en daarmee ook het inzichtelijk maken van reisbewegingen van personen die centraal staan in onderzoeken van terrorisme en ernstige criminaliteit is essentieel voor het opsporen en vervolgen van deze personen. Voor het signaleren van personen door bevoegde instanties bestaan wettelijke afwegingskaders die met grote zorgvuldigheid worden gehanteerd, waarbij beslissingen worden genomen met goedkeuring van het bevoegd gezag. Hetzelfde geldt voor de verwerking en verwijdering van deze persoonsgegevens. Voor het opheffen van een signalering bestaan wettelijke kaders en richtlijnen ter bescherming van de burger. Voor een uitgebreidere toelichting op de verschillende wettelijke kaders en onder meer de mogelijkheden tot inzage van gegevens, verwijzen wij u naar de beantwoording van de vragen van het Kamerlid Azarkan (DENK) over de NPO Radio 1-uitzending van Argos op zaterdag 11 juni 2022: – Een onzichtbare muur – en het delen van persoonsgegevens met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3907) en de Kamerbrief met kenmerk 29 754, nr. 679.
Welke criteria worden gehanteerd bij het delen van deze informatie en hoe wordt voorkomen dat onschuldige burgers hier de dupe van worden?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is de standaardprocedure voor het delen van dit soort informatie tussen EU-lidstaten en landen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat doet de regering om ervoor te zorgen dat onterechte signaleringen in databases worden gecorrigeerd en de betrokkenen hierover worden geïnformeerd?
Hierbij moet onderscheid gemaakt worden tussen signalering door een Nederlandse instantie, een signalering via het Europol- of Interpolsysteem en signaleringen door derde landen. Bij een onterechte signalering door een Nederlandse instantie kan de politie binnen de daarvoor wettelijke kaders overgaan tot verwijdering van de signalering en mogelijk vernietiging van gegevens in haar eigen systemen. Bij een onterechte Interpol signalering heeft iedereen de mogelijkheid om en schriftelijk verzoek in te dienen voor toegang tot, wijziging of verwijdering van gegevens in het Interpol informatiesysteem die hem/haar aangaan.2 Bij een eventuele onterechte signalering door derde landen is het handelingsperspectief van de Nederlandse overheid beperkt. Wij verwijzen graag naar de brief van 31 mei jl. (kenmerk 29 754, nr. 679) waarbij nader wordt ingegaan op onterechte signaleringen en het handelingsperspectief.
Hoe wordt gewaarborgd dat privacy en burgerrechten niet in het geding zijn wanneer er informatie wordt uitgewisseld over Nederlandse burgers met buitenlandse autoriteiten?
Zowel bij signalering door een Nederlandse instantie, als bij Europol/Interpol signaleringen zijn er duidelijke wettelijke kaders en regels die toezien op de privacy en burgerrechten. Dat geldt ook voor het delen van informatie. Bovendien is de privacyfunctionaris van de signalerende instantie betrokken bij inzage, correctie of wijziging van een signalering.3
Hoe beoordeelt u de bewering van de betrokkene dat hij enkel vanwege zijn associaties in Nederland als een potentieel gevaar wordt beschouwd in Spanje?
De betrokkene in deze zaak wordt in Nederland niet verdacht van enig strafbaar feit en stond of staat niet gesignaleerd door Nederlandse overheidsinstanties. Zoals eerder aangegeven heeft Nederland geen toegang tot de Spaanse informatie en kunnen wij ons niet mengen in een Spaanse procedure. De Nederlandse politie heeft tevens uit eigen beweging meermaals contact opgenomen met de Spaanse politie om erop te wijzen dat betrokkene in Nederland niet wordt verdacht van enig strafbaar feit en niet gesignaleerd staat of heeft gestaan. Voorts heeft de Nederlandse Politie van de Spaanse autoriteiten vernomen dat betrokkene niet is aangehouden op grond van informatie van de Nederlandse politie.
Bent u het ermee eens dat er sprake is van een ernstige situatie als de man in kwestie onterecht vastgehouden wordt op basis van foutieve informatie?
Deze vraag veronderstelt dat de situatie van betrokkene het gevolg is van het delen van onjuiste of verouderde informatie. De feiten in deze casus, voor zover nu bekend, ondersteunen die veronderstelling niet. Zie daartoe ook antwoord op vraag 13. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken hebben nauw samengewerkt om duidelijkheid te krijgen over de situatie van betrokkene. Er is op verschillende momenten contact geweest tussen de Spaanse en Nederlandse autoriteiten. Daarbij dient wel rekening gehouden te worden met het gegeven dat Nederland zich niet mag en kan mengen in de strafrechtsgang van een Nederlandse burger in een andere staat op grond van het volkenrechtelijke principe van soevereiniteit van staten en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Wel kan een Nederlandse gedetineerde een beroep doen op Buitenlandse Zaken voor consulaire bijstand. Dat is in dit geval ook gedaan. Zie ook antwoord op vraag 5 en 6.
Welke stappen worden ondernomen om de Nederlander consulaire hulp te bieden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken informeert Nederlandse gedetineerden over de mogelijkheid van begeleiding in het kader van consulaire bijstand. Het staat elke Nederlandse gedetineerde vrij om gebruik te maken of af te zien van consulaire bijstand.4 In dit geval verleende Buitenlandse Zaken consulaire bijstand aan betrokkene.
Zoals aangegeven heeft de ambassade betrokkene en familie gewezen op de mogelijkheid om een Nederlandse advocaat in Spanje in te schakelen. Daarnaast is betrokkene door twee medewerkers van de Nederlandse ambassade in Madrid en de Honorair Consul in Valencia bezocht.
De stelling dat de advocaat geen reactie of hulp heeft ontvangen van de Nederlandse ambassade is niet juist. Betrokkene werd in Spanje bijgestaan door een pro-deo advocaat en in Nederland door een eigen advocaat. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de advocaat in Nederland te woord gestaan en de gestelde vragen zijn mondeling en schriftelijk beantwoord. Ook met de Spaanse pro deo advocaat werden telefonische contacten onderhouden door de ambassade. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verleent alleen consulaire bijstand en kan verder geen juridische adviezen verstrekken, anders dan een verwijzing naar lokale juridische rechtsbijstand.
Waarom heeft de advocaat van de betrokkene geen reactie of hulp ontvangen van de Nederlandse ambassade in Madrid?
Zie antwoord vraag 15.
Zijn er andere gevallen bekend waarin Nederlandse burgers problemen hebben ondervonden bij buitenlandse reizen als gevolg van onjuiste of verouderde informatie die is gedeeld? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en wat heeft de regering hieraan gedaan?
Deze vraag veronderstelt dat de situatie van betrokkene het gevolg is van het delen van onjuiste of verouderde informatie. De feiten in deze casus, voor zover nu bekend, ondersteunen die veronderstelling niet. Voor inzicht in het handelingsperspectief voor Nederlandse burgers wanneer dit wél het geval is verwijzen wij u naar de brief van 31 mei jl. (kenmerk 29 754, nr. 679) waarbij nader wordt ingegaan op onterechte signaleringen en het handelingsperspectief.
Is de informatie in de signaleringssystemen die gedeeld wordt met andere lidstaten doorgelicht op onjuiste of verouderde informatie?
Er vindt doorlopend toetsing plaats in de signaleringssystemen op onjuiste of verouderde informatie. Als daar aanleiding toe is, worden signaleringen verwijderd.
Bent u bereid om alle onschuldige mensen die op basis van onjuiste en verouderde informatie zo snel mogelijk uit alle signaleringssystemen te halen en uw excuses aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
De rol die de Nederlandse overheid kan spelen om de gevolgen van een onterechte signalering te mitigeren, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden in een individuele zaak. Elke oplossing, voor zover deze voor handen is, zal in de praktijk maatwerk vereisen. Zie verder ook antwoord op vraag 11 en de Kamerbrief van 31 mei jl. (kenmerk 29 754, nr. 679).
Hoe wordt voorkomen dat discriminatie of vooroordelen een rol spelen bij het plaatsen van personen op signaleringslijsten?
Er bestaan juridische voorwaarden bij signaleringen die stellen dat het systeem niet wordt gebruikt voor bijvoorbeeld discriminatoire of politieke doeleinden, daarmee wordt voorkomen dat discriminatie of vooroordelen een rol spelen. Vanwege de AVG kan de Autoriteit Persoonsgegevens hierop ook toezicht houden. Voor een uitgebreidere toelichting op de verschillende wettelijke kaders en onder meer de mogelijkheden tot inzage van gegevens, verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het Kamerlid Azarkan (DENK) over de NPO Radio 1-uitzending van Argos op zaterdag 11 juni 2022: «Een onzichtbare muur» en het delen van persoonsgegevens met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3907).
Hoe reageert u op het feit dat de Nederlander stelt dat zijn leven is verpest door deze onterechte signalering?
Zoals aangegeven staat of stond hij niet gesignaleerd door de Nederlandse overheidsdiensten. Dat neemt niet weg dat wij ons voor kunnen stellen dat de ontstane situatie een enorme impact heeft op het leven van betrokkene en zijn naasten.
Tijdens het vragenuur op 4 oktober 2022 gaf u aan dat u samen met Buitenlandse Zaken en de politie zou kijken waar het aan ligt dat mensen op zo een lijst kwamen, wat is hier uitgekomen?
Tijdens het vragenuur van 4 oktober 2022 en in de brief van 19 oktober 20225 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer toegezegd dat mijn ministerie, binnen de wettelijke en praktische mogelijkheden, met de politie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt hoe mensen kunnen worden geholpen die vanwege een onterechte signalering hinder ondervinden bij het reizen naar derde landen. Over de uitkomsten van deze gesprekken heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd in de brief van 31 mei 2023.6 In deze brief is aangegeven dat de situaties en omstandigheden zeer uiteenlopen en maatwerk daarom altijd vereist is.
In algemene zin geldt dat, als er sprake is van een signalering door een Nederlandse instantie, deze personen zich kunnen melden bij de desbetreffende Nederlandse signalerende instantie om een inzageverzoek te doen via de daarvoor bestaande reguliere mogelijkheden van de instantie.7 Bij een signalering door een derde land zijn de interventiemogelijkheden van Nederland zeer beperkt, omdat Nederland niet in de rechtsorde van andere landen kan treden. Als een Nederlander door een weigering van de toegang tot een derde land ter plaatse in nood komt, dan kan hij of zij natuurlijk altijd een beroep doen op consulaire bijstand.
Wij willen hierbij benadrukken dat het in de praktijk buitengewoon ingewikkeld blijkt om erachter te komen waarom een persoon bij een buitenlandse grens wordt tegengehouden en/of aangehouden. Daarom blijft het Ministerie van Justitie en Veiligheid in goed contact met alle betrokken partners, waaronder het Ministerie van Buitenlandse Zaken over consulaire bijstand en met de politie over signaleringen en aanhoudingen.
Zijn er gesprekken of onderhandelingen gaande tussen de Nederlandse en Spaanse autoriteiten om deze specifieke zaak op te lossen en de Nederlander zo snel mogelijk naar Nederland terug te brengen?
Betrokkene is inmiddels door de Spaanse autoriteiten uitgezet en teruggekeerd in Nederland.
De inzet van de door Nederland geleverde F-16 gevechtsvliegtuigen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Legt Nederland, net zoals Denemarken, beperkingen op aan de wijze waarop Oekraïne de door Nederland geleverde F-16 gevechtsvliegtuigen mag inzetten op het slagveld? Zo ja, wat zijn deze beperkingen? Zo nee, betekent dit dus dat Oekraïne de door Nederland geleverde gevechtsvliegtuigen ook mag inzetten om aanvallen uit te voeren in Rusland zelf?
Het kabinet heeft de intentie uitgesproken om F-16»s te leveren aan Oekraïne. Daadwerkelijke levering vergt dat aan alle voorwaarden en voorbereidingen is voldaan.1 Deze voorwaarden beslaan onder andere dat de training van de vliegers en het ondersteunend personeel voltooid moet zijn en de benodigde infrastructuur in Oekraïne gereed. Tevens moet de realisatie van dit alles internationaal afgestemd worden met de landen van de coalitie. Voor de daadwerkelijke levering van toestellen is de formele toestemming van de Verenigde Staten nodig. De precieze aantallen, configuratie en het mee te leveren materiaal zijn nog niet vastgesteld.
Voor alle leveringen van militair materieel aan Oekraïne wordt afgesproken dat Oekraïne zich bij de inzet van geleverd materieel houdt aan het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze enkel ten behoeve van zelfverdediging in te zetten.
Voor deze levering wordt een zorgvuldige toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Uw Kamer wordt op termijn nader geïnformeerd over het beoogde tijdpad van levering.
Kunt u deze vraag binnen drie weken beantwoorden?
Wegens de benodigde interdepartementale afstemming zijn deze schriftelijke vragen enige dagen te laat beantwoord.
Rol meesterdiplomaat Frans Timmermans bij vrijlating Venezolaanse drugsbaron Hugo Carvajal |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat Frans Timmermans, toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken, Carvajal op 28 juli 2014 op Aruba, waar de drugsbaron drie dagen in de gevangenis had gezeten, vrijliet?1
Ik ben bekend met kwestie Carvajal en berichtgeving daarover in diverse media.
Bent u bekend met het feit dat de Verenigde Staten, de Drug Enforcement Administration (DEA), Peter Blanken, hoofdofficier van Justitie op Aruba, en de Arubaanse rechter-commissaris Yvonne van Wersch destijds verbijsterd en woedend reageerden? En dat hoofdofficier Blanken het besluit van Minister Timmermans «een novum» noemde en het volgende stelde: «Laat het duidelijk zijn dat deze beslissingen door Nederland zijn genomen. Het is vervelend dat Aruba hierop wordt aangekeken. Wij willen door Amerika niet als een onbetrouwbare partner worden gezien.»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat drugsbaronnen en zware criminaliteit bestreden dienen te worden? Zo ja, hoe duidt u het lakse optreden destijds van Timmermans en deelt u de mening dat dit weinig goeds belooft als Timmermans het onverhoopt voor het zeggen krijgt? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het Nederlandse offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit bestaat uit een brede nationale aanpak: een combinatie van zowel preventieve als repressieve maatregelen om o.a. criminele netwerken en hun verdienmodellen aan te pakken. De focus ligt op voorkomen, verstoren van het verdienmodel, bestraffen en beschermen. Ook in internationaal verband wordt samengewerkt om de wereldwijd vertakte criminele netwerken, machtsstructuren en verdienmodellen te verstoren en te ontmantelen.2 Op de langere termijn moet dit ervoor zorgen dat Nederland een minder aantrekkelijke plek is voor de productie, invoer, doorvoer en export van illegale verdovende middelen en het witwassen en investeren van crimineel vermogen.
Heeft u de bereidheid om te onderzoeken waarom Timmermans, thans premierkandidaat, op eigen houtje plotseling besloot Carvajal vrij te laten? Graag een gedetailleerd antwoord, waarbij u ook aangeeft of u de rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken hierbij onderzoekt.
De heer Carvajal was de beoogd Venezolaans consul generaal op Aruba. Hij is destijds na aankomst in Oranjestad gearresteerd. Justitie is een autonome bevoegdheid van Aruba. Diplomatieke en consulaire relaties, inclusief immuniteit, zijn bevoegdheden van het Koninkrijk. Alleen de Minister van Buitenlandse Zaken is bevoegd daarover een beslissing te nemen. Op grond van internationaal recht (Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen uit 1963) moest de heer Carvajal worden vrijgelaten. Onduidelijkheid over zijn exacte status en immuniteit bij aankomst in Aruba ontstond doordat de nota van het Venezolaanse consulaat – generaal te Oranjestad waarin melding werd gemaakt van zijn aanwijzing als consul – generaal niet via de geëigende diplomatieke kanalen was ontvangen. Na juridische duiding van de feitelijke situatie is mijn ambtsvoorganger, na overleg met betrokken ambtsgenoten, tot de conclusie gekomen dat Venezuela er op mocht vertrouwen dat de heer Carvajal voorlopig, in afwachting van de verlening of weigering van het exequatur, tot de werkzaamheden van consul-generaal was toegelaten. Hij genoot derhalve de immuniteiten die voortvloeien uit de functie van consul-generaal. Op grond van artikel 23 van het eerder genoemde Verdrag van Wenen is de heer Carvajal vervolgens persona non grata verklaard en heeft hij het Koninkrijk verlaten.
De kwestie is, inclusief de rol van de Minister van Buitenlandse Zaken, in 2014 uitvoerig toegelicht aan de hand van antwoorden op Kamervragen.3
De levering van F16’s aan Oekraïne |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het juist dat u op 20 augustus 2023 heeft besloten om F16’s te leveren aan Oekraïne?1
Het kabinet heeft de intentie uitgesproken om F-16»s te leveren aan Oekraïne. Daadwerkelijke levering vergt dat aan alle voorwaarden en voorbereidingen is voldaan.2 Deze voorwaarden beslaan onder andere dat de training van de vliegers en het ondersteunend personeel voltooid moet zijn en de benodigde infrastructuur in Oekraïne gereed. Tevens moet de realisatie van dit alles internationaal afgestemd worden met de landen van de coalitie. Voor de daadwerkelijke levering van toestellen is de formele toestemming van de Verenigde Staten nodig. De precieze aantallen, configuratie en het mee te leveren materiaal zijn nog niet vastgesteld.
Voor alle leveringen van militair materieel aan Oekraïne wordt afgesproken dat Oekraïne zich bij de inzet van geleverd materieel houdt aan het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze enkel ten behoeve van zelfverdediging in te zetten.
Voor deze levering wordt een zorgvuldige toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Uw Kamer wordt op termijn nader geïnformeerd over het beoogde tijdpad van levering.
Waarom legt u een dergelijk ingrijpend besluit niet eerst voor aan de Kamer?
Militaire steunverlening aan Oekraïne is door uw Kamer niet controversieel verklaard. Het kabinet zal ook in demissionaire status Oekraïne blijven bijstaan tegen de Russische agressie.
Om hoeveel toestellen gaat het?
Nederland zal naar verwachting 12 tot 18 toestellen beschikbaar stellen aan het F-16 trainingscentrum in Roemenië. De overige beschikbare toestellen zijn in principe bedoeld voor levering aan Oekraïne, maar de precieze aantallen zijn nog niet definitief vastgesteld, dat hangt af van verschillende factoren.
Welke afspraken zijn gemaakt over de inzet van de straaljagers? Mogen zij worden ingezet op Russisch grondgebied?
Zie de beantwoording op vraag 1.
Hoe wordt met dit besluit voorkomen dat de oorlog verder escaleert?
Oekraïne is een soeverein land dat het recht heeft om zich tegen de Russische gewapende aanval te verdedigen, op basis van artikel 51 van het VN-Handvest. Om Oekraïne ook in deze fase van het conflict in staat te stellen invulling te geven aan zijn legitieme recht op zelfverdediging, heeft een groot aantal internationale partners de militaire steun aan Oekraïne geïntensiveerd, waaronder door de levering van zwaarder materieel. Ook Nederland heeft daartoe besloten.
De Nederlandse inzet is om (verdere) escalatie te voorkomen en om Oekraïne in staat te stellen zich beter te verdedigen tegen de Russische gewapende aanval. De wapenleveranties worden zorgvuldig getoetst aan de EU-wapenexportcriteria.
Deelt u de mening dat dit besluit eerst aan de Kamer moet worden voorgelegd, alleen al vanwege de demissionaire status van de regering?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het artikel in Politico waarin er wordt bericht dat de civiele EU missie aan de grens tussen Azerbeidzjan en Armenië onder vuur zou zijn genomen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in Politico1 door Gabriel Gavin waarin er gesproken wordt over een schietincident door de grenswachters aan de Azerbeidzjaanse zijde, waarbij de in de regio aanwezige civiele EU-missie aan de grens tussen Armenië en Azerbeidzjan reëel gevaar liep?
Ik heb kennis genomen van dit artikel.
Hoe beoordeelt u het aanwezige risico voor de waarnemers van de EU-missie aan de grens tussen Armenie en Azerbeidzjan na het schietincident?
De EU Monitoring Mission in Armenia (EUMA) observeert de veiligheidssituatie langs de Armeense zijde van de internationale grens met Azerbeidzjan en is een belangrijk onderdeel van de inspanningen van de EU ter ondersteuning van vrede en veiligheid in deze regio. In dit gebied komen vaker schietincidenten voor. De EU-missie was aanwezig in het gebied waar het schietincident op 15 augustus jl. zoals genoemd in het Politico-artikel plaatsvond. EUMA kon niet vaststellen door wie er destijds geschoten is en wat het exacte doelwit was, omdat de afstand van de schoten tot de aanwezige waarnemers te groot was. EUMA mitigeert de risico’s door vooraf aan de relevante autoriteiten van Armenië en Azerbeidzjan kenbaar te maken waar en wanneer patrouilles zullen plaatsvinden. Dit gebeurt onder andere via de EU Speciaal Vertegenwoordiger Toivo Klaar.
Op 19 september jl. is Azerbeidzjan begonnen met gewapende acties in Nagorno-Karabach. Er zijn rond het gebied bij Lachin en Stepanakert precisie drone- en raketaanvallen van militaire doelwitten uitgevoerd en heeft een beperkt grondoffensief plaatsgevonden. Op 20 september is een staakt-het-vuren overeengekomen dat op het moment van schrijven redelijk stand lijkt te houden. Ondanks dat er op het moment van schrijven geen incidenten bij de Azerbeidzjaanse-Armeense grens gemeld zijn, zijn er scenario’s denkbaar waar eventuele maatregelen getroffen moeten worden om de veiligheid van de waarnemers van de EU-missie te vergroten. Op dit moment wordt de beveiliging van EUMA verzorgd door de Armeense strijdkrachten, aangezien de missie enkel een mandaat heeft om op Armeens grondgebied te opereren. Nederland blijft de situatie nauwlettend volgen en blijft in contact met de leiding van EUMA.
Bent u bereid om op Europees niveau de regering van Azerbeidzjan te laten weten dat dit ontoelaatbaar is en de herhaling ervan mogelijke consequenties zou kunnen hebben?
Allereerst heeft EUMA niet kunnen vaststellen door wie er op 15 augustus jl. geschoten is en wat het exacte doelwit was, omdat de afstand van de schoten tot de aanwezige waarnemers te groot was. Over het functioneren en opereren van EUMA staat de EU met de partijen in contact. Onder andere de EU Speciaal Vertegenwoordiger speelt hierin een belangrijke rol. EUMA rapporteert aan Brussel over de gebeurtenissen. Indien nodig, kunnen lidstaten gezamenlijk operationele maatregelen of andere stappen bespreken die de veiligheid van missieleden vergroten.
Deelt u de mening dat de recente ontwikkelingen zoals de blokkade van Lachin-corridor door Azerbeidzjan de lopende initiatieven voor een duurzame vrede in de regio steeds bemoeilijken?
Zoals eerder met uw Kamer is gedeeld2 hebben Nederland en de EU Azerbeidzjan regelmatig aangesproken op zijn verantwoordelijkheid om vrije doorgang van personen, voertuigen en vracht via de Lachin-doorgang te garanderen, conform de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof op 22 februari 2023. Vóór de militaire escalaties van 19 september leek er overeenstemming tussen de betrokken partijen om hulpgoederen via de Lachin- en Aghdam-corridors toe te laten. Toen de escalaties plaatsvonden waren beide toegangswegen tijdelijk volledig afgesloten. Op het moment van schrijven zijn beide corridors weer geopend voor humanitaire doeleinden.
Nederland is uiterst bezorgd over de zorgwekkende ontwikkelingen die sinds 19 september jl. in Nagorno-Karabach plaatsvinden, en veroordeelt de militaire escalatie door Azerbeidzjan. Deze nieuwe ontwikkelingen bemoeilijken de lopende initiatieven voor een duurzame vrede in de regio. Nederland steunt het statement van de Hoge Vertegenwoordiger Josep Borrell d.d. 21 september jl., waarin hij namens de EU Azerbeidzjan dwingend oproept de veiligheid en de rechten van de Armeense bevolking van Nagorno-Karabach te waarborgen en ongehinderde toegang voor humanitaire hulp te verzorgen. Ik heb daar in mijn gesprek met mijn Azerbeidzjaanse evenknie in New York op 21 september jl. eveneens op aangedrongen.
Hoe ziet u de momenteel aan elkaar parallel lopende vredesonderhandelingen tussen Armenië en Azerbeidzjan waarbij zowel de EU als Rusland als mediator opereren?
De huidige ontwikkelingen in Nagorno-Karabach bemoeilijken de parallel lopende vredesonderhandelingen. Nederland zal desondanks in Europees verband Azerbeidzjan en Armenië blijven aanspreken op het belang van een hervatting van de onderhandelingen met het oog op het bereiken van een duurzaam vredesakkoord. Daarbij rust wel een bijzondere verantwoordelijkheid op Azerbeidzjan om de rechten en de veiligheid van de etnische Armeniërs in Nagorno-Karabach te garanderen, en de territoriale integriteit van Armenië te herbevestigen. In zijn statement namens de EU roept de Hoge Vertegenwoordiger hiertoe dan ook op en Nederland steunt dit.
Voor Nederland is de rol van de EU in het bemiddelingsproces leidend. Ook de VS spelen een rol in de bemiddeling tussen Armenië en Azerbeidzjan. Nederland spoort de EU aan de inspanningen zo goed mogelijk af te stemmen met de VS.
Rusland blijft ook betrokken bij het conflict middels separate trilaterale vredesbesprekingen met Armenië en Azerbeidzjan. Tevens heeft Rusland een rol in het trilateraal gesloten akkoord van 2020 door het aanbieden van peacekeepers. Rusland heeft het staakt-het-vuren gefaciliteerd na de militaire escalatie die op 19 september jl. begon.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De levering van F-16’s aan Oekraïne |
|
Tom van der Lee (GL), Alexander Hammelburg (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Deelt u het inzicht dat het belang groot is van een zo spoedig mogelijke levering voor de strijd voor Oekraïense onafhankelijkheid en veiligheid voor haar burgers?
Ja.
Kunt u meer inzicht geven in het tijdpad voor levering?
Het kabinet heeft de intentie uitgesproken om F-16’s te leveren aan Oekraïne. Daadwerkelijke levering vergt dat aan alle voorwaarden en voorbereidingen is voldaan.1 Deze voorwaarden beslaan onder andere dat de training van de vliegers en het ondersteunend personeel voltooid moet zijn en de benodigde infrastructuur in Oekraïne gereed. Tevens moet de realisatie van dit alles internationaal afgestemd worden met de landen van de coalitie. Voor de daadwerkelijke levering van toestellen is de formele toestemming van de Verenigde Staten nodig. De precieze aantallen, configuratie en het mee te leveren materiaal zijn nog niet vastgesteld.
Voor alle leveringen van militair materieel aan Oekraïne wordt afgesproken dat Oekraïne zich bij de inzet van geleverd materieel houdt aan het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze enkel ten behoeve van zelfverdediging in te zetten.
Voor deze levering wordt een zorgvuldige toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Uw Kamer wordt op termijn nader geïnformeerd over het beoogde tijdpad van levering.
Aan welke voorwaarden moet worden voldaan voordat de levering plaats kan vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verloopt de training van de Oekraïense piloten?
De training van de eerste Oekraïense vliegers en grondpersoneel is gestart in Denemarken en verloopt momenteel naar behoren. Zoals eerder aan de Kamer gemeld2, verzorgt ook het Verenigd Koninkrijk vliegopleiding voor Oekraïne. Voor de duurzame invulling van de F-16 trainingsbehoefte van Oekraïne werkt Nederland samen met partners aan het opzetten van een trainingscentrum in Roemenië. Aanvullend hebben de Verenigde Staten in augustus jl. publiekelijk bekendgemaakt dit najaar te starten met het opleiden van Oekraïense vliegers. De beheersing van de Engelse taal door de cursisten blijft een punt van aandacht. Taaltraining maakt daarom een essentieel deel uit van de vliegopleidingen.
Kunt u al meer zeggen over het aantal toestellen dat Nederland, Denemarken en andere landen kunnen leveren?
Nederland zal naar verwachting 12 tot 18 toestellen beschikbaar stellen aan het F-16 trainingscentrum in Roemenië. De overige beschikbare toestellen zijn in principe bedoeld voor levering aan Oekraïne, maar de precieze aantallen zijn nog niet definitief vastgesteld, dat hangt af van verschillende factoren.
Denemarken heeft publiekelijk aangegeven 19 F-16 toestellen te zullen leveren aan Oekraïne. Ook Noorwegen heeft kenbaar gemaakt bereid te zijn F-16’s te doneren, beschikbare aantallen zijn nog onbekend.
Het artikel ‘‘You don’t survive that’: Ukraine sappers dice with death to clear Russian mines’ |
|
Peter Valstar (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel ««You don’t survive that»: Ukraine sappers dice with death to clear Russian mines»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat de aanwezigheid van grote aantallen landmijnen op dit moment een van de voornaamste obstakels voor het Oekraïnse offensief is?
Ja.
Welke stappen zijn er in dit kader al gezet of in gang gezet om uitvoering te geven aan de motie van de leden Brekelmans en Sjoerdsma (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2680) over een voortvarend plan voor ophoging van de productie en levering van operationele ondersteuningssystemen, en daarvan in het bijzonder systemen voor ontmijning?
Het kabinet geeft zo veel mogelijk gehoor aan de Oekraïense verzoeken tot de levering van (aanvullende) mijnruimsystemen, in lijn met motie Brekelmans en Sjoerdsma. Nederland heeft al detectoren, Bozena- en Scan Jack mijnruimsystemen, Man Portable Line Charges voor mijn-doorbraak, mijn-ploegen en rollers voor gebruik in combinatie met de pantservoertuigen en verdere mijnruim uitrusting geleverd en zal in de nabije toekomst aanvullende capaciteiten op het gebied van mijnbestrijding leveren. Defensie verkent met de industrie de levering van aanvullende en innovatieve capaciteiten op dit gebied.
Het kabinet blijft zich, conform de genoemde motie, maximaal inzetten om Oekraïne de militaire steun te leveren die nodig is. Nederland doet dat samen met een brede coalitie van internationale partners.
Deelt u de analyse dat kapitale ontmijningssystemen (zoals genietanks) die weliswaar capabel zijn maar niet in grote aantallen kunnen worden geleverd, niet per se het meest geschikt zijn voor de Oekraïnse manier van optreden die vaak bestaat uit een hoeveelheid verspreide aanvallen op compagnie- of bataljonsniveau?
Defensie levert diverse capaciteiten voor mijndoorbraak passend bij de (operationele) Oekraïense behoefte zoals die door Oekraïne worden aangegeven bij het International Donor Coördination Center (IDCC). Zoals bij iedere levering is de Oekraïense behoefte leidend. Oekraïne geeft aan behoefte te hebben aan zowel kapitale ontmijningssystemen als andere capaciteiten op dit gebied.
Deelt u de analyse dat er hierom een grote behoefte voor Oekraïne is aan kleine en goedkope ontmijningssystemen die door infanterie kunnen worden gebruikt en die relatief makkelijk te produceren zijn, vergelijkbaar met hoe drones in de oorlog worden gebruikt? Deelt u daarnaast de analyse dat vergelijkbare systemen van nut kunnen zijn om bijvoorbeeld bevoorrading of afvoer van gewonden te vergemakkelijken in gebieden die nog niet geheel ontmijnd zijn?
Ja, zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat de ontwikkelingen die in Oekraïne gaande zijn, zoals lokale ontwikkeling van ontmijningsvoertuigen en goedkope onbemande voertuigjes gestimuleerd en ondersteund dienen te worden? Hoe kunnen de Nederlandse Staat of Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen helpen met deze ontwikkeling, en hoe wordt daarop ingezet?2
Ja. Het is positief dat Oekraïne de benodigde capaciteiten op het vlak van ontmijning zelf ontwikkelt. De inzet van het kabinet is erop gericht zo goed mogelijk aan de Oekraïense behoefte te voldoen. Dat omvat ook waar mogelijk het ondersteunen van Oekraïense productiecapaciteit.
Naast bijdragen aan ontmijning voor militaire doeleinden, levert Nederland ook een bijdrage aan humanitaire ontmijning in bevrijde gebieden, gericht op het ruimen van achtergebleven mijnen en oorlogsexplosieven. Via een bijdrage aan United Nations Development Programme (UNDP) wordt waar mogelijk ingezet op aankoop van materieel in Oekraïne zelf. Daarnaast heeft Nederland een bijdrage geleverd aan ontwikkeling en gebruik van eenvoudige innovatieve drone technologie, waarmee in eerste testen door de State Emergency Service van Oekraïne een veelvoud aan mijnen kon worden gedetecteerd vergeleken met de gebruikelijke technische methoden.
Hoe vindt er op dit moment internationale financiering van dergelijke initiatieven plaats vanuit internationale instrumenten zoals het International Fund for Ukraine en de EU-instrumenten European defence industry reinforcement through common procurement act (EDIRPA) en Act in Support of Ammunition Production (ASAP)? Zijn deze instrumenten ook toegankelijk voor Oekraïnse productie van innovatieve methoden om een antwoord te bieden op het probleem van de Russische mijnen?
De internationale financiering van dit soort innovatie geschiedt onder andere door de bovenstaande initiatieven, waarbij bijvoorbeeld het International Fund for Ukraine (IFU) toegankelijk is voor Oekraïense deelname. De EU-instrumenten richten zich in de eerste plaats op het vergroten van de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie (ASAP) en het bevorderen van gemeenschappelijke aanschaf van capaciteiten door lidstaten (EDIRPA) en zijn zodoende niet toegankelijk voor Oekraïense deelname.
Hoe is Nederland van plan zich in te zetten om het Oekraïnse antwoord op de landmijnen effectiever te maken en de toegang tot financiering van innovatieve oplossingen die zowel in als buiten Oekraïne geproduceerd worden te vergroten?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Het kabinet zet zich doorlopend in om aan de Oekraïense operationele behoefte te voldoen. Zo ook op het gebied van mijnbestrijding.
De evacuatie van lokale (oud-) medewerkers van de Nederlandse missie in Afghanistan |
|
Jasper van Dijk , Tunahan Kuzu (DENK), Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD), Salima Belhaj (D66), Kati Piri (PvdA), Caroline van der Plas (BBB), Don Ceder (CU), Sylvana Simons (BIJ1), Derk Boswijk (CDA), Tom van der Lee (GL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het NRC-artikel «Voor 210 dollar per maand waagden Afghaanse bewakers hun leven, nu staan ze op de dodenlijst van de Taliban»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat reeds voor de machtsovername van de Taliban in Afghanistan bewakers die voor de Nederlandse troepen hebben gewerkt in aanmerking kwamen voor de «tolkenregeling» mits zij konden aantonen dat zij persoonlijk gevaar liepen vanwege het werk dat zij voor het Ministerie van Defensie (Defensie) deden?
Ja.
Hoeveel (oud-)bewakers hebben er voor en hoeveel na 15 augustus bescherming gekregen in Nederland? Is er hierbij onderscheid gemaakt tussen mensen die rechtstreeks een dienstverband hadden met Defensie en tussen bewakers of tolken die via contractors waren ingehuurd? Zo ja, waarom?
Vóór 15 augustus 2021 hebben twee (oud-)bewakers bescherming gekregen in Nederland. Het precieze aantal2 (oud-)bewakers dat na 15 augustus 2021 bescherming heeft gekregen in Nederland is niet bekend. Ten aanzien van tolken of bewakers is, voor zover bekend, geen onderscheid gemaakt tussen mensen die rechtstreeks een dienstverband hadden met Defensie en zij die via contractors waren ingehuurd.
Deelt u de mening dat als sinds het vertrek van het Nederlandse leger uit de Afghaanse provincie Uruzgan in 2010 minstens vijftien medewerkers van de zogeheten Afghan Security Guards (ASG) zijn vermoord, het zeer aannemelijk is dat de anderen in dezelfde functies ook levensgevaar lopen vanwege het werk dat zij voor Defensie hebben gedaan?
Deze berichten zijn zorgelijk en het kabinet volgt deze met grote aandacht. Nederland heeft momenteel geen presentie in Afghanistan en kan deze berichtgeving niet eigenstandig verifiëren.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Kamer heeft gevraagd om de Nederlandse tolkenregeling in lijn te brengen met de adviezen van het Asielagentschap van de Europese Unie (EUAA), waarin staat dat voor personen die worden geassocieerd met de buitenlandse troepen, waaronder bewakers, in het algemeen een gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen?
Ja. Met de brief van 18 augustus 20213 is de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop het kabinet invulling zal geven aan de motie van het lid Belhaj4 c.s. over verbreding categorieën tolkenprocedure. Hierin staat onder meer beschreven dat personen die langdurig ingehuurd waren door Nederland of een contract hadden met Nederland, op voet van gelijkheid met de tolken behandeld zullen worden, indien ze na de evacuatie in Nederland asiel aanvragen. Het gaat hierbij om personen die in de periode 14 tot en met 26 augustus 2021 naar Nederland zijn geëvacueerd.
Het betekent dat personen die tot deze categorie behoorden en in Nederland asiel aanvroegen, voor bescherming in Nederland in aanmerking kwamen (zoals dat ook voor tolken gold), tenzij het asielverzoek werd afgewezen, bijvoorbeeld omdat er verboden gedragingen zijn gepleegd als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
Waarom worden verzoeken van Defensiebewakers om te worden geëvacueerd toch afgewezen, terwijl het overduidelijk is dat zij groot gevaar lopen?
De beoordeling van overbrengingsverzoeken vindt plaats op individuele basis, waardoor het niet mogelijk is om hierover algemene uitspraken te doen.
De Nederlandse Staat heeft, tot op heden, voorzien in verschillende mogelijkheden om bescherming te bieden aan Afghaans voormalig lokaal personeel, dat persoonlijk gevaar loopt als gevolg van de werkzaamheden die voor de Staat zijn verricht. Hiertoe zijn in 2014 werkafspraken («tolkenregeling») gemaakt en heeft het kabinet toegezegd de door de Kamer, op 18 augustus 2021, aangenomen motie Belhaj5 c.s. naar letter en geest uit te voeren.
Voor de Werkafspraken 2014 («tolkenregeling») geldt dat naast het vaststellen van de identiteit van de aanvrager, wordt gekeken naar de aard en duur van de werkzaamheden om een inschatting te maken van het persoonlijk gevaar dat de aanvrager mogelijk loopt. Wat betreft de aard van de werkzaamheden is van belang dat de werkzaamheden zijn verricht voor de Nederlandse overheid en wordt de kans op persoonlijk risico als hoger ingeschat in het geval van hoog-profiel-werkzaamheden. Wat betreft de duur van werkzaamheden wordt gesproken over een «substantiële periode», waarbij een periode van tenminste drie maanden wordt aangehouden. In het geval van tolken is deze termijn op 18 augustus 20216 losgelaten.
Na beëindiging van de acute evacuatiefase op 26 augustus 2021 is in de brief7 van 11 oktober 2021 aangegeven dat drie specifieke groepen nog in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland. Ten eerste, degenen die in augustus al opgeroepen waren voor vertrek op basis van de motie Belhaj, maar die niet meer tijdig konden uitreizen of de luchthaven niet op tijd konden bereiken. Daarnaast geldt dit ook voor de twee bijzondere groepen die vallen onder de door het kabinet getroffen speciale voorzieningen (NGO, Defensie/EUPOL).
Bij de Speciale Voorziening Defensie- en EUPOL-personeel8 werd, naast het vaststellen van de identiteit van de aanvrager, bezien of de aard en duur van de werkzaamheden aanleiding gaven tot overbrenging op grond van de speciale voorziening, zoals opgenomen in de kamerbrief van 11 oktober 2021. Wat betreft de aard van de werkzaamheden gold dat deze moesten zijn verricht, in een voor het publiek zichtbare functie, voor Defensie of een Nederlandse EUPOL-functionaris in Afghanistan. Wat betreft de duur van de werkzaamheden werd daarbij een termijn van tenminste één jaar aangehouden. Tenslotte dienden aanvragen voor 11 oktober 2021 ingediend te zijn.
De werkafspraken uit 2014 kennen een open einde en blijven daardoor van kracht ten behoeve van Afghanistan. Concreet betekent dit dat een overbrengingsverzoek, volgens het huidige beleid, alleen inhoudelijk kan worden beoordeeld op basis van de werkafspraken uit 2014.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het kabinet veel beleidsruimte toekomt in de manier waarop zij uitvoering geeft aan de inspanningsverplichting die zij zichzelf heeft opgelegd, in de kamerbrief van 11 oktober 2021, om specifieke groepen personen over te brengen van Afghanistan naar Nederland.
Het kabinet neemt de signalen serieus dat een aantal (oud-)ASG-bewakers, die tussen 2006 en 2010 gewerkt hebben voor de Nederlandse militaire missie in Uruzgan, mogelijk gevaar loopt. Defensie streeft ernaar actuele inzichten te betrekken bij de uitvoering van beleid en zal deze signalen derhalve nader onderzoeken. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Klopt het dat Afghan Security Guards (ASG) en andere inleenbedrijven voornamelijk zijn gebruikt door Defensie om snel mensen te werven, maar ondertussen Defensie zelf hun salaris heeft uitbetaald, hun training heeft verzorgd, er rechtstreeks verantwoording werd afgelegd aan de kampcommandant en er ook rechtstreeks contracten met bewakers werden afgesloten zoals ook blijkt uit de eindevaluatie van de Nederlandse missie in Afghanistan?
In het missie-archief Afghanistan zijn contracten aangetroffen die zijn opgesteld ten behoeve van de inzet door ASG. Het gaat om ondertekende contracten met zowel de commandant van ASG (C-ASG) als met individuele ASG-bewakers. Of alle ASG-bewakers opgenomen waren in de contractbijlage, valt niet met zekerheid vast te stellen. De ondertekening door individuele bewakers werd gedaan in de vorm van een bijlage aan het contract, waarop meerdere ASG-bewakers stonden vermeld. Door middel van een handtekening of duimafdruk gaf men vervolgens aan akkoord te gaan met de contractvoorwaarden, waaronder het salaris.
Vanuit veiligheidsoverwegingen werd het ASG-personeel bij aanvang van hun dienstverband geïnterviewd door de inlichtingensectie. Hierbij werd een foto genomen en vingerafdrukken afgenomen.
De salarissen van het ASG-personeel dat als bewaker werkzaam was op de kampen in Uruzgan is maandelijks door Nederland uitbetaald. De foto en duimafdruk (of handtekening) werden gebruikt ter verificatie bij de salarisuitbetaling. Met deze werkwijze werd de salarisbetaling aan ASG-medewerkers gegarandeerd.
Wat betreft de werkzaamheden werden door Nederland operationele criteria opgesteld waaraan ASG moest voldoen. C-ASG was verantwoordelijk voor de uitvoering van die werkzaamheden.
Als nu ook blijkt dat van iedere medewerker de contact- en persoonsgegevens in de administratie werd bijgehouden, toegangspassen werden uitgedeeld, de beveiligers direct en individueel werden uitbetaald en de kampcommandant alles heel precies controleerde, deelt u dan de mening dat het overduidelijk is dat de overheid wel degelijk een werkgeversrol had en dus ook een zorgplicht heeft?
Ongeacht de vraag of er (juridisch gezien) sprake is van een werkgeversrelatie hecht de Staat er in algemene zin aan om een zo veilig mogelijke werkomgeving te creëren voor personeel dat wordt ingezet ten behoeve van de Staat. Bij een militaire missie is het echter per definitie niet altijd mogelijk een volledig veilige werkomgeving aan te bieden. De aard van de missie brengt bepaalde risico’s met zich mee. Dat geldt ook voor de Nederlandse militairen9.
Wat betreft het bieden van bescherming aan Afghaans voormalig lokaal personeel spant Nederland zich in op basis van de gestelde criteria uit de werkafspraken 2014 («tolkenregeling») en heeft dit gedaan, ten aanzien van de op 11 oktober 2021 afgebakende groep, op basis van de speciale voorziening10 voor Defensie- en EUPOL-personeel.
Kunt u bevestigen dat er geen einddatum is gesteld aan de tolkenregeling, waar individueel bedreigde beveiligers ook onder vallen, gezien het feit dat er bewakers zijn afgewezen voor evacuatie met het criterium «te laat gemeld»?
Ja.
Kunt u aangeven op basis van welke criteria de overheid deze beoordeling maakt, zeker nu is gebleken dat meerdere oud-beveiligers die voor Nederland hebben gewerkt door de Taliban zijn vermoord, gezien het feit dat er bewakers zijn afgewezen voor evacuatie met het criterium «onvoldoende kunnen aantonen dat zij individueel gevaar lopen»?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat u deze criteria ook toepast op medewerkers van «European Union Police Mission in Afghanistan» (EUPOL) en zelfs tolken, en tolken die niet rechtstreeks in dienst waren alsnog worden afgewezen? Zo ja, wanneer is er besloten om de criteria voor tolken te verscherpen?
De criteria in de «tolkenregeling» zijn niet verscherpt. De beoordeling van overbrengingsverzoeken van Afghaans voormalig European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan personeel geschiedt op basis van twee verschillende modaliteiten. Indien een verzoeker stelt als tolk gewerkt te hebben, of in de «tolkenregeling» genoemde hoog-profiel werkzaamheden blijkt te hebben uitgevoerd, wordt het overbrengingsverzoek beoordeeld op grond van de «tolkenregeling». Indien een verzoeker stelt in een andere hoedanigheid voor de European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan te hebben gewerkt, dan werd het verzoek beoordeeld op grond van de speciale voorziening, zoals omschreven in de Kamerbrief van 11 oktober 2021.11 Voor een nadere uitwerking van de criteria in de «tolkenregeling» en de speciale voorziening verwijzen wij u naar de beantwoording van vraag 6.
Kunt u de tekst van de tolkenregeling, zoals deze reeds gold voor de Kamer de motie van het lid Belhaj (Kamerstuk 27 925, nr. 788) aannam in augustus 2021, en de bijbehorende criteria die door de overheid worden gehanteerd delen met de Kamer?
Ja. De tekst van de werkafspraken uit 2014 is daarnaast reeds bij besluit12 van 14 februari 2022 door het Ministerie van Defensie openbaar gemaakt naar aanleiding van een openbaarmakingsverzoek op grond van de Wob (tegenwoordig WOO). De criteria staan beschreven in het antwoord op vraag 6.
Bent u zich ervan bewust dat wanneer andere NAVO-landen ruimhartiger omgaan met lokale werknemers zoals tolken en beveiligers, dit voor de toekomst een veiligheidsrisico met zich meebrengt voor missies en Nederlandse militairen, omdat Defensie een minder aantrekkelijke werkgever is voor lokale werknemers dan andere coalitielanden?
Elk coalitieland hanteert eigen richtlijnen en maakt eigen afwegingen wanneer het gaat om het aannemen of inhuren van personeel. Dit geldt ook voor Nederland13.
Wat moeten we ons voorstellen bij het onderbrengen van de werkzaamheden van het overbrengingsproject binnen de staande organisaties van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Defensie gezien het feit dat op de valreep, vlak voor het reces, de Kamer via een brief (Kamerstuk 27 925, nr. 942) op 4 juli 2023 is geïnformeerd over de stopzetting van het overbrengingsproject met ingang van 1 augustus 2023? Wat wordt de taak- en rolverdeling tussen de ministeries en wie is waar (eind)verantwoordelijk voor? Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang?
Zoals staat vermeld in de brief van 4 juli 202314 is de projectorganisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken per 1 augustus 2023 opgeheven omdat het aantal nog over te brengen personen uit Afghanistan beperkt is. De werkzaamheden die voortvloeien uit het overbrengingsproject zijn echter niet stopgezet, maar ondergebracht binnen de staande organisaties van de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) blijft zich inspannen om de laatste groep van ongeveer 100 personen naar Nederland over te brengen. De taak-en rolverdeling tussen de betrokken ministeries blijft daarbij ongewijzigd, evenals de wijze waarop de Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang van de overbrengingen uit Afghanistan.
Hoe staat het met uw toezegging aan de Kamer dat Defensiepersoneel te allen tijde overgebracht kan worden en er expliciet voor deze groep géén afspraken zijn gemaakt om te stoppen met de overbrenging? Hoe denkt u deze afspraak in de toekomst te effectueren en hoe gaat dat binnen de staande organisatie worden gefaciliteerd?
Zoals staat vermeld in de brief van 4 juli 202315 kennen de werkafspraken uit 2014 («tolkenregeling») een open einde en blijven deze van kracht ten behoeve van Afghanistan. Binnen de staande organisatie van Defensie is capaciteit vrijgemaakt om uitvoering te blijven geven aan deze afspraken.
Kunt u bevestigen dat de tolkenregeling nog steeds openstaat en dat EUPOL-medewerkers er ook voor in aanmerking komen, zoals op de website Nederland Wereldwijd staat vermeld: «Afghaanse tolken die in het kader van een internationale militaire of politiemissie werkzaam zijn geweest voor Nederland, kunnen een verzoekindienen om in aanmerking te komen voor de tolkenprocedure. [...] Het verzoek kan ook worden ingediend door andere Afghaanse medewerkers die in het kader van een internationale militaire of politiemissie voor Nederland hoog-profiel werkzaamheden hebben verricht en nu vanwege die werkzaamheden worden bedreigd.»2
Ja.
Heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken en/of Defensie zelf gebruikgemaakt van de mogelijkheid om Afghanen voor evacuatie of overbrenging in Brussel bij de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) aan te melden? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het en uit welke beroepsgroepen komen zij? Zo nee, waarom niet?
De Europese dienst voor extern optreden (EDEO) heeft vanaf oktober 2021 een lijst opgesteld van ongeveer 650 bepaalde bijzonder kwetsbare personen uit Afghanistan. Het was niet mogelijk voor lidstaten om zelf mensen voor te dragen voor deze lijst. Zoals eerder met uw Kamer gecommuniceerd, heeft het kabinet 26 personen van deze lijst naar Nederland overgebracht.17
Wat was de reden voor de afwijzing van een aantal EUPOL-medewerkers, terwijl:
Het kabinet kan niet ingaan op beslissingen inzake individuele overbrengingsverzoeken, dan wel verzoeken die nog onder de rechter zijn. Een dienstverband bij de European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan is niet het enige criterium waaraan een Afghaanse verzoeker dient te voldoen om in aanmerking te komen voor overbrenging. Zowel de «tolkenregeling» als de speciale voorziening stellen, naast het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan, aanvullende eisen om overgebracht te worden van Afghanistan naar Nederland.18 Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de aard en de duur van de werkzaamheden, of samenwerking heeft plaatsgevonden met een Nederlandse functionaris en of de Afghaanse nationaliteit vastgesteld kan worden. Voor een nadere uitwerking verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 6.
Weet u wanneer de commissie Ruys met haar evaluatierapport komt?
De Commissie van Onderzoek naar de Evacuatieoperatie vanuit Kaboel (Commissie Ruys) verricht haar onderzoek op onafhankelijke wijze. De Commissie heeft aangegeven de uitkomsten van het onderzoek uiterlijk 31 oktober 2023, of zoveel eerder als mogelijk, te presenteren.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden voor 1 september?
De vragen zijn individueel en zo snel mogelijk beantwoord.
De expert opinie van dhr. Ocampo dat er sprake is van genocide tegen 120.000 Armeniërs in Nagorno-Karabach |
|
Jasper van Dijk , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Kati Piri (PvdA), Thierry Baudet (FVD), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Olaf Ephraim (FVD), Tom van der Lee (GL), Don Ceder (CU), Christine Teunissen (PvdD), Nilüfer Gündoğan (Volt), Caroline van der Plas (BBB), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Laurens Dassen (Volt), Kees van der Staaij (SGP), Sylvana Simons (BIJ1), Wybren van Haga (BVNL), Derk Boswijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de expert opinie van 7 augustus van dhr. Moreno Luis Ocampo, voormalig hoofdaanklager bij het internationaal strafhof in Den Haag, die schrijft: «There is an ongoing Genocide against 120,000 Armenians living in Nagorno- Karabakh, also known as Artsakh.The blockade of the Lachin Corridor by the Azerbaijani security forces impeding access to any food, medical supplies, and other essentials should be considered a Genocide under Article II, (c) of the Genocide Convention: «Deliberately inflicting on the group conditions of life calculated to bring about its physical destruction.»«?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat the International Association of Genocide Scholars Executive and Advisory Boards op 1 februari 2023 verklaarde dat er significante risicofactoren zijn voor genocide in de Nagorno-Karabach situatie met betrekking tot de Armeense bevolking?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het Red Flag Alert for Genocide op 22 juni 2023 van het Lemkin Instituut?2
Ja.
Deelt u de mening dat er ten minste een groot risico is op genocide in de regio Nagorno Karabakh en kunt u aangeven hoe u tot die conclusie gekomen bent?
Nederland is zeer bezorgd over de ontwikkelingen in de voormalige autonome oblast Nagorno-Karabach en de ernstige humanitaire situatie van de plaatselijke bevolking. Het ICRC gaf op 25 juli jl. aan dat het niet mogelijk is om humanitaire hulp naar de burgerbevolking van de voormalige autonome oblast Nagorno-Karabach kan brengen door de Lachin-doorgang of andere mogelijke routes. Medische evacuaties door het ICRC vinden in beperkte mate plaats.
Samen met andere EU lidstaten volgt Nederland de situatie nauwlettend, hoofdzakelijk door informatie verkregen door de EU Monitoring Mission in Armenia (EUMA).
De publicaties van dhr. Luis Moreno Ocampo, the International Association of Genocide Scholars Executive and Advisory Boards, het Lemkin Instituut en andere relevante publicaties zijn eveneens onderdeel van deze informatievoorziening.
Op welke wijze geeft de Nederlandse regering, al dan niet samen met Europese Unie (EU) landen, invulling aan de positieve verplichting om genocide te voorkomen, zoals die voortvloeit uit de door Nederland geratificeerde Genocide Conventie en zoals die door het Internationaal Hof van Justitie beschreven is in de zaak Bosnia and Herzegovina v. Serbia and Montenegro?
Het Genocideverdrag verplicht verdragspartijen tot het voorkomen en bestraffen van genocide. De verplichting om genocide te voorkomen richt zich primair op de staat waar de misdrijven worden gepleegd, maar is niet territoriaal begrensd. De reikwijdte van de verplichting voor andere staten om genocide te voorkomen hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide. Uit jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof, waaronder de uitspraak van 26 februari 2007 in de bovengenoemde zaak, blijkt dat de verplichting om genocide te voorkomen een inspanningsverplichting is: een staat moet alle maatregelen nemen die redelijkerwijs beschikbaar zijn om genocide te voorkomen.
In lijn met deze inspanningsverplichting heeft het kabinet speciale aandacht voor situaties waar mogelijk sprake is van genocide en worden per situatie de verschillende mogelijkheden om dit te voorkomen bilateraal, in EU-verband en multilateraal besproken. Het gaat in dat kader bijvoorbeeld om de ondersteuning van de Speciaal Adviseur inzake de Preventie van Genocide van de VN, maar ook om de preventieve werking die uitgaat van de internationale strijd tegen straffeloosheid, waar Nederland onder meer aan bijdraagt door het steunen van internationale hoven en tribunalen en door het steunen van bewijsvergaringsmechanismen. Het kabinet wijst in dit verband ook op de gezamenlijke verklaring over het 75-jarig bestaan van het Genocideverdrag die op 4 juli jl. door Armenië is uitgesproken tijdens de 53ste zitting van de VN-Mensenrechtenraad. In deze gezamenlijke verklaring wordt onder meer gewezen op de rol van het VN-mensenrechtensysteem en de VN-Mensenrechtenraad bij het verzamelen van informatie over mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht die tot genocide kunnen leiden. Het Koninkrijk heeft, net zoals een meerderheid van de EU-lidstaten, deze verklaring gesteund.
Heeft Azerbeidzjan uitvoering gegeven aan de interim- measure van het Internationaal Strafhof van 22 februari, namelijk: «The Republic of Azerbaijan shall, pending the final decision in the case and in accordance with its obligations under the International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination, take all measures at its disposal to ensure unimpeded movement of persons, vehicles and cargo along the Lachin Corridor in both directions»?3
Het is van groot belang dat alle betrokken partijen aan het vredesproces toegewijd blijven en verdere escalatie wordt voorkomen. Dit betekent onder meer het naleven van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 22 februari 2023 door Azerbeidzjan. Nederland en de EU blijven Azerbeidzjan hiertoe oproepen. Ook de andere uitspraken van het Gerechtshof aan de partijen moeten opgevolgd worden.
Kunt u uitgebreid motiveren welke stappen Nederland en de EU genomen hebben om ervoor te zorgen dat deze interim- measure uitgevoerd wordt?
Namens de EU spelen de Voorzitter van de Europese Raad, de Hoge Vertegenwoordiger en de Speciaal Vertegenwoordiger voor de Zuidelijke Kaukasus een actieve bemiddelende rol tussen Armenië en Azerbeidzjan, o.a. door het leiden van verschillende ontmoetingen tussen de leiders van Azerbeidzjan en Armenië. Nederland steunt hen daarin en zet zich in om dit onderwerp in multilateraal, Europees, en bilateraal verband te blijven agenderen. Mede op Nederlands aandringen sprak de Hoge Vertegenwoordiger, Josep Borrell, onlangs zijn zorgen uit over de situatie.4 Op 16 augustus jl. kwam de VN Veiligheidsraad bijeen om de situatie te bespreken. Ook de VS spelen een rol in de bemiddeling tussen Armenië en Azerbeidzjan. Nederland spoort de EU aan de inspanningen zo goed mogelijk af te stemmen met de VS.
Azerbeidzjan heeft aangeboden dat de route via Aghdam (Azerbeidzjan) gebruikt kan worden om de regio te bevoorraden. De EU heeft hier van nota genomen, maar aangegeven dat dit niet een alternatief kan vormen voor de opening van de Lachin route.
De situatie in de voormalige autonome oblast Nagorno-Karabach is op 16 augustus besproken door de VN-Veiligheidsraad. Ook in dit verband heeft de EU Azerbeidzjan opgeroepen tot vrije doorgang in de Lachin corridor.
Bilateraal spreekt Nederland alle betrokken partijen aan op hun betrokkenheid bij het vredesproces. Naar aanleiding van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 22 februari 2023 heeft Nederland de Azerbeidzjaanse autoriteiten opgeroepen om de uitspraak na te leven en zal dit gezamenlijk met de EU blijven doen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
De gebrekkige digitalisering van de Duitse landmacht en de gevolgen daarvan voor de samenwerking met Nederland |
|
Sietse Fritsma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het onderzoeksrapport «The Future of NATO’s European Land Forces: Plans, Challenges, Prospects»?1
Ja.
Erkent u dat Duitsland slecht scoort op (digitale) interoperabiliteit, en de gebrekkige digitalisering partnerlanden dwingt hun eigen capaciteiten te «downgraden»?2
Nee. In de huidige landmachtsamenwerking met Duitsland is het in sommige gevallen niet mogelijk om onderling de maximale capaciteiten van Nederlandse systemen volledig te benutten. De systemen kunnen echter binnen de Nederlandse eenheden wel maximaal benut worden, zelfs wanneer geïntegreerd samengewerkt wordt met Duitsland. Er is daardoor geen sprake van «downgraden».
Wat zijn de gevolgen hiervan voor de Nederlands-Duitse defensiesamenwerking? Heeft Nederland ook capaciteiten moeten «downgraden» om op één lijn te komen met de Duitsers?
In aanvulling op het antwoord op vraag 2 geldt dat Nederland en Duitsland doorlopend werken aan de verbetering van de digitale interoperabiliteit en standaardisatie. Defensie moderniseert binnen het vervangings- en moderniseringsprogramma Foxtrot haar grondgebonden mobiele militaire radio- en communicatieapparatuur (Kamerstukken 33 279, nr. 31 van 12 december 2019 en 27 830, nr. 316 van 2 oktober 2020). In een vergelijkbaar programma is de Duitse krijgsmacht in 2018 gestart met een groot moderniseringsprogramma om haar command & control middelen te moderniseren: D-LBO («Digitisation of Land-Based Operations», Kamerstuk 31 125, nr. 114 van 11 september 2020).
Zijn er andere gebieden waarin de ontwikkeling en het opereren van onze landmacht wordt gehinderd door een gebrekkige inrichting van de Duitse landmacht? Zo ja, welke?
Nee, de ontwikkeling en het opereren van de Nederlandse landmacht wordt niet gehinderd door de inrichting van de Duitse landmacht.
Deelt u de conclusie uit het rapport dat NAVO-lidstaten soms moeilijke keuzes moeten maken ten aanzien van de opbouw van hun landstrijdkrachten, zélfs als er voldoende budget is?
Ja. Niet alles kan. Keuzes moeten worden gemaakt. Hoewel het onderzoeksrapport van het International Institute for Strategic Studies (IISS) alleen ingaat op de landstrijdkrachten, geldt dit voor de gehele krijgsmacht en voor alle domeinen. Voor deze keuzes moeten onder andere bondgenootschappelijke verplichtingen worden afgewogen tegen nationale verplichtingen, zoals de inzet in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Meerjarige zekerheid en financiële stabiliteit, gecombineerd met een duidelijke (strategische) visie maken dat er toekomstbestendige keuzes gemaakt kunnen worden die de krijgsmacht over de volle breedte versterkt.
Voor welke moeilijke keuzes staat Duitsland, en bestaat het risico dat onze landmacht straks nog meer capaciteiten moet «downgraden» om maar te kunnen samenwerken met Duitsland?
Over de keuzes die in andere landen worden gemaakt, kan het kabinet geen uitspraken doen. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 2 en 3 is geen sprake van «downgraden».
Wordt Duitsland diplomatiek bij de les gehouden en op scherp gezet om de in 2022 aangekondigde defensie-investeringen, in het belang van de NAVO, wel goed uit te voeren?
Elke bondgenoot rapporteert jaarlijks aan de NAVO over de verwachte ontwikkelingen van de defensie-uitgaven. De voortgang van de intensivering van de defensie-uitgaven worden ook besproken tijdens bijeenkomsten van NAVO-Ministers van Defensie en meest recent nog tijdens de afgelopen NAVO-top van 11 en 12 juli 2023 in Vilnius (zie ook: Kamerstuk 28 676, nr. 440 van 18 juli 2023). De ontwikkeling van de defensie-uitgaven wordt door NAVO gepubliceerd in het openbare burden sharing rapport.3
Erkent u (met het oog op bovenstaande) de noodzaak om de Nederlandse krijgsmacht zo zelfstandig mogelijk te laten functioneren en dus niet samen te laten smelten met de Duitse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?
Nee. Door samenwerking wordt onze krijgsmacht sterker en Nederland veiliger. Over de landmachtsamenwerking met Duitsland is uw Kamer reeds geïnformeerd (Kamerstuk 33 279, nr. 37 van 23 februari 2023).
Urgente waarschuwing door voormalig hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof over zeer nijpende situatie in Nagorno-Karabach |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de urgente waarschuwing van de voormalig hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof Ocampo, over de zeer nijpende situatie van de bevolking in Nagorno-Karabach?1
Ja.
Heeft u zijn rapport over de situatie in Nagorno-Karabach bestudeerd en hoe beoordeelt u dit rapport en de daarin gehanteerde kwalificatie?
Het kabinet is bekend met de het rapport van dhr. Luis Moreno Ocampo. Samen met andere EU lidstaten volgt Nederland de situatie nauwlettend, hoofdzakelijk door informatie verkregen door de EU Monitoring Mission in Armenia (EUMA). De publicatie van dhr. Luis Moreno Ocampo is onderdeel van deze informatievoorziening, evenals andere rapporten en opinies.
Voor de Nederlandse regering zijn bij de erkenning van genocides uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek of vaststellingen door de VN Veiligheidsraad zwaarwegend. Hiervan is momenteel geen sprake.
In hoeverre deelt u de alarmerende uitspraak dat de groep Armeniërs in Nagorno-Karabach binnen enkele weken al vernietigd kan zijn?
Nederland is zeer bezorgd over de ernstige humanitaire situatie van de plaatselijke bevolking en volgt nauwgezet de ontwikkelingen in de voormalige autonome oblast Nagorno-Karabach.
Bent u het eens dat de gesprekken met de autoriteiten van Azerbeidzjan niets hebben veranderd aan de vreselijke humanitaire situatie in Nagorno-Karabach?
Nederland steunt het EU-bemiddelingsproces waarbij er op hoog niveau vanuit de EU met de leiders van Azerbeidzjan en Armenië wordt gepraat. De situatie in de regio blijft overduidelijk precair.
Wilt bevorderen dat de internationale druk wordt opgevoerd, zodat de Laçın-corridor weer wordt geopend voor voedsel en medicijnen? Zo ja, wat gaat u doen?
Nederland en de EU staan in nauw contact met Azerbeidzjan en Armenië en blijven beide partijen doorlopend aansporen tot onderhandelingen. Het blijft van groot belang dat alle betrokken partijen aan het vredesproces toegewijd blijven en verdere escalatie wordt voorkomen. Daar spreekt het kabinet de partijen consequent op aan. Nederland heeft naar aanleiding van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof op 22 februari 2023 de Azerbeidzjaanse autoriteiten opgeroepen om de uitspraak na te leven, en zal dit gezamenlijk met de EU blijven doen. Ook de VS spelen een rol in de bemiddeling tussen Armenië en Azerbeidzjan. Nederland spoort de EU aan de inspanningen zo goed mogelijk af te stemmen met de VS.
Azerbeidzjan heeft aangeboden dat de route via Aghdam (Azerbeidzjan) gebruikt kan worden om de regio te bevoorraden. De EU heeft hier van nota genomen, maar aangegeven dat dit niet een alternatief kan vormen voor de opening van de Lachin-doorgang.
Mede op Nederlands aandringen sprak de Hoge Vertegenwoordiger, Josep Borrell, namens de EU zijn zorgen uit over de situatie.2 Op 16 augustus jl. kwam de VN Veiligheidsraad bijeen om de situatie te bespreken. Nederland volgt de situatie samen met Europese partners nauwlettend en bekijkt in Europees verband hoe verder kan worden bijgedragen aan stabiliteit in de regio.
Wat vindt u van het idee om Azerbeidzjan als verantwoordelijke voor deze mensonterende situatie op korte termijn voor het Internationaal Strafhof te brengen via de Veiligheidsraad? Gaat u daarvoor pleiten?
Azerbeidzjan is geen partij bij het Statuut van Rome, en het Internationaal Strafhof (ISH) heeft daarom in principe geen rechtsmacht over de vermeende internationale misdrijven die in deze situatie worden gepleegd. In artikel 13, onder b, van het Statuut van Rome is evenwel bepaald dat de VN-Veiligheidsraad (VNVR) de rechtsmacht van het ISH kan uitbreiden door een situatie bij de aanklager van het ISH aan te geven. Naar het oordeel van de regering is het echter zo goed als uitgesloten dat de VNVR in de nabije toekomst in staat zal zijn om de rechtsmacht van het ISH uit te breiden, aangezien een ontwerpresolutie van die strekking zo goed als zeker zal stuiten op het veto van één of meer permanente leden.
Bent u gezien de (zeer nijpende) situatie van de 120.000 Armeniërs in Nagorno-Karabach, bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Dubieus wapenexportbeleid |
|
Jasper van Dijk |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Europese wapenfabrikanten zijn juridisch vrijwel onaantastbaar. Dat moet veranderen»?1
Het kabinet deelt de zorg uit het artikel dat vuurwapens of militaire goederen soms in verkeerde handen vallen. Om dit te voorkomen is de handel in militaire goederen (en niet-militaire vuurwapens) streng gereguleerd, waarbij de export alleen is toegestaan als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Daarbij is het kabinet van mening dat een gedegen exportcontrole nodig is om het risico op ongewenst eindgebruik zoveel mogelijk te mitigeren.
Het kabinet acht de productie en export van militaire goederen evenwel noodzakelijk in de context van de legitieme veiligheidsbehoefte van staten wereldwijd en het recht van staten om te voorzien in de middelen voor zelfverdediging conform het Handvest van de Verenigde Naties. Dit recht wordt onder meer erkend in het Wapenhandelsverdrag2 en het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole (2008/944/GBVB).
Wat de rol van de industrie betreft geldt dat deze, naast de geldende juridische regelgeving waaraan deze gehouden is, een eigen verantwoordelijkheid heeft. Het kabinet verwacht hierbij van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s).
Deelt u de mening van de VN dat Europa een «belangrijk vertrekpunt» is voor illegale wapenstromen?
De specifieke conclusies uit het artikel laat ik graag voor rekening van de auteur. Daarnaast is het niet aan mij om een oordeel te geven over specifieke onderzoeksresultaten en de toegang tot het recht in andere staten. Over het algemeen steunt het kabinet versterking van de Nederlandse en de Europese defensie-industrie ten behoeve van Europese open strategische autonomie. Niettemin deelt de kabinet de zorgen over illegale wapenhandel in brede zin waarvoor zowel in het kader van exportcontrole als in het kader van wetshandhaving aandacht moet zijn. Voor de Nederlandse praktijk geldt dat er in Nederland geen producenten van klein kaliber wapens gevestigd zijn, waardoor de handel in dergelijke goederen een beperkt onderdeel uitmaakt van de jaarlijkse export aan militaire goederen. Daar waar sprake is van export van klein kaliber wapens en munitie wordt, net als voor andere militaire goederen, een toets aan de Europese wapenexportcriteria gedaan. Daarnaast dient een exporteur te beschikken over de nodige bescheiden zoals de autorisatie om in dergelijke goederen te mogen handelen.
Voor wat de toegang tot het recht betreft geldt in Nederland dat maatschappelijke organisaties de mogelijkheid hebben om zich, ingevolge het Burgerlijk Wetboek, tot de civiele rechter te wenden tegen een afgegeven exportvergunning. Daarmee is sprake van effectieve rechtsbescherming door een onafhankelijke rechter.
Onderschrijft u de stelling dat de wapenindustrie juridisch «vrijwel onaantastbaar» is en dat NGO’s «juridische hindernissen» ondervinden om wapenexportvergunningen aan te vechten? Wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat «tot wel 40 procent» van de wapens in sommige delen van Latijns-Amerika van Europese makelij zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat slachtoffers van Europese wapens niet of onvoldoende in Europa hun recht kunnen halen? Vindt u dat acceptabel? Wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat Europese wapenfabrikanten in Europa aangeklaagd moeten kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid standaard een «eindgebruikersclausule» (end user certificate) toe te voegen aan wapenexportvergunningen, om misbruik en/of doorverkoop te voorkomen?
De aanbevelingen uit het artikel zien zowel op meer verantwoording door de industrie als op een oproep tot meer transparantie. Op het vlak van verantwoording is het kabinet van mening dat alle bedrijven, dus ook bedrijven in de defensie- en veiligheidsgerelateerde industrie, daarin een rol te spelen hebben. Zodoende zet Nederland zich er in Europa voor in om de handel in militaire- en dual-use goederen op te nemen in de richtlijn Corporate Sustainability Due Diligence (CSDD). Over deze richtlijn wordt momenteel nog onderhandeld in Brussel.
Waar het gaat om transparantie zet het kabinet een breed palet aan instrumenten in. Zo rapporteert Nederland jaarlijks op openbare wijze in verschillende internationale fora over wapenexport, publiceert het kabinet jaarlijks een nationaal rapport exportcontrole en wordt een uitgebreid openbaar overzicht van afgegeven en afgewezen vergunningaanvragen bijgehouden. Daarnaast wordt door de Europese Dienst voor Extern Optreden jaarlijks gerapporteerd over de export van militaire goederen door Nederland en de andere EU-lidstaten. Internationaal loopt Nederland daarmee voorop wat betreft transparantie op het gebied van wapenexport. Dit blijkt ook uit de jaarlijkse Small Arms Trade transparancy barometervan de NGO Small Arms Survey waarin Nederland in de meest recente editie (2022) op de 4e plaats staat. Nederland steunt daarnaast al enige jaren de ATT-monitor die in kaart brengt hoeveel landen voldoen aan hun rapportageverplichtingen op het terrein van wapenexport.3
Tot slot geldt dat een door de eindgebruiker ondertekende verklaring (eindgebruikersverklaring, ook wel end user certificate) binnen de Nederlandse praktijk op het moment al tot de vereiste documenten voor het aanvragen van een exportvergunning voor militaire goederen behoort.
Welke andere aanbevelingen uit het onderzoek van de auteur bent u bereid over te nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat u het beleid rond wapenexport wil versoepelen door deel te nemen aan het verdrag tussen Frankrijk, Duitsland en Spanje inzake exportcontrole in het defensiedomein?2
Het kabinet is voornemens toe te treden tot het verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein (hierna «het verdrag») omdat dit de Europese veiligheid kan versterken. Het verdrag bevordert namelijk de samenwerking tussen de Europese defensie industrieën. Nederlandse defensiebedrijven worden daarbij beter gepositioneerd voor deelname in Europese samenwerkingsprojecten en het verdrag biedt mogelijkheden voor een meer eenduidige toepassing van het Europese wapenexportbeleid.
Voor transacties in het kader van het verdrag geldt net als voor alle andere export van militaire goederen een vergunningplicht.
Alle transacties blijven onverminderd onderworpen aan een gedegen toets aan de Europese wapenexportcriteria die zijn vastgelegd in het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (2008/944/GBVB). Daarnaast zijn alle huidige Verdragspartijen gehouden aan de kaders van het Wapenhandelsverdrag. In het geval Nederland niet de eindproducent is van een militair goed en de Nederlandse transactie dus componenten of subsystemen betreft, wordt voorgenoemde toets gedaan door de verdragspartij waar de eindproducent van het goed is gevestigd. In het uiterste geval biedt het verdrag de mogelijkheid voor verdragspartijen om bezwaar te maken tegen ongewenste voorgenomen transacties via een «noodremprocedure» die alleen met consensus tussen de verdragspartijen kan worden opgeheven.
Zoals toegelicht in de brief van het kabinet zal uw Kamer op de gebruikelijke manier worden geïnformeerd over de exporttransacties die onderdeel uitmaken van het verdrag, namelijk via de publicatie van vergunningenoverzichten en waar nodig, conform de afspraken over versnelde parlementaire controle bij specifieke wapenexportaanvragen, middels een brief.
Vindt u het aanvaardbaar dat Nederland, een belangrijke exporteur van wapens, met dit verdrag een groot deel van de democratische controle uit handen geeft?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat een dergelijk ingrijpend besluit niet past bij een demissionaire regering?
Middels de brief «Maatregelen ter bevordering van Europese defensiesamenwerking en verdere Europese convergentie van het wapenexportbeleid» heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over het voornemen om toe te treden tot het verdrag. Dit voornemen is ingegeven door de noodzaak tot verdergaande Europese defensiesamenwerking in het licht van de huidige geopolitieke ontwikkelingen. Dit wordt onder meer geïllustreerd door de onrechtmatige Russische oorlog in Oekraïne die de huidige Europese tekortkomingen ten aanzien van het zelfstandig militair-industrieel voortzettingsvermogen in bredere zin heeft blootgelegd.
Verdragsdeelname bevordert deze samenwerking en stelt de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële basis in staat op te treden als meer gelijkwaardige partner in Europese defensieprojecten om zo een bijdrage te leveren aan onze veiligheid, de bevordering van de internationale rechtsorde en Europese open strategische autonomie.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is met de huidige verdragspartijen in gesprek over mogelijke Nederlandse toetreding. In dit proces zijn echter tot op heden geen onomkeerbare stappen gezet. Nederlandse toetreding vereist goedkeuring door het parlement.
Klopt het dat u het aanvullend nationaal beleid rond wapenexport (presumption of denail) «per direct» wil laten vervallen? Waarom doet u dit per decreet in plaats van eerst een fatsoenlijk Kamerdebat te voeren?
Het kabinet heeft in de Kamerbrief van 14 juli medegedeeld dat het aanvullend nationaal beleid in de vorm van een presumption of denial is opgeheven. Dit besluit is in deze Kamerbrief uitvoerig inhoudelijk onderbouwd. Aangezien er geen expliciete goedkeuring van het parlement nodig is voor dit besluit, heeft het kabinet besloten de Kamer hierover te informeren middels de genoemde brief.
Daarnaast ziet het kabinet geen meerwaarde in het handhaven van aanvullend nationaal beleid in de vorm van de presumption of denial dat niet nodig is voor het strikt toezien op export naar gevoelige bestemmingen en bovendien enkele negatieve bijeffecten met zich meebrengt. Zie ook de Kamerbrief van 14 juli 2023.
Deelt u de mening dat wapens geen bloemen zijn en dat veiligheid en democratische controle dus zwaarder wegen dan concurrentiepositie en «een gelijk speelveld» van wapenbedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat juist om onze veiligheid te waarborgen een versterkte Europese defensiesamenwerking van belang is. Dat vraagt om een duidelijk regelgevend kader dat op eenduidige wijze van toepassing is op alle Europese defensiebedrijven zonder daarbij in te boeten op de mate van exportcontrole. De Nederlandse deelname aan het verdrag geeft daar invulling aan.
Over transparantie en democratische controle verwijs ik u naar de antwoorden op vragen 8 en 10.
Bent u bereid de voorstellen in uw brief van 14 juli per direct terzijde te leggen?
Nee, gelet op de geopolitieke ontwikkelingen en de noodzaak tot versterkte Europese defensiesamenwerking acht het kabinet het van belang het traject van toetreding tot het verdrag voort te zetten. Daarbij geldt dat uiteindelijke toetreding parlementaire goedkeuring vereist.
Russische bedrijven die de oorlog financieren en tevens actief zijn in Europa |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Russische bedrijven financieren een-op-een de oorlog in Oekraïne»?1
De aanpak van financiële- en goederenstromen die gebruikt kunnen worden voor de oorlogsvoering is prioriteit om de druk op Rusland verder te verhogen. Het is echter niet aan het kabinet om berichtgeving van een recensie te voorzien.
Klopt het dat genoemde multinationals, namelijk Novatek, Rusal en Pik Group, huursoldaten werven die bij de Russische invasie in Oekraïne worden ingezet?
Op basis van de huidige informatie is dat niet te verifiëren door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Klopt het dat deze bedrijven niet onder de Europese sancties vallen? Hoe kan dit?
Het klopt dat de betreffende bedrijven momenteel niet op een sanctielijst van de EU staan.2 Het kabinet kan verder niet ingaan op casuïstiek aangaande specifieke bedrijven. Nederland blijft zich echter onverminderd inzetten om de druk op Rusland – waar mogelijk – verder op te voeren. Voor het kabinet liggen alle opties op tafel. Bij besluitvorming gelden uiteraard de algemene uitgangspunten van EU-eenheid, leveringszekerheid en juridische houdbaarheid. Het kabinet doet echter geen uitlatingen over specifieke nieuwe sancties. Dit ondermijnt mogelijk de effectiviteit van dergelijke maatregelen gelet op onder andere het verrassingseffect.
Binnen de Nederlandse rechtsstaat is confiscatie mogelijk op basis van een strafvorderlijke titel. Confiscatie kan plaatsvinden na een veroordeling voor een strafbaar feit en voor zover de goederen en financiële tegoeden door middel van of uit de opbrengst van een strafbaar feit zijn verkregen, bij het begaan van het strafbare feit behulpzaam zijn geweest of met betrekking tot de goederen en financiële tegoeden zijn begaan. Het is aan de rechter om in individuele gevallen te bepalen of hiervan sprake is en tot confiscatie moet worden overgegaan.
Klopt het dat deze bedrijven dochterondernemingen hebben die in Nederland zijn gevestigd?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u alsnog maatregelen nemen tegen de in Nederland gevestigde bedrijven, zoals het confisqueren van hun bezittingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u in Europees verband pleiten voor sancties jegens deze bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom komen er telkens berichten naar buiten over Russische bedrijven en oligarchen die nog altijd zaken kunnen doen in Europa, ondanks grote woorden over sancties?
Met sancties steunen we Oekraïne door de Russische oorlogscapaciteit technisch en financieel te raken. Daarnaast laten we zien dat NL, de EU en internationale partners pal staan voor het internationaal recht. De EU heeft vergaande maatregelen genomen die een grote impact hebben op de Russische oorlogscapaciteit en zal daarmee doorgaan om de effectiviteit te blijven verbeteren. Nederland blijft hierin een onverminderde voortrekkersrol spelen om – waar mogelijk – de druk verder op te voeren, inclusief door het toevoegen van personen en bedrijven aan de sanctielijst. Vanzelfsprekend geldt dat voor het plaatsen van personen op de EU-sanctielijsten dient te worden voldaan aan de desbetreffende listingscriteria, uitgangspunten van EU-eenheid en doelstellingen van de sancties.
Deelname van Nederlandse militairen aan een internationaal militair judotoernooi |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Brazilians traditionally strong at Military Judo World Championship»?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse militairen en Russische militairen hebben deelgenomen aan het toernooi?
Ja.
Is er toestemming voor deelname gevraagd aan en verleend door de Commandant der Strijdkrachten dan wel door u?
Nee.
Heeft het Nederlandse Ministerie van Defensie aangedrongen op een boycot van Rusland voor dit evenement?
Nederland heeft niet aangedrongen op een boycot van Rusland en Belarus bij dit judotoernooi. Het toernooi is georganiseerd vanuit het Conseil International Sport du Militair (CISM). Het CISM heeft eerder besloten geen landen uit te sluiten van deelname aan militaire sportevenementen. CISM heeft de leden de vrijheid gegeven om Rusland en Belarus wel of niet uit te nodigen. De organisator van het judotoernooi, de Dominicaanse Republiek, heeft de keuze gemaakt om landen niet uit te sluiten van deelname. Ik kan geen mededelingen doen over de specifieke afwegingen van andere landen over deelname aan dergelijke sportevenementen.
Hebben landen als België, Italië en Frankrijk gepleit voor een boycot of overlegd over het eventueel afzien van deelname aan het sportevenement?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat Nederlandse militairen deelnemen aan internationale sportevenementen waar ook Rusland bij vertegenwoordigd is?
Gezien de illegale Russische oorlog tegen Oekraïne en de betrokkenheid van Belarus hierbij vindt Defensie het onwenselijk als Nederlandse militairen bij sportevenementen militairen uit Rusland en Belarus tegenkomen. Defensie erkent dat de instructies voor Nederlandse militairen om bij internationale gelegenheden geen contact te zoeken met Russische en Belarussische militairen en om niet in te gaan op eventuele Russische en Belarussische toenaderingen – tenzij noodzakelijk uit veiligheidsoverwegingen – niet afdoende zijn voor militaire sportevenementen. Duidelijk is dat het vermijden van contacten onmogelijk is bij sommige sporten. Naar aanleiding van deze casus zal Defensie de richtlijnen voor deelname aan militaire sportevenementen aanpassen. Daarbij weegt Defensie ook mee dat sport een belangrijk propagandamiddel is voor het Russische regime.
Zolang Rusland zijn oorlog tegen Oekraïne voortzet, zullen Nederlandse militairen uitkomend namens Defensie daarom niet deelnemen aan internationale sportevenementen waar ook Russische en Belarussische militairen aan deelnemen. Het beleid dat Nederlandse militairen niet deelnemen aan sportevenementen in Rusland en Belarus blijft gelden, alsmede het beleid dat Russische en Belarussische militairen niet worden uitgenodigd voor sportevenementen in Nederland. Nederland zal samen met andere landen bezien wat de mogelijkheden zijn bij het CISM voor een schorsing of boycot van Rusland en Belarus.
Klopt het dat Nederlandse militairen met Russische militairen op de foto staan met de beide nationale vlaggen?
Ja, deze foto is gemaakt bij de openingsceremonie van het judotoernooi. De Nederlandse militairen stonden naast de Russische militairen omdat het CISM de volgorde van het Franse alfabet aanhoudt bij de opstelling van de teams.
Klopt het dat de Nederlandse militairen instructies hebben gekregen over de omgang met Russische militairen?
Nederlandse militairen krijgen de instructies om bij internationale gelegenheden geen contact te zoeken met Russische en Belarussische militairen en niet in te gaan op eventuele Russische en Belarussische toenaderingen, tenzij het uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk contact betreft.
Bent u bekend met het standpunt van NOC*NSF over Rusland en Belarus?2
Ja, ik ben bekend met en onderschrijf dit standpunt van NOC*NSF voor reguliere sportevenementen. Defensie had moeten afwegen of de richtlijnen voor deelname aan internationale militaire sporttoernooien nog passend zijn gezien de illegale Russische oorlog tegen Oekraïne en de betrokkenheid van Belarus hierbij.
Onderschrijft u het standpunt van NOC*NSF om sporters en bonden niet te steunen indien zij besluiten deel te nemen aan wedstrijden waar Russische en Belarussische sporters onder hun nationale vlag deelnemen? Zo ja, waarom heeft Defensie instructies meegegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid regels op te stellen voor deelname aan evenementen waar landen als Rusland en Belarus aan deelnemen?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Bent u bereid om bij toekomstige International Military Sports Council (IMSC)-sportevenementen te pleiten voor een boycot van Rusland en, indien niet succesvol, deelname van Nederlandse militairen te verbieden zolang Rusland de oorlog in Oekraïne voortzet?
Zie het antwoord bij vraag 6.
De aanstaande verkiezing van een nieuw onafhankelijk VN-expert op het gebied van seksuele oriëntatie en genderidentiteit |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het aanstaande vertrek in december van de huidige VN-expert Victor Madrigal-Borloz een belangrijk moment is om zorg te dragen voor de continuering van zijn uitstekende werk voor gelijke rechten van LHBTIQ+ wereldwijd?
Ja.
Gezien de shortlist aan kandidaten, trekt Nederland met like-minded op bij de VN-Mensenrechtenraad in Geneve, om te borgen dat de Mensenrechtenraad een kandidaat selecteert die het werk op een gelijk niveau kan continueren als Madrigal-Borloz?
De huidige VN-expert voor het tegengaan van discriminatie op basis van seksuele geaardheid en gender identiteit, Victor Madrigal-Borloz, presenteert tijdens de aankomende (54e) VN-Mensenrechtenraad zijn laatste rapport aan de Mensenrechtenraad in zijn huidige capaciteit.
Nederland ondersteunt dit mandaat sinds de oprichting proactief, aangezien dit het enige VN-mandaat is dat expliciet toeziet op het tegengaan van discriminatie en geweld tegen lhbtiq+-personen, één van de mensenrechtenprioriteiten van Nederland.1 De huidige VN-expert heeft met zijn rapportages aan de Mensenrechtenraad, landenbezoeken en als schakel tussen lokale maatschappelijke lhbtiq+ organisaties en het VN-systeem een belangrijke rol gespeeld in de strijd voor gelijke rechten van lhbtiq+-personen en de erkenning hiervan binnen het VN-systeem.
Het proces rondom de benoeming van de opvolger van Victor Madrigal-Borloz is onafhankelijk en transparant georganiseerd. Kandidaten konden op drie manieren voorgedragen worden: door middel van zelfnominatie, middels een voordracht door NGO’s, of middels een voordracht door VN-lidstaten. De OHCHR heeft deze long list van kandidaten bestudeerd en naast de criteria gelegd op basis waarvan kandidaten in aanmerking komen voor de functie. Deze criteria zijn: expertise, ervaring in het veld van het mandaat, onafhankelijkheid, onpartijdigheid, persoonlijke integriteit en objectiviteit. Ook wegen factoren als genderbalans en geografische representatie mee.2
De hieruit voortvloeiende short list is vervolgens gedeeld met de consultatieve groep dat de interviews voert en drie voorkeurskandidaten aan de voorzitter van de Mensenrechtenraad voorlegt. De consultatieve groep bestaat uit vijf leden, één vertegenwoordiger per regionale VN-groep. De vertegenwoordigers beslissen op individuele titel en capaciteit, niet namens een nationale regering.
Op het moment van schrijven zijn alle geschikte kandidaten geïnterviewd. De consultatieve groep publiceerde een openbaar rapport over de selectieprocedure en de drie voorkeurskandidaten die voorgedragen worden aan de voorzitter van de Mensenrechtenraad. (Dit geldt voor alle mandaten van speciale procedures met een openstaande vacature.)
De drie voorgedragen kandidaten voor deze positie zijn:
De voorzitter van de Mensenrechtenraad beslist vervolgens, op basis van de openbare rapporten en brede consultaties, welke kandidaat voor welke functie geselecteerd wordt en legt deze voor aan de Mensenrechtenraad. Op 28 augustus jl. heeft de voorzitter van de Mensenrechtenraad per brief Graeme Reid voorgedragen als kandidaat voor de functie.3 De benoemingen zijn afgerond wanneer de Mensenrechtenraad deze goedkeurt. Dit gebeurt op de laatste dag waarop de Mensenrechtenraad in sessie is.
Welke criteria acht u daarvoor van doorslaggevend belang?
Zie antwoord vraag 2.
Laat u zich daarin adviseren door zowel de Nederlandse als de globale LHBTIQ+-beweging?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de kandidaat te steunen die in ieder geval aan de volgende essentiële criteria voldoet? Verbindend, representant van de LHBTIQ+-gemeenschap, uitstekende reputatie binnen zowel de globale beweging als in de diplomatieke wereld, sterk analytisch vermogen met een bijzondere blik naar de extra gemarginaliseerde groepen binnen de LHBTIQ+-gemeenschap, ervaring met en gevoel voor de gevolgen van koloniaal verleden en de verspreiding van homo- en transfobie, een diverse achtergrond en representant van de «Global South».
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden een week voor aanvang van de aanstaande sessie van de VN-mensenrechtenraad?
Zie antwoord vraag 2.
Chroom-6 zaken |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat al in de jaren tachtig bij de Prepositioned Organizational Materiel Storage (POMS) locaties het middel chroom-6 werd gebruikt? Zo ja, kunt u een kopie van de toen aanwezige veiligheidsblad of -bladen zoals door de fabrikant opgesteld aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Met de brief van 4 juni 2018 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126) is uw Kamer geïnformeerd over de bevindingen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar aanleiding van het onderzoek naar de mogelijke effecten voor de gezondheid voor (ex-)medewerkers van de Prepositioned Organizational Materiel Storage van de NAVO (POMS-locaties) als gevolg van blootstelling aan chroom-6 tijdens hun werkzaamheden. Uit het rapport van het RIVM blijkt dat tussen 1984 en 2006 op de vijf POMS-locaties chroom-6-houdende verf is gebruikt en dat Defensiemedewerkers op de vijf POMS-locaties hieraan kunnen zijn blootgesteld (RIVM rapport 2018-0016).
Een Veiligheidsinformatieblad (VIB) – of in het Engels: Material Safety Data Sheet (MSDS) – wordt door de fabrikant opgesteld voor een bedrijfsstof (middel). Chroom-6 kan een van de bestanddelen van een middel zijn maar is geen middel op zich. De beschikbare VIB’s zijn in 2018 openbaar gemaakt, ook die uit de jaren tachtig.1
Deelt u de mening dat in de Material Safety Data Sheets (MSDS) een aantal risico’s stond vermeld, waaronder een aantal voor de mens gevaarlijke ziektes, onder andere het gevaar op darmkanker?
Op een VIB staan de risico’s vermeld die op het moment van uitgifte bekend zijn. Op een VIB hoeft, indien relevant, alleen te staan dat een bepaalde stof kanker kan veroorzaken. De specifieke soort van kanker, bijvoorbeeld darmkanker, wordt daarbij niet genoemd.
Kunt u verklaren waarom juist deze dodelijke aandoening, darmkanker, door het RIVM van de lijst is geschrapt van mogelijke gevolgen van het gebruik van chroom-6 terwijl de fabrikant deze ziekte wel als risico heeft benoemd?
Van chroom-6 is bekend dat blootstelling daaraan het risico op het krijgen van een aandoening, waaronder kanker, kan verhogen. De mate waarin bewijs is voor een oorzakelijk verband tussen een aandoening en chroom-6, verschilt echter per aandoening. De manier van blootstelling (blootstellingsroute) bepaalt mede het risico op het krijgen van een aandoening.
Darmkanker heeft nooit op de RIVM-lijst gestaan. Het RIVM is in 2015 gestart met het onderzoek naar mogelijke blootstelling aan chroom-6 bij het werken op de POMS-locaties van Defensie.
In afwachting van de resultaten van dit langlopende onderzoek, is door Defensie met de Centrales voor Overheidspersoneel de Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie (Tijdelijke Coulanceregeling) ingesteld. Zo kon, vooruitlopend op de uitkomsten van het RIVM-onderzoek, hulp worden geboden aan de (oud-)medewerkers die ziek zijn en in een schrijnende situatie zitten en hoefden zij niet te lang te wachten om toch een tegemoetkoming te krijgen. Hiervoor heeft Defensie een lijst met mogelijke aandoeningen laten opstellen. Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) heeft in december 2014 daarvoor een oriënterend literatuuronderzoek uitgevoerd waarin is gekeken welke chronische aandoeningen verband kunnen houden met blootstelling aan chroom-6 op de werkplek. Uit dit onderzoek kwamen beperkte aanwijzingen voor een verband tussen blootstelling aan chroom-6 en kanker in het maag-darmkanaal.
Het RIVM heeft parallel aan het uitvoeren van de onderzoeken naar blootstelling en manier van werken bij de POMS, in 2018 de chroom-6 «ziektelijst» opgeleverd (RIVM-rapport 2018-0166). Voor het bepalen van de waarschijnlijkheid dat een ziekte kan worden veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6, gebruikt het RIVM de standaard wetenschappelijke benadering, zie ook de brief aan uw Kamer van 15 mei 2020 (Kamerstuk 35 300 X). Dit onderzoek was diepgaander en ook werd, specifieker dan bij het opstellen van de lijst voor de Tijdelijke Coulanceregeling, gekeken naar de relevante blootstellingsroutes bij mensen in de werksituatie. Er werd gebruik gemaakt van de op dat moment beschikbare literatuur en een beoordeling door experts van buiten en binnen het RIVM. De aandoeningen werden ingedeeld in vier categorieën, op basis van de mate van waarschijnlijkheid van een oorzakelijk verband met blootstelling aan chroom-6.
In tegenstelling tot het NCvB heeft het RIVM bovendien alle kankers van het maagdarmkanaal apart beoordeeld. Voor maagkanker werd geconcludeerd dat chroom-6 ervan wordt verdacht deze aandoening te kunnen veroorzaken (categorie 2). Voor dunnedarmkanker werd geconcludeerd dat onvoldoende duidelijk is of chroom-6 deze ziekte kan veroorzaken bij mensen (categorie 3). Andere aandoeningen van het maag-darmkanaal vallen in categorie 4; er zijn geen, of geen overtuigende aanwijzingen, dat blootstelling aan chroom-6 deze aandoeningen kan veroorzaken bij mensen.
Specifiek voor dikkedarmkanker bleek uit de beschikbare studies bij mensen geen bewijs voor een verhoogd risico bij mensen. Alleen uit dierstudies kwam een aanwijzing voor een verband uit een studie met hoge blootstelling via chroom-6-houdend drinkwater.
De Tijdelijke Coulanceregeling is op deze uitkomsten aangepast.
Op basis van het volledige onderzoek van het RIVM, is een definitieve Regeling uitkering chroom-6 Defensie (Uitkeringsregeling) vastgesteld in 2018. Hierbij zijn niet alleen aandoeningen die in categorie 1 waren ingedeeld opgenomen maar ook die in categorie 2, waarbij er slechts een verdenking is. Dit betekent dat aandoeningen in categorie 3, waarvoor onvoldoende duidelijk is dat blootstelling aan chroom-6 deze kan veroorzaken, of categorie 4, waarvoor geen (overtuigende) aanwijzing is dat blootstelling aan chroom-6 deze kan veroorzaken, niet opgenomen zijn in de Uitkeringsregeling. Dit is in lijn met andere soortgelijke schadevergoedingsregelingen, zoals de asbestregeling en de regeling Tegemoetkoming Stoffengerelateerde Beroepsziekten.
Dit onderzoek naar de gezondheidsrisico’s wordt op verzoek van Defensie elke twee jaar geactualiseerd (RIVM-briefrapport 2020-0019 en 2021-0176). Op dit moment loopt de derde actualisatie, waarin opnieuw gekeken wordt naar nieuwe wetenschappelijke inzichten en of dit mogelijk een aanpassing van de ziektelijst noodzakelijk maakt.
Kunt u verklaren waarom darmkanker oorspronkelijk wel op de RIVM-lijst van mogelijke ziektes ten gevolge van chroom-6 gebruik stond en later van die lijst is verwijderd, in tegenspraak met de mening daarover van de fabrikant en de risicolijsten van de Amerikaanse Defensie?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom schrapt het RIVM gevaren van de lijst die de fabrikant juist wel als gevaarlijke risico’s aanmerkt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de aan het personeel verstrekte persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw van inferieure kwaliteit waren en aan geen enkele norm voldeden, waardoor Defensiemedewerkers ondanks dat er PBM’s gebruikt werden toch onnodig aan de gevaarlijke risico’s van chroom-6 werden blootgesteld?
In de brief aan uw Kamer van 4 juni 2018 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126) werd geschreven dat het tot medio jaren negentig ontbrak aan tijdige aandacht voor beheersmaatregelen, zorgvuldige registratie van het gebruik van gevaarlijk stoffen, voldoende kwaliteit en beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen, effectief toezicht op naleving van de gebruiksvoorschriften en periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek voor medewerkers die risico’s liepen in hun werk. De zorg voor een veilige werkplek voldeed bij Defensie destijds niet aan de wettelijke verplichtingen. Daarbij is Defensie tekortgeschoten en heeft Defensie als werkgever toen niet voldaan aan haar zorgplicht. Daarvoor heeft de toenmalig Staatssecretaris haar excuses aangeboden.
Bent u ervan op de hoogte dat medewerkers van Defensie die in de jaren tachtig en negentig bij POMS-faciliteiten werkten en uiteindelijk aan darmkanker zijn overleden tot op heden geen cent schadevergoeding, noch smartengeld hebben ontvangen?
Defensie baseert zich op de uitkomsten van de onderzoeken van het RIVM naar de gezondheidsrisico’s van werken met chroom-6 op de POMS-locaties. Om een uitkering te kunnen krijgen, is het nodig dat het werken met chroom-6 de ziekte kan veroorzaken bij mensen (er is voldoende bewijs; categorie 1) of dat chroom-6 ervan wordt verdacht deze te kunnen veroorzaken (er is beperkt bewijs; categorie 2). Nu er onvoldoende bewijs is dat dunnedarmkanker (categorie 3) en dikkedarmkanker (categorie 4) kunnen worden veroorzaakt door chroom-6, wordt hiervoor geen uitkering (waaronder smartengeld) verstrekt.
Bent u ermee bekend dat er door het werken met chroom-6 op enige termijn daarna psychische problemen dan wel hersenschade kan optreden?
Het RIVM is niet bekend met studies naar psychische effecten van chroom-6 blootstelling.
In het onderzoek naar gezondheidsrisico’s zijn geen, of geen overtuigende aanwijzingen gevonden in de huidige wetenschappelijke studies bij mensen en proefdieren dat blootstelling aan chroom-6 onomkeerbare aandoeningen van het centrale zenuwstelsel kan veroorzaken.
Als u met psychische problemen doelt op angstklachten, dan verwijs ik u naar mijn brief van 31 maart 2023 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 71). Claims in verband met angstschade worden op individuele basis beoordeeld. Daarbij moet de (angst)schade gemotiveerd worden. In situaties waarin de (oud-)medewerker aantoonbaar schade lijdt door angst voor de blootstelling aan chroom-6, of een andere gevaarlijke stof, wordt de schade vergoed.
Ik begrijp dat (oud-)medewerkers die blootgesteld zijn aan chroom-6 en als gevolg daarvan tot een risicogroep behoren, zorgen kunnen hebben over hun gezondheid. Aan deze (oud-)medewerkers biedt Defensie het Persoonlijk Gezondheidskundig Consult aan dat door de Polikliniek Mens & Arbeid van het Amsterdam Medisch Centrum wordt uitgevoerd. Indien uit het consult volgt dat nader medisch chroom-6 gerelateerd onderzoek wenselijk is, kan de Polikliniek Mens & Arbeid hiervoor doorverwijzen. De eventuele kosten van het verplicht eigen risico voor de ziektekostenverzekering worden in dit geval door Defensie vergoed.
Bent u ermee bekend dat in de POMS-werkplaatsen tot wel 500 keer hogere concentraties van onder andere chroom-6 voorkwamen dan bij andere locaties waar met chroom-6 werd gewerkt?
Daarmee ben ik niet bekend. Meetgegevens die deze uitspraak onderbouwen heeft het RIVM gedurende het onderzoek niet aangetroffen. Wel wordt in het rapport over blootstelling bij de POMS-locaties (Universiteit Utrecht – Eindrapport WP4 Blootstelling, van 26 januari 2018) in paragraaf 4.4 een vergelijking gemaakt tussen de beschikbare meetgegevens bij de POMS-locaties en andere Defensieonderdelen. Hierin wordt geconcludeerd dat de uitkomsten van de metingen naar chroomverbindingen op POMS-locaties (Tabel 12) en de Koninklijke Landmacht (Tabel 15) vergelijkbaar zijn.
Bent u ermee bekend dat de NS, waar ook werknemers schade leden door het gebruik van chroom-6, tot bedragen van 42.000 euro zijn gecompenseerd voor de zware ziektegevallen?
Ik ben er van op de hoogte dat de Regeling uitkering chroom-6 Nederlandse Spoorwegen in 2022 in werking is getreden.
Waarom wordt door Defensie zonder verder voorbehoud vastgehouden aan het rapport «Begrensde Ruimhartigheid' van de commissie Uitkeringsregeling chroom-6 vastgehouden, terwijl daar aantoonbaar onjuiste zaken in staan?
De Commissie heeft haar onderzoek zorgvuldig en volledig uitgevoerd en met haar analyse en antwoorden de gevraagde duidelijkheid verschaft. Daarmee heeft zij bijgedragen aan de verbetering van de Uitkeringsregeling chroom-6 en de uitvoering daarvan. Ik ben niet bekend met onjuiste zaken in het rapport.
Bent u ermee bekend dat een voorman van Defensie, werkzaam bij POMS in de jaren tachtig, die bij zijn superieur vroeg om betere beschermingsmiddelen te horen kreeg dat er voor hem tien anderen op een baan stonden te wachten en hij daarom tevergeefs om betere bescherming vroeg?
Ja. In de rapportage van het RIVM-onderzoek Arbeidsbescherming en veiligheid bij de POMS (RIVM rapport 2018-0052) wordt deze specifieke situatie beschreven, namelijk in paragraaf 3.3.5.2.1.
Waarom houdt u vast aan het adagium dat de compensatie voor ex-chroom-6-gebruikers niet mag afwijken van ex-werknemers die met andere gevaarlijke stoffen werkten? Ontkent u dat niet alle toxische stoffen dezelfde gevaren en risico’s hebben en dat juist chroom-6, zoals ruimschoots aangetoond, zijn eigen bijzondere risico’s kent en daarom niet vergelijkbaar is met andere toxische middelen?
Verschillende gevaarlijke stoffen brengen verschillende gezondheidsrisico’s met zich mee. Wat chroom-6 onderscheidt van andere stoffen is dat naar chroom-6 relatief veel onderzoek is gedaan wereldwijd. Dit betekent echter niet dat dit een ander (aansprakelijkheids)regime met zich mee brengt. De hoogte van de schade die door Defensie als (oud-)werkgever moet worden vergoed, hangt voornamelijk af van de aard en de ernst van de (letsel)schade.
Kunt u uitleggen waarom een weduwe van een chroom-6 slachtoffer, overleden aan darmkanker ten gevolge van zijn werk bij POMS in de jaren tachtig en negentig en overleden in 2009, tot op de dag van vandaag nul euro compensatie heeft ontvangen?
Vanwege privacy redenen kan ik niet in gaan op individuele dossiers. Wel wijs ik u op het antwoord op vraag 7. Om in aanmerking te kunnen komen voor compensatie, moet aannemelijk gemaakt worden dat de ziekte is ontstaan door de blootstelling tijdens de werkzaamheden.
Is het juist dat er aan sommige ex-werknemers van POMS wel grote compensatiebedragen zijn betaald maar dan slechts onder voorwaarde van het akkoord moeten gaan met een zwijgplicht? Zo ja, hoeveel ex-werknemers betrof dit en welke bedragen zijn aan deze ex-werknemers als compensatie betaald?
Nee, dit is niet juist. Nadat een regeling is getroffen in een letselschadezaak, stelt Defensie een vaststellingsovereenkomst op die door beide partijen wordt ondertekend. In deze overeenkomst wordt vastgelegd welk bedrag aan schadevergoeding wordt betaald en waarvoor deze schadevergoeding wordt betaald. In de vaststellingsovereenkomst staat niets over een geheimhoudingsplicht. Dit is geen voorwaarde voor het treffen van een regeling.
Bent u ermee bekend dat slachtoffers van chroom-6 persoonlijk moesten tekenen om in aanmerking te kunnen komen voor compensatie en dat inmiddels overleden slachtoffers dat uiteraard niet konden en dat daarom hun nabestaanden geen enkele compensatie ontvingen?
Ook als de (oud-)medewerker was overleden voordat de Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie (Tijdelijke regeling) in werking trad, kunnen nabestaanden op grond van de Uitkeringsregeling chroom-6 in aanmerking komen voor het materiële deel van de uitkering van € 4.374,22 (prijspeil 2023) waar de (oud-)medewerker voor in aanmerking zou zijn gekomen. Daarbij krijgt de nabestaande dan ook het materiële deel voor de nabestaande. Dit bedrag is ook € 4.374,22 (voor bijvoorbeeld begrafeniskosten). Dit komt neer op in totaal € 8.748,44. Hierover informeerde ik uw Kamer in mijn brief van 31 maart 2023 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 52). Daarin informeerde ik u ook over de verhoging van het nabestaandenuitkering en over de verruiming van de mogelijkheid op het recht op een uitkering. Het gaat dan om de situatie waarin de (oud-)medewerker concreet kenbaar heeft gemaakt dat hij of zij een aanvraag wil indienen, maar dat nog niet had gedaan. Het moet duidelijk (objectiveerbaar) zijn dat de (oud-)medewerker de intentie had een aanvraag in te dienen. Over beide wijzigingen vindt thans overleg plaats met de Centrales voor Overheidspersoneel.
Daarnaast kan de nabestaande – naast de uitkeringen uit de Uitkeringsregeling – een claim indienen bij Defensie voor de overlijdensschade die ontstaat door het overlijden van de (oud-)medewerker. Overlijdensschade is de materiële schade die ontstaat doordat de overleden (oud-)medewerker de nabestaande niet meer kan onderhouden of verzorgen. Hieronder vallen ook de kosten van de begrafenis en de kosten van gederfd levensonderhoud.
Bent u ermee bekend dat er in de jaren tachtig geen PBM’s werden verstrekt als die niet door de Amerikanen werden betaald en dat terwijl er door Defensie mensen ter beschikking werden gesteld om voor de Amerikanen werkzaamheden uit te voeren waarbij er met ondere andere chroom-6 werd gewerkt?
Ja. Het Nederlandse Ministerie van Defensie was als werkgever verantwoordelijk voor het arbobeleid op de POMS-locaties. De verantwoordelijkheid voor het inrichten van de POMS-locaties, inclusief de veiligheidsvoorzieningen voor het gebruik van verf, lag bij het Amerikaanse Ministerie van Defensie. De Amerikaanse veiligheidsvoorschriften voor deze voorzieningen waren leidend, tenzij de Nederlandse wet- en regelgeving strenger was – dan moest deze laatste worden gevolgd. Nederland moest in voorkomende gevallen een verzoek voor de financiering van extra maatregelen bij de Amerikanen indienen, onderbouwd met de Nederlandse wet- en regelgeving.
Kunt u aangeven hoe vaak (middels onderhoudslogs of anderszins) in die tijd de filters van de afzuiging werd vervangen of gereinigd? Is het uit te sluiten dat door te weinig vervanging er vrijwel constant te hoge concentraties chroom-6 stof in de lucht hingen die door de werknemers werd ingeademd?
Op de vijf POMS-locaties waren op verschillende afdelingen verschillende soorten afzuigingen met filters operationeel. Het RIVM-onderzoek, gebaseerd op zowel documenten als gesprekken met medewerkers en leidinggevenden uit die tijd, stelt dat een aantal van de filters op specifieke locaties één à twee keer per jaar werden vervangen. Bij het beoordelen van de blootstelling aan chroom-6 per functie (en daarmee de risicobeoordeling) is rekening gehouden met de taken vervanging en reiniging van verschillende soorten filters. Er is echter geen compleet beeld verkregen van het regime van vervanging en/of reiniging van alle typen filters. Een uitspraak over mogelijk verhoogde concentraties chroom-6 in de lucht als gevolg hiervan is niet te geven.
Bent u ermee bekend dat er ten tijde van de Golfoorlog een enorme toename was in de werkzaamheden met chroom-6 omdat alles op dat moment in zandkleur moest worden gespoten en geverfd? Is het niet zo dat juist in die tijd er wederom een hele groep werknemers onnodig en te vaak aan hoge concentraties chroom-6 werd blootgesteld?
De tijdsdruk van de werkzaamheden rond verschillende buitenlandse missies is in het RIVM-onderzoek naar voren gekomen (zie rapport WP4, o.a. op pagina 60 e.v.).
De bijdragen aan missies vanaf 1990 (Golfoorlog, Balkanoorlog) vereisten aanmerkelijk meer (over)verfactiviteiten, waarbij honderden voertuigen in enkele weken op de POMS-locaties moesten worden overgespoten in andere kleuren. Dit gebeurde echter met niet-chroom-6- houdende verf en het schuren gebeurde oppervlakkig. De toename van werk bracht met zich mee dat werkzaamheden die tevoren in daarvoor geschikte ruimtes werden uitgevoerd, nu ook buiten die ruimtes werden gedaan. Uit het onderzoek onder leiding van het RIVM is niet gebleken dat als gevolg daarvan meer medewerkers aan hogere niveaus chroom-6 zijn blootgesteld.
Deelt u de mening dat vanwege alle tekortkomingen in de bedrijfsvoering, waardoor veel werknemers ten onrechte bloot zijn gesteld aan hoge concentraties chroom-6, Defensie een ereschuld heeft aan de slachtoffers van chroom-6, ongeacht of ze inmiddels aan de gevolgen ervan zijn overleden of nog in leven zijn maar dagelijks de gevolgen van een of meerdere ziektes ten gevolge van blootstelling aan chroom-6 aan den lijve ervaren?
Het welzijn van (oud-)medewerkers gaat mij zeer aan het hart. Toen er in 2014 veel meldingen kwamen van gezondheidsklachten van onder andere oud-medewerkers van de POMS is het RIVM door Defensie gevraagd hiernaar een onafhankelijk onderzoek uit te voeren. In mijn antwoord op vragen drie, vier en vijf informeerde ik u over de Uitkeringsregeling die naar aanleiding van de onderzoeksresultaten is opgesteld. Deze Uitkeringsregeling is laagdrempelig en maakt het mogelijk om op snelle en relatief eenvoudige wijze een vergoeding te kunnen krijgen. Daarnaast blijft de mogelijkheid tot het indienen van een individuele letselschadeclaim bestaan.
Mocht u doelen op een vergoeding voor medewerkers die zijn blootgesteld, ongeacht of zij ziek zijn geworden, het volgende. Dit aspect is op verzoek van uw Kamer ook voorgelegd aan de Commissie Uitkeringsregeling chroom-6 Defensie, voorgezeten door prof. mr. G.J.J. Heerma van Voss (Commissie). Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 31 maart 2023 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 52). De Commissie constateert dat uitbreiding van de Uitkeringsregeling door het loslaten van de eis van een causaal verband tussen aandoening en blootstelling aan chroom-6 tot onrechtvaardigheden zou leiden, los van de mogelijk onoverzienbare omvang van de financiële gevolgen. Het ontbreekt hiervoor aan voldoende duidelijke criteria. Dit betekent dat ik het vereiste van een causaal verband tussen de ziekte en de blootstelling aan chroom-6 blijf hanteren.