Het bericht dat Frankrijk een internationale aanpak wil op het gebied van encryptie |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Frankrijk wil internationale aanpak versleutelde berichten»?1
Ja.
Zijn de voorstellen die Frankrijk naar Duitsland heeft gestuurd ook naar de Nederlandse overheid gestuurd? Zo ja, wat zijn die voorstellen?
De Nederlandse overheid is in kennis gesteld van het Frans-Duitse initiatief gericht op Europese samenwerking op het gebied van interne veiligheid, waarin men de Commissie onder meer oproept de mogelijkheid te onderzoeken met een wetgevend voorstel te komen rondom de verplichtingen voor alle aanbieders van internet- of elektronische communicatie om mee te werken aan het rechtsproces.
Deelt u de analyse dat terroristen niet afhankelijk zijn van berichtenapps als Whatsapp en Telegram en dat zij zeer gemakkelijk andere, vrij beschikbare, communicatie software met sterke encryptie kunnen gebruiken?
Terroristen en criminelen kunnen gebruik maken van alle mogelijke communicatiesoftware, waaronder Whatsapp en Telegram.
Onderschrijft u nog steeds het belang van sterke encryptie voor de veiligheid op internet, ter ondersteuning van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers, voor vertrouwelijke communicatie van overheid en bedrijven en voor de Nederlandse economie?
Ja, het kabinetsstandpunt zoals weergegeven in de brief van de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Economische Zaken van 4 januari 20162 is ongewijzigd.
Bent u zich bewust van het feit dat de afgelopen decennia de persoonsgegevens, inclusief bank inloggegevens, medische gegevens, credit card gegevens, burgerservice- en social security nummers van miljarden mensen wereldwijd zijn buitgemaakt door criminelen, buitenlandse inlichtingendiensten of staatshackers en dat versleuteling van data meer bescherming biedt tegen dergelijke diefstal van gegevens?
Het Kabinet is zich ervan bewust dat de toenemende digitalisering van de samenleving naast kansen ook risico’s met zich meebrengt.3 Om deze risico’s te beperken zijn goede cybersecurity maatregelen ter verhoging van de digitale weerbaarheid van overheden, bedrijven en burgers nodig. Versleuteling van data is een maatregel die inzage van gegevens door onbevoegden kan tegengaan. In de Nationale Cyber Security Strategie 24 wordt de bredere kabinetsvisie op cybersecurity uiteen gezet.
Deelt u de analyse dat het toegenomen gebruik van encryptie een direct gevolg is van grootschalige hacks door criminelen en buitenlandse inlichtingendiensten en grootschalige opslag van (persoons)gegevens door inlichtingendiensten wereldwijd?
Wat de directe oorzaak is van het toegenomen gebruik van encryptie is niet eenduidig te zeggen. Uit een recent gehouden enquête onder vijfduizend ondernemingen in elf landen komt het beeld naar voren dat men onder andere encryptie gebruikt vanwege regels over data en privacy, bescherming van intellectueel eigendom en bescherming van klantgegevens.5
Het kabinet zet blijvend in op bewustwording bij burgers en bedrijven over kwetsbaarheden die digitale communicatie met zich meebrengt. De website veiliginternetten.nl (een initiatief van V&J, EZ en ECP Platform voor de Informatie Samenleving) en bewustwordingscampagnes zoals Alert Online zijn hier ook op gericht. Daarbij worden burgers en bedrijven handelingsperspectieven geboden over hoe men zijn of haar digitale communicatie veiliger kan maken, waaronder het gebruik van encryptie.
Deelt u de analyse dat het afzwakken van encryptie geen duurzame oplossing biedt voor het opsporen van terroristen, maar dat het criminelen en buitenlandse inlichtingendiensten en staatshackers wel meer mogelijkheden biedt om persoonsgegevens en bedrijfsgeheimen te achterhalen en kritieke infrastructuur te hacken?
Op dit moment is er geen zicht op mogelijkheden om in algemene zin, bijvoorbeeld via standaarden, encryptie producten te verzwakken zonder daarmee de veiligheid van digitale systemen die van encryptie gebruik maken te compromitteren.
Deelt u de analyse dat de gebrekkige veiligheid die mensen online ervaren zal verslechteren als bedrijven gedwongen worden encryptie te verzwakken?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de analyse dat het verzwakken van encryptie slecht is voor het vertrouwen in en gebruik van nieuwe technologische ontwikkelingen, zoals het Internet of Things en Industry 4.0, door mensen en bedrijven aangezien persoonsgegevens en bedrijfsgeheimen minder veilig zijn?
Overheden, bedrijven en burgers zijn gebaat bij maximale veiligheid van de digitale systemen. Het kabinet heeft in het kabinetsstandpunt van 4 januari 2016 het belang van sterke encryptie voor de veiligheid op internet, ter ondersteuning van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers, voor vertrouwelijke communicatie van overheid en bedrijven, en voor de Nederlandse economie onderschreven.
Deelt u de analyse dat juist ingezet moet worden, ook in Europees verband, op toename van het gebruik van encryptie om de vrijheid en veiligheid van mensen en bedrijven te vergroten?
Het Nederlandse standpunt en de afwegingen die daaraan ten grondslag liggen zijn vertaald naar het Engels en worden internationaal actief uitgedragen.
Bent u bereid in Europees verband erop aan te dringen dat bedrijven niet gedwongen worden om encryptiesoftware te verzwakken?
Zie antwoord vraag 10.
De inzet van militairen op Schiphol |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Militairen gaan assisteren bij controles Schiphol»1, «Marechaussee krijgt hulp van infanterist»2 en «Plan veilig Schiphol»?3
Ja.
Is het waar dat de Koninklijke Marechaussee (hierna KMar) door tekorten in de capaciteit zich op 12 augustus jl. genoodzaakt heeft gevoeld de hulp in te roepen van infanteristen van de Landmacht, zoals een woordvoerder van de KMar heeft aangegeven?4
Voor de door het bevoegd gezag afgekondigde extra maatregelen was extra capaciteit benodigd. Voor uitzonderlijke situaties waarvoor extra capaciteit nodig is, kan de Landmacht bijstand verlenen. Door het lokaal bevoegd gezag is daartoe in samenspraak met de politie bijstand gevraagd van de Landmacht. De Minister van Defensie, in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie, heeft deze aanvraag ingewilligd. Voor deze constructie is gekozen omdat de verwachting was dat deze maatregelen voor langere duur zouden gelden en ten koste ging van de uitvoering van andere taken van de KMar. Op deze wijze kon de uitvoering van de andere taken van de KMar worden gecontinueerd. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat militairen van de Landmacht zonder marechausseeopleiding rond Schiphol worden ingezet? Moeten zij eerst een training krijgen van de KMar en wat doet dit voor de inzet van de capaciteit? Had dit niet voorkomen kunnen worden door meer marechaussee vrij te maken voor Schiphol?
De Landmachtmilitairen die zijn ingezet op Schiphol hebben een korte opleiding gekregen door de KMar. Daarmee zijn ze voorbereid voor de te leveren bijstand aan de beveiligingstaken op de toegangswegen tot het luchthaventerrein Schiphol. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Hoe kan het gebeuren dat de KMar op Schiphol, zelfs na herhaaldelijk aandringen van de Kamer om hier iets aan te veranderen en te komen tot een structurele oplossing, in ieder geval tot 12 augustus jl. nog altijd te kampen had met tekorten, zoals aangegeven door een woordvoerder van de KMar die te kennen geeft dat «het op een gegeven moment echt op is»?5
Er is afgelopen tijd een steeds groter beroep gedaan op KMar-capaciteit vanwege de terreurdreiging, de migratiestromen en de (veel) sterkere groei van passagiersaantallen op Schiphol dan kon worden voorzien. Ik deel uw zorg over deze extra druk op de KMar. Met betrokken overheidspartijen en Schiphol is veelvuldig overleg gevoerd over mogelijke oplossingen voor de kortere en de langere termijn waarbij gesproken is over een mix van maatregelen ten aanzien van de versterking van de capaciteit, techniek en aanpassing van het beleid om deze druk het hoofd te kunnen bieden. Voor wat betreft capaciteit is gekeken naar herprioritering van de taken, de stroomlijning van processen en de uitbreiding van de capaciteit.
Voor wat betreft de uitbreiding van de capaciteit geldt dat er tijd overheen gaat voordat nieuw geworven personeel daadwerkelijk kan worden ingezet. Voor de kortere termijn is daarom ook gezocht naar alternatieve maatregelen om de KMar te ondersteunen, zoals de inzet van DJI en Douane personeel ten behoeve van de KMar-taken op Schiphol waarover u in de actieagenda Schiphol bent geïnformeerd, vooral voor de grensbewakingstaak. Gelet op de recente terreurdreiging zijn kortstondig ook militairen van de Landmacht ingezet voor de ondersteuning van de politietaak. Inmiddels is de inzet van de Landmacht beëindigd.
Deze zomer is de bezetting op deze manier afdoende gebleken, maar ik ben van mening dat voor de langere termijn een structurelere oplossing noodzakelijk is. Allereerst is daarom besloten om de capaciteitsbehoefte van de KMar voor de luchthavens de komende jaren in kaart te brengen.
Deze capaciteitsbehoeftestelling ziet op alle taken van de KMar op de verschillende luchthavens. Daarin is maximaal rekening gehouden met de effecten van de invoering van elektronische grenspassages, die op termijn ook voor een verlichting van de behoefte aan KMar-capaciteit zal zorgen. Voor de zomer is daarom de businesscase voor de automatische grenspassages herijkt. Op basis van die herijking is, met Schiphol, besloten tot uitbreiding van het aantal e-gates. Vanaf nu tot en met mei 2017 zullen er nog 30 e-gates (6 meer dan oorspronkelijk gepland) worden geplaatst.
Met betrokken bewindslieden zal ik deze behoeftestelling bespreken en bezien welke maatregelen passend zijn. Dit najaar zal ik u nader informeren.
Hoe verhouden zich de aanhoudende tekorten, ten gevolgde waarvan de KMar zich genoodzaakt voelt om de Landmacht op hulp te vragen, tot uw eigen uitspraken in de Actieagenda Schiphol, namelijk dat «er steeds meer van de KMar wordt gevraagd als gevolg van de internationale veiligheidssituatie (antiterrorisme en migratiestromen), dit aanzienlijke gevolgen heeft voor alle luchthaventaken van de KMar en dat dit specifiek in het grenspolitieproces invloed heeft op de werklast en -druk (de hoeveelheid benodigd personeel)»?6 Hoe kan het dat met dit inzicht men toch een beroep moet doen op militairen van de Landmacht om bij te springen, wanneer u de verhoogde druk feitelijk al zag aankomen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de door de regering in april toezegde 85 marechaussees voor Schiphol bestaan uit nieuw indiensttredend personeel?
Dat klopt. Het nieuw indiensttredend personeel is eerst op Schiphol ingezet, zodat de werkdruk daar zo snel mogelijk kon worden verlicht.
Is het correct dat dit feitelijk geen extra 85 marechaussees betreft, maar 85 fte die de reguliere instroom van de KMar sowieso al zou opleveren maar nu eerst specifiek op Schiphol te plaatsen? Zo ja, voor welke taken/locaties stonden deze 85 instromers vóór dit besluit op de rol? Kunt u deze verschuiving nader toelichten en verantwoorden?
Dat klopt. Zoals gemeld in de actieagenda Schiphol komt deze inzet uit de reguliere personeelsinstroom van de KMar. Vanwege de drukke periode en uitstroom van personeel op Schiphol is er voor gekozen om het nieuwe in dienst tredende personeel eerst op Schiphol te plaatsen om zo de werkdruk te verlichten. Vanwege de opleidingscapaciteit wordt de 85 vte gefaseerd operationeel ingezet. Circa 50 vte zijn vanaf dit voorjaar operationeel, in de periode van medio september tot begin december komen daar 36 vte bij. Deze nieuwe personeelsleden zullen na hun plaatsing op Schiphol elders in het land worden geplaatst, afhankelijk van de drukte en vullingsmogelijkheden bij de verschillende KMAR-brigades. Er is voor gekozen om de extra werkdruk daar te accepteren ten gunste van Schiphol. Al het in dienst tredend KMar-personeel is opgeleid voor grenstaken.
Zijn de in april door het kabinet toegezegde 85 nieuw in dienst tredende marechaussees voor Schiphol daadwerkelijk ingezet? Zo ja, sinds wanneer zijn zij operationeel geworden? Heeft dit de werkdruk van de KMar op Schiphol significant ontlast?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de in totaal 50 medewerkers vanuit de Douane, de Dienst Justitiële Inlichtingen en vanuit interne herschikking bij de KMar op Schiphol daadwerkelijk ingezet, omdat de regering tevens in april aankondigde hen in te zetten tijdens de drukke periode? Zo ja, sinds wanneer zijn zij operationeel? Heeft dit de werkdruk van de KMar op Schiphol significant ontlast?
De bijstand van de Douane is daadwerkelijk gerealiseerd met ingang van mei jl. Dit heeft de operatie aan de grens deze zomer ontlast. De nu toegezegde ondersteuning loopt tot en met september.
De DJI levert eveneens ondersteuning vanaf mei jl. voor de grenswerkzaamheden en de Arrestanten Passanten Wacht (APW). Dit heeft deels geleid tot verlaging van de werkdruk bij de KMar, maar een ruimere en langdurigere inzet is gewenst. Hierover vinden momenteel gesprekken plaats. Omdat de DJI nog geen volledige ondersteuning biedt, kan de capaciteit met name bij de APW nu nog niet optimaal vrijgespeeld worden.
Deelt u de mening dat bovenstaande maatregelen sterk de indruk wekken dat er hier sprake is van knip en plakwerk, pleisters plakken en gaten met gaten vullen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Nu is gebleken dat de KMar zich genoodzaakt voelt militairen in te zetten om de adequate uitvoering van de veiligheidstaak op Schiphol te garanderen, houdt u nog altijd vast aan uw beleid om geen extra middelen uit te trekken voor de KMar op Schiphol, zoals u in juni nog aangaf door over de 85 nieuw indiensttredende marechaussees te verklaren dat er sprake was van herprioriteren en niet van nieuw geld, omdat «we in een tijd leven waarin het geld niet zomaar voor het oprapen ligt»?7
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ingaan op het in de Actieagenda Schiphol aangekondigde voorstel voor de inzet van de KMar op haar luchthaventaken voor de periode 2016–2019, waarover volgens uzelf «nadere besluitvorming is vereist»8 en dat vóór deze zomer gereed zou zijn? Waarom is dit voorstel nog niet wereldkundig gemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Is bovengenoemd voorstel de structurele oplossing waar de Kamer al geruime tijd naar vraagt? Zo ja, kunt u aangeven waaruit het voorstel bestaat en indien dat (nog) niet bekend is, bent u dan bereid dit voorstel uiterlijk in september naar de Kamer te sturen? Zo nee, wat kan dan van de regering verwacht worden op dit punt?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Ngo’s dachten in Nederland veilig te zijn, maar dat pakt anders uit” |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ngo’s dachten in Nederland veilig te zijn, maar dat pakt anders uit»?1
Bedreiging en intimidatie van mensenrechtenverdedigers waar ook ter wereld zijn onacceptabel. Dat hier sprake van is in Nederland is zeer verontrustend. Het kabinet neemt dit uiterst serieus. Er is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
Dat het werk van deze ngo’s is belemmerd is onaanvaardbaar. Deze ngo’s bieden een essentiële vorm van ondersteuning voor het functioneren van het Internationaal Strafhof. Het kabinet is niet bekend met eerdere situaties waarin dreigementen zijn geuit aan het adres van medewerkers van ngo’s of andere organisaties die internationale organisaties zoals het Internationaal Strafhof bijstaan.
Hoe beoordeelt u de bedreigingen aan het adres van de jurist Nada Kiswanson, en de daarop volgende tijdelijke sluiting van vier ngo-kantoren in Den Haag?2 3 Gaat het hier volgens u om een incident, of is er vaker sprake van dergelijke bedreigingen richting personen die het Internationale Strafhof en soortgelijke organisaties bijstaan in hun werkzaamheden op Nederlands grondgebied?
Zie antwoord vraag 1.
Lopen mensenrechtenactivisten volgens u gevaar in Nederland? Waarom wel/niet?
Nederland is voor mensenrechtenactivisten een veilig land. In de gevallen waarin deze veiligheid wordt bedreigd, wordt dit zeer serieus genomen en strafrechtelijk onderzoek ingesteld door de politie.
Kunt u verklaren waarom er geen proces-verbaal werd opgemaakt nadat Nada Kiswanson aangifte deed op het politiebureau?4
Vanaf februari dit jaar loopt er een strafrechtelijk onderzoek naar de bedreigingen van mevrouw Kiswanson. Mevrouw Kiswanson is ruim voor het verschijnen van het aangehaalde artikel opgenomen in het stelsel van bewaken en beveiligen. De overheid doet geen openbare uitspraken over eventuele maatregelen, want dat zou haar veiligheid kunnen schaden.
Klopt het dat het zo lang duurde voordat de overheid reageerde op de alarmerende berichten over de dreigementen en actie ondernam?5 6 Hoeveel tijd zat er tussen de eerste melding over de bedreigingen en de maatregelen die inmiddels getroffen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen zijn er getroffen om de veiligheid van Nada Kiswanson te garanderen?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer besloot u om bijeenkomsten te organiseren over deze kwestie met het Internationaal Strafhof, mensenrechtenorganisaties, het Openbaar Ministerie, de politie en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid?7 Gebeurde dat op eigen initiatief? Wat hebben deze bijeenkomsten opgeleverd?
Op initiatief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 24 maart spoedoverleg plaatsgevonden met een aantal ngo’s en vertegenwoordigers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het OM en de politie. Politie en OM bevestigden dat een strafrechtelijk onderzoek was gestart naar aanleiding van de aangifte van mevrouw Kiswanson. Daarnaast werd een voorlopig contactpunt voor verdere communicatie en voor noodgevallen gedeeld.
Na dit overleg heeft het OM initiatief genomen voor meerdere overleggen tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het OM, de politie, NCTV en gemeente Den Haag. De eerste bijeenkomst vond plaats op 20 april. Deze bijeenkomsten hadden een inventariserend karakter waarbij kennis werd gedeeld en tegen de achtergrond van het werk van het Strafhof werd geanalyseerd wat voor de toekomst verwacht kan worden. In ieder geval werd daaruit duidelijk dat het noodzakelijk was om meer inzicht te krijgen in welke ngo's betrokken zijn bij het werk van het Strafhof. Om die reden heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken ervoor gekozen om het consultatiemechanisme zoals genoemd in het zetelverdrag van het Strafhof te activeren. Binnen dat mechanisme spreken ngo's, gastland en Strafhof met elkaar over het werk van ngo's voor het Strafhof. Daarnaast geeft het zetelverdrag aan dat ngo's zich bij het Strafhof en het gastland dienen te melden, wanneer zij werk gaan verrichten voor het Strafhof; dat is tot heden niet of onvoldoende gebeurd, waardoor het vereiste inzicht aan de zijde van het gastland ontbrak.
De eerste consultatiebijeenkomst met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het OM, het Internationaal Strafhof en de betrokken ngo’s vond plaats op 13 juni. Tijdens deze eerste bijeenkomst hebben de ngo’s kenbaar gemaakt op welke terreinen zij kwetsbaar zijn en ondersteuning wensen van het Strafhof en het gastland. Het gastland werkt naar aanleiding van deze bijeenkomst een transparant stappenplan uit voor betrokken ngo’s met de handelwijze in het geval van een bedreiging. Heldere communicatielijnen tussen alle betrokkenen is daarbij het uitgangspunt. Een tweede overleg tussen gastland, Strafhof en ngo’s in het kader van dit consultatiemechanisme staat gepland voor september. Daarnaast is een briefing met veiligheidstips van het Openbaar Ministerie en de politie aan de ngo’s voorzien voor oktober.
Deelt u de mening dat kleine ngo’s niet in staat zijn om hun eigen veiligheid te garanderen, en derhalve moeten kunnen rekenen op voldoende bescherming van overheidswege, mede op basis van de gastlandovereenkomst die Nederland met het Internationaal Strafhof gesloten heeft? Bent u van mening dat u deze afspraken naleeft?8
Nederland is een rechtsstaat en de Nederlandse overheid zet zich in voor de veiligheid van alle in Nederland gevestigde organisaties en verblijvende burgers. Organisaties en burgers zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor hun algemene veiligheid. In dat kader is het aan elke individuele organisatie om een keuze voor een locatie van huisvesting te maken. Als uit informatie met betrekking tot dreiging en risico blijkt dat maatregelen ten behoeve van de veiligheid noodzakelijk zijn, dan worden deze door het bevoegd gezag genomen. Dit geldt ook voor internationale organisaties in Nederland.
Nederland heeft als gastland van het Strafhof op basis van het zetelverdrag een speciale verantwoordelijkheid voor organisaties die zich inzetten voor ondersteuning van het werk van dit hof. Aan deze verantwoordelijkheid is gedurende de laatste maanden, naast het lopende strafrechtelijke onderzoek, invulling gegeven op de wijze zoals beschreven onder vraag 7. In het kader van het recent geactiveerde consultatiemechanisme is het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangewezen als centraal aanspreekpunt. Betrokken overheidsinstanties en veiligheidsdiensten zijn goed geïnformeerd over de situatie van mensenrechtenverdedigers. Bij voorkomende incidenten rondom de veiligheid van deze personen zijn zij – waar relevant -aangehaakt.
Wat vindt u van de suggestie van het Internationaal Strafhof om algemene veiligheidsmaatregelen te treffen, en ngo’s bij elkaar te zetten in één gebouw of straat en preventief te beveiligen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?9
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u van de suggestie van diverse ngo’s om een centraal aanspreekpunt voor bedreigde mensenrechtenactivisten in het leven te roepen, en ngo’s, relevante overheidsinstellingen en veiligheidsdiensten informatie en training te verschaffen? In hoeverre gebeurt dit laatste al, en waar ziet u verbeterpunten?10
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid, conform de eis van Amnesty, publiekelijk te verklaren dat dit soort ernstige bedreigingen jegens mensenrechtenactivisten onacceptabel zijn op Nederlands grondgebied?11
Bedreigingen en intimidatie van mensenrechtenactivisten waar ook ter wereld zijn onacceptabel.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport: «The IMF and the crises in Greece, Ireland, and Portugal: an evaluation by the Independent Evaluation Office»1, waarin het IEO zeer kritisch is over het handelen van het IMF rond het verstrekken van leningen aan diverse Europese landen in de periode 2010 tot en met 2013?
De onafhankelijke evaluatiedienst van het IMF – het Independent Evaluation Office (IEO) – heeft op 29 juli j.l. een evaluatierapport openbaar gemaakt over de rol van het IMF bij de aanpak van de eurocrisis. De Managing Director Lagarde heeft in een separate verklaring gereageerd op de aanbevelingen van de evaluatiedienst. Ik ben van mening dat het IMF uit de verschillende evaluaties van programma’s en beleidsherzieningen lessen heeft getrokken over haar rol bij de aanpak van de eurocrisis. Het is tegelijkertijd van belang dat het IMF haar rol continu blijft evalueren en waar nodig haar beleid bijstelt. Het werk van de IEO draagt hier in belangrijke mate aan bij.
Voor een appreciatie van het rapport en de aanbevelingen verwijs ik u ook naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 29 augustus over de evaluatie van het IEO over de rol van het IMF bij de aanpak van de eurocrisis (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1391).
Kunt u zich vinden in de kritiek uit het IEO-rapport dat het IMF met betrekking tot de Griekse crisis mogelijk al in een vroeg stadium haar oren heeft laten hangen naar politieke druk vanuit de Europese Commissie, die handelde namens de Eurogroep? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van het IEO stelt in algemene zin dat de samenwerking in Trojka-verband de technische beoordelingen van het IMF mogelijk blootstelde aan politieke druk. Het rapport geeft echter ook aan dat het IMF op technisch niveau in de trojka doorgaans niet vatbaar was voor druk vanuit de Europese instellingen (zie ook het antwoord op vraag 8). De Managing Director van het IMF heeft in haar reactie op het evaluatierapport van het IEO gewezen op de uitzonderlijk lastige en ongeëvenaarde omstandigheden van de eurocrisis. Volgens de Managing Director heeft het IMF in een zeer korte periode programma’s verstrekt aan landen in een muntunie, terwijl de ervaring hiermee beperkt was. Deze beginjaren waren volgens de Managing Director een leerproces voor zowel het IMF als de Europese instellingen. Ondanks de grote systeemrisico’s is het gelukt om het marktvertrouwen te herstellen. Volgens de Managing Director heeft het IEO in haar rapport onvoldoende onderbouwd dat er sprake was van politieke interventie in de technische analyses van het IMF, waardoor er geen noodzaak is voor nieuwe procedures. Tegelijkertijd heeft ze onderstreept dat de technische analyses van het IMF onafhankelijk moeten blijven. Ik kan mij ook niet vinden in de stelling dat het IMF in een vroeg stadium haar oren heeft laten hangen naar politieke druk vanuit de Europese Commissie, dan wel de Eurogroep. Mijn indruk is dat het IMF altijd zelfstandig tot een besluit is gekomen over betrokkenheid van het IMF bij het eerste, maar ook de latere Griekse programma’s. Dit was juist voor Nederland ook een belangrijke reden om het IMF te betrekken bij de steunprogramma’s. Het antwoord op vraag 7 gaat verder in op het besluit van het IMF om in 2010 in te stemmen met een steunprogramma voor Griekenland zonder schuldherstructurering.
Kunt u ontkennen, danwel bevestigen dat de Europese Commissie het IMF daadwerkelijk politiek heeft willen beïnvloeden?
Nee, dit is een vraag die de Europese Commissie zelf zou moeten beantwoorden.
Kunt u bevestigen dat de optie van herstructurering van de Griekse schulden al van tafel was op het moment dat het IMF in maart 2010 werd uitgenodigd?
Schuldherstructurering is bij de besluitvorming omtrent het eerste Griekse leningenprogramma door de landen van de eurozone niet als voorwaarde gesteld voor steun aan Griekenland. Tijdens de informele Europese Raad van 11 februari 2010 hebben de eurolanden zich bereid verklaard om indien nodig actie te nemen om de stabiliteit van het eurogebied als geheel te waarborgen.2 In een verklaring van 25 maart 2010 hebben de regeringsleiders van de eurozone aangegeven bereid te zijn om samen met het IMF bilaterale leningen te verschaffen aan Griekenland.3 Op 11 april heeft de Eurogroep een mandaat aan de Commissie gegeven om samen met het IMF en de ECB te bepalen hoe een eventueel steunprogramma eruit zou moeten zien. Hierbij is ook overeenstemming bereikt over de voorwaarden waartegen steun verleend zou kunnen worden.4 Schuldherstructurering behoorde niet tot deze voorwaarden die door de Trojka werden geformuleerd en dit was dus ook geen onderdeel van de inzet van de lidstaten van de eurozone. Op 2 mei 20105 besloten de Eurogroep en het IMF uiteindelijk om respectievelijk bilaterale leningen en een Stand-by arrangement aan Griekenland
Was de beslissing om niet te herstructureren al genomen op het moment dat het IMF in maart 2010 aanschoof? Zo nee, welke informatie had er van het IMF moeten zijn gekomen om tot een ander besluit te komen?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre was het de Nederlandse overheid bekend dat er binnen het IMF verschil van mening heerste over schuldenherstructurering voor Griekenland en de mate waarin er sprake was van een houdbare schuld?
Het IEO-rapport beschrijft dat er verschil van mening was onder «senior IMF officials» over de noodzaak tot schuldherstructurering. Het is vanzelfsprekend dat binnen een organisatie in de aanloop naar besluitvorming over steunprogramma’s verschillende meningen bestaan en worden onderzocht. Uiteindelijk presenteert de Managing Director een voorstel aan de raad van bewindvoerders waarin de verschillende leden van het IMF vertegenwoordigd zijn. Het IEO-rapport geeft aan dat het ook (qua stemgewicht) de voorkeur had van een meerderheid van de leden van de raad van bewindvoerders van het IMF om geen schuldherstructurering na te streven. Het uitgangspunt van de besluitvorming in de IMF raad van bewindvoerders is unanimiteit. Waar dit niet mogelijk is dient minimaal een meerderheid akkoord te gaan met een besluit.
Hoe belangrijk is de schuldhoudbaarheidsanalyse van het IMF geweest voor de beslissing om al dan niet over te gaan op een herstructurering van de Griekse schulden? Hoe heeft het ministerie zich er van vergewist dat deze op juiste manier tot stand is gekomen?
De schuldhoudbaarheidsanalyse staat altijd centraal in beslissingen van het IMF om schuldherstructurering als voorwaarde te stellen voor programmasteun. Het is een onafhankelijke technische analyse van het IMF zelf, waar de raad van bewindvoerders niet bij betrokken is. Het IMF constateerde in de schuldhoudbaarheidsanalyse voor aanvang van het eerste Griekse programma dat de Grieks schuld onder het basisscenario houdbaar was, maar dat er door onzekerheid en neerwaartse risico’s geen sprake was een houdbare schuld op de middellange termijn. Deze analyse werd destijds door het Nederlandse kabinet gedeeld.
Het besluit van het IMF om geen herstructurering te bepleiten voor aanvang van het eerste Griekse leningenprogramma was gebaseerd op de aanvullende analyse dat er een groot risico was op spillovers naar andere landen bij gebrek aan een vangnet in Europa en dat een schuldherstructurering door de grote mate van onzekerheid het besmettingsgevaar kon vergroten. Het IMF heeft de raad van bewindvoerders hierover geraadpleegd bij de besluitvorming over het eerste Griekse programma. De raad van bewindvoerders van het IMF heeft vervolgens unaniem ingestemd met goedkeuring van het eerste Griekse leningenprogramma.
Bent u het met de uitspraak in het rapport eens dat het handelen van het IMF in ieder geval de illusie heeft gewekt dat het IMF Europese landen anders behandelt dan niet-Europese landen? Zo ja, denkt u dat deze andere behandeling komt door de politieke interventie van de Europese Commissie/Eurogroep? Zo nee, waarom niet?
Het IEO stelt in haar rapport dat de wijze waarop het IMF handelde, en met name de wijze waarop besluiten tot stand kwamen, de illusie wekte dat Europa anders behandeld werd. Het IEO constateert echter niet dat Europese landen ook daadwerkelijk anders behandeld werden dan niet-Europese landen. De Managing Director van het IMF heeft in haar reactie op het evaluatierapport van het IEO gewezen op de uitzonderlijk lastige en ongeëvenaarde omstandigheden van de eurocrisis. Volgens de Managing Director heeft het IMF in een zeer korte periode programma’s verstrekt aan landen in een muntunie, terwijl de ervaring hiermee beperkt was. Deze beginjaren waren volgens de Managing Director een leerproces voor zowel het IMF als de Europese instellingen. Ondanks de grote systeemrisico’s is het gelukt om het marktvertrouwen te herstellen.
Uniek was daarnaast ook de grote financiële betrokkenheid van Europa bij de financiële steunprogramma’s. Het IEO stelt in haar evaluatierapport dat het IMF in financieel opzicht een junior partner was ten opzichte van de Europese instellingen, doordat de financiering grotendeels uit Europa kwam. Deze grote financiële betrokkenheid van Europa leidde tot de nauwe samenwerking van het IMF met de Europese Commissie en de ECB in de Trojka. Het IEO concludeert in haar rapport dat het IMF in beleidsopzicht geen junior partner was ten opzichte van de Europese instellingen. Ook stelt het IEO dat het IMF op technisch niveau in de Trojka doorgaans niet vatbaar was voor druk vanuit de Europese instellingen. Beide conclusies, die mijns inziens van groot belang zijn, onderschrijven dat het IMF de Europese landen niet anders behandeld heeft.
Bent u van mening dat het IMF, zeker gezien de ferme kritiek in het IEO-rapport, onafhankelijk genoeg heeft kunnen optreden, en ook daadwerkelijk heeft opgetreden in de Europese crises tussen 2010 en 2013? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Managing Director Lagarde heeft in haar reactie op het IEO rapport aangegeven dat ze de aanname van de IEO dat er ruimte was voor politieke interventie in de technische analyses van het IMF niet deelt. Ik deel deze opvatting en ben van mening dat het IMF voldoende onafhankelijk heeft kunnen optreden (zie ook mijn brief van 29 augustus hierover, Kamerstuk 21 501-07, nr. 1391). Het IEO rapport constateert dat er soms interne verschillen van mening waren over de rol van het IMF, maar stelt tegelijkertijd dat het IMF management tot eigen conclusies kwam en de raad van bewindvoerders raadpleegde voorafgaand aan besluiten. Ook de conclusie dat het IMF op beleidsvlak geen junior partner was in de samenwerking met de Europese instellingen onderschrijft dit beeld.
Wat vindt u er van dat voorheen het IMF steeds miljarden euro’s bij droeg aan de steunplannen voor Griekenland, zonder dat daar kwijtschelding van Griekse schulden tegenover hoefde te staan, maar dat bij het derde steunplan voor Griekenland het IMF wél kwijtschelding van Griekse schulden eist?
Het is aan het IMF om te beoordelen of een steunprogramma binnen het hiervoor opgestelde leningenbeleid past of dat schuldherstructurering noodzakelijk is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 was het besluit van het IMF om geen herstructurering te bepleiten voor aanvang van het eerste Griekse leningenprogramma gebaseerd op de aanvullende analyse dat er een groot risico was op spillovers naar andere landen bij gebrek aan een vangnet in Europa en dat een schuldherstructurering door de grote mate van onzekerheid het besmettingsgevaar kon vergroten. Toen in de loop van het eerste Griekse leningenprogramma bleek dat de schuld niet langer houdbaar was, is bij de totstandkoming van het tweede Griekse leningenprogramma besloten tot een vrijwillige schuldherstructurering door de private sector. Hier had Nederland overigens al in een relatief vroeg stadium voor gepleit.
Met betrekking tot het huidige programma heeft Managing Director Lagarde in augustus 2015 aangegeven dat het bereiken van een akkoord over mogelijke schuldmaatregelen een voorwaarde voor het IMF is om deel te nemen aan het programma. De Eurogroep is op 24 mei 2016 een voorlopig pakket aan schuldmaatregelen overeengekomen. Deze zullen gefaseerd worden geïmplementeerd, als dit nodig is om te voldoen aan de afgesproken benchmark voor de jaarlijkse financieringsbehoefte en op voorwaarde van naleving van de afspraken uit het ESM-programma.
De Eurogroep heeft op 24 mei jl. tevens de intentie verwelkomd van het IMF Management om de IMF Board te adviseren een IMF-leningenprogramma voor Griekenland voor het einde van 2016 goed te keuren. Het is uiteindelijk aan de IMF Board om een beslissing te nemen over deelname aan het programma. Conform IMF-beleid, zal goedkeuring door de Board geschieden op basis van een update van de schuldhoudbaarheidsanalyse en een beoordeling van de schuldmaatregelen overeengekomen in de Eurogroep.
Bemoeilijkt het IEO-rapport volgens u een verdere betrokkenheid van het IMF aan het derde steunplan voor Griekenland? Zo nee, waarom niet?
Het IEO-rapport staat los van het derde leningenprogramma voor Griekenland. Zoals deels ook uiteen gezet in het rapport van het IEO en in de reactie van Managing Director Lagarde op het rapport, heeft het IMF de afgelopen jaren verschillende lessen getrokken uit de beginjaren van de eurocrisis. Zo heeft het IMF onder andere de wijze waarop macro-economische voorspellingen voor programma’s tot stand zijn gekomen geëvalueerd, zoals bijvoorbeeld aannames over toekomstige groei of inflatie. Ook heeft het IMF het leenraamwerk voor programma’s met exceptionele toegang aangepast om de schuldhoudbaarheid van programma’s beter te borgen. Daarnaast heeft het IMF de informatie uitwisseling met de raad van bewindvoerders en het bredere publiek verbeterd. De aanpassingen die het IMF heeft doorgevoerd zijn generiek van toepassing op alle IMF leden.
Bent u het eens met de aanbevelingen uit het IEO-rapport? Zo ja, gaat u er op aandringen bij het IMF dat de aanbevelingen worden overgenomen en uitgewerkt? Zo nee, waarom niet?
Ik verwelkom het IEO- rapport van de eurocrisis en de aanbevelingen die de evaluatiedienst geformuleerd heeft. Deze aanbevelingen kunnen ervoor zorgen dat het IMF in de toekomst effectiever kan optreden bij een crisis in een muntunie. Ik ben het met de Managing Director eens dat de eerste aanbeveling van het IEO, waarin gesteld wordt dat het IMF procedures moet ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de technische analyse van het Fonds zo min mogelijk beïnvloed wordt door politieke overwegingen,onvoldoende onderbouwd wordt en dat er geen noodzaak is voor nieuwe procedures. De onafhankelijkheid van de technische analyses van het IMF kan mijns inziens ook geborgd worden door bestaande procedures nauwkeurig te volgen. De raad van bewindvoerders heeft een belangrijke taak om hiervoor zorg te dragen. Net als de Managing Director steun ik daarnaast de overige aanbevelingen.
Ik verwijs u ook naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 29 augustus over de evaluatie van de IEO over rol van het IMF bij de aanpak van de eurocrisis (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1391).
Bent u bereid een onafhankelijke analyse te laten uitvoeren naar de rol die de Nederlandse overheid heeft gehad in de Griekse schuldencrisis?
Nee. Op nationaal niveau heeft de Algemene Rekenkamer in 2015 reeds een grondige onafhankelijke analyse gedaan naar de noodsteun aan eurolanden tussen 2010 en 2015. Daarnaast is er in 2015–2016 een beleidsdoorlichting geweest van artikel 4, Internationale Financiële Betrekkingen, van de Begroting van het Ministerie van Financiën. In de beleidsdoorlichting wordt gekeken naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde beleid in de periode 2010–20146. Zoals ik ook eerder heb aangegeven in de bestuurlijke reactie7 op het rapport «Noodsteun voor eurolanden tijdens de crisis» van de Algemene Rekenkamer ben ik van mening dat het belangrijk is om te evalueren en lessen te trekken uit de afgesloten steunprogramma’s. De afgelopen jaren zijn er diverse evaluaties uitgevoerd naar de leningenprogramma’s die aan de lidstaten van de eurozone zijn versterkt door o.a. het IMF en de Europese Commissie. Ook zal het ESM onafhankelijke evaluaties gaan uitvoeren8.
Het interview met de Turkse zaakgelastigde in Nederland |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het interview met de Turkse zaakgelastigde in ons land, de heer Kurtulus Aykan?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Turkse zaakgelastigde vijf «hooggeplaatste stafmedewerkers» heeft ontslagen? Klopt het dat hun banden met de «Gülen»-beweging daartoe de aanleiding zijn geweest?
Het kabinet kan bevestigen dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken een diplomatieke nota heeft ontvangen van de Turkse ambassade in Den Haag waarin 6 stafmedewerkers van de ambassade zijn afgemeld. Als gevolg daarvan is hun diplomatieke accreditatie in Nederland komen te vervallen. Het kabinet draagt geen verantwoordelijkheid voor interne personeelsaangelegenheden van een buitenlandse ambassade.
Bent u bekend met de uitspraak die de heer Aykan in het interview doet als antwoord op de vraag wat hij ervan vindt dat er namen van Turkse Nederlanders op sociale media worden genoemd als Gülen-aanhangers: «Wie veertig jaar heeft geïnfiltreerd, wordt vroeg of laat door onze diensten opgespoord»? Bent u van mening dat uit deze uitspraak valt op te maken dat er sprake is van bemoeienis door Turkse veiligheidsdiensten met in Nederland woonachtige burgers, die via sociale media te maken hebben gekregen met intimidatie en bedreigingen waarvan ook aangiften zijn gedaan? Is deze verregaande bewering van een vertegenwoordiger van de Turkse overheid aanleiding voor u om nadere uitleg van de Turkse regering te vragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van de heer Aykan dat in Nederland woonachtige burgers die zich organiseren of geld inzamelen op een wijze die binnen de Nederlandse wet is toegestaan, toch steun hebben gegeven aan de mislukte militaire coup in Turkije en dus als «terrorist» bestempeld kunnen worden, simpelweg omdat zij Gülen-aanhangers zijn? Wat vindt u van deze uitspraak van de heer Aykan? Is dit, indien hij juist is geciteerd, aanleiding voor u om nadere uitleg te vragen aan de Turkse regering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van de heer Aykan dat gewelddadige incidenten die in Nederland hebben plaatsgevonden – zoals de poging tot brandstichting in Deventer en het ingooien van ruiten bij een gebouw van een Turkse Stichting in Rotterdam – ofwel niet hebben plaatsgevonden, danwel door Gülen-aanhangers zijn geënsceneerd? Wat vindt u van deze uitspraak van de heer Aykan en is dit, indien een juist citaat, aanleiding voor u om nadere uitleg te vragen aan de Turkse regering en er bij de zaakgelastigde op aan te dringen zijn kennis over de gewelddadige incidenten te delen met het Openbaar Ministerie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Heeft u kennis genomen van de klacht van de Turkse zaakgelastigde over het vermeende gebrek aan begrip en steun vanuit Nederland voor het afwenden van de militaire coup en ons gebrek aan inzicht in de directe betrokkenheid van de Gülen-beweging daarbij? Bent u van plan nogmaals duidelijk te maken dat Nederland de militaire coup afwijst en verwerpt en wij de Turkse democratie steunen, maar dat wij de reactie die op de coup volgde – inclusief systematische zuivering, grootschalige arrestaties en het uitschakelen van delen van de rechtspraak en media – op geen enkele manier kunnen billijken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat weet de Nederlandse regering inmiddels over de betrokkenheid van de Gülen-beweging bij de coup / de steun van de Gülen-beweging aan de coupplegers? En zijn er ook relaties bekend met Gülen-aanhangers in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het stoppen van kindhuwelijken in Tanzania |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het hoger beroep dat de regering van Tanzania is gestart tegen een uitspraak van het Tanzaniaanse hooggerechtshof, waarin wordt gesteld dat het huwen van kinderen onder de 18 jaar in strijd is met de huidige Grondwet van Tanzania?1
Formeel is er nog geen sprake van een hoger beroep. Het is mij bekend dat via verschillende Tanzaniaanse mediakanalen is bericht over een hoger beroep dat zou worden ingesteld door de Advocaat-Generaal tegen een uitspraak van het Tanzaniaans Hooggerechtshof van 8 juli 2016. In die uitspraak bepaalde het Hooggerechtshof dat enkele bepalingen uit de huwelijkswet, die betrekking hebben op de huwelijksleeftijd, discriminatoir en daarom onconstitutioneel zijn.
Deelt u de mening dat minderjarigen beschermd dienen te worden tegen zowel gedwongen als ongedwongen huwelijken?
Ja.
Heeft de Nederlandse regering reeds gereageerd op het hoger beroep? Zo ja, hoe luidde deze reactie? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat een reactie van de Nederlandse regering op dit moment voorbarig is.
Allereerst heeft Rebecca Gyumi- die de rechtszaak is begonnen- aan de Nederlandse ambassade laten weten dat het hoger beroep (of een aankondiging daarvan) nog niet is ontvangen. De gronden ven het hoger beroep zijn op dit moment dan ook niet bekend.
Daarnaast gaf de Minister voor Constitutionele en Juridische zaken van Tanzania eerder dit jaar, op 27 april 2016, aan dat een wetsvoorstel voor het verbieden van kindhuwelijken in voorbereiding is. Er kan dan ook niet automatisch van uitgegaan worden dat het hoger beroep wordt ingesteld ter handhaving van de betrokken bepalingen uit de huwelijkswet. De officiële lezing van Tanziaanse overheid (Ministerie van Constitutionele en Juridische Zaken) luidt dat het hoger beroep als doel heeft om de uitspraak voor geheel Tanzania te doen gelden.
Welke mogelijkheden ziet u om, mede gesteund door de recente uitspraak van het hooggerechtshof, het stoppen van kindhuwelijken in Tanzania te bevorderen? Hoeveel belang hecht u er in dit licht aan dat de overheid van Tanzania haar hoger beroep intrekt en op welke wijze kan Nederland daaraan bijdragen?
Nederland ondersteunt het GirlsnotBrides partnerschap, dat met lobby-activiteiten en het genereren van aandacht via sociale media betrokken is bij deze zaak. De Nederlandse ambassade is in contact met Rebecca Gyumi, één van haar advocaten, de Tanzania Media Women Association die onderdeel uitmaakt van het Tanzania Ending Child Marriage Network en collega’s bij de Europese Unie (EU)-Delegatie en ambassades van gelijkgestemde landen. Ook is er via de EU contact geweest met het Tanzaniaanse Ministerie van Constitutionele en Juridische Zaken. Nederland zal in EU-verband en met collega’s van andere ambassades de ontwikkelingen nauw blijven volgen. Afhankelijk van de gronden van het hoger beroep en de vraag vanuit Tanzaniaanse belangenorganisaties, zal Nederland samen met andere landen de mogelijkheden onderzoeken voor verdere ondersteuning.
Gezien het antwoord op vraag 3, is intrekking van een hoger beroep nog niet aan de orde.
Het uitblijven van internationale veiligheidsinterventies in Burundi |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het recente weigeren van een politiemacht van de VN-Veiligheidsraad en tweehonderd mensenrechtenwaarnemers en militaire experts van de Afrikaanse Unie (hierna AU) door de Burundeze overheid?1
Ja. De Burundese overheid heeft op 2 augustus aan de VN-Veiligheidsraad laten weten de politiemacht niet te accepteren. Een eerder aanbod van Burundi om een VN-macht van 50 politiemensen toe te staan trok de Burundese overheid tevens in. In dezelfde verklaring stellen de Burundese autoriteiten dat de AU waarnemers nog wel welkom zijn.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat de hierboven genoemde en aan veiligheid gerelateerde experts toch hun werk in Burundi gaan doen?
Voor het sturen van de VN politiemacht is instemming van de Burundese overheid vereist. Het is aan het VN-secretariaat om met de Burundese overheid tot overeenstemming te komen over een mogelijke oplossing.
Welke sanctiemogelijkheden hebben de VN en de AU momenteel om de druk op de president van Burundi verder op te voeren? Kan het weigeren van een politiemacht leiden tot het (tijdelijk) opschorten van een VN-lidmaatschap?
Op basis van hoofdstuk 7 artikel 41 van het VN Handvest kan de VN diverse maatregelen instellen tegen landen, personen of groepen. Hieronder vallen bijvoorbeeld economische sancties, reisverboden en bevriezing van tegoeden. Ook artikel 23 van de oprichtingsacte van de AU biedt mogelijkheid om dergelijke maatregelen te nemen. Het opschorten van VN lidmaatschap is een zeer vergaande maatregel die slechts in enkele uitzonderlijke gevallen wordt ingesteld.
Kunt u toelichten welke conclusies er zijn getrokken uit het bezoek dat een Europese delegatie begin juli j.l. aan Burundi bracht? Zit de westerse gemeenschap nog altijd op één lijn met de Tanzaniaanse oud-president Mkapa, die de Burundi-dialoog faciliteert? Hoe kijkt hij aan tegen het uitbreiden van sancties nu de dialoog verder vastloopt?
Het bezoek van de Europese delegatie dat gepland stond voor juli is uitgesteld naar september. Het bezoek heeft als doel om te evalueren in hoeverre Burundi heeft voldaan aan de voorwaarden voor hervatting van de EU steun, zoals uiteengezet tijdens de Artikel 96 dialoog.
De Westerse gemeenschap steunt het werk van oud-president Mkapa en zit met hem op één lijn. De EU heeft met Mkapa afgesproken dat eventuele additionele sancties dienend moeten zijn aan voortgang in de dialoog en deze niet mogen tegenwerken.
Welke mogelijkheden ziet u om de tekorten aan voedsel, onderwijs en het toenemende aantal malariaslachtoffers tegen te gaan?
Er is op dit moment geen tekort aan voedsel en onderwijs in Burundi. Nederland draagt in Burundi bij aan voedselzekerheid met programma’s gericht op verhoging van de voedselproductie, verbeterd zaaizaad en schoolmaaltijden. Nederland steunt daarnaast diverse onderwijsprogramma’s op het gebied van seksuele voorlichting. Er is in Burundi inderdaad sprake van meer malaria dan in voorgaande jaren. Nederland is een belangrijke donor van het Global Fund for Aids, Tuberculosis and Malaria, dat in Burundi actief malaria bestrijdt. Ook steunt Nederland de Wereldgezondheidsorganisatie, die recent door de Burundese overheid gevraagd is een gezamenlijk onderzoek te doen naar de toegenomen intensiteit en verspreiding van malaria in het land.
Het UNCTAD-rapport 'Trade Misinvoicing in Primary Commodities in Developing Countries' |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport Trade Misinvoicing in Primary Commodities in Developing Countries van UNCTAD?1
Ik heb er kennis van genomen. Voor de inhoudelijke aspecten zie hierna.
Op pagina 31 van het rapport wordt het volgende gezegd over handel met Nederland: «Trade with the Netherlands presents a peculiar case, with systematic and substantial export overinvoicing. It appears that primary commodities exported to the Netherlands never dock in the Netherlands»; was u op de hoogte van het feit dat zoveel data over import mist in de Nederlandse boeken?
Het CBS is de instantie die de data over import in Nederland registreert.
In het voorwoord van het rapport is vermeld dat het rapport de opvatting van de onderzoeker weergeeft en niet die van de UNCTAD. De onderzoeker baseert zijn conclusies op de verschillen in de opgegeven exportwaarde van een grondstof gedurende een bepaalde periode en de opgegeven importwaarde in diezelfde periode van het land waar het naar toe geëxporteerd werd. Een negatief verschil wordt dan als underinvoicing gezien en een positief verschil als overinvoicing.
In de onderzochte gevallen waarin Nederland betrokken was, wordt structureel overinvoicing geconcludeerd. Er wordt een grotere waarde van bijvoorbeeld koperexport gezien dan een importwaarde in Nederland. Zonder over de verklaringen hiervoor te willen speculeren kunnen er echter verschillende (plausibele) verklaringen voor zijn.
In het onderzoek wordt de nationaliteit van de koper centraal gesteld. Als de exportwaarde in het onderzoek daarop is gebaseerd dan is een mismatch te verklaren in de gevallen waarin de nationaliteit van de koper verschilt van het land van import. Een Nederlandse koper van goud kan ook besluiten dat goud bijvoorbeeld niet in Nederland maar in India te importeren.
Daarnaast worden in de internationale grondstoffenhandel goederen ook tijdens het transport regelmatig doorverkocht, waardoor zowel de bestemming als de prijs tussentijds kan veranderen. Nederland en Rotterdam of Amsterdam als exportbestemming in de uitvoeraangifte betekent dus niet automatisch dat dit daadwerkelijk de importbestemming is. Ook dat is een mogelijke verklaring van de door de onderzoekers geconstateerde verschillen in export- en importwaarde.
Ik deel dan ook niet de conclusie dat er zoveel data zouden ontbreken in de Nederlandse boeken.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat zoveel data missen in de Nederlandse boeken?
Zie antwoord vraag 2.
Wie registreert deze data over import in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat grote hoeveelheden olie in de handel tussen Nigeria en Nederland niet lijken aan te komen in beide landen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat een belangrijk deel van Chileense koperexport naar Nederland niet wordt geregistreerd in de Nederlandse boeken, net als bij 29 procent van de cacao export vanuit Ivoorkust en bij ijzererts vanuit Zuid-Afrika?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u met de onderzoekers eens dat trade misinvoicing een belangrijke bron is voor kapitaalvlucht vanuit de onderzochte landen?
Ik heb bij de antwoorden op de vorige vragen aangegeven dat er plausibele verklaringen kunnen zijn voor de door de onderzoeker geconstateerde verschillen. Ik heb geen aanwijzingen dat de verschillen zijn veroorzaakt door het streven naar kapitaalvlucht of belastingontwijking. De aanbeveling van de onderzoeker tot nader onderzoek «at country and company level» neem ik dan ook niet over.
Heeft de trade misinvoicing met Nederland volgens u te maken met belastingontwijking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
UNCTAD doet aanbevelingen tot verder onderzoek «at country and company level»; gaat u deze aanbeveling overnemen?
Zie antwoord vraag 7.
De absolute noodzaak om NAVO-kernwapens weg te halen uit Turkije. |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Geen kernwapens en JSF voor Erdogan»1 en «Turkey coup attempt raises fears over safety of nuclear stockpile»2?
Ja.
Deelt u de grote zorgen over de aanwezigheid van tientallen NAVO-kernwapens in Turkije, een land dat onder president Erdogan hard afglijdt naar een islamitische dictatuur?
Zoals ook gesteld in de Beleidsbrief non-proliferatie en ontwapening3 is het bekend dat Amerikaanse kernwapens aanwezig zijn in Europa. Op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken worden geen mededelingen gedaan over locaties en aantallen per locatie van deze kernwapens in Europa. De woordvoerder van het Amerikaanse Ministerie van Defensie heeft op 18 juli jl. verklaard dat de Verenigde Staten geen uitspraken doet over nucleaire wapensystemen.
Erkent u dat het daardoor niet langer veilig is om deze nucleaire wapens op te slaan op de Turkse vliegbasis Incirlik?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u net als vele defensiespecialisten de absolute noodzaak om deze kernwapens zo snel mogelijk weg te halen uit Turkije? Zo ja, hoe gaat u zich hier binnen NAVO-verband hard voor maken?
Zie antwoord vraag 2.
Steunt u, gezien het feit dat de Turkse democratie en rechtstaat definitief de nek is omgedraaid, eindelijk het pleidooi om Turkije uit de NAVO te zetten? Zo nee, hoe ver kan Ankara nog gaan voordat de militaire samenwerking wél wordt opgezegd?
Turkije is een strategische NAVO-partner en een belangrijke coalitiepartner in de strijd tegen ISIS en tegen terrorisme. Het kabinet onderschrijft daarom de oproep van de Secretaris-Generaal van de NAVO van 18 juli dat Turkije, als lid van een unieke waardengemeenschap, volledig respect toont voor de democratie en zijn instituties, de Grondwet, de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden. Op 10 augustus heeft de woordvoerder van de NAVO in reactie op bepaalde speculaties in de media herbevestigd dat het Turkse lidmaatschap van de NAVO niet ter discussie staat. Zij heeft hieraan toegevoegd dat de NAVO blijft rekenen op bijdragen van Turkije en dat Turkije kan rekenen op solidariteit en steun van de NAVO.
Zoals eerder aan uw kamer gemeld4, blijft Nederland met grote klem bij de Turkse autoriteiten aandringen om de regels van de rechtsstaat na te leven.
De opmerkelijke gang van zaken bij de aanschaf van nieuwe tankvliegtuigen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Waarom informeert u de Kamer pas op de dag van de «contractondertekening met Airbus,» over de financiële gevolgen van de aanschaf van twee tankvliegtuigen?1
Het project Multi Role Tanker Transport (MRTT) voor de vervangende capaciteit van de KDC-10 is van groot belang voor Defensie. Tijdens het algemeen overleg materieel van 29 juni jl. heb ik de Kamer geïnformeerd dat de offerte van Airbus beperkt geldig zou zijn. Vanwege het per 31 juli 2016 verlopen van de geldigheidsduur van de door Airbus uitgebrachte offerte was het van belang voor Nederland dat het Memorandum of Understanding (MoU) en het contract spoedig zouden worden ondertekend. Op de dag van de ondertekening van het contract, op 28 juli jl., heb ik de Kamer direct per brief (Kamerstuk 27 830, nr. 183) geïnformeerd.
Op welk moment wist u dat alleen Luxemburg met Nederland wilde overgaan tot de aanschaf van nieuwe tankvliegtuigen? Was dit vóór of nadat er een offerte was opgevraagd bij Airbus voor twee nieuwe tankvliegtuigen?
In de door Airbus uitgebrachte offerte werd uitgegaan van aanschaf van drie MRTT-vliegtuigen voor Nederland, Polen en Luxemburg en vijf vliegtuigen als optie voor de overige geïnteresseerde landen. Deze offerte had een geldigheid tot 31 juli jl. en kon niet worden verlengd. Tijdens de Navo-Top in Warschau werd duidelijk dat Polen meer tijd nodig had voor besluitvorming. Vervolgens bleek uit overleg met Airbus dat het mogelijk was om het MoU en het contract voor 31 juli te wijzigen naar twee vliegtuigen voor Nederland en Luxemburg en een optie voor zes toestellen.
Waarom heeft u de aanschaf in internationaal verband doorgezet nu de beoogde partnerlanden België, Duitsland en Noorwegen één voor één zijn afgehaakt, en ook de deelname van Polen onzeker is?
België, Duitsland, Noorwegen en Polen hebben nog steeds het voornemen om deel te nemen aan het MRTT-project. In het huidige contract is dit als optie opgenomen. Met het oog op de tijdige vervanging van de huidige twee KDC-10 toestellen voordat deze het einde van de levensduur bereiken in 2020 en het verstrijken van de termijn van een (financieel gunstige) offerte is samen met Luxemburg besloten om het MoU en het contract te wijzigen en deze op 28 juli jl. te ondertekenen.
Hoeveel duurder valt de aanschaf voor Nederland uit nu enkel het militaire lichtgewicht Luxemburg financieel zal bijdragen aan de tankvliegtuigen?
Airbus heeft bij de wijziging van het contract van drie naar twee vliegtuigen condities en prijsvoorwaarden niet gewijzigd. De komende maanden zal duidelijk worden of Polen zal toetreden tot het MRTT-project. Mocht dit niet het geval zijn, dan wordt de investering voor Nederland ongeveer 3 procent hoger. Het betreft de verrekening van het oorspronkelijke Poolse deel van de non-recurring costs die dan over twee in plaats van drie vliegtuigen worden verdeeld. Het bedrag dat hiermee gemoeid is, valt binnen het projectbudget. Indien daarna conform de verwachting nog andere landen toetreden, dan zal de verdeling van de kosten opnieuw worden vastgesteld en zullen de kosten, door schaalvergroting, voor Nederland dalen.
Kunt u (procentueel als u om commerciële redenen geen exacte bedragen kunt noemen) aangeven welk deel van de investeringskosten Luxemburg voor zijn rekening neemt?
De grondslag voor de kostenverdeling bij MRTT is gelegen in het aantal vlieguren dat een land in de MoU heeft vastgelegd. Op grond van de huidige verdeling neemt Luxemburg ongeveer 10 procent van de kosten voor haar rekening.
Waarom is er zoveel onduidelijkheid over de investeringskosten, die volgens u liggen tussen de 250 miljoen en 1 miljard euro, terwijl de twee toestellen «van de plank» worden gekocht? Hoe verklaart u die enorme bandbreedte?
De maximale kosten zoals deze zijn vastgelegd in het contract met Airbus vallen binnen het voorziene budget voor de vervanging voor de twee KDC-10 toestellen. Over het bedrag van de totale investeringskosten van Nederlandse deelname aan het MRTT-project is de Kamer gelijktijdig met de brief (Kamerstuk 27 830, nr. 183) van 28 juli jl. commercieel vertrouwelijk geïnformeerd.
Defensie informeert de Kamer conform het Defensie Materieel Proces (DMP) over de verwerving van materieel via categorieën met een financiële bandbreedte. Zo kan in het openbaar een indicatie worden gegeven van een commercieel vertrouwelijke raming van deze kosten. De commercieel vertrouwelijke kosten worden nader beschreven in een bijlage bij de brief. Het MRTT-project valt in de categorie met een financiële bandbreedte van tussen de € 250 miljoen en € 1 miljard. De Kamer is over deze bandbreedtes op 15 december 2015 (Kamerstuk 27 830, nr. 166) geïnformeerd en heeft dit besproken tijdens het algemeen overleg evaluatie DMP van 31 maart jl.
Waarom wordt de NAVO eigenaar van de twee toestellen waar voornamelijk Nederland de rekening voor lijkt te gaan betalen?
Mede op basis van de opgedane ervaringen met het Navo-initiatief voor het Strategic Airlift Capability (SAC) C-17 programma in Hongarije is ervoor gekozen dat de Navo eigenaar wordt van de toestellen. De vliegtuigen worden in Nederland gestationeerd (op Eindhoven) en in stand gehouden. Deelnemende landen hebben recht op gebruik van de in het MOU vastgelegde vlieguren. Voorzien is dat meer landen MRTT-vliegtuigen gaan afnemen. Dit leidt tot schaalvoordelen en lagere kosten.
Bent u bekend met het feit dat Zuid-Korea vier tankvliegtuigen koopt van het type A330 MRTT voor de prijs van 1,33 miljard dollar, omgerekend ongeveer 1,2 miljard euro?2
Ja.
Klopt het dat de A330 MRTT een stuksprijs heeft van 300 miljoen euro, de prijs die de Zuid-Koreanen ervoor betalen, en ook de prijs die de Belgische defensieminster reserveerde voor de aanschaf van één A330 MRTT?3
De stuksprijs voor een A330 MRTT-vliegtuig is afhankelijk van onder meer configuratie, productietiming en mate van ondersteuning. Het antwoord op deze vraag betreft commercieel vertrouwelijke gegevens.
Waarom houdt u rekening met een scenario waarbij de investeringskosten voor slechts twee tankvliegtuigen kunnen oplopen tot 1 miljard euro? Kunt u dat uitgebreid onderbouwen?
Zie antwoord vraag 6.
Marteling in Turkije |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Turkey: Independent monitors must be allowed to access detainees amid torture allegations»?1
Ja
Deelt u de zorgen van Amnesty International dat gevangenen in Turkije worden gemarteld en anderszins worden mishandeld?
Het kabinetsstandpunt zoals verwoord in mijn Kamerbrief van 21 juli 2016 betreffende «reactie op verzoek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Europese Zaken om een brief over de situatie in Turkije» alsmede het verslag van een schriftelijk overleg van 23 juli 2016 betreffende «de reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Turkije» geldt als het kader waarbinnen het kabinet de ontwikkelingen in Turkije waarneemt en duidt.
Het kabinet vindt het van het grootste belang dat de Turkse autoriteiten diegenen die beschuldigd worden van betrokkenheid bij de coup behandelen binnen de kaders van rechtsstatelijkheid en transparantie. De zorgen om de situatie van gevangenen in Turkije zoals gemeld door betrokken organisaties acht zij dan ook reëel. Ik heb dit onder andere besproken met de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, die 3 en 4 augustus een bezoek bracht aan Ankara. Daar heeft hij de breedgedeelde zorgen over de rechtsstaat en mensenrechten in de reactie op de couppoging namens de 47 lidstaten van de Raad van Europa indringend overgebracht.
Voorts heeft het kabinet in Raad van Europa-verband een oproep gedaan aan het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) om een bezoek te brengen aan Turkije. Het kabinet wijst erop dat het CPT onafhankelijk besluit over haar activiteiten en geen uitspraken doet over welke landen ze zal bezoeken. Het CPT heeft ons laten weten de ontwikkelingen nauwkeurig te volgen.
Nederland heeft er in contacten met Turkije eveneens op aangedrongen een bezoek van het CPT positief te ontvangen. Dit signaal zal ik ook met collega’s bespreken wanneer het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 7 september bijeenkomt. Over de uitkomsten van deze bijeenkomst zal ik u informeren.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) zo snel mogelijk naar Turkije moet gaan om de gevangenisomstandigheden te monitoren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in EU-verband steun te verwerven voor een bezoek van het CPT aan Turkije en er bij Turkije op aan te dringen dat toegang wordt verleend? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Uitspraken van de Nederlandse ambassadeur in Kenia |
|
Joost Taverne (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over de uitspraken van de Nederlandse ambassadeur in Kenia?1 Zo ja, bent u van mening dat u alle vragen daar volledig heeft beantwoord?
Ja.
Bent u van mening dat de kennis van ambassadeurs over de lokale context cruciaal is voor het ontwikkelen en uitdragen van de Nederlandse inzet voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking?
Jazeker. Dat heeft het kabinet dan ook uitdrukkelijk bevestigd in de beantwoording op de Kamervragen die u eerder over dit onderwerp stelde.
Welke opmerkingen uit het bewuste interview met Vice Versa2 wijken af van de Nederlandse inzet op het gebied van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking?
In het door u aangehaalde interview zijn enkele opmerkingen gemaakt die kunnen worden gezien als ingaand tegen het beleid op buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking (BHOS), vooral op het gebied van de strategische partnerschappen.
Kunt u een omschrijven wat u in deze context bedoelt met een stevig gesprek?
De Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een gesprek gevoerd met de ambassadeur in Kenia. In dit gesprek heeft zij duidelijk gemaakt dat sommige uitspraken in Vice Versa kunnen worden gezien als ingaand tegen het BHOS-beleid, wat hij als vertegenwoordiger van de regering in het buitenland wordt geacht uit te dragen. Voor een ambassadeur gelden de algemene regels met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren. Daaraan getoetst zijn de gedane uitspraken niet passend. Ook heb ik zelf een gesprek gevoerd met de ambassadeur, waarin we gezamenlijk hebben geconcludeerd dat enkele uitspraken ongelukkig waren. Ik beschouw de kwestie hiermee als afgedaan.
Heeft u naar aanleiding van openbare waarnemingen van ambassadeurs nog meer stevige gesprekken gevoerd met ambassadeurs? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom rechtvaardigt juist dit interview een stevig gesprek?
Nee. Zoals het kabinet in antwoord op eerdere vragen van uw zijde over deze kwestie heeft aangegeven, zijn er in het door u aangehaalde interview opmerkingen gemaakt die ingaan tegen het Nederlandse beleid. Dit is aanleiding geweest voor een gesprek met de betreffende ambassadeur. Dit betreft een standaardprocedure.
Hoe verhoudt het voeren van een stevig gesprek naar aanleiding van genoemd interview zich volgens u met de vrijheid van meningsuiting zoals vervat in artikel 6 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)?
Een Rijksambtenaar heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Als privépersoon mag een ambtenaar een andere mening dan die van een Minister laten horen. Maar de ambtenaar is hierin wel beperkt door de zogenaamde functioneringsnorm. De Ambtenarenwet schrijft in artikel 125a over de vrijheid van meningsuiting voor ambtenaren: «Een ambtenaar dient zich te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens [...], indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.» Als richtlijn en afwegingskader gelden voor de ambtenaar hierbij de door de overheid vastgestelde uitgangspunten voor (online) communicatie rijksambtenaren, met daarin opgenomen als criteria: – de afstand tussen de functie van de betrokken ambtenaar en het beleidsterrein waarover de uitlatingen zijn gedaan; – de politieke gevoeligheid van de materie; – het tijdstip waarop de uitspraken zijn gedaan; – de wijze waarop de uitspraken zijn gedaan; – de voorzienbaarheid van de schadelijkheid ten tijde van de uitspraken; – de ernst en duur van de door de uitspraken ontstane problemen voor de dienstvervulling van de betrokken ambtenaar of het functioneren van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met diens dienstvervulling.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 ben ik van mening dat de uitspraken van de Nederlandse ambassadeur in Kenia in het licht van deze norm niet passend zijn.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Een uitnodiging aan Saoedi-Arabië voor een Nederlandse wapenbeurs |
|
Jasper van Dijk , Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over een Saoedische delegatie die op uitnodiging van de Koninklijke Marine een Nederlandse wapenbeurs bezoekt?1 Kunt u toelichten waarom u de eerste vraag niet volledig hebt beantwoord? Bent u bereid dat alsnog te doen?
Ja, ik herinner mij de antwoorden. Er zijn door de Commandant Zeestrijdkrachten uitnodigingen voor deelname aan de MAST 2016 defensiebeurs verstuurd aan vertegenwoordigers van 23 verschillende landen, waaronder Saoedi Arabië, om in internationaal kader de laatste technologische ontwikkelingen met elkaar te bespreken. Zoals gemeld bij de beantwoording van eerder gestelde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3146) is er geen Saoedische delegatie aanwezig geweest op de MAST 2016 defensiebeurs. De reden hiervan is niet bekend.
Is voor de wapenbeurs «Maritime/Air Systems & Technologies (MAST) 2016» een uitnodiging verstuurd aan een Saoedische delegatie door de Koninklijke Marine? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Kunt u tevens toelichten waarom deze Saoedische delegatie niet op deze uitnodiging is ingegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Indien geen Saoedische delegatie is uitgenodigd door de Koninklijke Marine voor de MAST-wapenbeurs, kunt u toelichten waarom de website van de MAST-wapenbeurs vermeldt dat de Koninklijke Marine met de «volledige steun van de Commandant Zeestrijdkrachten» wel degelijk gasten van Saoedi-Arabië heeft uitnodigd?2
Zie antwoord vraag 1.
Indien een Saoedische delegatie is uitgenodigd voor de MAST wapenbeurs, kunt u toelichten hoe zich dit verhoudt tot uw voornemen om een zeer strikt wapenexportbeleid te hanteren naar Saoedi-Arabië?
Zoals reeds eerder gesteld in antwoord op Kamervragen van de leden Sjoerdsma, Servaes en Van Dijk, blijft het kabinet een zeer strikt wapenexportbeleid naar Saoedi-Arabië hanteren. Voor iedere export van militaire goederen uit Nederland met als eindbestemming Saoedi-Arabië moet een uitvoervergunning worden aangevraagd, zoals dat ook voor aanvragen met andere eindbestemmingen geldt en ongeacht de aanleiding van de aanvraag. Vergunningaanvragen voor Saoedi-Arabië worden in het bijzonder strikt getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportbeleid en op een case-by-case basis aan de hand van de aard van de goederen, de eindgebruiker en het eindgebruik.
Het kabinet deelt uw mening dat de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië zeer zorgelijk blijft. Ook is het kabinet op de hoogte van de verklaringen van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties dat alle partijen in het conflict in Jemen het humanitair oorlogsrecht schenden. Zoals gesteld in de Kamerbrief van 13 januari jl. en is besproken tijdens het AO wapenexportbeleid van 11 februari jl. (Kamerstuk 22 054, nr. 274), keurt Nederland daarom alleen uitvoervergunningen voor militaire goederen naar Saoedi-Arabië goed als onomstotelijk vaststaat dat die goederen niet kunnen worden ingezet in Jemen of bij mensenrechtenschendingen. Het Nederlands wapenexportbeleid richting Saoedi-Arabië is hiermee één van meest strikte van alle EU-lidstaten.
Dit beleid staat echter los van de bilaterale contacten met de marine van Saoedi-Arabië.
Bent u op de hoogte van het feit dat Saoedi-Arabië het humanitair oorlogsrecht schendt in Jemen en het feit dat de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië onverminderd slecht is? Zo ja, kunt u toelichten waarom u het uitnodigen van Saoedi-Arabië voor een Nederlandse wapenbeurs gerechtvaardigd acht?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht geven van hoe vaak Saoedische delegaties de afgelopen vijf jaar zijn uitgenodigd voor wapenbeurzen in Nederland door (onderdelen van) de overheid?
Het Ministerie van Defensie voert geen centrale registratie van defensiebeurzen. Het is daarom niet mogelijk om het gevraagde overzicht te geven.
Confiscatie van gebouwen in Palestijns gebied |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ambassadors protest at Israel's confiscation of West Bank shelters»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat acht ambassadeurs van EU-landen in Israël middels een brief hebben geprotesteerd tegen de confiscatie van gebouwen van Bedoeïenen die met geld van EU-landen zijn gefinancierd? Wat is de strekking van de brief?
De brief is ondertekend door de ambassadeurs van Spanje, Italië, België, Zweden, Duitsland, Ierland, Zwitserland en Noorwegen. Zij maakten in hun brief bezwaar tegen de inbeslagname door Israël van humanitaire hulpgoederen bestemd voor een Palestijnse gemeenschap in Area C.
Betreft het hier gebouwen die (mede) met Nederlands dan wel EU-geld zijn gefinancierd?
Het betreft tijdelijke onderkomens voor Palestijnse bedoeïenen. Deze werden niet door Nederland of de EU gefinancierd, maar door de VN met financiële steun van de in het artikel genoemde landen.
Is het waar dat de Nederlandse ambassadeur ter plaatse de brief niet ondertekend heeft? Waarom is dit het geval?
De groep donoren heeft ervoor gekozen geen andere landen die actief zijn in Area C te vragen hun protest te ondersteunen door mede de brief te ondertekenen.
Bent u bereid alsnog uw steun voor de brief bij de Israëlische autoriteten kenbaar te maken? Indien neen, waarom niet?
Het Kabinet veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen in Area C en dringt bilateraal en via de EU aan op ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking.
Iedere donor die geconfronteerd wordt met dergelijke interventies maakt een afweging wat de meest effectieve manier is om te reageren. In sommige gevallen is dat stille diplomatie, in andere gevallen een meer publieke vorm van protest. Indien landen Nederland steun zouden vragen, dan zal het kabinet dat zeker overwegen, omdat het aantal gevallen van sloop van projecten een negatieve trend vertoont en het kabinet voorstander is van een gezamenlijk optreden om hier een krachtig signaal tegen af te geven.
Het pleidooi de uitleveringen aan Turkije te stoppen |
|
Harry van Bommel , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het pleidooi van advocaat Stapert om uitleveringen aan Turkije op te schorten, gelet op de actuele en zorgelijke ontwikkelingen in Turkije?1 2
Ja.
Is er volgens u nog sprake van een onafhankelijke rechterlijke macht of zelfs nog van een rechtsstaat sinds de mislukte coup in Turkije? Is, na het ontslaan en oppakken van zoveel rechters, het recht op een eerlijk proces nog altijd gegarandeerd?
Nederland vindt de huidige ontwikkelingen in Turkije zeer zorgelijk, mede omdat deze raakt aan de onafhankelijkheid van het justitiële systeem. Juist in de manier waarop wordt omgegaan met degenen die ervan beschuldigd worden verantwoordelijk te zijn voor deze couppoging moet de rechtsstaat zich bewijzen. Nederland heeft er daarom bij de Turkse autoriteiten herhaaldelijk en met klem op aangedrongen de regels van de rechtsstaat na te leven en zal dat blijven doen, bilateraal en in EU- en Raad van Europa-verband. In deze gesprekken zijn ook de berichten over mogelijke herinvoering van de doodstraf aan de orde gesteld. De doodstraf is niet te verenigen met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en in verband daarmee het Turkse lidmaatschap van de Raad van Europa, noch met toetreding tot de Europese Unie.
Deelt u de zorgen over de mogelijke lange duur van voorarrest in Turkije als gevolg van het uitdunnen van de rechterlijke macht alsmede over het mogelijk invoeren van de doodstraf?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn dit voldoende redenen om per direct uitleveringen aan Turkije op te schorten? Zo nee, waarom niet en in hoeverre wordt bij een uitleveringsverzoek dan rekening gehouden met de nieuwe situatie in Turkije? Zo ja, aan welke voorwaarden zou de Turkse rechtsstaat volgens u tenminste weer moeten voldoen voordat uitlevering weer plaats zal mogen vinden?
Elk rechtshulp- en uitleveringsverzoek wordt getoetst aan de verdragen en wetgeving die erop van toepassing zijn. De artikelen 3 van het Europees Uitleveringsverdrag en 2 van het Europees Rechtshulpverdrag kunnen aan inwilliging van een verzoek in de weg staan indien dat is gedaan met de bedoeling een persoon te vervolgen of te straffen op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit of politieke gezindheid, dan wel dat de positie van de betrokkene om een van deze redenen ongunstig dreigt te worden beïnvloed. Daarnaast vindt per geval een beoordeling plaats of de uitvoering van een rechtshulp- of uitleveringsverzoek strijdig is met de verplichtingen die voortvloeien uit het EVRM. Het op voorhand volledig opschorten van alle uitlevering en rechtshulpverlening aan Turkije zou tot gevolg hebben dat alle verdachten of veroordeelden, dus ook inzake bijvoorbeeld mensenhandel, zeden- of geweldsdelicten, hun straf(vervolging) kunnen ontlopen. Dat acht ik onwenselijk.
Welke gevolgen hebben de ontwikkelingen in Turkije voor andere vormen van rechtshulp?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Toenemende repressie in Turkije |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Duitsland wil snel einde noodtoestand Turkije»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van uw Duitse collega over de onlangs ingevoerde noodtoestand? Indien neen, waarom niet?
Ik verwacht met de antwoorden vervat in het verslag van een Schriftelijk Overleg van 21 juli jl., de Kamerbrief inzake de situatie in Turkije van 21 juli jl. en de aanvullende antwoorden vervat in het verslag van een Schriftelijk Overleg van 23 juli jl. de gestelde vragen afdoende te hebben beantwoord.
Deelt u de opvatting dat de reactie van de regering-Erdogan in Turkije op de mislukte coup in ernstige mate buitenproportioneel is en gepaard gaat met grootschalige mensenrechtenschendingen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid tijdens de Raad Algemene Zaken op 24 en 25 juli aanstaande, waar uitbreiding van de EU op de agenda staat, ervoor te pleiten dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije voorlopig worden opgeschort? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De evacuatie van Nederlanders uit Zuid-Soedan |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat honderd Nederlanders bij de Nederlandse ambassade in Zuid-Soedan staan geregistreerd vanwege tijdelijk of permanent verblijf in Zuid-Soedan?
Klopt het dat woensdag 13 juli jl. elf Nederlanders zijn geëvacueerd uit Zuid-Soedan?
Kunt u toelichten wat de situatie is van de overige 89 Nederlanders die nog in Zuid-Soedan verblijven? Hoeveel van hen hebben aangegeven Zuid-Soedan te willen verlaten?
Op welke wijze wordt de nu nog in Zuid-Soedan aanwezige Nederlanders gewezen op de mogelijkheid en wenselijkheid het land te ontvluchten?
Biedt de Nederlandse overheid actief steun aan Nederlanders in Zuid-Soedan om het land te ontvluchten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Met welke landen en organisaties wordt samengewerkt om Nederlanders in Zuid-Soedan in staat te stellen het land te ontvluchten?
Het testen van een ballistische raket door Iran in juli 2016 |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «EXCLUSIVE: Iran conducts 4th missile test since signing nuke deal»?1
Ja.
Is inmiddels bevestigd dat Iran inderdaad een (mislukte) test heeft uitgevoerd met een ballistische raket op 11–12 juli jl? Klopt het dat dit alweer de vierde keer is dat Iran ballistische rakketten heeft getest sinds het ingaan van het nucleaire akkoord met Iran?
De Amerikaanse nieuwssite FOX News berichtte eerder dit jaar over (een) mislukte test met een ballistische raket. Het kabinet kan dit nieuwsbericht vooralsnog niet bevestigen. De Inlichtingen en Veiligheidsdiensten doen onderzoek naar het Iraanse ballistische raketprogramma.
Klopt het dat Iran Noord-Koreaanse technologie heeft gebruikt bij deze lancering? Is nog altijd sprake van samenwerking tussen het Iraanse en het Noord-Koreaanse regime aangaande technologie voor ballistische rakketten en kernwapens? Zo ja, op welke wijze en hoe verhoudt zich dat tot het nucleaire akkoord met Iran? Graag een toelichting.
Het kabinet kan het bericht over de vermeende lancering vooralsnog niet bevestigen. Over deze vermeende lancering is dan ook geen aanvullende informatie bekend.
Hebben andere landen reeds gereageerd op deze laatste lancering? Zo ja, op welke wijze? Op welke wijze heeft Nederland gereageerd/gaat Nederland reageren?
Is deze lancering – evenals lanceringen in 2015 en maart en mei 2016 – opnieuw een schending van VN-Veiligheidsraadresolutie 1929 of 2231? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 3.
Is deze lancering een schending van het nucleaire akkoord, aangezien Iran daarin wordt opgeroepen geen activiteiten te ondernemen gerelateerd aan ballistische rakketten die een nucleaire lading kunnen dragen, inclusief het lanceren van dergelijke raketten? Zo ja, wat kan in dat geval worden ondernomen tegen deze overtreding van gemaakte afspraken en wordt dat serieus overwogen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke consequenties hebben de drie eerdere lanceringen tot nu toe concreet gehad voor Iran? Welke rol heeft Nederland daarbij gespeeld?
Zoals vermeld in de beantwoording van schriftelijke vragen gesteld op 10 december 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1133), 1 april 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2313) en 10 mei 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2523) zijn de raketlanceringen in oktober 2015 en maart 2016 aan de orde gesteld in de VN-Veiligheidsraad. Het kabinet heeft dit in beide instanties verwelkomd. Voorts heeft Nederland tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van de EU op 12 maart jl. zijn zorgen kenbaar gemaakt over de ballistische raketlanceringen door Iran en gepleit voor een gezamenlijke reactie van de Europese Unie. De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie heeft tijdens haar bezoek aan Teheran vorige maand de zorgen van de EU-lidstaten met betrekking tot de ballistische raketlanceringen overgebracht en heeft Iran opgeroepen zich te onthouden van deze activiteiten. Ook heeft de EU, mede op aandringen van Nederland, in een recente verklaring (d.d. 14 juli 2016) Iran opgeroepen af te zien van activiteiten die inconsistent zijn met VNVR-Veiligheidsraad resolutie 2231.
Bent u het eens met de uitspraken van generaal Joseph Votel, die stelt: «Iran’s behavior hasn’t significantly changed as a result of the nuclear agreement. They continue to pursue malign activities, and they continue to foment instability in areas where we need stability so I remain concerned about that continued behavior»? En: «[Iran] may in fact be more aggressive in the days since the [nuclear] agreement»? Graag een toelichting.
Het nucleaire akkoord heeft mogelijkheden gecreëerd voor engagement met Iran ten aanzien van de ontwikkelingen in de regio. Iran is lid geworden van het International Syria Support Group (ISSG) en is gesprekspartner van de internationale gemeenschap ten aanzien van de situatie in Syrië. Het kabinet ziet deelname van Iran aan ISSG als een positieve stap richting het vinden van een oplossing voor het desastreuze conflict in Syrië. Nederland moedigt Iran in bilateraal en multilateraal verband aan om een constructieve rol te spelen in de regio.
Bent u het eens met de uitspraken van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Ban Ki-moon, die het ballistische rakettenprogramma van Iran «not consistent with the constructive spirit» noemde?2 Graag een toelichting.
Ook het kabinet acht ballistische raketlanceringen door Iran zeer onwenselijk. Ballistische raketlanceringen door Iran zijn inconsistent met Annex B van VNVR-resolutie 2231 en dragen niet bij aan de stabiliteit in de regio.
Klopt het dat Iran in de (nabije) toekomst meer testen van ballistische rakketten-technologie heeft aangekondigd? Hoe beoordeelt u dergelijke uitspraken, specifiek in het kader van de gewenste uitkomst van het nucleaire akkoord?
Iran heeft medio juli bericht dat het voor het einde van het Iraanse jaar één of twee satellieten in een baan om de aarde wil brengen. Het lanceervoertuig hiervoor betreft een zogeheten Space Launch Vehicle (SLV). Hoewel de restricties op ballistische raketten geen onderdeel uitmaken van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA), zijn ballistische raketlanceringen door Iran wel inconsistent met Annex B van VNVR-resolutie 2231. Het kabinet acht dergelijke Iraanse aankondigingen dan ook onverstandig en onwenselijk.
Deelt u de mening dat Iran zich klaarblijkelijk weinig aantrekt van voorgaande waarschuwingen en van de zorgen die heersen binnen de internationale gemeenschap ten aanzien van deze lanceringen door de houding van Iran? Denkt u ook dat Iran – indien het geen gevolgen ondervindt van deze lanceringen – de ruimte die het krijgt steeds assertiever zal gaan benutten? Bent u ook van mening dat dit grote veiligheidsrisico’s met zich meebrengt voor Nederland en haar bondgenoten? Tot hoe ver mag Iran hierin gaan volgens u? Graag een toelichting.
Het kabinet acht het van groot belang dat de EU en de VNVR ballistische raketlancering die inconsistent zijn met Annex B van VNVR-resolutie 2231 consequent bij Iran aankaarten, ook als Iran hier niet altijd even ontvankelijk voor lijkt te zijn. Het kabinet acht het echter onverstandig om op de zaken vooruit te lopen en te speculeren over de toekomstige gedragingen van Iran. Het kabinet is van mening dat een reactie op inconsistenties met VNVR-resolutie 2231 het meest effectief is als die wordt gegeven door de VN-Veiligheidsraad. Nederland staat hierover in contact met de Verenigde Staten, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.
Kunt u toelichten waarom het zo moeizaam gaat om serieuze stappen te nemen tegen deze herhaling van schendingen door Iran? Welke opties bestaan om hier meer urgentie aan te geven?
Bij voorgaande ballistische raketlanceringen door Iran is gebleken dat er onvoldoende draagvlak bestond binnen de VNVR en EU voor het instellen van nieuwe sancties jegens Iran. Zoals ook vermeld in de beantwoording van vraag 12 zet het kabinet zich er voor in dat de EU en de VNVR ballistische raketlancering die inconsistent zijn met Annex B van VNVR-resolutie 2231 consequent bij Iran aankaarten. Nederland staat hierover in contact met de Verenigde Staten, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.
Het bericht dat bedienden van diplomaten uitbuiting op ambassades in Nederland melden |
|
Harry van Bommel , Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bedienden van diplomaten melden uitbuiting op ambassades in Nederland»1?
Alle in Nederland gevestigde buitenlandse diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen dienen de Nederlandse wet, inclusief de dwingende bepalingen van het Nederlandse arbeidsrecht, te respecteren. Dit geldt, afhankelijk van het bepaalde in het zetelverdrag, ook voor in Nederland gevestigde internationale organisaties. Het is dus onacceptabel als particuliere bedienden worden uitgebuit.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat particuliere bedienden van diplomaten bij ambassades en internationale organisaties gevestigd in Nederland uitgebuit worden, waarbij het gaat om onderbetaling, slechte arbeidsomstandigheden en «ongewenste omgangsvormen»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat diplomaten die zich hieraan schuldig maken hun status onwaardig zijn?
Zie het antwoord bij vraag 1.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen bij welke ambassades en organisaties er nog meer – naast de in het artikel genoemde – sprake is van uitbuiting en/of slechte arbeidsomstandigheden? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer, het Verdrag van Wenen inzake Consulaire Betrekkingen en zetelverdragen tussen hier gevestigde internationale organisaties en Nederland hebben Nederlandse inspectie- en opsporingsdiensten geen wettelijke bevoegdheid om onderzoek te doen op het terrein van ambassades, consulaten en/of internationale organisaties of om daar handhavend op te treden.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken hanteert met betrekking tot huispersoneel een uitgebreid systeem van monitoring van arbeidsomstandigheden, gericht op preventie van misbruik en het voorkomen van schijnconstructies. Huispersoneel in persoonlijke dienst van diplomaten wordt iedere zes maanden uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek op het ministerie. Om in aanmerking te komen voor een nieuwe identiteitskaart of verlenging van een bestaande identiteitskaart moet huispersoneel gehoor geven aan de uitnodiging en halfjaarlijks op gesprek komen. Dit maakt dat het belang bij het gesprek voor zowel de werkgever als de werknemer groot is. Tijdens zo’n gesprek wordt aandacht besteed aan werktijden, leefomstandigheden en correcte betaling van salaris. Huispersoneel dat voor het eerst bij BZ op gesprek komt wordt uitgebreid voorgelicht over rechten en plichten, en over mogelijkheden om hulp te vragen bij misstanden. Vorig jaar heeft het ministerie als extra maatregel de verplichting ingevoerd dat het salaris uitbetaald moet worden op een lokale bankrekening, opdat stelselmatig kan worden geverifieerd of salaris volledig en tijdig wordt uitbetaald. Middels het voorgenoemde systeem houdt het ministerie toezicht op de arbeidsomstandigheden van het huispersoneel.
Welke criteria liggen ten grondslag aan het door Buitenlandse Zaken kunnen opleggen van de sanctie van het ontnemen van het privilege huispersoneel in dienst te nemen? Is het opleggen van een sanctie eerder overwogen? Zo ja, hoe vaak is dit overwogen en waarom is deze niet opgelegd? Welke andere sancties zijn denkbaar om uitbuiting te voorkomen?
Onder het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer en het Verdrag van Wenen inzake Consulaire Betrekkingen bestaat er geen recht op het in dienst nemen van huispersoneel en kan Nederland dit dus verbieden. In sommige zetelverdragen is het recht op het in dienst nemen van huispersoneel echter onvoorwaardelijk toegekend. Indien het juridisch mogelijk is het in dienst nemen van huispersoneel te verbieden, dan is het belangrijkste criterium om daartoe over te gaan de ernst van eventuele misstanden, en de wijze waarop er door de werkgever wordt gereageerd op een interventie door Buitenlandse Zaken.
Het is tot dusver één maal voorgekomen dat het betreffende privilege werd ingetrokken, nadat de betreffende werkgever bij herhaling in gebreke bleef ten aanzien van betaling van het minimumloon.
Bent u bereid om in contact te treden met het Internationaal Strafhof, het Europees Octrooibureau en de ambassades van Saoedi-Arabië, Jordanië, Koeweit, Kameroen, Verenigde Arabische Emiraten, Qatar, Libanon, Oman, Qatar, India, Somalië, Suriname, Bolivia en Ghana om hen te wijzen op de Nederlandse wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden en indien nodig een sanctie op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Indien er duidelijke en concrete aanwijzingen zijn voor misstanden, wordt in contact getreden met de desbetreffende ambassade, consulaat of internationale organisatie.
Zie tevens de antwoorden op vragen 3 en 4.
In hoeverre wordt er gehoor gegeven aan de halfjaarlijkse uitnodiging voor een gesprek op het ministerie?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het informeren van deze groep werknemers in een persoonlijk gesprek over de rechten in Nederland, waaronder het minimumloon, een werkweek van vijf dagen van maximaal 40 uur, vakantiedagen en uitbetaling van overuren, alsmede het halfjaarlijks uitnodigen voor een persoonlijk gesprek, onvoldoende is om misstanden en uitbuiting te voorkomen? Zo ja, bent u bereid om Nederlandse ambassades, werknemers die van plan zijn bij een buitenlandse diplomaat in Nederland in particuliere dienst te treden, voor vertrek zorgvuldig te informeren over hun rechten?
Neen, deze mening deel ik niet. Bij aankomst van huispersoneel wordt deze informatie verstrekt in een persoonlijk en vertrouwelijk gesprek op het ministerie. Daarbij wordt het huispersoneel voorgelicht over rechten en plichten, en wordt (contact) informatie verstrekt van relevante organisaties die behulpzaam kunnen zijn in geval van nood of misstanden. Ook krijgen zij contactgegevens van de BZ-medewerkers die verantwoordelijk zijn voor het monitoren van hun arbeidsomstandigheden. Op deze manier heeft huispersoneel de mogelijkheid misstanden direct te melden. Daarnaast worden ambassades, consulaten en internationale organisaties op de hoogte gehouden van het Nederlandse arbeidsrecht.
Is de berichtgeving juist dat de noodzaak van een arbitragecommissie door het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt onderzocht? Zo ja, wanneer kunt u het resultaat van dit onderzoek naar de Kamer sturen?
De inzet van Europees ontwikkelingsgeld ten behoeve van buitenlandse krijgsmachten in Afrikaanse landen |
|
Jasper van Dijk , Harry van Bommel , Eric Smaling |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «EU development aid to finance armies in Africa»?1
Ja.
Is het waar dat de Europese Commissie voornemens is om voor ontwikkelingssamenwerking bestemd geld (ongeveer honderd miljoen euro) te besteden ten behoeve van buitenlandse krijgsmachten in Afrikaanse landen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
In de Gezamenlijke Mededeling van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) en de Europese Commissie over capaciteitsopbouw voor veiligheid en ontwikkeling uit april 2015 (JOIN(2015) 17 final) wordt gesteld dat de EU geen begrotingsinstrument heeft dat geschikt is voor de financiering van capaciteitsopbouw in de veiligheidssector van partnerlanden en in het bijzonder de militaire component daarvan. Uw Kamer werd hierover geïnformeerd in het BNC-fiche van 5 juni 2015 (Kamerstuk 22 112, nr. 1974).
Het bericht «EU development aid to finance armies in Africa» verwijst naar een voorstel van de Europese Commissie van 5 juli jl. (COM(2016) 447 final/2). Het voorstel betreft een aanpassing van het Instrument contributing to Stability and Peace (IcSP) waardoor non-ODA middelen dit instrument in de periode 2017–2020 in uitzonderlijke omstandigheden en onder bepaalde voorwaarden kan worden ingezet voor de financiering van capaciteitsopbouw voor veiligheid en ontwikkeling (Capacity Building in Support of Security and Development (CBSD)). Uw Kamer zal in september nader worden geïnformeerd over dit voorstel via een BNC-fiche.
Kunt u bevestigen dat het op dit moment niet mogelijk is direct een buitenlandse krijgsmacht te financieren en dat de Europese Commissie hier verandering in wil brengen? Wat is de stand van zaken hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk dat het Soedanese leger een deel van dit geld zou kunnen ontvangen?
Steun aan het Soedanese leger is momenteel volstrekt niet aan de orde.
Deelt u de opvatting dat het financieren van buitenlandse krijgsmachten in Afrikaanse landen – landen waar niet zelden grote behoefte is aan ontwikkeling op onder meer economisch gebied – niet opgevat kan worden als ontwikkelingssamenwerking en niet ten koste daarvan zou mogen gaan? Indien neen, waarom niet?
Official Development Assistance (ODA) financiering kan niet worden ingezet voor het versterken van een buitenlandse krijgsmacht. De criteria voor het inzetten van ODA zijn ook van toepassing op het voorliggende Commissie voorstel.
Deelt u de opvatting dat Europees ontwikkelingsgeld voor het Soedanese leger, dat betrokken is bij ernstige schendingen van het internationaal recht, zeer onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat dit plan ernstige gevolgen kan hebben, bijvoorbeeld dat de EU middels financiële steun indirect medeplichtig aan oorlogsmisdaden kan worden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in EU-verband ervoor te pleiten dat Europees ontwikkelingsgeld aan ontwikkelingssamenwerking wordt uitgegeven en niet aan militaire zaken?
Nederland acht het van belang dat er niet wordt afgeweken van bestaande afspraken over ontwikkelingsgeld. Het is staand beleid dat Nederland zich hiervoor inzet en dit zal ook gelden voor het voorstel van de Commissie van 5 juli jl. (COM(2016) 447 final/2). Uw Kamer zal in september nader worden geïnformeerd over dit voorstel via een BNC-fiche.