De documentaire ‘Grenzeloos misbruikt’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met documentaire Grenzeloos Misbruikt van de EO in samenwerking met Terres des Hommes en het International Justice Mission?
Ja.
Wat voor belemmeringen ervaart de politie bij het uitvoeren van online undercover recherchewerk, waaronder op Silk Road, Agora of andere darknet markets? Kan de politie daarbij gebruik maken van zogeheten «honeypot»-technieken? Heeft de politie dergelijke methodes reeds in de praktijk toegepast?
De huidige wetgeving biedt weinig tot geen mogelijkheden om de gebruikers op de bedoelde omgevingen op het TOR-netwerk te de-anonimiseren. Dat netwerk is naar zijn aard zo ingericht dat gebruikers daar anoniem zijn en omgevingen vaak zo besloten dat het onmogelijk of in ieder geval zeer tijdrovend en moeilijk is als «buitenstaander» deelnemer te worden of er ongezien opsporingswerk te verrichten. In het wetsvoorstel Computercriminaliteit III zijn nieuwe bevoegdheden opgenomen die naar verwachting de huidige belemmeringen zoveel als mogelijk opheffen. Dat is noodzakelijk.
Wettelijk gezien is het toegestaan onder voorwaarden gebruik te maken van honeypots of het (overnemen van) het beheer van een internet-omgeving waar strafbare feiten gepleegd worden. De Nederlandse politie heeft daar zelf ook ervaring mee, met name in onderzoeken naar computervredebreuk.
Het uitvoeren van online recherchewerk vraagt om digitale experts. Op dit moment is bij de hier bedoelde soort zaken vooral een aandachtpunt het op peil houden van het aanbod aan digitale specialisten voor de integrale aanpak van de hier bedoelde gedigitaliseerde criminaliteit.
Is naar uw mening een nadere aanpassing van het Wetboek van Strafrecht gewenst teneinde de inzet van virtuele personen mogelijk te maken, zoals bijvoorbeeld toegepast in het Sweetieproject? Welke mogelijke risico's ziet u in dit licht van uitlokking door de politie?
Het Wetboek van Strafrecht staat, na de wijzigingen zoals voorgesteld in het wetsvoorstel Computercriminaliteit III (Kamerstuk 34 372, nr. 2) niet in de weg aan de inzet van lokmiddelen voor de opsporing van online misbruik van kinderen. Door voormelde wetswijzigingen worden gedragingen die gepleegd worden met betrekking tot iemand die zich voordoet als een minderjarige eveneens strafbaar. Hierdoor kan de politie na de wetswijziging de lokpuber inzetten als opsporingsmiddel bij de opsporing van grooming en verleiding van een minderjarige.
De inzet van lokmiddelen is vooral een kwestie van strafvorderlijke aard. Opsporingsambtenaren zijn volgens bestendige rechtspraak van de Hoge Raad op basis van algemene taakstellende bepalingen – de artikelen 3 Politiewet 2012 en 141 van het Wetboek van Strafvordering – onder voorwaarden bevoegd tot het inzetten van lokmiddelen». Eén van de voorwaarden is dat de verdachte door het optreden van de opsporingsambtenaar niet wordt gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht, het zogenaamde Tallon-criterium (Hoge Raad 4 december 1979, NJ 1989, 356).
Naar aanleiding van het Sweetieproject heeft het OM enkele tientallen zaken onderzocht, in geen van de zaken is vervolging ingesteld, omdat telkens sprake was van uitlokking. Gelet op deze ervaringen maken politie en OM tot nu toe bij de opsporing geen gebruik van bewegende animaties, zoals toegepast in het Sweetieproject.
Voor zover in de toekomst in de opsporingspraktijk gebruik gemaakt gaat worden van bewegende animaties zal het hiervoor genoemde Tallon-criterium in acht genomen dienen te worden.
Op wat voor manier steunt u de Filipijnse overheid in het aanpakken van webcamseks met minderjarigen?
Via de Nederlandse ambassade in Manila wordt ingezet op versterkte samenwerking met de Filipijnse overheid via de politie liaison, het OM en de private sector door informatie en best pratices op mensensmokkel en seksuele uitbuiting van kinderen uit te wisselen. Daarnaast wordt via het SRGR partnerschapsfonds ngo’s, waaronder Terre des Hommes in de Filipijnen in staat gesteld om tegen commerciële seksuele uitbuiting van kinderen, waaronder kindersekstoerisme tegen te gaan.
In hoeverre bieden nieuwe technologieën zoals Microsoft’s PhotoDNA technologie oplossingen in samenwerking met bedrijven als Google, Facebook en Twitter teneinde kinderporno op te sporen?
Microsoft’s Photo DNA, maar ook andere technologische mogelijkheden worden door bedrijven zoals Google, Facebook en Twitter gebruikt om materiaal van kinderporno op de eigen servers te ontdekken en dit, op basis van Amerikaanse wetgeving, verplicht te melden bij het Amerikaanse National Centre for Missing and Exploited Children (NCMEC). Photo DNA en soortgelijke technische mogelijkheden resp. producten zijn bij de politie bekend en worden ook gebruikt.
Wat voor rol ziet u weggelegd voor het onderwijs, zowel hier in Nederland als in landen als de Filipijnen, teneinde kinderen digitale vaardigheden en weerbaarheid te leren om seksueel online misbruik te voorkomen?
Het weerbaar maken van kinderen tegen verschillende vormen van seksueel misbruik is noodzakelijk. Onderwijs en voorlichting hebben daarin zeker een rol. Het gaat daarbij om het stellen en respecteren van grenzen en het maken van afspraken hierover door de schoolleiding met het personeel en de leerlingen; het creëren van een open leerklimaat op school; het ervoor zorgen dat leerlingen en personeel weten waar ze terecht kunnen en het aanleren van vaardigheden op het gebied van sociale weerbaarheid. Hieraan wordt in de kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit door scholen in het funderend onderwijs in hun onderwijsprogramma aandacht besteed. Daarnaast voeren scholen in het kader van de Wet veiligheid op school een gericht preventiebeleid. Kinderen (veilig) leren omgaan met de digitale wereld is ook een belangrijk onderdeel van een toekomstgericht curriculum waaraan gewerkt wordt in het kader van Onderwijs2032.
Het bericht dat waterschappen risicovolle buitenlandse projecten aangaan |
|
Barry Madlener (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Waterschappen sluiten risico-lening voor buitenlandse-projecten»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel geld de waterschappen jaarlijks gezamenlijk investeren in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Conform de Wet Financiering Decentrale Overheden (wet FIDO) investeren waterschappen geen geld in het buitenland. Wel zetten waterschappen zich in voor internationale projecten. Het betreft overwegend inzet in menskracht. De waterschappen besteden hieraan gezamenlijk 0,25% van hun totale personele bezetting (27 fte) en 2,3 miljoen euro per jaar, waarvan 0,8 miljoen uit het Nederlandse Waterschapsbank (NWB) Fonds. Daarmee besteden de waterschappen minder dan 0,1% van hun budget aan hun buitenlandse activiteiten.2
Deelt u de mening dat de waterschappen moeten stoppen met deze vorm van ontwikkelingshulp? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ben ik – om de volgende redenen – niet met u eens.
Waterschappen wordt gevraagd internationaal kennis en expertise te delen, vanwege de goede reputatie van Nederland en de waterschappen op het gebied van waterbeheer. Dat gebeurt onder de vlag van Dutch Water Authorities. Dit alles in beperkte mate en met beperkte middelen en alleen daar waar de waterschapsbesturen meerwaarde zien in samenwerking.
Het is kabinetsbeleid dat de waterschappen zich samen met de rijksoverheid en andere vertegenwoordigers van de watersector inzetten – binnen de kaders die voor elke partij afzonderlijk hiervoor gelden – voor het vergroten van waterzekerheid en waterveiligheid in landen die hiervoor een beroep doen op Nederlandse expertise. 3
De vraag aan de waterschappen kan gaan over het adviseren van medeoverheden over waterbeheer, financiering en duurzaam beheer en onderhoud, maar ook over het ondersteunen van handelsmissies van het Rijk en het Nederlandse bedrijfsleven (met als doel extra opdrachten voor het bedrijfsleven). Ook kan het gaan om inzet van expertise bij rampenpreventie of rampenbestrijding of om het ontvangen van buitenlandse delegaties om te laten zien hoe wij in Nederland omgaan met complexe en urgente watervraagstukken.
Bent u bereid de waterschappen tot de orde te roepen zodat ze hun internationale waterplannen staken en zich uitsluitend richten op hun Nederlandse kerntaken? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ben ik niet. De waterschappen vormen een zelfstandige bestuurslaag waarop niet het Rijk maar de provincie toezicht houdt.
Daarnaast ben ik door uw Kamer bij motie opgeroepen tot inzet van de (alle) Nederlandse waterexpertise in het buitenland.4
Bent u bereid de waterschappen onder te brengen bij de provincies? Zo nee, waarom niet?
Ik ben daartoe niet bereid.
In het rapport «Water Governance in the Netherlands: Fit for the future?», beoordeelt de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) Nederland als een mondiale referentie op het gebied van waterbeheer tegen relatief lage kosten. Ook oordeelt de OESO positief over de organisatie van het Nederlands waterbeleid.
In mijn reactie op het OESO-rapport heb ik daarom aangegeven dat de bevindingen van de OESO geen aanleiding geven om bestuurlijke of organisatorische veranderingen in het waterbeheer te bepleiten
Bovendien liggen er flinke opgaven op het gebied van waterveiligheid, waterkwaliteit en zoetwatervoorziening (mede) op het bord van de waterschappen. De uitvoering daarvan is niet gebaat bij een discussie over wie de taken moet uitvoeren.
Het bericht dat EU-Turkijerapporteur Kati Piri wordt geweerd uit Turkije |
|
Harry van Bommel , Marit Maij (PvdA), Joël Voordewind (CU), Han ten Broeke (VVD), Marianne Thieme (PvdD), Rik Grashoff (GL), Kees Verhoeven (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de rapporteur Turkije van het Europees parlement, Kati Piri, geweigerd is door Turkije om het land in te reizen?1
Ja.
Klopt dit bericht? Welke redenen geeft Turkije aan om mevrouw Piri de toegang tot Turkije te weigeren? Welke feiten hebben zich exact voorgedaan en wat is daarop uw reactie?
Kortheidshalve verwijs ik naar mijn brief van 22 november 2016 (referentie 2016Z21366) over deze kwestie.
Op welke wijze werkt u eraan en ondersteunt u mevrouw Piri, om zo snel mogelijk weer toegelaten te worden tot Turkije om haar werk te kunnen doen? Welke contacten heeft u hierover namens Nederland en/of namens de Europese Unie gehad met uw Turkse collega’s?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate heeft de weigering tot toelating van mevrouw Piri te maken met haar kritiek op het oppakken door Turkije van parlementariërs van oppositiepartij HDP? Deelt u de mening dat de Europese Unie achter mevrouw Piri moet gaan staan op dit punt, omdat deze acties ingaan tegen de Turkse democratische rechtsstaat? Zo ja, hoe organiseert u dat?
Zoals gesteld in bovengenoemde brief van 22 november 2016 is mevrouw Piri de toegang tot Turkije niet ontzegd, maar hebben de Turkse autoriteiten de met haar geplande afspraken geannuleerd. Mevrouw Piri besloot hierop haar reis uit te stellen. De beweegredenen van de Turkse autoriteiten om de geplande afspraken te annuleren ken ik niet. Het kabinet vindt het evenals de rapporteur belangrijk dat de kanalen met Turkije open blijven en dat een dialoog kan plaatsvinden. In die dialoog moet juist ook plaats zijn voor kritische noten. De kwestie is primair een zaak tussen het Europees parlement en Turkije, maar Nederland zal het belang van een dialoog met het EP en de toegang van haar Rapporteurs bij de Turkse autoriteiten onder de aandacht blijven brengen.
Deelt u de mening dat het niet toelaten van mevrouw Piri een nieuw zorgelijk signaal van Turkije is omtrent zijn aspiraties om lid te worden van de Europese Unie? Zo ja, in welke mate ziet u deze weigering tot toelating als een schoffering van de banden tussen de EU en Turkije?
Zie antwoord vraag 2.
De verdwenen oorlogsgraven van Nederlanders in de Javazee |
|
Salima Belhaj (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van eerdere vragen heeft gesteld dat een internationaal verdrag voor het beschermen van oorlogsgraven in de zee en voor het internationaal strafbaar stellen van schendingen van zulke oorlogsgraven niet noodzakelijk is?1
Zoals wij in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen stelden, zijn de wrakken van Staatsschepen, waaronder oorlogsschepen, al beschermd op basis van bestaande verdragen. Onder het internationaal recht genieten dergelijke schepen, ook nadat ze zijn gezonken, volledige immuniteit en blijven zij eigendom van de vlagstaat. Daarnaast beschermt het humanitair oorlogsrecht oorlogsgraven, ook op zee. In overeenstemming met de mede op initiatief van Nederland opgenomen paragraaf 314 van Resolutie A/RES/70/235 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties wordt gezocht naar nadere samenwerking met alle betrokken landen om te komen tot betere bescherming van alle oorlogsgraven ter zee.
Bent u, na het verdwijnen van de zeebodem van de Nederlandse oorlogsgraven voor de kust van Indonesië en de daarmee gepaard gaande schending van oorlogsgraven, daar nog steeds van overtuigd? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nu wel bereid om gezamenlijk met landen als Australië, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, die eveneens met de problematiek van verdwijningen van oorlogsgraven kampen, u in te zetten voor een internationaal verdrag voor bescherming van deze oorlogsgraven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van de eerdere vragen heeft gesteld navraag te doen bij landen als Australië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten welke acties deze landen hebben ondernomen bij vlagstaten van de bergingsvaartuigen en/of kuststaten na de constatering van een (mogelijke) schending van een scheepswrak met de status van een oorlogsgraf?2 Kunt u toelichten wat deze navraag heeft opgeleverd en wat u daarmee heeft gedaan?
Het is helaas niet de eerste keer dat wrakken van (Nederlandse) oorlogsschepen worden verstoord. Zoals ook gemeld in de Kamerbrief van 15 november jl., gaven eerdere incidenten reeds aanleiding tot grote zorg (Kamerstuk 32 156, nr. 77). De ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken hebben met vlagstaten van andere oorlogsgraven ter zee in de omgeving van Nederlandse schepen, waaronder Australië, Duitsland, Japan, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, contact over de bescherming van deze oorlogsgraven. Ook met de staten onder wier rechtsmacht illegale verstoringen werden ontdekt, is er contact geweest.
De uitdagingen voor de bescherming van oorlogsgraven ter zee zijn echter groot. Het is onmogelijk om de graven permanent fysiek te beveiligen. Met het oog op het vergroten van het bewustzijn en ter preventie is samenwerking met de betrokken staten van groot belang.
Kunt u de berichtgeving bevestigen dat de wrakken van de gezonken oorlogsschepen naar de haven van Surabaya zijn versleept en daar als oud ijzer zijn verkocht?3
In afwachting van nader onderzoek kunnen we hierover geen uitspraken doen.
Wanneer zal het onderzoek naar het verdwijnen van de oorlogsgraven in de Javazee zijn afgerond? Bent u bereid het onderzoek na verschijning naar de Kamer te sturen?
Nederland is in gesprek met Indonesië over onderzoek en de toekomstige samenwerking als het gaat om scheepswrakken. Dit is een complex dossier en een onderzoek moet dan ook zorgvuldig worden voorbereid. Ook andere landen zijn betrokken bij het dossier. Het is nog te vroeg voor een concreet tijdschema. Uiteraard zullen wij u informeren over de uitkomst van het onderzoek.
De documentaire ‘Grenzeloos misbruikt’ |
|
Nine Kooiman , Joël Voordewind (CU), Jeroen Recourt (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Foort van Oosten (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de documentaire «Grenzeloos Misbruikt» van de EO in samenwerking met Terres des Hommes en International Justice Mission (IJM)?
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport en de aanbevelingen die de organisaties achter de documentaire, naar aanleiding van de documentaire op 2 november 2016, hebben aangeboden aan de vaste commissies van Veiligheid en Justitie, Buitenlandse Handel en ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken uit de Tweede Kamer?1
Bij brief van 6 september 2016 heb ik aan uw Kamer het Plan van Aanpak Bestrijding Kindersekstoerisme doen toekomen2. Mede op basis van de bevindingen uit het rapport «Global Study on Sexual Exploitation of Children in Travel en Tourism» wordt in het plan een sterk accent gelegd op de Filipijnen, wat betreft de bestrijding van kindermisbruik in het buitenland waaraan Nederlanders op enigerlei wijze deelnemen. In mijn antwoord op vraag 8 ga ik hier verder op in.
De Nederlandse ambassade in Manila richtte in 2014 het informatieuitwisselingsplatform «Manila Dialogue» op waar nationale en internationale partners structureel met elkaar in contact staan over ontwikkelingen en gesignaleerde risico’s op het gebied van mensenhandel, waaronder de seksuele uitbuiting van kinderen. Begin 2016 zijn onder dit platform werkgroepen opgericht die specifiek aandacht geven aan de meest kwetsbare groepen, waaronder kinderen. Op 1 november jl. vond op initiatief van de Ministeries van Veiligheid en Justitie en Buitenlandse Zaken een expertbijeenkomst over seksuele uitbuiting van kinderen plaats, waarbij het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie, betrokken mensenrechten ngo’s en ambassades in de Zuidoost-Azië regio aan deelnamen. Ook deze bijeenkomst had als doel om de samenwerking en informatiedeling in de strijd tegen seksuele uitbuiting van kinderen in Zuidoost-Azië te verbeteren.
Wat betreft de specifieke aanbevelingen om via het strafrecht webcamseks met kinderen aan te pakken verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 4, 6, 7 en 10.
Klopt de aanname van de betrokken organisaties dat er wereldwijd zo’n tien miljoen kinderen worden uitgebuit in de commerciële seks of pornografie? Kunt u aangeven hoeveel Nederlanders als dader of gebruiker vermoedelijk betrokken zijn bij dit misbruik? Hoeveel zaken zijn jaarlijks aanhangig bij de rechter in dit kader?
Zowel het aantal kinderen als het aantal daders dat wereldwijd betrokken is bij seksueel kindermisbruik wordt niet bijgehouden. Wel is bekend dat op 1 december 2016 wereldwijd 29 Nederlanders zijn gedetineerd vanwege een veroordeling voor dan wel verdenking van een zedendelict waarbij minderjarigen het slachtoffer werden. In de Filipijnen zitten momenteel drie Nederlanders hiervoor vast.
Heeft de politie voldoende middelen op te treden tegen mensen die tegen betaling kijken naar het misbruik van kinderen voor een webcam in het buitenland? Kunt u aangeven welke middelen dit zijn, hoe zij worden toegepast en welke middelen en juridisch instrumentarium nodig zijn ter aanvulling op de bestaande bevoegdheden?
Alle middelen en het daarbij behorende juridische instrumentarium die de politie ter beschikking staan ten behoeve van de reguliere opsporing (ook in de digitale omgeving), worden ook ingezet voor de opsporing van het misbruik van kinderen. Naar inschatting van de politie zullen de aanvullende bevoegdheden die het wetsvoorstel Computercriminaliteit III na inwerkingtreding biedt (op afstand binnendringen en onderzoek doen in een geautomatiseerd systeem) verder helpen in de opsporing van het misbruik van kinderen voor een webcam in het buitenland waarbij Nederlandse plegers betrokken zijn.
De opsporing van Nederlandse personen die, tegen betaling, kijken naar het misbruik van kinderen voor een webcam, blijkt een zeer arbeidsintensieve aangelegenheid. Dit komt mede door geavanceerde technische middelen die daders inzetten om zichzelf af te schermen wat opsporingsonderzoek en bewijsgaring complexer en tijdrovender maakt. De technologische ontwikkelingen in het digitale domein gaan dusdanig snel dat dit met zich meebrengt dat er blijvende aandacht zal moeten zijn voor middelen en instrumentarium.
Als misbruik plaatsvindt in het buitenland is er sprake van externe afhankelijkheden, zoals de betrokkenheid en het kennisniveau van buitenlandse autoriteiten in de bronlanden. Bovendien is de capaciteit in de bronlanden veelal schaars en zijn bronlanden genoodzaakt om te prioriteren in het werkaanbod vanwege internationale verzoeken om rechtshulp van andere landen.
Wat is uw reactie op het pleidooi van deze organisaties voor een meer zichtbare aanwezigheid van de politie op internet, specifiek gericht op netwerken die zich schuldig maken aan kinderporno en het kijken naar misbruik van kinderen uit het buitenland voor de webcam? Welke mogelijkheden ziet u om dit vorm te geven?
Meer zichtbare aanwezigheid van de politie op internet is een van de mogelijkheden die aan de bestrijding van kinderporno en webcamseks inhoud kan geven. Verstoring van de netwerken die zich hieraan schuldig maken is vanzelfsprekend gewenst en wordt binnen de huidige aanpak meegenomen, ook in internationaal verband in samenwerking met buitenlandse opsporingsdiensten. Dit heeft het gewenste effect, maar soms leidt het ertoe dat daders slimmere manieren bedenken om opsporing te bemoeilijken. Opgemerkt dient te worden dat ook voor deze methode geldt dat er sprake is van prioritering binnen het totale werkaanbod van kinderporno en kindersekstoerisme.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de voor- en nadelen van het inzetten van digitale opsporingstechnieken, zoals bijvoorbeeld toegepast in het Sweetieproject van Terres des Hommes, bij de opsporing van kinderpornonetwerken?
Naar inschatting van de politie zal het digitale opsporingsinstrumentarium hiertoe voldoende mogelijkheden bieden met de aanvullende bevoegdheden, zoals voorgesteld in het wetsvoorstel Computercriminaliteit III (Kamerstuk 34 372, nr.3 waar ik in mijn antwoorden op vraag 4 van deze set en vraag 3 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Verhoeven (beiden D66) nader op inga. Ik zie dan ook geen reden voor nader onderzoek naar digitale opsporingstechnieken.
Wat vindt u van het pleidooi van de organisaties voor meer bevoegdheden voor de politie om bij in beslagname van computers van verdachten van kinderporno door te kunnen rechercheren naar eventuele medeverdachten via deze computers, door deze in de lucht te houden? Tegen welke beperkingen om dat mogelijk te maken loopt u nu aan? Welke juridische beperkingen spelen hierbij een rol? Hoe laat zich dat vergelijken met de bevoegdheden van politie in het buitenland, zoals het voorbeeld uit Australië dat in het rapport wordt genoemd?
Graag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4, waar ik inga op de middelen en instrumentarium die de politie ter beschikking staan en mijn antwoord op vraag 2 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Verhoeven (beide D66), waar ik inga op mogelijkheden voor de politie om gebruik te maken van de zg. honeypots of (het overnemen) van het beheer van een internet-omgeving waar strafbare feiten worden gepleegd. Hierbij gelden de gebruikelijke beperkingen met betrekking tot de toepassing, zoals het in mijn antwoord bij vraag 3 van de Kamervragen van de leden Bergkamp en Verhoeven (beide D66) aangehaalde verbod op uitlokking.
In welke mate heeft Nederland contact met de Filipijnen over het probleem van webcamseks met Filipijnse minderjarigen door Nederlandse gebruikers? Bent u tevreden over de internationale samenwerking met de Filipijnen in de bestrijding van kinderporno en webcamseks met minderjarigen en zo ja, waarom?
In het Plan van Aanpak Bestrijding Kindersekstoerisme dat uw Kamer op 6 september 2016 is toegestuurd, is de samenwerking met de overheid in de regio Zuidoost-Azië een belangrijk onderdeel. In het bijzonder zal de komende jaren de samenwerking met de Filipijnen worden geïntensiveerd, onder andere door een pilot met een toolkit die ertoe strekt meer betekenisvolle meldingen voor de opsporing en vervolging van Nederlandse plegers van kindersekstoerisme te verkrijgen. De Filipijnen zijn sinds 2016 ook lid van de Virtual Global Taskforce (VGT) waar periodiek landen met elkaar wisselen over acties en ontwikkelingen op het gebied van (online en offline) seksueel kindermisbruik.
De Filipijnse autoriteiten onderschrijven namelijk dat kindersekstoerisme en webcamseks met minderjarigen een probleem is en zijn ook bereid met internationale partners daarop actie te ondernemen. Het aantal Filipijnse politiemedewerkers dat werkt aan de bestrijding van seksueel kindermisbruik (incl. webcamseks) is uitgebreid en kortgeleden is hiervoor speciaal het team Internet Crimes Against Children opgericht. Ook geeft de Filipijnse politie actief opvolging aan meldingen die Nederland deelt met de Filipijnen, wat heeft geleid tot verschillende (al dan niet gezamenlijke) opsporingsonderzoeken. Om die reden is de plaatsing van de flexibele politieliasion (FILO) in Manila met twee jaar verlengd.
Is de huidige bezetting van de Nederlandse Liaison officer inzake Sekstoerisme in Manilla toereikend, gezien de zware taak en omvang van deze vorm van criminaliteit? Kunt u beschrijven waar de werkzaamheden van de Liaison officer uit bestaan?
Zoals ik uw Kamer heb bericht in mijn brief van 6 september 2016 is de aanstelling van de flexibele liaison (FILO) in Manila, speciaal voor de bestrijding van het fenomeen kindersekstoerisme, met twee jaar verlengd. Daarmee acht ik de huidige bezetting toereikend. De FILO Kindersekstoerisme in Manila onderhoudt het contact met de plaatselijke autoriteiten bij zaken waar een Nederlander betrokken is bij misbruik van kinderen. De FILO is de schakel tussen de Teams Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme in Nederland en de lokale autoriteiten bij gezamenlijke opsporingstrajecten betreffende kindersekstoerisme.
Verder ontwikkelen de FILO ’s Kindersekstoerisme in Manila en Bangkok een regionale aanpak van het fenomeen kindersekstoerisme, samen met de vaste politieliaisons en waar mogelijk met de liaisons van strategische partnerlanden en NGO’s in de regio. De thematische Kindersekstoerisme-liaisons hebben hierbij ook aandacht voor aanverwante thema’s als mensenhandel en kinderpornografie.
Tenslotte dragen de FILO’s waar mogelijk bij aan concrete projecten van Interpol en Europol, zoals het Project Green Notices, maar ook aan preventie.
Gedurende de plaatsingstermijn van de FILO Kindersekstoerisme wordt een strategie ten aanzien van de inbedding van het thema Kindersekstoerisme binnen de staande organisatie geformuleerd ten einde tijdig de beëindiging van de plaatsingstermijn van de FILO op effectieve wijze op te vangen.
Bent u bereid bijvoorbeeld in het kader van het mensenrechtenfonds of uit andere fondsen aanvullende middelen en tevens expertise ter beschikking te stellen voor het trainen en uitbreiden van de zedenpolitie in de Filipijnen, zoals de betrokken organisaties bepleiten? Waarom wel, indien nee waarom niet?
Nederland financiert uit het SRGR Partnerschapsfonds met 3 miljoen euro per jaar het «Down to Zero» programma waarin Terre des Hommes wereldwijd activiteiten uitvoert die gericht zijn op het tegengaan van commerciële seksuele uitbuiting van kinderen, waaronder kindersekstoerisme. Deze inspanningen zijn mede gericht op politietraining en de vergroting van opsporingscapaciteit op de Filipijnen.
Omdat deze inspanningen de inzet vereisen van schaarse gespecialiseerde operationele capaciteit van de politie, die daardoor niet voor de opsporing in Nederland beschikbaar is, ben ik helaas gedwongen hiermee terughoudend om te gaan. Overigens levert Nederland, in vergelijking tot andere Europese landen, een relatief grote inspanning, aan de bestrijding van kindersekstoerisme op de Filipijnen door de inzet van de FILO.
De import van groen gas |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u zich de antwoorden herinneren van eerdere vragen over de import van groen gas?1
Ja.
Deelt u de mening dat groen gas een bijdrage kan leveren aan de transitie naar een duurzame energievoorziening en een vermindering van de vraag naar Gronings laagcalorisch gas (L-gas)?
Ja.
Is het waar dat u in september een brief heeft ontvangen van Essent, OrangeGas en PitPoint met het verzoek een pilot te starten voor de import van groen gas?
Ja.
Is het waar dat u deze brief nog niet beantwoord heeft? Kunt u deze brief alsnog beantwoorden vóór het Algemeen overleg Energieraad voorzien op 30 november aanstaande? Kunt u ook ingaan op het verzoek van Vertogas om een bespreking met uw ministerie?
In reactie op de brief heb ik een antwoord opgesteld dat per abuis niet is verzonden. De antwoordbrief, met gelijke strekking als deze en de vorige beantwoording van uw vragen over de internationale handel van groen gas, is alsnog verstuurd. Mijn ministerie heeft regulier overleg met Vertogas, waarin ook mijn standpunt ten aanzien van het starten van een pilot aan de orde is geweest. Aan het verzoek om een bespreking is derhalve voldaan.
Is het waar dat u al een jaar in gesprek bent met Vertogas (dochter van Gasunie) over de mogelijkheid om buitenlandse groengascertificaten alsnog toe te staan? Welk resultaat hebben deze gesprekken opgeleverd?2
Ik heb meerdere keren met Vertogas gesproken over internationale handel van groen gas en aan hen aangegeven dat ik de import van buitenlandse groengascertificaten op dit moment niet wil toestaan, maar inzet op de ontwikkeling van een Europees platform voor de uitwisseling van gvo’s. Zie ook mijn antwoord op eerdere vragen van het lid Jan Vos (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 304).
Waarom neemt Vertogas nu nog niet deel aan de European Renewable Gas Registry (ERGaR)? Kunt u bevorderen dat Vertogas proactief deel gaat nemen aan ERGaR?
Vertogas is sinds begin van dit jaar betrokken bij het ERGaR initiatief. Volgend op de signalen uit de sector en de randvoorwaarde dat een internationaal register nodig is voor het faciliteren van internationale handel van groen gas, heb ik Vertogas gevraagd een grotere rol op te pakken in dit initiatief.
Wanneer zal er naar uw verwachting sprake zijn van een betrouwbaar gemeenschappelijk Europees platform voor uitwisseling van groengascertificaten? Wanneer zal er een Europees certificeringssysteem zijn voor grijze stroom, waar de Kamer eerder bij motie van de leden Jan Vos en Van Tongeren3 om heeft gevraagd?
Een Europees platform voor de uitwisseling van garanties van oorsprong (gvo’s) voor gas moet onder andere kunnen uitsluiten dat niet-groen gas toch als groen gas wordt verhandeld en garanderen dat groen gas slechts eenmaal wordt verkocht aan de consument. Het is van belang dat per gvo bekend is aan welke duurzaamheidscriteria wordt voldaan en dat zichtbaar is of reeds bij de productie van het gas subsidie is verleend. Daarnaast moet het platform door de Europese Commissie worden erkend als handelsplatform voor groen gas gvo’s. Dit zie ik als minimale voorwaarden voor een betrouwbaar platform.
Het huidige Europese systeem van gvo’s is reeds geschikt om ook te voorzien in de certificering van grijze stroom. Op vrijwillige basis is dat mogelijk en toegestaan. Zoals ik in mijn brief over «full disclosure» (Kamerstuk 34 199, nr. 78) heb aangegeven, vind ik het nu niet verstandig om verplicht alle grijze stroom te certificeren.
Welke acties heeft u tot nu toe hiervoor ondernomen? Welk gevolg is er gegeven aan de «letter of intent» van 2013, waarin «issueing bodies' in andere landen hebben aangekondigd om meer samen te werken?
Zoals aangegeven in mijn eerdere beantwoording heb ik Vertogas gevraagd een grotere rol te nemen en actiever deel te nemen in de ontwikkeling van het ERGaR platform. Vertogas heeft in 2013 de «letter of intent» niet ondertekend. Ik zal onderzoeken of het alsnog ondertekenen van deze «letter of intent» door Vertogas gewenst en mogelijk is.
Is er een pilot denkbaar om te experimenteren met de import van groen gas en de bijbehorende certificaten?
Zoals ik mijn reactie op eerdere vragen van het lid Jan Vos heb aangegeven, acht ik een pilot op kleinere schaal niet wenselijk aangezien dit niet bijdraagt aan een structurele oplossing en wel risico’s heeft op onterechte of te hoge stimulering van de productie van groen gas. Met de ontwikkeling van een Europees platform wordt wel gewerkt aan een structurele oplossing.
Is het denkbaar dat er een lijst komt (bv. van Vertogas), met daarin een lijst met betrouwbare bronnen van groen gas, waarvan het groencertificaat in Nederland wordt erkend?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven hoe u het verdringingseffect, van 0,05 tot 0,15% van de 14%, heeft berekend? Kunt u aangeven hoe het verdringingseffect precies werkt en hoe de biobrandstoffen richtlijnen hierin precies een rol spelen4?
De Nederlandse doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 is vastgelegd in de EU-richtlijn Hernieuwbare Energie (2009/28/EG). Hierbij zijn rekenregels afgesproken om te bepalen hoe deze doelstelling gemeten moet worden. In deze rekenregels is vastgelegd dat groen gas meetelt voor de hernieuwbare energiedoelstelling in het land waar het fysiek in het aardgasnet wordt gevoed. Dit in tegenstelling tot biobrandstoffen ingezet in transport die voor de hernieuwbare energiedoelstelling meetellen in het land waar ze gebruikt worden.
In de Europese richtlijn hernieuwbare energie (2009/28/EG) en de Europese richtlijn brandstofkwaliteit (2009/30/EG) is afgesproken om een toenemend aandeel aan biobrandstoffen verplicht te stellen voor levering aan transport. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de regeling Hernieuwbare Energie Vervoer. Hierin is vastgelegd dat groen gas geleverd aan transport kan worden gebruikt door leveranciers van brandstoffen om aan deze oplopende verplichting te voldoen. Als dit in toenemende mate zou gebeuren met de inzet van groen gas uit het buitenland (dat niet meetelt voor de Nederlandse hernieuwbare energie doelstelling) is er ook minder bijmenging nodig van andere biobrandstoffen (die juist wel meetellen voor de Nederlandse hernieuwbare energie doelstelling).
De exacte grootte van het verdringingseffect is onzeker. Ik heb de ondergrens van 0,05%-punt ingeschat op basis van de volledige vergroening van de huidige inzet van aardgas in transport (1,3 PJ in 20155) door import van groen gas certificaten. Voor de inschatting van de bovengrens van 0,15%-punt heb ik de volledige vergroening door import van groen gascertificaten genomen bij een groei in de afzet van aardgas voor transport tot 3 PJ in 2020. Deze laatste inschatting van 3 PJ is conservatief vergeleken met de scenario’s die zijn opgenomen in de Duurzame Brandstofvisie van de SER. Bij een geschat energieverbruik van 2047 PJ in 2020 leidt dit tot circa 0,05–0,15%-punt.
Kunt u aangeven hoe de subsidiëring (al dan niet vanuit SDE+) van groen gas precies werkt? Wordt groen gas gesubsidieerd bij invoeding in het algemene gasnet, of bij verbranding, of allebei, alleen in Nederland of ook in het buitenland?
Om voor SDE+ subsidie in aanmerking te komen moet groen gas worden geproduceerd en ingevoed in het Nederlandse aardgasnet.
Is het waar dat duurzame energiedoelstellingen (14% in 2020) en klimaatdoelstellingen soms tegen elkaar in werken (sluiting kolencentrales die biomassa bijstoken, import groen gas die ingezet wordt als biobrandstof)? Hoe kan voorkomen worden dat doelstellingen tegen elkaar in werken? Welke doelstelling heeft uiteindelijk voorrang, duurzame energie (14% in 2020) of CO2-uitstoot (– 25% in 2020)? Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Energieraad voorzien op 30 november a.s.?
In de Energieagenda, die ik op korte termijn naar uw Kamer zal sturen, zal ik ingaan op de samenhang tussen de huidige en toekomstige energiedoelstellingen.
Europese subsidie voor nieuwe kolencentrales in Griekenland |
|
Jan Vos (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over Europese subsidie voor nieuwe kolencentrales in Griekenland? 1
Ja.
Waarom zou Griekenland 1,75 miljard euro moeten krijgen voor de bouw van twee nieuwe bruinkoolcentrales?
In het artikel wordt gewezen op de Griekse wens om te worden aangemerkt als één van de minst vermogende lidstaten. Hiertoe zou de groep lidstaten waarvoor deze uitzondering geldt, moeten worden uitgebreid. Griekenland zou dan een deel van zijn te veilen emissierechten, gratis toe mogen wijzen aan de energiesector voor modernisatie van deze sector.
Het Industriecomité van het Europees parlement heeft deze Griekse wens in zijn positie opgenomen. Ik heb geen aanwijzingen dat dit voorstel in het Europees parlement en de Raad op brede steun kan rekenen en verwacht niet dat dit voorstel wordt opgenomen in de ETS-richtlijn voor de periode 2021–2030.
Klopt het dat deze kolencentrales dan zouden kunnen produceren voor een periode van maar liefst 40 jaar?
Ja, nieuwe kolencentrales zijn daar naar verwachting technisch toe in staat. De economische levensduur zal tenminste 25 jaar zijn.
Waarom zou dit geld uit de ETS-emissierechten opgebracht moeten worden?
Bij de herziening van de ETS-richtlijn zet ik me ervoor in dat enkel subsidie kan worden gegeven aan CO2-arme projecten. Een aantal lidstaten deelt deze inzet, waarbij de landen die financiële steun ontvangen vanzelfsprekend wel het laatste woord willen hebben over welke projecten binnen hun land worden uitgevoerd. Ik richt me daarom op scherpe criteria voor het gebruik van de middelen. Daarnaast zet ik me ervoor in dat de groep lidstaten die van deze uitzondering gebruik mogen maken, niet wordt uitgebreid.
Hoe verhoudt dit zich tot de Overeenkomst van Parijs en de Europese klimaatdoelen en de leidende rol die de EU voor zichzelf ziet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kunt u doen om deze gang van zaken een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om bij deze subsidies meer aan te sturen op verduurzaming en vergroening van de energievoorziening?
Naast het opnemen van de voorwaarde om binnen deze uitzonderingsbepaling enkel subsidie voor CO2-arme projecten te geven, draagt een competitief biedproces hieraan bij. In het Commissievoorstel voor herziening van de ETS richtlijn wordt voorgesteld dat door middel van een competitief biedproces bij grote projecten er voor gezorgd moet worden dat enkel projecten die leiden tot emissiereductie worden geselecteerd.
Het weigeren van een Spaans rechtshulpverzoek door PSV |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «PSV weigert Spaans Openbaar Ministerie namen fans die bedelaars vernederden»?1? Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over wangedrag van zichzelf voetbalsupporter noemende Nederlanders in Madrid?2
Ja.
Deelt u de mening dat het strafrecht een ander doel dient en van een andere orde is dan het opleggen van stadionverboden door een club? Zo ja, waarom en waarin verschilt dit? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Volgens artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden van de KNVB is de KNVB gerechtigd een landelijk stadionverbod op te leggen aan ieder die (i) handelt in strijd met de Standaardvoorwaarden, (ii) een strafbaar feit heeft begaan, of (iii) zich zo heeft gedragen dat het aanzien en/of het belang van het voetbal wordt geschaad.
In het geval zich een strafbaar feit heeft voorgedaan (zie ii hierboven) kan het strafrecht eveneens worden toegepast.
Deelt u de mening dat het opleggen van stadionverboden door een club en een eventuele strafrechtelijke vervolging twee afzonderlijke trajecten betreffen? Zo ja, bent u daarom ook van mening dat voetbalclubs moeten meewerken aan het vervolgen van supporters? Zo nee, waarom niet?
Private en publieke partijen werken samen om voetbalvandalisme en voetbalgerelateerd geweld te bestrijden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van
civielrecht, strafrecht en bestuursrecht. De KNVB, betaaldvoetbalorganisaties, burgemeesters, het Openbaar Ministerie en de politie werken samen en stemmen af wanneer zij welke instrumenten inzetten. Dit betreft dus zowel civielrechtelijke, bestuursrechtelijke als strafrechtelijke instrumenten die aanvullend op elkaar gebruikt kunnen worden. Het opleggen van stadionverboden staat het verlenen van medewerking in een strafrechtelijk onderzoek niet in de weg.
Wat kunnen de Spaanse justitiële autoriteiten doen om alsnog aan de door hen gevraagde informatie te komen? Kunnen de Spaanse autoriteiten verzoeken tot het inzetten van dwangmiddelen teneinde alsnog de gevraagde informatie te verkrijgen?
De Spaanse justitie heeft de Nederlandse justitie middels een rechtshulpverzoek verzocht om de identiteit van de personen betrokken bij de incidenten in Madrid bekend te maken. De wijze waarop rechtshulpverzoeken worden uitgevoerd is aan de uitvoerende lidstaat. De Spaanse autoriteiten kunnen de Nederlandse justitie verzoeken uitvoering te geven aan het rechtshulpverzoek. Ze kunnen de Nederlandse justitie niet verzoeken op welke wijze zij dat doen.
Zijn de Nederlandse justitiële autoriteiten van plan de Spaanse justitie te voorzien van alle benodigde hulp zodat vervolging in Spanje mogelijk wordt? Zo ja, waaruit bestaat die hulp? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot uw eerdere antwoord dat «Nederland [...] waar mogelijk volledige medewerking [...] aan de Spaanse autoriteiten» zal verlenen?
Ja. De Nederlandse justitiële autoriteiten hebben naar aanleiding van een Spaans rechtshulpverzoek van voetbalclub PSV gevorderd de voetbalsupporters (zoals te zien op de beelden die door de Spaanse autoriteiten zijn verstrekt) te identificeren. PSV heeft in eerste instantie aangegeven daaraan geen uitvoering te willen geven. Nadat de Spaanse justitiële autoriteiten hebben aangegeven bij het verzoek te persisteren, heeft de Nederlandse justitie een herhaalde vordering gedaan aan PSV om de betreffende voetbalsupporters te identificeren. Deze vordering ging vergezeld van een nieuw verzoek aan PSV om aan te geven welke voetbalsupporters een stadionverbod door PSV opgelegd hebben gekregen naar aanleiding van het gedrag dat te zien is op de beelden.
In antwoord op de herhaalde vordering heeft PSV gemotiveerd laten weten vervolgonderzoek te hebben verricht naar de identiteit van de op de door de Spaanse autoriteiten verstrekte foto’s voorkomende personen. Op bestuurlijk niveau is het Spaanse rechtshulpverzoek geagendeerd, waarbij thans gekeken wordt op welke wijze uitvoering kan worden gegeven aan dit verzoek.
De voetbaleenheid van de politie Oost-Brabant heeft overigens de beelden waarop de voetbalsupporters te zien zijn al bekeken. Het bekijken van deze beelden heeft geen herkenningen opgeleverd. Dit is medegedeeld aan de Spaanse justitiële autoriteiten.
Het bericht ‘Griekenland krijgt 1,75 miljard euro uit EU-klimaatplan om twee nieuwe kolencentrales te bouwen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Greece set to win € 1.75bn from EU climate scheme to build two coal plants»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat publieke gelden afkomstig uit het Europese emissiehandelssysteem, dat is bedoeld om emissies terug te brengen onder andere via beprijzing en door innovatie te stimuleren, nu worden ingezet om armere landen te helpen hun emissies te reduceren?
Deze uitzondering staat armere lidstaten toe, onder voorwaarden, gratis rechten te geven aan hun elektriciteitsproducenten om investeringen in modernisering te ondersteunen. Ik vind deze uitzondering billijk gezien de modernisering die de energiesector in deze landen nog moet realiseren.
Wat vindt u ervan dat Griekenland daarbij kiest voor het bouwen van twee nieuwe kolencentrales, in plaats van schonere technologie?
De betreffende uitzondering is alleen van toepassing op landen, waarvan het BNP lager is dan 60% van het EU gemiddelde. Griekenland staat niet op deze lijst. Bij de behandeling van het herzieningsvoorstel van de ETS richtlijn voor 2021–2030, heeft het Industriecomité van het Europees parlement voorgesteld om Griekenland toe te voegen aan de lidstaten die gratis emissierechten aan de energiesector kunnen toekennen ten koste van eigen veilinginkomsten. Ik heb geen aanwijzingen dat dit voorstel op brede steun kan rekenen in het Europees parlement en de Raad. Het is daarom onwaarschijnlijk dat Griekenland de bouw van twee nieuwe kolencentrales zal kunnen financieren door middel van de voorgenoemde uitzonderingsbepaling in het ETS. Ik zet me ervoor in dat alleen investeringen in CO2-arme technologieën in aanmerking komen voor financiering uit deze uitzonderingsbepaling in het ETS. Nieuwe kolencentrales zonder CO2-opslag lijken mij daarbij ongewenst, mede omdat ik uw analyse deel dat op termijn kolencentrales veel minder rendabel zullen worden.
In hoeverre is het bouwen van nieuwe kolencentrales voor de middellange en langere termijn verstandig als tegelijkertijd in Europa flink wordt ingezet op een versterking van emissiehandel, waardoor het uitstoten behoorlijk duurder zal worden en kolencentrales dus veel minder rendabel zullen zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Is het niet wrang dat juist emissierechten hiervoor worden aangewend? Zou het niet verstandiger zijn deze middelen in te zetten voor een omslag naar een meer duurzame energievoorziening?
Het is van belang dat dit soort middelen, zoals ingezet op basis van bovengenoemde uitzondering, bijdraagt aan de daadwerkelijke reductie van de broeikasgasuitstoot. In het Commissievoorstel voor herziening van de ETS richtlijn voor de periode 2021–2030 worden reeds voorwaarden aan de investeringen gesteld. Zo moet bij de selectie van grote projecten met een waarde boven 10 miljoen euro een competitief biedproces worden gevolgd. Hierbij wordt gescoord op kostenefficiëntie en emissiereductie. Bij de onderhandelingen over de ETS richtlijn, zet ik me er daarnaast voor in dat alleen investeringen in CO2-arme technologieën voor selectie in aanmerking komen.
Klopt de veronderstelling dat deze kolencentrales wellicht tot diep in de komende eeuw, dus ook na 2050 actief zullen zijn? In hoeverre schaadt dit klimaatneutraliteit? Of zijn u plannen bekend die het opslaan of hergebruik van koolstof in Griekenland behelzen?
Kolencentrales worden verondersteld een economische levensduur van tenminste 25 jaar te hebben. De emissies van de kolencentrales vallen onder het vaste emissieplafond van het Europese emissiehandelssysteem. Het ETS plafond zal richting 2050 sterk dalen gezien de Europese klimaatdoelstelling. De emissies van kolencentrales, ook voor zover nog in gebruik in 2050, zullen afgedekt moeten worden middels de aankoop van emissierechten of het opslaan van CO2. Een van de uitgangspunten van emissiehandel is dat bedrijven bij lange termijn investeringen rekening houden met de koolstofkosten over de hele levensduur van de investering. In het geval Griekenland conform de wens van het Industriecomité in de toekomst gratis rechten beschikbaar mag stellen dan zullen de langere termijn koolstofkosten ook een afweging zijn tijdens het competitief biedproces waarmee Griekenland kiest welke projecten met deze gratis rechten worden ondersteund. Ik ben niet op de hoogte van concrete plannen in Griekenland voor opslag voor CO2.
Wat is de uitstraling voor het leiderschap van Europa op het gebied van klimaatbeleid als Griekenland deze stap zet en Europa de middelen verschaft? In hoeverre wordt hier een dubbele standaard gehanteerd?
Op dit moment is er geen reden te veronderstellen dat Griekenland in aanmerking komt voor deze uitzondering en hiermee nieuwe kolencentrales kan financieren. Zoals bij antwoord 3 opgemerkt, komen wat mij betreft alleen investeringen in CO2-arme technologieën in aanmerking voor financiering uit deze uitzonderingsbepaling in het ETS.
Ook de Grieken willen betaalbare energie en kiezen bewust voor nieuwe kolencentrales ter vervanging van de oude; is het logisch gezien de totale emissieplafonds in Europa, waar ook Nederland onder valt, dat Nederlandse moderne kolencentrales zouden sluiten, terwijl ze elders geopend worden?
Uw Kamer wordt nog dit jaar geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar de uitfasering van kolencentrales in Nederland.
Zijn er andere Europese landen die gebruik kunnen maken van dezelfde fondsen om hun energiehuishouding te verbeteren en die ook vernieuwde kolencentrales overwegen? Zo ja, welke, waar, wanneer en hoeveel?
De volgende landen mogen volgens het Commissievoorstel voor herziening van de ETS richtlijn gebruik maken van de uitzondering en een deel van hun te veilen emissierechten toekennen aan hun energiesector: Bulgarije, Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Roemenië en Tsjechië. De precieze voorwaarden die hier aan worden gesteld, maken deel uit van de onderhandelingen van de ETS richtlijn. In 2019 moeten de betreffende lidstaten aangeven welke projecten ze willen financieren om hun energiehuishouding te verbeteren en wordt duidelijk of hier ook projecten bij zitten gericht op het moderniseren van kolencentrales.
Is het niet juist opmerkelijk dat linkse partijen zoals in Griekenland Syriza en de Duitse SPD, ondanks mooie woorden voor milieu, toch eerder neigen te kiezen voor betaalbare en daarmee wat minder schone energie uit kolen dan uit alternatieve, meer duurzame bronnen? Wat is uw oordeel hierover?
Ieder lidstaat is zelf verantwoordelijk voor zijn energiebeleid en de afwegingen daarbinnen. Ik zet stevig in op versterking van het ETS omdat hiermee in heel Europa een sterke financiële prikkel voor CO2-arme energie kan worden gerealiseerd.
Uitlevering van verdachten aan Rwanda |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Marianne Thieme (PvdD), Kees van der Staaij (SGP), Jeroen Recourt (PvdA), Linda Voortman (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Naar aanleiding van uw antwoorden op eerdere vragen: bent u het, afgezien van de beoordeling van de schriftelijke verklaringen van de heer Witteveen door de voorzieningenrechter en het gerechtshof, ermee eens dat de heer Witteveen wegens zijn ervaringen in Rwanda uniek gepositioneerd is om het rechtssysteem in Rwanda te beoordelen? Klopt het dat de heer Witteveen nog niet eerder door de betrokken ambtenaren op het Ministerie van Veiligheid en Justitie is bevraagd? Acht u het niet wenselijk dat de ervaringen van Witteveen worden betrokken bij uw beoordeling over deze zaak? Zo nee, waarom niet?1
Ik zie geen aanleiding om de beslissing ten aanzien van de uitlevering te herzien. De heer Witteveen heeft in de schriftelijke stukken die zijn ingebracht in de uitleveringsprocedure uitgebreid uiteen gezet wat zijn bevindingen waren. Hierbij is ook de «Bandora-zaak» behandeld. Deze ervaringen en bevindingen van de heer Witteveen zijn door de betrokken ambtenaren van mijn ministerie al meegenomen in de beoordeling over de uitleveringszaak. Er is regelmatig informeel contact geweest tussen de betrokken ambtenaren en de heer Witteveen, waarin de heer Witteveen zijn bevindingen naar voren heeft gebracht. De bevindingen van de heer Witteveen heb ik bij mijn oordeel betrokken, maar hebben mijn conclusie niet gewijzigd. Ook het Gerechtshof concludeert dat het niet aannemelijk is dat de betrokken personen een reëel risico lopen op inbreuken op het recht op een eerlijk proces die in de weg zouden staan aan uitlevering.
Is de observatie van de heer Witteveen over de uitleveringszaak die onder de Transfer Law is berecht en die bekend staat als de Bandora-zaak, reden om uw eerdere conclusie in antwoord op de eerdere vragen, namelijk dat u het niet aannemelijk vindt dat de opgeëiste personen risico lopen op inbreuken op het recht op een eerlijk proces die uitlevering in de weg zouden staan te herzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is een uitgebreider uitleveringsonderzoek uit te voeren naar model van de Bandora-zaak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid, gelet op de bevindingen van de heer Witteveen dat getuigen a décharge hoofdzakelijk buiten Rwanda verblijven en daarbij dat de getuigen in Rwanda zelf niet voor de verdediging durven te verklaren, een nieuwe overweging te maken of berechting in Nederland niet mogelijk dan wel meer wenselijk zou zijn?
Nee. Dit is reeds meegewogen in de uitleveringsprocedure.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat u tot uitzetting overgaat?
De voorzieningenrechter heeft in kort geding van 11 november jl. bevestigd dat het gerechtshof Den Haag reeds een uitspraak heeft gedaan in deze zaken en dat de vragen van Uw Kamer en de bevraging van Witteveen door de Vaste Kamercommissie van Veiligheid en Justitie op 10 november jl. geen nieuwe feiten bevatten, die aan de uitlevering van deze twee personen met de Rwandese nationaliteit in de weg zouden staan. De heren Iyamuremye en Mugimba zijn op 12 november 2016 uitgeleverd aan de Rwandese autoriteiten.
Speelt het een rol dat Nederland gastland is geweest voor het Rwanda tribunaal?
Nee. Overigens is Nederland geen gastland geweest voor het Rwandatribunaal. Dit tribunaal was gevestigd in Arusha, Tanzania.
Kunt u nagaan wanneer in de Engelse uitleveringszaak naar Rwanda uitspraak in hoger beroep wordt verwacht?
Ja, de Britse zaak wordt deze maand voorgezet in Groot-Brittannië. Op 8 december wordt het onderzoek ter zitting naar verwachting gesloten. De uitspraak wordt in het voorjaar van 2017 verwacht.
Het bericht dat Rusland een Nederlandse onderzeeër op de Middellandse Zee verjaagt |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Rusland verjaagt Nederlandse onderzeeër op Middellandse Zee»?1
We hebben kennisgenomen van de uitlatingen van de woordvoerder van het Russische Ministerie van Defensie op 9 november 2016 en de weergave daarvan in verschillende media.
Klopt het dat een Nederlandse onderzeeër is verjaagd door Russische intimidatie en wat is uw oordeel daarover?
Was de Nederlandse onderzeeër in internationale wateren op het moment dat hij werd verjaagd?
Op welke recht beriep Rusland zich bij deze militaire manoeuvre?
Is er diplomatiek en politiek contact geweest tussen Nederland en Rusland naar aanleiding van dit incident? Zo ja, waaruit bestond dit contact?
Deelt u de mening dat deze intimidatie van Russische zijde zorgelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk passend antwoord stelt u tegenover deze Russische dreiging?
Met welke doeleinden was de Nederlandse onderzeeër aanwezig in het Middellandse Zeegebied?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begroting Buitenlandse Zaken?
Ja.
Duitse tolheffing |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het persbericht «Stickeren tegen tol»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe het komt dat de Europese Commissie haar bedenkingen tegen de Duitse plannen nu laat varen en wat de overwegingen van de Europese Commissie daarbij zijn?
Nee. Ik heb nog geen definitieve uitkomst gezien van de gesprekken tussen Minister Dobrindt en de Europese Commissie. Volgens de media wordt, om aan de bezwaren van de Europese Commissie tegemoet te komen, de Duitse wegenbelasting voor personenvoertuigen verder afhankelijk gemaakt van de milieueffecten van die voertuigen en wordt het kortdurende vignet goedkoper gemaakt.
Kunt u aangeven hoe het Duitse tolplan eruitziet?
Het huidige Duitse tolplan voorziet in een elektronisch vignet voor alle personenvoertuigen. Voor voertuigen met een Duits kenteken dient een jaarvignet aangeschaft te worden, voor voertuigen met een buitenlands kenteken is een kortdurend vignet (van 10 dagen of 2 maanden) daarnaast ook een optie. Voertuigen met een Duits kenteken hebben het vignet nodig op zowel snelwegen als federale autowegen, voor voertuigen met een buitenlands kenteken is een vignet alleen vereist op snelwegen. Het is nog onbekend hoe Duitsland haar wetgeving eventueel aanpast, als gevolg van de gesprekken van Minister Dobrindt met de Europese Commissie.
Heeft u overleg gehad met de Duitse regering over dit tolplan? Zo ja, wanneer en wat was de uitkomst daarvan?
Ik spreek met enige regelmaat mijn Duitse collega, Minister Dobrindt. De laatste keer dat we het Duitse toldossier bespraken was op 26 november 2015. Die zomer is de Europese Commissie een inbreukprocedure gestart tegen Duitsland. Hoewel de gesprekken in goede sfeer verlopen, benadruk ik telkens mijn bezwaren bij het Duitse voornemen een vignet voor personenvoertuigen in te voeren. In het bijzonder heb ik aandacht gevraagd voor de gevolgen voor de bewoners van de grensregio’s.
Minister Dobrindt heeft mij eerder laten weten dat naar aanleiding van mijn bezwaar de plannen zijn aangepast. Volgens eerdere uitgangspunten zou het gehele Duitse wegennet onder de vignetplicht vallen. Sindsdien is dit aangepast en hebben voertuigen met een buitenlands kenteken alleen een vignet nodig op de autosnelweg. Daarmee wordt het lokale en regionale verkeer in de grensregio’s enigszins ontzien.
Is er een grenseffectentoets uitgevoerd op het Duitse tolplan?
Nee. Ik heb van de grensregio´s brieven ontvangen, waarin men ingaat op de ongewenste effecten van een tolheffing in Duitsland. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 aangeef, heeft Minister Dobrindt het plan aangepast, waardoor het lokale en regionale verkeer in de grensregio´s enigszins ontlast wordt.
Heeft Duitsland toestemming gekregen van de Europese Commissie voor dit nieuwe plan? Zo ja, wanneer en wat was het resultaat?
De Europese Commissie is in gesprek met Minister Dobrindt om te bezien of ze tot overeenstemming kunnen komen over het Duitse vignet op een wijze die in overeenstemming is met het EU recht. Minister Dobrindt heeft onlangs aangegeven dat een akkoord binnen handbereik is en ook de Europese Commissie bevestigt dat er vorderingen worden gemaakt. Er zijn echter nog geen mededelingen gedaan over de concrete afspraken.
Bent u op niveau van de Europese Unie betrokken geweest bij de besluitvorming. Zo ja, wat is uw inbreng geweest? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is aan de Europese Commissie om te bepalen of zij, wegens het niet nakomen van Europeesrechtelijke verplichtingen, het nodig vindt om een inbreukprocedure te starten en om een zaak voor het Hof van Justitie van de Europese Unie te brengen. De Europese Commissie is bekend met de Nederlandse bezwaren tegen de Duitse tolheffing.
Kunt u aangeven hoe de Europese Unie thans het begrip «vrij verkeer van goederen en personen» inhoud wil geven als ingestemd wordt met de Duitse plannen?
Een van de instrumenten om de doelstellingen van de EU te realiseren is het tot stand brengen van een interne markt. Het al dan niet invoeren van een vorm van wegbeprijzing is een nationale bevoegdheid. Het is aan de Europese Commissie om erop toe te zien dat Duitsland in overeenstemming handelt met de bepalingen van het vrije verkeer en non-discriminatoir handelt. De Europese Commissie is evenwel ook, zoals blijkt uit het Witboek Transport 2011, voorstander van de beginselen «de vervuiler betaalt/de gebruiker betaalt». Met Duitsland zijn gesprekken gaande betreffende een oplossing die volgens de Europese Commissie hieraan recht doet.
Kunt u aangeven wat de lastenverzwaring gaat inhouden, onderverdeeld naar frequentie en type auto/motor?
Nee. De kosten van het vignet zijn afhankelijk van het voertuig en de gewenste duur van het vignet. Het is nog niet duidelijk op welke wijze de tariefstructuur van het vignet en de Duitse wegenbelasting zullen moeten worden aangepast om de bezwaren van de Europese Commissie weg te nemen.
Kunt u een inschatting maken van de toename van sluipverkeer dat door de Duitse tolheffing zal ontstaan? Bent u bereid daar onderzoek naar te doen en de gevolgen met de grensregio’s te bespreken?
Nee. Personenvoertuigen met een Duits kenteken hebben een jaarvignet nodig voor zowel de snelwegen als de federale autowegen. Aangezien het aanschaffen van het vignet voor deze voertuigen verplicht is, is het onwaarschijnlijk dat hierdoor sluipverkeer van Duitsers ontstaat. Personenvoertuigen met een buitenlands kenteken moeten alleen voor de snelwegen in Duitsland een vignet hebben. Dat zal juist voor de grensregio´s een verlichting zijn ten opzichte van eerdere plannen van Dobrindt, waarin het vignet op meer wegen zou gelden, ook voor buitenlanders. Ik sta overigens altijd open voor inzichten uit de grensregio´s en stel hun input betreffende dit dossier zeer op prijs.
Kunt u aangeven wat de omvang van de lastenverzwaring zal zijn voor Nederlanders en daarbij een onderscheid maken naar de regio’s?
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 is de nieuwe tariefstructuur van het tolvignet nog niet bekend. Hoe de aanpassing van de plannen per regio zal uitpakken is niet op voorhand duidelijk en zal afhangen van de uitwerking door Duitsland en de mate waarin een bepaald vignet (voor korte duur of voor een jaar) door Nederlanders gekocht zal worden.
Bent u voornemens om met Oostenrijk bezwaar te maken bij het Europese Gerechtshof? Zo ja, zal dat dan de datum van invoering doen verschuiven?
Vooralsnog loopt de inbreukprocedure van de Europese Commissie tegen Duitsland nog. Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie om te bezien of ze met de Duitse regering tot overeenstemming kan komen over het Duitse vignet op een wijze die in overeenstemming is met het EU recht. Ik zal de uitkomst zodra deze bekend is bestuderen, en zal mij beraden op vervolgstappen. Een eventueel beroep heeft geen opschortende werking.
Klopt het bericht dat de tol alleen geldt voor buitenlanders en niet voor Duitsers zal gelden? Zo ja, is invordering van boetes door de Duitse overheid bij Nederlandse ingezetenen verzekerd?
Nee. De tolplicht (het vignet) geldt voor personenvoertuigen met een Duits kenteken op snelwegen en federale autowegen, voor personenvoertuigen met buitenlandse kentekens alleen op snelwegen.
In het Kentekenreglement is opgenomen, dat de RDW op verzoek gegevens verstrekt aan buitenlandse bevoegde autoriteiten voor doeleinden in de taakuitoefening van die overheden. Hieronder valt ook de handhaving van heffingen inzake het gebruik van de weg (artikel 8a). Die gegevens kunnen daarmee gebruikt worden voor de mogelijke toekomstige handhaving van een ingevoerd Duits tolvignet.
Is het nieuwe plan in overeenstemming met Europees recht?
De Europese Commissie ziet toe op een juiste naleving van Europeesrechtelijke verplichtingen. Er is naar mijn weten nog geen groen licht uit Brussel voor dit plan, maar ik heb begrepen, dat de Europese Commissie en de Duitse regering verwachten dat ze op korte termijn tot overeenstemming zullen komen.
Overweegt u een klacht in te dienen bij de Europese Commissie?
Ik heb eerder contact gezocht met Eurocommissaris Bulc over mijn bezwaren inzake Duitse tol, de laatste keer was dat op 11 juni 2015. Nadien is de inbreukprocedure tegen Duitsland door de Europese Commissie opgestart. Als het nodig is, zal ik uiteraard wederom de Eurocommissaris benaderen.
Het bericht “EU betaalt nog steeds salaris aan 16 ex-eurocommissarissen” |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u ook met verontwaardiging kennisgenomen van het feit dat de EU 16 ex-eurocommissarissen een jaarlijkse toelage van minstens 99.996 euro uitkeert, terwijl een deel daarvan reeds goedbetaald nieuw werk heeft gevonden?1
De precieze gang van zaken in aanloop naar het vrijgeven van de door Die Zeit gevraagde informatie door de Commissie is het kabinet niet bekend en kan het kabinet derhalve niet beoordelen. In algemene zin geldt dat transparantie een essentiële voorwaarde voor goed bestuur is.
Klopt het dat deze informatie pas werd vrijgegeven nadat de Duitse krant Die Zeit gedreigd had met een gang naar het Europees Hof van Justitie? Wat zegt dit volgens u over de transparantie en werkwijze van de Europese Commissie?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven om welke ex-eurocommissarissen het gaat, en of zij inmiddels wel of niet een nieuwe betrekking hebben gevonden? Kunt u daarbij ook de hoogte van de toelage per ex-eurocommissaris aangeven, de onderliggende berekening leveren en ingaan op de vraag of deze berekening overeenstemt met de Europese regels?
Het kabinet verwijst in dezen naar de uitkeringsregeling, de zogenaamde overbruggingstoelage, voor voormalige hoge EU-ambtsdragers. Eurocommissarissen maken als hoge EU-ambtsdragers bij beëindiging van hun functie aanspraak op een overbruggingstoelage. Sinds de nieuwe verordening (voorjaar 2016, nr 2016/300) is de duur van deze overbruggingstoelage afhankelijk van de duur van de diensttijd in de betreffende functie. De minimale duur is zes maanden en de maximale duur twee jaar. Op basis van de oude verordening 422/67/EEG, die nog geldt voor de betreffende voormalige eurocommissarissen, was de aanspraak op de overbruggingstoelage in alle gevallen drie jaar. Ook de hoogte van de toelage, zoals opgenomen in de nieuwe verordening, is afhankelijk van de diensttijd in de betreffende functie. Dit varieert van 45% van het basissalaris bij een diensttijd van korter dan twee jaar tot 65% bij een diensttijd langer dan 15 jaar.
In het geval een voormalige hoge EU-ambtsdrager een nieuwe bezoldigde functie aanvaardt, vindt een korting op de overbruggingstoelage plaats, voor het gedeelte dat de bezoldiging van de nieuwe functie samen met de overbruggingstoelage de bezoldiging van de voormalige ambtsdrager overschrijdt. Ook bij de aanvaarding van de nieuwe betaalde functie kan een voormalige hoge EU-ambtsdrager dus recht houden op (een gedeelte van) de overbruggingstoelage. De voorwaarden van deze verrekening van de overbruggingstoelage met nieuwe inkomsten is vergelijkbaar met de Nederlandse uitkeringsregeling voor politiek ambtsdragers.
In de media circuleren verschillende namen van oud-Commissarissen, die de Commissie niet met de lidstaten gedeeld heeft. Op basis van deze berichtgeving kan het kabinet geen uitspraken doen over de bedragen die per individu zijn uitgekeerd.
Hebben de eurocommissarissen die een nieuwe functie bekleden volgens de Europese regels recht op deze toelage, en zo nee, hoe heeft het dan kunnen gebeuren dat zij toch minstens een ton per jaar incasseren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe effectief is dit toelagesysteem om belangenverstrengeling te voorkomen volgens u?
Het kabinet hecht aan de Europese regeling die een overbruggingstoelage voor hoge EU-ambtsdragers mogelijk maakt. Mede met het oog op eventuele belangenverstrengeling heeft de Commissie een Code of Conduct opgesteld, waarin onder andere bepalingen zijn opgenomen over de aard van de bezoldigde functies die voormalig Commissarissen mogen aanvaarden3. Het is van belang dat deze verplichtingen strikt worden nagekomen. Momenteel wordt door de Commissie nagedacht over aanpassing van de «code of coduct» in nauwe samenspraak met het Europees parlement.
Deelt u de mening dat dergelijke situaties het draagvlak onder de Europese Unie ernstig ondermijnen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat deze overgangsregeling niet functioneert en aangepast moet worden? Zo ja, op welke wijze gaat u zich daarvoor inzetten? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen?
Over de voorwaarden van de overgangsregeling voor voormalige hoge EU ambtsdragers, waaronder eurocommissarissen, wordt op Europees niveau gesproken. In dat verband is tijdens het Nederlandse voorzitterschap in de eerste helft van 2016 van de Raad van Ministers van de Europese Unie een nieuwe verordening (2016/300) tot vaststelling van de geldelijke regeling van de hoge ambtsdragers aangenomen, die van toepassing is op nieuwe eurocommissarissen. Met deze verordening is de uitkeringsduur verkort en zijn andere vergoedingen voor hoge EU-ambtsdragers verlaagd4. Voor deze versoberingen heeft Nederland zich al langere tijd ingezet. Daarnaast zal Nederland zich blijven inzetten voor versobering van vergoedingen voor hoge EU-ambtsdragers.
Het bericht 'Schendingen mensenrechten bij opvang vluchtelingen Italië' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport van Amnesty International over mishandelingen, opsluitingen en onrechtmatige uitzettingen door de Italiaanse overheid?1
Ja, ik ben bekend met het rapport van Amnesty International.
Deelt u de conclusie van Amnesty International dat deze mensenrechtenschendingen direct of indirect het gevolg zijn van de druk die de Europese Unie (EU) uitoefent op Italië? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Amnesty International onderstreept in zijn rapport de noodzaak dat op de juiste wijze de gemaakte afspraken op Europees niveau worden geïmplementeerd. Amnesty benadrukt daarbij dat door alle landen een serieuze inspanning moet worden geleverd om uitvoering te geven aan de herplaatsingsafspraken. Dat is een boodschap die het kabinet onderschrijft, en waaraan voortdurend wordt gewerkt in Europees verband.
Amnesty heeft in het rapport signalen opgenomen over vermeende structurele misstanden in de hotspots. Het kabinet neemt dergelijke signalen zeer serieus, en ik heb de berichtgeving dan ook getoetst bij diverse relevante partijen. UNHCR en IOM, dagelijks aanwezig in de hotspots, evenals de Europese Commissie hebben aangegeven de in het rapport geuite beschuldigingen niet te herkennen. Ook de Italiaanse autoriteiten zelf nemen afstand van de beschuldigingen uit het Amnesty rapport. Ik heb dit tijdens mijn bezoek aan Rome op 9 november jl. besproken met zowel mijn Italiaanse collega’s als met UNHCR en IOM.
Over de wijze waarop migranten worden geregistreerd en opgevangen in lidstaten bestaan in de EU duidelijke afspraken, gebaseerd op internationale en Europese verplichtingen. De Europese Migratieagenda, door de Europese Commissie gepubliceerd op 13 mei 2015, wijst op de noodzaak ervoor te zorgen dat alle lidstaten voldoen aan hun wettelijke verplichting om vingerafdrukken af te nemen krachtens artikelen 4 en 8 van de Eurodac-verordening. De Commissie ziet toe op een correcte implementatie van deze verplichtingen. Zoals uw Kamer bekend is, vindt het kabinet het van belang dat alle lidstaten, inclusief Italië, zich aan de gemaakte afspraken uit het asielacquis houden. Om de lidstaten te helpen bij het nakomen van de verplichting om vingerafdrukken af te nemen, met volledige inachtneming van grondrechten, heeft de Europese Commissie daarvoor een leidraad ontwikkeld. Over de kabinetsappreciatie van dit voorstel heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd op 3 juli 2015.2 Het kabinet deelt de trapsgewijze aanpak die in de leidraad wordt voorgestaan. Deze aanpak start met het goed informeren van de vreemdeling, en laat onder omstandigheden ook de toepassing toe van detentie en proportionele dwang om vingerafdrukken af te nemen.
In de hotspots werken de Europese Commissie en de Europese Agentschappen zoals EASO en Frontex intensief samen met de Italiaanse autoriteiten aan de uitvoering van de afspraken. Het kabinet blijft zich ervoor inzetten dat in Europees verband Italië wordt bijgestaan in het adequaat vormgeven van asielprocedures en ondersteuning bij terugkeer vanuit de hotspots, en draagt daar zelf ook aan bij.
Op welke wijze heeft de EU proberen te voorkomen dat Italië over zou gaan tot dergelijke mensenrechtenschendingen, wetende dat de druk op Italië om te voldoen aan de eisen van de Europese Unie daarmee toenam?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het beeld dat Amnesty International schetst omtrent de mishandelingen van migranten door Italiaanse politie? Welke stappen ondernemen uw Italiaanse collega's om dit hard aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de conclusie van onrechtmatige uitzettingen tot het streven van de EU om, middels de hotspots, dit juist te voorkomen en spreiding van vluchtelingen over Europa mogelijk te maken?
Deze vragen gaan uit van de veronderstelling dat het kabinet de conclusie uit het Amnesty rapport onderschrijft. Zoals hierboven gesteld neemt het kabinet de berichten zeer serieus. Ik heb me navenant laten informeren, maar van de diverse betrokken partijen geen signalen gekregen die deze conclusie bevestigen. De conclusies van Amnesty hebben wat het kabinet betreft dan ook geen gevolgen voor de hotspot-aanpak en de met Italië gemaakte afspraken rondom herplaatsing. De herplaatsingsafspraken uitgevoerd vanuit de hotpots blijven ongemoeid. Overigens is herplaatsing slechts één van de mogelijke uitkomsten na identificatie en registratie van een asielzoeker in een hotspot. Dit is belangrijk nu het merendeel van de via Italië binnengekomen migranten niet in aanmerking komt voor herplaatsing, aangezien daarvoor alleen de nationaliteiten in aanmerking komen die binnen de EU een gemiddeld inwilligingspercentage van 75% of hoger hebben. Terugkeer van diegenen die geen bescherming nodig hebben, maakt ook integraal deel uit van de hotspot-aanpak, na eventuele afwijzing in de Italiaanse nationale asielprocedure wanneer er een asielverzoek is ingediend.
Heeft de EU een controlemechanisme ingebouwd om te voorkomen dat dergelijke schendingen van mensenrechten plaats zouden kunnen vinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan dan geconcludeerd dat dit mechanisme niet heeft gewerkt en op welke wijze zou dit verbeterd moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u in EU-verband bereid te nemen om Italië hier op aan te spreken? Zouden deze conclusies volgens u gevolgen moeten hebben voor de hotspot-aanpak van de EU en de afspraken die er met Italië zijn gemaakt rondom relocatie?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om deze vragen voor de eerstvolgende JBZ-Raad te beantwoorden?
Ja.
Het gebruik van Nederlandse ambassades in het buitenland |
|
Harry van Bommel , Michiel van Nispen |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Verlovingsfeest krijgt staartje. Van der Steur viert verloving in rijksgebouw»?1
Er was geen sprake van een verlovingsfeest in een rijksgebouw.
Welke regels gelden er voor het gebruik van ambassadegebouwen in het buitenland?
In algemene zin worden ambassadegebouwen en/of residenties gebruikt voor door de ambassades en/of permanente vertegenwoordigingen in het kader van hun taakopdracht geïnitieerde activiteiten.
Afhankelijk van de praktische mogelijkheden en lokale omstandigheden wordt daarnaast in het kader van de moderne diplomatie en de zichtbaarheid van het Koninkrijk der Nederlanden ook het gebruik door derden – dwz, externe partijen die geen onderdeel uitmaken van de rijksoverheid – van ambassadegebouwen en/of residenties aangemoedigd. Algemeen uitgangspunt is dat de evenementen in beginsel kostendekkend dienen te zijn en dat de residentie niet beschikbaar is voor privédoeleinden.
Uitgangspunt daarbij is dat er altijd sprake moet zijn van activiteiten die invulling geven aan eerdergenoemde zichtbaarheid van het Koninkrijk der Nederlanden op economisch, cultureel en maatschappelijk gebied dan wel activiteiten die uitdrukking geven aan de bilaterale betrekkingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Frankrijk. De residentie in Parijs wordt in dit opzicht veelvuldig benut.
Was er in dit specifieke geval sprake van dat invulling werd gegeven aan Frans-Nederlandse betrekkingen, op grond waarvan niet betaald zou hoeven worden voor privégebruik?
In het onderhavige geval betrof het een fondsenwervingsactiviteit van het Nationaal Muziekinstrumentenfonds door tussenkomst van de heer van der Steur die daarvoor ook zijn Franse collega Minister Cazeneuve had uitgenodigd. Ook zonder tussenkomst van de heer Van der Steur zou, gelet op het gestelde onder het antwoord op vraag 2, de activiteit plaats hebben kunnen vinden.
Is het ontstane beeld juist dat de Minister van Veiligheid en Justitie hier gratis gebruik van kon maken en dat ieder ander, burger of ondernemer, tegen betaling deze locatie moet huren? Met andere woorden, kan iedere Nederlander op dezelfde voorwaarden als de Minister gebruik maken van een Nederlandse ambassade in het buitenland voor privéaangelegenheden? Zo niet, waarom niet? Op basis waarvan is dit onderscheid gerechtvaardigd?
Het beeld is niet juist. Iedereen binnen de kaders zoals genoemd in het antwoord op vraag 2 had voor deze activiteit gebruik kunnen maken van de residentie.
Grensoverschrijdende gaswinning Groningse gasveld |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de internetapplicatie Niedersächsischer Bildungsserver (NIBIS)?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de rand is van het Groningse veld en hoe omgegaan is met grensoverlappende vergunningsgrenzen?
De rand van het Groningenveld is aangegeven op de kaart in bijlage 1.2 Die kaart is afkomstig van de NIBIS-website van de overheid van Nedersaksen. De kaart toont de overloop van het Groningenveld onder de Eemsmonding. De kaart toont ook enkele kleine gasvelden ten oosten van het Groningenveld. Het gaat om de gasvelden Emshörn, Manslagt, Groothusen en Wybelsum. Deze gasvelden zijn «leeg» (de productie is beëindigd). Ze staan niet in verbinding met het Groningenveld.
In het gebied van de Eemsmonding is een geschil tussen Nederland en Duitsland over de ligging van staatsgrens. Over een aantal onderwerpen zijn tussen Nederland en Duitsland verdragen gesloten waarin afspraken zijn opgenomen over de samenwerking en het beheer van de Eemsmonding, zonder dat die verdragen de kwestie van de ligging van de staatsgrens beslechten. Op 8 april 1960 hebben Duitsland en Nederland het Eems-Dollardverdrag (Tractatenblad 1960, nr. 69) gesloten, dat de samenwerking regelt voor onder meer de scheepvaart. Op 14 mei 1962 is een Aanvullende Overeenkomst gesloten (Tractatenblad 1962, nr. 54), die de opsporing en winning van aardgas regelt voor het overlappende gebied («Common Area») tussen de beide grens-claims. Die aanvullende overeenkomst bevat onder meer de bepaling dat elk land recht heeft op een gelijk deel van de gewonnen hoeveelheid aardgas onder de Common Area.
In de Common Area zijn twee winningsvergunningen van kracht, een Nederlandse en een Duitse. De Nederlandse vergunning is de «winningsvergunning Groningen». De Duitse winningsvergunning heet «Krummhörn». Deze vergunning omvat een deel van de oorspronkelijke vergunning «Groothusen».
In de negentiger jaren is er een arbitrageprocedure geweest tussen NAM en Brigitta (de Duitse vergunninghouder) over de hoeveelheid gas in de Common Area. Over het verloop van deze procedure is uw Kamer door mijn ambtsvoorgangers geïnformeerd. De conclusie van de arbiters was dat NAM, die destijds het aardgas ten behoeve van Brigitta won, meer gas aan Brigitta had geleverd dan waar het bedrijf recht op had (zie de brief van 9 juli 1999, Kamerstuk 21 563, nr. 8). Als gevolg daarvan heeft de Staat uiteindelijk een bedrag van € 1,76 miljard aan afdrachten en belastingen terugontvangen (Kamerstuk 21 563, nr. 13).
Kunt u aangeven of er drukcommunicatie is tussen de onshore winning van het Groningse gasveld en de offshore winning onder het deel van het Groningse veld dat onder de Eems ligt? Zo nee, waar baseert u dit op?
De winning van het gas uit het Groningenveld vindt uitsluitend plaats vanaf winningslocaties op het vasteland (onshore). Naar deze locaties stroomt echter wel gas toe vanuit het offshore gedeelte van het gasveld (het gedeelte dat onder de Eemsmonding ligt). Dat is onder meer aangetoond met drukmetingen in observatieputten in en rondom de Eemsmonding, zoals de observatieputten «De Hond» (op het eilandje De Hond in de Eems) en «Farmsum».
Indien er sprake is van drukcommunicatie tussen de onshore winning van het Groningse gasveld en de offshore winning onder het deel van het Groningse veld dat onder de Eems ligt op welke plaats of plaatsen vind deze drukcommunicatie dan plaats?
Het gehele deel van het Groningenveld dat onder de Eemsmonding ligt, heeft drukcommunicatie met het deel dat onder het vasteland ligt. De drukcommunicatie is niet beperkt tot een enkele plaats of plaatsen.
Indien er sprake is van de bij vraag drie en vier genoemde drukcommunicatie, deelt u dan de mening dat het onttrokken bruto volume uit het reservoir onder de Eems in ogenschouw genomen dient te worden bij bepaling van seismische risico’s en seismiciteit?
Dat deel van het gasreservoir van het Groningenveld dat zich uitstrekt onder de Eemsmonding, is meegenomen in de modellen, waarmee reservoircompactie en bodemdaling zijn berekend (zowel al gerealiseerd als toekomstig). In die zin maakt het onder de Eemsmonding gelegen deel van het Groningenveld integraal deel uit van het gehele Groningenveld.
Het model voor de bepaling van toekomstige seismiciteit en van seismische risico’s maakt gebruik van reservoircompactie. In die zin is ook het van onder de Eems onttrokken volume (uit het Groningenveld) meegenomen in die berekeningen.
Indien het Groningen gasveld grensoverschrijdende drukcommunicatie heeft met Duitse winningen onder de Eems en onder Nedersaksen, waarom wordt dan niet gekeken naar geïnduceerde bevingen in Duitsland?
In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat de Duitse gasvelden Emshörn, Manslagt, Groothusen en Wybelsum niet in verbinding staan met het Groningenveld. Bovendien is de gaswinning uit deze gasvelden beëindigd. Dat is de reden dat geïnduceerde aardbevingen in Nedersaksen (buiten de Common Area) buiten beschouwing zijn gebleven.
Kunt u aangeven waarom Energiebeheer Nederland (EBN) (mede) opdrachtgever was van de boring op locatie Paapzand Z1 en Paapzand Z1A, beide op Duits grondgebied?
Het Groningenveld wordt geëxploiteerd voor rekening van de Maatschap Groningen, waarin EBN namens de Staat participeert. De genoemde boringen vanaf de locatie Paapsand zijn gezet ter nadere verkenning van de overloop van het Groningenveld onder de Eemsmonding, in het kader van de finale bepaling van de oorspronkelijke hoeveelheid aardgas in het Groningenveld onder de Eemsmonding.
De terugtrekking van Afrikaanse landen uit het Internationaal Strafhof |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het zorgelijke bericht «Afrikaanse exodus maakt Strafhof nog machtelozer» en andere berichten waarin wordt gesproken over de (aangekondigde) terugtrekking van Burundi, Gambia en Zuid-Afrika uit het Internationaal Strafhof en over diverse andere landen zoals Kenia, Oeganda en Djibouti die overwegen om zich terug te trekken?1
Ja.
Herinnert u zich de motie Servaes/Sjoerdsma van november 2015, waarin gesteld wordt «dat Nederland als gastland een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor het Internationaal Strafhof» en de regering wordt verzocht om «een voortrekkersrol te spelen bij het behouden van draagvlak voor het Internationaal Strafhof in het algemeen en onder Afrikaanse staten in het bijzonder»»?2 Kunt u aangeven welke inspanningen u in het voorbije jaar in dit kader heeft verricht?
Het kabinet voert de motie Servaes/Sjoerdsma onverkort uit.
Het behouden en versterken van het draagvlak voor het Strafhof in het algemeen, en onder Afrikaanse staten in het bijzonder, is gedurende enkele jaren een prioriteit voor het kabinet.
Dit uitte zich in 2016 bijvoorbeeld in voortzetting van de financiering van diverse maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor dit doel, zoals de African Group for Justice and Accountability. Ook werden diverse seminars over het Internationaal Strafhof in Afrikaanse landen gefinancierd. Gedurende het voorzitterschap van de EU heeft Nederland aandacht gevraagd voor de zorgelijke ontwikkelingen binnen de Afrikaanse Unie, waar door sommige landen werd aangestuurd op collectieve terugtrekking uit het Strafhof. De EU en EU-lidstaten hebben voorafgaand aan de AU-top in juli 2016 gedemarcheerd bij zowel kritische als gematigde Afrikaanse verdragspartijen van het Strafhof om een massale terugtrekking te voorkomen. Nederland heeft zich daar ook en marge van de ministeriële week van de 71ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september voor ingespannen.
Naar aanleiding van de aangekondigde uittreding van Zuid-Afrika, Burundi en Gambia heeft Nederland intensief contact gehad met de autoriteiten van betrokken landen, maatschappelijke organisaties en opiniemakers, het Strafhof en de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen. Nederland heeft er met succes op aangedrongen dat de EU een zeer stevige verklaring aannam op 21 oktober om het belang van het strafhof te onderstrepen4.
Nederland heeft ook intensief contact gehouden met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen, de Senegalese Minister Sidiki Kaba. Dat heeft er mede in geresulteerd dat Sidiki Kaba op 23 oktober jl. een verklaring heeft doen uitgaan waarin hij het besluit van Zuid-Afrika betreurt.
In de AVVN heeft Nederland onlangs steun uitgesproken voor het Strafhof en gepleit voor universaliteit. Met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen en een aantal gelijkgezinde verdragspartijen wordt getracht steun te mobiliseren van Afrikaanse verdragspartijen, met als doel de uittredende verdragspartijen te bewegen hun beslissing te heroverwegen en andere kritische verdragspartijen aan boord te houden.
De actieve betrokkenheid en rol van Nederland hierbij zal ook tijdens de komende Vergadering van Verdragspartijen worden voortgezet. En marge van de Vergadering zal ik een ministeriële bijeenkomst organiseren om met Afrikaanse en andere ministers de dialoog aan te gaan. Ook zal ik tijdens de Vergadering van Verdragspartijen bilateraal verder spreken met een aantal ministers en daarbij luisteren naar zorgen en kritiek en het belang van het Strafhof onderstrepen.
Tijdens de Vergadering van Verdragspartijen faciliteert Buitenlandse Zaken ook de komst van een groep Afrikaanse journalisten naar Den Haag om kennis te maken met het werk van het Strafhof en de Vergadering van Verdragspartijen bij te wonen.
Bent u, gezien de zorgwekkende ontwikkeling van recente aankondigingen van Afrikaanse landen om zich terug te trekken uit het ICC, bereid om persoonlijk deel te nemen aan de aankomende sessie van de Assembly of States Parties, die vanaf 16 november a.s. plaatsvindt in Den Haag? Zo ja, op welke manier bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven wat de uitkomst is geweest van uw gesprek met de voorzitter van de Assembly of States Parties van het Internationaal Strafhof, de Senegalese Minister Sidiki Kaba van Justitie?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het aankomende lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad aan te grijpen om de genoemde problematiek van het Internationaal Strafhof te agenderen? Bent u bereid dit tot een gezamenlijke prioriteit van Italië (lid in 2017, bijzondere verbondenheid vanwege het Statuut van Rome) en Nederland (lid in 2018, gastland) te maken? Zo ja, op welke manier bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
In september jl. is afgesproken dat het Koninkrijk en Italië elkaar tijdens hun Veiligheidsraadlidmaatschap zullen ondersteunen en nauw zullen samenwerken op prioritaire dossiers zoals rule of law en accountability. Een betere verbinding tussen het werk van de Veiligheidsraad en de Hoven en Tribunalen in Den Haag is daarbij wenselijk. De kwestie van het uittreden van verdragspartijen bij het Statuut van Rome valt als zodanig niet binnen het mandaat van de Veiligheidsraad. Daar waar de Veiligheidsraad wel een bevoegdheid heeft, zoals bij het doorverwijzen van situaties, zal Nederland zich maximaal inzetten, om zo de hierboven genoemde verbinding tussen de Raad en het Strafhof te bevorderen. Tevens zal het Koninkrijk ook tijdens het lidmaatschap van de Raad blijven pleiten voor universeel lidmaatschap van het Strafhof en diverse Raadsleden hierop aanspreken.
Welke andere mogelijkheden ziet u om met extra urgentie gevolg te geven aan de motie Servaes/Sjoerdsma? Bent u bijvoorbeeld bereid om ministers van o.a. Burundi, Gambia en Zuid-Afrika, alsook van Afrikaanse en andere landen die het Internationaal Strafhof steunen, voor spoedig overleg uit te nodigen in Den Haag? Zo ja, op welke manier bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de Assembly of State Parties voorzien op van 16 november a.s.?
Ja.
Het bericht 'Exodus dreigt bij Internationaal Strafhof' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat verschillende Afrikaanse landen hebben aangekondigd het Internationaal Strafhof te verlaten?1
Het kabinet betreurt het dat een aantal Afrikaanse landen zich wil terugtrekken uit het Strafhof en vindt dit een zorgwekkende ontwikkeling.
Bent u voornemens naar aanleiding van dit bericht verdere stappen te ondernemen, naast «het onderwerp opbrengen in EU-verband» en contact te hebben met de voorzitter van de Vergadering van Statenpartijen zoals genoemd in uw persbericht?
Nederland voelt zich, als verdragspartij en gastland, bijzonder verbonden met het Internationaal Strafhof. De bestrijding van straffeloosheid voor de ernstigste internationale misdrijvende is een prioriteit voor het kabinet.
Het kabinet voert de motie Servaes/Sjoerdsma onverkort uit. Het behouden en versterken van draagvlak voor het Strafhof in het algemeen, en onder Afrikaanse staten in het bijzonder, is daarbij van groot belang. Nederland zet zich daarvoor in, bijvoorbeeld via de financiering van diverse maatschappelijke organisaties, zoals de African Group for Justice and Accountability, of van seminars in Afrikaanse landen over het Internationaal Strafhof. Gedurende het voorzitterschap van de EU heeft Nederland aandacht gevraagd voor de zorgelijke ontwikkelingen binnen de AU, waar door sommige landen werd aangestuurd op collectieve terugtrekking uit het Strafhof. De EU en EU-lidstaten hebben voorafgaand aan de AU-top in juli 2016 gedemarcheerd bij zowel kritische als gematigde Afrikaanse verdragspartijen van het Strafhof om een massale terugtrekking te voorkomen. Nederland heeft zich daar ook en marge van de ministeriële week van de 71ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september voor ingespannen.
Naar aanleiding van de aangekondigde uittreding van Zuid-Afrika, Burundi en Gambia heeft Nederland intensief contact gehad met de autoriteiten van betrokken landen, maatschappelijke organisaties en opiniemakers, het Strafhof en de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen. Nederland heeft er met succes op aangedrongen dat de EU een zeer stevige verklaring aannam op 21 oktober om het belang van het strafhof te onderstrepen3.
Nederland heeft ook intensief contact gehouden met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen, de Senegalese Minister Sidiki Kaba. Dat heeft er mede in geresulteerd dat Sidiki Kaba op 23 oktober jl. een verklaring heeft doen uitgaan waarin hij het besluit van Zuid-Afrika betreurt.
In de AVVN heeft Nederland onlangs steun uitgesproken voor het Strafhof en gepleit voor universaliteit. Met de Voorzitter van de Vergadering van Verdragspartijen en een aantal gelijkgezinde verdragspartijen wordt getracht steun te mobiliseren van Afrikaanse verdragspartijen, met als doel de uittredende verdragspartijen te bewegen hun beslissing te heroverwegen en andere kritische verdragspartijen aan boord te houden.
De actieve betrokkenheid en rol van Nederland hierbij zal ook tijdens de komende Vergadering van Verdragspartijen worden voortgezet. En marge van de Vergadering zal ik een ministeriële bijeenkomst organiseren om met Afrikaanse en andere Ministers de dialoog aan te gaan. Ook zal ik tijdens de Vergadering van Verdragspartijen bilateraal verder spreken met een aantal Ministers en daarbij luisteren naar zorgen en kritiek en het belang van het Strafhof onderstrepen.
Tijdens de Vergadering van Verdragspartijen faciliteert Buitenlandse Zaken ook de komst van een groep Afrikaanse journalisten naar Den Haag om kennis te maken met het werk van het Strafhof en de Vergadering van Verdragspartijen bij te wonen.
Bent u van mening dat Nederland als gastland een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor het Internationaal Strafhof? Zo ja, bent u bereid naar deze bijzondere verantwoordelijkheid te handelen door zowel bilateraal als via de Afrikaanse Unie in gesprek te gaan met deze vertrekkende Statenpartijen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de aankomende Vergadering van Statenpartijen volledig in het teken te zetten van het aangekondigde vertrek en aldaar in gesprek te treden met deze landen?
De genoemde ontwikkelingen zullen ongetwijfeld van grote invloed zijn op de aankomende Vergadering van Verdragspartijen. De impact van de aangekondigde uittreding van een beperkt aantal landen moet echter niet worden overschat. Van een massale, gecoördineerde terugtrekking is geen sprake. Het is belangrijk om als internationale gemeenschap in dialoog te blijven en tegelijk initiatieven te ontplooien die het draagvlak voor het Strafhof onder alle verdragspartijen versterken. Nederland zal deze Vergadering hiervoor zeker gebruiken.
Wat is volgens u de precieze aanleiding en reden dat na Burundi en Zuid-Afrika nu ook Gambia het lidmaatschap van het Internationaal Strafhof wilt opzeggen? In hoeverre speelt de druk op Zuid-Afrika over het ontvangen van Al-Bashir een rol?
Nederland kan niet met zekerheid zeggen wat de precieze aanleiding is geweest voor Gambia om zich uit het Strafhof te willen terugtrekken. Volgens de president van Gambia, Jammeh, zou het Strafhof in het leven zijn geroepen om Afrikanen, specifiek Afrikaanse leiders, te vervolgen. Het kabinet beschikt niet over informatie welke rol de discussie over het ontvangen van de Soedanese President Al-Bashir door Zuid-Afrika een rol heeft gespeeld in de besluitvorming in Gambia.
Welke andere Afrikaanse landen hebben aangekondigd hetzelfde te zullen doen? Hoe waarschijnlijk acht u dit?
Het kabinet heeft geen eenduidige signalen ontvangen die erop wijzen dat naast Burundi, Zuid-Afrika en Gambia ook andere Afrikaanse landen formele stappen hebben gezet tot uittreding.
Wat is het actuele standpunt van de Afrikaanse Unie over de wenselijkheid van lidmaatschap van het Internationaal Strafhof en de reactie van de Afrikaanse Unie op het aangekondigde vertrek van Burundi, Zuid- Afrika en Gambia?
De Afrikaanse Unie (AU) heeft zich sinds 2008 steeds kritischer uitgelaten over het Strafhof. Echter, bij monde van AU Commissievoorzitter mevrouw Zuma neemt de AU officieel geen standpunt over het Strafhof in. Het staat landen volgens haar vrij toe te treden tot het Statuut van Rome, of uit te treden.
Welke gevolgen heeft het vertrek van Afrikaanse landen voor het Internationaal Strafhof?
Terugtrekking van een aantal Afrikaanse landen resulteert in een beperktere territoriale jurisdictie. Het Strafhof kan – zonder doorverwijzing van de VN-Veiligheidsraad – geen onderzoek of vervolging starten naar vermeende misdrijven in deze landen. Het voorbereidend onderzoek in Burundi dat in april 2015 gestart is kan wel voortgezet worden en resulteren in strafvervolging.
Wat voor consequenties heeft het aangekondigde vertrek van Gambia voor de positie van Fatou Bensouda als Aanklager van het Internationaal Strafhof?
In beginsel heeft dit geen gevolgen voor de positie van de Aanklager van het Internationaal Strafhof. Zij is in 2011 bij consensus verkozen voor een periode van negen jaar. De Aanklager vertegenwoordigt niet haar land, maar is als Aanklager van het Internationaal Strafhof gebonden aan het Statuut van Rome en handelt bij de uitvoering van haar taken onafhankelijk en onpartijdig.
Hoe wordt voorkomen dat landen zich uit het Internationaal Strafhof terugtrekken en zijn er concessies die aan landen worden geboden om toch lid te blijven? Zo ja, welke concessies?
Door middel van dialoog probeert Nederland samen met gelijkgezinde landen te voorkomen dat andere verdragspartijen terugtreden. Mogelijkheden voor concessies zijn beperkt omdat de meest gehoorde kritiek raakt aan fundamentele beginselen van het Statuut van Rome. Het kabinet is niet bereid concessies te doen die de integriteit van het Strafhof aantasten.
In hoeverre speelt de uitbreiding van de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof naar het misdrijf agressie een rol bij het voornemen van Afrikaanse landen om het lidmaatschap op te zeggen?
Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat ontwikkelingen richting uitbreiding van de rechtsmacht van het Strafhof met het misdrijf agressie een rol heeft gespeeld bij de beslissing van Burundi, Zuid-Afrika en Gambia terug te treden uit het Statuut van Rome.
Welke stappen heeft u afgelopen jaar actief gezet om de geloofwaardigheid en het draagvlak van het Internationaal Strafhof onder Afrikaanse statenpartijen te verhogen conform de motie Servaes/Sjoerdsma?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat voor mogelijkheden ziet u om via de Nederlandse zetel in de VN-Veiligheidsraad samenwerking met en draagvlak voor het Internationaal Strafhof te verbeteren?
De Veiligheidsraad heeft een unieke bevoegdheid en verantwoordelijkheid doordat het situaties waar het Strafhof geen rechtsmacht heeft kan doorverwijzen. Ook na een doorverwijzing is daadkrachtige opvolging vereist door de VN-Veiligheidsraad in het geval dat het betreffende land (of andere landen) niet meewerkt met het Strafhof. Zonder steun van de VN-Veiligheidsraad voor onderzoek en vervolging heeft dat veel minder kans van slagen. Accountability is één van de Nederlandse prioriteiten in de VN-Veiligheidsraad. Nederland zal zich dan ook tijdens zijn lidmaatschap van de Veiligheidsraad maximaal inspannen voor effectieve opvolging van doorverwijzingen naar het Strafhof. Tevens zal het Koninkrijk tijdens het lidmaatschap van de Raad blijven pleiten voor universeel lidmaatschap van het Strafhof en diverse Raadsleden hierop aanspreken.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan de aankomende Vergadering van Statenpartijen te beantwoorden?
Ja.
Niet uitbetalen betalingsrechten en behandeling bezwaren |
|
Jaco Geurts (CDA), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «RVO: 4.500 bezwaren nog niet afgehandeld»?1
Ja.
Bevestigt u dat 45% van de bezwaren geheel of gedeeltelijk gegrond is verklaard? Zo ja, betreft het hier niet relatief veel foutieve beschikkingen en had u dat kunnen voorkomen?
De 45% zoals genoemd in het artikel van De Boerderij is gebaseerd op een tussenstand van enkele weken geleden. In totaal waren er op 11 november ruim 6.500 bezwaren ontvangen door RVO.nl. Daarvan waren op dat moment bijna 3.400 bezwaren afgehandeld. Hiervan zijn ruim 1400 bezwaren (gedeeltelijk) gegrond verklaard. In totaal betreft het tot op heden een bijstelling van circa € 1 miljoen. Dit is circa 0,14% van het totaal uitbetaalde bedrag van ruim € 712 miljoen aan GLB-subsidie.
Voor het overgrote deel had ik de bezwaren niet kunnen voorkomen. De belangrijkste verklaring van het hoge aantal bezwaren is dat 2015 het eerste jaar van het nieuwe GLB was.
Daarbij richten de bezwaren zich vooral op de vaststelling van de betalingsrechten. Deze worden immers voor 5 jaar vastgesteld en vormen de basis voor agrariërs om in aanmerking te kunnen komen voor de GLB-subsidie tot het jaar 2020.
Veel bezwaren gaan daarbij over de exacte begrenzing van percelen. In geval het bezwaar gegrond wordt verklaard, betreft het veelal aanpassingen tot 0,1 ha van één of meer percelen, in enkele gevallen betreft het een geheel perceel. Ook blijken agrariërs in de bezwaarfase nieuwe bewijsstukken te verstrekken die niet eerder bij RVO.nl bekend waren waaruit blijkt dat ze toch voldoen aan de voorwaarden.
Bevestigt u dat afhandelingstermijnen van nog af te handelen bezwaren over beschikkingen betalingsrechten eenzijdig zijn aangepast? Zo ja, kunt u toelichten of dit juridisch is toegestaan?
Met elke bezwaarmaker is direct na binnenkomst van de bezwaarzaak (telefonisch) contact opgenomen teneinde hem te informeren over de behandeling van zijn bezwaarzaak. Het klopt dat de termijnen waarbinnen op bezwaar beslist moet worden zijn verlengd. In ruim 4.000 zaken is de termijn waarbinnen op bezwaar beslist moet worden met 6 weken verdaagd, conform artikel 7:10, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Vervolgens is in circa 1.500 zaken de beslistermijn in overleg met de bezwaarmaker nogmaals verlengd, waartoe artikel 7:10, vierde lid van de Awb de mogelijkheid biedt. Stemt de bezwaarmaker hier niet mee in, maar is het helaas wel noodzakelijk dat RVO.nl de termijn verlengt, of stemt de bezwaarmaker hier wel mee in, maar wordt de verlengde beslistermijn om andere redenen onverhoopt toch niet gehaald, dan informeert RVO.nl wederom de bezwaarmaker, zoals vastgelegd in artikel 7:14 juncto artikel 4:14, eerste lid van de Awb.
Op welke termijn verwacht u de nog circa 4.500 lopende bezwaren af te hebben gehandeld?
Inmiddels moeten er nog circa 3.100 bezwaren worden afgehandeld. Eind dit jaar zal dit aantal gedaald zijn naar circa 2.000. Voor 1 april 2017 zullen alle bezwaren naar verwachting zijn afgehandeld.
Hoe verhoudt zich het nog grote aantal lopende bezwaren die nog aanleiding zullen geven voor uitbetalingen tot uw opmerking dat de betalingsrechten 2015 voor 15 juli 2016 volledig afgehandeld zijn?2
De primaire besluitvorming over de betalingsrechten en uitbetaling 2015 is voor 15 juli 2016 volledig afgehandeld. Dit betekent dat de aanvragers een beslissing op de aanvraag hebben ontvangen, een toewijzing en betaling, of een afwijzing. Indien landbouwers het niet eens zijn met deze primaire besluitvorming dan kunnen zij hiertegen bezwaar maken en eventueel in beroep gaan. Die procedure volgt vanzelfsprekend op de voor 15 juli 2016 afgeronde primaire besluitvorming.
Vindt u het rechtvaardig om landbouwers met betalingsrechten zo lang op hun geld over het jaar 2015 te laten wachten? Vindt u ook dat dit tot onzekerheid leidt wat onwenselijk is voor de bedrijfsvoering?
Ik ben mij bewust dat de bezwaarschriftprocedure zeer vervelend kan zijn voor de agrariërs die het betreft, omdat zij een geruime tijd geen volledige duidelijkheid hebben over de vaststelling van hun betalingsrechten en eventuele uitbetaling. RVO.nl zet alle mogelijke capaciteit in en richt de inzet op het zo snel mogelijk afhandelen van de bezwaarschriften.
Wanneer doet u uw toezegging, gedaan naar aanleiding van de motie Geurts c.s.3, die verzoekt betalingsrechten in december van dat jaar en uiterlijk januari van het volgende jaar uit te betalen, gestand om de Kamer te informeren over de planning van de betalingsrechten 2016?
Voor het antwoord verwijs ik naar mijn brief met het «Betaalschema GLB 2016» die uw Kamer recent heeft ontvangen.
Ziet u erop toe dat de betalingsrechten 2016 voor het merendeel, zoals voorafgaand aan 2015, worden uitbetaald in december? Welke voorbereidingen treft u hiertoe?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van de Europese gesprekken, zoals gevraagd in de motie Geurts/Dik-Faber4, over de wijziging van de regeling voor extra directe betaling voor jonge boeren? Wanneer is hierover overleg gevoerd of is dit geagendeerd?
Met het Nederlands Agrarische Jongeren Kontakt (NAJK) is contact geweest over de wijziging van de Europese regeling voor extra directe betaling op het punt van het ingaan van de vijf jaar termijn. Eerder is afgesproken met het NAJK dat zij in de aanloop naar een nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) dit punt nationaal en Europees agenderen. Daarnaast heb ik dit punt op het Speciaal Landbouw Comité van 7 november jongstleden ter sprake gebracht, in het kader van de bespreking over de Omnibus Verordening. Ik heb een voorstel tot wijziging van de tekst in de basisverordening gedaan. Een vervolgafspraak hierover met het NAJK staat gepland voor eind november.
De arrestatie van Koerdische politici in het zuidoosten van Turkije |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «burgemeester belangrijke Koerdische stad in Turkije opgepakt»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de burgemeester en loco-burgemeester van de stad Diyarbakir door de Turkse autoriteiten zijn opgepakt vanwege vermeende terrorisme gerelateerde zaken? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De twee co-burgemeesters Gültan Kışanak en Fırat Anlı zijn op 25 oktober aangehouden en op 30 oktober formeel gearresteerd. De Openbaar Aanklager meldt als tenlastelegging in de zaak van Kışanak het «lidmaatschap van een gewapende terroristische groepering» (Artikel 314/2 van het Turks strafrecht) en in de zaak van Anlı «poging om land af te scheiden onder staatssoevereiniteit» (Artikel 302/1 van het Turks strafrecht).
Hoeveel (pro)Koerdische politici zijn sinds juli 2015, toen het geweld in het zuidoosten van het land opnieuw ontvlamde, opgepakt dan wel ontslagen?
In de nacht van 3 november zijn dertien parlementariërs van de pro-Koerdische HDP opgepakt waaronder de partijleiders Selahattin Demirtaş en Figen Yüksekdağ. Tot op heden zijn tien van hen gearresteerd, de andere drie zijn voorwaardelijk vrijgelaten, lopende nader onderzoek. Daarnaast zijn in het zuidoosten van Turkije op het moment van schrijven 14 (co)burgemeesters gearresteerd; 17 (co)burgemeesters gearresteerd en ontslagen; 23 (co)burgemeesters gearresteerd, vrijgelaten en ontslagen en 3 (co)burgemeesters ontslagen. In aanvulling daarop zijn 42 lokaal verkozen bestuurders gearresteerd van wie er 37 zijn ontslagen.
Deelt u de opvatting dat het Turkse optreden tegen (pro)Koerdische politici buitensporig is en neerkomt op een ondermijning van de democratische rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet maakt zich ernstig zorgen over deze ontwikkelingen. Turkije heeft het recht om maatregelen te nemen tegen terroristische bedreigingen, zoals die uitgaan van de PKK. Deze dienen echter in overeenstemming te zijn met de grondbeginselen van de parlementaire democratie, de principes van de rechtsstaat en proportionaliteit. Nederland heeft dan ook aangedrongen op een gezamenlijke reactie van de EU lidstaten, zoals is uitgegaan per verklaring van 8 november. Hierin wordt Turkije opgeroepen om de beginselen van de parlementaire democratie te waarborgen, waaronder het respecteren van mensenrechten, de rechtsstaat en fundamentele rechten en vrijheden zoals het recht op een eerlijk proces.
Zoals eerder gesteld hecht het kabinet aan betrokkenheid van de Raad van Europa bij de beoordeling van de Turkse rechtsstaat. De Venetiëcommissie heeft eind september een opinie uitgebracht over het grondwettelijke amendement dat opheffing van de onschendbaarheid van parlementariërs mogelijk heeft gemaakt. De Venetiëcommissie stelt onder meer dat de onschendbaarheid zou moeten worden hersteld, omdat anders het parlement niet naar behoren kan functioneren. Daarnaast is de commissie van mening dat het proportionaliteitsbeginsel door deze maatregel is geschonden. Voorts hebben het Comité ter Preventie van Foltering (CPT), de Venetiëcommissie en de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa in de afgelopen maanden Turkije bezocht. Naar verwachting zullen hun bevindingen nog voor het einde van 2016 in diverse rapporten worden neergelegd. Nederland zet zich in voor openbaarmaking van alle rapporten, inclusief het rapport van het CPT.
Het kabinet constateert dat deze zorgwekkende ontwikkelingen het extra moeilijk maken om de gestrande Koerdische vredesbesprekingen weer op gang te krijgen. Een oplossing voor de Koerdische kwestie kan alleen op politieke wijze worden gevonden. Nederland blijft beide partijen dan ook oproepen die vredesbesprekingen te hervatten en het geweld te staken. Dit is in het belang van de burgers in het zuidoosten, die het meest te lijden hebben en het slachtoffer zijn van het voortduren van het geweld van beide kanten.
Bent u bereid om bij uw Turkse collega’s uw zorgen uit te spreken over de repressie tegen (pro)Koerdische politici? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.