De antisemitische uitspraken van president Abbas |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Palestijnse president Abbas verwijt de Holocaust aan gedrag van de Joden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat president Abbas, met zijn opmerkingen over de Joodse en Israëlische geschiedenis, waaronder de ontkenning van de Joodse connectie met het land Israel, het benoemen van Israel als een «Europees» en «koloniaal» project en het noemen van samenwerking tussen Hitler en Zionisten, zich niet alleen schuldig maakt aan flagrante geschiedvervalsing maar zich ook willens en wetens zeer kwetsend opstelt?
Het kabinet deelt de mening van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU dat de speech van de Palestijnse president Abbas op 30 april jl. – die ingaat op het ontstaan van de Holocaust en de legitimiteit van Israël – onacceptabele delen bevat. Nederland heeft in een tweet op 3 mei jl. aangegeven deze EU-verklaring volledig te onderschrijven. De Nederlandse Vertegenwoordiger in Ramallah heeft direct geprotesteerd bij de Palestijnse Autoriteit, waarbij is aangegeven dat Nederland deze delen van de speech fout, onnodig, onbehulpzaam, onrechtvaardig en ongelukkig acht. Een dergelijke boodschap is ook door de vertegenwoordiger van de EU bij de Palestijnse Autoriteit afgegeven namens alle EU-lidstaten. Nederland heeft deze boodschap eveneens herhaald in de VN Veiligheidsraad. Zowel bilateraal als in EU-verband, blijft Nederland – zowel de Palestijnse Autoriteit als Israël – aanspreken op opruiende retoriek.
Beaamt u dat president Abbas met deze antisemitische opmerkingen antisemitisme onder Palestijnen aanwakkert?
Zoals de Hoge Vertegenwoordiger van de EU ook stelt, werkt dergelijke retoriek diegenen die een twee-statenoplossing afwijzen, in de hand. Hoewel president Abbas meermaals steun heeft uitgesproken voor een twee-statenoplossing, acht het kabinet het zorgelijk dat de uitspraken een dergelijke negatieve werking kunnen hebben.
Welke gevolgen hebben de uitspraken van president Abbas voor de Palestijnse opstelling binnen het vredesproces, en voor de kans van slagen van dit proces?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de stand van zaken van het Midden-Oosten Vredesproces (d.d. 16 april 2018, kenmerk 23432–444/2018D02479), is de twee-statenoplossing steeds meer onder druk komen te staan. Het Kwartet (de EU, de VS, Rusland en de VN) identificeerde in diens rapport van juli 2016 een aantal trends die de verwezenlijking van de twee-statenoplossing bemoeilijken, waaronder opruiende retoriek. Deze trends zijn nadien niet veranderd. Delen van de speech van president Abbas op 30 april jl. passen niet bij een leider die vrede nastreeft met diens Israëlische buren. Tegelijkertijd moet gesteld worden dat aan Israëlische zijde eveneens onbehulpzame uitspraken zijn gedaan, zoals de openlijke suggesties van verschillende politici om delen van de Westelijke Jordaanoever te annexeren of opmerkingen over Palestijnen of Palestijnse moeders die allemaal terroristen zouden zijn. Het kabinet is van mening dat dergelijke uitspraken het wederzijds vertrouwen ondergraven en een klimaat scheppen, waarbij beide partijen meer en meer vast komen te zitten in hun eigen posities en gelijk.
Bent u net als de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) van mening dat deze uitspraken onacceptabel zijn? Wordt er in EU-verband verdere vervolgactie overwogen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke politieke en financiële consequenties verbindt u aan de uitspraken van president Abbas?
Nederland heeft, net als de EU, nadrukkelijk stelling genomen tegen de uitspraken en president Abbas heeft zijn excuses aangeboden. Het kabinet ziet geen aanleiding om de Nederlandse steun aan de Palestijnse gebieden (gedeeltelijk) op te schorten of te beëindigen.
De behandeling van klokkenluider Roelie Post door de Europese Commissie |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van VPRO-Argos «Roelie Post. Het leven van een klokkenluider»?1 Was u reeds bekend met deze zaak?
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van de uitzending, het kabinet was niet bekend met alle aspecten die in de uitzending aan de orde kwamen.
Wat is uw reactie op het feit dat Roelie Post, die als ambtenaar bij de Europese Commissie als een van de eersten corruptieschandalen rondom adopties uit Roemenië aan het licht bracht, te maken kreeg met forse tegenwerkingen en bedreigingen die inmiddels zo ernstig zijn dat ze ondergedoken moet leven?
In algemene zin geldt dat het kabinet elke bedreiging tegen ambtsdragers in de publieke sector, ook bij de Europese Commissie, als onacceptabel beschouwt.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat iemand die zich kwetsbaar opstelt als klokkenluider niet alleen te maken heeft met ernstige bedreigingen, maar (inmiddels) ook een slepend conflict heeft met haar werkgever, de Europese Commissie, die haar nooit heeft beschermd maar ook niet erkent als klokkenluider en nu zelfs met forse strafmaatregelen dreigt? Deelt u de mening dat een dergelijke behandeling niet acceptabel is?
Het kabinet acht het van belang dat bescherming van klokkenluiders adequaat geregeld is, zowel in Nederland als in de Europese Unie. In de afgelopen jaren is de aandacht voor klokkenluiders toegenomen.
In Nederland heeft die aandacht geleid tot de Wet Huis voor Klokkenluiders die werkgevers o.a. verplicht om een interne meldregeling te hebben en die het mogelijk maakt dat (potentiële) klokkenluiders advies en ondersteuning krijgen van het externe, onafhankelijke Huis voor Klokkenluiders.
Ook binnen de Europese instellingen is de aandacht voor klokkenluiden en de bescherming van klokkenluiders toegenomen. Personeel van de instellingen van de EU, genieten klokkenluidersbescherming op grond van het statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie. In 2004 zijn hier procedures aan toegevoegd voor het melden van fraude, corruptie of ernstige onregelmatigheden, en om personeelsleden die inbreuken melden bescherming te bieden tegen negatieve gevolgen.
In 2012 heeft de Commissie nieuwe Guidelines voor klokkenluiden gepubliceerd (SEC 2012 679 final2) met als doel om de effectieve toepassing van de eigen regels met betrekking tot het melden van misstanden en de bescherming van melders/klokkenluiders te verbeteren en te versterken. Hierin onderschrijft de Europese Commissie het belang van een duidelijke procedure en bescherming voor klokkenluiders. Deze Guidelines benoemen de noodzaak «to ensure that members of staff who report serious wrongdoings or concerns in good faith are afforded the utmost confidentiality and greatest degree of protection against any retaliation as a result of their whistleblowing». De Guidelines noemen verschillende interne en externe kanalen (waaronder de Europese Ombudsman) voor werknemers die vermoedens van misstanden kenbaar willen maken en gaan in op verschillende beschermende maatregelen.
Wat zegt het volgens u over de Europese Commissie dat Roelie Post niet de enige is, maar dat in de uitzending van Argos meer voorbeelden worden genoemd van mensen die corruptieschandalen onthulden maar vervolgens in de problemen kwamen? Hoeveel mensen zitten thuis wegens het luiden van de klok?
Het kabinet hecht aan de Guidelines die de Commissie in 2012 heeft aangenomen en de toepassing van deze Guidelines door de instellingen. Het kabinet is niet bekend met de omgang van de Commissie met de in de Argos-uitzending genoemde personen. Het kabinet is niet op de hoogte van het totale aantallen klokkenluiders bij de Commissie die op non-actief staan.
Wat vindt u er van dat niemand bij de Europese Commissie wilde meewerken aan deze uitzending van Argos over deze klokkenluider, en dat ook Eurocommissaris Timmermans nooit iets van zich liet horen in deze kwestie ondanks herhaald verzoek?
Het is een eigenstandige overweging van de Europese Commissie om al dan niet mee te werken aan een uitzending.
Vindt u ook dat, nu er zeer recent door Eurocommissaris Timmermans nieuwe regels zijn aangekondigd om klokkenluiders beter te beschermen, het niet zo kan zijn dat Roelie Post precies het omgekeerde overkomt namelijk dat zij gestraft wordt in plaats van beschermd?2
De recente voorstellen van de Commissie hebben geen betrekking op de positie van medewerkers van de Europese Commissie; hiervoor verwijst het kabinet naar de onder antwoord drie genoemde Guidelines die van toepassing zijn op medewerkers van de Commissie.
Welke mogelijkheden zijn er voor u om te bemiddelen in het conflict tussen Roelie Post en de Europese Commissie? Wat kunt u voor deze klokkenluider betekenen?
De specifieke aspecten van het geschil tussen de Commissie en de betreffende medewerker zijn bij het kabinet niet bekend. In principe gelden voor medewerkers van de Commissie de vastgelegde procedures uit de verordening voor het statuut van Europese ambtenaren, die in deze gevallen van toepassing zijn. Ook verwijst het kabinet naar de onder antwoord drie genoemde Guidelines voor klokkenluiders. Voor het kabinet ligt er om deze reden geen bemiddelende rol voor de hand. Dat laat onverlet dat het kabinet het positief zou vinden indien er naar de inhoud en de geest van de geldende Europese regelgeving een voor beide partijen bevredigende oplossing wordt gevonden in dit geschil.
Het bericht dat de FMO een kolencentrale in Senegal heeft gefinancierd |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe Nederland een Senegalese vissersplaats met een vuile kolencentrale opscheepte»?1
Ja.
Klopt het dat tussen 2009 en 2014 geen enkele ontmoeting met de lokale bevolking is georganiseerd, terwijl dit wel had gemoeten en er vele legitieme zorgen leefden? Hoe kan dit? Wat is hierop het beleid?
In de periode tussen 2009 en 2014 lag de bouw van de energiecentrale stil. Het onafhankelijke klachtenpanel dat FMO zelf heeft ingesteld concludeert in haar rapport uit oktober 2017 dat er gedurende de stopzetting van de bouw van de energiecentrale onvoldoende is gecommuniceerd met omwonenden, ondanks herhaalde oproepen vanuit FMO richting haar klant om de dialoog met omwonenden te intensiveren.
Het onafhankelijk klachtenpanel stelt in haar rapport vast dat FMO richtlijnen en procedures dient aan te scherpen die ervoor zorgen dat klanten van FMO ook gedurende de projectontwikkelingsfase informatie tijdig delen met betrokkenen.
Mede op basis van de bevindingen en aanbevelingen van het onafhankelijk klachtenpanel en een publieke consultatie heeft FMO haar beleid aangescherpt om zorgen van belanghebbenden in de toekomst beter te kunnen signaleren.
Waarom heeft de FMO de partners niet onder druk gezet door middel van het niet overmaken van het geld totdat aan de eisen werd voldaan? Wat is hierop het beleid?
Er is regelmatig overleg met FMO over haar investeringsbeleid en de manier waarop FMO verantwoordelijkheid neemt voor het beschermen van mens en milieu. Het financieringscontract voor de eerste kolengestookte energiecentrale in Senegal stamt uit 2009 en is nog van vóór de invoering van FMO’s no-coal beleid. FMO zou tegenwoordig een dergelijke investering niet meer doen.
FMO vraagt van haar klanten om effectrapportages op te stellen om milieu, sociale en mensenrechtenimpacts van hun activiteiten inzichtelijk te maken. Als een effectrapportage niet is uitgevoerd op het moment dat FMO een transactie overweegt wordt de klant bij de uitvoering ervan ondersteund.
Voorafgaand aan alle uitbetalingen beoordeelt FMO in welke mate haar klant voldoet aan de OESO-richtlijnen en IFC Performance Standards. Voor de Sendou energiecentrale is een analyse uitgevoerd om te bepalen welke aspecten verbeterd moeten worden op het gebied van arbeidsomstandigheden, milieubelasting, aantasting biodiversiteit, landrechten en herhuisvesting.
Op basis van deze analyse heeft FMO in samenwerking met andere financiers de klant een verbetertraject opgelegd dat is uitgewerkt in een concreet en meetbaar actieplan. Dit actieplan maakt onderdeel uit van het financieringscontract. Ik heb er vertrouwen in dat FMO conform haar huidige beleid erop toeziet dat afgesproken verbetertrajecten door haar klanten worden geïmplementeerd binnen een afgesproken tijdspad.
Deelt u de mening dat voordat er geld wordt overgemaakt aan alle eisen voldaan moet zijn ook al komt het voortbestaan van een project in gevaar? Zo ja, bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de FMO en hierover beleid te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier heeft de FMO het duurzaamheidsbeleid aangescherpt en in hoeverre is dat bindend?
De afgelopen jaren heeft FMO het duurzaamheidsbeleid verder uitgewerkt. De investeringsprojecten worden voordat er een definitieve investeringsbeslissing wordt genomen online gepubliceerd zodat derden, waaronder het maatschappelijk middenveld haar zienswijze op de projecten kan delen en risico’s kan signaleren. Ook heeft FMO heeft haar investeringsbeleid, onder meer ten aanzien van conflictlanden waar een hoog risico op geweld is, na een publieke consultatie aangescherpt.
FMO werkt op basis van relevante standaarden zoals de IFC Performance Standards en de OESO Richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de VN-richtlijnen voor bedrijven en mensenrechten.
Hoe functioneert het klachtenmechanisme van de FMO en hoe kan het dat het lang geduurd heeft voor er actie werd ondernomen? Op welke manier kan dit verbeterd worden?
FMO beschikt sinds 1 januari 2014 over een onafhankelijk klachtenmechanisme dat is opgesteld in samenwerking met maatschappelijke organisaties. Dit klachtenmechanisme maakt het mogelijk voor onder meer de lokale bevolking om bezwaren te uiten. De onafhankelijkheid van het klachtenmechanisme en de transparantie ten aanzien van de bevindingen zijn daarbij zeer belangrijk. Het is aan FMO en de leden van het onafhankelijke klachtenpanel om afspraken te maken over de condities en werking van het klachtenmechanisme. Ik heb van FMO begrepen dat het onafhankelijke klachtenpanel inmiddels meer middelen heeft gekregen om efficiënter te kunnen opereren en klachten sneller af te kunnen handelen.
Op welke manier werkt de FMO aan een oplossing voor omwonenden en deelt u de mening dat compensatie in ieder geval een deel van de oplossing moet zijn? Bent u bereid de FMO te manen tot een spoedige bevredigende oplossing?
FMO ziet er samen met de andere investeerders op toe dat de eigenaren van de energiecentrale de geconstateerde klachten naar redelijkheid opvolgen. FMO zal conform het beleidskader dat geldt voor het klachtenmechanisme de uitkomsten publiekelijk bekend maken. Ik heb er vertrouwen in dat FMO dit zal doen. Het betreft immers de opvolging van een door FMO zelf ingesteld klachtenmechanisme.
Hoe wordt erop toegezien dat de FMO zich aan haar eigen beleid en beloftes in deze zaak houdt?
FMO heeft zich gecommitteerd de opvolging van de klachten open te publiceren waardoor het voor externe partijen mogelijk is zich een eigen oordeel te vormen of de klachten adequaat zijn opgevolgd.
Het kabinet heeft conform het staatsdeelnemingenbeleid regelmatig overleg met FMO over strategie en uitvoering conform de geldende regelgeving.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de afhandeling van deze kolencentrale en de compensatie van de slachtoffers?
FMO heeft zich gecommitteerd openbaar te rapporteren over de opvolging van de klachten. Hiermee is naar mening van het kabinet maximale transparantie gewaarborgd en is het voor iedereen mogelijk zich een oordeel te vormen of de klachten adequaat worden opgevolgd.
Misstanden in een Colombiaanse haven |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hoe is uw reactie op het artikel over misstanden in een Colombiaanse haven in de Groene Amsterdammer tot stand gekomen? Met wie heeft u gesproken om u te informeren over de feiten?1
In februari jl. heb ik uw Kamer schriftelijk geïnformeerd over de betrokkenheid van de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO) bij het havenproject TC Buen in Buenaventura, Colombia. Mijn reactie is tot stand gekomen mede op basis van reeds beschikbare informatie binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, aangevuld met informatie van FMO en de Nederlandse ambassade in Colombia.
Zowel ambassade als FMO hebben bij verschillende gelegenheden in de afgelopen jaren gesproken met meest betrokken partijen in Buenaventura waaronder havenbedrijf TC Buen, havenautoriteiten, het VN mensenrechtenkantoor in Buenaventura, wijkcomités en verschillende maatschappelijke organisaties waaronder Pastoral Social en Proceso de Comunidades Negras (PCN).
Op vrijdag 8 juni jl. informeerde FMO mijn medewerkers dat TC Buen conform de afgesproken looptijd de lening aan FMO inmiddels volledig heeft terugbetaald. FMO zal de komende jaren de ontwikkelingen rond TC Buen blijven volgen.
Met welk vertegenwoordigers en bewoners van de omringende wijken van TC Buen is gesproken? Klopt het dat dit enkel de JAC (Junta de Acción Comunal) is geweest? Welke banden zijn er tussen TC Buen en de JAC? Klopt het dat de JAC geld krijgt van TC Buen waardoor JAC nooit objectief en kritisch kAN zijn ten opzichte van TC Buen? Hoe weet u dat de consultatierondes voorafgaand aan de aanleg van TC Buen op juiste manier, volgens de Performance Standards van de IFC en het beleid van FMO, zijn verlopen? Hoe verklaart u dan het grootschalige protest tegen het project?
Conform mijn reactie aan uw Kamer van 16 februari jl. (Kamerstuk 33 625 nr. 254) bezoekt de Nederlandse ambassade Buenaventura regelmatig. Meest recentelijk bezocht de Nederlandse ambassadeur de stad in mei 2018. Tijdens dat bezoek is gesproken met verschillende betrokkenen in Buenaventura, waaronder vertegenwoordigers van het kantoor van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten, alsmede met diverse vertegenwoordigers van het lokale maatschappelijk middenveld, waaronder Pastoral Social en Proceso de Comunidades Negras (PCN) en vertegenwoordigers van wijkcomités Juntas de Acción Comunal. De vertegenwoordigers van de wijkcomités Juntas de Acción Comunal worden door middel van democratische verkiezingen gekozen door de bewoners.
Er is sprake van een verschil van mening tussen een aantal vertegenwoordigers van lokaal maatschappelijke organisaties en vertegenwoordigers van aangrenzende wijkcomités. Waar eerstgenoemden een direct verband blijven leggen tussen de havenbouw en -activiteiten en de sociale noden van omwonenden en de hele stad, zijn laatstgenoemden kritisch-constructief over de wijze waarop zij waren geconsulteerd over de aanleg van de haven, de respons van TC Buen op klachten over geluidsoverlast en de impact van de haven op de veiligheidssituatie in de wijken zelf.
Uit het rapport van de Ombudsman van de International Finance Corporation (IFC) uit september 20102 heb ik opgemaakt dat voorafgaand aan de bouw van het havenproject onderzoek is verricht naar de sociale en milieu effecten van het havenproject. Het rapport beschrijft ook dat er gedurende de bouw van het project constructieve consultaties tussen TC Buen en bewoners plaatsvinden. Deze consultaties zijn tot op heden in stand gebleven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze consultatie gesprekken doorlopend en met de juiste personen plaatvinden, nu het conflict dusdanig escaleert dat betrokkenen gevaar lopen voor eigen leven?
Conform mijn reactie aan uw Kamer van 16 februari jl. (Kamerstuk 33 625 nr. 254) vindt op regelmatige basis monitoring plaats en schetste ik de grote sociale en veiligheidsproblemen in Buenaventura. Die problemen zijn er nog steeds. Ik heb geen aanwijzingen waaruit blijkt dat er een escalatie is van een conflict met TC Buen en betrokkenen.
Klopt het dat er niets is gedaan met de uitspraak van het Colombiaans Constitutioneel Hof dat de Afro-Colombianen uit Comuna 5 geraadpleegd moeten worden? Zo nee, wat is hiermee dan gebeurd? Zo ja, bent u bereid de FMO te vragen hier met spoed zorg voor te dragen?
Mijn medewerkers hebben geen uitspraak van het Constitutionele Hof gevonden waarin wordt gestipuleerd dat de bewoners van Comuna 5 geraadpleegd moeten worden. Wel is er een uitspraak uit 2015 (T-550) naar aanleiding van een klacht van een bewoner van een andere, elders gelegen wijk, Malecón Bahia. In die uitspraak krijgen de autoriteiten inderdaad de opdracht de lokale bevolking nauwer te betrekken bij de voorgenomen werken.
TC Buen heeft regelmatig overleg met de door bewoners democratisch gekozen vertegenwoordigers van de omliggende wijkcomités, Juntas de Acción Comunal, en handelt in de geest van de uitspraak van het Colombiaans Constitutioneel Hof.
Waarom meent u dat het onderzoek in de Groene Amsterdammer onvoldoende gestaafd is met feiten? Waaruit blijkt dat de beweringen niet zouden kloppen?
Het kabinet probeert zich een goed beeld van de feiten te vormen en heeft daarom vertegenwoordigers van lokaal maatschappelijk middenveld en anderen de mogelijkheid gegeven om hun visie op het havenproject te delen. Uit deze informatie komt het beeld naar voren dat er door TC Buen conform internationaal geldende normen zorgvuldig wordt gehandeld in een moeilijke context. Het resettlement proces is goed gedocumenteerd. Luchtfoto’s bevestigen dat zich geen huizen bevonden op het TC Buen terrein voor de constructie. TC Buen wordt regelmatig ter plekke gecontroleerd door medewerkers van IFC en FMO om te beoordelen of internationale standaarden worden nageleefd. Daarnaast vindt ook controle plaats door Colombiaanse autoriteiten en door ingehuurde consultants in opdracht van de betrokken ontwikkelingsbanken.
Deelt u de mening dat het frappant is dat u exact dezelfde woorden – «onderzoek onvoldoende op feiten gestaafd is» – gebruikt als de FMO die niet op de hoogte was van de situatie in Buenaventura en nog nooit de wijken om TC Buen hadden bezocht? Hoe verklaart u deze exact zelfde woordkeuze?
Zie antwoord vraag 5.
Wat heeft de Nederlandse ambassade precies ondernomen in Colombia? Met wie, wanneer en waarover hebben zij gesproken?
De Nederlandse ambassadeur in Colombia bezocht Buenaventura in mei 2018, zijn plaatsvervanger bezocht de havenstad in oktober 2017. Daarbij werd onder andere gesproken met havenbedrijven waaronder TC Buen, havenautoriteiten, Kamer van Koophandel, het VN mensenrechtenkantoor in Buenaventura, wijkcomités en verschillende maatschappelijke organisaties. De ambassade informeert zich in algemene zin over de politieke, economische en mensenrechtensituatie in Buenaventura waarbij specifieke aandacht wordt gegeven aan het havenproject van TC Buen.
Deelt u de mening dat het niet voldoende is voor de FMO om slechts uit te gaan van rapporten die zij krijgt van de IFC en TC Buen, maar dat zij ook zelf op onderzoek moet gaan en met de omwonenden dient te spreken?
Om de directe en indirecte impact van een investeringsproject op omwonenden en hun leefomgeving goed te kunnen begrijpen, is het essentieel dat FMO gedurende het due diligence proces en ook daarna, voortdurend op de hoogte blijft van alle ontwikkelingen rond een investering en daartoe een breed netwerk aan contacten onderhoudt en actie neemt bij onregelmatigheden. Ontwikkelingsbanken werken waar mogelijk onderling samen en huren ook vaak professionele deskundigen in die situaties ter plekke analyseren.
Ik ondersteun deze inzet en constateer dat medewerkers van IFC en FMO, alsook onafhankelijke professionele milieudeskundigen en sociale consultants, regelmatig spreken met omwonenden, vissers en werknemers van het havenproject TC Buen.
Hoe rijmt u de positieve invloeden die de haven in Buenaventura zou kunnen hebben met de wekenlange staking in de stad vorig jaar juni? Deelt u de mening dat als de haven enkel positieve effecten zou hebben zoals u schrijft er geen staking zou zijn geweest en er dus iets meer aan de hand moet zijn?
Zoals ook beschreven in mijn reactie aan uw Kamer van 16 februari jl. kampt de stad Buenaventura met grote maatschappelijke ongelijkheid, een geschiedenis van grootschalige georganiseerde misdaad, drugssmokkel en paramilitaire groepen die strijden om invloed en grote sociale problemen en onveiligheid in Buenaventura als gevolg van gebrekkig lokaal bestuur. Het samenspel tussen havens en stad, beiden gevestigd op een dichtbevolkt eiland, is verre van gemakkelijk. Dit is niet gemakkelijk oplosbaar zonder krachtige rol van de publieke sector en investeringen in sociale ontwikkeling (water, elektriciteit, sanitatie, huisvesting).
Op 6 juni 2017 is er een akkoord gesloten tussen de Colombiaanse regering en de leiders van de genoemde staking gericht op verbetering van publieke voorzieningen zoals drinkwater, zorg, onderwijs en meer werkgelegenheid.
Tijdens het recente bezoek van de Nederlandse ambassadeur in Colombia aan Buenaventura in mei jl., werd dit besproken met verschillende betrokken partijen.
Gesprekspartners waren positief over het akkoord, maar kritisch over de voortgang. Pas in december 2017 is een wet aangenomen voor de oprichting van een fonds ter waarde van bijna een half miljard euro, waaruit over een periode van tien jaar een deel van de afgesproken sociale investeringen moeten worden gefinancierd.
Wat is uw reactie op het verhaal van Rocio uit het artikel in de Groene Amsterdammer en de intimidatie van TC Buen?
Het is begrijpelijk dat mevrouw Rocio boos is over de slechte publieke voorzieningen in haar wijk en verwachtingen heeft over de rol die TC Buen kan spelen bij het verbeteren hiervan. Het is van belang dat bewoners en het bedrijf constructief het gesprek blijven aangaan.
Wat is uw reactie op de aantijgingen over de link tussen het aanhoudende geweld en de komst van TC Buen? Klopt het dat er in de periode dat TC Buen begon met bouwen veel moorden zijn geweest? Wat is uw reactie op de aantijgingen van botten en schedels onder het project TC Buen en de bewering van Pacheco die vertelt dat hij daar zelf lichamen heeft gedumpt?
De sociaaleconomische situatie in Buenaventura moet bezien worden in een context van decennia van schrijnende ongelijkheid en ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht door illegaal gewapende groepen met onder meer ontheemding en verdwijningen als gevolg.
Zoals ook in de kamerbrief is aangegeven kampt de stad Buenaventura met grote maatschappelijke ongelijkheid, een geschiedenis van grootschalige georganiseerde misdaad, drugssmokkel en paramilitaire groepen die strijden om invloed en grote sociale problemen en onveiligheid in Buenaventura als gevolg van gebrekkig lokaal bestuur. Daarnaast gold dat in 2011, de periode dat de haven werd gevestigd, er sprake was van een gewapend conflict in Colombia en golden Buenaventura en de kustregio als conflictgebied. Bovenstaande factoren verklaren vooral het geweld en de onveiligheid in Buenaventura.
De bij de bouw van het havenproject betrokken bedrijven (ingenieursbureau, aannemer en onderaannemer) ontkennen het gerucht van het toedekken van grafresten. Er zijn voor zover bekend geen bewijzen voor het bestaan van grafresten. Ook zijn er geen aanwijzingen, zoals klachten, aangiftes en/of uitkomsten van onderzoek, die wijzen op het gebruik van gewapende groepen, intimidatie van de lokale bevolking of vertegenwoordigers van de lokale bevolking door TC Buen.
Welke verklaring heeft u voor de moord op een van de leiders van de gemeenschapsleden die tegen de uitbreiding van de haven was? Waarop baseert u deze inzichten?
De moord op de heer Temistocles Machado, een leider en vertegenwoordiger van de wijk Isla de la Paz, is zeer verontrustend en betreurenswaardig. De heer Machado was in mei 2017 betrokken bij protesten en stakingen voor verbetering van publieke voorzieningen, zoals drinkwater, zorg en onderwijs en meer werkgelegenheid in Buenaventura. De wijk Isla de la Paz ligt hemelsbreed op meer dan drie kilometer van TC Buen. De Nederlandse ambassade in Colombia, noch FMO, hebben aanwijzingen die een verband leggen tussen protesten van de heer Machado en TC Buen.
Klopt het dat mensen gedwongen werden om huizen te verkopen of vluchten, waardoor de grond uiteindelijk goedkoop voor TC Buen te kopen was?
Mijn medewerkers hebben geconstateerd dat het resettlement proces door TC Buen gedocumenteerd en geverifieerd is door een externe consultant en betrokken ontwikkelingsbanken. Luchtfoto’s bevestigen dat zich geen huizen bevonden op het TC Buen terrein voor constructie van het havenproject.
Voor zover mij bekend heeft TC Buen geen huizen en/of grond gekocht in de wijk Santa Fé, zoals beschreven in het artikel in De Groene Amsterdammer.
Hoe kan het dat de Groene Amsterdammer spreekt over slechts 31 werknemers van TC Buen uit het aangrenzende Comuna 5, terwijl u aangeeft dat 80% van de 400 werknemers uit Buenaventura komt?
TC Buen heeft trainingsprogramma’s opgezet voor bewoners uit aangrenzende wijken. Doel is om hen scholing en technische vaardigheden aan te bieden zodat hun kans om in dienst te treden bij TC Buen wordt vergroot.
Daarnaast creëert TC Buen werkgelegenheid bij de leveranciers van diensten aan TC Buen. Van deze «indirecte banen», zoals beveiliging, schoonmaak en voedselbereiding, is volgens FMO ongeveer de helft afkomstig van de aangrenzende wijken.
Hoe kan het dat FMO zelf toegeeft dat de ontwikkeling in Buenaventura niet per se bij de armste bevolking terecht komt, terwijl u vooral positief schrijft over de positieve aspecten voor ongeschoolde arbeidskrachten?
Onderdeel van mijn beleid is om bedrijven aan te sporen dat economische groei zo inclusief mogelijk wordt, zeker ook in economieën met een grote inkomensongelijkheid, zoals die in Latijns-Amerika. Effectieve armoedebestrijding kan niet zonder bijdrage van het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven is dé banenmotor en een cruciaal onderdeel om duurzame werkgelegenheid en inclusieve groei te creëren.
Zoals ook in de kamerbrief is aangegeven kan TC Buen ook in Buenaventura een grote bijdrage leveren aan duurzame economische groei, mits deze wordt ondersteund door publieke investeringen in sociale ontwikkeling door de Colombiaanse overheid (zoals op het gebied van water, elektriciteit, sanitaire voorzieningen, huisvesting en veiligheid).
Hoe staat het met het salaris en de arbeidsomstandigheden bij TC Buen? Wat is uw reactie op de aantijgingen van slavernij en het gebruik maken van de afhankelijkheid van de arme bewoners van Buenaventura? Wat gaat u hieraan doen?
Er zijn mij geen aanwijzingen bekend dat er in dit bedrijf sprake zou zijn van slavernij. TC Buen spant zich in voor het realiseren van een leefbaar loon voor haar arbeiders. Ik zie geen aanleiding om FMO tot nadere actie aan te sporen.
Wat is uw reactie op het feit dat het continue aan- en afvaren van grote schepen zorgt voor afnemende visvangsten, waardoor vissers in plaats van een a twee uur moesten roeien nu soms meer dan acht uur moeten varen voor goede visgrond? Deelt u de mening dat dit een grote klap is voor de lokale visserscultuur
In de haven van TC Buen meren gemiddeld zestien schepen per maand aan en dit heeft nog geen substantieel effect gehad op de visstand. Het is met name de brede regionale economische ontwikkeling die op de langere termijn de leefomgeving van de vissers en vispopulatie negatief kan beïnvloeden.
Daarom heeft de Nederlandse ambassadeur in Colombia zowel bij TC Buen als Sociedad Portuaria (de grootste haven) bepleit dat de drie havens van Buenaventura nadrukkelijker gezamenlijk in gesprek moeten gaan over thema’s die de verantwoordelijkheid en actieradius van één haven overstijgen. Het gaat dan vooral over de cumulatieve sociale en milieueffecten van hun activiteiten (bijvoorbeeld de impact op de traditionele vissers) en om plannen om deze effecten te adresseren.
Wat is uw reactie op het gewelddadige gedrag van de privébeveiliging ten opzichte van de lokale vissers? Wat gaat u hieraan doen?
TC Buen is een goed beveiligde haven om onder meer smokkel van drugs en wapens of diefstal te voorkomen. Er zijn volgens de ambassade geen incidenten bekend van of klachten ingediend door vissers die zich geïntimideerd voelen door TC Buen beveiligingspersoneel.
Welke lessen hebben de FMO en de verantwoordelijke ministeries van Buitenlandse Zaken (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) en Financiën getrokken uit de vreselijke gebeurtenissen rond de Agua Zarca-zaak in Honduras bijna twee jaar geleden als het gaat om investeringen in gebieden waar mensenrechtenverdedigers die tegen projecten protesteren simpelweg vermoord kunnen worden? Hoe worden deze door FMO toegepast in het monitoren en aanpassen van het Buenaventura project en in de omgang met hun klant TC Buen? Hoe worden die door de Nederlandse overheid, waaronder de Nederlandse ambassade in Bogota, toegepast rondom de investering in Buenaventura?
De afgelopen jaren heeft FMO het duurzaamheidsbeleid verder uitgewerkt. Het kabinet constateert dat FMO extra heeft geïnvesteerd in het creëren van de juiste checks en balances rond grote investeringsprojecten. Voordat er een definitieve investeringsbeslissing wordt genomen over deze projecten, worden ze online gepubliceerd. Zodat derden, waaronder het maatschappelijk middenveld, hun zienswijze op de projecten kunnen delen en risico’s kunnen signaleren. Ook heeft FMO heeft haar investeringsbeleid, onder meer ten aanzien van conflictlanden waar een hoog risico op geweld is, op basis van een publiek consultatieproces verder aangescherpt.
Bent u van mening dat FMO nu over genoeg waarborgen beschikt om te voorkomen dat nog meer mensenrechtenschendingen – waaronder moord – plaatsvinden rondom het TC Buen project en andere infrastructuurprojecten waar FMO in investeert? Kunt u garanderen dat FMO haar eigen beleid en richtlijnen, onder andere op «Broad Community Support» en consultatie, naleeft, ook in projecten waar u als medefinancier later instapt (zoals in Buenaventura)?
FMO heeft naar de mening van het kabinet haar beleid en werkwijze de afgelopen jaren dermate aangepast dat er voldoende waarborgen zijn om mensenrechtenschendingen en andere negatieve sociale gevolgen bij haar investeringen te voorkomen.
De overheid bespreekt geregeld met FMO het beleid en de toepassing van maatschappelijk verantwoord ondernemen, plus de wijze waarop FMO dat naleeft. Dit gebeurt in het beleidsoverleg tussen Buitenlandse Zaken, Financiën (aandeelhouder) en FMO.
Het bericht dat Israël Nederlandse projecten op de Westelijke Jordaanoever sloopt |
|
Martijn van Helvert (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Israël sloopt «Nederlandse» watertanks»?1
Ja.
Klopt het dat Israël drie door Nederland gefinancierde watersystemen op de Westelijke Jordaanoever heeft gesloopt? Zo ja, waarom is dit gebeurd?
Ja. De Israëlische autoriteiten hebben de watervoorziening gesloopt omdat hiervoor geen vergunning was afgegeven en omdat de huizen waarvoor zij zijn aangelegd zich bevinden in een gebied dat Israël heeft aangemerkt als militair oefenterrein. De Israëlische rechter heeft verboden de mensen uit hun huis te zetten en de huizen te slopen. De bewoners zijn voor drinkwater afhankelijk van opgevangen regenwater. Teneinde de bewoners van schoon drinkwater te voorzien, heeft Nederland besloten een project te financieren waarbij de huizen een systeem krijgen voor opvang en zuivering van regenwater en een installatie om het schone water naar hun huizen te pompen.
Is Nederland vooraf geconsulteerd door de Israëlische autoriteiten dat zij voornemens waren deze watersystemen te slopen?
Nee. Nederland, de uitvoerende organisatie noch de bewoners van de huizen waren vooraf geïnformeerd.
Bent u bereid uw Israëlische ambtsgenoot op deze activiteiten aan te spreken? Zo ja, op welke termijn en welke vervolgstappen bent u bereid te nemen? Zo nee, waarom niet?
Nederland en de EU maken consequent en op verschillende niveaus de bezwaren duidelijk bij de Israëlische autoriteiten tegen sloop van Palestijnse bezittingen, inclusief de door Nederland of de EU gefinancierde projecten. Per geval wordt bekeken op welke wijze contact op ambtelijk of politiek niveau kan bijdragen aan een oplossing. In onderhavige geval is ervoor gekozen snel op ambtelijk niveau te protesteren tegen de sloop van de watersystemen. Hierbij heeft Nederland tevens om schadevergoeding gevraagd. Israël heeft het verzoek afgewezen, omdat het de sloop van de watervoorziening gerechtvaardigd acht vanwege het ontbreken van vergunningen en omdat de systemen in een gebied waren aangelegd dat Israël heeft bestemd als militair oefenterrein. Nederland blijft zowel bilateraal als via de EU druk op Israël uitoefenen om sloop en confiscatie van Palestijnse eigendommen stop te zetten.
Op welke wijze bent u voornemens naar aanleiding van deze sloopwerkzaamheden van Israël uitvoering te geven aan de motie-Knops c.s.2? Bent u bereid schadevergoeding van Israël te eisen voor de gesloopte watersystemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke vervolgstappen zijn door de Nederlandse regering jegens de Israëlische autoriteiten genomen nadat bleek dat Israël in juli 2017 door Nederland gefinancierde zonnesystemen geconfisqueerd had? Is Israël op deze activiteiten aangesproken en zo ja, op welke wijze? Ziet u enige aanpassing van Israël wat betreft dergelijke activiteiten?
Zoals beschreven in de antwoorden op schriftelijke vragen over de inbeslaggenomen zonnepanelen (antwoorden op de vragen gesteld door de leden Van Ojik en Diks (GroenLinks) d.d. 19 oktober 2017, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel van de Handelingen, nr 237 en de antwoorden op de vragen gesteld door de leden Knops en Amhaouch (CDA) d.d. 9 augustus 2017, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2426), heeft Nederland meermaals en op diverse niveaus geprotesteerd tegen de inbeslagname en aangedrongen op teruggave aan de uitvoerende organisatie.
Dit heeft niet geleid tot een Israëlische beleidswijziging ten aanzien van de sloop van Palestijnse bezittingen in Area C, inclusief door donoren gefinancierde projecten of tot meer vergunningen voor Palestijnse huizen en gebouwen.
Het kabinet is bezorgd over een aangekondigde beleidswijziging die in juni zal ingaan. Met deze beleidswijziging kan de Civil Administration (het onderdeel van het Israëlische leger dat verantwoordelijk is voor het bestuur van de bezette gebieden) sneller overgaan tot sloop van Palestijnse bezittingen en wordt de mogelijkheid verkleind voor de eigenaren om een sloop uit te stellen via een gang naar de rechter of aanvraag van een vergunning.
Hoeveel zowel door Nederland als door de Europese Unie gefinancierde projecten zijn ten tijde van de regeerperiode van Netanyahu in de Palestijnse gebieden door Israël gesloopt? Is in deze gevallen, ter uitvoering van de motie-Knops c.s.3 schadevergoeding van Israël geëist? Zo nee, op welke wijze wordt Israël dan op dergelijke activiteiten aangesproken? Sorteert dit enig effect?
De EU schat dat er sinds 14 mei 2015, het aantreden van het huidige Israëlische kabinet, 326 bouwwerken gesloopt zijn die met hulp van de EU zijn neergezet. Volgens de EU is de totale schade ongeveer € 1.035.000. Het is aan betrokken lidstaten om te bepalen of zij gevallen van schade delen of openbaar maken hoe zij op sloop reageren. Sommige lidstaten kiezen hierbij voor stille diplomatie en maken niet bekend welke schade zij geleden hebben door sloop. Het is bekend dat een aantal lidstaten en de EU om schadevergoeding hebben gevraagd. Voor zover bekend heeft Israël in geen van de gevallen schadevergoeding uitgekeerd. De Nederlandse schade aan lopende projecten door sloop in deze periode bedraagt ongeveer € 38.600. Daarnaast zijn door Israël projecten tijdelijk stilgelegd met stop-work orders en zijn soms materialen en machines tijdelijk in beslag genomen.
Hoe duidt u de sloopwerkzaamheden van Palestijnse bouwwerkzaamheden door Israël in bredere zin? In hoeverre acht u deze activiteiten gerechtvaardigd dan wel in lijn met het internationaal recht?
Het kabinet veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen, ongeacht of deze door de EU zijn gefinancierd of niet. De sloop en confiscatie benadeelt Palestijnen en creëert ongelijkheid. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht een specifieke zorgplicht jegens de Palestijnse bevolking. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht onder meer verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering in elk concreet geval. Zie gaarne ook de beantwoording op Kamervragen gesteld door de leden Karabulut (SP) over de sloop door Israël van door Nederland gefinancierde watersystemen in bezet Palestijns gebied. Deze vragen werden ingezonden op 7 mei 2018 met kenmerk 2018Z08380.
De sloop door Israël van door Nederland gefinancierde watersystemen in bezet Palestijns gebied |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat Israël, als onderdeel van een grotere operatie, drie door Nederland gefinancierde watersystemen in bezet Palestijns gebied heeft gesloopt?1 Wat zijn de precieze feiten?
Ja. De Israëlische autoriteiten hebben de watervoorziening gesloopt omdat hiervoor geen vergunning was afgegeven en omdat de huizen waarvoor zij zijn aangelegd zich bevinden in een gebied dat Israël heeft aangemerkt als militair oefenterrein. De Israëlische rechter heeft verboden de mensen uit hun huis te zetten en de huizen te slopen. De bewoners zijn voor drinkwater afhankelijk van opgevangen regenwater. Teneinde de bewoners van schoon drinkwater te voorzien, heeft Nederland besloten een project te financieren waarbij de huizen een systeem krijgen voor opvang en zuivering van regenwater en een installatie om het schone water naar hun huizen te pompen. Naast de sloop van de door Nederland gefinancierde watertanks, pompen en filters heeft het Israëlische leger ook zonnepanelen in beslag genomen. Deze waren door andere donoren gefinancierd.
Wat zijn de gevolgen voor de lokale bevolking van deze sloop door de bezettende macht?
Als gevolg van de sloop hebben de eigenaren hun voorraad water verloren en zijn zij weer afhankelijk van ongezuiverd regenwater als drinkwater. Tevens is de elektriciteitsvoorziening weggevallen.
Hoe heeft u Israël aangesproken op deze sloop van door Nederland gefinancierde watersystemen? Is geëist dat schade wordt vergoed? Hoe heeft Israël gereageerd?
Nederland en de EU maken consequent en op verschillende niveaus de bezwaren duidelijk bij de Israëlische autoriteiten tegen sloop van Palestijnse bezittingen, inclusief de door Nederland of de EU gefinancierde projecten. Per geval wordt bekeken op welke wijze contact op ambtelijk of politiek niveau kan bijdragen aan een oplossing. In dit geval is ervoor gekozen om snel op ambtelijk niveau te protesteren tegen de sloop van de watersystemen. Hierbij heeft Nederland tevens om schadevergoeding gevraagd. Israël heeft het verzoek afgewezen. Het acht de sloop gerechtvaardigd, vanwege het ontbreken van vergunningen en omdat de systemen in een gebied waren aangelegd dat Israël heeft bestemd als militair oefenterrein.
Deelt u de opvatting dat indien Israël doorgaat met het slopen van ontwikkelingsprojecten in bezet Palestijns gebied dat verdergaande gevolgen dient te hebben? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen veroordelen, ongeacht of deze door de EU zijn gefinancierd of niet. De sloop en confiscatie benadeelt de Palestijnen en creëert ongelijkheid. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht een specifieke zorgplicht jegens de Palestijnse bevolking. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht onder meer verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering in elk concreet geval. Nederland blijft zowel bilateraal als via de EU druk op Israël uitoefenen om sloop en confiscatie van Palestijnse eigendommen stop te zetten.
Zie gaarne ook de beantwoording op Kamervragen gesteld door de leden Sjoerdsma (D66) en Van Helvert (CDA) over het bericht dat Israël Nederlandse projecten op de Westelijke Jordaanoever sloopt. Deze vragen werden ingezonden op 7 mei 2018 met kenmerk 2018Z08374.
De Tweede Kamer aangaande de agenda van de informele Ecofinraad van 27 en 28 april 2018 te Sofia |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kunt u aangeven waarom de Kamer de agendastukken van de informele Ecofinraad van 27 en 28 april 2018 pas vrijdag 27 april om 9.21 uur ontving, terwijl de Ecofinraad al om 8.00 uur begon?1 2
De informele Ecofin begon op 27 april om 13:00 lokale tijd in Sofia, Bulgarije, met een informele lunch.3 De Eurogroep begon die dag om 9:00.
Nederland zet zich in voor het vergroten van transparantie in Europese besluitvorming. In het geval van de informele Ecofin is het uiteindelijk aan het voorzitterschap om te bepalen wanneer de stukken die het hiervoor opstelt openbaar worden gemaakt. Zo zijn bij de informele Ecofin die door Nederland was georganiseerd onder Nederlands voorzitterschap in de eerste helft van 2016 de stukken van tevoren openbaar gemaakt. In de aanloop naar deze informele Ecofin heeft Nederland meerdere malen bij het huidige Bulgaarse voorzitterschap aangedrongen op vroege publicatie van de stukken. Hierbij heeft het Bulgaarse voorzitterschap gekozen voor publicatie op de dag dat de informele Ecofin in de middag startte. Bij andere informele bijeenkomsten van ministers van de EU onder dit voorzitterschap lijkt publicatie van voorbereidende papers niet de praktijk geweest te zijn. Informele bijeenkomsten zijn geen besluitvormende of wetgevende lichamen van de EU en dienen ter gedachtewisseling.
Ontving u de agendastukken eerder dan het moment van publicatie van het Bulgaars voorzitterschap? Zo ja, wanneer precies?
De volledige set aan stukken voor de vergadering zijn op de dag van het algemeen overleg woensdag 18 april in de middag aan de lidstaten verstuurd. Bij een normale, wetgevende, Ecofinraad worden de voorliggende stukken ook verspreid via het delegates portal waartoe de Kamer ook toegang heeft. Voor informele Ecofins wordt hier in de regel geen gebruik van gemaakt omdat dit geen formele overleggen zijn.
Kunt u aangeven hoe u deze bijeenkomst voorbereidt wanneer de stukken pas na start van de bijeenkomst beschikbaar zijn?
De agenda en de te bespreken onderwerpen zijn over het algemeen vroegtijdig bekend en zijn vaak ook geen verassing omdat in de Ecofinraad de actuele relevante onderwerpen besproken worden. Ook zonder de uiteindelijke stukken verdiept Nederland zich in de verschillende onderwerpen en bepaalt haar inzet. De discussievragen die door het voorzitterschap bij de informele Ecofin worden opgesteld dienen vooral om de discussie te voeden.
Welke ambtelijke voorbereiding en afstemming over de agenda is er tussen het algemeen overleg over de Eurogroep/Ecofinraad/IMF van 18 april 2018 en de uiteindelijke informele raad geweest? Kunt u de Kamer een overzicht sturen? Zo nee, waarom niet?
Er is na het algemeen overleg met de Kamer geen overleg of afstemming geweest gericht op de agenda van de informele Ecofin.
Op welke wijze heeft u de vragen beantwoord die bij de «questions for discussion» van de vijf issue notes door het Bulgaars voorzitterschap waren geformuleerd? Kunt u aangeven waarom u die inzet niet heeft toegezonden aan de Kamer?
De discussievragen die door het voorzitterschap bij de informele Ecofin worden opgesteld dienen om de discussie te voeden en worden niet stelselmatig afgelopen tijdens de vergadering zelf. Een weergave van de Nederlandse inbreng tijdens de Informele Ecofin vindt u terug in het verslag van de informele Ecofin.
Waarom zijn de stukken over de Capital Markets Union (CMU) en van het Centre for European Policy Studies (CEPS), respectievelijk met publicatiedata van 10 april en 9 april 2018, niet eerder met de Kamer gedeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook hier geldt dat het uiteindelijk aan het Bulgaarse voorzitterschap is om te bepalen wanneer de stukken die worden opgesteld voor de informele Ecofin openbaar worden gemaakt. Nederland heeft in de aanloop naar de informele Ecofin meerdere malen aangedrongen bij het voorzitterschap op vroege publicatie van de stukken. Hierbij heeft het voorzitterschap gekozen voor publicatie op de dag dat de informele Ecofin in de middag startte.
Erkent u dat de Kamer op deze wijze geen goed gesprek met u en de regering over Europese raden kan hebben, omdat zij onvoldoende op de hoogte wordt gesteld over de inhoudelijke vragen die voorliggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en vooral wanneer is dit democratische tekort opgeheven?
Via de geannoteerde agenda voor Europese vergaderingen wordt voorafgaand aan de Eurogroep en Ecofinraad de agenda gedeeld, een inzicht gegeven in de te bespreken onderwerpen en waar mogelijk een weergave gegeven van de stukken, voor zover die reeds zijn ontvangen. Daarnaast is elke keer voorafgaand aan de Eurogroep en Ecofinraad een Algemeen Overleg (AO) met de Kamer. Ook ontvangt de Kamer elke keer na afloop een verslag. Nederland is wat dat betreft een van de lidstaten die zich inzet voor het vergroten van transparantie in Europese besluitvorming en democratische verantwoording.
Komen de stukken voor Ecofinraden – al dan niet informeel – sinds de nieuwe voorzitter de heer Centeno later of eerder dan onder het voorzitterschap van de heer Dijsselbloem? Kunt u een overzicht geven?
De heer Centeno is de voorzitter van de Eurogroep en niet de Ecofinraad. De Ecofinraad wordt, net als elke andere Raad, voorgezeten door de Minister uit het land dat voorzitter is van de Raad van de Europese Unie (EU). Dit wisselt elk half jaar en op dit moment is dat Bulgarije. De Minister van Financiën van Bulgarije is zodoende de voorzitter van de Ecofinraad.
Toen Nederland in de eerste helft van 2016 voorzitter was van de Raad van de EU is er speciale aandacht besteed aan het vergroten van transparantie. Zo zijn bij de informele Ecofin die door Nederland was georganiseerd wel de stukken van tevoren openbaar gemaakt.
Ten aanzien van de Eurogroep heeft Nederland zich altijd hard gemaakt voor meer transparantie en zal dit ook blijven doen. Om transparantie van de Eurogroep te vergroten zijn de afgelopen jaren in de Eurogroep verschillende afspraken gemaakt.4 Zo worden geannoteerde agenda’s van Eurogroepen vooraf gepubliceerd, wordt na afloop van een Eurogroep een samenvattende brief gepubliceerd, en worden documenten ter voorbereiding op thematische discussies in principe voor de Eurogroep en na bespreking in de Eurogroup Working Group (EWG) gepubliceerd.
Wat zijn de mooie woorden over de wil tot transparantie waard als de Kamer pas de agendastukken ontvangt als een Ecofinraad al begonnen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet deelt het belang dat het parlement hecht aan de versterking van transparantie van de Europese besluitvorming. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om de Kamer altijd tijdig en zo volledig mogelijk te informeren over Europese besluitvorming binnen de juridische kaders waaraan alle EU-lidstaten en instellingen gebonden. Zo ontvangt de Kamer voorafgaand aan de Eurogroep en Ecofinraad een geannoteerde agenda waarmee getracht wordt de Kamer zo goed en volledig mogelijk te informeren over wat er tijdens de vergaderingen wordt besproken. Daarnaast heeft de Kamer de gelegenheid om met de Minister en Staatssecretaris van Financiën voorafgaand aan de Eurogroep en Ecofinraad via een openbaar AO over de Nederlandse inzet van gedachte te wisselen en vragen te stellen. Ook ontvangt de Kamer elke keer na afloop een verslag.
Nederland heeft zich altijd hard gemaakt voor meer transparantie in Europese besluitvorming en zal deze proactieve agenda blijven voeren in de Raad.
De financiering van broodcampagne door de EU |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de campagne ter bevordering van brood «Brood een goed verhaal» en de website brood.net deels wordt gefinancierd door de Europese Unie? Zo ja, waaruit blijkt dat de sector niet in staat is haar campagnes te voeren?1
Ja. Ik ben van mening dat algemene afzetbevordering een verantwoordelijkheid is van de sector zelf en ben geen voorstander van medefinanciering daarvan door de EU via de EU-promotieregeling. Nederland heeft hier destijds ook tegen gestemd. Wel zet ik in op bewustwording bij consumenten van de noodzaak om gezond en duurzaam geproduceerd voedsel te kopen, o.a. door gerichte promotie daarvan (zie Kamerstuk 28 625, nr. 256), zoals bijvoorbeeld gebeurt in het kader van de EU-schoolregeling. Echter, de EU-promotieregeling bestaat en staat open voor organisaties in alle (landbouw)sectoren, dus ook de Nederlandse broodsector kan aanspraak maken op steun en daarvoor een rechtstreeks aanvraag indienen bij de Europese Commissie zonder tussenkomst van de lidstaat. Overigens acht ik de sector prima in staat om zelf haar campagnes te voeren.
Erkent u dat het raar klinkt dat er in de reclame wordt gesproken over «brood uit Europa, een goed verhaal»? Welk brood is «Europees» – en dus niet streek- of landgebonden – te noemen?
Op grond van de subsidiabiliteitscriteria in de EU-promotieregeling moeten promotieprogramma’s een communautaire dimensie hebben, zowel voor wat betreft de inhoud van de boodschap als het effect ervan. Ook mag de boodschap niet gericht zijn op een specifieke oorsprong.
Deze campagne richt zich op het stabiliseren van de dalende broodconsumptie in (vooralsnog) Nederland en België door de positieve kernwaarden van brood te benadrukken en brood naar voren te brengen als onderdeel van de rijke Europese eetcultuur.
Verkeert de broodsector in Nederland en België dusdanig in de problemen dat deze driejarige promotiecampagne met meer dan 5 miljoen euro ondersteund moet worden door de Europese Unie? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de opvatting dat de Europese Unie nu reeds zeer veel geld besteedt aan ondersteuning van producenten in landbouw en veeteelt en de bevordering van de afzet van hun producten dat medefinanciering van promotieprogramma’s niet nodig is? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 1.
Vindt u dat het steunen van een broodcampagne een goede besteding van Europese middelen is? Zo ja, erkent u dat het uiteindelijk de belastingbetaler is die deze promotiecampagne financiert? Zo nee, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Verder zal ik, ook in de onderhandelingen over het nieuwe GLB, opnieuw pleiten voor afschaffing van de EU-promotieregeling voor algemene afzetbevordering.
Verwaarloosde veiligheidsmaatregelen in en om munitieopslagplaatsen van Defensie |
|
Sadet Karabulut |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Wanneer, op welke datum, hebt u het besluit genomen alle munitieopslagen langs de strengste norm te gaan controleren en indien nodig aan te passen?1
De eisen waaraan de bliksembeveiligingsinstallatie op de munitiecomplexen van Defensie moet voldoen, zijn vastgelegd in het «Voorschrift opslag en behandeling ontplofbare stoffen en voorwerpen MP 40-21». Dit voorschrift is in 2015 zodanig aangepast dat deze eisen naast nieuwbouw ook van toepassing zijn op bestaande munitiemagazijnen. In de praktijk is er daarna onduidelijkheid ontstaan over de interpretatie van de eisen over de wijze waarop de bliksembeveiliging mag worden uitgevoerd bij bestaande bouw. Om hieraan een einde te maken is op 23 april jl. besloten dat alle munitiemagazijnen aan de nieuwste norm moeten voldoen.
Welke bevindingen van de 89 tekortkomingen zijn nog niet verholpen, en van de grotendeels al verholpen bevindingen? Kunt u dat toelichten?
De geconstateerde tekortkomingen betreffen voornamelijk infrastructurele voorzieningen, keuringen van gereedschappen en apparatuur, aanwezige kennis van regelgeving en correcte opslag. De belangrijkste geconstateerde tekortkoming betreft de bliksembeveiligingsinstallaties.
De tekortkomingen die de lokale verantwoordelijken van Defensie zelf konden aanpakken zijn opgelost. Zo zijn reparaties uitgevoerd aan luchtbehandelingsinstallaties, markeringsborden vervangen of geplaatst, drempelplaten voorzien van aardkabels en is een calamiteitencentrum verplaatst. Voor het oplossen van de infrastructurele tekortkomingen op onder meer keuringen en bliksembeveiliging (overspanningsbeveiliging) is Defensie afhankelijk van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). De aanpassing van de bliksembeveiliging betreft een groot aantal oude bunkers waarvan de complexe bliksembeveiligingsinstallaties moeten worden aangepast of vervangen. Dit vereist ingrijpende verbouwingen die zorgvuldig moeten worden uitgevoerd. Op dit moment wordt hiervoor, in nauwe samenwerking met het RVB, een plan van aanpak opgesteld en voorgelegd aan de I-SZW.
Daarnaast inventariseert het RVB momenteel of de tekortkomingen in de bliksembeveiliging zich ook op andere munitiecomplexen voordoen. Deze inventarisatie zal naar verwachting in juli 2018 worden voltooid. Tot die tijd worden, in nauw overleg met I-SZW, voorzorgs- en herstelmaatregelen genomen, zodat het werk op een veilige manier kan worden uitgevoerd. Dit uitgangspunt staat uiteraard altijd voorop.
Naast de verbetertrajecten per locatie wordt een defensiebreed verbetertraject opgestart die zich onder meer richt op regelgeving, opleidingen en kennis. Gezien de omvang van dit traject zal dit enige tijd in beslag nemen.
Wanneer denkt u alle geconstateerde problemen verholpen zijn? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Defensie Materieel Organisatie (DMO) de boetes doorgestuurd aan het Rijksvastgoedbedrijf? Zo ja, zijn deze boetes door het Rijksvastgoedbedrijf voldaan? Zo nee, waarom niet en wie heeft ze uiteindelijk betaald?2
Nee, het vorige Nadere Uitwerking Opdrachtgeversconvenant Defensie (NUOD) met het RVB voorzag niet in het kunnen doorsturen van boetes, derhalve heeft Defensie deze voldaan. Het NUOD is recent aangepast, waardoor boetes nu wel worden verrekend.
Deelt u de constateringen van de Volkskrant dat de samenwerking tussen relevante onderdelen van Defensie (met namen de DMO) en het Rijksvastgoedbedrijf niet goed genoeg is om het veiligheidsvraagstuk op het hoogste niveau te kunnen behandelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wordt de samenwerking van DMO met het Rijksvastgoedbedrijf vormgegeven? Denkt u dat die samenwerking kan zonder overleg met Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en IL&T? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het Defensie Ondersteuningscommando is namens Defensie de reguliere gesprekspartner van het RVB. Er is voldoende ruimte om elkaar aan te spreken op verantwoordelijkheden. Veiligheidsvraagstukken worden dan ook zonder belemmeringen besproken. Overleg tussen Defensie, het RVB en de inspecteurs van I-SZW en IL&T vindt plaats op basis van de resultaten van de inspecties. Daarnaast vindt er periodiek op hoog ambtelijk niveau overleg plaats over de samenwerking.
Acht u het op basis van deze ervaringen wenselijk de coördinatie van de onderhoudsverantwoordelijkheid (thans bij het Rijksvastgoedbedrijf) en aansprakelijkheid voor ongelukken (DMO) anders te gaan organiseren? Zo ja, hoe en wanneer wilt u dat geregeld hebben? Zo nee, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Defensie moet invulling geven aan de verantwoordelijkheden van werkgever en objectvergunninghouder zoals wettelijk vastgelegd. Het RVB is verantwoordelijk voor de instandhouding van de infrastructuur. Aan beide zijden is er tot op het hoogste niveau het volle besef dat de samenwerking en de prestaties beter moeten en daaraan wordt hard gewerkt.
De uitnodiging voor een Defensie Iftar op donderdag 24 mei 2018 |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitnodiging door Defensie voor een Defensie Iftar op 24 mei in de Marinekazerne Den Helder?1
Ja.
Deelt u de mening dat de islam een totalitaire ideologie is, die haaks staat op de normen en waarden waar wij als samenleving voor staan en die wij met onze militairen wereldwijd ook proberen uit te dragen? Zo nee, waarom niet?
De vrijheid van godsdienst of levensovertuiging is één van de klassieke grondrechten die eenieder in Nederland heeft behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Deze vrijheid beschouw ik als een kernwaarde van de Nederlandse samenleving.
De Nederlandse krijgsmacht kent al meer dan 100 jaar een in de krijgsmacht geïntegreerde Diensten Geestelijke Verzorging (DGV). Deze organisatie bestaat uit zes diensten van verschillende religieuze en levensbeschouwelijke overtuigingen.2
De Diensten Geestelijke Verzorging dragen bij aan het (geestelijk) welbevinden van militairen, veteranen, het thuisfront en overig defensiepersoneel. De kerntaken van de DGV zijn het organiseren van bijeenkomsten en activiteiten en het bieden van een vertrouwelijke plaats voor defensiepersoneel om hun verhaal te doen.
Zou het niet beter zijn om in plaats van deze totalitaire ideologie, die vrouwenhaat, Jodenhaat, homohaat en discriminatie voorstaat, te bestrijden in plaats van daarvoor te capituleren en binnen Defensie te faciliteren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om dit door de belastingbetaler betaalde bewieroken van een gewelddadige ideologie per direct af te blazen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er binnen onze seculiere krijgsmacht geen plaats is voor extremistische uitingen, zoals die van een totalitaire ideologie zoals de islam dat is? Zo nee, waarom niet?
Binnen de krijgsmacht is geen plaats voor extremistische uitingen op welke grond dan ook. Verder wijs ik u naar het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Het bericht dat Iran stiekem delen van het atoomprogramma zou hebben voortgezet |
|
Joël Voordewind (CU), Bente Becker (VVD), Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van de onthullingen van de Israëlische Minister-President inzake de vermeende Iraanse voortzetting van een atoomwapenprogramma?1
Ja.
In hoeverre is deze informatie nieuw voor respectievelijk het kabinet en het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA)?
De informatie die de Israëlische minister-president Netanyahu presenteerde leidt niet tot nieuwe inzichten over het Iraanse nucleaire programma. In 2011 stelde het IAEA in het rapport «Implementation of the NPT Safeguards Agreement and relevant provisions of Security Council resolutions in the Islamic Republic of Iran» (GOV/2011/63) dat Iran tot 2003 bezig is geweest met activiteiten die relevant zijn voor de ontwikkeling van een kernwapen en dat tot 2009 er ook nog incidentele activiteiten zijn geweest, maar niet in de vorm van een gestructureerd programma. In 2015 stelde het IAEA dat er geen geloofwaardige aanwijzingen zijn dat na 2009 nog activiteiten hebben plaatsgevonden die relevant zijn voor de ontwikkeling van een kernwapen. Sindsdien concludeerde het IAEA in tien opeenvolgende rapporten dat Iran zich aan haar verplichtingen onder het JCPOA houdt. Tegelijkertijd is het kabinet niet naïef over de wens van Iran om de mogelijkheid te behouden een kernwapen te ontwikkelen. Het kabinet acht het dan ook van groot belang dat het JCPOA in stand blijft om de wegen naar een Iraans kernwapen te blokkeren, en zet zich hier, ook na het besluit van President Trump om Amerikaanse steun in te trekken, onverminderd voor in.
Is de informatie, die vooral bestaat uit documenten die uit een archief in Teheran zouden zijn buitgemaakt, ondertussen gedeeld met de IAEA? Heeft het kabinet ook inzage verzocht in het kader van haar positie als tijdelijk lid van de VN-Veiligheidsraad en als lid van het comité dat toeziet op de naleving van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA)?
Minister-president Netanyahu gaf in zijn presentatie aan de informatie ook te delen met het IAEA en bondgenoten. Wanneer Nederland de informatie ontvangt zal het een nader eigenstandig oordeel vormen. Voor het functioneren van Veiligheidsraadresolutie 2231 is het echter van veel groter belang dat de internationaal gemandateerde, onafhankelijke en technische organisatie, het IAEA, de informatie ontvangt en meeneemt in zijn analyses. Nederland dringt daar dan ook op aan bij Israël.
Hoe beoordeelt u de door de Israëlische Minister-President verschafte informatie, in het bijzonder de bewering dat delen van het Iraanse atoomprogramma nog na het sluiten van het JCPOA zijn voortgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe de conclusies van de Israëlische regering zich verhouden tot de door internationale partners uitgesproken overtuiging dat Iran zich aan de in het JCPOA vastgelegde afspraken houdt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke pogingen worden door Nederland ondernomen om het JCPOA in stand te houden na het moment waarop de Amerikaanse president een besluit moet nemen over het al dan niet «certificeren» van het akkoord?
Op 8 mei heeft President Trump besloten dat hij de Amerikaanse steun aan het JCPOA intrekt en de Amerikaanse nucleair-gerelateerde sancties (opgeschort onder het JCPOA) weer opnieuw invoert. Het opschorten van deze sancties is een verplichting onder het JCPOA. Deze beslissing heeft daardoor ook een impact op het akkoord. Ondanks deze beslissing vervalt het JCPOA niet onmiddellijk. Dat komt doordat onder Veiligheidsraadresolutie 2231 eerst een aantal stappen genomen moeten worden om te bemiddelen in het geval van een conflict, waaronder het voorleggen van de ontstane situatie aan de Veiligheidsraad.
Over het besluit van President Trump en een eerste appreciatie ging op 11 mei jl. een brief uit naar uw Kamer2.
Zowel Nederland als de Europese Unie hebben hun onverminderde steun voor het JCPOA uitgesproken. Het akkoord werkt en is niet gebaseerd op vertrouwen, maar op rigoureuze verificatie door het IAEA. Nederland blijft ook na het besluit van President Trump in nauw contact met Europese partners en zal bij alle partijen van het JCPOA erop aandringen om het akkoord in stand te houden. In de rol van Facilitator ziet Nederland toe op de implementatie van resolutie 2231. Ook zet Nederland zich als Facilitator in voor het goed functioneren van het «procurement channel»: het kanaal van het JCPOA dat zorgt voor gecontroleerde handel in gevoelige goederen. Nederland deelt de zorgen van partners over het ballistische programma van Iran en de zorgen over de Iraanse rol in de regio, maar deze zorgen dienen buiten het kader van het JCPOA geadresseerd te worden.
Kunt u zo snel mogelijk de in het algemeen overleg Jemen toegezegde brief sturen met een appreciatie van de verlenging van de EU-sancties richting Iran met een jaar? Kunt u daarin ook ingaan op eventuele aanvullende sancties voor het ballistische programma?
Graag verwijs ik u naar het Verslag Raad Buitenlandse Zaken3 voor de in het Algemeen Overleg Jemen d.d. 12 april 2018 toegezegde appreciatie van de verlenging.
Nederland is momenteel in overleg met Europese partners over de te nemen maatregelen in het kader van het ballistische raketprogramma van Iran. Sancties behoren tot de opties die worden overwogen.
Heeft het kabinet stappen gezet om in EU-verband het op eerdere momenten besproken «snap-back»-mechanisme te bepleiten, dat ervoor kan zorgen dat sancties tegen Iran opnieuw zullen gelden indien wordt vastgesteld dat Iran de afspraken van het JCPOA niet naleeft?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld4 bevat het nucleaire akkoord met Iran geen vermelding van een automatische «snap-back» van EU-sancties. Een automatische «snap-back», vergelijkbaar met het mechanisme voor de VN-sancties, bleek juridisch niet haalbaar onder het Verdrag van Lissabon. De Nederlandse inzet in 2015 voor het zo krachtig mogelijk maken van het «snap-back» mechanisme heeft destijds geresulteerd in een Raadsverklaring die is aangenomen op 18 oktober 2015. Hierin hebben alle EU-lidstaten zich gecommitteerd om onverwijld EU-sancties opnieuw in te stellen bij significante niet-naleving van de JCPOA-afspraken door Iran.
Kunt u aangeven of uit de vermeende leugens van het Iraanse regime inzake het bestaande programma kan worden afgeleid dat het een weg heeft open willen houden voor een herstart van het atoomwapenprogramma na de inwerkingtreding van de «sunset-clausule» (het verstrijken van de afspraken na 2025) in het JCPOA? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet is niet naïef over de wens van Iran om de mogelijkheid te behouden een kernwapen te ontwikkelen.Het kabinet acht het dan ook van groot belang dat het JCPOA in stand blijft om de wegen naar een Iraans kernwapen te blokkeren.
In het JCPOA staat opgenomen dat Iran het Additioneel Protocol van het IAEA moet ratificeren. Dat betekent dat het IAEA het recht heeft om overal – en niet alleen op de door Iran aangegeven nucleaire locaties – inspecties uit te voeren. Hiermee kan het IAEA zich een volledig beeld vormen van het Iraanse nucleaire programma. In het JCPOA staat opgenomen dat Iran zijn Additioneel Protocol uiterlijk 2020 ter ratificatie aan het parlement moet aanbieden. Hiermee zal volledige IAEA-verificatie ook na het verstrijken van bepaalde limieten binnen het JCPOA door gaan.
Het bericht “Veiligheid schiet tekort bij veel munitiedepots” |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veiligheid schiet tekort bij veel munitiedepots»?1
Ja.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de tekortkomingen bij de munitiedepots, wat er inmiddels is gedaan om de veiligheid te herstellen en hoe u gaat voorkomen dat dit in de toekomst niet meer zal voorvallen? Kunt u een overzicht geven, uitgesplitst naar locatie, situatie, veiligheidsrisico’s, ondernomen acties en te ondernemen acties met tijdspad?
De geconstateerde tekortkomingen betreffen voornamelijk infrastructurele voorzieningen, keuringen van gereedschappen en apparatuur, aanwezige kennis van regelgeving en correcte opslag. De belangrijkste geconstateerde tekortkoming betreft de bliksembeveiligingsinstallaties.
De tekortkomingen die de lokale verantwoordelijken van Defensie zelf konden aanpakken zijn opgelost. Zo zijn reparaties uitgevoerd aan luchtbehandelingsinstallaties, markeringsborden vervangen of geplaatst, drempelplaten voorzien van aardkabels en is een calamiteitencentrum verplaatst. Voor het oplossen van de infrastructurele tekortkomingen op onder meer keuringen en bliksembeveiliging (overspanningsbeveiliging) is Defensie afhankelijk van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). De aanpassing van de bliksembeveiliging betreft een groot aantal oude bunkers waarvan de complexe bliksembeveiligingsinstallaties moeten worden aangepast of vervangen. Dit vereist ingrijpende verbouwingen die zorgvuldig moeten worden uitgevoerd. Op dit moment wordt hiervoor, in nauwe samenwerking met het RVB, een plan van aanpak opgesteld en voorgelegd aan de I-SZW.
Daarnaast inventariseert het RVB momenteel of de tekortkomingen in de bliksembeveiliging zich ook op andere munitiecomplexen voordoen. Deze inventarisatie zal naar verwachting in juli 2018 worden voltooid. Tot die tijd worden, in nauw overleg met I-SZW, voorzorgs- en herstelmaatregelen genomen, zodat het werk op een veilige manier kan worden uitgevoerd. Dit uitgangspunt staat uiteraard altijd voorop.
Naast de verbetertrajecten per locatie wordt een defensiebreed verbetertraject opgestart die zich onder meer richt op regelgeving, opleidingen en kennis. Gezien de omvang van dit traject zal dit enige tijd in beslag nemen.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste brevet van onvermogen is van de Defensie Materieel Organisatie, om de veiligheid van ons defensiepersoneel en omwonenden te garanderen, en dat het hoog tijd is om de bezem grondig door deze organisatie te halen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Om Defensie een organisatie te laten zijn waar veiligheid de norm is, is de gezamenlijke inzet van alle medewerkers, zowel militairen als burgers, op elk niveau nodig. Zoals verwoord in het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» dat op 28 maart 2018 is verzonden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstuk 34 919, nr. 4) is het veiliger maken van de werkomgeving een topprioriteit voor de komende jaren.
Het bericht 'Waarom het KhAD-WAD ambtsbericht van 29 februari 2000 onjuist en onbetrouwbaar is' |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Waarom het KhAD-WAD ambtsbericht van 29 februari 2000 onjuist en onbetrouwbaar is» uit het Nederlands Juristenblad?1
Ja.
Klopt het dat de vaststelling in het KhAD-WAD ambtsbericht van 29 februari 2000 dat alle officieren en onderofficieren van de Afghaanse veiligheidsdienst KhAD/WAD mee moeten hebben gewerkt aan mensenrechtenschendingen omdat sprake was van een roulatiesysteem, enkel en alleen is gebaseerd op verklaringen van anonieme bronnen op de Nederlandse ambassade in Islamabad? Zo nee, waarop is de stellingname dan gebaseerd?
De geraadpleegde bronnen zijn niet anoniem maar vertrouwelijk. Deze bronnen zijn door de Nederlandse ambassade in Islamabad geraadpleegd wegens hun deskundigheid, betrouwbaarheid en objectiviteit inzake de werkwijze van genoemde staatsveiligheidsdienst. De bronnen hebben expliciet gevraagd om hun namen vertrouwelijk te houden. De bronnen zijn afzonderlijk van elkaar geraadpleegd en elk aan KhAD-WAD gerelateerd onderwerp is afzonderlijk aan hen voorgelegd. De verklaringen van de bronnen waren consistent.
Klopt het dat de anonieme bronnen van de Nederlandse ambassade in Islamabad werkten voor de Taliban of anderszins onder de invloed stonden van de Taliban?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat na de vaststelling van het KhAD-WAD ambtsbericht van 29 februari 2000 door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Nederlandse ambassade in Islamabad is gevraagd om de betrouwbaarheid van de anonieme bronnen te bevestigen, gelet op de mogelijke verblijfsrechtelijke consequenties hiervan voor een groep vluchtelingen uit Afghanistan? Zo ja, wat is hierop door de ambassade in Islamabad aan de regering teruggekoppeld en wat is met deze informatie gebeurd?
Nee. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in overleg met het Ministerie van Justitie de Nederlandse ambassade in Islamabad gevraagd nogmaals en expliciet in te gaan op de deskundigheid, betrouwbaarheid en objectiviteit van de geraadpleegde vertrouwelijke bronnen inzake de KhAD-WAD veiligheidsdiensten. Dit verzoek werd gedaan, voordat het ambtsbericht van 29 februari 2000 werd gepubliceerd, vanwege de door de toenmalige Staatssecretaris van Justitie te trekken beleidsconclusies. De aanvullende informatie gaf geen aanleiding voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken om het door de vertrouwelijke bronnen onafhankelijk van elkaar gestelde over de werkwijze van genoemde veiligheidsdiensten in twijfel te trekken.
Waarom acht u het redelijk en wenselijk dat bij informatie in een ambtsbericht met verregaande verblijfsrechtelijke consequenties voor een groep vreemdelingen enkel anonieme bronnen worden geciteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel personen hebben in relatie tot werkzaamheden bij de KhAD/WAD in de periode 1978–1992 een verdenking van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen gekregen, maar zijn desondanks (nog) niet uitgezet? Is het uw voornemen deze personen in hun huidige juridische limbo te laten zitten? Zo ja, waarom acht u dat billijk en noodzakelijk? Bij hoeveel personen heeft een dergelijke 1F-verdenking inmiddels tot uitzetting geleid?
Als de conclusie is dat een vreemdeling weet heeft gehad van en betrokken is geweest bij internationale misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag (Vlv) is het beleid duidelijk: 1F’ers krijgen hier geen verblijf en moeten uit Nederland vertrekken. Dit geldt ook voor 1F’ers ten aanzien van wie is vastgesteld dat zij niet kunnen terugkeren naar het land van herkomst vanwege artikel 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Van dit uitgangspunt hoeft enkel te worden afgeweken indien artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting naar het land van herkomst en het onthouden van een vergunning aan de vreemdeling disproportioneel is.
In de geautomatiseerde systemen van de IND wordt slechts geregistreerd of aan een vreemdeling artikel 1F Vlv is tegengeworpen. De grond of bron waarop aan een vreemdeling artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen wordt niet geregistreerd. De vraag aan hoeveel vreemdelingen op grond van werkzaamheden bij de KhAD/WAD in de periode 1978–1992 artikel 1F Vlv is tegengeworpen, is daarom niet te beantwoorden.
Uit geautomatiseerde systemen van de IND blijkt dat sinds 1992 in totaal ongeveer 460 vreemdelingen met de Afghaanse nationaliteit artikel 1F Vlv is tegengeworpen. Dit betreft zowel vreemdelingen aan wie vanwege hun werkzaamheden voor de KhAD/WAD, als vreemdelingen aan wie op andere gronden artikel 1F Vlv is tegengeworpen. De DT&V organiseert sinds 2007 vertrek. Van de ongeveer 460 vreemdelingen hebben 60 aantoonbaar Nederland verlaten waaronder 30 gedwongen.2 Op 7 mei 2018 bevonden zich circa 50 Afghaanse 1F vreemdelingen in de caseload van de DT&V waarvan ca. 20 met een 3 EVRM beletsel.3
Vindt u het van belang dat de volksvertegenwoordiging de betrouwbaarheid van in ambtsberichten gerefereerde bronnen kan controleren? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het gebruik van door de Kamer niet te verifiëren bronnen?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft ten behoeve van het opstellen van het ambtsbericht van 29 februari 2000 gericht onderzoek gedaan naar de organisatie van de veiligheidsdiensten, naar de wijze van rekrutering, opleiding en het vervolgens regelmatig wisselen van werkzaamheden binnen de organisatie.
Het ambtsbericht is gebaseerd op bronnen die deels openbaar en deels vertrouwelijk zijn. Ter bescherming van de personen waarmee gesproken is, zijn enkele bronnen als vertrouwelijk aangemerkt. Dat betekent niet dat de bronnen anoniem zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft inzage gehad in de onderliggende stukken van het ambtsbericht en heeft bij herhaling geoordeeld dat deze stukken de informatie in het ambtsbericht dragen én dat sindsdien ter weerlegging van het ambtsbericht aangedragen informatie geen aanknopingspunten biedt voor een andere conclusie.
Het ambtsbericht uit 2000 en het daarop gebaseerde bijzonder 1F-beleid voor deze categorie vreemdelingen zijn onderwerp van kritiek geweest, onder meer van UNHCR – «Note on the structure and operation of the KhAD/WAD in Afghanistan (1978–1992)» van mei 2008. Zo heeft het kabinet naar aanleiding van informatie van de UNHCR uit 2008 overlegd met de UNHCR en daarnaast (vertrouwelijk) onderzoek gedaan naar reeds bestaande aanvullende bronnen. Dit heeft geresulteerd in de conclusie van het kabinet dat de informatie van UNHCR de informatie van het ambtsbericht niet weerlegt. De Kamer is hierover geïnformeerd in brieven van 2 oktober 2009 en 7 januari 2010.5
In de laatstgenoemde brief heeft de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken alle leden van de toenmalige vaste Kamercommissie (voor Justitie) uitgenodigd tot vertrouwelijke inzage van alle onderliggende stukken. De toenmalige Minister van Justitie heeft deze uitnodiging tijdens een algemeen overleg in de Kamer op 24 maart 2010 herhaald. Enkele Kamerleden hebben vervolgens in 2010 en 2014 vertrouwelijke inzage gehad in de onderliggende stukken.
Kunt u aangeven waarom de notitie van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) uit 2008 over het bestaan van een roulatiesysteem bij de KhAD/WAD2, alsmede soortgelijke verklaringen van Amnesty International, Vluchtelingenwerk, het Nederlands Juristencomité voor de Mensenrechten, de voorzitter van het Afghaanse parlement, professor Barnett R. Rubin en dr. A. Giustozzi, geen aanleiding zijn geweest voor de regering om de conclusies uit het KhAD-WAD ambtsbericht van 29 februari 2000 opnieuw tegen het licht te houden?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de constatering dat in de inleiding van het KhAD-WAD ambtsbericht van 29 februari 2000 gesteld wordt dat het bericht is gebaseerd op internationale rapporten en boeken, maar dat dit voor het vaststellen van het hebben bestaan van een roulatiesysteem bij de KhAD/WAD niet het geval is geweest?
Nee. In de inleiding staat dat aan de totstandkoming van dit ambtsbericht onder meer rapportages van de Nederlandse ambassade te Islamabad ten grondslag hebben gelegen en dat daarnaast gebruik is gemaakt van rapportages van de Verenigde Naties, rapporten van internationale mensenrechtenorganisaties en vakliteratuur over Afghanistan ten tijde van het communistisch bewind.
Waarom zijn geen bronnen rond de algemene inlichtingendienst van de Sovjet-Unie (KGB) of KGB-experts geconsulteerd bij de totstandkoming van het KhAD-WAD ambtsbericht van 29 februari 2000, gelet op het feit dat in het ambtsbericht zelf wordt gesteld dat de KhAD/WAD een verlengstuk van de KGB was?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een reactie geven op de conclusies die in het artikel worden getrokken dat bij het opstellen van het KhAD-WAD ambtsbericht van 29 februari 2000 een bevooroordeelde keuze van bronnen is gebruikt, selectief gebruik is gemaakt van bewijs, feiten zijn verdraaid en mogelijk zelfs sprake is van valsheid in geschrifte? Deelt u deze conclusies? Zo nee, waarom niet?
De suggestie dat bij het opstellen van het ambtsbericht door het Ministerie van Buitenlandse Zaken sprake is van misinterpretatie en mogelijk zelfs fraude, werpen wij van ons. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen die aanleiding geven tot nieuw onderzoek en er is dan ook geen reden voor een nieuw ambtsbericht of onderzoek over dit onderwerp.
Uw Kamer weet dat het staande praktijk is dat nadere informatie die daartoe aanknopingspunten biedt, wordt betrokken bij de beoordeling van beleid en besluitvorming. Ik zie geen aanleiding om tot een beleidsaanpassing te komen van het bijzonder 1F-beleid voor deze categorie vreemdelingen. Verder stuit onderzoek van het ambtsbericht van februari 2000 en hiermee het opstellen van een nieuw ambtsbericht op de volgende bezwaren:
Bent u bereid om in het voor mei 2018 aangekondigde nieuwe ambtsbericht over Afghanistan een herbeoordeling van het al dan niet hebben bestaan van een roulatiesysteem bij de KhAD/WAD mee te nemen en daarbij uitsluitend door de Kamer verifieerbare bronnen te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Ziet u naar aanleiding van het artikel reden om te stoppen met het op categorische wijze tegenwerpen van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag aan vluchtelingen die tot een bepaalde groep behoren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat u het nieuwe ambtsbericht inzake Afghanistan vaststelt en naar de Kamer stuurt?
Ja.
De open brief van de organisatie NHIB (Nederlanders in het Buitenland) |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aan u verzonden open brief van de organisatie NHIB (Nederlanders in het Buitenland) d.d. 24 april 2018 over het onderwerp «De wereldwijde sluiting van consulaten (en beëindiging paspoortafhandeling) en de directe gevolgen voor Nederlanders in het buitenland?»1
Ja.
Bijgaand treft u een kopie van de brief van NIHB en een afschrift2 van de schriftelijke reactie die aan NIHB is verzonden, zoals gevraagd door uw Kamer.
Klopt de informatie in de brief dat er in veel landen maar op één locatie aanvraag of verlenging van een Nederlands paspoort mogelijk is?
Als onderdeel van de moderniseringsagenda en herinrichting van het postennet, en om efficiënte en correcte verstrekking te verzekeren, is Nederland in 2013 gestart met de afbouw van consulaire frontoffices bij honorair consuls in het buitenland en daarmee ook de aanvraagmogelijkheid van een Nederlands reisdocument. In de meeste landen kunnen Nederlanders zich tot de ambassade in de hoofdstad wenden voor de aanvraag van een reisdocument; in Australië kan men hiervoor terecht bij het Consulaat-Generaal in Sydney. In de VS en Canada kan men bij de ambassade en meerdere Consulaten-Generaal terecht. Voor de aanvraag van een nooddocument (laissez-passer) kan men terecht bij alle consulaire posten, waaronder de honorair consuls. Tevens is het aantal aangewezen (grens-)gemeenten de afgelopen jaren uitgebreid tot twaalf, inclusief de mogelijkheid om op Luchthaven Schiphol een aanvraag te doen voor een reisdocument. Niet-ingezeten Nederlanders kunnen op deze locaties een aanvraag indienen tijdens verblijf in Nederland.
In Edinburgh, in het VK, kunnen Nederlanders in het kader van een pilot bovendien ook een reisdocument aanvragen bij een externe commerciële dienstverlener, VFS Global. Deze pilot wordt momenteel geëvalueerd. Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de uitbreiding van deze dienstverlening, ook in het licht van de specifieke wensen vanuit de Kamer, bijvoorbeeld met betrekking tot Canada en Australië. Hierover zult u nog voor de zomer van 2018 geïnformeerd worden.
Vind u het acceptabel dat de noodzaak om voor aanvraag of verlenging van een paspoort grote afstanden te overbruggen voor veel mensen betekent dat ze daarvoor veel geld kwijt zijn, variërend van 250 tot enkele duizenden euro’s per persoon?
Het kabinet is zich ervan bewust dat sommige Nederlanders ver moeten reizen voor het aanvragen van een Nederlands paspoort of een Nederlandse identiteitskaart. Daar staat tegenover dat met de afbouw van het aantal frontoffices in het buitenland de geldigheidstermijn van een Nederlands reisdocument van een volwassene is verlengd van vijf naar tien jaar zodat volwassenen nog maar eens in de tien jaar een nieuw document hoeven aan te vragen. Daarnaast is het aantal aangewezen Nederlandse (grens)gemeenten, waar niet-ingezeten Nederlanders een paspoort of identiteitskaart kunnen aanvragen uitgebreid, met onder andere de balie op Schiphol. In sommige gevallen kunnen Nederlanders zo hun bezoek aan Nederland combineren met een paspoortaanvraag. Ook is het mogelijk om tijdens verblijf in een ander land een paspoort aan te vragen bij de Nederlandse ambassade aldaar. Voorts kan in een noodgeval nog steeds een laissez-passer worden aangevraagd bij een honorair consul. Daarnaast is ook de pilot in Edinburgh zoals hierboven beschreven van belang en heeft het kabinet zoals gezegd een positieve grondhouding ten aanzien van verdere uitbreiding van deze dienstverlening. Tenslotte staat digitalisering van de consulaire dienstverlening, waaronder het aanvragen van Nederlandse reisdocumenten in het buitenland, hoog op de consulaire agenda. De inzet is erop gericht om in 2020 tot komen tot een zo maximaal mogelijke digitalisering.
Hoe beoordeelt u het feit dat mensen door geldgebrek of fysieke beperkingen besluiten hun paspoort niet te verlengen met het risico om hun Nederlanderschap te verliezen?
Nederlanders die door financiële of fysieke beperkingen niet (meer) kunnen reizen, kunnen per post een Verklaring van bezit van Nederlanderschap aanvragen. Als de aanvrager aantoonbaar vanwege zwaarwegende redenen van medische aard niet kan reizen en dus niet aan de balie kan verschijnen en een lokale autoriteit, arts of notaris de identiteit kan vaststellen, kan bij wijze van uitzondering ook op afstand een identiteitskaart worden aangevraagd. Daarmee kan buiten Europa weliswaar niet worden gereisd, maar de identiteitskaart -evenals voornoemde verklaring- stuit wél de termijn voor verlies van het Nederlanderschap. In enkele landen (zoals bijvoorbeeld VS, Canada, Spanje) worden bovendien consulaire spreekuren georganiseerd, waarbij Nederlanders met behulp van mobiele apparatuur een aanvraag kunnen indienen. Als er veel animo is moet voorrang worden gegeven aan Nederlanders op leeftijd of met medische beperkingen. De consulaire spreekuren worden over het algemeen tijdig via de website en facebook aangekondigd.
Waarom hebben klachten, petities en onderzoeken van de ombudsman niet geleid tot een betere dienstverlening als het gaat om aanvragen en verlengen van paspoort van Nederlanders die in het buitenland wonen?
De afgelopen periode is geïnvesteerd in de modernisering van het reisdocumentenbeleid en zijn maatregelen getroffen en pilots geïnitieerd om die dienstverlening continu te verbeteren. De aandacht vanuit uw Kamer, evenals uit het maatschappelijk middenveld zij daarbij een aansporing. Ook in het regeerakkoord is expliciet aandacht voor deze zaken.
Graag verwijs ik u tevens naar de beantwoording van de vragen van de leden Sjoerdsma en Ten Broeke over het betrekken van Nederlanders in het buitenland bij de verbetering van het postennetwerk en consulaire dienstverlening van 7 maart 2018. In het lopende moderniseringsprogramma van consulaire dienstverlening staat de klant centraal en wordt het publiek wereldwijd actief geconsulteerd bij het uitwerken van de verdere plannen.
Dat geldt ook voor het aanvraagproces van Nederlandse reisdocumenten in het buitenland, waarbij in het kader van modernisering onder andere gekeken wordt naar bredere inzet van externe commerciële dienstverleners, en de inzet erop gericht is om in 2020 te komen tot een zo maximaal mogelijke digitalisering. Hierbij is wel van belang op te merken dat de persoonlijke verschijning voorlopig aan de orde zal blijven. De uitdaging is erin gelegen de balans te vinden tussen een zo eenvoudig mogelijke verstrekking en het gemak van de burger enerzijds en (digitale) veiligheid, betrouwbaarheid en wet- en regelgeving anderzijds. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken -eerstverantwoordelijke voor de toekomstige vormgeving van het reisdocumentenproces- zetten hier gezamenlijk op in. In het kader van de modernisering is er ook aandacht voor verbetering van de informatievoorziening. Zo is het 24/7 BZ Contactcenter van start gegaan en is onlangs de paspoorttool geïntroduceerd op nederlandwereldwijd.nl. Met deze digitale tool kan men een persoonlijke checklist genereren ter voorbereiding op een aanvraag voor een Nederlands reisdocument.
Kunt u per afzonderlijke aanbeveling reageren op de aanbevelingen die de NHIB doet in haar open brief om de situatie te verbeteren?
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 4 en de schriftelijke reactie op de open brief van de organisatie NIHB, geldt dat de door de NIHB genoemde aanbevelingen in het kader van modernisering van het reisdocumentenbeleid momenteel nader worden verkend. De aanbevelingen zullen eveneens als input dienen bij de wereldwijde actieve consultatie rondom modernisering van de consulaire dienstverlening. De inzet is erop gericht in 2020 te komen tot een maximaal mogelijke digitalisering en een bredere inzet van externe commerciële dienstverleners in dit proces in het buitenland.
Toenemende inperking van de godsdienstvrijheid in China |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Situatie China voor christen slechter dan onder Mao Zedong»?1
Ja.
Kunt u een beeld schetsen van de belangrijkste factoren en redenen die ten grondslag liggen aan de afnemende godsdienstvrijheid in China?
In februari dit jaar ging een aantal maatregelen van kracht om ongeautoriseerde activiteiten van religieuze groepen harder aan te pakken en de controle op christengroeperingen, moslimgemeenschappen en andere religieuze groepen te verhogen. Het gaat onder andere om beperkingen op religieuze organisaties die niet in China staan geregistreerd of vanuit het buitenland worden gefinancierd. Ook zijn de boetes voor het organiseren of faciliteren van religieuze bijeenkomsten verhoogd en kunnen personen of organisaties die ruimtes faciliteren voor dergelijke bijeenkomsten worden beboet.
De door de Chinese autoriteiten aangevoerde reden voor deze maatregelen is de vermeende dreiging die uit gaat van religieus-extremistische groeperingen in China voor de binnenlandse veiligheid en stabiliteit. Vanzelfsprekend speelt ook de wens van de Chinese autoriteiten om de regie te behouden op het ideologisch landschap in China een rol.
Hoe beoordeelt u de situatie dat overheidssurveillanten kerkdiensten nauwlettend in de gaten houden en dat huiskerken inmiddels volstrekt verboden zijn?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de toenemende beperkingen op religieuze vrijheden in China. Deze beperkingen zijn in strijd met de Chinese Grondwet en China’s internationale verdragsverplichtingen. Artikel 36 van de Chinese Grondwet garandeert vrijheid van religie in China en bescherming voor «normale religieuze activiteiten». In hetzelfde artikel staat dat discriminatie op basis van religie verboden is en dat personen noch staatsinstellingen het recht hebben om anderen te verplichten een geloofsovertuigingen aan te hangen of juist niet aan te hangen.
Welke mogelijkheden benut Nederland, en heeft Nederland benut, om de toenemende inperking van de godsdienstvrijheid in China in bilaterale en multilaterale contacten aan te kaarten bij de Chinese overheid?
Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland volgt de ontwikkelingen in China daarom nauwgezet en stelt de situatie in China zowel bilateraal als multilateraal aan de orde. Zo heeft Minister Zijlstra het onderwerp in februari jl. aangekaart in zijn gesprek met Minister Wang Yi van Buitenlandse Zaken. Ook premier Rutte heeft in zijn gesprek met premier Li Keqiang in april jl. het belang van de mensenrechten onderstreept, inclusief de vrijheid van religie en levensovertuiging. De mensenrechtenambassadeur heeft vrijheid van religie en levensovertuiging ter sprake gebracht in de mensenrechtendialoog met zijn Chinese evenknie in 2017. Tijdens de mensenrechtendialoog met China die voor juli dit jaar gepland staat, zal hij het onderwerp wederom aankaarten.
In multilateraal verband spant Nederland zich in voor krachtige EU-verklaringen, bijvoorbeeld in de VN-Mensenrechtenraad. Zo slaagde de EU er in maart jl. om zich duidelijk en eensgezind uit te spreken over de noodzaak voor China om religieuze vrijheden te respecteren.
Kunt u bevestigen dat Dr. Wang Bingzhang, ondanks diplomatieke inspanningen van de zijde van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, nog altijd zonder vorm van proces wordt gevangengehouden op twijfelachtige gronden?
Ja.
Hoe beoordeelt u de behandeling door China van Taiwanese mensenrechtenactivisten zoals dhr. Li Ming Che?
Het kabinet is van mening dat mensenrechtenactivisten wereldwijd zonder belemmeringen hun werk moeten kunnen doen. In het geval van Li Ming Che maakt het Kabinet zich ernstig zorgen over de motieven achter zijn rechtszaak en het gebrek aan een eerlijke rechtsgang conform Chinees en internationaal recht. Het Ministerie heeft daarover ook contact gehad met de vrouw van Li Ming Che.
Bent u bereid om, indien mogelijk samen met andere landen, bij de Chinese regering aan te dringen op een betere behandeling en op vrijlating van deze gedetineerden?
Het Kabinet kaart zowel in EU-verband als in bilateraal verband individuele gevallen aan en zal dat blijven doen.
Een uitspraak van president Erdogan |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de Turkse president Erdogan de Verenigde Staten (VS) en andere Navo-landen een «priority threat» voor Turkije heeft genoemd?1
In het interview waar de vraag op doelt, refereert president Erdogan aan vermeende wapenleveranties door de VS aan groeperingen die Turkije volgens president Erdogan als een dreiging ziet. President Erdogan oppert om samen met de VS en andere NAVO-bondgenoten om de tafel te gaan en dit probleem op te lossen. Het interview waar de vraag op doelt, bevat geen uitspraak van president Erdogan dat de VS en andere bondgenoten een «priority threat» zijn.
Bent u bereid om bij uw Turkse ambtgenoot na te vragen welke andere Navo-landen het betreft?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u dan ook vragen op grond van welke feiten de VS en die andere landen als een «priority threat» worden gezien en welke consequenties de Turkse regering aan die kwalificatie verbindt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe moet hiermee naar uw mening door de Navo-bondgenoten worden omgegaan en hoe gaat u dat binnen het bondgenootschap aan de orde stellen?
Zoals gemeld, uit president Erdogan zijn zorgen over vermeende wapenleveranties aan groeperingen die Turkije als een bedreiging ziet. Turkije en de VS bespreken de wederzijdse veiligheidszorgen, zoals dat past binnen een bondgenootschap.
Deelt u de mening dat Turkije gewoon niet past bij de Navo?
Turkije is een belangrijke NAVO-bondgenoot met een strategische ligging op de zuidflank van het NAVO-verdragsgebied. Het land heeft als regionale speler duidelijk invloed op de stabiliteit in de regio. De relatie met Turkije moet mede in dat licht worden bezien, wat echter niet wegneemt dat Nederland de zorgen over de rechtsstaat en mensenrechtensituatie in Turkije regelmatig via verschillende fora in duidelijke bewoordingen aan de orde stelt. Het Turkse lidmaatschap van de NAVO staat op geen enkele manier ter discussie.
Turkse chantage met gegijzelde Grieken |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Turkse president Erdogan dat vrijlating van een aantal Grieken alleen kan worden overwogen als Griekenland een aantal Turken overhandigt aan Turkije, waar zij voor politieke vervolging en onmenselijke behandeling hebben te vrezen?1
Dit betreft een bilaterale kwestie tussen Turkije en Griekenland. Beide landen zijn – ook ten aanzien van de beslissingen rondom detentie en vrijlatingen – gebonden aan verplichtingen op grond van mensenrechtenverdragen.
Deelt u de mening dat Turkije hiermee handelt in strijd met de grondbeginselen van de Navo?
Nederland is van mening dat alle NAVO-bondgenoten als lid van een unieke waardengemeenschap, volledig respect moeten tonen voor democratie, de rechtsstaat en fundamentele vrijheden. Ook de Secretaris-Generaal van de NAVO onderstreepte tijdens zijn recente bezoek aan Turkije (april 2018) het belang van een functionerende rechtsstaat en onafhankelijke rechtspraak. Nederland onderschrijft deze opmerkingen van de Secretaris-Generaal.
Deelt u de mening dat de grondbeginselen van de Navo door Turkije sinds 2016 grovelijk worden verkwanseld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat hieraan geen consequenties worden verbonden voor het Navo-lidmaatschap van Turkije?
Kern van de NAVO is een gedeelde verantwoordelijkheid voor de collectieve verdediging van het NAVO-grondgebied. Turkije levert hieraan een belangrijke bijdrage, is gecommitteerd aan de NAVO en blijft aan de NAVO-verplichtingen voldoen. Het land kan op zijn beurt rekenen op solidariteit en steun van de NAVO. Dit neemt niet weg dat dat Nederland de zorgen over de rechtsstaat en mensenrechtensituatie in Turkije regelmatig via verschillende fora in duidelijke bewoordingen aan de orde stelt.
Deelt u de mening dat de onderhandelingen over een EU-lidmaatschap voor Turkije moeten worden geannuleerd en dat visumvrij reizen voor Turken naar Nederland evenmin tot de mogelijkheden moet behoren? Zo ja, wat gaat u doen om hier definitief een streep door te halen?
Zoals gemeld in de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket van 2018 van 26 april jl. (Kamerstuk 23 987, nr. 243), maakt het kabinet zich ernstige zorgen over de sterke achteruitgang ten aanzien van de rechtsstaat en de mensenrechten in Turkije en is het van mening dat het EU-toetredingsproces met Turkije onder deze omstandigheden volledig stil moet blijven liggen. Ook zal het kabinet blijven bepleiten dat de pretoetredingssteun met Turkije wordt opgeschort; hiervoor bestaat echter onvoldoende draagvlak in de Raad. Het kabinet zal onverkort vasthouden aan de benchmarks van de Roadmap visumliberalisatie voordat het zal kunnen instemmen met het invoeren van visumvrijheid voor Turkse burgers.
1,3 miljard euro belastinggeld voor de promotie van Europese waarden |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU zet zinnen op moraalridderfonds»?1
Ja
Deelt u de mening dat het volslagen hypocriet is dat de eurofiele elite, die meermalen heeft laten zien hoe zij met democratische beslissingen zoals referenda omgaat, 1,3 miljard euro wil vrijmaken om democratische waarden te promoten binnen de Europese Unie (EU)? Zo ja, wat gaat u doen om dit voorstel tegen te houden? Zo nee, staat de Minister positief tegenover dit idee?
Deelt u de mening dat de EU, die uitkomsten van referenda negeert, vrijheid van meningsuiting aan banden wil leggen, de pers wil muilkorven en islamisering over Europa afroept, het grootste gevaar is voor de fundamentele waarden waarvoor zij zegt te staan? Zo nee, waarom niet?
Bent u van plan om de Brusselse elite te laten weten dat het tijd wordt dat zij haar morele verhevenheid laat varen en eerst naar zichzelf gaat kijken voordat ze anderen de maat neemt?
Bent u voornemens om in Brussel kenbaar te maken dat er geen cent Nederlands belastinggeld naar dit fonds gaat?
Het bericht dat Oxfam weer in opspraak is geraakt en bonussen zou hebben uitgekeerd aan personeel verantwoordelijk voor de hulpoperatie in Haïti |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oxfam weer in opspraak»?1
Ja.
Bent u tevens bekend met het in het artikel vermelde Franse auditrapport uit 2011?
Ja.
Hoe beoordeelt u het percentage dat blijkens het Franse auditrapport opging aan personeelskosten in het project op Haïti? Is het gebruikelijk dat bij dergelijke projecten meer dan de helft van de middelen wordt besteed aan personele kosten?
Bij de beoordeling van een projectbudget, alsook bij de aansluitende beoordeling van financiële rapportages en auditrapporten wordt voor personeelskosten enerzijds gekeken naar het algemene projectmanagement (in dit geval 14,7% van het budget) en anderzijds bezien welke specifieke expertise wordt ingezet bij de uitvoering van een project (in dit geval 37,3% van het budget). Wat betreft het laatste bestond het genoemde project in Haïti uit het verschaffen van water en sanitaire voorzieningen, voedselzekerheid en bescherming/opvang, waarvoor technici en specialisten zijn aangetrokken.
Voor de verhouding tussen personele kosten en materiaalkosten bestaan geen absolute normen. Dat is afhankelijk van de aard van het project. Zo is de ervaring dat bij onderwijsprojecten de salarissen vaak de grootste kostenpost vormen, terwijl in het geval van infrastructurele projecten personeels- en materiaalkosten doorgaans dichter bij elkaar liggen.
Wat is er bij u bekend over door Oxfam Novib of de Britse zusterorganisatie uitgekeerde bonussen aan personeel dat verantwoordelijk was voor de hulpoperatie in Haïti? Zijn er in de periode 2010–2012 inderdaad bonussen uitgekeerd? Zo ja, met welke reden?
Navraag leert dat er geen bonussen zijn betaald door Oxfam Novib of Oxfam GB in Haïti. De budgetlijn die het auditrapport uit 2011 signaleert betreft pensioencompensatie voor een persoon die in de periode van februari 2010 tot januari 2011 in Haïti heeft gewerkt. In landen waar geen goed werkend pensioensysteem bestaat, dat wil zeggen dat er geen instellingen zoals pensioenfondsen of pensioenverzekeraars actief zijn, betaalt Oxfam GB aan haar werknemers bij beëindiging van het arbeidscontract een pensioengratificatie uit («gratuity payment»), ter compensatie van het ontbreken van pensioenopbouw. Dat is in dit geval gebeurd.
Hoe staat u in algemene zin tegenover het uitkeren van bonussen in de (met overheidsgeld gesteunde) hulpsector?
Het personeelsbeleid is de verantwoordelijkheid van de organisaties zelf, inclusief fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor werknemers. Het ministerie controleert of bij de besteding van de toegekende financiële middelen de gestelde richtlijnen voor personele kosten niet worden overschreden. Dit geldt in het bijzonder voor de beloningen van directeuren die onder de Wet Normering Topinkomens (WNT) vallen, waarbij verlaagde maxima voor instellingen in de sector ontwikkelingssamenwerking gelden.
Hoeveel ruimte krijgen door uw ministerie gesteunde hulporganisaties in het subsidiekader voor het uitkeren van bonussen en kunt u aangeven in welke mate dit voorkomt?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er richtlijnen voor door uw ministerie gesteunde hulporganisaties ten aanzien van de verdeling van bestedingen? Stelt u (in het geval van noodhulpprojecten) minimale percentages voor hulpgoederen of maximale percentages vast voor personeelskosten en overheadkosten? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Het bericht “Bizar probleem defensie: Schietende jassen” |
|
Léon de Jong (PVV), Lilian Helder (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bizar probleem defensie: schietende jassen», waarbij de winterjacks door middel van loshangende koordjes de wapens van militairen/politie ongewild kunnen laten afgaan?1
Ja.
Hoe gaat het inmiddels met de gewonde militair?
Gelukkig maakt de betrokken militair het inmiddels weer goed.
Welke acties en maatregelen heeft u genomen om herhaling te voorkomen en de veiligheid van het defensiepersoneel te garanderen?
In onze brief van 25 april jongstleden (Kamerstuk 34775, nr. 99), hebben we u in hoofdlijnen geïnformeerd over de destijds getroffen maatregelen die Defensie naar aanleiding van dit incident heeft genomen. Abusievelijk is maart 2017 in deze brief genoemd als datum waarop het incident heeft plaatsgevonden, de juiste datum is 27 januari 2017.
Direct na het schietincident heeft de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB) van de Koninklijke Marechaussee (KMar) het schieten met de betreffende jassen verboden bij de BSB.
De KMar heeft direct na het voorval melding gemaakt bij de Inspectie SZW. De Inspectie SZW heeft het Ministerie van Defensie in maart 2017 geadviseerd om de persoonlijke uitrusting (voor wat betreft de verstrekte jassen) zelf nader te onderzoeken om soortgelijke ongevallen in de toekomst te voorkomen.
De KMar heeft onderzoek gedaan naar de toedracht van het incident en op basis daarvan aanbevelingen gedaan en maatregelen genomen. Het Kleding- en Persoonsgebonden Uitrusting Bedrijf (KPU) heeft in 2018 de uitslag van dit onderzoek ontvangen en naar aanleiding hiervan maatregelen getroffen richting alle gebruikers van de jassen binnen Defensie. De bewuste jassen maken nu nog onderdeel uit van de uitrusting van ongeveer 4000 militairen. Het is niet toegestaan met deze jas aan te schieten tenzij het elastiek is verwijderd.
Zoals ik schrijf in mijn brief van 25 april jl. wordt de jas niet meer verstrekt. Vanwege problemen met een nieuwe levering en met name de pasvorm was het ook zonder het incident de bedoeling van het KPU om de jassen te vervangen. De nieuwe jassen worden eind 2018 verwacht.
De bewuste jassen maken geen onderdeel uit van de uitrusting van de politie. Dit neemt niet weg dat de bij politie verzorgde training erop is gericht de veiligheid in het gebruik van het wapen door de medewerker te waarborgen.
Wat is de status van het onderzoek van de Inspectie SZW? Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit onderzoek ontvangen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Maken de «schietende jassen» nog onderdeel uit van de uitrusting van militairen en politiemensen? Zo ja, hoeveel mannen en vrouwen lopen rond met deze levensgevaarlijke kledij?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoeveel ongelukken moeten er bij Defensie nog gebeuren voordat u eindelijk eens orde op zaken stelt en onze krijgsmacht voorziet in het kwalitatief hoogwaardig materiaal dat deze mannen en vrouwen verdienen om hun werk veilig en naar behoren te kunnen uitvoeren?
Er mag geen misverstand over bestaan: werken bij Defensie moet en kan veiliger. Het veiliger maken van de werkomstandigheden is dan ook topprioriteit voor de komende jaren. Hiertoe is recentelijk het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» geschreven, dat met uw Kamer op 28 maart jongstleden is gedeeld (Kamerstuk 34 919 nr. 4). Dit plan bevat een uiteenzetting van maatregelen die de organisatie treft om het werken bij Defensie veiliger te maken. We zijn momenteel volop bezig om deze maatregelen uit te voeren.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Integrale aanpak veiligheid en integriteit van 25 april 2018 beantwoorden?
Op 25 april jongstleden hebben wij u een Kamerbrief doen toekomen over dit bericht van de Telegraaf.