Het bericht ‘COP27: Egypt pressed to make human rights move before climate summit” |
|
Agnes Mulder (CDA), Laurens Dassen (Volt), Raoul Boucke (D66), Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het oordeel van mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch dat Egypte het werk van milieugroepen beperkt en met het feit dat de Egyptische mensenrechtencoalitie een petitie heeft gestart waarin aandacht wordt gevraagd voor de huidige onderdrukking van het maatschappelijk middenveld en het belang van een civic space voor effectieve klimaatactie? Wat is uw oordeel hierover?1
Ik ben bekend met het oordeel van Human Rights Watch en met de in de vraag benoemde petitie van de Egyptische mensenrechtencoalitie. Nederland is bezorgd over de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Egypte en hecht belang aan inclusiviteit van COP27 om de ruimte voor kritische geluiden voldoende te waarborgen en effectieve klimaatactie te bewerkstelligen.
Bent u bekend met het oordeel van Egyptische activisten dat de Egyptische autoriteiten het maatschappelijke organisaties praktisch onmogelijk maken om goed te functioneren?
Ja. Zowel binnenlands als internationaal bestaan er zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte, met name over media en persvrijheid, de beperkte ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de grote aantallen politieke gevangenen, waarvan velen in pretrial detention.
Bent u bekend met het feit dat de mogelijkheid tot klimaatprotesten tijdens de klimaattop wordt ingeperkt doordat veel Egyptische organisaties niet in staat zijn zich te registreren voor de COP27? Wat is uw oordeel hierover?
Het aanvragen van een observer status bij UNFCCC geeft organisaties de mogelijkheid om personen te accrediteren voor aanwezigheid bij een COP. Ngo’s, internationale organisaties en VN-organisaties met een observer status krijgen tijdens COP27 toegang tot de blauwe zone waar de onderhandelingen plaatsvinden. Organisaties die eenmaal in het bezit zijn van een dergelijke status blijven deze behouden voor toekomstige COPs. Organisaties die niet al eerder een observer status hadden aangevraagd, konden tot augustus 2021 een aanvraag indienen bij UNFCCC om aanwezig te zijn bij COP27.
De Egyptische autoriteiten hebben, in hun capaciteit als aantredend gastheer, UNFCCC verzocht (buiten het gebruikelijke proces om) eenmalige accreditatie te verlenen aan meer dan dertig Egyptische organisaties om de COP27 bij te wonen. De betreffende organisaties zijn door de Egyptische overheid zelf uitgekozen. Hoewel het initiatief om meer organisaties te accrediteren een positieve stap is die verwelkomd kan worden, had Nederland dit selectieproces graag inclusiever en transparanter gezien zodat ook meer kritische en onafhankelijke organisaties accreditatie hadden kunnen krijgen. Recent is bekend geworden dat UNFCCC heeft besloten extra badges vrij te geven die ten goede zullen komen aan personen werkzaam voor Egyptische organisaties zodat zij toch aanwezig kunnen zijn bij COP27. Nederland juicht deze beslissing toe.
Tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) en tijdens de Raad Buitenlandse Zaken in juni jl spraken de Ministers van Buitenlandse Zaken van Egypte en Nederland met elkaar. Deze gesprekken gingen onder meer over de aankomende COP27 en het belang van een inclusieve bijeenkomst met ruimte voor kritisch geluid vanuit maatschappelijk middenveld. Daarnaast zijn er tijdens het bezoek van de Nederlands Klimaatgezant in juni jl. en de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur begin oktober gesprekken gevoerd met VN-vertegenwoordigers, verschillende Egyptische overheidsinstanties en religieuze leiders. Tijdens deze gesprekken is het belang van gelijke behandeling van Egyptische maatschappelijke organisaties besproken en is aangedrongen op de inclusiviteit van de COP27.
Erkent u dat juist ook Egyptische organisaties gehoord zouden moeten worden tijdens de COP27 omdat zij net als alle andere organisaties een belangrijke stem vertolken in het debat over de gevolgen van klimaatverandering?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting van deze organisaties dat de vrijheid van meningsuiting en onafhankelijke berichtgeving mensenrechten zijn, die van groot belang zijn als het gaat om klimaatrechtvaardigheid?
Ja. Vrijheid van meningsuiting, internetvrijheid en onafhankelijke journalistiek zijn prioriteiten onder het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het maatschappelijk middenveld speelt een essentiële rol bij de bevordering van klimaatmaatactie en klimaatrechtvaardigheid. Zowel de UNFCCC als Egypte dienen een veilige en zinvolle deelname van maatschappelijke organisaties, inclusief Egyptische organisaties, aan COP27 te waarborgen.
In hoeverre vindt het kabinet dat door het inperken van de vrijheid van deze organisaties en activisten de legitimiteit van de COP27 onder druk staat?
Nederland hecht aan een zo inclusief mogelijke klimaattop en verleent jaarlijks accreditatie aan een aantal Nederlandse ngo’s, buiten de accreditatiemogelijkheden die ze zelf hebben. Ten aanzien van de toegang van Egyptische ngo’s heeft Nederland zorg over de veiligheid en volledige deelname van alle geledingen van het Egyptisch maatschappelijk middenveld aan COP27.
Deze zorgen zijn door het kabinet ook op verschillende niveaus en in meerdere gesprekken overgebracht, zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Nederland is, samen met andere landen en actoren, betrokken bij verschillende evenementen en onderdelen tijdens COP27 die ruimte zullen bieden aan de stem van klimaatactivisten, jongeren en Egyptische ngo’s.
Welke rol ziet u weggelegd voor Nederland als het gaat om dit te voorkomen? Deelt u de opvatting dat Egypte als gastheer voor de klimaattop een grote verantwoordelijkheid draagt voor het succesvol doen verlopen ervan en dat het land er alles aan dient te doen om de effectiviteit van de top te optimaliseren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid zich zowel bilateraal als in Europees verband uit te spreken voor mensenrechten en mensenrechtenorganisaties bij de Egyptische autoriteiten zodat hen toegang zal worden verschaft tot de COP27?
Het succesvol doen verlopen van de klimaattop is een verantwoordelijkheid van UNFCCC als secretariaat en alle landen die deelnemen aan de onderhandelingen, waaronder Nederland. Egypte speelt als gastheer een belangrijke rol en is onder andere verantwoordelijk voor het vormgeven van het programma en de themadagen. Ook is het de verantwoordelijkheid van de gastheer om de onderhandelingen in goede banen te leiden.
Bent u bereid binnen de Europese Unie te pleiten voor een statement richting Egypte omtrent de onderdrukking van het maatschappelijk middenveld en in het bijzonder van de klimaatactivisten?
Nederland dringt, net als andere Europese landen, zowel bilateraal als in multilateraal verband, aan op een inclusieve COP27 zonder dat deelnemende organisaties hoeven te vrezen voor onderdrukking of repercussies voor, tijdens of na de klimaattop. Deze boodschap brengen wij publiek alsook in bilaterale gesprekken over, zie ook de toelichting op vraag 6 en 7. De Egyptische autoriteiten hebben aangegeven dat de accreditatieregels hetzelfde zijn als bij de voorgaande klimaattoppen en dat uitsluitend UNFCCC verantwoordelijk is voor het verlenen van toegang aan maatschappelijke organisaties.
De speech van minister Yesilgöz-Zegerius tijdens de HJ Schoo-lezing van 2022 |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Zitten er volgens u momenteel partijen in de Tweede Kamer die behoren tot de «woke» beweging of zich schuldig maken aan «wokeisme», en zo ja welke?1 Kunt u dit nader toelichten aan de hand van wat volgens u kenmerken zijn van «wokisme» in een politieke partij? Mits er «woke» partijen in de Tweede Kamer zitten, vindt u deze partijen een gevaar voor de rechtsstaat?
In mijn definitie staan wokisten niet open voor inhoudelijk debat en willen zij onderwerpen, standpunten en meningen onbespreekbaar maken. Het parlementaire proces, waarvan politieke partijen deel uitmaken, heeft juist als doel het inhoudelijke debat aan te gaan.
Zou u kunnen toelichten welke standpunten en meningen onbespreekbaar gemaakt worden door zogenaamde «wokeisten»? Zou u kunnen ophelderen of u vindt dat het onbespreekbaar maken van iets gelijk staat aan discriminatie? Hoe zet u de dreiging van het zogenaamd «wokeisme» af tegen het toenemende terreurrisico vanuit extreemrechts?
Ik zou het onbespreekbaar maken van onderwerpen niet gelijk willen stellen met discriminatie. Ik vind het wel zorgelijk als het open debat geschuwd wordt. Dat gaat contrair aan onze democratische samenleving. Wokisme dient in het openbare debat bestreden te worden. De aanpak van (de dreiging van) terrorisme kent een veelzijdiger aanpak die ook een sterke repressieve component heeft. Ik heb hiervan ook voorbeelden gegeven in mijn lezing.
Bent u het eens met de stelling dat er recentelijk een groeiende ruimte is ontstaan voor racisme, antisemitisme en moslimhaat binnen het maatschappelijk debat en dat dit de democratische rechtsstaat bedreigt? Zo ja, zou u kunnen toelichten wat u hieraan gaat doen? Kunt u aangeven of u het van belang acht dat mensen zich hier tegen uitspreken?
Racisme, antisemitisme, moslimhaat en andere vormen van discriminatie zijn onacceptabel en horen niet thuis in het maatschappelijk debat. Het kabinet zet sterk in op de aanpak hiervan. De aanstelling van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme en de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding zijn belangrijke pijlers van deze aanpak. De coördinatoren hebben onlangs hun respectievelijke plannen aan uw Kamer aangeboden.
Zoals ik ook in de H.J. Schoolezing heb gezegd, acht ik het van groot belang dat mensen zich tegen discriminatie en racisme blijven uitspreken.
Zou u willen ingaan op het citaat: «Het is een gevaarlijk misverstand dat er zoiets zou bestaan als het recht om niet gekwetst te worden. Het is gevaarlijk, omdat mensen dan de neiging hebben om zich ernaar te gaan gedragen. Dat leidt tot zelfcensuur. Om gedoe te voorkomen. Om geen vuur te trekken. Om je baan te houden. Om niet gecanceld te worden.» en hierbij toelichten wat het verschil is tussen zelfcensuur en respect hebben voor de identiteit of achtergrond van een ander? Bent u het eens met de stelling dat veel mensen hun baan verliezen door – en zich aanpassen uit angst voor – haat en discriminatie? Zou u zich niet eerder daar op moeten richten in tegenstelling tot angst voor «cancel culture»?
Vrijheid van meningsuiting is in een democratische rechtsstaat als Nederland een groot goed en een belangrijke pijler van onze samenleving. In mijn lezing heb ik uiteengezet dat het grondrecht om in vrijheid je mening te kunnen uiten, kan betekenen dat thema’s worden besproken die kwetsend kunnen zijn voor mensen. Dat het voeren van debat kwetsend kan zijn voor mensen, mag niet een reden zijn om het debat niet te voeren. Zelfcensuur hoort dus niet thuis in het debat.
Als de stelling is dat mensen die slachtoffer zijn van haat en discriminatie en daardoor hun baan verliezen, dan wel dat mensen die zich op de werkvloer niet durven te uiten of geuite discriminatie op de werkvloer niet durven aan te kaarten uit angst hun baan te verliezen, dan ben ik van mening dat dat een probleem is dat eveneens moet worden aangepakt. Ik zie niet in dat hoe het voeren van een debat en de problematiek van discriminatie op de werkvloer elkaars tegengestelde zouden zijn.
Zou u willen ingaan op het citaat: «De meest extreme uitingen op de flanken hebben feitelijk heel weinig te maken met ons dagelijks leven en de uitdagingen waar mensen thuis elke dag mee bezig zijn.» en hierbij kunnen toelichten over wie er wordt gesproken betreffende het woord «ons»? Classificeert u de eerder in de speech genoemde uitingen over institutioneel racisme bij de politie als extreme uitingen? Erkent u dat bevolkingsgroepen in dit land te maken krijgen met institutioneel racisme en discriminatie vanuit de politie? Erkent u dat asielzoekers dagelijks te maken hebben met onmenselijke omstandigheden door wanbeleid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Met de meest extreme uitingen doel ik onder meer op recente voorvallen waarbij een nazivlag achter een van mijn collega-Ministers is gephotoshopt of een andere collega aan huis bedreigd werd. Dat staat ver van het dagelijks leven van – hopelijk – veruit de meeste inwoners van ons land.
Over het vraagstuk van racisme bij de politie wordt al geruime tijd steeds opener gecommuniceerd. Elk incident waar racisme een rol speelt is er een teveel, en dat probleem wordt ook onderkend. Ook de problemen bij de opvang van asielzoekers worden erkend. Zoals ook duidelijk wordt gemaakt in mijn lezing, hebben mijn uitspraken daar geen betrekking op.
Zou u willen reflecteren op het deel van de speech waarin u refereert aan het aspect van de democratische rechtsstaat dat iedereen die aanklopt voor hulp ook toegang heeft tot het recht? Vallen vluchtelingen onder deze groep mensen? Indien ja, zou u dan kunnen reflecteren op het falen van het huidige kabinet om dit principe waar te maken in Ter Apel?
De democratisch rechtsstaat kenmerkt zich inderdaad door onder andere de toegang tot het recht voor iedereen. Dat is ook het geval voor asielzoekers en vluchtelingen.
Zou u willen ingaan op het citaat: «Als je in ons land meedoet, bijdraagt, en je aan de regels houdt van hoe we met elkaar omgaan, dan is de overheid er voor je. Dan kun je rekenen op steun. We houden je veilig, we leveren goede zorg, goed onderwijs en een dak boven je hoofd. We zorgen voor je, als het niet goed met je gaat.» en aangeven of u erkent dat door etnisch profileren vanuit de politie veel Nederlanders zich onveilig voelen? Bent u het eens met de stelling dat de toenemende dreiging van extreem rechtse aanvallen op journalisten, activisten, politici, en wetenschappers een gevaar is voor de democratische rechtsstaat? Zou u kunnen reflecteren op het falen van voorafgaande Ministeries van Justitie en Veiligheid in het waarborgen van de in het citaat genoemde afspraak?
Ik kan mij goed voorstellen dat mensen zich onveilig voelen indien er sprake is van etnisch profileren. Hoe vaak dat het geval is, en hoe vaak dat door betrokkenen zo ervaren wordt, is mij niet bekend.
Iedere vorm van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, zoals politie-agenten, en journalisten is een bedreiging voor de democratische rechtstaat, ongeacht uit welke hoek de dreiging komt. Voor mensen met een publieke taak zijn verschillende trajecten opgezet met het afgeronde Programma Veilige Publieke Taak en de huidige Taskforce Onze hulpverleners veilig die in 2020 is opgericht. Voor journalisten is in 2019 PersVeilig opgericht waarin de Nederlandse Vereniging van Journalisten, het Genootschap van Hoofdredacteuren, politie en het Openbaar Ministerie samenwerken om de positie van journalisten te versterken en deze beroepsgroep beter te beschermen (waaronder het Flexibel Beschermingspakket Freelancers).
Verder heb ik in mijn speech aangegeven dat de overheid zelf een verantwoordelijkheid draagt voor het verlies aan vertrouwen, onder meer door de toeslagenaffaire en de aardbevingen in Groningen als gevolg van de gaswinning.
Zou u willen ingaan op het citaat van Kim Putters die u benoemde in de speech: «Aannames over wat burgers wel en niet zullen en kunnen doen, kloppen vaak niet of blijken onrealistisch. Als de overheid de situatie van mensen niet begrijpt, is beleid niet alleen ineffectief, maar kunnen de gekozen oplossingen de problemen zelfs vergroten.» En het citaat: «Man of vrouw: vind een paar ballen en wees weerbaar, zou ik zeggen. In een open samenleving moet je een schild ontwikkelen.» en aangeven of u het eens bent met de stelling dat het een onrealistische aanname is dat kwetsbare burgers zich op korte termijn weerbaar zullen maken tegenover ernstige beledigingen ten aanzien van hun levenswijze? Hoe reflecteert u op de afweging tussen hoe belangrijk het is om een persoonlijk schild te ontwikkelen, in tegenstelling tot de taak van de overheid om kwetsbare burgers te beschermen tegen discriminatie en uitsluiting?
Het aangehaalde citaat ziet niet alleen op kwetsbare burgers, maar op burgers in het algemeen. Voor iedereen zal het moeilijk zijn om op korte termijn voldoende weerbaarheid te ontwikkelen tegen ernstige beledigingen ten aanzien van de eigen levenswijze. In het geval van ernstige beledigingen staat het individu dan ook niet alleen. Ik roep dan ook eenieder op om zich daartegen uit te spreken. Door opvoeding en onderwijs kan voorkomen worden dat het zo ver komt. Ultiem zijn er juridische middelen om corrigerend op te treden. Zowel het civiele als het strafrecht geeft daarvoor handvaten. Ik zie dan ook geen tegenstelling tussen het ontwikkelen van een persoonlijk schild tegen moeilijke situaties enerzijds en anderzijds de taak van de overheid om burgers te beschermen tegen discriminatie en uitsluiting.
Erkent u dat instituties binnen Nederland, zoals universiteiten, de mogelijkheid hebben mensen te weerhouden van openlijk zichzelf te zijn, zich uit te spreken, hun leven te leiden zoals ze dat willen, of hun mening te uiten door onvoldoende veiligheid te faciliteren? Bent u het eens met de stelling dat het aanbieden van veilige ruimtes kan helpen een democratische cultuur te faciliteren en daardoor bij te dragen aan een veiliger land?
Veiligheid in het algemeen is dienstig aan democratie. Veiligheid is een basisbehoefte en daarom is het zorgen voor veiligheid – ook historisch gezien – een kerntaak van de overheid. Ik meen dat het nodeloos inperken van een open debatcultuur – door het kunstmatig creëren van zogenaamde veilige zones waar mensen verschoond kunnen blijven van (voor hun) onwelgevallige geluiden – tegengesteld is aan onze democratische waarden.
Hoe verhoudt u zich ten opzichte van de toelichting die vermeld staat onder artikel 11 van de Europese Grondwet waarin staat: «Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.» in relatie tot het citaat van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat behandeld werd in uw speech? Bent u het eens met de stelling dat het opleggen van beperkingen voor racistisch taalgebruik een fundamenteel aspect is van het beschermen van de democratische rechtsstaat? Indien dit het geval is, zou u kunnen reflecteren op de rol van «wokeisten» in het beschermen van deze democratische principes in tegenstelling tot de toenemende prominentie van racistisch taalgebruik vanuit extreemrechts?
Racistisch taalgebruik past niet binnen de democratische rechtstaat en is dan ook wettelijk verboden. Daar waar «wokisten» of anderen zich verzetten tegen racistisch taalgebruik kunnen zij op mijn steun rekenen.
Het bericht ‘Tech-icoon Eline Leijten: Elke klik van onze kinderen wordt geregistreerd |
|
Mariëlle Paul (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Tech-icoon Eline Leijten: elke klik van onze kinderen wordt geregistreerd»?1
Ja.
Hoe duidt u de tekst uit het artikel «Elke klik van onze kinderen wordt ergens geregistreerd. Zelfs op school worden hun activiteiten opgeslagen. Hun digitale profielen kunnen commercieel worden uitgebuit. Dan krijgen ze gepersonaliseerde advertenties en berichten»?
Scholen slaan gegevens op van leerlingen noodzakelijk voor het volgen van hun ontwikkelingsproces. Dat gaat met name om leerresultaten, maar in voorkomende gevallen ook over verrichte activiteiten. Om een veilige leeromgeving te kunnen garanderen is het belangrijk dat deze gegevens in het onderwijs blijven en niet voor andere doeleinden worden gebruikt. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) verbiedt commercieel gebruik van digitale profielen van leerlingen. Schoolbesturen zijn als «verwerkingsverantwoordelijke» zelf verantwoordelijk voor de naleving daarvan en moeten afspraken maken met leveranciers van die producten waarin gegevens van leerlingen worden verwerkt. Om hen daarbij te ondersteunen hebben de PO-Raad en VO-raad samen met leveranciers het «Convenant digitale onderwijsmiddelen en privacy» (hierna: Privacyconvenant) opgesteld waarin is afgesproken dat leerlinggegevens nooit gebruikt mogen worden voor reclamedoeleinden. Meer dan 400 aanbieders van digitaal lesmateriaal hebben het Privacyconvenant ondertekend. Deze afspraken worden ook actief gecontroleerd door convenantpartijen (PO-Raad, VO-raad, MBO Raad en brancheverenigingen van leveranciers). De organisaties SIVON en SURF voeren daarnaast met scholen en instellingen centrale Data Protection Impact Assessments (DPIA’s) uit op digitale producten die veel worden gebruikt in het onderwijs. Een DPIA is het instrument om privacy risico’s van een product in kaart te brengen. Op basis van deze DPIA’s zijn er specifieke afspraken gemaakt om de privacy van leerlingen optimaal te beschermen. Schoolbesturen die de aanbevelingen uit de DPIA’s opvolgen en hun taak als verwerkingsverantwoordelijke juist invullen, borgen zo dat data van leerlingen veilig zijn en in het onderwijs blijven. Bij zorgen over privacy kunnen mensen zich melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens, die houdt hier toezicht op.
Wat vindt u ervan dat kinderen in digitale bubbels en echokamers terecht komen, waardoor hun gedachtengoed wordt beïnvloed en mogelijk verstoord? Hoe ziet u de taak van leraren om kinderen voor te lichten en toe te rusten, zodat zij op een veilige en vrije manier hun weg kunnen vinden in de online wereld? Op welke manier krijgt «omgaan met echo kamers en filterbubbels» een plek in het onderwijs, bijvoorbeeld bij «Mediawijsheid»? Deelt u de mening dat het onderwijs een rol heeft om kinderen te onderwijzen in de kansen en risico’s van het internet, bijvoorbeeld bij zaken zoals informatievergadering en cyberpesten? Zo ja, hoe ziet u die rol?
Ik vind het onwenselijk dat kinderen in digitale bubbels en echokamers terechtkomen. De digitale omgeving wordt steeds groter voor kinderen en volwassenen. En goed kunnen navigeren in deze digitale wereld, waarin ook rekening gehouden moet worden met de mogelijke beïnvloeding van kinderen, is onmisbaar in de samenleving. Het is belangrijk dat álle leerlingen goed onderwezen worden in digitale vaardigheden en de kansen en risico’s in de digitale wereld. Dat betekent onder andere dat kinderen goed moeten weten hoe zij informatie moeten kunnen vinden, beoordelen en verwerken, maar ook dat zij weten hoe zij zich moeten gedragen op bijvoorbeeld social media, hoe zij zich kunnen weren tegen cyberpesten en dat zij media bewust, kritisch en actief kunnen inzetten.
In het funderend onderwijs wordt hier de basis voor gelegd, daarom is de SLO (Stichting Leerplan Ontwikkeling) dit schooljaar gestart met de ontwikkeling van de kerndoelen voor onder andere digitale geletterdheid. Deze kerndoelen worden verankerd in het curriculum waarmee scholen verplicht worden hier onderwijs in te verzorgen. De invulling van deze kerndoelen voor digitale geletterdheid, en ook de invulling van thema’s als mediawijsheid, worden in de komende maanden verder vormgegeven.
In aanloop naar de kerndoelen voor digitale geletterdheid wordt vanaf 2023 middels een ondersteuningsstructuur de mogelijkheid aan scholen geboden om aan de slag te gaan met digitale geletterdheid. Dit is in aanvulling op het bestaande ondersteuningsaanbod en passend bij de behoeften in het onderwijsveld. Zo zijn bijvoorbeeld al verschillende lesmethoden ontwikkeld over mediawijsheid en online veiligheid door netwerkpartners binnen het Netwerk Mediawijsheid, zoals Mijn Cyberrijbewijs, Online Masters, Nationaal Media Paspoort, InternetHelden en HackShield in de klas. Voor het aankaarten van filterbubbels kunnen scholen onder andere gebruik maken van de website Isdatechtzo.nl, een initiatief van Netwerk Mediawijsheid in samenwerking met Beeld en Geluid Den Haag en ECP.
Ten slotte hebben de scholen op basis van de aangescherpte burgerschapsopdracht de plicht om de sociale en maatschappelijke competenties van leerlingen te ontwikkelen om hen zo in te staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving. Daarnaast moeten zij hen onder meer kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid bijbrengen. Daarmee worden actief burgerschap en de sociale cohesie bevorderd, wat een tegenwicht biedt tegen onder andere cyberpesten, maar ook bubbels en echokamers.
Welke stappen neemt u om scholen te vragen aandacht te besteden aan online veiligheid van kinderen? Kunt u de Kamer hiervan op de hoogte houden, ook ten aanzien van het tijdspad?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, worden er in het funderend onderwijs voor digitale geletterdheid kerndoelen ontwikkeld, die verankerd worden in het curriculum. Vanaf 2023 wordt in aanloop van deze kerndoelen een ondersteuningsstructuur opgezet. De Kamer zal over het verdere proces van digitale geletterdheid vanuit het masterplan basisvaardigheden eind 2022 verder geïnformeerd worden.
Wat is de status van de ambitie uit het regeerakkoord waarin staat dat kinderen worden beschermd tegen niet-passende «online» reclame en kindermarketing en waarin kinderen het recht krijgen om niet gevolgd te worden en geen dataprofielen te krijgen? Zo ja, welke stappen gaan er op nationaal en Europees niveau gezet worden om deze ambitie te verwezenlijken?
De Nederlandse overheid heeft maar beperkt invloed op dit speelveld en een groot deel van kindermarketing vindt online plaats. Aan deze ambitie wordt in Europees verband invulling gegeven. De in juli 2022 aangenomen Europese Verordening inzake digitale diensten (DSA) bevat een verbod op het gebruik van data van minderjarigen voor gerichte reclame. Daarnaast schrijft de Europese audiovisuele mediadienstenrichtlijn voor dat videoplatformdiensten zoals YouTube en TikTok transparant moeten zijn over reclame en maatregelen moeten treffen tegen niet-passende content voor minderjarigen. Voor de publieke omroep geldt overigens een verbod op reclame rondom kinderprogrammering. In de Kinder- en Jeugdreclamecode van de Stichting Reclame Code zijn verdere eisen met betrekking tot reclame gericht op kinderen en jongeren opgenomen.
Het bericht dat waarnemers van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) al 5 maanden gevangen zitten in Oost-Oekraïne en inmiddels veroordeeld zijn tot 13 jaar gevangenschap |
|
Agnes Mulder (CDA), Jasper van Dijk , Ruben Brekelmans (VVD), Sylvana Simons (BIJ1), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Christine Teunissen (PvdD), Tom van der Lee (GL), Tunahan Kuzu (DENK), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat twee Oekraïense OVSE-stafleden tot meer dan tien jaar veroordeeld zijn door illegitieme tribunalen in de niet-erkende Volksrepubliek Loehansk?1
Ja.
Heeft u met bondgenoten zicht op de omstandigheden waarin deze gevangenen worden vastgehouden en of zij toegang hebben tot medische zorg?
Het is op dit moment niet bekend waar de gevangenen worden vastgehouden.
Op welke manier wordt er druk gezet op Rusland – lid van de OVSE – om deze waarnemers en een derde gedetineerde (er zit nog één waarnemer vast) vrij te laten?
Naast het Voorzitterschap en de Secretaris-Generaal van de OVSE, hebben ook de EU en gelijkgezinde landen in OVSE-kader herhaaldelijk de veroordelingen onaanvaardbaar genoemd en Rusland opgeroepen tot onmiddellijke vrijlating.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat lokale waarnemers niet op tijd zijn geëvacueerd rond de tijd van de invasie op 24 februari jl.?
Lokale medewerkers van de Special Monitoring Mission zijn, voor zover mogelijk en voor zover zij dat wensten, binnen Oekraïne in veiligheid gebracht. Zij konden, voor zover de veiligheidssituatie dat toeliet, op vrijwillige basis aansluiten bij de konvooien die de missie organiseerde om medewerkers in veiligheid te brengen. Niet alle medewerkers hebben daar gebruik van willen maken. De SMM-medewerkers die naar andere landen zijn gevlucht zijn merendeels vrouw. Onder de op 24 februari afgekondigde Staat van Beleg was het volwassen mannen niet toegestaan het land te verlaten.
Bent u bereid de situatie van de drie waarnemers in OVSE-verband op te brengen?
Ja. Nederland heeft reeds samen met EU-partners de berechting en veroordeling van de betrokken waarnemers veroordeeld en hun vrijlating geëist, alsmede de vrijlating van de derde gedetineerde OVSE-medewerker.
Wilt u met uw Turkse ambtsgenoot in overleg treden om de vrijlating van deze drie waarnemers mee te nemen in de mogelijk volgende gesprekken tussen Turkije, Rusland en Oekraïne?
De penibele omstandigheden van de drie lokale OVSE medewerkers hebben de volle aandacht van SG OVSE, die in nauw overleg met het Oekraïense Ministerie van BZ tracht hun vrijlating te bevorderen. Nederland steunt de OVSE in de verantwoordelijkheid die de organisatie als voormalig werkgever neemt. Waar opportuun nemen we dit ook in bilaterale gesprekken op.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De dood van de 22-jarige Mahsa Amini na mishandeling en door de Iraanse religieuze politie |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten over de dood van Amini en de daaropvolgende rellen in Iran?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht en met name over het excessieve geweld dat gebruikt wordt door de Iraanse overheid, met name door de religieuze politie?
Nederland heeft ernstige zorgen over het geweld dat de autoriteiten gebruiken tegen demonstranten. Nederland heeft het geweld van de Iraanse veiligheidsdiensten bij de (pogingen tot) beëindiging van de vreedzame protesten sterk veroordeeld en Iran – zowel in bilateraal als in multilateraal verband – meermaals opgeroepen om het recht op vreedzaam protest te respecteren.
Burgers hebben immers het recht om te demonstreren voor vrouwenrechten en andere mensenrechten. Nederland heeft bij herhaling grote bezorgdheid uitgesproken richting de Iraanse autoriteiten over de huidige situatie in Iran. Zo heb ik de Iraanse autoriteiten opgeroepen om een gedegen en onpartijdig onderzoek in te stellen naar de dood van Mahsa Amini. Deze boodschap heb ik gedeeld in een gesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de AVVN in New York en sindsdien ook publiekelijk herhaald. Diezelfde boodschap is tevens in heldere bewoordingen kenbaar gemaakt in gesprekken op hoog-ambtelijk niveau met de Iraanse Ambassadeur in Den Haag als ook door de Nederlandse Ambassadeur in Iran in zijn gesprekken met de Iraanse autoriteiten aldaar. Ook heeft Nederland hiervoor gepleit in multilateraal verband, waaronder in de VN-Mensenrechtenraad.
De uitkomsten van een eerste Iraanse onderzoek zijn afgelopen vrijdag gepubliceerd, waarin geconcludeerd werd dat Mahsa Amini zou zijn overleden aan onderliggende medische klachten. Haar familie heeft aangegeven dat de uitkomsten van dat onderzoek niet aansluiten bij de zichtbare verwondingen op het lichaam van Mahsa Amini. Dit roept kritische vragen op over de onpartijdigheid van het uitgevoerde onderzoek. Nederland blijft de Iraanse autoriteiten dan ook onverminderd oproepen tot een gedegen en onpartijdig onderzoek naar de dood van Mahsa Amini.
Conform motie van het lid Kuzu c.s. (Kenmerk 21 501-20, nr. 1833, aangenomen op 6 oktober 2022) zal ik dit pleidooi tevens nogmaals herhalen bij de aanstaande Raad Buitenlandse Zaken van 17 oktober 2022.
Bent u bekend met het feit dat de Amerikaanse regering de Iraanse religieuze politie mensenrechtensancties heeft opgelegd als reactie op de dood van Amini en het gewelddadige neerslaan van protesten in Iran?2
Ja.
Bent u bereid het handelen van de Iraanse regering in deze kwestie te veroordelen door het af te keuren en op te roepen geen geweld in te zetten tegen vreedzame demonstranten?
Nederland heeft dit gewelddadig handelen reeds sterk veroordeeld en Iran – zowel in bilateraal als in multilateraal verband – opgeroepen om het recht op vreedzaam protest te respecteren. Dit heb ik zelf ook opgebracht in direct contact met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken, waarbij ik tevens expliciet heb benadrukt dat vrouwenrechten mensenrechten zijn en gerespecteerd moeten worden. Diezelfde boodschappen zijn in heldere bewoordingen gedeeld in gesprekken op hoog-ambtelijk niveau met de Iraanse Ambassadeur in Den Haag als ook door de Nederlandse Ambassadeur in Iran in zijn gesprekken met de Iraanse autoriteiten aldaar.
Bent u bereid in de Raad te pleiten om het Europese Magnitsky sanctieregime in te zetten om hetzelfde te doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich in voor het instellen van EU-Mensenrechtensancties in respons op mensenrechtenschendingen in Iran – ook conform motie van de leden Sjoerdsma en Agnes Mulder (Kenmerk 21 501-20 nr. 1826, aangenomen op 6 oktober 2022). Er is reeds een specifiek Iran EU-sanctieregime in gebruik dat toegepast kan worden op personen en entiteiten die betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen in Iran. Dit regime is in 2011 opgezet naar aanleiding van het eerder met geweld neerslaan van protesten door Iraanse autoriteiten in 2009. Voor het plaatsen van personen op de EU-sanctielijsten dient te worden voldaan aan de desbetreffende listingscriteria, uitgangspunten van EU-eenheid en doelstellingen van de sancties. Het kabinet doet in beginsel geen uitlatingen over concrete voorstellen voor nieuwe sancties, om zo het verrassingseffect en daarmee de effectiviteit van dergelijke maatregelen niet te ondermijnen.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en met spoed te beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk en zo snel mogelijk beantwoord.
Moslimdiscriminatie |
|
Stephan van Baarle (DENK), Salima Belhaj (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «sollicitant met hoofddoek wordt twee keer zo vaak afgewezen»?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat vrouwen met een hoofdoek in Nederland twee keer zo vaak worden geweigerd bij sollicitaties als vrouwen zonder hoofddoek met verder exact hetzelfde cv?
Uit een recente studie,2 waar het bericht op is gebaseerd, blijkt dat vrouwen met een hoofddoek in Nederland tijdens de sollicitatieprocedure meer gediscrimineerd worden dan in Spanje. In Nederland werd bijna 70 procent van de sollicitanten zonder hoofddoek na hun sollicitatie teruggebeld. Bij moslims zonder hoofddoek was dit 49 procent, terwijl slechts 35 procent van de moslims met hoofddoek werd teruggebeld. In Spanje zijn de percentages respectievelijk 25, 16, 16 procent. De afwijzing van vrouwen met een hoofddoek in beide landen is het sterkst bij functies met een hoge mate van klantcontact. Respectievelijk was de terugbelrespons in Nederland 65, 42 en 18 procent, en in Spanje 26, 14 en 10 procent. Ik vind dit gegeven schrijnend en keur dit sterk af. Overigens zijn de cijfers rond de terugbelrespons in Nederland in absolute zin hoger dan in Spanje, wat verband kan hebben met de huidige krapte op de arbeidsmarkt in ons land. De onderzoekers geven aan dat verder onderzoek nodig is om discriminatie van vrouwen met een hoofddoek te kunnen duiden. Ik laat een nadere verkenning naar deze specifieke vorm van discriminatie uitvoeren, om handvatten te krijgen voor een aanpak.
Deelt u de verbazing van de onderzoekers dat discriminatie van vrouwen met hoofddoeken in Nederland aanzienlijk hoger ligt dan bijvoorbeeld in Spanje? Hoe verklaart u dit verschil?
De onderzoekers geven aan dat meer onderzoek nodig is om de verschillen te kunnen duiden. Ze vermoeden dat het relatieve verschil in terugbelrespons tussen Spanje en Nederland zou kunnen liggen in wat de onderzoekers «de culturalisering van het integratiedebat in Nederland» noemen, welke een stigmatisering van moslims en vrouwen met een hoofddoek met zich mee zou kunnen hebben gebracht, aldus de onderzoekers.3
Onderzoeken naar oorzaken en triggerfactoren van discriminatie, waaronder moslimdiscriminatie, laten zien dat vooroordelen en stereotypen belangrijke voorspellers zijn van discriminerend gedrag.4 Voor wat betreft Nederland weten we uit onderzoek van het SCP naar ervaren discriminatie dat voor 55 procent van de moslims, ook voor vrouwen met een hoofddoek, discriminatie helaas een alledaagse ervaring is.5
Deelt u de observatie dat dit onderzoek past binnen een bredere trend van toenemende moslimdiscriminatie in Nederland, zoals ook bleek uit onderzoek in Amsterdam?2
Het kabinet monitort jaarlijks de registratie van discriminatiecijfers en heeft, zoals vermeld in antwoord 3, het SCP in 2013 en 2020 onderzoek laten doen naar de mate en impact van ervaren discriminatie, waaronder bij moslims. Ondanks dat discriminatie voor veel moslims een alledaagse ervaring is, is het aantal meldingen van moslimdiscriminatie bij meldingsinstanties relatief laag. Over het algemeen is er door de jaren heen wel een stijgende lijn waar te nemen van het aantal meldingen van discriminatie op alle gronden. Dat blijkt uit de jaarlijkse rapporten met cijfers over discriminatie, die uw Kamer jaarlijks krijgt toegezonden.7 Het verhogen van de meldings- en aangiftebereidheid van discriminatie is onderdeel van de brede kabinetsaanpak van discriminatie en racisme, zoals aangegeven in het Nationaal Programma van de NCDR.8 Meldingen zijn nodig om het probleem inzichtelijk te maken en gericht beleid en interventies te kunnen ontwikkelen. Zo is in opdracht van het Ministerie van SZW een proeftuin «moslimdiscriminatie melden» vormgegeven, waaruit een handreiking voor gemeenten en gemeenschappen is ontwikkeld. Door discriminatie te melden geeft iemand blijk van het besef dat een norm wordt overschreden en dat er een plek is om dit te melden, zodat mogelijk consequenties volgen.
Daarnaast laat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een onderzoek uitvoeren naar het meldingsproces, om beter zicht te krijgen op waarom iemand zich wel of juist niet meldt.9
Onderzoek wijst uit dat vooroordelen en stereotypen de voornaamste onderliggende oorzaak zijn voor moslimdiscriminatie.10 Daarom zet het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, als onderdeel van de kabinetsbrede aanpak, in op preventie. Het ministerie biedt kennis en instrumenten die lokale overheden en sociaal professionals ondersteunen om gericht werk te maken van de aanpak van moslimdiscriminatie, onder andere door ontwikkeling van handreikingen voor gemeenten en onderzoek naar, verspreiding en implementatie van anti-discriminatie-interventies door het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS).
Deelt u de mening dat arbeidsmarktdiscriminatie verwerpelijk is, temeer omdat slachtoffers vaak niet weten waarom zij worden afgewezen laat staan bewijs hiervoor kunnen aandragen?
Uiteraard deel ik deze mening. Een ieder die zich in Nederland bevindt en wil deelnemen aan de arbeidsmarkt, dient daartoe gelijkwaardige kansen te krijgen. Het is onacceptabel dat mensen nog steeds op basis van niet ter zake doende (achtergrond)kenmerken minder kansen hebben op de arbeidsmarkt. Onduidelijkheid over de reden van afwijzing kan een afwijzing extra wrang maken, omdat dit de onzekerheid bij een sollicitant kan vergroten en een vermoeden van discriminatie, op basis van welke grond dan ook, kan blijven sluimeren.
Bent u van mening dat mensen die vermoeden te zijn gediscrimineerd in de sollicitatieprocedure voldoende handelingsmogelijkheden hebben om daar iets tegen te doen? Zo ja, kunt u die mogelijkheden schetsen? Zo nee, want kunt u doen om die mogelijkheden wel te bieden?
Bij vermoedens van discriminatie kan de sollicitant onder andere de lokale antidiscriminatievoorziening (ADV) inschakelen of een zaak starten bij het College voor de Rechten van de Mens of aangifte doen bij de politie. Echter is arbeidsmarktdiscriminatie vaak moeilijk te bewijzen. Dat maakt ook de drempel voor sollicitanten om tot melding over te gaan soms groot.
Met het wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie worden werkgevers verplicht om al proactief een werkwijze te implementeren waarin wordt aangetoond op welke wijze de werkgever en intermediair rekening houden met het tegengaan van ongelijke kansen bij werving en selectie. Het wetsvoorstel draagt eraan bij dat mensen worden beoordeeld op wat zij kunnen bijdragen aan de aangeboden functie en niet op niet ter zake doende (achtergrond)kenmerken. De behandeling van dit wetsvoorstel is aangehouden tot na toevoeging van een meldplicht voor discriminerende verzoeken van opdrachtgevers aan intermediairs via een nota van wijziging. Het advies van de Raad van State op deze nota van wijziging is recent ontvangen. Ik streef ernaar deze nota van wijziging op korte termijn (voor het einde van het jaar) met uw Kamer te delen, zodat de behandeling van dit wetsvoorstel vervolgd kan worden. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 al aangaf, ga ik ten aanzien van discriminatie van vrouwen met een hoofddoek een nadere verkenning starten.
Welke rol spelen de gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) in het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie? Hoe staat het in dat licht met de uitvoering van de motie Belhaj over onderzoek naar een andere inrichting van de ADV’s naar voorbeeld van het juridisch loket?3
Gemeentelijke ADV’s hebben als taak om inwoners bij te staan als zij discriminatie ervaren. ADV’s zijn lokaal dé instantie op het gebied van de aanpak van discriminatie. Het is daarom belangrijk dat ADV’s goed vindbaar zijn en melders goed geholpen worden. Echter blijft de algemene meldingsbereidheid achter. Jaarlijks krijgen de ADV’s gezamenlijk maar een paar duizend meldingen binnen, terwijl o.a. het onderzoek van SCP (Ervaren Discriminatie II) aantoont dat 27% van de Nederlanders discriminatie ervaart. Er loopt momenteel een uitgebreid onderzoek naar het meldproces door Movisie. Dit onderzoek zal inzicht bieden in de vraag waarom iemand wel of niet meldt en waar hij of zij tegen aan loopt bij het doen van een melding. Met deze inzichten kan het meldproces verbeterd worden. Zodra dat onderzoek is afgerond, wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten. De uitkomsten worden eind van het jaar verwacht. Een tweede onderzoek, ter uitvoering van de motie-Belhaj, moet aanbevelingen opleveren die ook bijdragen aan meer zichtbaarheid van de meldpunten die inwoners kunnen bijstaan, bijvoorbeeld als zij arbeidsmarktdiscriminatie ervaren. Het onderzoek is in oktober gestart en wordt uiterlijk begin 2023 verwacht.
Onderschrijft u de stelling van hoogleraar Robert Dur, dat er te weinig wordt gedaan om nieuwe methoden tegen arbeidsmarktdiscriminatie te testen? Zo ja, hoe kunt u daar verandering in brengen? Zo nee, welke methoden zijn volgens u effectief tegen arbeidsmarktdiscriminatie en hoe zet u die in?
Ik deel deze stelling in de zin dat zolang arbeidsmarktdiscriminatie bestaat, we altijd verder moeten denken aan het ontwikkelen van nieuwe methoden. Dit heeft mijn continue aandacht. Er zijn een groot aantal (grootschalige) experimenten en onderzoeken uitgevoerd gericht op het vergroten van het inzicht in effectieve interventies en gedragsverandering van werkgevers. Zo is dit jaar een veldexperiment naar anoniem solliciteren gedaan. Ook zijn in het kader van het programma VIA (Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt) in samenwerking met werkgevers verschillende pilots gedaan waarbij in veldexperimenten met groepjes werkgevers onderzoek is gedaan naar de effectiviteit van interventies gericht op o.a. het objectiveren van werving en selectie en verbeteren behoud en doorstroom. Verder is het onderzoek Stand der Wetenschap Arbeidsmarktdiscriminatie gedaan naar de belangrijkste werkzame interventies om arbeidsmarktdiscriminatie te verminderen en de diversiteit te vergroten tijdens werving en selectie. De resultaten van dit onderzoek zijn in een vervolgonderzoek voorgelegd aan werkgevers om zo een vertaalslag te maken van wetenschap naar de praktijk. Al deze effectieve instrumenten zal ik in 2023 omzetten naar een zogenoemde menukaart voor werkgevers, zodat zij op een overzichtelijke wijze kennis kunnen nemen van de bevindingen. Deze menukaart zal jaarlijks worden aangepast op basis van ervaringen uit de praktijk en aanvullende onderzoeken. Ik vind het belangrijk om continu in te blijven zetten op het vergroten van kennis en het delen van goede voorbeelden. Dit maakt ook onderdeel uit van het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2022–2025.
Hoe ver bent u met de uitvoering van de afspraak uit het coalitieakkoord van boetes en een meldplicht voor organisaties die zich schuldig maken aan discriminatie of racisme?
De meldplicht is ter advies aan de Raad van State aangeboden. Het advies is onlangs ontvangen. Het advies wordt nu bestudeerd en ik streef ernaar dit voor het einde van het jaar aan uw Kamer aan te kunnen bieden. Vervolgens kan de behandeling van het Wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie worden hernomen. Met dit wetsvoorstel worden werkgevers verplicht over een werkwijze te beschikken gericht op het bieden van gelijke kansen bij werving en selectie. De Nederlandse Arbeidsinspectie gaat hier toezicht op houden en kan, indien na een eis tot naleving nog steeds tekortkomingen worden gesignaleerd boetes opleggen.
Hoe ver bent u met de afspraak uit het coalitieakkoord dat organisaties die zich schuldig maken aan discriminatie of racisme worden uitgesloten van overheidssubsidies en de gunning van opdrachten? Klopt het dat deze maatregelen niet zijn opgenomen in het «Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2022–2025», en zo ja waarom niet?
Deze maatregelen zijn opgenomen in het Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme12. Zie pagina 41/42 en pagina 65/66 van het Nationaal Programma. Omdat dit een maatregel betreft gericht op de (Rijks)overheid, is deze maatregel opgenomen in het Nationaal Programma en niet in het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2022–2025.
Wat is uw reactie op de conclusies van de Inspectie Justitie en Veiligheid ten aanzien van de veiligheid en gezondheid van kinderen zonder ouders in Ter Apel?1, 2
De situatie in Ter Apel heeft zoals uw Kamer weet mijn uiterste aandacht en de situatie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) gaat mij daarbij bijzonder aan het hart. Voor amv geldt dat zij zoveel mogelijk in de gebruikelijke amv-opvang worden opgevangen. Binnen deze opvanglocaties is de overbezetting echter enorm en dit geldt bij uitstek voor Ter Apel waar de afgelopen maanden sprake is van een structurele bezetting van 200–250 amv, soms met een uitschieter naar boven de 300, terwijl er normaal gesproken plek is voor 55 amv. Daarnaast is de verblijfsduur normaal gesproken 4–5 dagen, maar deze loopt voor amv momenteel op tot zelfs 4 weken.
Als gevolg van deze enorme en structurele overbezetting hebben we de begeleiding van deze groep al langere tijd niet kunnen uitvoeren op de wijze die we wensen en die noodzakelijk is. Dit valt mij zeer zwaar omdat dit juist een bijzonder kwetsbare groep is die de juiste begeleiding en zorg nodig heeft vanaf het moment van aankomst. Er wordt de afgelopen maanden dan ook volop ingezet om de zorgen die de inspecties hebben aangekaart waar mogelijk aan te pakken. Dit gebeurt onder andere door extra beveiliging in te zetten, door maatregelen te nemen die bijdragen aan de verbetering van de hygiëne en door de maaltijden aan te passen. Het voornaamste middel om de situatie in Ter Apel voor amv per direct en structureel te verbeteren is echter het terugschroeven van de bezetting en de verblijfsduur.
In dit verband acht ik het positief dat Nidos een aantal amv tijdelijk elders opvangt. Gelet op de aanhoudende instroom is het huidige aanbod bij COA en de tijdelijke opvang bij Nidos echter niet voldoende. We kijken daarom ook naar structurele maatregelen. Zo is de inzet om ten behoeve van de kleinschalige opvang door Nidos onder andere op korte termijn per provincie 25–30 eengezinswoningen te realiseren voor amv met een status. Dit staat gelijk aan 1.400 opvangplekken. Dit kan relatief snel enige verlichting geven aan de COA amv-opvanglocaties waar statushouders verblijven waarmee de doorstroom vanuit Ter Apel ook weer op gang kan komen. Ook doet het COA op basis van actuele prognoses bij gemeenten een concrete uitvraag voor extra amv capaciteit. Daarnaast blijft de reguliere inzet op het realiseren van opvangplekken voor amv onverminderd doorgaan. Zo heeft het COA in de afgelopen zes maanden zo’n 900 opvangplekken voor amv weten te creëren. Een enorme hoeveelheid, maar zoals aangegeven is het lang niet genoeg.
Met de huidige instroom van 100 – 150 amv per week en de beperkte doorstroom is de verwachting dat de bezetting in de verschillende opvangvormen voor amv in de komende periode nóg verder toe zal nemen. Vóór 1 januari 2023 zijn er 1.700 extra amv-plekken nodig (1.000 bij het COA en 700 bij Nidos), om iedere minderjarige een bed te kunnen bieden. Vanwege deze acute noodzaak om meer opvangplekken te creëren heb ik in de Landelijke Regietafel van 5 oktober jl. nogmaals met klem opgeroepen om een bijdrage te leveren aan de amv opvang door middel van het beschikbaar stellen van voornoemde eengezinswoningen of door middel van het realiseren van een procesopvanglocatie voor amv (POA) waar 50–80 amv opgevangen kunnen worden gedurende hun asielprocedure. Deze oproep heb ik per brief aan alle gemeenten doen te komen. Alleen door zo spoedig mogelijk opvolging te geven aan deze oproep zal voorkomen kunnen worden dat deze kinderen buiten in de kou moeten slapen of door gemeenten gaan zwerven op zoek naar onderdak.
Kunt u een gedetailleerde opsomming geven van alle stappen die er sinds de mondelinge vragen van het lid Podt op 19 april 2022 («Kinderen in Ter Apel verwaarloosd»)3 zijn gezet om de situatie van deze kinderen in Ter Apel te verbeteren?
Zoals reeds gedeeld met uw Kamer in mijn brief van d.d. 21 april jl.4 zijn er interculturele coaches en straatcoaches ingezet ten behoeve van de mentale ondersteuning van de amv en om relevante signalen door te geven aan het amv-team. Ook is er een activiteitenaanbod vanuit onder andere stichting de Vrolijkheid en krijgen amv enkele uren per week Nederlandse les, vanaf december wordt dit uitgebreid met de start van een NT2-docent. Inmiddels is het zo dat daarnaast twee ochtenden per week sport activiteiten worden aangeboden onder leiding van een sportcoach. Daarnaast wordt er nu ook extra beveiliging ingezet die vrijwel continu over het terrein loopt om tijdig signalen op te vangen en daarop te acteren dan wel door te geven. Hiermee wordt beoogd veiligheidsrisico’s zoveel mogelijk in te perken. Ook wordt er sinds 12 september jl. gebruik gemaakt van een schoonmaakbedrijf om de gemeenschappelijke ruimtes in de woonunits van de jongeren dagelijks schoon te maken. Het was reeds voor het signaal van de inspecties de inzet om dit te realiseren, echter bleek het moeilijk voor bedrijven om te kunnen leveren. Hiernaast wordt in gesprekken met de gemeente en lokale partners bezien wat er nog meer kan gebeuren om een passend aanbod te creëren voor amv die langer in Ter Apel moeten verblijven.
De werkdruk onder de jeugdbeschermers van Nidos en in het bijzonder de jeugdbeschermers werkzaam in Ter Apel is hoog. Het is daarbij belangrijk te benoemen dat Ter Apel een aanmeld- en doorstroomlocatie is en de rol van de jeugdbeschermers in Ter Apel daarom een andere is dan de rol van de jeugdbeschermers die voogdij-begeleiding bieden op de POA’s elders in het land. In de huidige context verblijven jongeren langer dan gebruikelijk in Ter Apel. Nidos anticipeert op (de aanhoudende) toename van het aantal amv dat in Ter Apel verblijft door nieuwe jeugdbeschermers te werven. Echter lukt het vanwege de krapte op de arbeidsmarkt niet (tijdig) om de openstaande vacatures op te vullen. Hierdoor kampt het team van jeugdbeschermers in Ter Apel al geruime tijd met een personeelstekort.
Naast deze inzet op het verbeteren van de omstandigheden en begeleiding in Ter Apel zijn er ook verschillende stappen genomen om de bezetting aldaar te verlagen. Zo zijn er begin mei kansrijke amv vervroegd doorgeplaatst naar Nidos opvanglocaties om daarmee de druk op Ter Apel te verlichten. Dit bleek echter onvoldoende vanwege de aanhoudende instroom en daarom is er voor gekozen om 17,5-jarige amv vervroegd door te plaatsen naar reguliere azc’s. Een noodmaatregel waarvan Nidos heeft aangegeven dat daarmee de uitvoering van haar wettelijke taak bemoeilijkt wordt. Hierover is uw Kamer per brief d.d. 2 augustus jl. geïnformeerd.5 Inmiddels is het ook noodzakelijk gebleken om 17,5-jarige amv op het moment van aanmelding door te plaatsen vanuit Ter Apel om de situatie aldaar beheersbaar te houden. Deze maatregel valt mij en het COA zo mogelijk nog zwaarder dan de eerdere maatregelen om 17,5-jarige amv door te plaatsen omdat dit amv betreft die nog heel kort in Nederland zijn. Gelet op het gebrek aan alternatieven om acute verlichting te bieden aan Ter Apel is deze maatregel helaas toch nodig geweest. De Inspectie Justitie en Veiligheid is over deze maatregel geïnformeerd.
Ook is er gebruik gemaakt van noodopvang en zelfs ook crisisnoodopvanglocaties om de opvang in Ter Apel beheersbaar te kunnen houden. Hoewel er COA-begeleiding aanwezig is op de crisisnoodopvanglocaties acht ik het zeer betreurenswaardig dat deze maatregel aangewend moest worden.
Om de druk op Ter Apel verder te verlichten heeft Nidos tijdelijke opvangplekken beschikbaar gesteld voor 150 amv.
Ten slotte zal het COA de komende periode de volgende maatregelen treffen om amv op te kunnen blijven vangen en de veiligheid en leefbaarheid op amv-locaties te kunnen blijven waarborgen:
Zoals ook aangegeven onder antwoord 1 is al deze inzet echter onvoldoende en blijft de enige duurzame en structurele oplossing het realiseren van meer opvangplekken voor amv. Ik blijf daar vanuit mijn rol de benodigde bestuurlijke druk op uitoefenen en aandacht voor vragen. Zo heb ik als onderdeel van de bestuurlijke afspraken van 26 augustus jl. aangekondigd dat er structureel 40 miljoen vrij gemaakt zal worden voor de verlengde opvang en begeleiding voor ex-amv met een status. Gemeenten hebben in het verleden het signaal afgegeven dat de intensieve zorg en begeleiding van ex-amv met een status een grote (financiële) druk op jongerenhuisvesting en op sociale voorzieningen legt voor hen. Dit is voor verschillende gemeenten aanleiding geweest om terughoudend te zijn in het realiseren van nieuwe opvangplekken voor amv. Nu de verlengde opvang en begeleiding voor ex-amv met een status geregeld wordt, vertrouw ik er echter op dat gemeenten zich volledig zullen inzetten op dit vlak.
Kunt u per stap aangeven wat er wel en niet is gelukt en wat bij elke stap de oorzaak hiervan was (naast het ontbreken van voldoende opvangplekken)?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met de stelling eens dat, zelfs bij het ontbreken van opvangplaatsen voor deze kinderen, het onaanvaardbaar is dat kinderen te weinig begeleiding en toezicht krijgen? Kunt u toelichten waarom het niet is gelukt aan deze basis te voldoen?
Ik ben het met u eens dat deze kwetsbare doelgroep de juiste begeleiding en toezicht behoort te krijgen. De inzet van zowel het COA als Nidos is daar dan ook volledig op gericht. Helaas geldt voor beide organisaties dat het in de huidige arbeidsmarkt een uitdaging is om voldoende gekwalificeerd personeel te kunnen werven. Binnen de mogelijkheden die er bestaan doen zowel het COA als Nidos echter alles wat ze kunnen om de amv op Ter Apel van de benodigde begeleiding en toezicht te voorzien. Bij de andere poa’s van het COA geldt dat het tot op heden is gelukt om een team te formeren dat de begeleiding en opvang verzorgt, al staat de kwaliteit door personeelstekorten, zoals ook genoemd in mijn antwoorden op vraag 2 en 3, overal wel onder druk.
Daarnaast is de instroom fors, de doorstroom beperkt en loopt daarmee de bezetting steeds verder op. Voornaamste is daarom dat de amv-opvang capaciteit landelijk moet toenemen. Indien dit gerealiseerd kan worden zal er vanuit Ter Apel sneller doorstroom plaats kunnen vinden en zal de verblijfsduur van jongeren in Ter Apel afnemen en uiteindelijk terugkeren tot enkele dagen, conform het opvangmodel. Onder deze omstandigheden zijn begeleiders in staat om begeleiding conform de standaarden te bieden en zicht te hebben en houden op de jongeren die in Ter Apel verblijven.
Was u op de hoogte van het feit dat er onder de 213 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (AMVs) in Ter Apel negentien kinderen waren van veertien jaar en jonger? Zo ja, waarom zijn niet in ieder geval deze kinderen op een andere plek opgevangen – of in een pleeggezin zoals gebruikelijk op deze leeftijd? Zo nee, hoe is het mogelijk dat dit onbekend was, terwijl de inspectie dit wel kon constateren?
Het was inderdaad bekend dat er amv van onder de 15 jaar verblijven op Ter Apel, op dit moment zijn nog niet alle amv van onder de 15 geplaatst. Van de groep waar de inspectie naar verwijst verblijven er nog ca. 5 op Ter Apel.
Ik acht het in deze context van belang te noemen dat nagenoeg alle amv van onder de 15 jaar conform het amv-opvangmodel worden opgevangen in opvanggezinnen van Nidos. Het is daarbij, ook onder normale omstandigheden, niet ongebruikelijk dat een enkeling tijdelijk op Ter Apel verblijft. Dit kan er in gelegen zijn dat er enige twijfel is over de gestelde leeftijd van de amv of omdat deze amv moeilijk plaatsbaar is bij een opvanggezin. In dergelijke gevallen wordt er gekeken naar passende alternatieven in overleg tussen het Nidos en COA. Zo zijn er op dit moment twee kleinschalige locaties specifiek ingericht om 13- en 14-jarigen op te vangen die niet in een opvanggezin opgevangen kunnen worden. Deze locaties zitten ook vol en daarom kan de doorstroom vanuit Ter Apel naar deze locaties niet altijd plaatsvinden.
Naast voornoemde redenen is het inmiddels ook zo dat bij de opvanggezinnen de druk begint op te lopen wat betreft de beschikbare capaciteit. Dit heeft niet tot gevolg dat er in het geheel niet meer geplaatst kan worden, maar wel dat het langer duurt, dat de matching door gebrek aan keuze moeilijker verloopt, dat bepaalde groepen (13 en 14-jarige Syriërs) moeilijker te plaatsen zijn en dat dat schakelgezinnen rondom Ter Apel vol komen te zitten.
Hoewel Nidos er alles aan doet om deze jongeren te plaatsen in opvanggezinnen kan echter niet voorkomen worden dat er momenteel toch enkele amv van onder de 15 jaar langere tijd in Ter Apel verblijven. Het aantal amv van jonger dan 15 jaar dat langere tijd in Ter Apel verblijft is verhoudingsgewijs weliswaar niet hoger dan het gebruikelijke aandeel, echter is het totale aantal dat wordt genoemd door de inspecties reden tot zorg. Om hier een oplossing voor te vinden zullen COA en Nidos het gesprek voeren over additionele (kleinschalige) groepsopvang voor amv onder de 15 jaar die niet geplaatst kunnen worden. De mate waarin dit op korte termijn zal lukken is zoals u begrijpt afhankelijk van de locaties die beschikbaar komen en de werving van gekwalificeerd personeel. Ook zal Nidos aanvullende schakelcapaciteit inzetten rondom Ter Apel waardoor verstopping van schakelgezinnen niet meer leidt tot overnachting in Ter Apel en er iets meer matchingstijd is voor moeilijker plaatsbare amv van onder de 15 jaar. Ten slotte zet Nidos een wervingsproject in voor de komende 6 maanden, om de werving van nieuwe gezinnen te ondersteunen en specifiek op gezinnen voor moeilijker plaatsbare groepen in te zetten.
Wat is de huidige situatie in Ter Apel ten aanzien van AMVs: hoeveel AMVs verblijven er op het moment dat deze vragen zijn ingediend en hoeveel begeleiders zijn verantwoordelijk voor deze kinderen? Is dit een acceptabele verhouding die maakt dat de kinderen voldoende veilig en begeleid zijn?
Op het moment van indiening (19 september jl.) verbleven er ca. 240 amv in Ter Apel. Op dat moment waren er 39 begeleiders voor de 24/7 begeleiding. Dit is zowel volgens het COA als mijzelf onvoldoende capaciteit en het COA is de afgelopen maanden continu bezig geweest met het werven van personeel. Vanwege de bestaande krapte op de arbeidsmarkt is het echter niet mogelijk om de benodigde begeleiders te werven.
Zijn alle kinderen recent gezien door een arts en krijgen zij (zoals toegezegd in het mondelinge vragenuur van 19 april) een vorm van onderwijs en dagbesteding aangeboden? Zo nee, wanneer is dat wel het geval?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vragen 2 en 3 is er een vorm van taalonderwijs en dagbesteding aanwezig. De kinderen worden op dag twee van hun verblijf altijd gezien door een arts van de GZA, in geval van klachten kunnen ze daarna altijd op het spreekuur van de GZA terecht, ook voor een eventuele doorverwijzing naar specialistische zorg.
Hoeveel kinderen zijn er sinds begin september vanuit Ter Apel geëvacueerd door Nidos en wat is de situatie van deze kinderen? Hebben zij voldoende begeleiding en toegang tot onderwijs, dagbesteding en medische zorg?
Er zijn sinds begin september 150 amv uitgeplaatst door Nidos verdeeld over drie locaties. Op al deze locaties is er voldoende toegang tot onderwijs, dagbesteding en medische zorg. Deze opvang locaties zijn opgezet door ervaren contractpartners van Nidos en zij werken met ervaren medewerkers en daarnaast met zoveel mogelijk dezelfde ZZP-ers zodat de amv gedurende de periode dat zij daar worden opgevangen een vast team zien door wie zij worden begeleid.
Wat is de situatie van de negentien jongeren van veertien jaar en jonger? Zijn zij inmiddels geplaatst in een pleeggezin? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat wordt er de komende tijd gedaan – naast de inzet op voldoende opvangplaatsen zoals toegezegd tijdens het asieldebat van 8 september 2022 – om de situatie van AMVs in Ter Apel en op noodopvanglocaties te verbeteren? Wordt daarbij specifiek gekeken naar voldoende begeleiding, veiligheid, medische (en zo nodig psychische) zorg, onderwijs en dagbesteding?
Er is op alle locaties aandacht voor het welzijn van het kind in alle opzichten. Dat betekent dat in samenspraak met partners de toegang tot zorg en onderwijs geregeld wordt. Alleen het onderwijs op de locatie Ter Apel is niet standaard, aangezien amv normaal gesproken daar maximaal vijf dagen verblijven. Vanaf 1 december zal er daarom voor 32 uur per week een NT2 docent op de locatie aanwezig zijn. Daarnaast zijn zoals hierboven aangegeven diverse extra maatregelen genomen op de locatie Ter Apel. Tegelijkertijd geldt voor alle locaties dat de druk hoog is en de personele bezetting niet ruim, hetgeen bij een hoge bezetting tot beperkingen leidt.
Is er een standaard voor het aantal begeleiders op een groep kinderen? Zo ja, welke is dit? Mogen we er vanuit gaan dat er vanaf nu voldoende begeleiders zullen zijn die kunnen zorgen voor het welzijn en veiligheid van deze kinderen?
Op een poa waar 50 amv wordt ingezet is het gebruikelijk dat er 21 fte aan begeleiders wordt ingezet. In geval dat er 80 worden opgevangen is dat 23 fte. Daarnaast worden deze medewerkers ondersteund door gedragsdeskundigen. Uiteraard is het de inzet om te allen tijde voldoende begeleiders aanwezig te hebben echter is het vanwege de huidige krapte op de arbeidsmarkt niet altijd mogelijk om gekwalificeerd personeel te werven.
Kunt u bevestigen dat de uitwerking van de nareismaatregel voor AMVs, ook al is hun uitgangspositie op de woningmarkt anders dan die voor reguliere statushouders, in de uitvoering niet zal leiden tot een grotere vertraging?
De maatregel is in beginsel ook van toepassing op amv. Het streven is dat de andere positie op de woningmarkt daarbij geen invloed heeft op de doorlooptijd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat asiel op 19 oktober?
Ja.
Het recent uitgebrachte VN rapport over de mensenrechtenschendingen jegens de Oeigoeren in Xinjiang. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het rapport van de Verenigde Naties (VN) over de mensenrechtenschendingen in Xinjiang dat woensdag 31 augustus jl. is uitgebracht?1
Ja
Heeft u kennisgenomen van het gegeven dat dit VN-rapport bevestigt wat al sinds 2018 wordt onderzocht, te weten dat in de regio van Xinjiang ernstige mensenrechtenschendingen en inhumane handelingen plaatsvinden zoals gedwongen arbeid, gedwongen abortus en stelselmatig seksueel misbruik, en wat is uw oordeel hierover?
Het rapport bevestigt onze eerdere zorgen over ernstige mensenrechtenschendingen tegen de Oeigoeren. Naast de schendingen genoemd in de vraag is er volgens het rapport mogelijk sprake van misdrijven tegen de menselijkheid in Xinjiang. Het Chinese beleid zou hebben geleid tot dwangarbeid, marteling, mishandeling, seksueel geweld, schending van reproductierechten en arbitraire vrijheidsbeperking op grote schaal, met schattingen dat het meer dan 1 miljoen gedetineerde leden van Oeigoerse en andere Moslim gemeenschappen in Xinjiang betreft. Ook spreekt het rapport over transnationale repressie en de intimidatie van de Oeigoerse diaspora. Ons oordeel is dat dit VN-rapport geloofwaardig is en daarom serieus dient te worden genomen en opvolging verdient.
Kunt u aangeven of dit onderzoek het Nederlandse standpunt ten opzichte van deze situatie heeft veranderd? Zo ja, hoe?
Het standpunt van Nederland is onveranderd. Nederland steunt de aanbevelingen van OHCHR en spoort China aan de arbitrair opgesloten individuen vrij te laten, intimidatie en vergelding jegens Oeigoeren en andere Moslimminderheden in het buitenland onmiddellijk stop te zetten, het repressieve beleid in Xinjiang te beëindigen en de individuen verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen aansprakelijk te houden.
Deelt u de mening dat deze mensenrechtenschendingen zeer verwerpelijk zijn en dat de uitkomsten van dit VN-rapport, afkomstig van het hoogste internationale orgaan voor de waarborging van mensenrechten, niet ondermijnd mogen worden?
Deze mening delen wij.
Kunt u aangeven welk percentage van de totale handel tussen Nederland en China plaatsvindt met bedrijven die gevestigd zijn in Xinjiang?
Volgens gegevens uit het Chinese douane platform was de waarde van de import en export tussen Nederland en Xinjiang in 2021 ruim 108 miljoen USD.
Het aandeel van de totale handel tussen Nederland en Xinjiang in 2022 t/m juli bedraagt 52,9 miljoen USD. De totale waarde van de bilaterale handelsrelatie met China in 2021 was ongeveer 73 miljard euro. Dat betekent dat het percentage van de totale handel tussen Nederland en China met bedrijven die gevestigd zijn in Xinjiang neerkomt op minder dan 1 procent.
Bent u bekend met het feit dat de Verenigde Staten wettelijk de import van alle goederen uit Xinjiang verbieden en dat Duitsland bedrijven wettelijk zal verplichten te voorkomen dat ergens in de toeleveringsketen dwangarbeid zit?2
Ja, ik ben bekend met de wetgeving van de Verenigde Staten gericht op goederen gemaakt met dwangarbeid en de Duitse wet voor toeleveringsketens.
Deelt u de opvatting dat dergelijke wettelijke sancties nastrevenswaardig zijn, zeker met het oog op de aanbeveling uit het rapport om zoveel mogelijk maatregelen te treffen om mensenrechten binnen de handelsketen te waarborgen?
In de Verenigde Staten betreft het een importverbod voor goederen gemaakt met dwangarbeid. In Duitsland gaat het om wetgeving op gepaste zorgvuldigheid die bedrijven verplicht risico’s voor mensenrechten – waaronder dwangarbeid –, arbeidsomstandigheden en milieu in kaart te brengen en aan te pakken.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen. In lijn met het coalitieakkoord 2021–2025 bevordert het kabinet in de EU IMVO-wetgeving en voert het nationale IMVO-wetgeving in. Net als de Duitse wet zal zowel het Europese voorstel voor een richtlijn op het gebied van IMVO (CSDDD), dat op 23 februari 2022 werd gepresenteerd, als de nationale wetgeving in voorbereiding, bedrijven verplichten tot gepaste zorgvuldigheid op gebied van risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, inclusief gedwongen arbeid.
Bent u bereid ten gevolge van dit rapport handelsmaatregelen te treffen jegens China voor handel afkomstig uit deze regio? Zo nee, kunt u uitleggen waarom voor een andere koers gekozen wordt dan eerdergenoemde landen?
Handelsbeleid is een gemeenschappelijke bevoegdheid van de Europese Unie. Nederland kan als EU-lidstaat niet zelfstandig een handelsmaatregel introduceren.
De Europese Commissie publiceerde op 14 september jl. een wetgevend voorstel tegen dwangarbeid. Dit voorstel komt neer op een verbod op het op de Europese markt brengen en de uitvoer van producten die vervaardigd zijn met dwangarbeid. Het kabinet heeft zijn positie en inzet op dit voorstel via een BNC-fiche onlangs met uw Kamer gedeeld. Dwangarbeid doet grove afbreuk aan de waardigheid van mensen, het is onacceptabel dat er wereldwijd zoveel mensen te maken hebben met dwangarbeid. Het voorstel voor de verordening kan een belangrijke bijdrage zijn aan het aanpakken van deze misstanden.
De Duitse wet is geen handelsmaatregel, evenmin als de concept-CSDDD en nationale wetgeving in voorbereiding. Dit zijn wettelijke maatregelen die zien op ketenverantwoordelijkheid voor bedrijven.
Hoe verhouden de conclusies van dit rapport zich tot het feit dat in de Beleidsnotitie «Doen Waar Nederland Goed in is» China juist als een van de focuslanden voor internationale handel wordt genoemd? Bent u het eens met het feit dat met een land dat structureel mensenrechten schendt, volgens de uitgangspunten van de nota («Nederland kiest voor het beschermen van mensenrechten en westerse waarden») juist minder, in plaats van meer handel gedreven zou moeten worden?
De relatie van Nederland en de EU met China is «open waar het kan, beschermen waar het moet». Dit houdt in dit geval in dat handeldrijven met China mogelijk is, maar we tegelijkertijd terdege rekening houden met de risico’s hiervan. China is een belangrijke partner op handelsgebied, onze handelsrelatie omvatte meer dan 73 miljard euro in 2021. Bovendien is samenwerking met China bijvoorbeeld noodzakelijk om de energietransitie waar te maken, vanwege zijn grote rol in de betreffende waardeketens. Een ambitieuze inzet op de energietransitie is cruciaal om de wereldwijde klimaatagenda binnen bereik te houden en er liggen bovendien voor Nederlandse bedrijven veel kansen in de Chinese markt.
Uiteraard heeft het kabinet ook oog voor de problematische kant van de handelsbetrekkingen, waaronder m.b.t. mensenrechten. Nederland veroordeelt het schenden van mensenrechten in alle gevallen en vraagt hier doorlopend aandacht voor. Daar waar handel afbreuk aan mensenrechten zou doen, dienen passende maatregelen genomen te worden, in eerste instantie door bedrijven zelf, en waar opportuun door de overheid. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen. In lijn met het coalitieakkoord 2021–2025 bevordert het kabinet in de EU IMVO-wetgeving en voert het nationale IMVO-wetgeving in. Ook wordt bedrijven hulp geboden bij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, bijvoorbeeld via het IMVO-steunpunt en via de sectorale samenwerking. Het kabinet verwacht dat door deze mix van maatregelen bevorderd wordt dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid in hun waardeketens toepassen en misstanden in hun internationale waardeketens identificeren, aanpakken en voorkomen. Daarnaast zal, zoals in het antwoord op vraag 8 toegelicht, de kabinetsappreciatie van de door de Europese Commissie voorgestelde verordening met betrekking tot een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten aan uw Kamer toekomen. De handelsrelatie met China biedt voorts ook mogelijkheden om de dialoog over mensenrechtenschendingen aan te gaan.
Tevens heeft het kabinet toenemende aandacht voor risico’s van strategische afhankelijkheden van derde landen, waaronder China. Het kabinet mitigeert de risico’s hiervan o.a. via inzet op diversificatie. Voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken gaat uw Kamer een brief toe over open strategische autonomie, waarin onder andere wordt ingegaan op de motie voor het oprichten van een interdepartementale taskforce strategische afhankelijkheden (Motie Brekelmans en Mulder, 35 925, nr. 97)
Kunt u aangeven op welke manieren Nederland van plan is bij te dragen aan de opvolging van dit rapport door de VN Mensenrechtenraad, om te zorgen dat dit rapport niet in een la verdwijnt nu de ambtstermijn van Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Bachelet, is verlopen?
Nederland heeft tijdens de huidige sessie van de VN Mensenrechtenraad in de nationale item 2 en item 4 verklaringen China opgeroepen zich te houden aan zijn mensenrechtenverplichtingen. Tevens heeft Nederland de OHCHR opgeroepen het rapport en de situatie in Xinjiang met voorrang te bespreken in de VN Mensenrechtenraad. Daarnaast steunt NL een procedurele resolutie om China op de agenda te krijgen van de volgende Mensenrechtenraad.
Het annuleren van Europride |
|
Kati Piri (PvdA), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Servische regering het Europride evenement dat tussen 12 en 18 september zou plaatsvinden annuleert vanwege mogelijke extreemrechtse tegendemonstraties en vanwege economische problemen in het land en spanningen met Kosovo?1
Ik ben bekend met de berichten over mogelijke annulering.
Deelt u de mening dat de Servische regering conform mensenrechtenverdragen juist ruimte moet bieden voor demonstraties en demonstranten tegen geweld dient te beschermen?
Ja. Vrijheid van vereniging en vergadering zijn universele mensenrechten en een belangrijke voorwaarde voor een gezond functionerende democratie. De Servische overheid was ruimschoots van tevoren op de hoogte van de organisatie van Europride in Belgrado. Het land heeft in 2019 het besluit genomen om als eerste land in de Balkan-regio de organisatie van de Europride te ondersteunen. De Servische overheid toonde hiermee dat de bescherming van gelijke rechten voor LHBTIQ+ personen op de agenda staat.
Met het hosten van de evenementen rondom Europride en de verwachte toestroom van vele duizenden (internationale) bezoekers heeft Servië ook de verantwoordelijkheid aanvaard voor de bescherming en veiligheid van de deelnemers aan Europride, wanneer mogelijke veiligheidsrisico’s zich voordoen. Het recht op vrijheid van vereniging en vergadering dient ook onder uitdagende omstandigheden gehandhaafd te worden.
Deelt u de mening dat juist van een kandidaat-lidstaat van de Europese Unie verwacht mag worden dat zij een evenement als Europride toestaat en beschermt tegen intimidatie en geweld?
Ja. Het bevorderen van gelijke rechten voor iedereen en het recht van vereniging en vergadering zijn kernelementen die aan de orde komen in de toetredingsonderhandelingen met Servië en andere kandidaat-lidstaten van de EU. Beide rechten zijn onderdeel van het Fundamentals Cluster; het cluster waar alle hervormingen op het gebied van mensenrechten en de rechtsstaat aan de orde komen. Zoals gesteld in de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 20212 is het kabinet van mening dat van Servië meer verwacht wordt op het terrein van de rechtsstaat en fundamentele rechten.
Klopt het dat andere landen zoals Zweden en Tsjechië al openlijk afwijzend hebben gereageerd op het Servische besluit?
Internationaal is de afgelopen dagen breed gereageerd op de ontwikkelingen rondom Europride. Diverse landen, waaronder de Verenigde Staten, Zweden, Denemarken, Italië, Nederland maar ook de VN, de EU en de Raad van Europa hebben zich publiekelijk uitgesproken over de berichtgeving.
Bent u bereid ook namens Nederland afkeuring van het besluit aan Servië kenbaar te maken en erop aan te dringen dat Europride alsnog door kan gaan in Servië?
Nederland heeft sinds de berichtgeving over Europride nauw overleg gevoerd met maatschappelijke partners in Servië, met de EU en met gelijkgezinde landen over mogelijke handelingsopties voor zowel voor als achter de schermen. Op 29 augustus heeft Nederland, als co-voorzitter van een werkgroep binnen de Equal Rights Coalition, Europride geagendeerd en samen met gelijkgezinde landen besloten tot informatie-uitwisseling en gezamenlijk optreden.
De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur heeft op 2 september het onderwerp geagendeerd bij haar Europese collega-mensenrechtenambassadeurs en de Italiaanse LHBTIQ+ gezant. Zij heeft samen met haar collega’s de Servische autoriteiten opgeroepen om Europride doorgang te laten vinden zoals gepland en om het recht op vrije vereniging en vergadering te respecteren.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat deze actie van de Servische regering meegewogen wordt bij de eerstkomende beoordeling van het land in het EU-toetredingstraject, indien Europride niet alsnog onder adequate politiebescherming door kan gaan?
De Europese Commissie volgt de ontwikkelingen t.a.v. Europride op de voet en zal hierover naar verwachting ook rapporteren in het jaarlijkse voortgangsrapport van de Commissie dat in oktober wordt gepresenteerd (uitbreidingspakket 2022). Het kabinet zal hier op aandringen en zal zoals gebruikelijk de belangrijkste zorgen op het gebied van rechtsstaat en mensenrechten adresseren in de kabinetsappreciatie van dit voortgangsrapport.
Kunt u gezien de korte termijn waarop Europride zou plaatsvinden deze vragen binnen één week beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Een journalist die jarenlang gevolgd wordt door de AIVD |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Begrijpt u dat journalisten zich zorgen maken over het feit dat zij op indringende wijze worden gevolgd door de AIVD, waardoor zij hun werk niet in vrijheid kunnen uitvoeren? Kunt u hier uitgebreid op reflecteren?1, 2
Ik begrijp goed dat journalisten zich kunnen afvragen of zij onder de aandacht staan of hebben gestaan van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Ik kan mij ook verplaatsen in zorgen over de integriteit van bronbescherming. Het beschermen van journalistieke bronnen is een zwaarwegend belang dat de overheid in het belang van een goed functionerende democratische rechtsorde in vergaande mate dient te respecteren. Ik licht in de beantwoording van deze vragen graag toe hoe dit is geborgd in het werk van de AIVD.
Persvrijheid is, net als persveiligheid, essentieel voor onze democratische rechtsorde. Een journalist moet altijd onafhankelijk en onbelemmerd kunnen werken. Ik realiseer mij terdege dat het recht op bronbescherming hierbij een onmisbaar element is. Ook bronnen van journalisten dienen vrij en veilig te zijn, en hun identiteit beschermd te worden. Juist de laatste jaren staat ook in Nederland de vrijheid en veiligheid van de pers onder druk. Vandaar dat het kabinet maatregelen neemt om persvrijheid beter te beschermen en persveiligheid te versterken.
Kunt u aangeven of het staande praktijk is dat (onderzoeks-)journalisten worden gevolgd door de inlichtingendienst?
Van «volgen» (te weten: het doen van onderzoek door de AIVD met inzet van bijzondere bevoegdheden) van journalisten is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. De AIVD kan een journalist onderzoeken indien daar zwaarwegende redenen voor zijn. Dit wordt onderbouwd en getoetst conform de regels van de Wiv2017. Indien de AIVD voornemens is om bijzondere bevoegdheden in te zetten zijn er – vanwege het zwaarwegend belang van bronbescherming – in geval van journalisten extra waarborgen ingebouwd. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Erkent u dat een journalist voor het uitvoeren van het werk zoals het beschermen van bronnen, ervan uit moet kunnen gaan dat de inlichtingendienst niet volgt wat iemands handelingen en wat diens contacten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beschermen van journalistieke bronnen is van groot belang voor een goed functionerende democratische rechtsorde. Journalisten zijn echter niet uitgesloten van onderzoek door de AIVD, er kan immers een zwaarwegende reden zijn dit onderzoek te doen. Gezien het belang van de bescherming van de bronnen van journalisten worden aan een dergelijk onderzoek en de inzet daarbij van bijzondere bevoegdheden zware eisen gesteld. Dat belang, in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vastgesteld, heeft er toe geleid dat in de Wiv2017 zware procedurele eisen zijn gesteld aan onderzoek naar journalisten waarbij mogelijk gegevens van hun bronnen worden verworven. Voor de inzet van een bijzondere bevoegdheid is toestemming van de rechtbank Den Haag vereist en is de toestemmingstermijn beperkt tot 4 weken (met de mogelijkheid van verlenging). Ook vindt er bij journalisten een zwaardere proportionaliteitstoets plaats.
Ik licht deze extra waarborgen opgenomen in de Wiv2017 nader toe:
Erkent u tevens dat het een grove schending van de vrije pers en nieuwsgaring is dat de inlichtingendienst (AIVD en diens voorganger BVD) een dossier bijhoudt van een journalist? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan in deze beantwoording niet ingaan op een individuele casus. Wel kan ik u in algemene zin aangeven wat een persoon die een inzageverzoek doet verstrekt kan krijgen en wat dit betekent.
In geval van een inzageverzoek in eigen persoonsgegevens krijgt de aanvrager – indien er informatie wordt aangetroffen in het archief en voor zover dat verstrekt mag worden volgens de Wiv2017 – informatie waarin de persoonsgegevens van de aanvrager voorkomen. Deze documenten worden gebundeld aangeboden als inzagedossier. Het bestaan van deze documenten en het bundelen hiervan ten behoeve van een inzageverzoek betekenen niet dat de aanvrager voor de AIVD heeft gewerkt (bijvoorbeeld als informant) of onderwerp van onderzoek is geweest.
Het is mogelijk dat de persoonsgegevens van een (onderzoeks)journalist voorkomen in de systemen van de AIVD. Dit voorkomen van iemands naam in de systemen van de AIVD kan uiteenlopende redenen hebben. Bijvoorbeeld wanneer iemand onderzoek doet naar een onderwerp dat ook door de AIVD wordt onderzocht, of wanneer iemands naam in mediaberichtgeving wordt genoemd die door de AIVD wordt verwerkt. Dit betekent niet dat de journalist van wie de naam voorkomt in de systemen van de AIVD zelf onderwerp is van onderzoek door de AIVD. Ik geef u nog twee voorbeelden. Een journalist kan worden genoemd door een persoon die wel onderwerp is van onderzoek, tijdens een telefoongesprek dat door de dienst wordt afgetapt. Ten tweede kan de AIVD kennis nemen van publicaties van een journalist en de publicaties opslaan in de eigen systemen wanneer deze relevante informatie bevatten over een persoon, groep of fenomeen waar de AIVD onderzoek naar doet.
Klopt het dat de betreffende journalist, namelijk Stella Braam, in 1986 in het vizier van de inlichtingendienst is gekomen door een naamgenoot die de anti-apartheidsbeweging in Nederland oprichtte?
Ik kan in deze beantwoording niet ingaan op een individuele casus.
Kunt u aangeven welke gronden de BVD in 1986 had om iemand die apartheid wilde bestrijden als gevaar voor de staatsveiligheid te beschouwen? Hoe kwam de weging tot dit oordeel tot stand?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke redenen er kunnen zijn om een staatsburger te volgen of aan onderzoek te onderwerpen omwille van een familieband? Beseft de inlichtingendienst afdoende dat het zijn van familie op zich niets zegt over iemands beweegredenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het hebben van een familieband is op zichzelf beschouwd geen reden en onvoldoende proportioneel voor onderzoek door de AIVD.
Wat zijn precies de gronden waarop een journalist gevolgd kan worden door de inlichtingendienst? Kunt u een limitatieve lijst verstrekken?
De AIVD maakt in haar wettelijke taakopdracht (beschreven in artikel 8 van de Wiv2017) geen onderscheid naar personen of beroepsgroep. Leidend is of er een ernstig vermoeden is dat personen een gevaar vormen voor het voorbestaan van de democratische rechtsorde danwel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Er gelden voor het door de AIVD in onderzoek nemen van journalisten de nodige extra waarborgen. Zie voor de verzwaarde proportionaliteitstoets en de bijzondere toestemmingsprocedure het antwoord op vraag 3.
Wie toetst of het volgen van een journalist mag? Kunt u de procedure uiteenzetten, zowel bij de start, als bij het blijven volgen van een journalist?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het wenselijk is als de AIVD uiterste terughoudendheid betracht om journalisten te volgen en dat zij dit altijd zo kort mogelijk doet, mocht zij dit nodig achten? Zo ja, wie houdt hier toezicht op? Zo nee, waarom niet?
De AIVD betracht uiterste terughoudendheid bij het in onderzoek nemen van journalisten. Indien van een onderzoek sprake is doet de AIVD dit zo kort mogelijk. Vanwege de bijzondere status van de beroepsgroep journalisten en het belang van de bescherming van journalistieke bronnen zijn er tevens, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, extra waarborgen ingebouwd. De CTIVD houdt hierop toezicht, zoals blijkt uit hun toezichtsrapport nr. 52. Zie ook mijn antwoord op vraag 19.
Vindt u het tevens wenselijk dat als journalisten voor een (langere of kortere) tijd gevolgd zijn, dat zij hierover dan actief worden geïnformeerd door de dienst – opdat zij bijvoorbeeld kunnen inschatten of en zo ja hoe hun bronnen gevaar liepen of lopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij zijn onderzoeken mag de AIVD gebruik maken van zogenoemde bijzondere bevoegdheden. Hieronder wordt onder meer begrepen het openen van brieven, het aftappen van telefoongesprekken en het binnentreden van een woning. Omdat het uitoefenen van deze bijzondere bevoegdheden een inbreuk betekent op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene, bepaalt artikel 59 van de Wiv2017 dat vijf jaar nadat de bijzondere bevoegdheid is uitgeoefend, ten aanzien van de hierboven genoemde bevoegdheden moet worden onderzocht of de betrokkene daarover kan worden geïnformeerd. Dit is (nog) niet mogelijk als gegevens van belang zijn voor een lopend onderzoek of als bronnen, werkwijzen of de relatie met buitenlandse diensten in het geding komt. Als informeren van betrokkenen wel mogelijk is, dan ontvangt hij of zij een brief waarin staat dat er een bijzondere bevoegdheid is ingezet en de periode waarin dat heeft plaatsgevonden, waarbij de exacte begindatum en de exacte einddatum wordt vermeld. Waarom er een bijzondere bevoegdheid is uitgeoefend en welke informatie hieruit naar voren is gekomen wordt daarbij niet verteld. Deze zogeheten notificatieplicht, die voor iedereen geldt, is van kracht met het inwerkingtreden van de Wiv2002.
Bent u bereid te inventariseren welke journalisten er afgeluisterd zijn door de AIVD en hen daarvan op de hoogte te brengen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?3
Zie antwoord vraag 11.
Waarom is de betreffende journalist niet actief geïnformeerd over het feit dat zij gevolgd is door de inlichtingendiensten? Is zij door meer inlichtingendiensten gevolgd dan alleen de AIVD? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven waarom de journaliste bij het verkrijgen van haar dossier – dat maar liefst 35 jaar beslaat – slechts een juridisch schrijven en geen begeleidend gesprek is aangeboden? Vindt u niet dat het ten principale juist is om als inlichtingendienst bereid te zijn toe te lichten wat zich in het dossier bevindt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In geval van een inzageverzoek in eigen persoonsgegevens krijgt de aanvrager – indien er informatie wordt aangetroffen in de bestanden van de AIVD en voor zover dat verstrekt mag worden volgens de Wiv2017 – informatie waarin de persoonsgegevens van de aanvrager voorkomen. Ik heb u in de beantwoording van vraag 4 enkele voorbeelden genoemd van manieren waarop een persoon kan voorkomen in de systemen van de dienst en dat dit niet betekent dat iemand informant of onderwerp van onderzoek van de AIVD is geweest. Het is echter niet mogelijk bij de documenten alle relevante context te vermelden. Daarnaast is vaak een deel van de tekst onleesbaar gemaakt omdat die tekst informatie bevat over het actuele kennisniveau, werkwijze of bronnen van de AIVD. Dit maakt het inzagedossier vaak moeilijk te duiden voor diegene die het verzoek om inzage heeft ingediend en daarop een inzagedossier krijgt verstrekt.
Men kan bezwaar aantekenen tegen het besluit op het verzoek om inzage in de door de AIVD verwerkte gegevens omtrent betrokkenen. In dat geval behoort ook een hoorzitting tot de mogelijkheden. Op 6 september heeft een hoorzitting met mevrouw Braam plaatsgevonden. Over dit gesprek is na de hoorzitting in de media bericht. Daarbij heeft mevrouw Braam de gelegenheid gekregen om haar bezwaargronden mondeling toe te lichten. Van de kant van de AIVD is toelichting en uitleg gegeven, waarbij de AIVD zoals gebruikelijk geen vragen heeft kunnen beantwoorden die het actuele kennisniveau, werkwijze of de bronnen van de dienst raken.
Alles overziend constateer ik dat er misverstanden zijn ontstaan over de procedure en de strekking en aard van de documenten die de aanvrager ontvangt. De AIVD neemt stappen om de uitleg van en toelichting bij de inzageprocedure te verbeteren.
Klopt het dat de (undercover-)journalist Mehmet Ülger – en mede onderzoeker van de Grijze wolven in de jaren negentig – ook gevolgd is door de inlichtingendienst en dat zijn erfgename zijn dossier heeft opgevraagd?4
Ik kan in deze beantwoording niet op deze vragen ingaan omdat ze individuele casuïstiek betreffen. Daarnaast zou een inhoudelijk antwoord inzicht geven in de werkwijze van de dienst.
Erkent u dat zowel Ülger als Braam, door hen te volgen, gebruikt zijn door de inlichtingendienst om netwerken in kaart te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Heeft de inlichtingendienst zich destijds of later gerealiseerd dat ze, door het volgen, deze journalisten in gevaar heeft gebracht? Welke reflectie heeft de BVD/AIVD gemaakt van haar inzet in deze periode? Kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 15.
Welke «lakinstructie» gebruikt de AIVD bij het verstrekken van persoonsdossiers van mensen die dat opvragen? Is deze instructie of werkwijze juridisch getoetst? Kan de Kamer deze juridische toets ontvangen?
In hoofdstuk 5 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 staat aangegeven aan de hand van welke weigeringsgronden en beperkingen inzageverzoeken worden getoetst. Indien er tijdens een archiefonderzoek informatie wordt gevonden die ziet op de gegevens die zijn opgevraagd dan wordt pagina voor pagina beoordeeld welke informatie wel en welke niet vrijgegeven kan worden. De AIVD probeert altijd – waar mogelijk – zoveel mogelijk context te laten staan in een document zodat duidelijk wordt wat er eigenlijk staat. Dit is niet altijd mogelijk. Artikel 23 van de Wiv2017 regelt de zorgplicht van het hoofd van de dienst voor geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende gegevens, bronnen waaruit deze gegevens afkomstig zijn en de veiligheid van personen met wier medewerking gegevens worden verzameld. De AIVD mag dus niets vertellen over de bronnen, de actuele werkwijzen en het actueel kennisniveau van de AIVD, omdat het de nationale veiligheid schaadt als die informatie bekend wordt. Ook kan het zijn dat een bepaalde passage uit een document niet ziet op de informatie die wordt opgevraagd. Een dergelijke passage dient dan om die reden verwijderd te worden. Te denken valt daarbij aan een verslag van een vergadering waarbij meerdere onderwerpen zijn besproken en dat slechts een passage ziet op het onderwerp dat is opgevraagd.
Kunt u aangeven hoe volgens u de meest recente Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten journalisten beter beschermd worden tegen het volgen door de inlichtingendiensten? Kunt u daarbij ingaan op de kritiek van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) die destijds concludeerde dat er geen specifieke regels zijn voor het verwerken en vernietigen van gegevens die betrekking hebben op de identiteit van een bron van de journalist en die verkregen zijn door de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid?5
Ik heb de Kamer op 28 maart 2017 (Kamerstuk 29924–147) geïnformeerd over de opvolging van de aanbevelingen van de CTIVD in het toezichtsrapport nr. 52 Over de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten en journalisten door de AIVD en de MIVD. Het is goed om hier op te merken dat het toezichtsrapport 52 dateert van voor de inwerkingtreding van de Wiv2017. Vanaf begin 2016 gold de Tijdelijke regeling onafhankelijke toetsing bijzondere bevoegdheden Wiv2002 jegens advocaten en journalisten.
De belangrijkste aanbeveling van de CTIVD ten aanzien van journalisten betrof een onafhankelijke bindende toets in die gevallen waarin inzet van bijzondere bevoegdheden jegens een target (mede) is gericht op het achterhalen van een journalistieke bron. Deze onafhankelijke bindende toets ten aanzien van journalisten is vastgelegd in artikel 30, lid 2 Wiv2017. Bij de inzet van bijzondere bevoegdheden is gekozen voor toestemming van de rechtbank Den Haag.
Kunt u aangeven wie en welke instanties toegang hebben tot het AIVD-dossier?
Informatie waarover de AIVD beschikt is niet toegankelijk voor derden tenzij deze door de AIVD wordt gedeeld in de vorm van een ambtsbericht of een ander inlichtingenproduct. Binnen de AIVD gelden strikte regels van compartimentering. Alleen degenen die verantwoordelijk zijn voor onderzoeken hebben toegang tot de informatie die uit dat onderzoek voortkomt. Indien informatie van de AIVD met derden wordt gedeeld is de groep ontvangende instanties meestal beperkt (bijvoorbeeld tot het Openbaar Ministerie, Nationale Politie, NCTV) en is er sprake van een rubricering waardoor ook binnen die instanties slechts enkele personen toegang hebben tot die informatie. De CTIVD heeft toegang tot alle informatie waarover de AIVD beschikt.
Een aan een persoon verstrekt inzagedossier bestaat uit gederubriceerde informatie die slechts wordt verstrekt aan de persoon de het inzageverzoek heeft ingediend. Die persoon kan besluiten het dossier te delen met anderen. Ook hier geldt dat de CTIVD toegang heeft tot de AIVD informatie die in een inzagedossier is opgenomen.
Beseft u dat Stella Braam haar werk niet meer kan uitoefenen omdat zij de bronbescherming, essentieel voor de persvrijheid, niet meer kan garanderen? Bent u bereid zo spoedig mogelijk te verklaren dat Braam niet meer gevolgd wordt door de AIVD, zodat zij haar werkzaamheden weer kan uitoefenen.
Over de individuele casus waar u aan refereert communiceert de AIVD met de betreffende persoon en diens vertegenwoordigers via de geëigende kanalen.
Het aandringen bij Indonesië voor het maken van excuses voor de Bersiap |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «bestuur Indiëherdenking zwicht voor intimidatie en geweld. Indonesische ambassadeur krijgt prominente rol tijdens ceremonie»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Deelt u de mening dat het aanpassen van de Nationale Herdenking 15 augustus 1945, mede gelet op de onaangekondigde en niet-overlegde wijziging van het memorandum van de Nationale Dodenherdenking, opnieuw een klap in het gezicht is van Indische Nederlanders en andere betrokken?
Nee, deze mening deel ik niet. Op 15 augustus worden alle slachtoffers van de oorlog tegen Japan en de Japanse bezetting van voormalig Nederlands-Indië herdacht. De Indonesische slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog horen hierbij. Dat is reeds lange tijd de beleidslijn van de organiserende stichting. Ik ben mij ervan bewust dat sommige Indische Nederlanders de aanpassingen als pijnlijk ervaren. Anderen zien de aanpassingen juist als een positieve ontwikkeling.
Deelt u de mening dat de organisatie van de nationale herdenking nooit had mogen zwichten voor intimidatie en geweld?
De stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945 heeft laten weten dat er geen sprake was van intimidatie of geweld dat heeft geleid tot wijzigingen. Nederland kent een herinnerings- en herdenkingscultuur waarbij ontwikkelingen in de samenleving leidend zijn. De stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945 beweegt hierin mee en probeert een zeker evenwicht te vinden tussen alle verschillende opvattingen die er over de herdenking bestaan.
Begrijpt u dat de prominente rol die de Indonesische ambassadeur nu krijgt op de nationale herdenking door Indische Nederlanders wordt beschouwd als een regelrechte provocatie, omdat zij zowel tijdens de Tweede Wereldoorlog als tijdens de daaropvolgende Bersiap zwaar hebben geleden onder Indonesisch racisme én terreur?
Tijdens de Nationale herdenking 15 augustus 1945 wordt stilgestaan bij alle bevolkingsgroepen in voormalig Nederlands-Indië die het slachtoffer waren van de oorlog tegen Japan, waaronder Molukkers, Indo-Europeanen, Europeanen, Papoea’s, de Joods-Indische, Chinees-Indonesische gemeenschap en miljoenen Indonesiërs. Allen die geleden hebben. In dit licht wordt de ambassadeur van Indonesië al vele jaren uitgenodigd om gezamenlijk bij onze gedeelde geschiedenis en de slachtoffers stil te staan.
Ik besef dat er binnen de Indische gemeenschap verschillend wordt gedacht over een prominentere rol van de Indonesische ambassadeur. Een deel beschouwt dit als provocatie. Vanwege de complexe geschiedenis, die veelal tot op de dag van vandaag bij mensen en families doorwerkt, is dat begrijpelijk. Anderen spreken juist hun waardering uit voor een inclusieve aanpak waarbij alle slachtoffers binnen ons Koninkrijk worden herdacht van de oorlog tegen Japan.
Deelt u de mening dat het absoluut ontoelaatbaar is, zelfs sadistisch, dat de Indonesische ambassadeur, als vertegenwoordiger van een staat waarvan belangrijke politieke actoren en instituties tijdens de Tweede Wereldoorlog op grote schaal hebben samengespannen met de asmogendheid Japan en ook tijdens de daaropvolgende Bersiap verantwoordelijk is voor duizenden doden aan (Indisch-)Nederlandse zijde, nu een krans legt op de herdenking waar die doden worden herdacht?
Zie antwoord vraag 4.
In een reactie in de Volkskrant geeft de Indonesische ambassadeur ook aan dat de doden die tijdens de Tweede Wereldoorlog aan Indonesische zijde zijn gevallen in Indonesië NIET worden herdacht. Heeft u misschien een idee waarom dat is? Kan het toevallig iets te maken hebben met het feit dat Indonesiërs tijdens de Tweede Wereldoorlog op grote schaal samenspanden met de Japanners?
In Indonesië vindt geen nationale herdenking plaats rondom het einde van de Tweede Wereldoorlog op 15 augustus 1945 zoals dat in Nederland gewoon is. Landen herinneren en herdenken naar eigen inzicht.
Waarom zijn de Indische Nederlanders niet gekend in deze ongewenste aanpassing van hun herdenking?
De verschillende zienswijzen en emoties binnen de Indische gemeenschap ten aanzien van het herdenkingsprogramma zijn bij de stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945 bekend.
Heeft u de bereidheid om bij het bestuur van de nationale herdenking aan te dringen de aanpassingen onmiddellijk terug te draaien?
Nee, dat heb ik niet. De stichting Nationale herdenking 15 augustus 1945 is onafhankelijk en bepaalt zelf hoe de herdenking wordt vormgegeven.
Deelt u de mening dat de nationale herdenking een Nederlandse herdenking is en dat dat ook zo moet blijven?
De herdenking op 15 augustus is een nationale herdenking, waarin alle onderdanen van het toenmalig Koninkrijk, die slachtoffer werden van Japans geweld, terreur en verwaarlozing tijdens de Tweede Wereldoorlog, worden herdacht. Velen van de betrokken families wonen in Nederland, maar ook elders in de wereld, ook in Indonesië.
Wordt de nationale herdenking ook live uitgezonden op de Indonesische staatstelevisie of andere buitenlandse media?
De nationale herdenking is voor zover bekend niet live uitgezonden op de Indonesische staatstelevisie of door andere buitenlandse media. Het was zoals in voorgaande jaren wel te volgen op internet.
Wat voor afspraken zijn er met de Indonesische regering gemaakt omtrent de wijziging van de Indië herdenking? Is dit onderdeel van een ruil? Wat krijgen wij er voor terug/wat is de inzet van Indonesië?
De Nederlandse overheid heeft geen afspraken gemaakt met de Indonesische regering omtrent de Nationale herdenking 15 augustus 1945.
Is de prominentere rol van de Indonesische ambassadeur tijdens de Indië herdenking direct of indirect verzocht door de overheid?
Nee, dat is niet gebeurd. De stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945 is een onafhankelijke organisatie die zelf bepaalt hoe de herdenking er inhoudelijk uitziet. De overheid stuurt hier niet in.
Is er momenteel een plan om Indonesië (de ambassadeur dan wel Joko Widodo) aan te moedigen excuses aan te bieden voor de Bersiap? Zo nee, waarom niet?
De focus van het kabinet ligt bij ons eigen verleden en onze eigen rol daarin. Het is aan landen zelf om naar eigen inzicht met hun verleden om te gaan.
Op de nationale herdenknig herdenken Indische Nederlanders onder andere het verlies van familieleden en vrienden die zijn vermoord tijdens de Bersiap. U heeft deze verschrikkelijke episode uit onze geschiedenis tussen aanhalingstekens geplaatst nadat de Indonesiër Bonnie Triyana de Bersiap een racistische term noemde. Welke rol speelt de ambassadeur dan wel de Indonesische overheid in het bagatelliseren van de Bersiap?
De Minister-President gebruikte aanhalingstekens rond de term Bersiap op 17 februari 2022 omdat deze term aanleiding bleek voor maatschappelijke discussie en niet door iedereen als gepast werd ervaren. Het gebruik van aanhalingstekens markeert dat het belangrijk is om deze term van context te voorzien.
Ook het optreden van het Van Heutsz-regiment tijdens de nationale herdenking wordt aangepast. Bent u bereid bij het bestuur erop aan te dringen dit onmiddellijk terug te draaien?
Nee, dat ben ik niet. Het is aan de stichting om de herdenking naar eigen inzicht vorm te geven. Zie verder de antwoorden op vragen 8 en 12.
Een geweldsincident tijdens de Amsterdam Pride |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het geweldsincident in de nacht van vrijdag 5 augustus op zaterdag 6 augustus tussen een Uber-chauffeur en diens passagiers, waarover onder andere De Telegraaf heeft bericht?1
Ja. Het onderzoek naar de toedracht van dit incident loopt nog.
Gezien het feit dat de slachtoffers vermoeden dat het om lbhtiq-gerelateerd geweld gaat, houdt de rijksoverheid cijfers bij over het aantal lbhtiq-gerelateerde geweldsincidenten binnen de taxisector? Zo ja, kunt u de cijfers van de afgelopen jaren delen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Iedereen moet in Nederland altijd en overal de ruimte krijgen om zichzelf te kunnen zijn. Ook als iemand gebruikmaakt van het openbaar vervoer of de taxi. Geweldsincidenten die gerelateerd zijn aan de seksuele gerichtheid van een individu passen daar dan ook niet bij.
Cijfers over geweld gerelateerde incidenten tegen LHBTIQ+ personen zijn, voor zover voorhanden, terug te vinden in de discriminatiecijferrapporten die jaarlijks door politie en antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) gepubliceerd worden en de eveneens jaarlijkse rapporten van het openbaar Ministerie «Cijfers in beeld». Er worden geen specifieke cijfers bijgehouden over geweld gerelateerde incidenten in de taxisector tegen LHBTIQ+-personen. Gegevens daarover zullen in de genoemde rapporten eerder beschrijvend van aard zijn. De Minister van Justitie en Veiligheid laat momenteel onderzoek verrichten naar aard en omvang van geweld tegen LHBTIQ+-personen, waarbij onder andere gekeken wordt naar vormen van geweld.
Voor zover bekend houden ook belangenorganisaties zoals het COC of het Transgender Netwerk Nederland (TNN) geen aparte gegevens hierover bij. Wel spelen deze organisaties een belangrijke (bemiddelende) rol in het melden van en rapporteren over dergelijke incidenten.
In deze bredere context zie ik geen aanleiding om geweldsincidenten specifiek in de taxisector te onderzoeken.
Erkent u dat lbhtiq’ers nog vaak worden geweigerd voor een rit door taxichauffeurs?
Er zijn geen cijfers over bekend.
Beschikt u over cijfers over deze weigeringen en kunt u die delen met de Kamer?
Hoe vaak LHBTIQ+-personen geweigerd worden voor een rit door taxichauffeurs wordt niet systematisch bijgehouden. Ik ben van oordeel dat elke vorm van weigering van LHBTIQ+-personen er hoe dan ook één te veel is.
Kunt u aangeven of de introductie van de «discriminatieknop» door Uber2 het aantal weigeringen heeft teruggedrongen?
Het is hoe dan ook moeilijk vast te stellen hoeveel ritweigeringen er in het taxivervoer plaatsvinden. Dit geldt niet alleen voor Uber, maar ook voor andere aanbieders van taxivervoer. In de meeste gevallen wordt een geweigerde rit niet geregistreerd door de passagier. Nog lastiger is om vast te stellen op welke grond een rit wordt geweigerd. Zeker wanneer een rit online besteld wordt en vervolgens online geweigerd wordt (zoals bij Uber mogelijk is), kan de reden van weigering uiteenlopend zijn. Omdat niet bekend is om hoeveel weigeringen het ging voordat Uber het keuzemenu aanpaste met de «discriminatieknop», is niet vast te stellen of aan het aantal weigeringen is teruggedrongen. Wel geeft Uber aan gerichter actie te kunnen ondernemen sinds het instellen van deze «knop». Deze «discriminatieknop» is op eigen initiatief van Uber aan het keuzemenu van de Uber app toegevoegd en derhalve geen wettelijke verplichting.
Kent u de aanklacht van 550 vrouwen in de VS tegen Uber voor het seksueel geweld dat hen door Uber-chauffeurs is aangedaan?3
Ja, deze aanklacht ken ik.
Houdt de rijksoverheid cijfers bij over het aantal seksuele geweldsincidenten binnen de taxisector? Zo ja, kunt u de cijfers van de afgelopen jaren delen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
De rijksoverheid houdt cijfers bij van seksuele geweldincidenten in het algemeen, maar niet specifiek voor de taxisector. Uw Kamer is in mei dit jaar voor het laatst geïnformeerd over de meest actuele cijfers.4 Ik ben van mening dat dergelijk geweld in zijn algemeenheid ontoelaatbaar is. Ik zie geen aanleiding om dit voor de taxi-sector apart te onderzoeken. Het kabinet werkt aan een nationaal actieplan tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Door in te zetten op een samenhangende aanpak rondom de preventie, signalering en terugdringing van seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld werken we toe naar een samenleving waar we zo met elkaar omgaan dat iedereen zich veilig voelt.
Deelt u de opvatting dat het taxivervoer bij uitstek een vervoersvorm is die gekozen wordt door mensen die zich onveilig (kunnen) voelen in het openbaar vanwege hun sekse, seksuele gerichtheid, genderidentiteit, werk als dragqueen of anderszins? Zo ja, welke stappen neemt u om een veilig vervoer voor deze mensen door taxibedrijven en aanbieders van taxidiensten te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat iedereen, dus ook LHBTIQ+- personen, zich overal veilig moeten kunnen voelen, ook in het openbaar vervoer en in de taxi. Het Actieplan Veiligheid LHBTI bevat maatregelen gericht op een correcte bejegening van slachtoffers en zowel correcte als betekenisvolle afhandeling door politie en OM van geweldsincidenten tegen LHBTIQ+-personen. Voor dat doel wordt geïnvesteerd in kennis en expertise bij beide organisaties.
Via de wet personenverkeer 2000 is de taxiregelgeving vastgelegd. Deze wet- en regelgeving richt zich specifiek op de kwaliteit- en veiligheid van taxivervoer voor iedereen. Bij overtredingen van deze regels worden taxichauffeurs beboet. Afhankelijk van de ernst van overtredingen kan een chauffeurskaart geschorst of zelfs ingetrokken worden. Er zijn geen mogelijkheden in de huidige wet- en regelgeving om voor specifieke groepen extra juridische maatregelen te nemen.
Kunt u ingaan op het beleid dat u voert en de instrumenten die u en gemeenten hebben om ervoor te zorgen dat de taxisector veilig is voor bovengenoemde groepen?
De taxiwetgeving- en het bijbehorende beleid is in het algemeen gericht op kwalitatief goed en veilig vervoer voor iedereen. Voor aanvullende maatregelen zijn verschillende partijen (zowel vanuit de overheid als het maatschappelijk middenveld) regelmatig in overleg met de sector om te kijken hoe die veiligheid voor iedereen geboden kan worden. Overleg tussen COC en Uber heeft bijvoorbeeld tot de discriminatieknop geleid bij Uber.
Kunt u ingaan op de bereikte resultaten van het «Actieplan Veiligheid LHBTI 2022»?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer in 2020 voor het laatst bericht5 over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het Actieplan Veiligheid LHBTI. Over het vervolg hiervan wordt u dit najaar geïnformeerd.
Wat is uw appreciatie van deze resultaten en kunt u daarbij ook ingaan op de resultaten ten aanzien van veiligheid in openbaar vervoer en taxi?
De looptijd van het Actieplan Veiligheid LHBTI 2022 is bijna voorbij. De verschillende initiatieven uit het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019- 2022 richten zich op de vergroting van de veiligheid van LHBTI-personen. Zo worden in het samenwerkingsverband aanpak discriminatie tussen OM, politie en ADV’s, de politiesystemen continu landelijk gescreend om zicht te krijgen op de aard en omvang van discriminatie-incidenten, waaronder de incidenten die LHBTIQ+-gerelateerd zijn. Alle eenheden ontvangen een overzicht hiervan en de politie neemt deze informatie mee naar het reguliere regionaal discriminatieoverleg met het OM en de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s).
Een ander voorbeeld is dat het Openbaar Ministerie op 22 juni 2021 een
bijeenkomst heeft gehouden met het Ministerie van JenV, LHBTI-belangenorganisaties en media-experts over de vraag hoe de strafrechtelijke aanpak van LHBTI-discriminatie beter over het voetlicht kan worden gebracht, om de norm te versterken dat discriminatie, en daarbinnen discriminatoir geweld, absoluut niet toelaatbaar is. Het Actieplan bevat geen actiepunten die specifiek zien op veiligheid in het openbaar vervoer of de taxi.
Daarnaast blijft het gehele kabinet werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de LHBTIQ+ gemeenschap. Het kabinet streeft ernaar dat iedereen zichzelf kan zijn in de maatschappij, ongeacht iemands geslachtskenmerken, genderidentiteit, genderexpressie of welke grond dan ook.
Tot slot wordt in opdracht van de Minister van Justitie en Veiligheid en in samenspraak met de Minister van OCW, momenteel een onderzoek uitgevoerd dat zich richt op de daderprofielen van daders van geweld tegen LHBTI-personen. Meer kennis over de daderprofielen en achterliggende motieven, kan bijdragen aan een gerichte inzet in bepaalde sectoren, zoals het openbaar vervoer of de taxi. Het onderzoek wordt naar verwachting komend voorjaar afgerond. Uw Kamer zal nadien over de uitkomsten geïnformeerd worden.
Gezien dit actieplan tot 2022 loopt, bent u bereid hier vervolg aan te geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u ingaan op het proces en planning van het tot stand komen hiervan?
De veiligheid van LHBTIQ+-personen is en blijft een belangrijke prioriteit en staat expliciet in het Regeerakkoord genoemd. Over het vervolg van het actieplan wordt u geïnformeerd in de Emancipatienota, die in het najaar aan uw Kamer wordt gezonden door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Deelt u de indruk dat Uber is oververtegenwoordigd in de signalen over geweld en weigering? Kunt u hierover cijfers delen of dit aspect meenemen in de bovengenoemde onderzoeken (vraag 2 en 7)?
Er zijn hierover geen cijfers bekend.
Kunt u reflecteren op de risico’s van het bedrijfsmodel van Uber (waarbij chauffeurs niet in dienst zijn, maar als zzp’er werken) voor veilige en inclusieve dienstverlening richting klanten?
Naast Uber maken tal van taxicentrales en Toegelaten Taxi Organisaties (TTO’s) gebruik van ZZP-ers die niet in vaste dienst zijn. Bovendien weten reizigers die via Uber een taxi gebruiken van te voren wie hun chauffeur is, dit kan juist de veilige en inclusieve dienstverlening bevorderen. Deze aanname is derhalve niet gebaseerd op feiten.
Fors hogere rekening drinkwater |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de rekening voor drinkwater fors duurder gaat worden?1
Ja, de komende jaren zullen de drinkwatertarieven stijgen. De tarieven van drinkwater dienen kostendekkend te zijn (artikel 11 van de Drinkwaterwet). Als de kosten die de drinkwaterbedrijven maken voor productie en levering toenemen mogen de drinkwaterbedrijven hun tarieven verhogen. De komende jaren verwachten de drinkwaterbedrijven veel meer te moeten investeren en zullen de tarieven daarom naar verwachting stijgen.
Deelt u de mening dat drinkwater een primaire levensbehoefte is? Zo ja deelt u de mening dat 30 tot 35% prijsstijging (10% inflatie, 20 tot 25% investeringen vanwege klimaatgedram) onaanvaardbaar is?
Drinkwater is een eerste levensbehoefte. Toegankelijkheid tot voldoende en veilig drinkwater voor iedereen is belangrijk voor de volksgezondheid en ook een Europese verplichting. Betaalbaarheid van drinkwater is in dit kader erg belangrijk. Dat de drinktarieven komend jaar stijgen met 30 tot 35% is niet aan de orde. Vitens geeft in het artikel aan dat zij voor komend jaar een tariefstijging van 10% verwacht, het is aan de aandeelhouders van Vitens om daarover te beslissen.
Heeft u, zeker gezien het feit dat de bevolking al te kampen heeft met vele zaken die duurder worden, de bereidheid inzet te leveren om een prijsstijging op de primaire levensbehoefte drinkwater te voorkomen? Zo ja, graag een gedetailleerd antwoord hoe u dat gaat bewerkstelligen.
De drinkwatertarieven worden jaarlijks vastgesteld door de drinkwaterbedrijven. Als de kosten van de drinkwaterbedrijven stijgen, dan zullen de tarieven mee stijgen, dit is wettelijk zo bepaald. In algemene zin is het kabinet zich zeker bewust van de gevolgen die de inflatie van de afgelopen maanden heeft, en bekijkt het op welke wijze deze gevolgen te bestrijden zijn.
Bent u het eens met het streven om voor de voorziening in ons drinkwater volledig soeverein te zijn en dus onafhankelijk van het buitenland?
We zijn afhankelijk van de natuur en geografische ligging van ons land. De watersystemen waar wij ons drinkwater uit bereiden, zowel grondwater als oppervlaktewater, zijn grensoverschrijdend. Volledig onafhankelijk zijn van het buitenland is daardoor niet mogelijk.
De rol van Frontex bij illegale pushbacks door de Griekse kustwacht |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het nieuwsbericht «Frontex keek weg bij deportaties van migranten door Griekse kustwacht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de vernietigende conclusies van het rapport van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding, waaronder het feit dat Frontex al in een vroeg stadium wist van de pushbacks uit Griekenland en in plaats van deze te voorkomen, deze heeft toegedekt door patrouilles terug te trekken en pushbacks expres niet te melden?
In het algemeen neemt het kabinet stelling tegen alle vormen van het schenden van mensenrechten aan de EU-buitengrenzen. Uit eerdere onderzoeken naar het Agentschap is gebleken dat Frontex grote uitdagingen heeft in het verbeteren van de sturing, interne cultuur en het waarborgen van fundamentele rechten. Daarnaast is het aan de Europese Commissie om actie te ondernemen, als hoedster van de verdragen, wanneer een EU-lidstaat zich niet houdt aan Europees rechtelijke verplichtingen.
Het is van belang te benadrukken dat het mandaat van het onderzoek van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (hierna: OLAF) zich beperkt tot vermeende integriteitschendingen van drie leidinggevende medewerkers, waaronder de voormalige Uitvoerend Directeur en betreft het dus niet een onderzoek naar eventuele pushbacks als zodanig. Gezien de ernst van deze integriteitschendingen, mede in relatie tot het waarborgen van fundamentele rechten, heeft Nederland er in de Management Board voor gepleit een disciplinaire procedure te starten tegen de voormalig Uitvoerend Directeur. Hier was echter geen meerderheid voor in de Management Board. De voormalig Uitvoerend Directeur heeft na bespreking van de onderzoeksresultaten in de Management Board besloten op te stappen.
Het kabinet onderstreept de bevindingen en aanbevelingen vanuit verschillende onderzoeken. Adequate opvolging van al deze signalen en transparante communicatie is nu cruciaal. Hiervoor heeft Nederland meermaals gepleit, en zal dat blijven doen, in de Management Board.
Wat is uw reactie op het feit dat Frontex hierdoor mede schuldig is aan grove mensenrechtenschendingen gepleegd door Griekenland?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 wordt aangegeven, is het van belang te benadrukken dat het mandaat van het onderzoek van OLAF zich beperkt tot vermeende integriteitschendingen van drie leidinggevende medewerkers waaronder de voormalige Uitvoerend Directeur, en betreft het dus niet een onderzoek betreft naar vermeende pushbacks als zodanig. In die context kan ik geen antwoord geven op de vraag, behalve dan datgene wat ik in het antwoord op vraag 2 heb geantwoord. Het is aan de Europese Commissie om erop toe te zien dat de grensbewaking in lidstaten wordt uitgevoerd conform de geldende Europees rechtelijke verplichtingen.
Bent u bereid te onderzoeken waarom het rapport van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding geheim is gebleven? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
In een formele reactie laat het Agentschap weten in lijn met de OLAF-verordening de vertrouwelijkheid van de onderzoeksresultaten te respecteren en daarmee ook de bescherming van de persoonsgegevens van de betrokken medewerkers van Frontex. Vervolgens geeft het Agentschap aan niet in de positie te zijn mededelingen te kunnen doen over de onderzoeksresultaten van OLAF. OLAF heeft in vertrouwelijkheid een beperkte versie van het rapport gedeeld met de Raad van Bestuur van Frontex, de Management Board en enkele leden van het Europees Parlement. Nederland zal in het kader van transparantie blijven pleiten voor het openbaar maken van een samenvatting van het rapport.
De Europese Commissie laat in haar reactie weten dat zij in deze situatie geen bevoegdheid heeft om in de Management Board maatregelen voor te stellen. Dit is voorbehouden aan het voorzitterschap van de Management Board en de vertegenwoordigende leden namens de lidstaten. Wel geeft de Commissie aan dat er de afgelopen jaren – ook onder de voormalig Uitvoerend Directeur – belangrijke stappen zijn gezet in het verbeteren van de interne cultuur van het Agentschap. De Commissie wijst daarbij op de rapportage mechanismen en de Standard Operating Procedureten aanzien van artikel 46 van de Europese Grens- en Kustwacht-verordening (hierna: EGKW-verordening) inzake opschorting en beëindiging van Frontex-operaties. Voor het kabinet heeft de nieuwe Uitvoerend Directeur een belangrijke positie om deze goede weg voort te zetten. Het kabinet kijkt daarom met interesse uit naar de voordracht van de nieuwe Uitvoerend Directeur.
Bent u bereid te onderzoeken welke maatregelen de Europese Commissie precies heeft ondernomen sinds de uitkomst van het rapport? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te achterhalen in hoeverre onderzoek plaatsvindt of heeft gevonden naar soortgelijke mensenrechtenschendingen door Frontex aan andere buitengrenzen van Europa? Zo ja, wanneer kunt u hier de Kamer over informeren? Zo nee, waarom niet?
Het Agentschap heeft conform de EGKW-verordening een speciale, onafhankelijke grondrechtenfunctionaris. De grondrechtenfunctionaris en zijn personeel onderzoeken of in de gezamenlijke operaties fundamentele rechten in voldoende mate worden gewaarborgd. Indien er vanuit de gezamenlijke operaties meldingen in het zogeheten Serious Incident Report Mechanism worden aangemaakt over vermeende mensenrechtenschendingen, belanden deze automatisch bij de grondrechtenfunctionaris. Ook zet Frontex zogeheten grondrechtentoezichthouders in die zijn aangewezen om een operationele activiteit te monitoren. Jaarlijks presenteert de grondrechtenfunctionaris een rapport over de mensenrechtensituatie aan de buitengrenzen. Dit rapport is openbaar en te vinden op de officiële website van Frontex.2 Tot slot kent Frontex ook een adviesforum dat het Agentschap bijstaat door het verstrekken van onafhankelijk advies op het gebied van grondrechten.
Zoals uw Kamer bekend zijn er recentelijk verschillende onderzoeken gedaan naar het functioneren van Frontex. Uw Kamer is daarover een aantal keer geïnformeerd.3 Het algemene beeld dat hieruit naar voren komt is dat de rapportage- en klachtenmechanismen binnen Frontex onvoldoende functioneren. Uit de verschillende onderzoeken komen ongeveer honderd aanbevelingen voort. Momenteel wordt door Frontex hard gewerkt aan de uitvoering daarvan. De voortgang wordt voortdurend besproken in de Frontex Management Board.
Bent u bereid te onderzoeken wat het Nederlandse aandeel is geweest in het bijdragen aan pushbacks door Frontex in Griekenland, onder andere door onze bijdragen middels marineschepen, kustwachtvliegtuigen of marechausseepersoneel? Zo ja, op welke wijze, met welke middelen en op welke termijn, en wanneer kunt u hier de Kamer over inlichten? Zo nee, waarom niet?
Het vertrouwen in het Nederlands personeel is groot. Het uitgeleende personeel is goed opgeleid, waarbij er uiteraard ook speciale aandacht is voor grondrechtenwaarborging. In de periode van 2020 tot heden zijn personeel en middelen vanuit Nederland ingezet in Griekenland. Over de algehele inzet van Nederland in Frontex operaties in 2020 is uw Kamer vorig jaar geïnformeerd en over de algehele inzet van dit jaar is uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.4 In Griekenland werd in de periode van begin 2020 tot heden ongeveer 129 VTE ingezet vanuit de KMar, DV&O, IND en de Politie. Dit bevat ook de inzet van Nederland in de Rapid Border Intervention in Griekenland in 2020. Daarnaast werden vanaf begin 2020 twee Nederlandse patrouillevoertuigen aan de landgrens van Griekenland met Turkije ingezet. Vanaf 1 april 2020 tot en met heden worden er drie patrouillevoertuigen in dit gebied ingezet. Nederland heeft in genoemde periode geen varende en/of vliegende middelen in Griekenland ingezet en dit is in de nabije toekomst ook niet voorzien.
Bent u bereid om de Nederlandse bijdrage aan Frontex op te schorten zolang niet duidelijk is of Frontex nog steeds actief bijdraagt aan illegale pushbacks? Kunt u uw antwoord toelichten?
Conform de EGKW-verordening, is het een juridische verplichting om bij te dragen aan Frontex-operaties. Het kabinet hecht aan deze bijdrage in het kader van een robuust en effectief beheer van de buitengrenzen.
Ingevolge artikel 46 lid 4 van de EGKW-verordening kan een activiteit van Frontex door de Uitvoerend Directeur worden geschorst of beëindigd, na raadpleging van de grondrechtenfunctionaris, indien er in verband met de betrokken activiteit sprake is van schendingen van de grondrechten of de internationale verplichtingen op het gebied van internationale bescherming, die ernstig zijn of waarschijnlijk zullen voortduren. Krachtens Artikel 46 lid 6 worden deze beslissingen op naar behoren gemotiveerde gronden genomen en worden deze niet gebaseerd op een enkel incident. Bij het nemen van deze beslissingen houdt de uitvoerend directeur rekening met relevante informatie, zoals het aantal en de inhoud van de geregistreerde klachten die niet door een nationale bevoegde autoriteit zijn opgelost, rapporten over ernstige incidenten, verslagen van coördinerend functionarissen, relevante internationale organisaties, en instellingen, organen en instanties van de Unie op de onder deze verordening vallende gebieden. De bevoegdheid om activiteiten op te schorten of te beëindigen is daarmee voorbehouden aan de Uitvoerend Directeur. De Standard Operating Procedure ten aanzien van artikel 46 werkt de uitvoering van deze bevoegdheid van de Uitvoerend Directeur verder uit. Daarmee is beter inzichtelijk geworden en vastgelegd wanneer en hoe de bevoegdheden in artikel 46 kunnen worden ingezet.5
Welke andere drukmiddelen zet u in om mensenrechtenschendingen door Frontex binnen Europees verband aan het licht te brengen en te bestrijden?
In het antwoord op vraag 6 worden de verschillende maatregelen en grondrechtenmechanismes omschreven. Daarnaast staat het waarborgen van fundamentele rechten voor het kabinet bovenaan de Nederlandse inzet in bijvoorbeeld de Management Board. Het kabinet kijkt in dat kader ook uit naar de evaluatie van de Commissie die zij uiterlijk eind 2023 uitgevoerd heeft. Dit betreft de verplichte evaluatie op grond van artikel 121 van de EGKW-verordening. Het kabinet heeft ten aanzien daarvan een positief kritische houding en zal daarover uw Kamer te zijner tijd informeren.
Welke drukmiddelen en concrete acties zet u in om illegale pushbacks door Griekenland te beëindigen, naast het uitspreken van uw zorgen hierover?
De primaire verantwoordelijkheid van de bewaking van de buitengrenzen ligt bij de individuele lidstaten zelf. Het staat voorop dat grensbewaking door lidstaten, en met eventuele ondersteuning van Frontex, te allen tijde moet worden uitgevoerd conform de geldende bepalingen uit het Europees en internationaal recht. Naast het signaleren van bepaalde vraagstukken in bilaterale gesprekken en EU-gremia, worden er op dit moment geen drukmiddelen ingezet naar andere EU-lidstaten. Ook blijft het kabinet voorstander van onafhankelijke monitoringsmechanismen en zal het belang hiervan blijven benoemen.
Biologische oorlogsvoering en DNA-specifieke wapens |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u op de hoogte van de berichten van onder andere The New York Post en Axios over de bewering van een Amerikaanse vertegenwoordiger van de Democratische Partij dat het mogelijk is om op specifieke individuen gerichte biowapens te maken wanneer men beschikt over iemands DNA?1 2
Ja.
Kunt u aangeven of het theoretisch gezien mogelijk is om een biowapen specifiek voor een bepaald persoon te ontwikkelen die enkel die persoon kan beschadigen of doden?
In het artikel wordt verwezen naar een toekomstige mogelijkheid die in ontwikkeling zou zijn en nu nog theoretisch is. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de haalbaarheid hiervan.
Indien ja, hoe verhoudt dit zich tot de massale afgifte van DNA door mensen wereldwijd aan bedrijven als 23andme, MyHeritage etc. die het DNA van mensen analyseren voor genetisch onderzoek? Is dit in uw ogen een gevaarlijke ontwikkeling?3
Afgezien van de theoretische dreiging die in het artikel beschreven staat, is het van belang dat beheerders van lichaamsmateriaal zorgvuldig omgaan met het materiaal, ook in kader van de privacy van de donoren, en dat mensen weten wat er met hun lichaamsmateriaal gebeurt. Mede om die reden heb ik het wetsvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal (Wzl) ingediend, dat wettelijke eisen stelt aan een verantwoord beheer van lichaamsmateriaal en informatievoorziening aan de donor.
Is het, gezien het feit dat grootschalige diefstal van data en persoonsgegevens schering en inslag is, denkbaar dat ook Nederlandse DNA-gegevens bewaard door de Nederlandse Staat gevaar lopen, aangezien de Nederlandse staat ook DNA-gegevens van Nederlandse personen bewaart, bijvoorbeeld van veroordeelden? Kunt u de veiligheid van DNA van Nederlanders garanderen?4
Ten algemene geldt dat, conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming, gegevens alleen maar mogen worden verzameld met een gerechtvaardigd doel en dat de gegevens op een passende manier moeten worden beveiligd. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt daar toezicht op. Voor bijzondere gegevens, zoals over ras, gezondheid en geloofsovertuiging, gelden extra strenge regels.
Meer specifiek wat betreft DNA-gegevens van veroordeelden, worden de profielen van veroordeelden (en overigens ook de profielen van bijvoorbeeld verdachten) bewaard in de DNA-databank voor strafzaken. Deze profielen bevatten een minimale hoeveelheid genetische informatie, terwijl voor een doel als genoemd door de vraagsteller, informatie van het volledige genoom nodig zou zijn. Overigens is de DNA-databank volgens de geldende hoge standaarden beveiligd.
Het bijbehorende celmateriaal wordt door het Nederlands Forensisch Instituut beheerd, waarbij er sprake is van een hoog niveau van fysieke beveiliging van het materiaal.
Heeft u reeds een plan voor verdediging tegen biologische wapens? Deelt u de mening uit het stuk van Axios dat ook vee en landbouw en daarmee de voedselketen het gevaar lopen om doelwit te worden van biologische oorlogsvoering?5
De in het artikel beschreven mogelijkheid om een biologisch wapen te ontwikkelen, is theoretisch en de verdediging hiertegen zal afhangen van de manier waarop dit in de praktijk vorm zal worden gegeven, als het een haalbare techniek blijkt. De verschillende betrokken departementen houden dergelijke ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
In algemene zin geldt dat bij de respons op een uitbraak van een virus of ander biologisch agens dat bij de mens een ernstige ziekte kan veroorzaken er diverse draaiboeken zijn, onder meer bij de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM. Het LCI is daarnaast ook 24/7 bereikbaar om overheid en professionals inhoudelijk te adviseren bij het bestrijden van uitbraken van infectieziekten. Daarnaast is er het Bureau Biosecurity van het RIVM. Dat is een kennis- en informatiepunt voor biosecurity om de kans op misbruik van risicovolle ziekteverwekkers, kennis en technologieën te verkleinen. Het bureau vergroot bewustwording rondom biosecurity in Nederland en ondersteunt organisaties bij het vrijwillig implementeren van biosecurity maatregelen.
Ten aanzien van het tweede deel van de vraag, kan worden gesteld dat alle levende organismen in potentie doelwit zijn van een biologische aanval. Daarmee bestaat inderdaad de mogelijkheid dat een biologisch incident gevolgen heeft voor vee, landbouw en de voedselketen.
Is er genetisch materiaal bewaard gebleven bij de afname van coronatesten in Nederland? Wat is het standaard protocol m.b.t. het verwerken van DNA?
Het is belangrijk onderscheid te maken tussen genetisch materiaal van het virus en genetisch materiaal van mensen. Genetisch materiaal van het virus is bewaard gebleven, dat van mensen niet. Er is hier dus geen sprake van verwerking van menselijk DNA.
Kunt u uitsluiten dat er genetisch materiaal of DNA van Nederlanders bewaard is gebleven bij de afname van coronatesten?
Het genetische materiaal of DNA van Nederlanders dat bij de afname van coronatesten vrijkomt, u moet dan denken aan celresten in het monster, wordt niet bewaard.
Hoe kijkt u naar de uitspraak van het Amerikaanse Centers for Disease Control and Prevention (CDC), waarin zij vermelden: «Remember that #COVID19 nose swab test you took? What happened to the swab? If it was processed with a PCR test, there’s a 10% chance that it ended up in a lab for genomic sequencing analysis»? Is er in Nederland ook sprake geweest van dergelijke «genomic sequencing analysis»?6
Ook hier geldt dat het belangrijk is onderscheid te maken tussen genetisch materiaal van het virus en genetisch materiaal van mensen. De tweet van het CDC waarnaar u verwijst, en waar een illustratief filmpje achter zit, gaat over genetisch materiaal van het virus. Ook in Nederland wordt genoomsequencing van het virus uitgevoerd (zie ook www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/onderzoek/kiemsurveillance).
Het oordeel van het College voor de rechten van de mens van 23 mei 2022 over de taaleis van de Haagse Hogeschool |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het oordeel van het College voor de rechten van de mens van 23 mei 2022 over de taaleis van de Haagse Hogeschool?1
Ja.
Vindt u het ook volstrekt legitiem dat een instelling voor hoger onderwijs die topkwaliteit wil leveren de eis stelt van uitstekende taalbeheersing in de Nederlandse taal voor functies waarin curriculumontwikkeling en afstemming met allerlei Nederlandse partners een belangrijke rol spelen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen vind ik het legitiem en ook wenselijk dat een instelling voor hoger onderwijs bevordert dat haar medewerkers de Nederlandse taal uitstekend beheersen wanneer het voor een functie noodzakelijk is. Of dit noodzakelijk is kan verschillen tussen functies. Het College voor de rechten van de mens heeft in dit geval geoordeeld dat de Haagse Hogeschool «niet heeft aangetoond dat het voor alle op dat moment opengestelde vacatures noodzakelijk was om een taaleis te stellen, laat staan dat het voor alle vacatures noodzakelijk was dat dit taalvaardigheidsniveau uiteindelijk uitstekend zou moeten zijn».
Is het naar uw mening wenselijk als er een cultuur ontstaat waarin instellingen zoveel mogelijk moeten beknibbelen op de Nederlandse taal omdat anders personen die niet aan de geobjectiveerde eisen voldoen zich gegriefd kunnen voelen? Is de samenleving erbij gebaat als we in een neerwaartse spiraal komen waarin kwalificaties als redelijk of voldoende in plaats van uitstekend de voorkeur verdienen om niet met juridische oordelen om de oren geslagen te worden?
Ik juich het toe dat instellingen voor hoger onderwijs hoge eisen stellen aan hun werknemers, ook waar het de taalbeheersing betreft. Daarnaast horen de instellingen personen gelijk te behandelen ongeacht hun godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, seksuele gerichtheid of burgerlijke staat. De samenleving is erbij gebaat dat een onafhankelijk, nationaal instituut zich buigt over gevallen waarbij die eisen op gespannen voet staan met gelijke behandeling en daarover een oordeel geeft. Dat is hier ook gebeurd. De instelling is gevraagd beter te motiveren voor welke functies deze eis daadwerkelijk noodzakelijk is.
Onderkent u dat het voor instellingen een behoorlijke administratieve belasting kan worden als ze per functie uitgebreid moeten gaan aantonen dat basale uitgangspunten als een uitstekende beheersing van de Nederlandse taal echt noodzakelijk zijn? Vindt u ook dat de instelling behoorlijk haar best gedaan heeft om intern uit te leggen dat er ook voor de klagers perspectief bestond bij sollicitatie?
Van instellingen voor hoger onderwijs mag verwacht worden dat zij vacatures met zorg opstellen. Het College heeft zich een oordeel gevormd over de wijze waarop de Haagse Hogeschool dit heeft gedaan. Ik maak uit het oordeel van het College onder andere op dat de hogeschool zich heeft ingespannen om eventuele drempels weg te nemen voor sollicitanten, bijvoorbeeld door een ontwikkelperspectief te bieden voor sollicitanten voor wie de taalbeheersing in het Nederlands nog niet voldoende is. Het is sowieso goed dat de hogeschool dat aanbod doet.
Hoe stimuleert u dat ook het excelleren in de Nederlandse taal over de volle breedte van het hoger onderwijs als kwaliteitskenmerk wordt gezien? Bent u bereid hierover met de sectororganisaties in gesprek te gaan?
De kwaliteitseisen die de overheid stelt aan opleidingen in het hoger onderwijs zijn vastgelegd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en nader uitgewerkt in het accreditatiekader van de NVAO. Uw Kamer heeft met de Wet accreditatie op maat (2018) ingestemd om bij de kwaliteitsbeoordelingen niet langer oordelen als goed en excellent te hanteren. Het is aan de instellingen zelf om keuzes te maken waarin zij wensen te excelleren. Ik zie geen aanleiding om daarover nu met de sectororganisaties in gesprek te gaan. Wel heb ik onlangs aangekondigd met de koepels een verkenning te doen naar de toekomst van het hoger onderwijs. In die verkenning zal ook aandacht zijn voor de taal waarin het onderwijs wordt verzorgd.
De Nederlandse rechtstatelijke steun aan Oeganda. |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland betaalde opgeschorte steun aan Oeganda toch uit, ondanks gewelddadige verkiezingen vorig jaar»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het contractueel lastig was om de rechtstatelijke steun aan Oeganda ter waarde van 2,4 miljoen op te schorten? Om welke verplichtingen gaat het precies?
De opschorting betrof de twee laatste betalingen aan het Justice Law and Order Sector (JLOS) programma (van resp. € 2,4 miljoen en € 850.000). De eerste betaling van € 2,4 miljoen betrof reeds uitgevoerde activiteiten welke volgens de gemaakte afspraken moesten worden gefinancierd. Conform de gemaakte afspraken met de Oegandese autoriteiten vindt bij opzegging van de overeenkomst afrekening plaats op basis van door de medeondertekenaar reeds gemaakte kosten, alsmede van de door hen aangegane verplichtingen. In het geval van de betaling van € 2,4 miljoen betrof dit al gemaakte kosten voor activiteiten. In het geval van de slotbetaling van € 850.000 waren er nog geen kosten gemaakt voor vooraf goedgekeurde activiteiten.
Het is hierbij belangrijk te benadrukken dat de Nederlandse steun alleen gebruikt is voor de voorziene activiteiten op de Nederlandse prioriteitsgebieden. Als er aanwijzingen waren dat de Nederlandse steun voor andere activiteiten was ingezet, zou dat een zwaarwegende reden zijn geweest om mogelijk niet te betalen.
Kunt u de overeenkomst waar het om gaat delen met de Kamer? Kunt u daarbij aangeven wat precies in deze overeenkomst is opgenomen dat het opschorten van hulp onmogelijk maakte?
Nee, de overeenkomst kan niet worden gedeeld met de Kamer, omdat het een in vertrouwen getekend arrangement met de Oegandese autoriteiten betreft en het delen met derden in het interstatelijke verkeer ongebruikelijk is. De afspraken in een arrangement bevatten geen afwijkingen van of uitzonderingen op geldend nationaal en internationaal recht en zijn politiek of moreel verbindend, maar niet juridisch.
Het niet-juridisch verbindende karakter brengt met zich mee dat de ondertekenaars deze afspraken in principe kunnen korten of opzeggen na een voorafgaand overleg. Conform de gemaakte afspraken met de Oegandese autoriteiten vindt bij opzegging van de overeenkomst afrekening plaats op basis de door de medeondertekenaar reeds gemaakte kosten, alsmede van de door hem aangegane verplichtingen.
Waarom heeft u met opschorting van steun gedreigd als dit juridisch onmogelijk was?
Opschorting van de steun is juridisch wel degelijk mogelijk. De eerste betaling (van € 2,4 miljoen) is tijdelijk opgeschort om een signaal af te geven en om de Oegandese overheid aan te sporen werk te maken van accountability ten aanzien van het geweld rond de verkiezingen. Ik heb in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 niet uit te voeren omdat op basis van de mij beschikbare informatie de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen.
Hoe effectief was het dreigement om de rechtstatelijke steun te beëindigen? Welke acties heeft de Oegandese regering naar aanleiding hiervan genomen, en hebben deze de situatie verbeterd?
Het besluit om de betalingen op te schorten past volgens het kabinet in de positionering van Nederland, de EU, andere EU lidstaten en gelijkgezinde landen als de VS en het VK in reactie op het geweld rond de verkiezingen en de verslechterende mensenrechtensituatie in Oeganda. Hierbij hebben wij collectief richting de Oegandese autoriteiten via zowel publieke verklaringen als achter de schermen regelmatig zorgen uitgesproken en is aangedrongen op het nemen van betekenisvolle stappen op het vlak van accountability.
Mede als gevolg van deze internationale aandacht en druk heeft de overheid de afgelopen tijd een aantal stappen gezet. Zo zijn er naar aanleiding van het geweld van november 2020 tot dusver 66 agenten veroordeeld, hebben er 153 agenten ontslag gekregen, en worden er nog 80 lopende zaken onderzocht. Ook heeft de president publiekelijk erkend dat er fouten zijn gemaakt door de veiligheidsdiensten en zijn in bepaalde gevallen nabestaanden van slachtoffers gecompenseerd.
Het kabinet is tegelijkertijd van mening dat de Oegandese autoriteiten meer hadden kunnen doen: er is binnen de politie op hoger niveau weinig verantwoordelijkheid voor het geweld genomen en ook zijn er weinig zichtbare stappen gezet om te voorkomen dat dergelijke misstanden in de toekomst minder snel voor zullen komen. Het besluit om de slotbetaling van € 850.000 niet over te maken is daarom bedoeld als signaal richting de overheid dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability en dat Nederland bereid is om maatregelen te nemen als de situatie daarom vraagt.
Welke andere maatregelen heeft u genomen en gaat u nemen om de onderdrukking en schending van mensenrechten door het Oegandese regime te beëindigen, en met welk resultaat?
Zoals ook al eerder aan uw Kamer gemeld2 hecht het kabinet groot belang aan het naleven van mensenrechten, het behoud van democratische ruimte en goed bestuur in Oeganda. Het kabinet heeft in contacten met de Oegandese autoriteiten dan ook benadrukt dat negatieve ontwikkelingen gevolgen kunnen hebben voor de Nederlandse inspanningen waar die direct ten goede komen aan de overheid.
In algemene zin heeft Nederland, onder andere in het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de JLOS-donorgroep, herhaaldelijk zorgen geuit over de mensenrechtensituatie in Oeganda. Ik heb dat persoonlijk gedaan in gesprekken met de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens mijn eigen bezoek aan Oeganda in februari 2022, maar Nederland deed dat ook publiekelijk in bijvoorbeeld de VN-Mensenrechtenraad of via lokale EU-verklaringen. Binnen de EU heeft Nederland zich er actief voor ingespannen dat de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor Mensenrechten, Eamon Gilmore, Oeganda in april 2022 kon bezoeken.
Ook onderhoudt Nederland – zowel in Kampala als in Den Haag – reguliere contacten met Oegandese activisten, oppositie en mensenrechtenverdedigers, zoals bijvoorbeeld Nicholas Opiyo, de winnaar van de Mensenrechtentulp in 2021. Nederland ondersteunt in Oeganda zelf ook mensenrechtenverdedigers om hun werk zo goed en veilig mogelijk te kunnen uitvoeren. Nederland blijft bezorgd over de mensenrechtensituatie in Oeganda en blijft die dan ook via alle genoemde sporen op de voet volgen.
Hoe reageert u op de in het bovengenoemde artikel gemaakte suggestie dat Westerse donorlanden ernstige misdragingen van het Oegandese bewind bewust door de vingers zien vanwege het hoge aantal vluchtelingen dat het land huisvest en troepen levert aan de interventiemissie tegen terreurbeweging Al-Shabaab in Somalië?
Het kabinet kan alleen toelichting geven op de Nederlandse positie. Nederland ziet ernstige misdragingen in geen enkel geval door de vingers. Zie ook het antwoord op vraag 6 over de verschillende manieren waarop Nederland aandacht vraagt voor de mensenrechtensituatie in Oeganda. De Nederlandse zorgen op het vlak van mensenrechten, accountability en krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld worden regelmatig besproken met de overheid, net zoals dat het geval is voor bijvoorbeeld het inclusieve, vooruitstrevende Oegandese vluchtelingenbeleid dat Nederland zeer waardeert en actief financieel ondersteunt. Beide onderwerpen zijn ook uitgebreid aan de orde gekomen in mijn eigen gesprek met de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken, tijdens mijn bezoek aan Oeganda in februari 2022.
Waarom heeft u uw besluit om de 2,4 miljoen alsnog over te maken niet met de Kamer gedeeld?
De Kamer is destijds niet geïnformeerd over de eerste betaling omdat de verwachting was dat het besluit over de slotbetaling binnen enkele maanden zou volgen – waarna de Kamer dan in één keer zou worden geïnformeerd over de gehele afronding van de afgelopen samenwerking met JLOS, de recent verschenen evaluatie van de Nederlandse ondersteuning van JLOS tot dusver, en eventuele toekomstige ondersteuning van JLOS.
Ik hecht er ook aan om hier onderscheid te maken tussen de Nederlandse ondersteuning van de JLOS-sector enerzijds en onze steun aan het Refugee Law Project (RLP), gericht op de bescherming en het welzijn van vluchtelingen en hun gastgemeenschappen in Noord-Oeganda, anderzijds.
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 2 zijn er geen aanwijzingen dat Nederlandse betalingen voor JLOS zijn ingezet anders dan op de afgesproken activiteiten. Onder het RLP programma zijn door Nederland gedoneerde politieauto’s ingezet buiten de doeleinden van het project. In reactie daarop is besloten alle activiteiten met de politie in het kader van dit project on hold te zetten. Hierover is uw Kamer op 7 april 2021 geïnformeerd door middel van de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kuik.
Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 13.
Hoe reflecteert u erop dat de Kamer niet is meegenomen in uw besluit om de 2,4 miljoen alsnog over te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Acht u het ook onwenselijk dat Nederlandse ontwikkelingshulp contractueel niet kan worden stopgezet als deze direct of indirect bijdraagt aan onderdrukking en schending van mensenrechten?
Ontwikkelingshulp kan wel degelijk worden stopgezet, mits afspraken daarover zijn vastgelegd in een arrangement, en tijdig is overlegd en gecommuniceerd met de andere partij. In arrangementen is afgesproken dat de Minister de financiële bijdrage kan beëindigen na een voorafgaand overleg met de buitenlandse overheidsorganisatie. Zie daarover ook het antwoord op vraag 3. Als afspraken over ontwikkelingssamenwerking zijn gemaakt in de vorm van een verdrag ligt het gecompliceerder, omdat een verdrag voor staten juridisch bindende verplichtingen in het leven roept. Ontbinding van bij verdrag gemaakte afspraken of opzegging ervan is slechts mogelijk indien het betreffende verdrag hierin voorziet of door overeenstemming tussen partijen.
Overigens hecht ik er in dit verband ook aan om te benoemen dat het kabinet er alles aan doet om risico’s te minimaliseren en altijd probeert te voorkomen dat steun voor verkeerde doeleinden wordt ingezet. Tegelijkertijd is het kabinet van mening – zoals eerder uiteengezet in de nota «Doen waar Nederland goed in is» – dat het aanvaarden en managen van risico’s onvermijdelijk is om resultaten te bereiken, zeker in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur. Het kabinet accepteert dat het niet mogelijk is om volledig risicoloos te werken, maar streeft er wel naar om geen onnodige risico’s te nemen. Nederland werkt daarom in dergelijke landen adaptief, met inzet gericht op de lange termijn, met uitgebreide due diligence vooraf en actieve monitoring, evaluatie, en zo nodig aanpassing van programma’s tijdens de uitvoering.
Als blijkt dat Nederlandse projectsteun toch verkeerd wordt ingezet zal het kabinet in beginsel een kritische dialoog hebben met de desbetreffende partner zonder overeenkomsten of verdragen open te breken. Wel kan Nederland, in algemene zin en als de politieke situatie daar aanleiding toe geeft, optreden door delen van de samenwerkingsrelatie – bijvoorbeeld de directe samenwerking met de overheid of samenwerking met bepaalde organisaties – op te schorten of niet langer voort te zetten. Het kabinet houdt geen lijst bij van landensituaties waar dergelijke aanpassingen zijn doorgevoerd, omdat het per casus maatwerk betreft. Naast de opschorting van de steun in Oeganda zijn onderdelen van de samenwerkingsrelatie met bijvoorbeeld Ethiopië, Mali en Burkina Faso recent tegen het licht gehouden.
Ook om geopolitieke redenen benadrukt het kabinet het belang te blijven engageren met Afrikaanse partners. Voor veel van de uitdagingen waar Nederland en de EU zich mee geconfronteerd zien is versterkte samenwerking met Afrikaanse partners essentieel, zeker in het licht van de toegenomen geopolitieke activiteit van landen als China en Rusland op het Afrikaanse continent.
Hoe vaak komt het voor dat ontwikkelingshulp niet kan worden stopgezet als deze direct of indirect bijdraagt aan onderdrukking en schending van mensenrechten? Kunt u een lijst opstellen met landen waaraan Nederland ontwikkelingshulp geeft waarbij dit het geval is en specificeren om wat voor soort ontwikkelingshulp het daarbij gaat?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om maatregelen te nemen die voorkomen dat Nederland in de toekomst verplicht wordt om ontwikkelingshulp voort te zetten als deze direct of indirect bijdraagt aan onderdrukking en schending van mensenrechten? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer komen er weer beslismomenten ten aanzien van de voortzetting van Nederlandse rechtstatelijke steun aan Oeganda, en hoe gaat u de Kamer hierin meenemen?
Op basis van alle beschikbare informatie heb ik in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 aan JLOS niet over te maken om daarmee een signaal af te geven richting de Oegandese autoriteiten dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability.
Daarnaast is de eindevaluatie van Nederlandse steun aan JLOS3 openbaar gemaakt. Op basis van eigen bevindingen ten aanzien van de behaalde resultaten en de genoemde eindevaluatie heb ik naar onderdelen binnen het JLOS programma gekeken die impactvol hebben bijgedragen aan een verbetering van veiligheid en rechtsorde in Oeganda en daarbij rekening gehouden met de vraag hoe Nederland de risico’s op verkeerde inzet zo goed mogelijk kan mitigeren.
Met de Nederlandse steun aan JLOS zijn de nodige resultaten bereikt. Toegang tot rechtspraak is significant toegenomen, waarbij ook de rechtspositie van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en vluchtelingen, nadrukkelijk verbeterd is. Ook het deel van de bevolking dat toegang had tot JLOS-servicepunten nam toe. Het aantal veroordelingen in zaken omtrent seksueel en gender gerelateerd geweld is onder andere door effectievere bewijsvergaring tussen 2016 en 2021 verdubbeld. Ook is door het organiseren van speciale sessies voor seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) zaken, trainingen en beschikbaarheid van forensische onderzoekkits de duur van het afwikkelen van deze zaken significant afgenomen. De achterstand in het afhandelen van rechtszaken («case backlog») is significant verminderd door o.a. automatisering. Daardoor is ook de gemiddelde duur van de tijd die mensen in voorlopige hechtenis doorbrengen teruggebracht. Ook zijn er concrete resultaten geboekt op het vlak van rechtsbescherming voor vluchtelingen en ten aanzien van commercieel recht.
Ik ben van mening dat Nederland ook in de toekomst door moet gaan met ondersteuning van JLOS, met heel duidelijke verdere oormerking op thema’s die aansluiten bij Nederlandse prioriteiten in Oeganda, zoals SGBV, commercieel recht en recht voor vluchtelingen. Bovendien zal de steun die de politie daarbij onder strikte voorwaarden ontvangt erg beperkt zijn (waarbij hardware zoals auto’s in ieder geval is uitgesloten) en alleen waar nodig voor het behalen van vooruitgang op de bovenstaande thema’s, zoals training op het gebied van SGBV en het verbeteren van formulieren voor het doen van aangifte. De steun zal ook onderhevig zijn aan additionele monitoring, en er zal gebruik gemaakt worden van results based financing.
Het bericht ‘Nederland betaalde opgeschorte steun aan Oeganda toch uit, ondanks gewelddadige verkiezingen vorig jaar’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van de Volkskrant «Nederland betaalde opgeschorte steun aan Oeganda toch uit, ondanks gewelddadige verkiezingen vorig jaar»1?
Ja.
Waarom is besloten de opgeschorte ontwikkelingssteun aan Oeganda te hervatten?
De opgeschorte steun is niet volledig hervat. De opschorting betrof de twee laatste betalingen aan Justice Law and Order Sector (JLOS) programma (van resp. € 2,4 miljoen en € 850.000). De eerste betaling is uitgevoerd, aangezien deze reeds uitgevoerde activiteiten betrof welke volgens de gemaakte afspraken moesten worden gefinancierd. Ik heb in september 2022 besloten om de slotbetaling niet uit te voeren omdat op basis van de mij beschikbare informatie de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen.
Wat wordt er precies bedoeld met «contractueel lastig»?
De betaling van € 2,4 miljoen betrof reeds uitgevoerde activiteiten welke volgens de gemaakte afspraken moesten worden gefinancierd. Conform de gemaakte afspraken met de Oegandese autoriteiten vindt bij opzegging van de overeenkomst afrekening plaats op basis van door de medeondertekenaar reeds gemaakte kosten, alsmede van de door hem aangegane verplichtingen.
Het is hierbij belangrijk te benadrukken dat de Nederlandse steun alleen gebruikt is voor de voorziene activiteiten op de Nederlandse prioriteitsgebieden. Als er aanwijzingen waren dat de Nederlandse steun voor andere activiteiten was ingezet, zou dat een zwaarwegende reden zijn geweest om mogelijk niet te betalen.
Bent u het eens dat er geen belastinggeld overgemaakt had moeten worden naar Oeganda?
Nee, daar ben ik het niet mee eens.
Wat gaat u doen om dit soort onwenselijke betalingen in de toekomst te voorkomen?
Ik kwalificeer deze betaling niet als onwenselijk. Door de Nederlandse betaling zijn immers belangrijke activiteiten uitgevoerd op het vlak van rechtstoegang voor Oegandese burgers. De beslissing om de betalingen aan te houden is genomen om de Oegandese overheid aan te sporen meer werk te maken van accountability ten aanzien van het geweld rond de verkiezingen. Onder andere als gevolg van die druk heeft de overheid meer aan publieke verantwoording gedaan dan anders het geval zou zijn geweest. Ik heb op basis van de mij beschikbare informatie in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 niet over te maken.
Deelt u de analyse van hoogleraar ontwikkelingsstudies Paul Hoebink dat de ontwikkelingssteun indirect onwenselijke gevolgen kan hebben?
Dat kan niet totaal worden uitgesloten, zeker wanneer de politieke situatie in een land verandert. Werken in fragiele landen en landen met zwak bestuur gaat altijd gepaard met risico’s. Om deze risico’s te minimaliseren maakt Nederland bij aanvang van activiteiten, tijdens het identificatie- en beoordelingstraject, een zorgvuldige risico-inschatting en stelt passende mitigerende maatregelen op. Een belangrijk uitgangspunt hierin is het do no harm principe, waarin wordt geanalyseerd of activiteiten onbedoeld negatieve effecten kunnen hebben.
Overigens hecht ik er in dit verband ook aan om – zoals eerder uiteengezet in de nota «Doen waar Nederland goed in is» – te benoemen dat het kabinet er alles aan doet om de impact van deze risico’s zo veel mogelijk te minimaliseren, maar tegelijkertijd van mening is dat het aanvaarden en managen van risico’s onvermijdelijk is om resultaten te bereiken, zeker in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur, en dat daarom een adaptieve manier van programmeren wordt toegepast.
De Nederlandse inzet is gericht op de lange termijn, met uitgebreide due diligence vooraf en actieve monitoring, evaluatie, en zo nodig aanpassing van programma’s tijdens de uitvoering.
Als blijkt dat Nederlandse projectsteun toch verkeerd wordt ingezet zal het kabinet in beginsel een kritische dialoog hebben met de desbetreffende partner zonder overeenkomsten of verdragen open te breken. Wel kan Nederland, in algemene zin en als de politieke situatie daar aanleiding toe geeft, optreden door delen van de samenwerkingsrelatie – bijvoorbeeld de directe samenwerking met de overheid of samenwerking met bepaalde organisaties – op te schorten of niet langer voort te zetten.
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over de uitbetaling van de ontwikkelingssteun?
De Kamer is destijds niet geïnformeerd over de eerste betaling omdat de verwachting was dat het besluit over de slotbetaling binnen enkele maanden zou volgen – waarna de Kamer dan in één keer zou worden geïnformeerd over de gehele afronding van de afgelopen samenwerking met JLOS, de recent verschenen evaluatie van de Nederlandse ondersteuning van JLOS tot dusver, en eventuele toekomstige ondersteuning van JLOS.
Op basis van alle beschikbare informatie heb ik in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 aan JLOS niet over te maken om daarmee een signaal af te geven richting de Oegandese autoriteiten dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability.
Daarnaast is de eindevaluatie van Nederlandse steun aan JLOS2 openbaar gemaakt. Op basis van eigen bevindingen ten aanzien van de behaalde resultaten en de genoemde eindevaluatie heb ik naar onderdelen binnen het JLOS programma gekeken die impactvol hebben bijgedragen aan een verbetering van veiligheid en rechtsorde in Oeganda en daarbij rekening gehouden met de vraag hoe Nederland de risico’s op verkeerde inzet zo goed mogelijk kan mitigeren.
Met de Nederlandse steun aan JLOS zijn wel degelijk de nodige resultaten bereikt. Toegang tot rechtspraak is significant toegenomen, waarbij ook de rechtspositie van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en vluchtelingen, nadrukkelijk verbeterd is. Ook het deel van de bevolking dat toegang had tot JLOS-servicepunten nam toe. Het aantal veroordelingen in zaken omtrent seksueel en gender gerelateerd geweld is onder andere door effectievere bewijsvergaring tussen 2016 en 2021 verdubbeld. Ook is door het organiseren van speciale sessies voor seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) zaken, trainingen en beschikbaarheid van forensische onderzoekkits de duur van het afwikkelen van deze zaken significant afgenomen. De achterstand in het afhandelen van rechtszaken («case backlog») is significant verminderd door o.a. automatisering. Daardoor is ook de gemiddelde duur van de tijd die mensen in voorlopige hechtenis doorbrengen teruggebracht. Ook zijn er concrete resultaten geboekt op het vlak van rechtsbescherming voor vluchtelingen en ten aanzien van commercieel recht.
Ik ben van mening dat Nederland ook in de toekomst door moet gaan met ondersteuning van JLOS, met heel duidelijke verdere oormerking op thema’s die aansluiten bij Nederlandse prioriteiten in Oeganda, zoals SGBV, commercieel recht en recht voor vluchtelingen. Bovendien zal de steun die de politie daarbij onder strikte voorwaarden ontvangt erg beperkt zijn (waarbij hardware zoals auto’s in ieder geval is uitgesloten) en alleen waar nodig voor het behalen van vooruitgang op de bovenstaande thema’s, zoals training op het gebied van SGBV en verbeteren van formulieren voor het doen van aangifte. De steun zal ook onderhevig zijn aan additionele monitoring, en er zal gebruik gemaakt worden van results based financing.
Ik hecht er ook aan om hier onderscheid te maken tussen de Nederlandse ondersteuning van de JLOS-sector enerzijds en onze steun aan het Refugee Law Project (RLP), gericht op de bescherming en het welzijn van vluchtelingen en hun gastgemeenschappen in Noord-Oeganda, anderzijds. Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 3 zijn er geen aanwijzingen dat Nederlandse betalingen voor JLOS verkeerd zijn ingezet.
Onder het RLP programma zijn door Nederland gedoneerde politieauto’s ingezet buiten de doeleinden van het project. In reactie daarop is besloten alle activiteiten met de politie in het kader van dit project on hold te zetten. Hierover is uw Kamer op 7 april 2021 geïnformeerd door middel van de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kuik.
Ik zal uw Kamer spoedig uitgebreider informeren over de Nederlandse inzet op veiligheid en rechtsorde in Oeganda en daarbij ook ingaan op bovengenoemde punten.
Bent u het eens dat de Tweede Kamer buitenspel is gezet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de ontwikkelingshulp aan Oeganda per direct beëindigd moet worden?
Nee, daar ben ik het niet mee eens.
Het bezoek van de Europese Commissie aan Azerbeidzjan. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «European Commission’s Von Der Leyen Visits Azerbaijan To Seek Deal On Natural Gas»?1
Ja.
Wat is het doel van het bezoek van de Europese Commissie aan Azerbeidzjan?
De voorzitter van de Europese Commissie was op 18 juli jl. in Azerbeidzjan om de samenwerking tussen de EU en Azerbeidzjan te versterken. Tijdens dit bezoek werd een Memorandum of Understanding (MoU) getekend op het gebied van energiesamenwerking. Zoals staat in een verklaring afgegeven door Commissievoorzitter Von der Leyen zijn drie punten in het MoU vooral van belang: verdubbeling van de gastoevoer van Azerbeidzjan naar de Europese Unie, samenwerking op het gebeid van hernieuwbare energie en klimaatsamenwerking inclusief het verminderen van methaanemissies.2
Kunt u ervoor pleiten dat mensenrechten, waaronder die van politieke gevangenen, aangekaart worden tijdens het bezoek?
Aandacht voor de mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan is een integraal onderdeel van de EU-Azerbeidzjan relatie. De zorgen over de mensenrechten worden mede op instigatie van Nederland in de dialogen van de EU met Azerbeidzjan besproken, zo ook tijdens de EU Associatieraad met Azerbeidzjan op 19 juli jl. in Brussel. Ook tijdens het bezoek van Commissievoorzitter Von der Leyen op 18 juli jl. in Azerbeidzjan is over mensenrechten gesproken. Het kabinet zal de zorgen over mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan, waaronder die van politieke gevangenen, blijven aankaarten.
Bent u bereid de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie Josep Borrell, te vragen om in Azerbeidzjan te pleiten voor het vrijlaten van gevangengenomen politieke oppositie, waaronder de heer Elvin Isayev?
De zorgen over de mensenrechten worden mede op instigatie van Nederland in de dialogen van de EU met Azerbeidzjan besproken, zo ook tijdens de EU Associatieraad met Azerbeidzjan op 19 juli jl. waar de Hoge Vertegenwoordiger Josep Borrell de delegatie van de Europese Unie leidde. Het kabinet zal zich ervoor inspannen de zorgen over de mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan, waaronder die van politieke gevangenen, ook in EU-verband te blijven aankaarten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het rapport van het Leger des Heils «In Europa uitgebuit nergens beschermd»? Heeft u de verhalen tot u genomen? Bent u ook geschrokken van het enorme leed dat Nigeriaanse slachtoffers van mensenhandel gedurende hun reis hebben moeten doorstaan, zowel binnen als buiten Europa?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Nederland stuurt slachtoffers mensenhandel terug naar Italië ondanks risico op herhaalde uitbuiting» van Lost in Europe?2
Ja.
Bent u bekend met het rapport van het European Migration Network Study (EMN) «Third country national victims of trafficking in human beings»?3
Ja.
Kunt u aangeven hoe uitvoering is gegeven aan beide dictums van de motie Segers/Buitenweg (Kamerstuk 28 638, nr. 172) waarin wordt gevraagd naar een fenomeenonderzoek naar de stijging in aangiften mensenhandel en waar wordt gevraagd extra zorg te dragen voor een warme overdracht bij vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel?
In de motie Segers/Buitenweg werd verzocht om in het belang van de opsporing en informatiepositie een verkenning te starten naar de toedracht van de toenmalige stijging in aangiften mensenhandel en indien deze verkenning hier aanleiding toe geeft, over te gaan tot een fenomeenonderzoek. Het WODC heeft destijds de mogelijkheid verkend voor het uitvoeren van een dergelijk onderzoek. Het heeft geconcludeerd dit niet te kunnen uitvoeren, omdat wetenschappelijk onderzoek naar de toedracht van de stijging niet mogelijk is. Zoals ook op 1 juli 2020 per brief aan uw Kamer is medegedeeld, werken de opsporingsdiensten voortdurend aan het verbeteren van hun informatiepositie en worden er stappen ondernomen om zicht te krijgen op mogelijke achterliggende criminele netwerken.4
Het EMM5 heeft onderzoek gedaan naar signalen van slachtofferschap van mensenhandel en betrokkenheid bij mensensmokkel van personen met de Nigeriaanse nationaliteit die met onbekende bestemming uit een COA-locatie zijn vertrokken. Een factsheet hierover is al met de partners van het EMM gedeeld en wordt binnenkort gepubliceerd wanneer de openbare website van het EMM online zal gaan.6 Het EMM heeft ook een literatuuronderzoek uitgevoerd naar Nigeriaanse mensensmokkel en mensenhandel, ook dit onderzoek is reeds met de partners van het EMM gedeeld en zal binnenkort op de website van het EMM worden gepubliceerd. Dit literatuuronderzoek geeft inzicht in de structuur en handelwijzen van Nigeriaanse criminele netwerken die zich bezighouden met mensensmokkel en mensenhandel in en naar Europa. Eerder heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid, een data-analyse gemaakt van personen die met onbekende bestemming uit de COA-opvang vertrekken.7 Hierover is uw Kamer op 20 december 2021 geïnformeerd.8 De uitkomsten van deze onderzoeken worden betrokken in de aanpak en opsporing van mensenhandel en de criminele netwerken erachter.
Wat betreft het tweede deel van de vraag, gaat Nederland er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit dat de verantwoordelijke lidstaat zijn Unierechtelijke en andere internationale verplichtingen nakomt.
Als de politie en OM concluderen dat er opsporingsindicaties voor de desbetreffende lidstaat aanwezig zijn, deelt de politie (na beoordeling door het OM), informatie uit de aangifte met de bij Europol aangesloten lidstaat waar de gestelde uitbuiting heeft plaatsgevonden. De Liaison Officers van het OM en de politie die vanuit Nederland in bron- en transitlanden zijn gevestigd, kunnen indien nodig ook ingezet worden om te zorgen voor een goede verbinding met de lokale autoriteiten. Tevens kan de DT&V, met toestemming van de Dublinclaimant, met de verantwoordelijke lidstaat delen dat de Dublinclaimant een wens heeft om aangifte te doen van mensenhandel.
Indien er bij de DT&V signalen bekend zijn dat de Dublinclaimant een kwetsbaar persoon is (mogelijk in relatie tot slachtofferschap mensenhandel) dan kan informatie daarover bij de aankondiging van de overdracht in het kader van vitaal belang gedeeld worden met de verantwoordelijke lidstaat (zie artikel 31 van de Dublinverordening). Het is dan aan de ontvangende lidstaat om gepaste zorg te organiseren. Voor de overdracht zal de Dublinclaimant toestemming worden gevraagd om medische gegevens te delen. Voor het delen van gegevens in het kader van vitaal belang is geen toestemming nodig.
Herkent u het signaal van Frankrijk dat EU-lidstaten moeite hebben met het beschermen van derdelanders doordat vermoedelijke slachtoffers gedwongen worden asiel aan te vragen en daarbij onder dwang een onjuiste verklaring afleggen en wanneer zij in een later stadium een waarheidsgetrouwe verklaring wensen af te leggen deze doorgaans in een versnelde procedure wordt afwezen wegens de eerdere afgelegde verklaring?4 Zo ja, hoe kunt u de bescherming verbeteren? Deelt u de mening dat in dit licht de aanscherping van de Vreemdelingencirculaire in 2019 een onwenselijke situatie heeft opgeleverd? Zo nee, hoe onderbouwt u dat?
Er zijn geen signalen in Nederland bekend dat vermoedelijke slachtoffers gedwongen worden asiel aan te vragen en onder dwang een onjuiste verklaring afleggen. Indien een verklaring in de asielprocedure afwijkt van een eerdere verklaring, dan gaat de IND daar zorgvuldig mee om en wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld om uitleg te geven over de verschillende verklaringen.
De beleidswijziging van de B8/3 regeling in 2019 heeft plaatsgevonden op basis van een zorgvuldige afweging. Op dit moment stelt het WODC een beleidsevaluatie op om te bezien of de thans geldende regeling aansluit bij het beoogde effect van de wijziging. De afronding van de evaluatie wordt in de loop van 2023 verwacht.
In welke best practises, zoals gedeeld in het genoemde rapport van de EMN, ziet u een meerwaarde ook in Nederland de bescherming van onder meer Nigeriaanse slachtoffers van mensenhandel te verbeteren?
Zoals ik hiervoor heb vermeld, ben ik bekend met het EMN Rapport. Ik hecht aan de signalen en rapporten die mij vanuit de ketenpartners en het maatschappelijk middenveld toekomen, waaronder ook het literatuuronderzoek «Structuur en modus operandi van Nigeriaanse criminele netwerken van het EMM». Op dit moment worden de voorbereidingen getroffen door het WODC voor een beleidsevaluatie van de wijziging van de B8/3 regeling. Hierbij zullen ook voormelde rapporten en onderzoeken betrokken worden.
Op welke wijze biedt de B8/3-regeling momenteel bescherming aan vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel die tevens Dublinclaimant zijn? Hoeveel Dublinclaimanten hebben sinds de Wijziging van de regeling van 1 september 2019 met succes een beroep kunnen doen op de B8/3-regeling? Is hier sprake van een af- of toename?
Voorafgaand aan de beleidswijziging B8/3 in 2019, kreeg een vreemdeling die aangifte deed van mensenhandel vrijwel direct (binnen de streeftermijn van 24 uur) een tijdelijke B8/3-verblijfsvergunning. Als duidelijk was dat er geen opsporingsindicaties waren, werd deze tijdelijke vergunning ingetrokken.
Deze procedure is aangepast voor Dublinclaimanten. Momenteel geldt dat wanneer een Dublinclaimant aangifte doet van mensenhandel, de politie en het OM de aangifte binnen een streeftermijn van vier werkweken behandelen. Zij beoordelen of er voldoende opsporingsindicaties in Nederland zijn waarvoor de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk moet worden geacht in het belang van de opsporing en vervolging. Wanneer dit het geval is, zal de IND een tijdelijke B8/3-vergunning verlenen. Wanneer het OM oordeelt dat aanwezigheid in Nederland niet noodzakelijk is, wordt door de IND geen verblijfsvergunning verstrekt en zal de Dublinoverdracht naar de desbetreffende lidstaat voortgezet worden.
Voor wat betreft de vraag hoeveel Dublinclaimanten sinds de wijziging van 1 september 2019 een beroep op de regeling hebben gedaan en of er sprake is van een af- of toename: dit is onderdeel van de evaluatie van de regeling. Ik kan daar op dit moment nog niet op vooruit lopen.
Kunt u de procedure schetsen wanneer een Dublinclaimant in Nederland, met als eerste land van binnenkomst bijvoorbeeld Italië, mogelijk slachtoffer is van mensenhandel? Op welke wijze vindt onderzoek plaats, hoe worden opsporingsindicaties verzameld, hoe wordt de weging gemaakt of iemand wel of niet wordt uitgezet en op welke wijze vindt overdracht plaats wanneer iemand wordt uitgezet naar het land van de oorspronkelijke asielaanvraag?
De IND is verantwoordelijk voor de verblijfsprocedure, de politie en het OM zijn verantwoordelijk voor de aangifte en het onderzoek naar mensenhandel. In de Dublinverordening is vastgelegd op basis van welke criteria een lidstaat verantwoordelijk is een asielverzoek inhoudelijk te behandelen. Als een lidstaat op basis van de criteria in de Dublinverordening heeft bepaald dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, wordt een terug- of overnameverzoek10 naar de lidstaat verzonden.
Wanneer een vreemdeling die een asielverzoek in Nederland heeft gedaan aangifte van mensenhandel doet, wordt eerst nagegaan of Nederland de voor het asielverzoek verantwoordelijke lidstaat is. Bij een lopende asielprocedure wordt in beginsel geen bedenktijd aangeboden aan de vreemdeling, tenzij diens individuele omstandigheden daar aanleiding toe geven. Na de intake worden alle B8-zaken11 door het Landelijke Coördinatie Centrum (LCC)12 in behandeling genomen, waarbij de zaken evenredig worden verdeeld over de politie-eenheden voor het opnemen van de aangiften. Bij elk slachtoffer mensenhandel, ongeacht herkomst, wordt op dezelfde wijze een opsporingsonderzoek ingesteld en opsporingsindicaties verzameld door de politie. Sinds de aanpassing van de verblijfsregeling per 1 augustus 2019 geldt dat wanneer een Dublinclaimant aangifte doet van mensenhandel, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) de aangifte binnen een streeftermijn van vier werkweken behandelen en beoordelen of er voldoende opsporingsindicaties in Nederland zijn, waarvoor de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk moet worden geacht in het belang van de opsporing en vervolging. Wanneer dit het geval is, zal de IND een tijdelijke B8/3-vergunning verlenen. Wanneer het OM oordeelt dat aanwezigheid in Nederland niet noodzakelijk is, wordt door de IND geen verblijfsvergunning verstrekt op grond van mensenhandel en zal de overdracht naar het desbetreffende Dublinland voortgezet worden.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan ervan uit worden gegaan dat de verantwoordelijke lidstaat zijn Unierechtelijke en andere internationale verplichtingen nakomt. De Dublinclaimant kan in die lidstaat aangifte van mensenhandel doen, en Nederland vertrouwt erop dat daar onderzoek naar zal worden gedaan en dat de juiste opvang geregeld wordt. De politie zal waar mogelijk de aangifte in afstemming met het OM via EuropOL delen met de aangesloten lidstaten en specifiek met het land waar de uitbuiting heeft plaatsgevonden. Tevens kan de DT&V, met toestemming van de Dublinclaimant, delen met de verantwoordelijke lidstaat dat de Dublinclaimant een wens heeft om aangifte te doen van mensenhandel.
Wanneer de DT&V zodanig kort voor het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum (UOD) signalen die kunnen wijzen op slachtofferschap van mensenhandel ontvangt, en het niet meer mogelijk is om voor het verstrijken van de UOD de aangifte op te nemen conform de hiervoor omschreven procedure, dan wordt de Dublinclaimant aan de verantwoordelijke lidstaat overgedragen zonder aangifte te hebben gedaan. In dat geval wordt aan de Dublinclaimant toestemming gevraagd om de verantwoordelijke lidstaat op de hoogte te brengen van de wens om aangifte te doen. Als de vreemdeling daar toestemming voor geeft, zal dit met de desbetreffende lidstaat worden gedeeld. Wanneer de Dublinclaimant hiervoor geen toestemming verleent, wordt de wens tot het doen van aangifte in Nederland niet met de verantwoordelijke lidstaat gedeeld.
Tot slot, kan de Liaison Officer (OM en politie) die vanuit Nederland in bron- en transitlanden is gevestigd, mogelijk ingezet worden om te zorgen voor een goede verbinding met de lokale autoriteiten.
Deelt u de constatering dat juridisch slachtofferschap, hetgeen niet altijd valt te bewijzen, iets anders is dan feitelijk slachtofferschap? Hoe is deze notie zichtbaar in het beleid?
Een gebrek aan opsporingsindicaties betekent inderdaad niet in alle gevallen dat er ook geen feitelijk slachtofferschap is. De koppeling van het verblijfsrecht met het strafrecht is door de wetgever echter bewust gemaakt in art. 3.48 Vb 2000, aangezien het doel van de verblijfsregeling voor slachtoffers van mensenhandel tweeledig is. Naast het bieden van bescherming aan mogelijke slachtoffers van mensenhandel, wordt het van groot belang geacht dat deze slachtoffers aangifte doen. Deze aangiften dragen bij aan de opsporing van daders van mensenhandel en daardoor hopelijk ook aan het voorkomen van nieuwe slachtoffers.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat zoveel daders van mensensmokkel en mensenhandel straffeloos hun gang kunnen gaan? Ziet u ook dat de huidige B8/3-regeling onbedoeld kan bijdragen aan mensenhandel en mensensmokkel, omdat slachtoffers en daarmee opsporingsindicaties uit zicht verdwijnen en mensensmokkelaars en mensenhandelaren daarmee buiten beeld blijven? Tot welke acties brengt dit u?
Het is inderdaad onverteerbaar dat er mensenhandelaren en mensensmokkelaars actief zijn. Graag wil ik benadrukken dat mensenhandel en mensensmokkel twee verschillende misdrijven zijn, met beide verschillende modus operandi. De huidige B8/3 regeling is gekoppeld aan het strafrecht. Zoals bij de vorige vraag is toegelicht, is deze koppeling door de wetgever bewust gemaakt. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vraag 4 en 11.
Bent u bereid, indachtig de Koolviszaak en de Kluivingsboszaak, actief op zoek te gaan naar meer inzicht in de werkwijze van de Nigeriaanse maffia, juist ook waar het activiteiten in Nederland betreft? Bent u bereid hierin de samenwerking met andere Europese landen op te zoeken? Welke afspraken zijn sindsdien met Nigeria gemaakt?
Het EMM heeft recent (juli 2022) een literatuuronderzoek volbracht dat inzicht verschaft in de werkwijze van Nigeriaanse criminele netwerken, ook in relatie tot Nederland. Het onderzoek gaat in op de omvang en structuur van de Nigeriaanse netwerken die zich bezighouden met mensenhandel en mensensmokkel, maar ook op de manier waarop ze opereren als het gaat om het in contact komen met en verplaatsen van slachtoffers, onder meer door gebruik te maken van verblijfsrechtelijke procedures. In de discussie wordt ook gerefereerd aan internationale samenwerking die cruciaal is voor de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel, waaronder het Nigeriaanse agentschap NAPTIP, dat in 2022 een nieuw actieplan voor de aanpak van mensenhandel heeft gepresenteerd.
Nederland is driver van EMPACT THB (Trafficking in Human Beings) dat ziet op de Europese operationele samenwerking van opsporingsdiensten en het OM in de aanpak / bestrijding van mensenhandel. Een van de projecten binnen EMPACT THB waar Nederland aan deelneemt, richt zich specifiek op de bestrijding van mensenhandel in relatie tot Nigeria. In dit project wordt ook samengewerkt met Nigeria en Niger. Nederland blijft onverminderd actief binnen de internationale samenwerking.
Bent u bereid, in lijn met de aanbevelingen van het Leger des Heils, de Wijziging van de Vreemdelingencirculaire van 1 september 2019 te herzien om de bescherming van slachtoffers te waarborgen en zo te voorkomen dat Nederland onbedoeld mensensmokkelaars en mensenhandelaars in de kaart speelt?
Zoals hierboven omschreven onder vraag 9 zal de beleidswijziging in 2022 geëvalueerd worden door het WODC. Voordat ik in ga op het mogelijke vervolg, wil ik deze resultaten afwachten.
Kunt u aangeven welke lessen de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) heeft getrokken uit de pilot Multidisciplinaire Aannemelijkheid Slachtofferschap en hoe deze lessen zijn geïmplementeerd? Kunt u aangeven op welke wijze de IND de best practises van deze pilot heeft ingebed in de interne werkwijze zoals destijds werd toegezegd? Bent u van mening dat hierbij een verbetering van de werkwijze van de IND heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de genoemde pilot? Zo ja, op welke manier heeft dit concreet bijgedragen aan het vaststellen van het slachtofferschap? Zo nee, hoe wordt gewaarborgd dat de geleerde lessen uit de pilot alsnog vertaald worden in het beleid?
De pilot moest uitwijzen of het gebruik van multidisciplinaire deskundigenberichten over de aannemelijkheid van slachtofferschap van toegevoegde waarde was voor verschillende groepen slachtoffers en de betrokken partijen zoals IND, Schadefonds Geweldsmisdrijven en opvanginstellingen. Uit de evaluatie van de pilot bleek dat slechts in beperkte mate in een behoefte werd voorzien. De deskundigenberichten worden door een beperkte doelgroep aangevraagd, namelijk buitenlandse slachtoffers van mensenhandel. Zij vragen deze aan met een beperkt doel, namelijk als ondersteuning in verblijfsrechtelijke procedures. Hoewel het goed is dat de werkwijze bij kan dragen aan het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor deze groep, is de reikwijdte van de pilot aanzienlijk beperkter gebleken dan vooraf beoogd. Uit de pilot blijkt bovendien dat de IND in haar eigen toets grotendeels tot hetzelfde oordeel komt als de commissie die in de pilot de deskundigenberichten uitbracht. Het oorspronkelijke doel van de pilot, namelijk erkenning van het slachtofferschap en verbetering van de toegang tot voorzieningen voor alle typen slachtoffers buiten het strafrecht om, wordt op deze wijze onvoldoende gerealiseerd.
De positieve aspecten zien met name op het multidisciplinaire karakter van de identificatie van het slachtoffer. Specifieke kennis van trends en ontwikkelingen in mensenhandelzaken is daarbij van belang. Daarnaast is het gevoel van erkenning en de manier van bejegening door de subcommissieleden als belangrijke meerwaarde door de onderzoekers benoemd. De hoorzitting die standaard onderdeel uitmaakte van de procedure binnen de pilot heeft hierin een belangrijke rol gespeeld. De geleerde lessen uit de pilot zijn mogelijk relevant voor verschillende bestaande procedures. Daarom zal met relevante organisaties in gesprek worden getreden om te bezien hoe de opgedane kennis overgebracht kan worden en hoe de positieve ervaringen waar mogelijk een plek kunnen krijgen in bestaande procedures.
In het resultatenoverzicht dat bij de voortgangsbrief van 17 november 2021 over het programma Samen tegen Mensenhandel is gevoegd, is ingegaan op de wijze waarop dit gedaan is.13 De IND heeft bijvoorbeeld een werkinstructie opgesteld om de aannemelijkheid van het mensenhandelrelaas binnen hun eigen werkprocessen te beoordelen.14 In deze openbare werkinstructie voor de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden wordt ingegaan op de beoordeling van de aannemelijkheid van het mensenhandelrelaas. Openbaarmaking van deze instructie draagt bij aan meer openheid en transparantie in het besluitvormingsproces met betrekking tot het verlenen van een verblijfsvergunning.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.