Het gebruik door politie en justitie van kentekengegevens die vastgelegd zijn door een particulier bedrijf |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Politie plundert particuliere data»?1
Ja
Is het waar dat het bedrijf ARS Traffic & Transport Technology langs de Nederlandse snelwegen kentekens registreert en dat deze door politie en justitie opgevraagd worden voor opsporing en vervolging? Zo nee, wat is hier onjuist aan?
Ja, ARS T&TT registreert in opdracht van verschillende wegbeheerders kentekens langs Nederlandse (snel)wegen voor verkeers(management)doeleinden. Deze kentekens kunnen in strafrechtelijke onderzoeken worden gevorderd door de officier van justitie op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering. Er moet dan sprake zijn van een concrete verdenking voor een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en de gegevens moeten van belang zijn voor het onderzoek. De gegevens worden vervolgens verwerkt op grond van de Wet politiegegevens dan wel de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
Op welke juridische basis legt ARS Traffic & Transport Technology deze gegevens vast? Is hier sprake van opslag van persoonsgegevens, waarvoor toestemming van de betrokkenen vereist is? Zo nee, waarom is hier geen sprake van opslag van persoonsgegevens?
Voertuigkentekens moeten in beginsel worden aangemerkt als persoonsgegevens. ARS T&TT handelt in opdracht van wegbeheerders die een publiekrechtelijke taak uitoefenen. Volgens de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) mogen die instellingen persoonsgegevens verwerken, waaronder vastleggen, mits dat noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taak (artikel 8e WBP) en voldaan wordt aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Wanneer met toepassing van deze rechtvaardigingsgrond persoonsgegevens worden verwerkt, is het vragen van toestemming aan de betrokkene niet nodig.
Zijn er meer bedrijven die langs de openbare weg Automatic NumberPlate Recognition (ANPR) toepassen? Zo ja, welke bedrijven? Kunnen deze bedrijven een landelijk dekkend ANPR netwerk leveren? Hoe lang worden deze gegevens opgeslagen?
Ja, er zijn meerdere marktpartijen langs de openbare wegen die ANPR toepassen. Dit zijn voor Rijkswaterstaat (RWS) (inclusief de Nationale Databank Wegverkeersgegevens (NDW)), naast ARS T&TT, de partijen Connection Systems en Vialis. Deze partijen slaan variërend van een aantal dagen tot maximaal 15 werkweken (versleuteld) kentekens op.
Met de kentekenregistraties die plaatsvinden in opdracht van RWS en NDW kan geen landelijk dekkend netwerk worden geleverd. Bij RWS betreft het veelal kortstondige lokale en regionale projecten. NDW verzamelt wegverkeersgegevens over een netwerk van 6.000 km aan rijkswegen, provinciale wegen en doorgaande gemeentelijke wegen. Van alle NDW-meetlocaties is minder dan 10% uitgerust met ANPR-camera’s.
Welke andere technieken (zoals bluetooth- en wifitracking) worden breed ingezet langs de openbare weg voor het analyseren van vervoersstromen? Worden deze gegevens ook opgevraagd door politie en justitie?
Andere technieken die worden ingezet voor het inwinnen van verkeersgegevens voor verkeersmanagement zijn inductielussen in de weg, Bluetooth-metingen, Passive Infrared en GPS. Deze technieken werken niet met kentekenregistratie.
Deze gegevens kunnen, indien relevant voor het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van een concrete verdenking en met gebruikmaking van bevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering, ook opgevraagd worden door politie en justitie.
Hoe vaak worden particuliere ANPR-databases en andere verkeersdatabases door politie en justitie bevraagd? Hoe specifiek is deze bevraging in tijd en kenteken?
Het is niet aan te geven hoe vaak particuliere ANPR-databases en andere verkeersdatabases worden bevraagd, omdat er bij de registratie geen onderscheid gemaakt wordt naar de bedrijven/diensten die camerabeelden opvragen.
Bent u op de hoogte van het oordeel van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) over de verschillende vormen van analyse van verkeersstromen? Zo ja, hoe luidt dit ten aanzien van ANPR door particuliere bedrijven? Zo nee, bent u bereid het oordeel van het CBP te vragen?
Een oordeel van het CBP over ANPR-toepassingen is gevraagd middels de Reparatiewet Infrastructuur en Milieu 2014, die aan het CBP is voorgelegd voor advies. In dit wetsvoorstel worden de grondslagen voor het ANPR-gebruik verder verduidelijkt. Het voorstel strekt er onder meer toe om de doelen waarvoor kentekens mogen worden verwerkt concreter vast te leggen, te weten: het in stand houden van de weg, het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en de veiligheid van het verkeer. In een algemene maatregel van bestuur worden de procedures die hiervoor gelden voor alle wegbeheerders op een uniforme wijze uitgewerkt.
Het CBP heeft op dat punt geen aanmerkingen. Het wetsvoorstel ligt momenteel bij de Raad van State voor advies.
Deelt u het oordeel dat een koppeling tussen particulier verzamelde ANPR-gegevens en de RDW-database met kentekengegevens informatie oplevert die als persoonsgegevens gekenmerkt kunnen worden? Mag een dergelijke koppeling gelegd worden door het particuliere bedrijf dat deze ANPR-data verzamelt, door Rijkswaterstaat of door opsporingsdiensten? Welke juridische waarborgen zijn er voor de privacy van betrokkenen?
Ja, een koppeling tussen verzamelde ANPR-gegevens en de RDW-database levert persoonsgegevens op.
RWS kan met toepassing van artikel 9, eerste lid, van de WBP de verzamelde gegevens, na de voorgeschreven belangenafweging, verder verwerken voor andere doeleinden. De bedoelde koppeling voor specifieke doeleinden (bijv. verkeersonderzoeken) moet als een dergelijke verdere verwerking worden aangemerkt. Het particuliere bedrijf handelt in opdracht van RWS en voert zijn taken uit binnen de met RWS gemaakte afspraken.
Zo wordt met het bedrijf een bewerkersovereenkomst gesloten, is de verwerking gemeld bij de Functionaris Gegevensbescherming van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en worden de gegevens niet langer bewaard dan voor het doel noodzakelijk. Registraties worden vooraf aangekondigd met een persbericht. Overigens heeft een ieder een inzagerecht op grond van de WBP. Tenslotte heeft RWS een privacystatement opgesteld dat op de website van RWS staat en voor elke weggebruiker toegankelijk is.
Politie en justitie kunnen in gevallen van concrete verdenkingen en met gebruikmaking van de bevoegdheden in het Wetboek van Strafvordering zowel de oorspronkelijk verzamelde gegevens, als de verder verwerkte gegevens vorderen. De Wet Justitiële en Strafvorderlijke Gegevens (WJSG) en de Wet Politiegegevens (WPG) bevatten de waarborgen voor de bescherming van deze gegevens.
Deelt u de mening dat met het gebruik door politie en justitie van particuliere ANPR-gegevens mogelijkheden voor het volgen van voertuigbewegingen bestaan die de mogelijkheden van de voorgestelde wijziging van het wetboek van strafvordering voor ANPR ver overtreffen? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 2 is gezegd, kan ten behoeve van het oplossen van strafbare feiten informatie die in opdracht van RWS voor verkeersdoeleinden is vastgelegd door de officier van justitie worden gevorderd op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering. Het vorderen van de gegevens is slechts mogelijk voor zover sprake is van een concrete verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dit in het belang van het onderzoek is.
Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden waaronder de politie de door politiecamera’s vastgelegde ANPR-gegevens mag raadplegen indien het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie (Kamerstukken 33 542) wordt aanvaard en in werking treedt. De gegevens mogen op grond van het in dat wetsvoorstel voorgestelde artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering geraadpleegd worden in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, ten behoeve van de opsporing van dat misdrijf.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van plenaire behandeling in tweede termijn van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie (Kamerstukken 33 542) in de Tweede Kamer?
Ja
Het bericht dat de privacy van patiënten slecht gewaarborgd is |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat zegt het u dat uit gesprekken met medewerkers van de klantenservice van verschillende zorgverzekeraars, die in de tv-uitzending over patiëntgegevens getoond worden, blijkt dat de privacyverklaring bij medewerkers van zorgverzekeraars niet bekend is? Vindt u het acceptabel dat verzekerden hierdoor verkeerd worden voorgelicht over de mogelijkheid van een privacyverklaring? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De privacyverklaring en de daaraan gekoppelde regeling zijn bekend bij alle zorgverzekeraars. Helaas is inderdaad gebleken dat niet alle medewerkers van verzekeraars goed op de hoogte waren van deze regeling. Ik verwacht van zorgverzekeraars dat zij zorgen voor een adequaat kennisniveau van hun medewerkers. Inmiddels hebben zorgverzekeraars de medewerkers waar dit relevant voor is nogmaals gewezen op het bestaan van de privacyregeling.
Hoe reageert u in dit verband op de uitspraak van een psycholoog in genoemde uitzending dat het haar ervaring is dat mensen «structureel voorgelogen worden» door zorgverzekeraars?
Herkent u het beeld dat zorgverleners schetsen dat zorgverzekeraars de privacyverklaring proberen tegen te werken, omdat zij deze als lastig ervaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars een privacyverklaring te allen tijde moeten respecteren? Hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Welk doel dient de informatie die de Stichting Benchmark GGZ (SBG) verzamelt? Vindt u het acceptabel dat gedetailleerde informatie over patiënten terecht komt bij een instelling die rechtstreeks is verbonden aan zorgverzekeraars?
SBG wordt bestuurd door GGZ Nederland, het Landelijk Platform GGz (LPGGz) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN). Het doel van de stichting is om – door het leveren van spiegel- en benchmarkinformatie – de kwaliteit en de transparantie van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) te verbeteren. SBG is een Trusted Third Party (TTP). Dit wil zeggen dat SBG een onafhankelijke en onpartijdige organisatie is en niet – zoals u stelt – «rechtstreeks verbonden aan zorgverzekeraars».
SBG ontvangt gepseudonimiseerde2 en anonieme patiëntgegevens, aangevuld met achtergrondinformatie en informatie die wordt verkregen door het routinematig meten van behandeluitkomsten via de ROM-methodiek (ROM staat voor Routine Outcome Monitoring). Deze informatie betreft zowel begin- als eindmetingen van de toestand van een ggz-cliënt, beide uitgevoerd door de behandelende zorgaanbieder aan de hand van ROM-vragenlijsten. Om ervoor te zorgen dat deze gegevens onderling beter vergelijkbaar worden, worden deze verrijkt met achtergrondinformatie van de gepseudonimiseerde cliënten, zodat de gemeten behandeluitkomsten hiervoor kunnen worden gecorrigeerd (de zogeheten casemix-correctie).
Al deze informatie wordt vervolgens door SBG verwerkt tot spiegelinformatie (op het niveau van groepen patiënten) over de effectiviteit van de geboden zorg. Door middel van een beveiligde webbased softwaretoepassing (de Benchmark Rapportage Module, BRaM) ontstaat inzicht in de geaggregeerde resultaten die gemiddeld behaald worden bij grote groepen patiënten. De BRaM toont uitsluitend spiegelinformatie aan daartoe geautoriseerde personen. Zorgaanbieders kunnen met BRaM rapportages maken op het niveau van de instelling als geheel, per locatie, per afdeling en per behandelaar. De resultaten van het eigen organisatieonderdeel kunnen daarbij worden afgezet tegen de SBG-benchmark, het landelijk gemiddelde. Voor zorgverzekeraars is – naast informatie over het landelijk gemiddelde, de SBG-benchmark – alleen informatie op instellingsniveau beschikbaar en dan alleen voor zover het ggz-instellingen betreft waarmee zij een overeenkomst tot inkoop van zorg hebben of van ggz-instellingen die hen daartoe geautoriseerd hebben.
Zorgaanbieders kunnen de door SBG geleverde spiegel- en benchmarkinformatie gebruiken om hun behandelingen en zorgprogramma’s te verbeteren en eventuele praktijkvariatie te reduceren. Een zorgaanbieder kan dit intern uitvoeren en/of in samenwerking met collega-zorginstellingen. Zorgverzekeraars kunnen deze spiegel- en benchmarkinformatie gebruiken in hun dialoog met de door hen gecontracteerde zorgaanbieder(s). Momenteel onderzoekt SBG met het LPGGz de mogelijkheden om op termijn de benchmark gegevens beschikbaar te stellen aan patiënten als keuze-informatie.
Kunt u uitsluiten dat de SBG, door data te combineren, kunnen achterhalen welke diagnose bij een individuele patiënt is gesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft als eis gesteld dat de gepseudonimiseerde gegevens niet indirect identificerend mogen zijn. Het CBP heeft in een brief van 10 januari 2006 en in het consultatiedocument CBP Richtsnoeren actieve openbaarmaking van maart 2008, aangegeven dat gegevens (direct of indirect) identificerend zijn als die gegevens «redelijkerwijs, zonder onevenredige inspanning» kunnen worden gebruikt om de identiteit van een persoon vast te stellen.3 SBG heeft diverse maatregelen genomen om invulling te geven aan deze eis:
Voor een blijvende naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) heeft SBG conform de voorschriften van het CBP4 een Functionaris voor de Gegevensbescherming in dienst. Deze is aangemeld bij het CBP en als zodanig ook terug te vinden in het openbaar register van Functionarissen voor de Gegevensbescherming op de website van het CBP. Deze functionaris houdt onafhankelijk toezicht op de (voortdurende) toepassing en de naleving van de Wbp. Tevens ziet deze functionaris toe op de algemene kwaliteit van het beleid en uitvoering inzake de bescherming van persoonsgegevens in de organisatie, onder andere met interne audits. Periodiek toetst ook een externe auditor de naleving van de werkprocedures van SBG. De bescherming voor een onafhankelijk optreden van de Functionaris voor de Gegevensbescherming en diens wettelijke taak is vastgelegd in de Wbp.
Kunt u uitsluiten dat zorgverzekeraars via de SBG bij privacygevoelige gegevens van individuele patiënten kunnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verzekeraars hebben via SBG geen toegang tot privacygevoelige informatie. Ten eerste heeft SBG, zoals toegelicht bij vraag 6, diverse maatregelen genomen ter invulling van de eis van het CBP dat gegevens niet zonder onevenredige inspanning herleidbaar mogen zijn naar een persoon. Ten tweede borgt het SBG Dataprotocol dat zorgverzekeraars uitsluitend toegang krijgen tot gemiddelde uitkomstgegevens van groepen van patiënten op geaggregeerd niveau en niet tot gegevens op het niveau van individuele (gepseudonimiseerde) patiënten.
Is het wat u betreft acceptabel dat zorgverzekeraars hun informatiehonger stillen door privacygevoelige informatie van patienten te verzamelen via de SBG? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Denkt u dat patiënten behoefte hebben aan transparantie in de zorg die hun privacy schendt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u aangeven op welke wijze dit de zorg voor patiënten ten goede komt? Deelt u de mening dat het niet aan de zorgverzekeraars is om te bepalen wat goede zorg is, maar dat dit het beste kan worden bepaald door zorgverleners onderling? Deelt u daarmeede mening dat de SBG overbodig is?
Hoe reageert u op de uitspraak van professor J. van Os dat de database van SBG een «geldverslindend datakerkhof is»? Kunt u in dat verband aangeven hoeveel geld zorgverzekeraars hebben geïnvesteerd in de database van SBG?
Ik deel die mening niet. Zoals toegelicht ben ik van mening dat SBG maatschappelijk relevante doelen dient.
Het jaarlijks budget van Stichting Benchmark GGZ bedraagt 2 miljoen euro. Bij de oprichting van SBG zijn de kosten als volgt verdeeld: het benchmarken wordt gefinancierd door de zorgverzekeraars, de zorgaanbieders financieren het verzamelen van de onderliggende ROM-gegevens en de correcte aanlevering ervan aan SBG.
Deelt u de mening van professor Van Os dat je alleen data mag verzamelen als patiënten dat goed vinden en wanneer daar iets maatschappelijk nuttigs mee gebeurt? Deelt u voorts zijn mening dat dit in het geval van de database van SBG niet het geval is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben met professor dr. Van Os van mening dat gegevens alleen verzameld moeten worden als daar maatschappelijk iets nuttigs mee gebeurt. Op het maatschappelijke nut van de gegevensverzameling in het kader van ROM door SBG ben ik reeds uitvoerig ingegaan.
De gegevensverzameling van SBG geschiedt in verschillende onderscheiden stappen:
Op de verschillende onderscheiden stappen zijn verschillende wettelijke kaders van toepassing:
Ad a
Het bij de intake diagnostisch classificeren van de cliënt en het gedurende de behandeling periodiek gegevens verzamelen over de uitkomst van de behandeling, maken beide deel uit van het reguliere klinische proces. Voor het verzamelen van die (ROM-)gegevens is geen expliciete toestemming nodig van de patiënt. De verwerking van gezondheidsgegevens valt onder artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, juncto artikel 21, tweede lid, van de Wbp. Wel moet de behandelaar op grond van de WGBO de patiënt bij aanvang van de behandeling melden welke gegevens waarom worden vastgelegd en wat de behandelaar met die gegevens doet.
Ad b
De behandelaar versleutelt het BSN met het oog op de aanlevering van gegevens aan SBG. De versleuteling maakt geen deel uit van de behandeling van de patiënt. Omdat het om de verwerking van persoonsgegevens gaat moet er een grondslag zijn in de Wbp. De verwerking van persoonsgegevens is op grond van artikel 8, aanhef en onder a, Wbp toegestaan indien de patiënt daarvoor toestemming heeft verleend.
Ad c en d
De behandelaar levert de niet meer tot de patiënt herleidbare gegevens aan bij ZorgTTP. Omdat er geen sprake meer is van persoonsgegevens in de zin van de Wbp is de wet niet van toepassing op de versleuteling door ZorgTTP.
Ad e en f
Op de verstrekking van de door de zorgaanbieder en ZorgTTP gepseudonimiseerde gegevens aan SBG en de verwerking van die gegevens door SBG is de Wbp niet van toepassing (omdat er geen sprake meer is van persoonsgegevens als bedoeld in de Wbp).
Medisch wetenschappelijk onderzoek met patiënten mag alleen worden uitgevoerd als er een juiste balans is tussen het belang van de onderzoeksvraag en de belasting die de procedures van het onderzoek voor de patiënt met zich meebrengt. Dit wordt getoetst door een van de elf (11) Medisch Ethische Toetsing Commissies die Nederland heeft. Er is ook een overkoepelend orgaan, de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO).
SBG heeft, samen met professor dr. Van Os, de vraag of de gegevensverzameling door SBG onder de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met mensen (WMO) valt en METC-plichtig is, voorgelegd aan de CCMO. De vraag is vorig najaar besproken in een plenaire vergadering van de CCMO. Het standpunt van de commissie is dat het hier geen wetenschappelijk onderzoek betreft en de dataverzameling en -analyse daarom niet onder de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met mensen (WMO) vallen.
Ik ben het dus oneens met de uitspraak van professor dr. Van Os dat de dataverzameling door SBG onethisch en onwettig is.
Hoe reageert u op de uitspraak van professor Van Os dat de dataverzameling door SBG onethisch en onwettig is? Op basis van welk wetsartikel rechtvaardigt de SBG het verzamelen van deze privacygevoelige informatie? Is dat in uw ogen gerechtvaardigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Is het voorgaande voor u reden om de SBG te bewegen te stoppen met het verzamelen van data over patiënten? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ondersteun de missie en doelstellingen van SBG, zoals toegelicht in de voorgaande antwoorden, waarbij ik wel wil onderstrepen dat een adequate waarborging van de privacy van patiënten van groot belang is en blijft.
Hoe reageert u op de uitspraak van de plaatsvervangend voorzitter van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) dat het DBC-informatiesysteem (DIS) een van de meest risicovolle databases van het land is, omdat jaarlijks alle gegevens van patiënten in Nederland daarin worden ondergebracht? Hoe reageert u voorts op zijn uitspraak dat dit meer dan genoeg gegevens zijn om – als je kwaad zou willen – te herleiden waar het om gaat? Wat vindt u ervan dat het CBP zich afvraagt of het DIS nog wel privacyproof is?
Het is een feit dat het DIS een zeer omvangrijke database is die gegevens bevat die – indien deze tot identificeerbare individuen herleidbaar zouden zijn, wat niet zo is – privacybelastend zouden zijn. Mijn ambtsvoorgangers, ikzelf en medewerkers van het Ministerie van VWS zijn zich – met het CBP – altijd zeer bewust geweest van dat risico en van het feit dat er daarom altijd adequate (technische en organisatorische) maatregelen nodig zijn om dit risico te beheersen.7
In aanloop naar de instelling van het DIS, heeft mijn ambtsvoorganger in 2005 advies gevraagd aan het CBP over het toepassen van pseudonimisering van medische persoonsgegevens voordat ze het DIS bereiken en voordat ze worden opgeslagen in het DIS. Bij pseudonimisering van persoonsgegevens worden de identificerende kenmerken van personen op een zodanige manier (vooraf) versleuteld en omgezet in een pseudo-identiteit, dat de werkelijke identiteit van de betreffende personen niet meer te achterhalen is. Direct identificerende gegevens worden dubbel versleuteld (oftewel dubbel gepseudonimiseerd) vóórdat ze worden opgeslagen in het DIS: de eerste versleuteling wordt uitgevoerd door de zorgaanbieder die de gegevens aanlevert en de tweede versleuteling door een externe, onafhankelijke organisatie, ZorgTTP (Zorg Trusted Third Party) genaamd. De pseudonimisering is zo ingericht dat deze onomkeerbaar is en daarmee dus niet meer herleidbaar tot individueel identificeerbare personen.
Het CBP heeft in een brief van 10 januari 2006 op het voornoemde adviesverzoek gereageerd. Het CBP bevestigde – zoals ook in de uitzending van Zembla werd aangehaald – dat het DIS «een van de meest risicovolle verwerkingen in Nederland» is en dat «dit maakt dat bij de verdere uitwerking van de pseudonimisering van het DIS de hoogst denkbare maatstaven dienen te worden gehanteerd». Het CBP gaf toen aan dat de destijds aan het CBP voorgelegde aanpak bij het DIS «een correcte toepassing van de pseudonomiseringsoplossing» beschrijft.
Het CBP heeft daarnaast ook als eis gesteld dat de gepseudonimiseerde gegevens niet indirect identificerend mogen zijn. Gegevens zijn volgens het CBP (direct of indirect) identificerend als die gegevens «redelijkerwijs, zonder onevenredige inspanning» kunnen worden gebruikt om de identiteit van een persoon vast te stellen.
Het DIS heeft aan deze eisen van het CBP invulling gegeven door diverse technische en organisatorische maatregelen te nemen, te weten:
Schrikt u ervan dat het CBS in staat is de identiteit van de persoon achter de gespeudoniemiseerde gegevens van het DIS te achterhalen?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is de enige ontvanger van DIS-gegevens die op wettelijke grondslag koppelingen mag leggen tussen DIS-gegevens en andere gegevensbestanden. Alleen op deze manier kan het CBS statistieken maken over de relatie tussen enerzijds het zorggebruik en anderzijds bevolkingskenmerken, zoals inkomenspositie of woonsituatie. Het CBS heeft daarvoor in 2006 expliciet akkoord gekregen van het CBP. Het CBP heeft dat gedaan met de wetenschap dat daarmee aan het CBS als enige afnemer de sleutel wordt verstrekt «waarmee de (aan CBS verstrekte) pseudo-identiteiten alsnog kunnen worden geïdentificeerd.»8 Het CBP deed dit in verband met de wettelijke positie van het CBS. Het aanvullende privacyrisico achtte het CBP gering omdat het CBS reeds het wettelijk recht heeft persoonsgegevens op te vragen en de wet het CBS verbiedt deze verder te verspreiden en openbaar te maken op individueel niveau. De juridische kaders waarbinnen het CBS met privacygevoelige informatie om mag gaan zijn geregeld in de CBS-wet9 en de Wbp.
Gedurende het hele proces waarmee DIS-gegevens aan andere gegevens worden gekoppeld blijven identificerende persoonsgegevens (BSN en geboortedatum) versleuteld. CBS-medewerkers die statistische werkzaamheden uitvoeren hebben daarom géén toegang tot de identificerende persoonsgegevens in relatie tot DIS-bestanden.
Wat vindt u ervan dat het DBC-DOT-systeem, dat afgeleid is van betalen per verrichting, eerst de zorgkosten opjaagt, daarna de financiering van ziekenhuizen zo ingewikkeld maakt dat accountants geen goedkeurende verklaring willen afgeven over de jaarrekeningen en nu de privacy van patiënten in gevaar brengt? Maakt dit dat u het faillissement van de betaling per verrichting en het DBC-DOT-systeem erkent? Zo ja, wat betekent dat? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de context van uw vraag, beperk ik mij in de beantwoording tot uw opmerking dat het DBC-systeem de privacy van patiënten in gevaar zou brengen en dat dit het faillissement van het DBC-systeem zou betekenen. Het CBP en de rechter hebben bepaald dat het huidige DBC-systeem, inclusief de daarbij behorende regelgeving, géén onevenredige inbreuk doet op de privacy van patiënten. In het najaar van 2005 is het CBP akkoord gegaan met het gebruik van de huidige diagnose-informatie op DBC-niveau in het declaratieverkeer in de somatische zorg, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat op de middellange termijn het aantal DBC’s zou worden teruggedrongen door indikking of vergroving (dit is met de DOT-operatie gebeurd). Daarnaast is de privacy van patiënten binnen het DIS en bij het CBS beschermd door de hiervoor genoemde risico-beheersende maatregelen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in twee uitspraken in relatie tot de ggz geoordeeld dat de vermelding van diagnose-informatie op de declaratie niet onrechtmatig is, mits wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden (LJN: BN3056 en BV8297). Met de huidige regelgeving wordt aan die voorwaarden voldaan. Ik ben het dan ook niet eens met uw conclusie.
Religieuze spanningen in Birma/Myanmar |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Wie niet geteld is, telt niet mee in Birma»?1
Het bericht geeft een goed beeld van de complexiteit van de volkstelling in Birma/Myanmar.
Hoe beoordeelt u de weigering van de Birmese regering om de Rohinya minderheid zich te laten registreren als aparte bevolkingsgroep?
Volgens het oorspronkelijk plan voor de volkstelling zouden geïnterviewden kunnen kiezen uit 135 etniciteiten die door de overheid van Birma/Myanmar officieel zijn erkend. Daarnaast was er een categorie «overigen», waarbij geïnterviewden een eigen omschrijving van etniciteit konden vermelden. Deze omschrijving zou niet gelden als een officieel erkende etniciteit, maar zou wel worden meegenomen in de volkstelling waarbij meervoudig genoemde identificaties als aparte groep zichtbaar zouden worden. Dit zou Rohingya de mogelijkheid geven om zich te registreren als «overige» met vermelding van «Rohingya».
Na oplopende spanningen en toenemend verzet van een deel van de bevolking in Rakhine State tegen de mogelijkheid voor Rohingya om zichzelf als zodanig te identificeren hebben de autoriteiten van Birma/Myanmar besloten personen of huishoudens die zichzelf omschrijven als Rohingya niet langer mee te nemen in de volkstelling. Dit heeft er naar verwachting toe geleid dat honderdduizenden Rohingya buiten de telling zijn gebleven. Het kabinet betreurt deze handelswijze van de regering van Birma/Myanmar zeer. Het ondermijnt de toch al kwetsbare positie van de Rohingya.
Wat is uw analyse van de spanning rondom deze volkstelling en het geweld tegen de Rohinya minderheid in het algemeen?
In de afgelopen jaren zijn de spanningen tussen de Rakhine boeddhisten en Rohingya moslims in Rakhine State sterk toegenomen. De Rohingya minderheid wordt door de autoriteiten van Rakhine stelselmatig gediscrimineerd en is veelvuldig slachtoffer van intimidatie, vrijheidsbeperkingen en geweld.
Een geweldsincident in januari jl., waarbij naar verluidt tientallen Rohingya omkwamen, gevolgd door een publieke verklaring van Artsen Zonder Grenzen over de behandeling van slachtoffers van dit incident, gaven aanleiding voor grootschalige protesten tegen de aanwezigheid van NGOs, hulporganisaties en de internationale gemeenschap in Rakhine State. Voorts werd gedemonstreerd tegen de mogelijkheid van Rohingya moslims om zichzelf tijdens de volkstelling als zodanig te identificeren. Vanwege de gewelddadige protesten zijn eind maart jl. internationale NGOs, hulporganisaties en VN-organisaties uit Rakhine geëvacueerd. De Birmese overheid liet weten onder druk van protesten en uit vrees voor verder geweld af te zien van registratie van een ieder die zichzelf identificeerde als Rohingya.
Heeft u gereageerd op de onwil van de Birmese regering om hulpverleners toe te laten tot de gebieden in het westen van het land waar Rohingya’s verblijven? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Het kabinet hecht veel waarde aan ongehinderde en veilige toegang van internationale humanitaire hulporganisaties tot alle delen van Birma/Myanmar, inclusief Rakhine State. Recente berichten over belemmering van die toegang op lokaal niveau zijn dan ook reden tot zorg. De Nederlandse ambassadeur heeft deze zorgen meerdere malen tijdens gesprekken op ministerieel niveau in de hoofdstad Nay Pyi Taw geuit, meest recentelijk op 2 april jl. Ook in EU-verband is bij de autoriteiten van Birma/Myanmar aangedrongen op ongehinderde en veiliger toegang van hulporganisaties in Rakhine. Daarnaast heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken in contact met de ambassadeur van Birma/Myanmar in Brussel aandacht gevraagd voor de precaire humanitaire situatie in Rakhine. Tot slot heeft Nederland zich in EU-verband tijdens de 25ste zitting van de Mensenrechtenraad met succes hard gemaakt voor een duidelijke boodschap over de situatie in Rakhine in de door de Raad aangenomen resolutie over de mensenrechtensituatie in Birma/Myanmar.
Waarom is er enkel een Nederlandse economische missie gevestigd in Birma/Myanmar? Kunt u, in het licht van de fragiele mensenrechtensituatie ter plaatse, uiteenzetten waarom er in Birma/Myanmar gekozen is voor alleen een economische missie en niet voor capaciteit ter plaatse voor mensenrechten?
De beginnende democratische transitie en economische opening van Birma/Myanmar biedt kansen voor Nederlandse bedrijven en ondernemers, met name in de sectoren water, agro en logistiek. Om Nederlandse bedrijven te faciliteren deze kansen op een maatschappelijk verantwoorde manier te verzilveren, heeft het kabinet in 2013 besloten de capaciteit van de ambassade in Bangkok met betrekking tot Birma/Myanmar, uit te breiden. De reeds bestaande capaciteit op het gebied van mensenrechten is eveneens uitgebreid.
Voorts is in november jl. door collega Ploumen tijdens haar bezoek aan Birma/Myanmar in Yangon een ambassadekantoor geopend dat de Nederlandse inspanningen in Birma/Myanmar ondersteunt. De keuze voor deze flexibele en kostenefficiënte vorm van vertegenwoordiging past in de modernisering van de Nederlandse diplomatieke dienst, zoals door het kabinet gepresenteerd in de brief «Voor Nederland, Wereldwijd».
In de afgelopen jaren heeft de ambassade Bangkok met goed gevolg invulling gegeven aan de bevordering van de mensenrechten in Birma/Myanmar. De ambassade steunt vanuit het Mensenrechtenfonds diverse betekenisvolle projecten, levert tijdige adviezen ter beïnvloeding van het internationale mensenrechtenspeelveld en heeft zeer frequent in Birma/Myanmar contact met regeringsvertegenwoordigers, Birmese en internationale NGO’s en mensenrechtenverdedigers. De nieuwe vertegenwoordiging in Yangon dient hiervoor mede als uitvalsbasis. Het kabinet acht de huidige mensenrechtencapaciteit met betrekking tot Birma/Myanmar op dit moment toereikend.
Bent u bereid de Nederlandse inzet op mensenrechten in Birma/Myanmar te intensiveren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een mensenrechtenspecialist in het land zelf te plaatsen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Stelselmatige discriminatie van bewoners in de Haagse wijk Duindorp |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over de discriminatie van bewoners in Duindorp?1
Ja.
Is het waar dat er sprake is van een stelselmatig wegpesten van allochtone bewoners uit Duindorp? Zo ja, deelt u de mening dat dit een niet te tolereren situatie is? Zo ja, hoelang spelen deze problemen al? Zo nee, hoe zou u de situatie in Duindorp dan wel duiden?
Uit de mededelingen die ik ontving van de burgemeester van Den Haag maak ik op dat er geen sprake is van het stelselmatig wegpesten van bewoners met een migranten-achtergrond uit Duindorp. De burgemeester heeft mij hierover het volgende toegelicht. In april 2014 hebben in Duindorp drie huurders met een migranten-achtergrond naar aanleiding van incidenten aangegeven te willen verhuizen. In de laatste twee jaar is er verder één gezin geweest dat in verband met incidenten is verhuisd. Door de (media) aandacht die de recente incidenten hebben gekregen wordt wellicht de indruk gewekt dat racisme en discriminatie in Duindorp breed verspreid zijn. Dat is bepaald niet zo.
Duindorp heeft twee wijkagenten. In Duindorp is wekelijks een gezamenlijk spreekuur van de wijkagent, de woningbouwcorporatie Vestia en het algemeen maatschappelijk werk. Op dat spreekuur kunnen bewoners hun zorgen en onvrede uiten. Hierdoor hebben de wijkagent en de andere professionals in de wijk een goed en actueel beeld van de situatie in de wijk. De burgemeester van Den Haag heeft mij gemeld dat deze professionals unaniem van mening zijn dat het woon- en leefklimaat in Duindorp de afgelopen tien jaar sterk vooruit is gegaan, hoewel in bepaalde delen van de wijk problemen blijven spelen zoals hiervoor omschreven.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als u zich persoonlijk ter plaatse op de hoogte laat brengen van de situatie in Duindorp en daarbij vooral de getroffen bewoners laat weten dat u achter hen staat? Zo ja, op welke termijn zal dat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Woonoverlast en intimidatie in een wijk kunnen diep ingrijpen in het dagelijks bestaan van de bewoners en dat is zorgelijk. Gemeenten en hun partners hebben de verantwoordelijkheid om zich van dergelijke situaties op de hoogte te stellen, deze aan te pakken en daarover contact te onderhouden met de buurtbewoners. Ik heb alle vertrouwen in de reeds in andere wijken van Den Haag beproefde integrale aanpak van overlastlocaties en overlastveroorzakers.
Deelt u de zorgen van de woningbouwcorporatie en burgemeester Van Aartsen over de ontstane situatie? Zo ja, wat gaat u doen om uw zorgen aan de betrokkenen kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke concrete maatregelen zijn er door de gemeente en de woningbouwcorporatie genomen om deze problemen het hoofd te bieden en de slachtoffers te beschermen?
De burgemeester heeft mij meegedeeld dat hij op 23 april 2014 een gesprek heeft gehad met het wijkberaad, Welzijn Scheveningen, het outreachend jongerenwerk, Vestia, de politie en de stadsdeeldirecteur en dat verdere afstemming zal volgen. Hij heeft aangegeven dat de politie fors investeert in de zichtbare aanwezigheid in de wijk, onder meer door de wijkagenten, in de wijkcontacten en via extra surveillance. Op het Tesselseplein is weer cameratoezicht ingesteld. De politie zet verder in op het onderzoeken van mogelijk door omwonenden gepleegde strafbare feiten tijdens onder meer bezichtigingen van leegstaande woningen. Als sprake is van strafbare feiten wordt een proces verbaal opgemaakt dat door het openbaar ministerie (OM) op de mogelijkheden van vervolging wordt beoordeeld. Zoals hiervoor genoemd vindt er wekelijks een gezamenlijk spreekuur plaats in de wijk. Daarnaast is het jongerenwerk van Welzijn Scheveningen met succes aanwezig op die plekken waar jongeren samenkomen. Onder meer door het aanbieden van sportactiviteiten en de inzet van het outreachend jongerenwerk worden jongeren goed bereikt en is de overlast drastisch afgenomen. Zoals in andere delen van de stad ook met succes is gebeurd, wordt integraal ingezet op de overlastlocaties en de overlastveroorzakers.
Op de scholen in Duindorp heeft het programma Haagse Helden gedraaid. Daarin wordt onder andere aandacht besteed aan thema’s als verdraagzaamheid en omgang met anderen. De scholen worden geïnformeerd over de incidenten en hen wordt gevraagd in de komende tijd aandacht aan dit thema te blijven besteden.
Uiteraard worden bewoners die zich niet gedragen hierop aangesproken, net als elders in de stad. Tegen structurele overlast of herhaaldelijk wangedrag wordt opgetreden via het zogenoemde gele en rode kaarten systeem. Bij een rode kaart start Vestia een uithuisplaatsingsprocedure bij de rechter, aldus de burgemeester.
Zijn er meldingen en aangiften gedaan vanwege de in het bericht genoemde praktijken? Zo ja, wat was de aard en omvang van die meldingen en aangiften?
Van de burgemeester heb ik vernomen dat Vestia aangifte heeft gedaan vanwege een dreigtweet en dat aangifte is gedaan door een burger tegen een Duindorper die op TV-West is geïnterviewd. Het OM heeft mij meegedeeld dat de laatstgenoemde aangifte is beoordeeld en dat de verdachte is gedagvaard. Overigens heeft Vestia ook aangifte gedaan vanwege intimidatie en bedreiging van een werknemer tijdens de bezichtiging door iemand met een migranten-achtergrond van een woning in de Kompasbuurt.
Is er een wijkagent die de situatie in Duindorp goed kent en wellicht al een indicatie heeft van de problemen die daar spelen? Zo ja, welk beeld heeft die wijkagent? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er concreet door de politie gedaan om bewoners die slachtoffer van discriminatie en intimidatie in Duindorp zijn, te beschermen en te voorkomen dat zij opnieuw slachtoffer worden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat bij hardnekkige ernstige discriminatie en agressie tegen buurtbewoners alles op alles moet worden gezet om te voorkomen dat het de slachtoffers zijn die moeten verhuizen, en dat juist de daders moeten worden aangepakt?
Het kabinet veroordeelt (stelselmatige) pesterijen en discriminatie op welke grond dan ook. Ik steun dan ook de inzet van de gemeente Den Haag en de lokale partners om deze situatie aan te pakken. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 5, 8 en 10.
Welke mogelijkheden ziet u om het leefklimaat van alle bewoners in Duindorp te verbeteren, zodat alle bewoners van Duindorp normaal kunnen wonen in deze wijk?
Zie antwoord vraag 5.
Speelt in andere wijken en steden een vergelijkbare problematiek? Zo ja, welke wijken of steden betreft dit?
Het antidiscriminatiebeleid is lokaal belegd. Het is aan de lokale besturen om kwesties rondom discriminatie (in de vorm van bijvoorbeeld het (weg)pesten van buurtbewoners) in kaart te brengen. Zij doen dit in samenwerking met hun gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen. Het kabinet beschikt niet over een landelijk overzicht op het niveau van steden of wijken van gevallen van het (weg)pesten van buurtbewoners op grond van rassendiscriminatie.
Het bericht ‘google gaat gebruikers volgen naar de echte winkel’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Google online klanten zodanig wil gaan volgen dat kan worden vastgesteld of zij de producten die zij online hebben bekeken, ook daadwerkelijk kopen in een fysieke winkel?1
Ja.
Vindt dit experiment van Google, waarbij online en offline data van klanten worden gekoppeld om hun koopgedrag in kaart te brengen, ook in Nederland plaats? Zo ja, sinds wanneer gebeurt dit, welke databedrijven zijn bij dit experiment in Nederland betrokken, hoe worden klanten geïnformeerd over deze data-koppeling en op welke manier is het experiment vooraf getoetst op privacy waarborgen?
Google heeft aangegeven dat het experiment alleen plaatsvindt in de Verenigde Staten en dus niet in Nederland.
In hoeverre is een koppeling van cookies aan verkoopdata van fysieke winkels op enigerlei wijze herleidbaar tot individuen?
Volgens Google is de test in de Verenigde Staten specifiek ontworpen om anoniem te zijn en geen persoonsgegevens te verwerken. Het kabinet beschikt over onvoldoende informatie om te beoordelen of deze voorstelling van zaken correct is.
Hoe verhoudt de koppeling van cookies aan verkoopdata zich tot de Nederlandse wetgeving inzake gegevensbescherming?
Voor het plaatsen van cookies moet op grond van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet toestemming van de internetgebruiker zijn verkregen. Deze toestemming moet zijn gebaseerd op adequate informatie, ondermeer over wat er met de via de cookies verkregen informatie gebeurt. In dit geval zal dus de internetgebruiker, voordat de toestemming wordt verkregen, moeten zijn geïnformeerd over het feit dat de met de cookies verzamelde informatie (ook) wordt gebruikt buiten de internetomgeving. Verder geldt dat als er sprake is van de verwerking van persoonsgegevens de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing is. Dat betekent dat er sprake moet zijn van een verwerkinggrondslag als bedoeld in artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens. In de regel zal dit betekenen dat de persoon om wiens persoonsgegevens het gaat, nadat deze afdoende is geïnformeerd over de persoonsgegevensverwerking, zijn of haar ondubbelzinnige toestemming voor de verwerking zal moeten hebben gegeven.
Hoe verhoudt de koppeling van cookies aan verkoopdata van fysieke winkels zich tot de cookiewetgeving? Hebben gebruikers online bijvoorbeeld de expliciete mogelijkheid om deze koppeling aan verkoopdata van fysieke winkels te weigeren?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven zal voorafgaand aan het plaatsen van de cookie de internetgebruiker moeten worden geïnformeerd over het feit dat de met de cookie verzamelde gegevens ook zullen worden gebruikt in, en gekoppeld worden aan, de fysieke wereld. Als de internetgebruiker dit onwenselijk vindt, kan hij afzien van het geven van toestemming voor het plaatsen van de cookie.
Hoe beoordeelt het kabinet in algemene zin het koppelen van online en offline data van gebruikers en klanten? Deelt het kabinet de opvatting dat met dit soort datakoppelingen de balans tussen commercie en privacy zoek raakt?
Het kabinet beoordeelt dergelijke koppelingen niet per definitie negatief, omdat zij ook tegemoet kunnen komen aan de wens van groepen consumenten. Van belang is dat zorgvuldig met de privacy van klanten wordt omgegaan. In de e-privacybrief van 24 mei 20132 heeft het kabinet randvoorwaarden geformuleerd voor de privacy: transparantie, controle door de gebruiker en eigen verantwoordelijkheid van bedrijven. Voor bedrijven is van belang dat consumenten vertrouwen hebben en houden in onlinediensten, want gebrek aan vertrouwen gaat ten koste van de groei van e-commerce.
Hoe beoordeelt het kabinet de mogelijkheid voor Nederlandse bedrijven die over klantgegevens beschikken, bijvoorbeeld via kortingskaarten en kassaverkopen, om dergelijke data door te verkopen aan derden voor commercieel gebruik?
De klant moet weten wat er met de over hem verzamelde informatie gebeurt en dat hij op basis van die kennis een vrije keuze heeft of hij al dan niet akkoord gaat met het gebruik van de gegevens. Zolang hij zelf in de hand heeft of er klantgegevens over hem worden verzameld, doordat de betreffende cookies alleen met zijn toestemming mogen worden geplaatst en de klant kan afzien van het gebruik van bijvoorbeeld een klanten- of kortingskaart, is er geen reden om het gebruik van de gegevens niet toe te staan.
Deelt het kabinet de opvatting dat door toenemende dataverzameling en mogelijkheden om gegevens met elkaar te koppelen, klantgegevens expliciete bescherming behoeven tegen privacy-inbreuken en zo ja, ziet het kabinet mogelijkheden om hiervoor extra waarborgen te bieden?
Het kabinet bereidt momenteel een brief voor over big data en profiling, waarin het koppelen van gegevens aan de orde komt. Het is een complex terrein dat volop in ontwikkeling is. Het is in deze fase belangrijk de terreinen te identificeren die vanuit privacyoogpunt extra aandacht verdienen. Het is te vroeg om nu al maatregelen aan te kondigen. Een belangrijk kader zal ook de toekomstige Dataprotectieverordening zijn. Deze verordening beoogt onder andere de privacyrechten van burgers en de maatregelen die bedrijven moeten treffen om de privacy te waarborgen te regelen. De onderhandelingen over de Verordening zijn in volle gang. Het is overigens niet zo dat er nu geen bescherming is. Er is een Wet Bescherming persoonsgegevens die grenzen stelt aan verwerking van persoonsgegevens.
In hoeverre is de uitspraak van het Europees Hof van Justitie over het opslaan van meta-data ook van toepassing op het opslaan van verkoopdata?
De uitspraak van het Europese Hof heeft betrekking op de Dataretentierichtlijn. Daarbij gaat het om het verplicht bewaren van (verkeers)gegevens zonder dat voor het bewaren van deze gegevens door de telecomaanbieder en het gebruik daarvan voor de opsporing van strafbare feiten toestemming nodig is van degene om wiens gegevens het gaat. Deze situatie laat zich moeilijk vergelijken met het commercieel gebruik van verkoopdata door marktpartijen waarvoor, of dit nu via cookies is of via klantenkaarten, op grond van de Telecommunicatiewet en de Wet bescherming persoonsgegevens toestemming van de persoon om wie het gaat vereist is, en waarover de betrokkene adequaat moet zijn geïnformeerd.
De permanente detentie van migranten in Griekenland |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van Artsen zonder Grenzen (AzG) over de permanente detentie van asielzoekers en andere migranten in Griekenland?1 Wat is uw reactie op dit bericht en in welke mate herkent u de signalen van AzG?
Ja, ik ben bekend met dit persbericht. Het persbericht gaat over een advies van de juridische raad van de Griekse overheid, en over een rapport van Artsen zonder Grenzen. Het advies van de juridische raad dateert van 20 maart 2014 en ziet op het verlengen van de duur van detentie van en/of toezicht op vreemdelingen die illegaal op Grieks grondgebied verblijven. De adviesvraag was gesteld door het hoofdkantoor van de Griekse politie. Het rapport van Artsen zonder Grenzen dateert van 1 april 2014 en beschrijft onder andere detentieomstandigheden voor vreemdelingen in Griekenland. In mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 ga ik nader op deze beide stukken in.
Klopt het dat in Griekenland een besluit is genomen om migranten oneindig te detineren totdat zij gedwongen of vrijwillig het land verlaten?2 Zo ja, is dit een besluit van Griekse regering? Hoe verhoudt dit besluit zich tot het Europese asielbeleid en dan met name tot Richtlijn 2008/115/EG over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn), op basis waarvan een vreemdeling maximaal (en in slechts uitzonderlijke gevallen) 18 maanden gedetineerd mag worden?
Het is mij bekend dat de juridische raad van de Griekse overheid op 20 maart 2014 een advies heeft uitgebracht over het in detentie houden van vreemdelingen die niet willen meewerken aan een terugkeer naar het land van herkomst. Ik ben echter niet bekend met besluitvorming door Griekenland.
De Europese Commissie ziet toe op de naleving van de Terugkeerrichtlijn, nr. 2008/115/EG, door de lidstaten. Op 17 april 2014, tijdens een plenair debat van het Europees Parlement, heeft de Europese Commissie desgevraagd haar (eerste) reactie gegeven. In die reactie benadrukt de Commissie allereerst dat een vreemdelingendetentie op basis van de EU-Terugkeerrichtlijn maximaal 18 maanden kan duren. In de nationale wetgeving van Griekenland wordt deze termijn gerespecteerd. De Commissie is niettemin bezorgd over de strekking van het advies van de juridische raad dat na afloop van deze 18 maanden de vreemdeling in een gesloten centrum kan verblijven, indien deze weigert mee te werken aan een terugkeer naar zijn herkomstland. Het advies is, naar lezing van de Commissie, enigszins tegenstrijdig en het is nog niet duidelijk op welke wijze het in de praktijk zal worden gebracht door de Griekse overheid. De Commissie gaat de Griekse regering bevragen hoe zij het advies van de juridische raad gaat overnemen. De Commissie zal vervolgens bezien of de praktijk in Griekenland in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht, en zo niet, welke (juridische) vervolgstappen zij gaat zetten.
In haar reactie gaat de Commissie ook nog in op het rapport van Artsen zonder Grenzen over detentieomstandigheden in Griekenland. Het verbeteren van de omstandigheden in detentiecentra is een belangrijk onderdeel van het Griekse Nationale Actieplan Asiel en Migratiemanagement. De implementatie van dit plan wordt door de Commissie nauwlettend gevolgd. De Commissie meldt dat de Griekse regering inmiddels een aantal van de in het rapport bekritiseerde centra gesloten heeft. Tegelijkertijd zijn in Griekenland moderne centra geopend en worden andere centra gerenoveerd. De Commissie geeft daarbij wel aan dat er ruimte is voor verdere verbeteringen. Op korte termijn bezoekt de Commissie het in het rapport stevig bekritiseerde centrum van Komotini.
Deelt u de mening dat deze vorm van systematische en oneindige detentie in Griekenland in Europees verband onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid voor dit standpunt in de EU medestanders te zoeken en de regering in Griekenland zo snel mogelijk en met klem aan te spreken? Kan Griekenland hierbij tevens worden verzocht om vreemdelingen die in strijd met de Terugkeerrichtlijn oneindig gedetineerd zijn, vrij te laten?
Uiteraard vind ik het belangrijk dat het asiel- en detentiestelsel in iedere EU-lidstaat voldoet aan de in het EU-recht vastgelegde basisstandaarden. Tegelijkertijd vind ik het ook belangrijk om te accentueren dat het aan de Commissie en uiteindelijk het Hof van Justitie is om te beoordelen of de situatie in een lidstaat in overeenstemming is met het EU-recht. Uit de in antwoord 2 opgenomen reactie van de Commissie, maak ik op dat zij deze verantwoordelijkheid in deze situatie ook daadwerkelijk invult. Onder deze omstandigheden past de Nederlandse regering terughoudendheid.
Wat is de verdere stand van zaken in Griekenland met betrekking tot de asielprocedure en de opvang voor asielzoekers? In welke mate zijn de doelstellingen van het Griekse Nationale Actieplan Asiel en Migratiemanagement (het Actieplan) gerealiseerd en welke aandachtspunten zijn er nog? Wanneer zal naar verwachting het Actieplan volledig geïmplementeerd zijn? Hoe verhoudt het besluit van Griekenland met betrekking tot detentie zich tot de inspanningen uit het Actieplan om het Griekse asielsysteem op orde en in overeenstemming met geldende EU-normen te brengen?
Het in januari 2013 opgestelde (aangepaste) Griekse Nationale Actieplan Asiel en Migratiemanagement loopt tot eind 2014. De Commissie heeft laten weten dat al veel verbeteringen zijn gerealiseerd in het Griekse stelsel. Zo functioneert er nu een asieldienst en zijn er meerdere opvangcentra voor asielzoekers geopend. Tegelijkertijd zijn er nog wel zorgen over onder andere de omstandigheden in enkele detentiecentra. Naar verwachting wordt de stand van zaken van het Griekse stelsel geagendeerd voor de JBZ-raad van 9 en 10 oktober 2014.
De oproep dat strikte waarborgen nodig zijn voor het gebruik van drones in Europa |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep van de Europese Commissie dat strikte regels nodig zijn voor het gebruik van civiele drones?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de Europese Commissie dat in Europa het gebruik van onbemande vliegtuigjes toeneemt, terwijl de regels voor veilige toepassing in lidstaten zeer gefragmenteerd zijn en daardoor essentiële waarborgen voor toepassing ontbreken? Herkent u die fragmentatie, ook ten aanzien van de Nederlandse regels waarin privacy tot op heden geen criterium is?
De reactie van het kabinet is, conform de hiervoor geldende procedure, middels een BNC-fiche «Mededeling EU openstelling Europese luchtvaartmarkt voor drones» aan uw kamer toegestuurd op 16 mei 2014.
In aanvulling op deze reactie beaam ik dat het gebruik van onbemande vliegtuigen toeneemt. Het overgrote deel van deze groei vindt plaats met onbemande vliegtuigen die ruim onder de 150 kg. wegen. Deze vliegtuigen vallen onder de nationale verantwoordelijkheid, waardoor de regelgeving in supranationaal opzicht inderdaad een divers beeld te zien geeft. Dit betekent dat de essentiële waarborgen in iedere lidstaat op een eigen manier gerealiseerd worden. Deze waarborgen bestaan in Nederland ook en zij hebben onder andere betrekking op de bescherming van de privacy bij het huidige gebruik van op onbemande vliegtuigen gemonteerde camera’s. Ik verwijs daarvoor naar de kabinetsnotitie «Vrijheid en veiligheid in de digitale samenleving», waarin deze waarborgen zijn beschreven (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013–2014, 26 643, nr. 298, blz. 14–16). Zoals ook is aangegeven in de reactie van het kabinet op de mededeling deel ik, met het oog op de verdere ontwikkelingen op dit terrein, de zorg van vice president Siim Kallas voor het blijvend waarborgen van de privacy, de databescherming, de veiligheid en de aansprakelijkheid bij het gebruik van onbemande vliegtuigen. Om die reden laat het kabinet door het WODC een breed, multidisciplinair onderzoek naar het gebruik van onbemande vliegtuigen uitvoeren. Het plan van aanpak voor dit onderzoek is eind maart naar uw Kamer gezonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013–2014, 30 806, nr. 21).
Deelt u de zorg van vicepresident Siim Kallas over de veiligheid, aansprakelijkheid, privacy en databescherming, bij de toepassing van dit soort vliegtuigjes?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de toepassing en regulering van onbemande vliegtuigjes voor civiele doeleinden wel eens aan de orde geweest tijdens een JBZ- dan wel EZ-Raad? Zo ja, wat is daarover besproken?
Nee, de toepassing en regulering van onbemande vliegtuigjes voor civiele doeleinden zijn niet aan de orde geweest tijdens een JBZ- of EZ-Raad.
Bent u voornemens de aangekondigde impact assessment van de Europese Commissie af te wachten en die bevindingen mee te laten nemen in het WODC-onderzoek dat u reeds in Nederland laat uitvoeren naar het juridische en privacykader voor de toepassing van drones voor civiele doeleinden? Zo ja, wat betekent dit voor de termijn waarbinnen het WODC-onderzoek gereed zal zijn? Zo nee, waarom niet?
De aangekondigde impact assessment en het WODC-onderzoek lijken goed in elkaars verlengde te liggen, waardoor de resultaten voor elkaar bruikbaar kunnen zijn. Aangezien er Europese verkiezingen worden gehouden en er vervolgens een nieuwe Commissie gevormd gaat worden, is de inschatting dat de tijdslijnen voor de impact assessment en het WODC-onderzoek niet gemakkelijk op elkaar zijn aan te sluiten. Daarom zal er voor gekozen worden om het WODC-onderzoek volgens het geplande schema te laten plaatsvinden (oplevering november 2014) en de resultaten van het onderzoek en het standpunt van het kabinet daarover, voor zover dat past binnen de planning van het aangekondigde impact assessment, te gebruiken als inbreng voor dit assessment. Als het assessment al gereed is vóór de voorbereiding van het kabinetsstandpunt, zal het resultaat daarvan worden meegenomen in de voorbereiding van het kabinetsstandpunt.
Bent u voornemens contact op te nemen met de Europese Commissie en in ieder geval kenbaar te maken welke stappen Nederland op dit moment zet om essentiële waarborgen voor de toepassing van onbemande vliegtuigjes te reguleren? Zo ja, bent u in de tussentijd bereid om bij gebrek aan strikte waarborgen de inzet van civiele drones in Nederland voorlopig aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet?
Nederland zal de Europese Commissie informeren over de stappen die gezet worden met betrekking tot het gebruik van drones, zoals de resultaten van het WODC onderzoek en de EU notificatie van de Nederlandse luchtvaartregelgeving wanneer deze hiervoor gereed is.
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2 en 3 heb toegelicht, bestaan er in Nederland waarborgen voor het inzetten van civiele drones door particulieren. Er bestaat dan ook geen aanleiding om nu het inzetten van dergelijke drones aan banden te leggen. Bovendien zou daarmee vooruitgelopen worden op de resultaten van het WODC-onderzoek.
Het bericht dat een bedrijf voor een vacature “mensen van Hollandse bodem” zoekt |
|
Keklik Yücel (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bedrijf zoekt alleen mensen van Hollandse bodem»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en op de advertentie van de werkgever?
Allereerst wil ik aangeven dat de eigenaar van het bedrijf die deze advertentie heeft geplaatst onlangs heeft aangegeven dat hij deze advertentie heeft gebruikt om aandacht te vragen voor discriminatie op de werkvloer.
Als er sprake is van discriminatie in een personeelsadvertentie en daardoor een hele groep mensen wegens hun etnische afkomst wordt uitgesloten is dat ontoelaatbaar. Het is strafbaar om mensen af te rekenen op hun huidskleur, hun geloof, hun leeftijd of de geboorteplaats van hun ouders. Iedereen verdient een eerlijke kans en een gelijke behandeling.
Mensen die geconfronteerd worden met discriminatie moeten hier melding van maken bij een Antidiscriminatievoorziening of het College voor de Rechten van de Mens (het College) of aangifte doen bij de politie. Op deze wijze kan discriminatie worden aangepakt en kan tevens een beter inzicht in de aard en omvang van discriminatie ontstaan. Ik steun slachtoffers van discriminatie: zij moeten weten dat zij er niet alleen voor staan.
Deelt u de mening dat deze wijze van personeel werven als arbeidsdiscriminatie op grond van afkomst gekwalificeerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er waar van de stelling dat deze vorm van arbeidsdiscriminatie pas strafbaar kan worden als er door de werkgever in de daadwerkelijke keuze van de nieuwe werknemer onwettig discriminerend onderscheid wordt gemaakt? Zo ja, deelt u de mening dat een advertentietekst onderdeel is van een wervingsprocedure en niet in strijd mag zijn met artikel 1 van de Grondwet? Zo ja, op welke wijze kunnen werkgevers hierop gewezen worden?
In het artikel gaat de Antidiscriminatievoorziening niet in op het Wetboek van strafrecht maar op de gelijke behandelingswetgeving. Artikel 5, eerste lid van de Algemene wet gelijke behandeling verbiedt niet alleen de ongelijke behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking maar ook de aanbieding van een betrekking zelf. In een vacaturetekst en de bekendmaking daarvan mag dus geen verboden onderscheid worden gemaakt.
Of er in deze personeelsadvertentie sprake is van discriminatie staat ter beoordeling aan de rechter of het College voor de Rechten van de Mens. In het artikel geeft het College aan dat het verboden is om een vacaturetekst zodanig op te stellen dat bepaalde groepen zich al bij voorbaat buitengesloten voelen.
Heeft u signalen dat er meer werkgevers zijn die op deze wijze, onderscheid makend naar afkomst, personeel werven?
Ik heb geen signalen dat werkgevers in personeelsadvertenties structureel onderscheid maken naar afkomst.
Wel volgt uit verschillende onderzoeken dat discriminatie op de arbeidsmarkt nog steeds voorkomt. Zo schetst bijvoorbeeld het SCP onderzoek naar «Ervaren discriminatie in Nederland»2 over de mogelijke omvang van discriminatie een verontrustend beeld. In dit onderzoek springen vooral de hoge ervaren discriminatie onder migrantengroepen en de ervaren leeftijdsdiscriminatie ten aanzien van 45-plussers in het oog. Discriminatie wordt volgens dit onderzoek het meest ervaren bij het zoeken naar werk en in de openbare ruimte.
Wanneer kan de Kamer het toegezegde advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) over arbeidsmarktdiscriminatie en uw brief over de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie verwachten?
De SER is voornemens om in april advies uit te brengen.
In het Algemeen Overleg Integratie van 12 maart 2014 heb ik toegezegd om in mei met een actieplan arbeidsmarktdiscriminatie te komen.
Het bericht dat BinckBank Amerikanen uitsluit van een beleggingsrekening |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Binckbank Amerikanen uitsluit van een beleggingsrekening?1
Het College voor de Rechten van de Mens heeft op 2 april een oordeel geveld. BinckBank stelt op bedrijfseconomische gronden een besluit genomen te hebben om de dienstverlening aan cliënten in een aantal gevallen te beëindigen. Dat betreur ik.
Het College doet overigens geen bindende uitspraak maar geeft een oordeel of de wet gelijke behandeling is overtreden. Indien het oordeel niet wordt opgevolgd kan de eiser met het oordeel van het College naar de civiele rechter stappen. De rechtbank zal het oordeel van het College moeten meewegen en kan het oordeel alleen gemotiveerd naast zich neerleggen.
Klopt het dat voor de toepassing van de Intergovernmental Agreement (IGA) van 18 december 2013 en de Foreign Account Tax Compliance Act (Fatca) de definitie van de Internal Revenu Service (IRS) voor «US person» geldt? Zo ja, vallen ingezetenen die genaturaliseerd zijn hieronder?
FATCA is een Amerikaanse wet die bedoeld is om wereldwijd belastingontduiking en zwartsparen door Amerikaanse belastingplichtigen te bestrijden. FATCA verplicht financiële instellingen rechtstreeks aan de Amerikaanse belastingdienst te rapporteren over Amerikaanse personen («US Persons»). De IGA regelt dat de Nederlandse financiële instellingen deze informatie aan de Nederlandse belastingdienst kunnen rapporteren in plaats van aan de Amerikaanse belastingdienst. De Nederlandse belastingdienst wisselt deze informatie uit met de Amerikaanse belastingdienst en verkrijgt informatie van de VS. Zo hoeven de Nederlandse financiele instellingen geen individuele overeenkomsten te sluiten met de Amerikaanse belastingdienst en komt de 30% bronheffing te vervallen. De IGA zal naar verwachting voor het zomerreces aan het parlement ter goedkeuring worden aangeboden.
FATCA gaat uit van het begrip «US Person». Hierbij wordt aangesloten bij de Amerikaanse belastingwetgeving, het gaat immers om de identificatie van Amerikaanse belastingplichtigen. Dit begrip omvat Amerikaanse staatsburgers waar ze ook wonen, of (Amerikaanse en niet-Amerikaanse) inwoners van de Verenigde Staten. Volgens de Amerikaanse wetgeving behoudt een Amerikaan bij de verkrijging van het Nederlanderschap de Amerikaanse nationaliteit. De Nederlandse nationaliteitswetgeving kent echter de hoofdregel dat de nieuwe Nederlander, indien mogelijk, afstand doet van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Op deze hoofdregel bestaan uitzonderingen waardoor niet alle tot Nederlander genaturaliseerde Amerikanen verplicht zijn afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit. Om aan te tonen dat afstand is gedaan van de Amerikaanse nationaliteit moet na het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit een «Certificate of loss of nationality of the United States» worden ingeleverd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Zolang een tot Nederlander genaturaliseerde Amerikaan geen afstand heeft gedaan van het Amerikaanse staatsburgerschap bezit hij die nationaliteit naast het Nederlanderschap. Dit betekent dat deze persoon voor FATCA nog steeds een US Person is. Op de website van de Amerikaanse Belastingdienst is informatie te vinden over de «Certificate of loss of nationality of the United States».
Bent u van mening dat de IGA en de Fatca een rechtvaardiging bieden om onderscheid op grond van nationaliteit te maken bij het aanbieden van bankdiensten? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Nee, FATCA is er op gericht dat de Amerikaanse belastingdienst informatie van Amerikaans belastingplichtigen verkrijgt. Het begrip belastingplicht heeft een ruimere strekking en omvat meer dan nationaliteit. De specifieke FATCA klantidentificatieregels moeten er voor zorgen dat als sprake is van een Amerikaans belastingplichtige, deze informatie wordt gerapporteerd. Het gaat niet alleen om staatsburgers. Het betreft onder andere ook personen die ten minste 6 maanden in de VS verblijven en personen met een zogenoemde «greencard». Om deze personen te identificeren zijn in de Amerikaanse FATCA uitvoeringsvoorschriften en in de IGA uitgebreide regels beschreven.
Voor bestaande rekeningen van natuurlijke personen moeten financiële instellingen aan de hand van een aantal Amerikaanse indicatoren bezien of hun klanten potentieel een Amerikaans persoon zijn. Als dat zo lijkt, dan biedt de regelgeving de mogelijkheid voor financiële instellingen om hun klanten tegenbewijs te laten verstrekken dat zij geen Amerikaans belastingplichtige zijn. Indien geen tegenbewijs wordt geleverd, moet de informatie gerapporteerd worden in plaats van dat een bestaande klantrelatie wordt beëindigd. Ten aanzien van nieuwe rekeningen van natuurlijke personen die worden geopend vanaf 1 juli 2014 moeten financiële instellingen aan de hand van een eigen verklaring van de klant kunnen bezien of sprake is van een Amerikaanse belastingplichtige of niet. Het staat de financiële instelling bij het openen van een nieuwe rekening vrij om dit te weigeren als de klant geen eigen verklaring overlegt. De financiële instelling is dan immers niet in staat om te beoordelen of sprake is van een Amerikaans belastingplichtige of niet. Dit valt te onderscheiden van het beëindigen van een bestaande klantrelatie met een persoon die reeds geïdentificeerd is als Amerikaans persoon maar die geen gebruik heeft gemaakt van zijn tegenbewijsmogelijkheid.
Deelt u de mening van het College voor de Rechten van de Mens (CRM) dat BinckBank ingezetenen met een Amerikaanse nationaliteit discrimineert?
Zoals in de antwoorden op vraag 2 en 3 aangegeven ben ik van mening dat FATCA en de IGA geen grondslag bieden om Amerikanen louter op grond van hun nationaliteit uit te sluiten van dienstverlening. Van de zijde van BinckBank heb ik vernomen dat BinckBank de dienstverlening aan cliënten niet zozeer beëindigt op grond van nationaliteit doch op grond van belastingplicht, waarbij de Amerikaanse belastingplicht niet per se samenvalt met de Amerikaanse nationaliteit. Het oordeel van de College gaat op dit punt niet in.
Bent u bekend met andere financiële instellingen die op grond van de IGA en de Fatca ingezetenen een dienst ontzeggen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze instellingen? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of financiële instellingen dergelijke voorwaarden hanteren?
De NVB heeft in een vroeg stadium bij Nederlandse banken de aandacht op FATCA gevestigd met als doel om de banken tijdig op FATCA voorbereid te krijgen. Voorts heeft het Ministerie van Financiën met de IGA een instrument aan financiële instellingen in handen gegeven om op een zo kostenefficiënt mogelijke wijze aan FATCA te kunnen voldoen. Ik verwacht dan ook dat alle financiële instellingen zich aan de wettelijke verplichtingen zullen conformeren zonder de dienstverlening aan hun cliënten op te zeggen.
De storing op de website van de Gemeente Den Haag waardoor Nederlandse kiezers uit het buitenland zich niet konden registreren voor de verkiezingen van het Europees Parlement |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat door een storing op de website van de gemeente Den Haag in het weekend van 29 maart j.l. Nederlandse kiezers in het buitenland zich enige tijd niet online hebben kunnen registeren?1
Ja.
Hoe lang heeft de storing precies geduurd?
In het weekend van 29 en 30 maart 2014 hebben kiezers problemen ondervonden bij het afronden van het webformulier. De website van de gemeente Den Haag was wel gewoon beschikbaar. De gemeente Den Haag heeft gemeld dat het probleem met het digitaal in te vullen formulier maandag 31 maart 2014 rond 17.00 uur was verholpen. Onmiddellijk na het ontdekken van de storing op maandagochtend 31 maart j.l. (rond 11.30 uur) heeft de gemeente Den Haag een pdf van het formulier op de website geplaatst. Vanaf dat moment was er dus weer een bruikbaar registratieformulier beschikbaar.
Wat gaat u er aan doen om dit soort storingen in de toekomst te voorkomen?
De gemeente Den Haag heeft de monitoring van het webformulierde website geïntensiveerd om zo een eventuele nieuwe storing sneller te kunnen detecteren en op te lossen. Ook in het weekend en ’s nachts. Mocht er onverhoopt toch weer een storing in het webformulier optreden, dan kunnen kiezers tijdens deze storing zich toch nog steeds registreren door een PDF-versie van het registratieformulier te downloaden op dezelfde website.
Gaat u Nederlanders in het buitenland meer tijd gunnen om zich te registreren, door bijvoorbeeld de registratietermijn met een weekend te verlengen tot maandag 14 april? Zo nee, waarom wordt na een gelijke storing bij de belastingdienst de deadline wel met twee dagen verlengd?
Ik vind het niet noodzakelijk om de registratietermijn te verlengen, omdat de periode waarin het formulier niet goed te gebruiken was relatief kort heeft geduurd en na de storing er nog in ieder geval 10 volle dagen beschikbaar zijn om het ingevulde registratieformulier (met bewijs van Nederlanderschap) bij de gemeente Den Haag in te leveren. Dat laatste kan per mail, post of fax. In die zin gaat de vergelijking met de situatie bij de Belastingdienst naar mijn mening niet op. Daar ging het er om dat de website precies voor het verstrijken van de deadline niet beschikbaar was. In deze casus is dat anders.
Wilt u deze vragen met spoed, namelijk vóór de registratie-deadline van 10 april, beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Turkije blokkeert ook YouTube’ |
|
Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Turkije blokkeert ook YouTube»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat in navolging van de Twitter-blokkade premier Erdogan het spoor bijster lijkt te zijn?
Het kabinet is bezorgd over het besluit om toegang tot Twitter en YouTube af te sluiten. Sociale media zijn niet meer weg te denken uit een moderne samenleving. Zeker van een kandidaatlidstaat van de Europese Unie mag worden verwacht dat de democratische standaarden hoog worden gehouden en dat mensenrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting, worden gerespecteerd. Nederland verwelkomt dan ook de opheffing van de blokkade van Twitter na de uitspraak van het Constitutionele Hof van Turkije van 2 april dat deze in strijd was met de vrijheid van meningsuiting en individuele rechten.
In EU-verband is in deze zaak opgetreden richting Turkije via een scherpe, kritische dialoog over het vervullen van de strenge toetredingscriteria. In deze context hebben zowel de EU, bij monde van Commissievoorzitter Barroso en Commissaris Uitbreiding Füle, alsook individuele lidstaten bij de Turkse regering de ernstige zorgen overgebracht over de rechtsstaat in Turkije, waaronder de betreffende blokkades. Ook Nederland heeft zich tegenover de Turkse autoriteiten herhaaldelijk uitgesproken tegen de recente ontwikkelingen in Turkije.
Wat zijn in EU-verband de middelen om op te treden tegen Turkije in het geval van het blokkeren van Twitter en YouTube? Vindt u dat het tijd is om in EU-verband op te treden tegen Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kan in dit geval verwacht worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk dat een land dat websites als Twitter en YouTube blokkeert toetreedt tot de Europese Unie?
Turkije kan pas toetreden tot de Europese Unie als het voldoet aan alle strenge voorwaarden, waaronder de politieke Kopenhagen-criteria. Het is duidelijk dat de Twitter- en YouTube blokkades haaks op deze criteria staan.
De berichten ‘PvdA Zuid-Holland: Geen functies meer voor PVV'ers’ en ‘D66 en SP Brabant willen PVV'er weg als voorzitter’ |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «PvdA Zuid-Holland: Geen functies meer voor PVV'ers» en «D66 en SP Brabant willen PVV'er weg als voorzitter»?1 2
Ja.
Wat vindt u er van dat de PvdA, de SP en D66 een democratische partij willen belemmeren haar eigen achterban te vertegenwoordigen? Hoe beoordeelt u de uitingen van deze partijen?
De Minister van BZK treedt in beginsel niet in de oordelen en keuzes van politieke partijen, tenzij deze in strijd zijn met de wet. De PVV kan, net als elke andere politieke partij, deelnemen aan verkiezingen en – indien eenmaal gekozen – deelnemen aan beraadslaging en besluitvorming.
Bij de samenstelling van commissies hebben Provinciale Staten respectievelijk de gemeenteraad te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in Provinciale Staten respectievelijk de gemeenteraad vertegenwoordigde groeperingen (artikel 80, derde lid, Provinciewet; artikel 82, derde lid, Gemeentewet).
Een lid van de Provinciale Staten, respectievelijk de gemeenteraad, is voorzitter van de commissie (artikel 80, vierde lid, Provinciewet; artikel 82, vierde lid, Gemeentewet). De Provinciale Staten respectievelijk de gemeenteraad kan er voor kiezen zelf de voorzitter te benoemen dan wel dit aan de commissie over te laten.
Aangezien de samenstelling van dergelijke commissies, met inbegrip van het voorzitterschap, tot de autonomie van decentrale overheden behoort, is het niet aan de Minister van BZK om hierin te treden. Dit geldt ook voor de vraag wie de Provinciale Staten of de gemeenteraad naar buiten toe vertegenwoordigen.
Hoe gaat u voorkomen dat andere politieke partijen het de PVV onmogelijk maken om -net als andere partijen dat doen- deel te nemen aan lokale of landelijke politiek, met de daarbij horende aspecten, zoals bijvoorbeeld het leveren van voorzitters, het deelnemen aan commissies en het vervullen van functies waarin de provincie wordt vertegenwoordigd?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen ruimschoots voor 22 mei, de dag waarop de verkiezingen van het Europees Parlement plaatsvinden, beantwoorden?
Ja.
De ter dood veroordeling van een Pakistaanse christen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in Pakistan een christen ter dood is veroordeeld omdat hij de profeet Mohammed zou hebben beledigd? Bent u op de hoogte van de achtergronden hiervan?1
Ja.
Kunt u nader aanduiden en verklaren waarom de Pakistaanse overheid hiertoe is gekomen? In hoeverre is er sprake van een mogelijke aanscherping van de houding van de Pakistaanse overheid jegens christenen?
De blasfemiewetgeving stamt uit 1860, uit de koloniale tijd. Deze is echter onder het bewind van Zia-ul-Haq aangescherpt. De Pakistaanse blasfemiewetgeving is erop gericht om belediging van de islam of haar belangrijkste profeet te voorkomen. Echter, ook beledigende uitlatingen over andere religies dan de islam zijn in Pakistan strafbaar. De blasfemiewet voorziet bij veroordeling in de mogelijkheid van de doodstraf. De blasfemiewetgeving is uiterst gevoelig voor misbruik. Zo wordt de blasfemiewet vaak misbruikt om religieuze minderheden te beschuldigen. Achterliggende motieven zijn vaak persoonlijke vetes en economisch gewin. Volgens de Pakistaanse overheid blijkt uit de statistieken dat het merendeel van de blasfemieklachten moslims betreft.
Welke ontwikkelingen ten opzichte van de christelijke minderheid in Pakistan zijn er momenteel zichtbaar in Pakistan? Wat zijn de trends, ook als het gaat om de opstelling van de overheid?
De situatie van religieuze minderheden in Pakistan is al jaren zorgelijk als gevolg van toenemende intolerantie en geweld. Deze intolerantie wordt gevoed door de toename van invloed van extremistische islamitische groeperingen in de Pakistaanse samenleving. De Pakistaanse overheid is onvoldoende in staat om bescherming te bieden aan religieuze minderheden.
Lopen er momenteel in Pakistan nog meer processen tegen personen die beschuldigd worden van blasfemie? Zo ja, hoe ontwikkelen die processen zich?
Er zijn een aantal blasfemiezaken aanhangig gemaakt. Deze rechtszaken verlopen moeizaam. Zowel de formulering van de bepalingen als de bewijsvoering maakt de wetgeving uiterst gevoelig voor misbruik. De bewijslast ligt bij de beklaagde. Doordat er meestal sprake is van valse beschuldigingen is het voor de beklaagde moeilijk dit aan te tonen. Blasfemiezaken liggen zeer gevoelig in Pakistan. Advocaten – evenals de internationale gemeenschap – moeten daarom uiterst omzichtig te werk gaan. De ervaring leert echter ook dat gerechten in eerste aanleg gevoeliger zijn voor maatschappelijke druk dan het Lahore High Court. Tot nu toe zijn ter dood veroordelingen van blasfemie niet uitgevoerd. Wel is het risico aanzienlijk dat «extremisten» het recht in eigen hand nemen.
Hoe ziet de verdere procesgang er voor deze terdoodveroordeelde uit? Wat zijn uw verwachtingen hieromtrent?
De beklaagde stelt onschuldig te zijn. Volgens hem is sprake van een geschil over onroerend goed tussen hem en degene die hem van blasfemie heeft beschuldigd. Er is beroep aangetekend tegen het vonnis. Het is niet te voorspellen hoe deze zaak zal verlopen.
Bent u bereid – zo mogelijk in internationaal verband – om er bij de Pakistaanse autoriteiten op aan te dringen dat deze doodstraf niet zal worden opgelegd? Welke mogelijkheden staan u ter beschikking en op welke wijze wilt u die benutten?
Nederland stelt de kwestie rond de blasfemiewetten in Pakistan geregeld in bilaterale en multilaterale contacten aan de orde, waarbij de weg van stille diplomatie het meest effectief is gebleken. Meest recent gebeurde dit tijdens de buitenlands politieke consultaties met Pakistan op 28 februari jl. te Islamabad. Zichtbare buitenlandse aandacht voor de blasfemiewetgeving in Pakistan wordt door fundamentalistische islamitische groepen en partijen uitgelegd als ongewenste inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van de soevereine staat Pakistan en leidt juist daardoor tot actieve steun voor handhaving blasfemiewetgeving onder delen van de bevolking. Nederland zal, zowel in EU- en VN-verband als bilateraal, bij de Pakistaanse autoriteiten aandacht voor de positie van religieuze minderheden blijven vragen. In het bijzonder ook voor de desbetreffende Pakistaanse christen.
‘Spookstemmen’ en onregelmatigheden bij de gemeenteraadsverkiezingen 2014 |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het feit dat er in 235 gemeenten afwijkingen zijn geconstateerd tussen het aantal opgekomen kiezers en het aantal getelde stembiljetten, en dat er in totaal zo’n 7.387 spookstemmen zouden zijn uitgebracht?1
Ja.
Deelt u de verklaring van de secretaris-directeur van de Kiesraad dat de onregelmatigheden zijn veroorzaakt door het feit dat het tellen van de stemmen nog steeds met de hand gedaan wordt? Zo nee, bent u bereid om te laten onderzoeken hoe deze afwijkingen precies zijn veroorzaakt?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2, 4 en 5 van het lid Klein (50PLUS)2.
Deelt u de mening dat elektronisch stemmen de oplossing is ter voorkoming van deze afwijkingen, en zo ja, bent u bereid om, zodra dat technisch veilig kan, elektronisch stemmen zo snel mogelijk te herintroduceren om dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen? Zo ja, bent u bereid om het traject naar elektronisch stemmen, zoals geschetst op pagina 7 van uw brief over elektronisch stemmen en tellen van 21 maart 2014 (Kamerstuk 33 829 nr. 3), waar mogelijk te versnellen?
Ik zie geen mogelijkheid om een ander tijdpad te volgen dan is weergegeven in het kabinetsstandpunt over het advies van de Commissie elektronisch stemmen in het stemlokaal (de commissie-Van Beek)3. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6 van het lid Klein (50PLUS).
Het opmerkelijke aantal ‘spookstemmen’ uitgebracht bij de gemeenteraadsverkiezingen |
|
Norbert Klein (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichten dat verschillen tussen het aantal getelde stembiljetten en het aantal getelde kiezers bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen zó groot zijn geweest, dat dit effect kan hebben op de einduitslag van de verkiezingen?1
Ja.
Zijn dergelijke verschillen bij voorgaande verkiezingen «met het potlood» óók geconstateerd? Zo ja, wat is er gedaan om deze verschillen te mitigeren?
Aan de (meestal kleine) telverschillen op stembureauniveau kunnen vele oorzaken ten grondslag liggen. Het kan gaan om telfouten, maar niet zelden zijn er ook andere oorzaken aan te wijzen. Zo kan het voorkomen dat kiezers hun stembiljet abusievelijk meenemen in plaats van het in de stembus te deponeren, of dat stembureauleden abusievelijk een stembiljet te veel of te weinig geven aan een kiezer die een of meer volmachtstemmen wil uitbrengen. Ook gebeurt het wel dat stembiljetten die door kiezers zijn teruggegeven (omdat zij een vergissing hebben gemaakt) door stembureauleden, voorzien van het stempel «ongeldig», ten onrechte in de stembus worden gedeponeerd. Bij de stemopneming worden deze stembiljetten dan meegeteld als ongeldig uitgebrachte stemmen. Verder kan het voorkomen dat de stempas van een kiezer die zich niet blijkt te kunnen legitimeren, ten onrechte wordt ingehouden, of door de kiezer wordt achtergelaten bij het stembureau. Een andere oorzaak kan zijn dat in sommige gemeenten meerdere stembureaus worden ondergebracht in één ruimte, wat het risico meebrengt dat kiezers hun ingevulde stembiljet ongezien in de verkeerde stembus deponeren. Soms worden deze en dergelijke vergissingen opgemerkt en neemt het stembureau in zijn proces-verbaal een verklaring op voor de verschillen, maar het komt ook voor dat de vergissingen niet worden opgemerkt; dan kan het stembureau het ontstane verschil dus niet verantwoorden.
Het is zaak om ervoor te zorgen dat deze fouten worden voorkomen. Dat is ook de reden waarom sinds 2007 elke verkiezing door mijn ministerie wordt geëvalueerd. Aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie kan dan worden geleerd voor de volgende verkiezingen. Ik heb reeds naar aanleiding van berichten over de verschillen tussen de toegelaten kiezers en de getelde stembiljetten de gemeenten in een circulaire (opnieuw) gewezen op bovenstaande risico’s, en hen gevraagd hun stembureauleden voor de aanstaande Europees Parlementsverkiezingen beter te instrueren.
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat er bij de raadsverkiezingen van 19 maart 2014 méér verschillen zijn voorgekomen dan bij voorgaande verkiezingen. Wat anders is ten opzichte van eerdere verkiezingen, is dat deze verschillen expliciet zijn opgenomen in de processen-verbaal van de stembureaus, zijn geaggregeerd en digitaal toegankelijk gemaakt. Voor het eerst moet in de processen-verbaal worden vermeld of er verschillen zijn tussen het aantal stembiljetten en het aantal toegelaten kiezers, en moet voor deze verschillen waar mogelijk ook een verklaring worden gegeven. Bovendien gold voor het eerst dat het centraal stembureau zijn proces-verbaal digitaal moest publiceren. De processen-verbaal zijn nu voor het eerst relatief eenvoudig te raadplegen.
Doel van deze wijzigingen is het verkiezingsproces transparanter en controleerbaar te maken.
Acht u de bevindingen van de steekproef van het Algemeen Dagblad in de officiële processen verbaal van ruim 50 gemeenten representatief voor de gang van zaken bij de meeste gemeenten? Kunt u uw antwoord motiveren?
Mij zijn geen aanwijzingen bekend dat de door het Algemeen Dagblad onderzochte processen-verbaal een ander beeld laten zien dan de processen-verbaal van andere centraal stembureaus.
Vindt u dat met een verwijzing naar «mensenwerk» en de «lange werkdag» in het stemlokaal een bevredigende verklaring gegeven wordt voor de geconstateerde verschillen tussen aantallen stembiljetten en kiezers, en de verschillen tussen het aantal stembiljetten en het aantal stempassen en volmachten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting van hoogleraar Politicologie Marcel Wissenberg dat de geconstateerde afwijkingen bepalend kunnen zijn voor een restzetel of voorkeursstem en derhalve «echt te hoog» zijn? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Wat betekent dit voor de geldigheid van stemmen? In hoeverre is er aanleiding (geweest) voor hertelling?
Afhankelijk van de uitslag in een concreet geval, kunnen telfouten inderdaad van invloed zijn op de (rest)zetelverdeling of op het al dan niet behalen van de voorkeursdrempel door een kandidaat. Ik wijs er daarbij overigens op dat, wanneer de verschillen niet door telfouten zijn veroorzaakt, maar door een of meer andere van de hiervóór genoemde factoren, een hertelling ook niet tot een andere uitkomst zal leiden.
Dit laat onverlet dat het voorkomen van telfouten mijn aandacht heeft. Voor de verkiezing van de gemeenteraden en het Europees Parlement is door mijn ministerie een nieuwe instructie aan de gemeenten beschikbaar gesteld. In die instructie, die voor de leden van de stembureaus is bedoeld, is een manier van tellen van de stembiljetten aanbevolen die het maken van telfouten kan helpen voorkomen.
De vraag of er al dan niet een hertelling moet plaatsvinden, moet worden beantwoord door het centraal stembureau en/of door het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing heeft plaatsgevonden (in casu de raad). Het centraal stembureau kan alleen tot hertelling overgaan indien een ernstig vermoeden bestaat dat door een of meer stembureaus bij de stemopneming zodanige fouten zijn gemaakt dat zij van invloed kunnen zijn op de zetelverdeling (artikel P 21, eerste lid, van de Kieswet). Ook de raad kan besluiten tot hertelling (artikel V 4, vierde lid, van de Kieswet); deze bevoegdheid is, anders dan die van het centraal stembureau, niet geclausuleerd.
Kan het gebruik van een stem- of telmachine het geconstateerde probleem volledig wegnemen? Kunt u dit toelichten?
De Tweede Kamer heeft op 21 maart 2014 het kabinetsstandpunt ontvangen over het advies van de Commissie elektronisch stemmen in het stemlokaal (de commissie-Van Beek)2. Een stemmachine waarmee de kiezer stemt en waarmee ook de stemmen worden geteld, komt naar de mening van het kabinet (en ook van de commissie) niet voor gebruik in aanmerking. Wel wil het kabinet de door de commissie aanbevolen stemprinter en het elektronisch tellen van de geprinte stem verder op haalbaarheid onderzoeken.
Ook bij elektronisch tellen zijn fouten niet uit te sluiten. Hoe groot de foutmarge met elektronisch tellen zal zijn, zal moeten worden onderzocht. Overigens, zoals ik hiervoor al heb geschreven, zijn de verschillen tussen het aantal toegelaten kiezers en het aantal stembiljetten niet alleen veroorzaakt door telfouten.
Het bericht dat in Egypte 529 aanhangers van Morsi ter dood zijn veroordeeld |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Egypt court sentences 529 Morsi supporters to death»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat er 529 aanhangers van Morsi en de Moslimbroederschap ter dood zijn veroordeeld?
Ja. De strafrechter in de provincie Minya veroordeelde 529 islamisten ter dood voor moord op een politieagent en poging tot moord op enkele andere politieagenten en voor gewelddadigheden.
Hoe beoordeelt u het proces dat deze veroordeelden hebben gehad? Is dit eerlijk verlopen? Ziet u nog mogelijkheden dat het vonnis vernietigd zal worden?
Het kabinet ziet in het proces een flagrante schending van de meest fundamentele beginselen van de rechtsstaat. Het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) heeft ook aangegeven dat het proces oneerlijk is verlopen.
Het betreft een voorlopig vonnis. Hoger beroep, vernietiging of herziening van het vonnis zijn mogelijk. Daarmee is er een kans voor het Egyptische rechtssysteem om deze zaak recht te zetten.
Deelt u de mening dat deze veroordeling een politiek inclusief proces in Egypte nog verder bemoeilijkt?
Ja.
Bent u bereid om in Europees verband Egypte aan te spreken op deze ter dood veroordelingen? Welke stappen gaat u in Europees verband nemen conform het «more for more – less for less» principe?
EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft direct een verklaring uitgebracht. In deze verklaring heeft zij de grote zorgen van de EU uitgesproken. Voorts heeft zij benadrukt dat de Egyptische rechtsgang internationale standaarden dient te volgen, waarbij een eerlijk proces en onafhankelijk onderzoek vereisten zijn. Ook is daarin benadrukt dat de EU onder alle omstandigheden tegen de doodstraf is.
HV Ashton zal deze zaak bovendien persoonlijk op korte termijn bespreken met de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken.
Wat betreft de EU «incentive based approach» geldt dat opbouw van een diepgewortelde en duurzame democratie een van de kerncriteria is. Onafhankelijke rechtspraak en recht op eerlijk proces zijn hiervan volgens Nederland een cruciaal onderdeel. De voortgangsrapportage Nabuurschapsbeleid van de Commissie en EDEO die deze week verschijnt, zal de basis bieden voor invulling van de «incentive based approach». Daarna volgt besluitvorming over omvang en focus van steun en zal Nederland bovengenoemde overwegingen meenemen. Zoals bekend, voldoet Egypte onvoldoende aan criteria van de «incentive based approach» en heeft de Commissie voor 2013 geen SPRING-gelden toegekend. De «incentive based approach» wordt dus reeds in de praktijk gebracht. Tegelijkertijd laten de gebeurtenissen zien dat versterking van de Egyptische rechtsstaat hard nodig is. Nederland draagt daar via Matra Zuid aan bij door middel van training van ambtenaren en rechters.
Bent u bereid om de ambassadeur van Egypte hierop aan te spreken in uw bilaterale contacten?
Ja.
Kunt u aangeven of de verwachting is dat ook de 700 andere aanhangers van Morsi tegen wie een rechtszaak loopt, ter dood veroordeeld worden?
Het bericht dat ING adverteerders inzicht wil bieden in klantgedrag |
|
Arnold Merkies , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ING adverteerders inzicht wil bieden in klantgedrag?1
Met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) ben ik kritisch over de plannen van ING. Een onzorgvuldige aanpak en slechte communicatie kan het vertrouwen van de consument in de bancaire sector ernstig schaden. De AFM heeft de banken opgeroepen om met hun klanten de dialoog aan te gaan over dit onderwerp.2 Wij ondersteunen deze oproep.
In hoeverre is de pilot van ING in strijd met privacywetgeving en gedragscodes? Vindt u dat er bij deze proef sprake is van verwerking van persoonsgegevens op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook is aangegeven in het antwoord op de Kamervragen die zijn gesteld door de leden Schouw en Verhoeven (beiden D66) geldt voor het verwerken van persoonsgegevens voor andere doeleinden dan de uitvoering van de overeenkomst als sectorale uitwerking van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Deze Gedragscode is opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) heeft voor deze Gedragscode in april 2010 een goedkeurende verklaring afgegeven. Deze verklaring heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.
De Gedragscode bevat geen bepalingen over het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden in de vorm van verstrekkingen aan derde partijen. Dit betekent niet dat het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden daarmee categorisch is uitgesloten. De Wbp opent in elk geval de mogelijkheid om een rechtvaardiging daarvoor te zoeken in toestemming van de klant (artikel 8a). Die toestemming zal wel aan specifieke eisen moeten voldoen. Voor een nadere uiteenzetting over deze voorwaarden zij verwezen naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden De Vries en Van Oosten (beiden VVD, ingezonden 13 maart 2014).
Het is niet aan mij noch aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om een uitspraak te doen over de verenigbaarheid met de Gedragscode of de Wbp. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Het Cbp kan, als het daartoe aanleiding ziet, een onderzoek instellen. Het Cbp doet in beginsel geen uitspraken over lopende en mogelijke onderzoeken.
Kunt u bevestigen dat de verwerking van bijzondere persoonsgegevens in ieder geval is uitgesloten in deze proef?
Uit de informatie in het interview kan ik niet afleiden of de proef ook betrekking zou hebben op betaalgegevens van klanten die als bijzondere persoonsgegevens in de zin van artikel 16 van de Wbp zijn aan te merken.
Hoe duidt u de uitspraak van directeur Particulieren Hans Hagenaars «Stel dat iemand jaarlijks een paar honderd euro uitgeeft bij tuincentrum A, dan kan het voor tuincentrum B heel interessant zijn om diegene een scherp aanbod te doen» in het licht van de toezegging van ING om nooit individueel herleidbare klantdata door te geven aan derden?
Consumenten zijn sterk afhankelijk van banken. Ik sta voor een bancaire sector die dienstbaar is aan de Nederlandse economie en waar de klant centraal staat. Het is echter zeer de vraag in hoeverre het gebruik van betaalgegevens van klanten voor advertentiedoeleinden voor derden in het belang is van de klant en in hoeverre de bank de veiligheid van de klantgegevens kan waarborgen. Het is uiteindelijk aan de banken om aan te tonen dat zij voldoen aan hun (wettelijke) verplichtingen. Naar ik heb begrepen is ING echter niet van plan om klantdata aan derden te verstrekken.
Vindt u dat banken de betaalgegevens van klanten moeten kunnen gebruiken voor advertentiedoeleinden voor derden, ook als de klantgegevens niet bij derden terecht komen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?2 3
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de klant degene moet zijn die uiteindelijk bepaalt wat er met zijn data gebeurt, met andere woorden dat de klant degene is die eigenaar is van zijn data, behoudens het gebruik van de data door de bank voor het afhandelen van de geldtransacties en het beheer van de rekening?
De klant heeft recht op bescherming van zijn persoonsgegevens en mag ervan uitgaan dat een bank zich bij verwerking van zijn persoonsgegevens houdt aan de toepasselijke wet- en regelgeving, de Wbp en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Wat de klant als «eigenaar» van zijn gegevens betreft, merk ik op dat in juridische zin niet van eigendom van persoonsgegevens kan worden gesproken. Persoonsgegevens zijn immers geen voor menselijke beheersing vatbare zaken of vorderingsrechten.
Wat wordt bedoeld met «expliciete toestemming», waarover een woordvoerder van het Ministerie van Financiën aangaf dat deze nodig is voor een dergelijk handelen door ING?
In dit geval werd verwezen naar de ondubbelzinnige toestemming van de cliënt zoals verwoord in artikel 8a van de Wbp. Voorzover betaalgegevens als bijzondere persoonsgegevens kunnen worden aangemerkt is uitdrukkelijke toestemming vereist (artikel 23a Wbp).
Deelt u de mening dat het niet zo mag zijn dat klanten door te pinnen bij een bepaalde vestiging per definitie – onvrijwillig – meewerken aan het te gelde maken van hun data? Deelt u de mening dat een klant bij het betalen met zijn pinpas altijd en overal de mogelijkheid moet hebben om gevrijwaard te blijven van de door ING in nieuwsberichten voorgestelde handeling?
Ja, zie het antwoord op vraag 2. Als de bank voor commercieel gebruik van betaalgegevens gebruik maakt van de rechtvaardigingsgrond van artikel 8 onder a Wbp, moet de cliënt zijn ondubbelzinnige toestemming hebben gegeven, moet de toestemming in alle vrijheid gegeven kunnen worden en te allen tijde kunnen worden ingetrokken.
Welke voorwaarden gaat u stellen aan de informatie welke de klant van de bank krijgt over mogelijke verzameling van data, de wijze waarop de klant deze krijgt en de wijze waarop aan de klant duidelijk wordt gemaakt hoe hij hierin een keuze kan maken voor dan wel tegen medewerking aan het te gelde maken van zijn data?
De uitgangspunten voor het verzamelen van persoonsgegevens en het informeren van de klant zijn bepaald in de Wbp en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Vooralsnog lijkt het niet noodzakelijk om de huidige wetgeving ten aanzien hiervan aan te passen. De ministeries houden echter de vinger aan de pols of dit door gedragingen van banken aanpassing behoeft.
Is er onderzoek van het CBP (College Bescherming Persoonsgegevens) naar dergelijk (potentieel) handelen door banken voorhanden?
Voor zover mij bekend is dergelijk onderzoek niet voorhanden.
Hoe gaat u erop toezien dat ING bij het gebruik van Big Data altijd vanuit het klantbelang zal handelen?4
Consumenten zijn sterk afhankelijk van banken. Daarom is het belangrijk dat de bancaire sector goed en integer functioneert en dat de klant centraal staat. Deze uitgangspunten gelden te alle tijde en voor alle soorten banken. De banken dragen hun eigen verantwoordelijkheid en (de activiteiten van) andere commerciële bedrijven doen hier geen afbreuk aan.
Deelt u de mening dat de uitspraak «Als wij het niet doen doet Google het wel» van directeur Particulieren Hans Hagenaars weinig tot niets te maken heeft het centraal stellen van het klantbelang?5
Zie antwoord vraag 11.
Hoe oordeelt u over het feit dat «customer intelligence» niet alleen bedoeld zou zijn om klanten extra financieel voordeel te bieden, maar ook een bron van inkomsten vormt voor banken en hun concurrentiepositie beschermt? Is het in uw ogen noodzakelijk dat banken hun activiteiten op deze manier uitbreiden voor de versterking van hun (financiële) positie?6
Ik ben door de banken en de Nederlandsche Vereniging van Banken niet geïnformeerd over projecten binnen banken waarbij «customer intelligence» wordt gebruikt. Dat laat onverlet dat eventuele huidige projecten binnen de kaders van de Wbp en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen kunnen vallen. Het onafhankelijke Cbp is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Ik vertrouw erop dat het Cbp, als het daartoe aanleiding ziet, een uitspraak zal doen over de verenigbaarheid van dergelijke projecten met de Gedragscode of de Wbp.
Zoals vermeld sta ik voor een bancaire sector die dienstbaar is aan de Nederlandse economie en waar de klant centraal staat. Banken zijn commerciële entiteiten die hun concurrentiepositie wensen te beschermen. Vanuit een prudentieel perspectief is een duurzaam verdienmodel van banken bovendien een noodzakelijke voorwaarde voor een beheerste en integere bedrijfsvoering. Hierbij dienen banken echter te alle tijde in overweging te houden dat deze commerciële activiteiten niet ten koste dienen te gaan van de consument en dat het vertrouwen in de bancaire sector niet wordt aangetast. Of dit het geval is, zullen de banken die volledig op de hoogte zijn van de omvang en aard van de activiteiten zelf moeten aantonen. DNB houdt expliciet toezicht op de integriteit van financiële instellingen.
Kunt u de uitspraak van Bouwe Kuik (adviesbureau IG&H Consulting),«Er is geen bank die geen project heeft lopen om customer intelligence te gaan gebruiken», bevestigen? Kunt u inzicht geven in deze projecten per bank?7
Zie antwoord vraag 13.
Hoe verhoudt de pilot van ING zich tot het beoogde vertrouwensherstel van de burgers in de banken? Wat is uw oordeel over deze pilot vanuit het perspectief van de vertrouwensherstelvraag?
Nederland heeft een solide, integere en concurrerende bankensector nodig. Daarom is gekozen voor een bankenvisie met een brede aanpak die de bankensector weer sterk en stabiel maakt en die bijdraagt aan het herstel van vertrouwen in de sector. Dergelijke projecten brengen veel maatschappelijke onrust met zich mee. Een onzorgvuldige aanpak en slechte communicatie kan het vertrouwen van de consument in de bancaire sector ernstig kan schaden.
Een conceptwet over kindhuwelijken in Irak |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Iraq: Don’t legalize marriage for 9-year-olds»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Iraakse ministerraad vorige maand heeft ingestemd met conceptwetgeving waarin onder meer is vastgelegd dat meisjes vanaf negen jaar kunnen trouwen, dat verkrachting van de vrouw binnen het huwelijk is toegestaan en dat vrouwen zonder toestemming van hun man niet hun huis mogen verlaten? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja.
Is u bekend wanneer het Iraakse parlement zich over deze conceptwetgeving zal buigen?
Volgens recent ontvangen informatie zal de conceptwet voorlopig niet aan het parlement worden voorgelegd. De exacte redenen hiervan zijn niet bekend en evenmin of dit slechts uitstel of definitief afstel betekent. Nederland zal de ontwikkelingen rond dit proces nadrukkelijk op de voet blijven volgen. De conceptwet is ook onderwerp van overleg met EU-partners.
Deelt u de opvatting van Human Rights Watch dat deze wetgeving in strijd zou zijn met internationale verdragen waarbij Irak zelf partij is, namelijk het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie jegens vrouwen en het Verdrag inzake de rechten van het kind?
Ja.
Hoe beoordeelt u de door de ministerraad goedgekeurde conceptwet ten opzichte van de huidige Iraakse wetgeving? Deelt u de opvatting van de mensenrechtenorganisatie dat de nieuwe wetgeving desastreus zou zijn en discriminerend en een stap terug voor vrouwen en kinderen?
De conceptwetgeving is in strijd met zowel de relatief liberale Iraakse Family Law uit 1959, die de huwelijksleeftijd op 18 jaar vastlegt, als met de Iraakse grondwet die spreekt over bescherming van kinderen. Als de conceptwetgeving van kracht zou worden, zou dit een sterk negatieve invloed hebben op de positie van vrouwen en kinderen in Irak.
Bent u bereid op korte termijn contact met uw Iraakse collega’s op te nemen om uw zorgen te uiten over de conceptwetgeving en er op aan te dringen dat de wetgeving in overeenstemming is met de door het land zelf ondertekende internationale verdragen? Indien neen, waarom niet?
Ja, Nederland zal zijn zorgen over deze conceptwetgeving aan de orde stellen bij de Iraakse autoriteiten. Als zou blijken dat het Iraakse parlement alsnog hierover zal beraadslagen, zal het kabinet in EU-verband en met andere partners in Irak overleggen welke stappen ondernomen kunnen worden om te voorkomen dat dit voorstel daadwerkelijk tot wet wordt verheven.
Het stemadvies van vice-premier Asscher |
|
Martin Bosma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u het eens met het stemadvies van Vice-Premier Asscher waarbij hij de inwoners van Den Haag oproept om niet op de PVV te stemmen?1
De heer Asscher heeft niet opgeroepen niet op de PVV te stemmen. In een vraaggesprek met de Persdienst zei de heer Asscher letterlijk: «Dit soort uitspraken kunnen mensen in Den Haag komende woensdag bestrijden door een andere keuze te maken.»
Kunt u aangeven of de heer Asscher hier namens het hele kabinet heeft gesproken?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het niet ongepast dat de heer Asscher in campagnetijd een dergelijk stemadvies geeft waarbij hij oproept niet op de PVV te stemmen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor dinsdag 18 maart om 10 uur?
Ja.
Het bericht dat het Litouwse parlement stemt over een anti-homowet |
|
Michiel Servaes (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Litouwse parlement op donderdag 13 maart zal stemmen over een wet die het mogelijk maakt een boete op te leggen aan mensen die in het openbaar uiting geven aan andere dan «traditionele familiewaarden»?1
Ja. Overigens is op 13 maart 2014 door het parlement besloten de behandeling van het amendement van de parlementaire agenda te halen. Met enige regelmaat worden wetsvoorstellen met een anti-LHBT karakter in het Parlement ingediend, maar tot nu toe sneuvelden ze al in de Commissie-fase.
Klopt het dat deze wet onder andere boetes oplegt aan mensen die toespraken houden over de rechten van seksuele minderheden of een Gay Pride (mede)organiseren?
Het amendement dat voor stemming in het parlement voor lag, werd ingediend door het als homofoob bekend staande parlementslid Gražulis, leider van de populistische coalitiepartij Orde en Gerechtigheid. Het voorstel introduceerde strafbaarstelling van het «in het openbaar denigreren van grondwettelijke ethische waarden» («family values»).
Deelt u de mening dat het Litouwse wetsvoorstel seksuele minderheden discrimineert, in strijd is met het fundamentele recht op de vrijheid van meningsuiting en vereniging en bovendien in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarin het recht op het krijgen van informatie over Lesbische, Homoseksuele, Biseksuele en Transgender (LHBT)-rechten is belegd?
De voorgestelde wetgeving heeft een sterk stigmatiserende werking die personen en organisaties met homofobe sentimenten sterkt in hun overtuiging. Het kabinet betreurt iedere schending van de rechten van LHBT-personen en is het eens met de Raad van Europa die (eerdere) amendementen heeft veroordeeld en van mening is dat hiervoor in een parlement dat de beginselen van democratie en mensenrechten respecteert, geen plaats mag zijn.
Heeft u contact gehad met uw Litouwse collega over dit wetsvoorstel van het parlement? Zo ja, wat was de reactie van uw collega? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Het gaat hier om een voorstel van het parlement en niet van de regering. In een officiële reactie heeft de Litouwse regering bevestigd zich tot het uiterste in te zullen spannen om fundamentele rechten te waarborgen en internationale verplichtingen na te komen.
Gelet hierop is het niet nodig deze kwestie bij de Litouwse Minister van Buitenlandse Zaken aan te kaarten. Het is overigens staand beleid dat Nederland LHBT-kwesties bespreekt met autoriteiten van andere landen wanneer daar aanleiding toe is. Het gaat hier om een wetsvoorstel dat weliswaar van de agenda van het Litouwse Parlement gehaald is en niet de status van wet heeft, maar dat wel een zorgelijke ontwikkeling weergeeft, die het kabinet nauwgezet zal blijven volgen.
Bent u bereid deze kwestie in Europees verband aan te kaarten, bijvoorbeeld tijdens de Raad Buitenlandse Zaken en/of Raad Algemene Zaken, en u in te spannen voor een veroordeling door de Europese Unie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uw inspanningen en de uitkomsten hiervan?
Voor het kabinet is het beschermen en bevorderen van gelijke rechten voor LHBT-personen een prioriteit, wereldwijd. Nederland zet zich daarvoor zowel binnen als buiten de EU in. Zo werd op 3 juli 2013 in de COHOM (de mensenrechtenwerkgroep van de EU) de «Baltic Pride» ter sprake gebracht. Ook voor de Nederlandse ambassades is een belangrijke rol weggelegd. Zo organiseerde de Nederlandse ambassadeur in Litouwen, samen met de «Lithuanian Gay League» (LGL) een ontvangst voor de ca. 200 deelnemers aan de LHBT conferentie voorafgaand aan de «Baltic Gay Pride» 2013. Tevens liep de NL ambassadeur, vergezeld van zijn Noorse, Zweedse, Deense en Spaanse collega’s vooraan mee in deze «Baltic Pride».
Vorig jaar hebben Vz EP Schulz en ViceVz CIE Reding tegenover de pers verklaard dat de EU zich krachtig zal weren tegen wetgeving die (LHBT) discrimineert.
Ziet u overeenkomsten tussen de Litouwse initiatiefwet en de Russische anti-homowetgeving?
Inhoudelijk zijn er overeenkomsten. Het Litouwse amendement is een zorgelijke ontwikkeling, maar is noch in het parlement behandeld noch heeft er een stemming plaatsgevonden. Het voorstel heeft derhalve niet de status van wet gekregen.