De berichtgeving dat de MIVD nog steeds advocaten afluistert |
|
Wassila Hachchi (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «MIVD is door tapblunder ontmaskerd» en «Het mysterieuze telefoongesprek»?1
De MIVD verzoekt tot inzet van een tap indien dit noodzakelijk is om zijn wettelijke taken uit te voeren, zoals het verrichten van onderzoek naar terroristische dreiging, spionage of het beschermen van militairen op missie. Elk verzoek tot inzet van een tap moet worden gemotiveerd, waarbij wordt ingegaan op de noodzaak, de proportionaliteit en de subsidiariteit. Het verzoek wordt vervolgens inhoudelijk en juridisch getoetst. Indien ik de noodzaak onderschrijf en het verzoek tot inzet voldoet aan de waarborgen die de wet stelt, geef ik toestemming voor de inzet van de bevoegdheid. De CTIVD houdt nauwgezet toezicht op de rechtmatige uitvoering van de wet door de MIVD.
Zoals u weet kan ik in het openbaar niet ingaan op de vraag of iemand door de MIVD wordt afgeluisterd. De reden daarvoor is duidelijk: iemand met kwade motieven zou slechts de vraag hoeven stellen om te achterhalen of hij of zij onder de aandacht van de MIVD staat. Om precedentwerking te voorkomen moet ik bij de beantwoording van dergelijke vragen consequent zijn, hoe onwaarschijnlijk sommige claims ook klinken. Ik onderstreep dat het beeld als zou de MIVD te pas en te onpas advocaten afluisteren, niet strookt met de werkelijkheid. Ik verwijs u met betrekking tot dit onderwerp tevens naar mijn brief van 27 januari 2014 (Kamerstuk 29 521, nr. 227) waarin ik heb geschreven dat de militaire verdachte in de gelegenheid wordt gesteld vertrouwelijk overleg te voeren met een advocaat en dat in geen geval een opsporingsambtenaar het gesprek mag kunnen volgen.
Klopt het dat de MIVD (Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst) gesprekken afluistert die worden gevoerd tussen cliënt en advocaat?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat donderdag 3 september een gesprek is afgeluisterd tussen advocaat Olivier baron van Hardenbroek van Amstel en zijn cliënt Ibrahim A.?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u zich er van bewust dat de rechter heeft geoordeeld dat dit tappen onrechtmatig is?2
Voor een reactie op de uitspraak van de rechter inzake het afluisteren van advocaten verwijs ik u naar de brief van 27 juli jl. (Kamerstuk 29 279, nr. 268) van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mij. Het Gerechtshof heeft op 27 oktober jl. in hoger beroep het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De implicaties van de uitspraak in hoger beroep worden thans bestudeerd, waarbij de mogelijkheden om uitvoering te geven aan een onafhankelijke toets in kaart worden gebracht. Het streven is om de Tweede Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren.
Wanneer bent u van plan de door u aangekondigde beleidswijziging om te voorzien in een onafhankelijke toets bij het tappen van advocaten, in te voeren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze onafhankelijke toetsing zodanig in te richten dat deze plaatsvindt voordat een advocaat ook daadwerkelijk wordt getapt, in plaats van toetsing achteraf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid het «nader onderzoek» zoals dat dit wordt uitgevoerd door de CTIVD (Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten) naar aanleiding van de klacht van de MIVD aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De CTIVD adviseert over klachten. Deze adviezen betreffen individuele gevallen en worden nooit aan de Kamer verstrekt.
Bent u bereid tot het moment dat er een onafhankelijke toetsing is, advocaten niet meer af te luisteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u specificeren hoe vaak de MIVD advocaten afluistert, aangezien de MIVD zelf bestrijdt dat het «te pas en te onpas» advocaten afluistert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u zich er van bewust dat indien u niet specificeert hoe vaak de MIVD advocaten afluistert, het beeld blijft bestaan dat de MIVD te pas en te onpas advocaten afluistert?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat Koerden in heel Europa en ook in Nederland worden belaagd |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederlandse Koerden worden belaagd? Kunt u de incidenten en / of bedreigingen in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag bevestigen of ontkennen? Zijn er elders nog andere voorvallen geweest?1 2
De incidenten tegen Koerdische verenigingsgebouwen in Amsterdam en Rotterdam zijn mij bekend. Daarnaast hebben er zich in deze en andere steden tegen de PKK gerichte demonstraties voorgedaan, die een vreedzaam karakter hadden. We staan in Nederland voor de vrijheid van meningsuiting. Het recht om te demonstreren is daar een belangrijk onderdeel van, maar geweld, intimidatie en vernielingen zijn volstrekt onacceptabel.
Op welke wijze stelt u zich op de hoogte van de ontwikkelingen binnen de Turks-Koerdische gemeenschap in Nederland?
Ik sta in contact met verschillende organisaties uit de Turks-Nederlandse gemeenschap, waaronder ook de Federatie Koerden in Nederland en het Platform Koerden Nederland.
Bent u bereid Nederlandse Turken en – Koerden op te roepen tot kalmte, wederzijds respect en dialoog? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Tot aan de bomaanslag op 20 juli 2015 in de Turkse grensplaats Suruç was de situatie in het eerste halfjaar van 2015 in Turkije betrekkelijk rustig. Na deze bomaanslag werd de situatie in Turkije grimmiger en namen de spanningen tussen Turken en Koerden toe.
Gegeven deze oplopende spanningen in Turkije heb ik onmiddellijk na de zomervakantie een groot aantal Turkse en Koerdische organisaties uitgenodigd voor een spoedoverleg op 8 september jl. Door verscheidende afzeggingen heb ik helaas moeten besluiten dit overleg te annuleren. Op ambtelijk niveau zijn de gesprekken echter wel voortgezet. Zo vond op 8 september jl. op ambtelijk niveau een overleg plaats met het Landelijk Platform Koerden en de Federatie Koerden in Nederland.
In navolging van de gesprekken tussen Turkse en Koerdische organisaties op lokaal niveau in Rotterdam en Amsterdam nodig ik Turkse en Koerdische organisaties opnieuw uit voor een overleg op 28 oktober aanstaande. De inzet van dit overleg is gelijk aan het overleg dat ik op 3 december 2014 had met Turkse, Koerdische en Alevitische organisaties vanwege de onrust naar aanleiding van de belegering van Kobani. Beide overleggen zijn erop gericht om gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen in het voorkomen dat conflicten vanuit Turkije en de rest van het Midden-Oosten naar ons land overslaan en hier tot incidenten en bedreigingen leiden.
Wat is uw reactie op de oproep van de Koerdische Federatie Nederland om de vrijheid van Nederlandse Koerden te beschermen en nieuwe aanvallen te voorkomen? Heeft u hierover met de Minister van Justitie gesproken? Zo ja, wat heeft u besloten? Zo nee, waarom niet?3
Als gezegd vind ik geweld en intimidatie volstrekt onacceptabel. Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie om hierop te acteren. Mijn rol heb ik uiteengezet in het antwoord op vraag drie.
Heeft u initiatief genomen, recent of in het verleden om met uw bondgenoten, de Turks Religieuze Instellingen en Organisaties en andere Turks-Koerdische instellingen en organisaties alsmede het Inspraak Orgaan Turken gezamenlijk te overleggen om spanningen in Nederland te voorkomen aangaande het Koerdisch vraagstuk en democratiseringsvraagstukken in Turkije? Zo ja, wanneer, met wie en met welk resultaat? Zo nee, waarom niet en bent u hiertoe alsnog bereid?4
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag drie.
De detentie van een Nederlands staatsburger in het buitenland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ombudsman laatste hoop gevangene VS»?1
Ja.
Kunt u nader toelichten waarom u het verzoek van de Nederlander, de heer Singh, om overgeplaatst te worden naar Nederland, niet inwilligt en waarop die afwijzing precies is gebaseerd?
Het doel van overbrenging van Nederlandse gedetineerden uit het buitenland is het bevorderen van de resocialisatie in de samenleving, waarmee zij verbonden zijn. Om voor overbrenging naar Nederland in aanmerking te komen, gelden – conform het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland (Kamerstukken II 2007/2008, 31 200 VI, nr. 30) – in het bijzonder twee criteria: (1) er dient sprake te zijn van aantoonbare en voldoende binding met Nederland zodat (2) de overbrenging kan bijdragen aan een geslaagde maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde in Nederland. Om invulling te kunnen geven aan het resocialisatietraject vanuit een Nederlandse detentie, is na overbrenging naar Nederland een strafrestant van minimaal vier maanden nodig.
In deze casus wordt aan beide criteria niet voldaan. Individuele omstandigheden kunnen ertoe leiden dat in een uitzonderlijk geval wordt afgeweken van het staande beleid. In deze casus zie ik hiertoe geen aanleiding.
Klopt het dat er niet is ingegaan op het aanbod van de Consul Generaal van San Francisco om een onafhankelijk rapport over de medische toestand van de heer Singh op te stellen? Zo ja, wat is de reden daarvan?
De door het Consulaat-Generaal te San Francisco geopperde mogelijkheid heeft naar mijn mening geen toegevoegde waarde, omdat de informatie waarover ik reeds beschik, mij voldoende inzicht in de situatie van de heer Singh biedt om op grond hiervan mijn standpunt in deze casus te vormen.
Bent u ervan op de hoogte dat Reclassering Nederland een plan heeft opgesteld met de toezegging tot vrijwillige resocialisatie van de heer Singh? Zo ja, kunt u toelichten waarom u hier niet op heeft gereageerd? Indien dit niet het geval is, bent u dan bereid dit plan alsnog te bekijken en de Kamer te informeren of overplaatsing aan de orde is?
De rapportage die ik van Reclassering Nederland heb ontvangen, behelst geen resocialisatieplan voor de heer Singh. Nochtans had dit niet geleid tot een ander standpunt is deze casus, aangezien er geen invulling kan worden gegeven aan het resocialisatietraject binnen een strafrechtelijk kader, vanwege het ontbreken van een strafrestant na overbrenging naar Nederland.
Klopt het dat u WOTS-verzoeken weigert met als reden dat Nederlandse gedetineerden in het buitenland onvoldoende binding met Nederland zouden hebben? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd?2
Ja, conform het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland geldt binding met Nederland als voorwaarde voor overbrenging naar Nederland. Re-integratie in de Nederlandse samenleving is immers zinloos als er geen wezenlijke relatie is met Nederland. Concrete aantallen hiervan zijn niet te achterhalen, omdat dit niet op een dusdanige wijze wordt geregistreerd.
Is het kabinetsbeleid dat een Nederlands burger die meer dan vijf jaar uit Nederland weg is geen aanspraak kan maken op de WOTS? Zo ja, waar is deze termijn van vijf jaar precies op gebaseerd en waar staat deze termijn precies in de WOTS vermeld?
Er bestaat geen wettelijke grondslag met betrekking tot een termijn om de mate van binding met Nederland aan te tonen. Conform het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland wordt bij het bepalen of er sprake is van binding onder meer gekeken naar waar betrokkene feitelijk woonachtig is (inschrijving in de Basisregistratie Personen) en hoe lang, waar hij werkt, waar het gezin verblijft dan wel de familie en zo meer. Een Nederlandse veroordeelde die niet in Nederland woont en van wie onvoldoende gebleken is dat Nederland het land is waar hij na afloop van zijn detentie weer de draad zal oppakken, komt niet in aanmerking voor overbrenging. Daarvan is sprake in het geval betrokkene zijn banden met Nederland heeft verbroken door zijn hoofdverblijf naar een land buiten Nederland te verplaatsen en geen sociale banden met Nederland meer heeft. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend. De zogenoemde vijfjarenregel dient hierbij ter indicatie en is zeker niet allesbepalend.
Is er een wettelijke grondslag met betrekking tot de bindingstermijn voor WOTS-onderzoeken? Zo ja, welke grondslag is dat?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wordt precies de medische situatie van een gedetineerde meegewogen in beslissing om een Nederlandse gedetineerde over te plaatsen naar Nederland? Wat heeft daarbij prioriteit, de bindingstermijn en het strafrestant of de medische situatie van de gedetineerde? Kunt u deze prioritering toelichten?
Om voor overbrenging naar Nederland in aanmerking te komen, gelden – zoals reeds aangeven in het antwoord op vraag 2 – in het bijzonder twee criteria: (1) er dient sprake te zijn van aantoonbare en voldoende binding met Nederland zodat (2) de overbrenging kan bijdragen aan een geslaagde maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde in Nederland. Als er geen wezenlijke relatie is met Nederland, is re-integratie in de Nederlandse samenleving immers zinloos. Beide criteria zijn -onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Individuele omstandigheden, zoals een dermate ernstige medische situatie, zouden ertoe kunnen leiden dat in een uitzonderlijk geval wordt afgeweken van het staande beleid. De medische situatie van een gedetineerde in het buitenland is derhalve ondergeschikt aan het doel van resocialisatie.
Vindt u het wenselijk dat voor Nederlanders die meer dan vijf jaar buiten Nederland verblijven, een tweederangs burgerschap ontstaat doordat terugkeer naar Nederland onder de WOTS door u wordt uitgesloten? Indien dat niet uw bedoeling is, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Nederlanders die daartoe een expliciet verzoek bij u indienen, zoals de heer Singh, wel onder voorwaarden kunnen terugkeren naar Nederland voor resocialisatie?
Zie antwoord vraag 6.
De uitzetting van journaliste Frederike Geerdink |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzetting van journaliste Frederike Geerdink vanuit Turkije naar Nederland?1
Fréderike Geerdink werd op 5 september jl. in het zuidoosten van Turkije gearresteerd. Dit gebeurde in een periode van aanzienlijke spanningen in de regio tussen Turkse strijdkrachten en strijders van de verboden Koerdische afscheidingsbeweging PKK. Volgens de Turkse autoriteiten bevond zij zich, samen met een groep activisten, in verboden gebied. Mevrouw Geerdink is na haar arrestatie enkele dagen gedetineerd. Op 9 september jl. werd haar te kennen gegeven dat zij op grond van artikel 54 1d van de law on foreigners and international protection zou worden uitgezet. Zij heeft een verklaring ondertekend waarin zij verklaarde het land vrijwillig te verlaten, in de veronderstelling dat terugkeer op termijn hiermee vergemakkelijkt zou kunnen worden.
Nederland maakt zich als bekend al langer zorgen over persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Turkije. Na bekendwording van haar arrestatie heeft Nederland, net als bij haar eerdere arrestatie in januari, onmiddellijk contact gezocht met de Turkse autoriteiten om de Nederlandse zorgen over de arrestatie kenbaar te maken, te wijzen op de geldende principes van persvrijheid en de verwachting uit te spreken dat alle vereisten voor goede procesgang in acht genomen zouden worden.
Kunt u exact de gronden en omstandigheden schetsen waaronder haar uitzetting heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de Nederlandse regering richting Turkije pogingen ondernomen om de uitzetting van Geerdink te verhinderen? Zo ja, welke? Waarom hebben deze initiatieven niet tot resultaat geleid?
De Nederlandse ambassade te Ankara heeft mevrouw Geerdink de gebruikelijke consulaire bijstand verleend. Zo heeft de ambassade op verschillende niveaus en bij diverse gelegenheden bij de Turkse autoriteiten aandacht gevraagd voor haar zaak en de verwachtingen van een gedegen procesgang. Dit is onder andere gebeurd door de Nederlandse ambassadeur bij de Turkse premier Davutoglu.
Mevrouw Geerdink heeft op basis van vrijwilligheid het land verlaten. In hoeverre zij de omstandigheden waarin dit is gebeurd wil aanvechten bij de Turkse autoriteiten is een besluit van mevrouw Geerdink zelf en een civielrechtelijke aangelegenheid.
Welke andere initiatieven heeft u genomen om Geerdink te helpen, en wat heeft u bereikt? Welke initiatieven neemt u nog in deze zaak om de toelating van Geerdink in Turkije in de toekomst mogelijk te maken? Wat kunt u nog doen voor andere journalisten in Turkije die met dezelfde risico’s als Geerdink te maken hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in Europees en internationaal verband op te komen voor alle journalisten die in Turkije worden vastgehouden of worden geïntimideerd met invallen en onderzoeken? Zo ja, op welke wijze?
Nederland maakt zich wereldwijd sterk voor de pers- en mediavrijheid, ook in Turkije. De ontwikkelingen op dat vlak stemmen tot zorg; ook bij internationale partners. Zaken als die van mevrouw Geerdink of de gedeporteerde Britse journalisten van Vice News hebben de journalistieke werkzaamheden in m.n. het zuidoosten ingeperkt. Ook de afgelopen maanden zijn enkele sociale media tijdelijk afgesloten. Pers- en mediavrijheid worden nauwgezet gemonitord door de Europese Commissie in het kader van de jaarlijkse voortgangsrapportages van Turkije, en zullen weer aandacht krijgen in de rapportage die in oktober zal verschijnen. Pers- en mediavrijheid maken vast onderdeel uit van de Europese dialoog met Turkije.
Deelt u de mening dat situaties als deze een enorme knauw geven aan de persvrijheid in Turkije en dat dit voor een kandidaat-lidstaat van de EU niet acceptabel is?
Zie antwoord vraag 5.
Een heldere uitleg van de vigerende cookiewetgeving |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de geldende Europese wet- en regelgeving omtrent cookietoestemming?1
Ja.
Is het waar dat de uitgevers van digitale content bezoekers van hun sites en apps moeten informeren over het gebruik van cookies en andere vormen van lokale opslag?
Ja. Zodra er sprake is van lokale opslag, dus opslag op het randapparaat van de gebruiker, is er op grond van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet de verplichting de gebruiker adequaat te informeren over de opslag.
Is het waar dat hiervoor, op basis van deze wet- en regelgeving, in veel gevallen ook toestemming vereist is?
Ja. Naast de informatieplicht geldt op grond van artikel 11.7a dat de opslag alleen mag plaatsvinden nadat de toestemming daarvoor van de gebruiker is verkregen, tenzij een van de in het derde lid van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet genoemde uitzonderingen van toepassing is.
Waarom wijst de Autoriteit Consument en Markt (ACM) websiteaanbieders aan als normadressaat, en niet de uitgevers van digitale content, zoals de Europese wet- en regelgeving vereist?
Website-aanbieders zijn het eerste aanspreekpunt voor ACM. Een derde partij die cookies plaatst via een website van een website-aanbieder, kan dit alleen doen wanneer de website-aanbieder hem deze mogelijkheid heeft geboden. De derde partij en de website-aanbieder spreken daarbij af wie de toestemming regelt. Vanuit praktische overwegingen is het vaak de website-aanbieder die toestemming vraagt. Wanneer namelijk iedere derde partij zelf om toestemming zou vragen dan zou hij dit binnen de beperkte, door de website-aanbieder aangeboden ruimte, bijvoorbeeld de advertentieruimte, moeten doen. Dit is echter in de regel niet goed werkbaar omdat dan elke van een derde partij afkomstige advertentie eerst een toestemmingspop-up zou moeten bevatten voordat deze kan worden ingeladen. Doordat de website-aanbieder toestemming voor het plaatsen van cookies vraagt, kan de gebruiker nu in één keer toestemming geven voor cookies van verschillende partijen.
Ten aanzien van in het buitenland gevestigde uitgevers merk ik op dat artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet van toepassing is op een ieder; dit kan een Nederlandse uitgever zijn, een Duitse adverteerder of een Ierse technologiepartij. De norm geldt niet alleen voor Nederlandse websites maar ook voor alle andere websites die zich (mede) op Nederlandse gebruikers richten. Of dit laatste het geval is, kan worden afgeleid uit de aard van de aangeboden informatie, de mogelijkheid om producten in Nederland te laten bezorgen of uit de omstandigheid dat een website in de Nederlandse taal wordt aangeboden.
Heeft dit ermee te maken dat deze uitgevers zich deels in het buitenland bevinden, wat de handhaving bemoeilijkt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de ACM hiervoor samenwerkingsverbanden afgesloten met buitenlandse privacy- en consumententoezichthouders? Zo nee, waarom niet?
ACM heeft mij kenbaar gemaakt als toezichthouder deel te nemen aan diverse samenwerkingsverbanden op dit gebied. ACM schuift aan bij de privacytoezichthouders in de Artikel 29-werkgroep wanneer zij spreken over de Europese equivalent van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet. ACM heeft op deze manier een bijdrage geleverd aan diverse adviezen van de Artikel 29-werkgroep over dit onderwerp. ACM heeft in dat kader ook meegewerkt aan een gezamenlijke sweep van websites: http://ec.europa.eu/justice/data-protection/article-29/documentation/opinion-recommendation/files/2015/wp229_en.pdf.
Daarnaast overlegt ACM in een apart samenwerkingsverband met buitenlandse toezichthoudende autoriteiten op het gebied van telecommunicatie die zich ook bezighouden met het handhaven van hun equivalent van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet.
Ik heb van ACM begrepen dat binnen Europa ACM voorop lijkt te lopen ten aanzien van de kennis over en handhaving van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet.
Wie is volgens het CBP de juiste normadressaat, de websiteaanbieder of de werkelijke plaatser/uitlezer van digitale content?
Het CBP ziet toe op de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig het bij en krachtens de wet bepaalde, waaronder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). In de Wbp zijn de voornaamste normadressaten de verantwoordelijke, dat wil zeggen de natuurlijke persoon, rechtspersoon of ieder ander die of het bestuursorgaan dat, alleen of tezamen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt, en de bewerker, dat wil zeggen degene die ten behoeve van de verantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt, zonder aan zijn rechtstreeks gezag te zijn onderworpen.
Op grond van de Wbp zijn, aldus het CBP, websitehouders met derde partijen gezamenlijk verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens die voortvloeit uit het plaatsen en lezen van zogenaamde third party cookies/pixels/andere trackers die worden uitgelezen via hun website of app. Dit omdat zij als websitehouders/app-eigenaren derde partijen technisch in staat stellen om (via een code die zij bewust op hun website/in hun app plaatsen) persoonsgegevens over de websitebezoekers te verzamelen.
Is deze situatie te vergelijken met een wegenbouwer die een boete krijgt voor de snelheidsovertreding van de Ferrari-eigenaar die op tijd de Europese Unie heeft weten te verlaten?
Nee, een wegenbouwer bepaalt niet wie er op de weg mag rijden, een aanbieder van een website doet dat wel voor het digitale verkeer.
Waarom worden volgens de cookiewetgeving de individuele adverteerders eigenlijk niet aangesproken? Welke rol spelen hierin de advertentienetwerken en retargetingbureau’s?
ACM is een onafhankelijke toezichthouder. Het is aan ACM om te bepalen hoe zij toezicht houdt op artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet. Het is mij bekend dat ACM talrijke partijen uit de advertentieketen heeft aangesproken en/of gaat aanspreken.
Kunt u in overleg treden met de ACM, teneinde de balans van de regeldruk, tussen websiteaanbieders en achterliggende uitgevers van digitale content, op te helderen?
ACM is, zoals gezegd, een onafhankelijke toezichthouder. Mij is bekend dat ACM reeds voor de invoering van de wet in 2012 een continue dialoog heeft gevoerd met alle relevante stakeholders op dit gebied en hen ook regelmatig consulteert.
ACM heeft op haar website een document met veelgestelde vragen gepubliceerd, waar partijen veel informatie in kunnen vinden over de naleving van de wet. Naar aanleiding van de haar gestelde vragen en ontwikkelingen in de markt publiceert ACM ook regelmatig een update. Dit document geeft naar mijn mening een goede beschrijving over hoe partijen de wet kunnen naleven.
ACM kijkt ook mee naar het branchebrede initiatief, getrokken door mijn ministerie en het Electronic Commerce Platform Nederland (ECP), om te komen tot een uniforme branchebrede cookiestandaard. Ook dit document zal eventuele vragen over het naleven van de cookieverplichting beantwoorden en het voor iedereen gemakkelijker maken om geïnformeerd te worden en toestemming te geven.
Kunt u de ACM er vervolgens toe brengen om deze opgehelderde verdeling van cookieverplichtingen op de website van de ACM op een heldere manier te communiceren?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat het nieuwe tapbeleid van Justitie een aanval is op onze grondrechten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten dat de politie standaard telefoon en internet tapt?1
Onder het plaatsen van een tap wordt begrepen het conform artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering opnemen van communicatie die plaatsvindt via een communicatiedienst. Hieronder vallen zowel telefoonnummers, IP-adressen als emailadressen. Een tap wordt geplaatst op bijvoorbeeld een computer, tablet of mobiele telefoon. Wanneer de rechter-commissaris toestemming verleent voor het plaatsen van een tap op een mobiele telefoon gaat het om alle communicatie die via een toestel verloopt, dus zowel spraak als data (internetverkeer). Dit was al zo voordat de interceptiestandaard werd aangepast en dit blijft zo.
De interceptiestandaard is het overdrachtsprotocol tussen de aanbieders en de politie om tapgegevens op uniforme wijze technisch over te dragen. De gewijzigde standaard heeft geen betrekking op het juridisch kader, maar alleen op de techniek en het technische proces ten aanzien van tappen. Uitsluitend de wijze van technische overdracht van de tap tussen de aanbieder en de politie en de wijze waarop in de statistieken vervolgens het aantal taps kan worden geteld, zijn gewijzigd.
De nieuwe standaard, die gebaseerd is op de Europese standaard, vervangt twee oude standaarden waarvan er één werd gebruikt ten behoeve van het tappen van spraak en de ander voor het tappen van internetverkeer. De nieuwe standaard sluit daardoor beter aan bij de huidige stand van techniek en praktijk. Er is geen sprake van een situatie dat nu standaard alle telefoon- en internetgegevens worden getapt. Indien naast het opnemen van communicatie via de mobiele telefoon (inclusief internetdata) ook het opnemen van andere internetverbindingen dringend noodzakelijk is voor het strafrechtelijk onderzoek, wordt daarvoor een aparte aanvraag gedaan en wordt deze aanvraag opnieuw door de officier van justitie en de rechter-commissaris getoetst.
Wat houdt de nieuwe interceptiestandaard in? Leidt deze nieuwe standaard er inderdaad toe dat de politie nu standaard alle telefoon- én internetgegevens tapt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is tot deze meer ingrijpende opsporingsmethode overgegaan? Wat is hiervan de wettelijke grondslag?
Er is geen sprake van een meer ingrijpende opsporingsmethode. Het juridisch kader en de opsporingspraktijk ten aanzien van tappen zijn namelijk niet gewijzigd. Uitsluitend de wijze van technische aanlevering van de tap en de wijze waarop in de statistieken vervolgens kan worden geteld, zijn gewijzigd.
Een tap op een mobiele telefoon omvat zowel spraak als data en dit was, zoals in het antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven, vóór de nieuwe interceptiestandaard ook al het geval. Voordat deze telecommunicatie wordt opgenomen, wordt conform artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering getoetst of aan de daarin genoemde wettelijke eisen is voldaan en of de inzet van de tap voldoet aan de proportionaliteits- en subsidiariteitsvereisten. Deze toets wordt tweemaal gedaan, te weten door de officier van justitie die de rechter-commissaris vraagt om een machtiging tot tappen en door de rechter-commissaris die de machtiging afgeeft.
Acht u het proportioneel en legitiem om standaard over te gaan tot het tappen van zowel telefoon als internet? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de proportionaliteitsafweging in Nederland structureel anders ligt dan in veel andere landen?2 Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het is moeilijk een vergelijking te maken met andere landen omdat de rechtsstelsels van die landen veelal verschillend zijn. Ieder stelsel kent zijn eigen voorwaarden en waarborgen ten aanzien van de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen zoals het opnemen van telecommunicatie. Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) uit 2012 laat zien dat in Nederland een zorgvuldige afweging wordt gemaakt tussen het nut en de noodzaak van de inzet van een telefoon- en internettap in een opsporingsonderzoek.
Ook de tapstatistieken in verschillende landen laten een grote verscheidenheid zien. Dit soort cijfers zeggen overigens niets over de mate waarin de privacy in opsporingsonderzoeken wordt aangetast. Zo is bekend dat de autoriteiten in de VS andere opsporingsmethoden, zoals het plaatsen van bakens of de inzet van (criminele) infiltranten, vaker inzetten dan in Nederland. Ook wordt er niet in alle landen eenduidig geteld. In Nederland wordt bijvoorbeeld het aantal getapte nummers geteld terwijl in andere landen, bijvoorbeeld Spanje, het aantal vorderingen wordt geteld waarbij een vordering meerdere nummers kan bevatten. Dit maakt een betrouwbare cijfermatige vergelijking onmogelijk.
Deelt u de mening dat de nieuwe interceptiestandaard minder transparant is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de nieuwe interceptiestandaard is niet minder transparant. Een tap op een mobiele telefoon omvat zowel spraak als data, dus het is feitelijk onjuist om deze taps separaat te tellen. De nieuwe standaard geeft om die reden een accurater beeld.
Deelt u de mening dat met de nieuwe interceptiestandaard de kans groter is dat extreem privacygevoelige data van onschuldige mensen worden verzameld? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat het juridisch kader en de opsporingspraktijk ten aanzien van tappen niet zijn gewijzigd. Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 aan de orde is gekomen, wordt iedere tapaanvraag getoetst door de officier van justitie en de rechter-commissaris. Dit juridisch kader biedt voldoende waarborgen.
Onder welke voorwaarden wordt het op dit moment rechtmatig geacht om telefoons te tappen? Welke voorwaarden gelden er als het gaat om internettaps?
De voorwaarden voor het plaatsen van een tap op alle communicatie op een mobiele telefoon, dus zowel spraak als data, zijn neergelegd in (onder andere) artikel 126m/126t van het Wetboek van Strafvordering. Er moet sprake zijn van een verdenking van een misdrijf, waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven en dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Tevens moet het onderzoek de inzet van de tap dringend vorderen.
Hoe wordt omgegaan met de zogenaamde bijvangst en met de gegevens van onschuldige mensen?
Conform het Wetboek van Strafvordering (art. 126cc en 126dd Sv) wordt de opgenomen communicatie bewaard tot het einde van de betreffende strafrechtelijke onderzoeken. Alle opgenomen communicatie wordt bewaard omdat dit van waarde kan zijn voor het strafrechtelijk onderzoek, zowel in belastende zin als in ontlastende zin.
Hoe lang worden de verzamelde gegevens bewaard en wat is daar de reden van?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe verhoudt de nieuwe interceptiestandaard zich tot de uitspraak van het Europese Hof over de bewaarplicht?3
De nieuwe interceptiestandaard heeft niets met de uitspraak van het Europees Hof over de bewaarplicht te maken. Die uitspraak betreft de bewaarplicht van zogenaamde historische (verkeers)gegevens. Dit zijn gegevens over onder meer het nummer van de oproeper en opgeroepene, tijd en duur van het gesprek en de locatie bij het begin van de verbinding. De inhoud van een gesprek valt daarmee niet onder die uitspraak.
De nieuwe interceptiestandaard heeft enkel betrekking op het opnemen van communicatie en niet op deze historische (verkeers)gegevens.
Hoeveel mensen zijn er sinds begin 2014, conform de nieuwe interceptiestandaard, getapt? Hoe lang is er gemiddeld getapt? Indien deze cijfers niet worden gegeven, kunt u dan toelichten waarom niet?
Het wettelijk kader vereist dat per telefoonnummer een vordering tot het plaatsen van een tap wordt gedaan. In de statistieken kan daarom alleen het aantal taps worden weergegeven en niet het aantal personen dat getapt is. Het aantal taps zegt bovendien niet zoveel over het aantal mensen dat wordt afgeluisterd omdat verdachten doorgaans meer dan één telefoon hebben – soms wel enkele tientallen- waarmee zij communiceren. De gemiddelde duur van een tap wordt niet bijgehouden. Wel worden er cijfers verstrekt in het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie over het gemiddeld aantal taps per dag. In 2014 liepen gemiddeld 1.386 taps per dag.
Kan over 2014 en een deel van 2015 alsnog onderscheid worden gemaakt tussen het aantal telefoontaps en internettaps? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals bij de tabel in het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie staat toegelicht wordt sinds de invoering van de nieuwe interceptiestandaard, zowel technisch als procedureel, geen onderscheid meer gemaakt tussen een telefoontap en een internettap. Het onderscheid in de tellingen is hiermee ook komen te vervallen.
Hoe vaak tapt Nederland telefoons en internet in verhouding tot andere landen, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) zich reeds uitgelaten over de nieuwe interceptiestandaard? Zo nee, waarom niet en bent u bereid alsnog het oordeel van het CBP te vragen? Zo ja, wat was het oordeel?
Nee, daartoe bestaat geen aanleiding nu de wijziging van de interceptiestandaard louter technisch en procedureel van aard is en niet leidt tot een gewijzigde verwerking van persoonsgegevens.
Een antisemitisch schoolboek |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Antisemitisch schoolboek in Nederlands onderwijs»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe duidt u de antisemitische bewering in het vwo-themakatern «Het Midden-Oosten» (uitgeverij ThiemeMeulenhoff), dat Israël gesticht kon worden doordat joodse bankiers de Britten chanteerden met het verstrekken van geldleningen?
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap schrijft de kerndoelen, eindtermen en examenprogramma’s sec op hoofdlijnen voor. Uitgevers werken dit verder uit in individuele lesmethodes. Het is van belang dat zij dit zorgvuldig doen en in dialoog met leraren, wetenschappers en diverse andere stakeholders in het onderwijs.
Het ministerie keurt individuele methodes niet goed of af, en ik zal dan ook geen inhoudelijk oordeel vellen over de lesmethode. Het is niet aan mij om de objectiviteit vast te stellen van historische bronnen die in lesmethoden worden gebruikt. Ik vertrouw erop dat leraren en wetenschappers vanuit hun professionaliteit in samenwerking met de uitgever de historische objectiviteit van de methode garanderen, zodat de leraar op een goed geïnformeerde manier het gesprek in de klas kan aangaan.
Naar ik heb begrepen is de uitgever in gesprek gegaan met Likoed Nederland en heeft de uitgever een uitgebreide reactie gegeven op de kritiekpunten. Naar aanleiding hiervan zijn enkele aanpassingen gedaan in de lesmethode, zoals de uitgever ook bekend heeft gemaakt op de website van ThiemeMeulenhoff.2 De uitgever heeft hierbij ook de kritiekpunten van Likoed Nederland getoetst bij deskundige, onafhankelijke meelezers. Ik moedig deze inhoudelijke dialogen tussen stakeholders in het onderwijs en de uitgevers aan, opdat zij tot goed uitgebalanceerde lesmethoden komen die leerlingen helpen zich de waarden van kritisch burgerschap en historisch besef eigen te maken. Het is daarbij van belang dat de discussie openlijk en vrij gevoerd wordt, zodat vooral ook leraren zich goed geïnformeerd in de discussie kunnen mengen.
Deelt u de mening dat de onjuiste bewering dat Arabische Israëli's uitgesloten zijn van militaire dienst en daarmee gediscrimineerd worden meer dan tendentieus is, zeker gezien de vooraanstaande positie van veel Druzen in de IDF2? Zo neen, waarom niet?
Zoals eerder vermeld doe ik geen inhoudelijke uitspraken over lesmethoden. Ik heb overigens vernomen dat de uitgever deze uitspraak enigszins zal aanpassen, zoals ook vermeld in het bericht van Likoed Nederland. Voor inhoudelijke informatie over de lesmethode verwijs ik u door naar de website van ThiemeMeulenhoff.
Ziet u in dat «Geboren uit onrecht, gegrondvest op onrecht» een zeer misleidende en stemmingmakende titel is voor een hoofdstuk dat onder meer gaat over de stichting van de staat Israël?
Zie het antwoord op vraag 2.
In hoeverre deelt u de visie, dat een boek dat zoveel fouten en antisemitische aantijgingen bevat, niet thuis hoort in het Nederlandse onderwijs?
Het is van belang dat leerlingen op alle niveaus en in alle sectoren van het onderwijs leren informatie te beoordelen op hun betrouwbaarheid, representativiteit en bruikbaarheid. Zeker bij het vak geschiedenis is het daarbij van belang dat leerlingen een gebalanceerd beeld van de werkelijkheid gepresenteerd krijgen zodat zij historische bronnen op een goede manier kunnen interpreteren.
Het studiemateriaal dat in het voortgezet onderwijs wordt gebruikt, dient daarom gevrijwaard te zijn van vooringenomenheid en op een uitgebalanceerde manier leerlingen te helpen om informatie op waarde te schatten. Ik vertrouw op de professionele dialoog tussen leraren, wetenschappers, onderwijsstakeholders en uitgevers om eventuele feitelijke onjuistheden in een individuele lesmethode aan te kaarten zodat leraren vervolgens zélf kunnen bepalen welke methode zij zullen gebruiken in de klas, en hoe zij dit doen.
De veroordeling van journalisten in Egypte |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u, naar aanleiding van uw verklaring van 29 augustus jl. met betrekking tot de drie in Egypte veroordeelde Al-Jazeera journalisten, specificeren op welke wijze u invulling geeft of heeft gegeven aan uw oproep aan de Egyptische autoriteiten om de veroordeelde journalisten vrij te laten?1
Na stevige internationale druk, heeft de Egyptische president Sisi op 23 september jl. ter gelegenheid van het islamitische Offerfeest onder andere gratie verleend aan twee Al Jazeera journalisten, Mohamed Fahmy en Baher Mohammed. De Al Jazeera journalist Peter Greste, die eerder dit jaar is overgedragen aan Australië, heeft geen pardon ontvangen. Ditzelfde geldt voor Rena Netjes en andere journalisten die in de Al Jazeera-zaak bij verstek zijn veroordeeld.
Het kabinet is opgelucht over de vrijlating. De Nederlandse inzet concentreert zich nu op het komen tot een oplossing voor de journalisten die bij verstek zijn veroordeeld en op een verbetering van de persvrijheid in Egypte in het algemeen.
Bent u bereid de druk op Egypte op te voeren, zowel bilateraal als door hiervoor steun te vergaren in Europees en internationaal verband, om te bevorderen dat de veroordeelde Al-Jazeera journalisten worden vrijgelaten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u tevens bereid een pardon te bepleiten bij de Egyptische president voor de Nederlandse journalist Rena Netjes die in de Al Jazeera-zaak bij verstek voor tien jaar gevangenisstraf is veroordeeld? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is in contact met Rena Netjes over de opportuniteit van een verzoek om een pardon, het eventuele moment en vorm daarvan. Omwille van de effectiviteit van eventuele vervolgstappen is het niet opportuun details bekend te maken.
Wat is de laatste stand van zaken van de rechtszaak waarbij dertien andere journalisten in april jl. tot levenslang en één tot de doodstraf veroordeeld werden en waartegen de International Federation of Journalists (IFJ) protest heeft aangetekend? Klopt het dat deze zaak binnenkort in hoger beroep dient?2
De zaak waarnaar u refereert, staat bekend als «Rabaa Operations Room». In deze zaak zijn in totaal 51 beschuldigden veroordeeld tot de doodstraf en levenslang, waaronder 14 journalisten en mediawerkers.3 Een van de 13 journalisten is Mohamed Sultan die naast de Egyptische nationaliteit ook de Amerikaanse nationaliteit bezit. Nadat hij afstand heeft gedaan van zijn Egyptische nationaliteit, is hij op 30 mei jl. overgedragen aan de Verenigde Staten. De andere veroordeelden zijn in beroep gegaan.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2, is de Nederlandse inzet in Egypte niet alleen gericht op een oplossing voor de in absentia veroordeelde journalisten in de Al Jazeera-zaak, maar ook op een algemene verbetering van de persvrijheid en de situatie van journalisten in Egypte. De zaak waarnaar u in vraag 4 verwijst vormt hier onderdeel van. Zo hebben Nederland en de EU tijdens de Mensenrechtenraad (MRR) ernstige zorgen over de persvrijheid uitgesproken. Ook hebben de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken in een bilateraal gesprek met de Egyptische president Sisi en marge van de top in New York over de Duurzame Ontwikkelingsdoelen expliciet het belang van persvrijheid in Egypte benadrukt.
Op welke wijze heeft Nederland en/of de Europese Unie zich voor het lot van deze groep journalisten ingezet? Bent u bereid in aanloop naar het hoger beroep, bilateraal en in EU-verband, opnieuw aandacht voor deze zaak te vragen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat door de genoemde veroordelingen, alsmede door het aannemen van de controversiële anti-terrorismewet die onder andere voorziet in hoge boetes voor nieuwsartikelen die niet stroken met regeringsstandpunten, het juridisch stelsel in Egypte «uitgebreid is met een nieuwe lijst repressieve wetten en zich [nu] toe spitst op het verstikken van verzet en het verdrukken van fundamentele mensenrechten» onder het excuus van terreurbestrijding?3
De hoge boetes waarnaar u verwijst en die in de anti-terrorismewet zijn vastgesteld gelden specifiek voor het publiceren van feitelijke informatie over terroristische activiteiten en militaire operaties die niet in lijn is met de officiële verklaringen van het Egyptische Ministerie van Defensie. Dit is niet in overeenstemming met de persvrijheid en tevens in strijd met mensenrechtenstandaarden.
Ziet u bovenstaande zaken als een voorbeeld van het ondergeschikt maken van mensenrechten aan terreurbestrijding met als risico dat het «groepen [kan] marginaliseren en onderdrukken waardoor de voedingsbodem van terrorisme wordt vergroot», zoals u eerder schreef in antwoord op vragen over de onderdrukking van persvrijheid in Egypte?4
Ja.
Deelt u de mening dat de aangescherpte aanvallen op de persvrijheid door het regime al-Sisi de kans op democratisch gelegitimeerde parlementsverkiezingen aankomend najaar verkleinen? Zo ja, op welke wijze zet u bilateraal en in internationaal verband druk op het Egyptische regime om democratische verkiezingen te organiseren en de principes van de democratische rechtsstaat te respecteren?
Het belang van democratische verkiezingen en respect voor de democratische rechtsstaat staat centraal in de bilaterale contacten. Het is onder andere onderstreept in het bilaterale gesprek van de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken met Egypte en marge van de top in New York over de Duurzame Ontwikkelingsdoelen. Tenslotte maakt Nederland zich hard voor agendering van met name persvrijheid, vrijheid van vereniging en vergadering en implementatie van de Egyptische constitutie en internationale mensenrechtenverdragen tijdens het EU-Egypte subcomité voor mensenrechten, democratisering en goed bestuur, dat in het kader van de Associatiestructuren mogelijk dit najaar zal plaatsvinden.
Het bericht dat Windows 7 en 8.1 meer data van gebruikers gaan verzamelen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Windows 7 en 8.1 gaan meer data van gebruikers verzamelen»?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze berichten.
Is het waar dat via updates van Windows 7 en 8.1 en standaardinstellingen van Windows 10 trackingsoftware wordt toegevoegd waarmee Windows meer gebruikersgegevens kan achterhalen? Zo ja, wat is de aard van die gegevens? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het is bevestigd door Microsoft dat de versies 7 en 8 (na een update) en 10 van Microsoft Windows software bevatten waarmee meer gegevens over de werking van het besturingssysteem en andere applicaties met haar servers uitwisselt dan eerdere versies van dit besturingssysteem. Volgens Microsoft gaat het om diagnostische gegevens over de werking van het besturingssysteem.
Hoe verhoudt deze trackingsoftware en het feit dat die pas achteraf – deels – uit te schakelen is zich tot de Nederlandse wet- en regelgeving ten aanzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en cookies? Indien hier strijd tussen bestaat, wat gaat u dan doen om dit op te lossen?
Besturingssystemen die voornamelijk bestemd zijn voor consumenten bieden steeds meer voorzieningen om gebruiksgemak en veiligheid voor de gebruiker te verbeteren. Deze voorzieningen maken in veel gevallen gebruik van gegevens die bij gebruikers van de systemen worden verzameld, of wisselen gegevens uit met diensten die via het internet ter beschikking worden gesteld.
Wanneer dit inhoudt dat informatie van het randapparaat van een gebruiker wordt gelezen dan dient op grond van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet de gebruiker vooraf geïnformeerd te worden. Bovendien is er vooraf toestemming van de gebruiker nodig. Hierop zijn echter uitzonderingen. Of die van toepassing zijn is in eerste instantie ter beoordeling van Microsoft zelf. Het toezicht op de naleving van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet berust bij Autoriteit Consument en Markt.
Wanneer het aanbieden van dergelijke voorzieningen de maker van het besturingssysteem in staat stelt om persoonsgegevens van de gebruiker te verzamelen, dan stellen daarnaast de Wet Bescherming Persoonsgegevens en de Telecomwet strenge randvoorwaarden aan de gegevensverzameling en het beheer daarvan. In algemeenheid heeft het bedrijf dat persoonsgegevens verwerkt een informatieplicht: zij moet de personen op wie de gegevens betrekking hebben laten weten wat zij met hun gegevens gaan doen. Daarnaast moet het bedrijf beschikken over een rechtsgeldige verwerkingsgrondslag. Dat laatste leidt er toe dat in veel gevallen ondubbelzinnige toestemming voor de verwerking van de persoonsgegevens vereist is.
Onderzoek naar de wijze waarop ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens toepassing wordt gegeven aan het bepaalde bij of krachtens de wet en de handhaving daarvan is een taak van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). De zorg die uit uw vragen naar voren komt is gedeeld met het CBP. Het CBP, dat haar taak in onafhankelijkheid vervult, bepaalt of zij onderzoek gaat doen.
Deelt u de mening dat het de voorkeur zou hebben als gebruikers van Windows op basis van goede informatie vooraf zelf zouden kunnen kiezen over het al dan niet installeren van de genoemde trackingsoftware in plaats van het pas achteraf kunnen uitschakelen van deze trackingsoftware of het terugdraaien van updates? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik wil ook hier verwijzen naar het regelgevend kader. Als de in artikel 11.7a, derde lid, van de Telecommunicatiewet genoemde uitzonderingen niet van toepassing zijn dan is, zoals hiervoor reeds aangegeven, voor het lezen van informatie van het randapparaat van een gebruiker toestemming van de gebruiker nodig. Als er daarnaast ook sprake is van de verwerking van persoonsgegevens dan moet ook daarover worden geïnformeerd en is er een rechtsgeldige verwerkingsgrondslag vereist. Dat betekent, bijvoorbeeld, dat er sprake zal moeten zijn van ondubbelzinnige toestemming, of dat de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de gebruiker partij is.
Het bericht ‘Een risico omdat hij homo’s sprak’ |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht «Een risico omdat hij homo’s sprak»?1 Zo nee, waarom niet?
Uit de uitspraak van de Raad van State volgt dat er in deze casus een te ruime interpretatie is gegeven aan het begrip partner zoals dat in de beleidsregel «beoordelingsperiodes en onvoldoende gegevens veiligheidsonderzoeken» is opgenomen. De uitspraak van de Raad van State bevat geen verwijzing naar de seksuele geaardheid van betrokkene.
Bent u bereid te bevorderen dat de genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 mei j.l. of delen daarvan indien de staatsveiligheid zich zou verzetten tegen publicatie van de gehele uitspraak, openbaar wordt resp. worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak is inmiddels gepubliceerd door de Raad van State onder nummer 201407913/1/A3.
Hoe definieert de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) een partner voor het geven van een security clearance en hoe kan het dat deze niet juist bleek? Is naar aanleiding van de gerechtelijke uitspraak deze definitie aangepast?
Onder partner wordt verstaan: de echtgenoot of geregistreerd partner van de betrokkene, degene met wie de betrokkene een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad, alsmede degene ten aanzien waarvan uit het veiligheidsonderzoek blijkt dat deze een duurzame affectieve relatie met de betrokkene onderhoudt, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste of tweede graad. Naar aanleiding van deze uitspraak wordt nog bezien of deze definitie aangepast dient te worden.
Kunt u, voor elk van de hierna volgende kenmerken afzonderlijk en in combinatie, uitsluiten dat vooroordelen tegen een oudere homoseksuele man die een vriendschappelijke relatie onderhoudt met een buitenlandse jongere vriend, die moslim is, meespeelden bij het aanmerken van de Indonesische vriend als partner van de heer Van V. en het niet verlengen van zijn security clearance? Zo nee, waarom niet?
Op individuele veiligheidsonderzoeken kan niet worden ingegaan. In zijn algemeenheid geldt uiteraard dat bij de uitvoering van veiligheidsonderzoeken vooroordelen van welke aard dan ook geen enkele rol spelen. Het is dan ook uitgesloten dat iemands leeftijd, seksuele geaardheid of gedrag of levensovertuiging op zichzelf bepalend is voor een besluit in een veiligheidsonderzoek. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Welk beleid kent de AIVD in het voorkomen van het meespelen van vooroordelen in het toepassen van haar bevoegdheden?
Bij de uitvoering van veiligheidsonderzoeken wordt strikt conform de wet- en regelgeving gewerkt. De bij de uitvoering van veiligheidsonderzoeken betrokken medewerkers worden hiertoe geïnstrueerd en bij de besluitvorming wordt hier in elk dossier op getoetst. Bovendien valt de uitvoering van veiligheidsonderzoeken mede onder het toezicht zoals dat door de CTIVD op de AIVD wordt uitgeoefend.
Is de heer Van V. volledig gecompenseerd voor de opgelopen schade wegens het onterecht niet verlengen van zijn security clearance? Zo ja, waarom kon u dat niet bevestigen aan NRC.Next? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot een zorgvuldig handelende overheid?
Er wordt niet ingegaan op individuele gevallen.
Het bericht ‘Schippers: hogere kiesdrempel om kleine partijen uit Kamer te weren’ |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kent u het artikel «Schippers: hogere kiesdrempel om kleine partijen uit Kamer te weren»?1
Ja.
Is de uitspraak van Minister Schippers om het kleine partijen lastig te maken om in de Tweede Kamer te komen kabinetsbeleid?
Van kabinetsbeleid is, zoals Minister Schippers zelf ook aangeeft in het interview, geen sprake. Het kabinet heeft geen plannen om een kiesdrempel in te voeren (zie in dit verband: Kamerstuk 33 268, O, p. 3 en Kamerstuk 33 268, nr. 27, p. 21.
Welke gevolgen zal naar verwachting de invoering van een kiesdrempel, bijvoorbeeld 5% zoals in Duitsland, hebben?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zullen er met een dergelijke kiesdrempel nog steeds meer partijen nodig zijn voor meerderheidsvorming?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het verhogen van de kiesdrempel van 0,8% nu naar bijvoorbeeld 5% bijdraagt aan verbetering van de democratie?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het belangrijker dat besluitvorming zonder al te veel tegenstand verloopt dan de democratische fractievorming in de Tweede Kamer?
Nee.
Burgerslachtoffers, oorlogsmisdadenen dreigende hongersnood in Jemen |
|
Roelof van Laar (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de recente berichten van Amnesty International en Human Rights Watch over grote aantallen burgerslachtoffers en vermeende oorlogsmisdaden in Jemen?1
Ja. Het kabinet vindt de bevindingen in de rapportages van Amnesty International en Human Rights Watch bijzonder verontrustend. Gezien de jarenlange betrokkenheid van Nederland in Jemen en de partnerrelatie worden de ontwikkelingen met grote zorg gevolgd (zie kamerbrief van 21 mei jl. 32 623-151).
Bent u bereid Saoedi-Arabië als aanvoerder van de coalitieaanvallen in Jemen bilateraal en in internationaal verband aan te spreken op de grote aantallen burgerslachtoffers en de berichten over grove schendingen van het oorlogsrecht door de coalitie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is zeer alert op mogelijke mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht in het huidige conflict en stelt deze waar mogelijk bij alle conflictpartijen aan de orde.
Bent u tevens bereid de grote zorgen hieromtrent tijdens de eerstvolgende VN-Mensenrechtenraad en Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) te benoemen en er op aan te dringen dat alle strijdende partijen in Jemen het oorlogsrecht en mensenrechten dienen te respecteren en er alles aan moeten doen om burgerslachtoffers te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet de komende Mensenrechtenraad (MRR) en de AVVN als passende fora om alle conflictpartijen in Jemen op te roepen tot het respecteren van de mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht en zal dit ook doen.
Als de conflictpartijen voor de eerstvolgende zitting van de VN-Mensenrechtenraad nalaten om geloofwaardige stappen te zetten om de vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht te onderzoeken, bent u dan bereid om tijdens die zitting op te roepen een internationale onderzoekscommissie in te stellen om dit onderzoek uit te voeren? Zo nee, waarom niet en op welk moment dan wel?
Het kabinet is zeer bezorgd over beschuldigingen van schendingen van het humanitair oorlogsrecht in Jemen en maakt zich sterk voor onderzoek hiernaar. Het kabinet hecht er belang aan dat dit onderzoek geloofwaardig is en gericht is op de vermeende schendingen door alle conflictpartijen. Nederland heeft een bijzondere positie in de MRR vanwege het co-auteurschap van de jaarlijkse resolutie over Jemen. Het is onze intentie om een onderzoek naar schendingen onderdeel te laten zijn van de resolutie.
Erkent u de zorgelijke waarschuwing van het VN World Food Programme (WFP) voor dreigende hongersnood in Jemen voor 6 tot 13 miljoen mensen en hoe reageert u op de oproep van de WFP om de gemaakte toezeggingen op het gebied van nood- en voedselhulp aan Jemen na te komen?
De berichtgeving over de naderende hongersnood en de grote aantallen ondervoede kinderen in Jemen baart het kabinet grote zorgen. Volgens de VN zijn inmiddels 21,1 miljoen mensen in het land (80% van de gehele bevolking) hulpbehoevend, waaronder 10 miljoen kinderen. Ernstige tekorten aan voedsel, schoon drinkwater, medicijnen, een nijpend tekort aan brandstof en stijgende voedselprijzen hebben grote gevolgen voor het dagelijks leven van de Jemenieten. Derhalve heeft het kabinet besloten tot een humanitaire bijdrage van 10 miljoen euro aan Jemen (zie Kamerbrief met kenmerk DSH-2015.475981). De bijdrage komt bovenop de eerdere bijdrage van 5 miljoen euro in mei jl. en brengt Nederlandse humanitaire bijdrage aan Jemen dit jaar op een totaal van 15 miljoen euro.
Daarnaast verstrekt Nederland algemene ongeoormerkte bijdragen aan internationale noodhulporganisaties en fondsen. In 2015 gaat het om: 55 miljoen euro aan het Central Emergency Response Fund (CERF), 40 miljoen euro aan het International Committee of the Red Cross (ICRC), 36 miljoen euro aan het World Food Program (WFP), 33 miljoen euro aan de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR), 15 miljoen euro aan het United Nations Children Fund (UNICEF) en 5 miljoen euro aan de Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA). Door ongeoormerkte bijdragen te verstrekken, kunnen organisaties het geld inzetten daar waar de humanitaire noden het hoogst zijn. Aangezien Jemen behoort tot de humanitaire crises met de hoogste prioriteit wordt een deel van de Nederlandse algemene ongeoormerkte bijdragen aan internationale noodhulphulporganisaties besteed aan de humanitaire hulp in Jemen. Vanwege het ongeoormerkte karakter van de Nederlandse steun is pas na afloop van het lopende jaar duidelijk hoeveel Nederlands geld er in Jemen is besteed. Hierover zal het kabinet u informeren in de jaarlijkse Kamerbrief over de besteding van humanitaire hulp.
Met deze recente bijdrage hoopt Nederland een katalyserend effect te sorteren en andere donoren aan te sporen hun toegezegde bijdragen over te maken. Waar mogelijk, zullen wij dit in internationaal verband ook aan de orde stellen. Van het door Saoedi Arabië toegezegde bedrag van 274 miljoen dollar is na het verschijnen van bovengenoemde Kamerbrief inmiddels 241 miljoen dollar overgemaakt aan de VN.
Net als Nederland draagt de Europese Commissie substantieel bij aan het verlichten van de humanitaire noden in Jemen. De Europese Commissie heeft in 2015 tot nu toe een totale bijdrage van 35 miljoen euro gedaan.
Welke extra steun kunnen Nederland en de EU geven om een (nog grotere) humanitaire ramp in Jemen af te wenden? Bent u bereid deze dreigende hongersnood in elk geval tijdens de aankomende Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) en AVVN aan de orde te stellen?2
Zie antwoord vraag 5.
De mogelijke vervolging in Oostenrijk van een Nederlandse parlementariër |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Oostenrijks onderzoek naar Wilders wegens opruiing»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een buitenlands Openbaar Ministerie overweegt een Nederlandse parlementariër om zijn politieke mening te vervolgen?
Beoordeling van strafbaarheid van handelingen die zich hebben voorgedaan in een ander land is in eerste instantie aan de autoriteiten van dat land voorbehouden. Het is aan het Openbaar Ministerie in Oostenrijk om te bezien of er naar Oostenrijks recht een grond is om tot vervolging over te gaan. Het is vervolgens aan de Oostenrijkse rechter om dit aan de Oostenrijkse wet te toetsen. Het kabinet gaat ervan uit dat de Oostenrijkse (rechterlijke) autoriteiten een weloverwogen beslissing zullen nemen met inachtneming van de ook door Oostenrijk aanvaarde grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting.
Zo ja, bent u bereid contact op te nemen met uw Oostenrijkse ambtsgenoot om het ongenoegen van de Nederlandse regering over te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de vrijheid van meningsuiting in Nederland te verruimen en ons initiatiefwetsvoorstel te steunen om de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht aan te passen2?
Het kabinet zal, zoals te doen gebruikelijk, bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het genoemde initiatiefvoorstel in het parlement een standpunt ten aanzien van dat voorstel bepalen.
Het bericht dat Rusland uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens negeert |
|
Marit Maij (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Poetin heeft nu niks meer te maken met mensenrechten»1?
Ja.
Klopt het dat het Russische Constitutionele Hof heeft geoordeeld dat uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) genegeerd kunnen worden als die in strijd zijn met de Russische Grondwet? Zo ja, welke duiding geeft u aan deze uitspraak en welke gevolgen heeft die voor de mate waarin Rusland gehouden zal blijven om de bepalingen uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) na te leven?
In essentie heeft het Russische Constitutionele Hof geoordeeld dat Rusland uitspraken van het EHRM naast zich neer kan leggen wanneer deze in strijd zijn met de Russische Grondwet. Een dergelijke uitspraak druist in tegen Rusland’s verdragsverplichtingen op basis van het EVRM, waarin is bepaald dat uitspraken van het EHRM bindend zijn voor verdragspartijen. Rusland is dan ook verplicht uitspraken van het EHRM uit te voeren en dient bij een geconstateerde schending maatregelen te nemen. Rusland kan zich niet aan zijn verdragsverplichtingen onttrekken met een beroep op een uitspraak van een nationale rechter.
Ook in enkele andere lidstaten van de Raad van Europa zijn het EVRM en de protocollen geïncorporeerd in de wetten van deze lidstaten zelf, waarmee zij de status van nationale wetgeving hebben gekregen. Interpretatie en tenuitvoerlegging van nationale wetten, inclusief de Grondwet, in deze landen dient evenwel zodanig te gebeuren dat steeds kan worden voldaan aan verplichtingen onder het EVRM. Indien nationale wetten niet verenigbaar zijn met een uitspraak van het EHRM, dient de lidstaat er zorg voor te dragen dat de uitspraak van het EHRM wordt uitgevoerd.
Hoe verhoudt deze nieuwe juridische situatie in Rusland, met betrekking tot de ondergeschiktheid van het EVRM ten opzichte van de Grondwet, zich tot die in andere lidstaten van de Raad van Europa?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate moet deze uitspraak van het Russische Hof worden begrepen als een politiek signaal van Rusland om zich verder van de Raad van Europa af te keren? Heeft u signalen dat Rusland overweegt terug te treden uit de Raad van Europa? Zo ja, welke?
De verhouding van Rusland tot de Raad van Europa staat onder druk. Zo trok de Russische delegatie zich eerder terug uit de Parlementaire Assemblee van de Raad, nadat de Assemblee haar stemrecht had opgeschort naar aanleiding van de illegale annexatie van de Krim. Voorts hebben verschillende politieke vertegenwoordigers van Rusland, waaronder Doemavoorzitter Aleksei Poesjkov, gedreigd met opzegging van het Russische lidmaatschap van de Raad van Europa.
Er zijn evenwel geen aanwijzingen dat Rusland daadwerkelijk overweegt terug te treden uit de Raad van Europa. Tijdens de ministeriële bijeenkomst van de Raad van Europa in mei heeft Minister Lavrov ook geen enkele toespeling gemaakt op een eventueel opzeggen van het lidmaatschap van de Raad van Europa.
In welke mate klopt het dat Rusland uitspraken van het EHRM altijd al weigerde uit te voeren? Wat is uw oordeel hierover? Met welke andere lidstaten bestaan vergelijkbare problemen?
De inschatting dat Rusland uitspraken van het EHRM altijd al weigerde uit te voeren deel ik niet. Rusland heeft veel uitspraken van het EHRM uitgevoerd en ook door het Hof opgelegde schadevergoedingen betaald.
Deelt u de mening dat door deze ontwikkeling fundamentele rechten en vrijheden in Rusland verder onder druk komen te staan en dat burgers zich daar steeds minder juridisch tegen kunnen verweren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan Rusland aan zijn verplichtingen worden gehouden en kan worden bevorderd dat mensenrechten in Rusland op de agenda blijven?
Ik deel de mening dat fundamentele rechten en vrijheden in Rusland verder onder druk komen te staan en dat burgers zich daar steeds minder juridisch tegen kunnen verweren. Rusland heeft zich middels tal van internationale instrumenten van onder andere de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de OVSE gecommitteerd aan universele mensenrechten. Rusland kan op basis van verschillende instrumenten in verschillende fora worden aangesproken op haar verplichtingen, zoals de Universal Periodical Review van de Mensenrechtenraad van de VN, het Comité van Ministers van de Raad van Europa en de jaarlijkse Human Dimension Implementation Meeting van de OVSE.
Door te blijven inzetten op dialoog met Rusland over mensenrechtenverplichtingen én steun aan het maatschappelijk middenveld en via people-to-people contacten, probeert Nederland de negatieve ontwikkelingen in Rusland tegen te gaan.
Bent u bereid om in bilaterale contacten en/of in het verband van het Comité van Ministers aandacht te vragen bij uw Russische collega's voor dit punt en de bezorgdheid van Nederland hierover over te brengen?
De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, de heer Jagland, en de voorzitter van de Parlementaire Assemblee, mevrouw Brasseur, hebben hun zorg geuit over de uitspraak van het Constitutionele Hof van Rusland. Nederland deelt deze bezorgdheid en zal aandacht blijven vragen voor deze kwestie.
Het bericht “Vrouwen en meisjes in Zuid-Sudan verkracht en levend verbrand” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen en meisjes in Zuid-Sudan verkracht en levend verbrand»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het VN-rapport dat melding maakt van ernstige mensenrechtenschendingen – waaronder het ontvoeren, verkrachten en levend verbranden van vrouwen en meisjes – door het regeringsleger?
Het kabinet is geschokt door de bevindingen van het rapport. De beschreven gewelddadigheden getuigen van een ongekende wreedheid en interetnische haat. Met name het geweld tegen vrouwen en meisjes heeft verschrikkelijke vormen aangenomen.
Sinds het uitbreken van het conflict in december 2013 zijn vele burgerslachtoffers gevallen als gevolg van de onderlinge strijd tussen regering en gewapende oppositie. Ook eerder beschreven rapporten mensenrechtenschendingen door beide partijen. Dit rapport bevat aanwijzingen dat het regeringsleger en daaraan gelieerde milities zich schuldig hebben gemaakt aan grove mensenrechtenschendingen, vaak gericht tegen vrouwen en kinderen. Het kabinet acht het dringend noodzakelijk dat deze misstanden worden onderzocht en dat de daders worden opgespoord en hun straf niet ontlopen.
Heeft u al stappen ondernomen tegen de Zuid-Soedanese regering? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Direct na het uitkomen van het rapport uitten de Heads of Mission (HoMs) van de EU en van de VS, Canada, Noorwegen en Zwitserland in Juba hun afschuw en riepen zij de partijen met klem op de mensenrechtenschendingen te stoppen. Ook deden zij een klemmend beroep op de regering om onderzoek te doen naar de gebeurtenissen in Unity en om UNMISS onbeperkte toegang te verlenen tot de gebieden waar de schendingen hebben plaatsgevonden. In een gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken, Benjamin Barnaba Marial, onderstreepten de HoM’s nog eens hun zorgen n.a.v. het rapport. De EU partners en anderen roepen in de regelmatige dialoog met de overheid op onderzoek te doen naar deze misstanden en vragen dringend het voornemen van de regering dit onderzoek te ondernemen direct uit te voeren.
In een resolutie van 2 juli veroordeelde de VN-Mensenrechtenraad nadrukkelijk de mensenrechtenschendingen en schendingen van het internationaal humanitair recht. De resolutie won aan gewicht omdat de gehele Afrikaanse Groep ermee instemde. Nederland heeft intensief meegewerkt aan deze resolutie. Een belangrijk element is het verzoek aan het Kantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens OHCHR om nader onderzoek te doen naar de gebeurtenissen, daarover spoedig te rapporteren en met aanbevelingen te komen om de mensenrechtensituatie te verbeteren. Nu UNMISS op basis van interviews met overlevenden en ooggetuigen grove mensenrechtenschendingen heeft geconstateerd, is het van belang dat deze nader worden onderzocht door OHCHR.
Bent u bereid om persoonsgerichte sancties in te stellen voor degenen die verantwoordelijk zijn voor deze mensenrechtenschendingen? Zo ja, bent u van plan om dit gezamenlijk met andere EU-landen te doen? Zo nee, waarom niet?
Juist omdat Nederland erop aandrong stelde de EU in juli 2014 sancties in tegen twee militaire leiders vanwege hun betrokkenheid bij gewelddadigheden. Nederland is in beginsel voor persoonsgerichte sancties tegen militaire leiders die verantwoordelijk zijn voor de mensenrechtenschendingen die het UNMISS rapport beschrijft. Het is van belang dat er zo spoedig mogelijk nader onderzoek komt naar de gebeurtenissen en dat de daders van deze schendingen worden geïdentificeerd. Als blijkt dat ook de politieke leiders van de strijdende partijen verantwoordelijk kunnen worden gehouden, dan kan dit leiden tot uitbreiding van de namenlijst.
De VN-Veiligheidsraad besloot afgelopen 1 juli persoonsgerichte sancties (reisrestricties en het bevriezen van financiële tegoeden) op te leggen tegen zes militaire leiders, drie van het regeringsleger SPLA en drie van de gewapende oppositie SPLA-IO. Mede op aandringen van Nederland had de EU al eerder persoonsgerichte sancties ingesteld tegen twee van deze militaire leiders. De EU werkt op dit moment de VN-sancties uit in het EU-sanctieregime.
Gezien de mogelijkheid dat sommige vrouwen en meisjes zwanger kunnen zijn geworden door de verkrachting, vindt u dat geen enkele vrouw gedwongen zou moeten worden om het kind van haar verkrachter te baren en op te voeden?
Het Nederlandse standpunt is dat alle vrouwen en meisjes zelf moeten kunnen beslissen over het afbreken van hun zwangerschap. En dat zij die het besluit nemen ook toegang moeten hebben tot veilige abortusdienstverlening en goede kwalitatieve dienstverlening voor seksuele en reproductieve gezondheid. Daarnaast vindt het kabinet dat alle vrouwen en meisjes die verkracht zijn toegang moeten hebben tot medische en psychosociale zorg.
Bent u van plan om in lijn met artikel 3 van de Geneefse Conventie en de Veiligheidsraad Resoluties 2106 en 2122 u ervoor in te zetten dat vrouwen en meisjes die zijn verkracht en bezwangerd door het regeringsleger toegang krijgen tot alle noodzakelijke medische zorg, inclusief de toegang tot veilige abortus? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet meent dat verkrachte vrouwen en meisjes in oorlogsgebieden recht hebben op noodzakelijke medische zorg van goede kwaliteit, inclusief veilige afbreking van zwangerschappen. Daarnaast meent het kabinet dat de oorlogsrechtelijke plicht tot noodzakelijke medische zorg ook het aanbieden van abortus aan slachtoffers van verkrachting kan omvatten.
Zoals eerder aangegeven in de kamerbrief «Nederlandse inzet in Zuid-Sudan» van 8 mei 2015 is de Nederlandse ambassade in Juba in overleg met een gespecialiseerde NGO om te komen tot additionele steun voor de bescherming van vrouwen binnen en buiten de UNMISS Protection of Civilians (PoC) sites. Nederland geeft op dit moment al steun aan humanitaire organisaties zoals ICRC die in Zuid-Sudan aandacht besteden aan sexual and gender based violence.
In algemene zin benadrukt Nederland in de assemblee van de Wereldgezondheidsorganisatie WHO steeds het belang van kwalitatief goede dienstverlening voor seksuele en reproductieve gezondheid, inclusief het beëindigen van zwangerschappen, ook voor zwangere vrouwen na een verkrachting. Ook het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties UNFPA is voor dienstverlening op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid een belangrijke partner. UNFPA zet zich in voor essentiële zorg voor seksuele en reproductieve gezondheid in humanitaire hulp en crisissituaties. Daarnaast bouwt UNFPA capaciteit op samen met zijn partners om het basispakket, Minimum Initial Service Package (MISP) for Reproductive Health,te implementeren in humanitaire hulpsituaties. Nederland zal de kwetsbaarheid van vrouwen en kinderen in conflictsituaties en rampen onder de aandacht brengen tijdens de World Humanitarian Summit in mei 2016.
Daarnaast werkt het kabinet aan nieuwe partnerschappen met Nederlandse en internationale NGO’s op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. In die partnerschappen zal Nederland extra inzetten op goede dienstverlening voor veilige abortus in het algemeen, inclusief in conflict- en humanitaire situaties. Tevens zal Nederland met deze partners optrekken in lobby en pleitbezorging voor deze onderwerpen.
Een uitspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) d.d. 29 april jl. |
|
Peter Oskam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) dat de Van der Hoeven Kliniek artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zou hebben geschonden door feitelijke informatie over een tbs-er in een inrichtingsblad te vermelden?1
Ja.
Kunt u aangeven, aan de hand van het openbaar te raadplegen vonnis, op welke wijze de RSJ een toets heeft aangelegd naar de toepasselijkheid van artikel 8 EVRM, behalve dan dat enkel de in het vonnis genoemde stellingnames dat deze schending van de privacy niet gegrondvest is op een uitzonderingsgrond als vermeld in artikel 8 EVRM en de behandelfilosofie van de Van der Hoeven kliniek deze schending niet rechtvaardigt?
Uit de uitspraak blijkt dat de beroepscommissie van de RSJ (hierna: de beroepscommissie) aanneemt dat de privacy van de betrokken patiënt is geschonden door regelmatig in het inrichtingsblad te vermelden dat hij niet naar arbeid gaat en laat naar bed gaat. Verder blijkt uit de uitspraak dat de beroepscommissie de mededelingen in het inrichtingsblad over de (voorgenomen) beslissing dwangbehandeling toe te passen bij de betrokken patiënt een grove schending van de privacy van betrokkene acht. Daarnaast is het vermelden van de (voorgenomen) beslissing tot a-dwangbehandeling volgens de beroepscommissie een schending van het medisch beroepsgeheim.
Artikel 8 EVRM beschermt, onder meer, het recht op respect voor het privéleven. Het begrip «privéleven» dient volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ruim te worden uitgelegd. De beroepscommissie heeft, hoewel niet expliciet overwogen in de uitspraak, aangenomen dat informatie over het werk- en slaapgedrag van betrokkene en informatie over een (voorgenomen) dwangbehandeling binnen de reikwijdte van dit begrip vallen en heeft het verspreiden van die informatie aangemerkt als een inmenging in dit recht. Dat is overigens ook niet betwist. In het geval van een inmenging dient de rechter te toetsen of deze gerechtvaardigd is. Bij die toets dient de rechter te beoordelen of in het concrete voorliggende geval voldaan is aan de in het tweede lid van artikel 8 EVRM neergelegde eisen: de inmenging moet voorzien zijn bij wet, een legitiem doel dienen en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Dit vergt een individuele toets en hierbij spelen het proportionaliteitsvereiste en het subsidiariteitsvereiste een rol. De beroepscommissie heeft langs die lijn geoordeeld.
Wat is uw reactie op de constatering van de RSJ dat geen beroep kan worden gedaan op de genoemde uitzonderingsgrond, gelet op in de in het tweede lid van artikel 8 EVRM genoemde uitzonderingsgrond «het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten»?
De beroepscommissie oordeelt dat de Van der Hoeven Kliniek onvoldoende heeft gemotiveerd dat het voor de handhaving van de orde en veiligheid in het concrete geval noodzakelijk was de informatie te verspreiden. Met de RSJ ben ik van mening dat het verspreiden van dergelijke privacy-gevoelige informatie alleen toelaatbaar is wanneer dit voldoende gemotiveerd is.
In hoeverre komt deze laatste genoemde uitzonderingsgrond niet op hetzelfde neer als – zoals de RSJ zelf stelt in het vonnis – dat het belang van het delen van informatie in het kader van de openbare orde en veiligheid in de kritiek evident is?
De in artikel 8, tweede lid EVRM opgenomen beperkingsclausule kan niet zo worden uitgelegd dat het verspreiden van privacygevoelige informatie van een terbeschikkinggestelde in alle gevallen is gerechtvaardigd wanneer een legitiem doel wordt nagestreefd. Bij de vraag of in het belang van de orde en veiligheid dergelijke informatie mag worden verspreid, zullen het evenredigheids- en proportionaliteitsbeginsel in acht moeten worden genomen. Dat vergt een belangenafweging aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval.
Kunt u zich voorstellen dat de vraag rijst in hoeverre hier sprake is van een daadwerkelijke schending van privacy van de tbs-er, gelet op de behandelfilosofie van de kliniek en dat de vermelde informatie feitelijk correct is, geen beschuldiging bevat en niet vertrouwelijk van aard is?
Ja, dat kan ik mij voorstellen. De omstandigheid dat de informatie feitelijk juist is, geen beschuldiging bevat en niet vertrouwelijk van aard is, gezien in het licht van de omgeving van de kliniek waarin de ter beschikking gestelde zich bevindt, zijn omstandigheden die betrokken dienen te worden bij de beoordeling van de noodzaak voor en de ernst van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Voor medische gegevens is dat anders. Deze gegevens vallen onder het medisch beroepsgeheim en zijn vertrouwelijk van aard.
Kunt u meer uitleg geven over de achtergrond van de behandelfilosofie die de Van der Hoeven Kliniek hanteert en de mate waarin deze behandelfilosofie uniek is voor het tbs-stelsel en zowel nationaal als internationaal op grote belangstelling en waardering kan rekenen?
De Van der Hoeven Kliniek geeft aan dat de behandelfilosofie onder meer is geënt op de meest recente evidence based behandelmethodieken. De kliniek hanteert daarbij een prosociaal behandel- en leefklimaat. Doelstelling is de patiënt (zijn of haar) verantwoordelijkheidsgevoel (terug) te geven. In de kliniek wordt geoefend met het dragen van verantwoordelijkheid voor de patiënt zelf, voor anderen en voor de maatschappij als geheel. Het uiteindelijke doel van de behandeling is dat de patiënt in staat is aan het maatschappelijk leven deel te nemen zonder een gevaar (voor anderen) te vormen. Om dit doel te bereiken is eigen inzet en eigen streven van de patiënt essentieel, maar even belangrijk daarbij is dat aan de patiënt medewerking en steun wordt verleend door medewerkers van de kliniek en medepatiënten. Voor de Van der Hoeven Kliniek is dan ook typerend dat van de patiënten niet alleen wordt verwacht dat zij zich inzetten voor hun eigen behandeling, maar dat zij ook een bijdrage leveren aan een veilig leef- en behandelingsklimaat en daarmee medeverantwoordelijkheid dragen voor de veiligheid binnen en buiten de kliniek.
In hoeverre acht u het wenselijk dat door deze uitspraak de Van der Hoeven Kliniek in het kader van haar eigen behandelfilosofie niet de eigenstandige bevoegdheid toekomt dergelijk informatie te delen in het inrichtingsblad?
Uit de uitspraak blijkt dat in deze zaak de kliniek het in het inrichtingsblad opnemen van dergelijke privacygevoelige informatie niet heeft kunnen rechtvaardigen.
Ik heb de kliniek daarom gevraagd te zoeken naar alternatieven die minder ver gaan dan vermelding in het inrichtingsblad. De kliniek heeft mij laten weten op zoek te gaan naar alternatieven waarmee zowel de privacy als een veilig leef- en behandelklimaat zijn gediend. Zij zal hierbij indien nodig actief in overleg gaan met betrokken partijen, zoals de RSJ, het departement en de patiëntenvertegenwoordiging.
Kunt u de kaders schetsen waarbinnen tbs-instellingen en justitiële inrichtingen volgens u wél de ruimte toekomt om wél feitelijk informatie te verspreiden over tbs-ers en gedetineerden door onder andere het intranet en/of een inrichtingsblad?
Voor het toetsingskader verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2, 4 en 7.
De gezette stappen een jaar na de moord op de Libische mensenrechtenactiviste Salwa Bugaighis |
|
Han ten Broeke (VVD), Harry van Bommel , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel Servaes (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Marit Maij (PvdA), Wassila Hachchi (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u net als uw voorganger van mening dat de moordenaars van Salwa Bugaighis niet ongestraft mogen blijven? Zo ja, welke stappen zijn gezet en welke resultaten zijn geboekt na de toezegging van uw voorganger op 10 juli 2014 om zowel in bilaterale contacten als in EU-verband bij de Libische autoriteiten en de Libische ambassade in Den Haag aan te dringen op «een gedegen onderzoek» naar de moord op Salwa Bugaighis?1
Het kabinet blijft van mening dat de moordenaars van de Libische mensenrechtenactiviste Salwa Bugaighis niet ongestraft mogen blijven en heeft in EU-kader aangedrongen op een gedegen onderzoek. De toenmalige Libische regering toonde zich oprecht zeer geschokt en was er op gebrand een onderzoek in te stellen, maar had destijds geen controle over de stad Benghazi. De snel daarop volgende politieke en militaire ontwikkelingen – leidend tot het noodgedwongen uitwijken van regering en parlement naar het oosten van het land en het daarop geheel ontbreken van een effectief centraal staatgezag – heeft er toe geleid dat het beoogde gedegen onderzoek niet van de grond is gekomen. Dit geldt evenzeer voor onderzoek naar aanleiding van de moord op Fariha Al-Barqawi.
Wat zijn de conclusies van het door uw voorganger toegezegde onderzoek naar «verdere mogelijkheden om de veiligheid van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers [in Libië] te ondersteunen» waarbij «ondersteuning van een hotline» tot de onderzochte mogelijkheden zou behoren? Welke stappen zijn naar aanleiding van het onderzoek concreet gezet? 2
De mogelijkheid om een «hotline» op te richten voor (vrouwelijke) mensenrechtenverdedigers is op lokaal niveau in EU-kader besproken in Tripoli, maar een dergelijke hotline is na de evacuatie van de EU-delegatie niet tot stand gekomen. De Nederlandse ambassade in Libië heeft de afgelopen jaren veel vrouwenorganisaties gesteund en daarmee een breed netwerk opgebouwd. Toen de situatie in juli 2014 ernstig verslechterde, heeft de ambassade zich ervoor ingezet om Libische vrouwelijke mensenrechtenverdedigers in nood te helpen. Eén van hen is tijdelijk opgevangen in Nederland en aan een andere vrouwelijke mensenrechtenverdediger is een visum aangeboden. Ook vanuit verschillende Nederlandse en internationale NGO’s is er aandacht voor het lot van Libische vrouwelijke mensenrechtenverdedigers. Enkele van deze organisaties worden gefinancierd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Er is regelmatig contact met partnerorganisaties over de situatie van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers in Libië.
Op welke wijze heeft Nederland gevolg gegeven aan de toezegging om «wanneer de mogelijkheid zich aandient» als Nederland «de bescherming van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers (in Libië) verder aan de orde stellen»?
Nederland heeft zowel bilateraal, als in EU- en VN-kader, bescherming van (vrouwelijke) mensenrechtenverdedigers in Libië aan de orde gesteld, alsmede gewezen op de noodzaak van «accountability». Zo heeft Nederland tijdens de recente VN Mensenrechtenraad in maart jl. als ook tijdens de VN «Universal Periodic Review» hiervoor aandacht gevraagd. Daarnaast heeft de Nederlandse ambassade in Tripoli, tijdelijk opererend vanuit Tunis, via diverse publieke activiteiten aandacht gevraagd voor vrouwelijke mensenrechtenverdedigers en accountability. Dit gebeurde o.m. op 10 december 2014 tijdens de Internationale Dag voor de Rechten van de Mens, op 8 maart 2015 tijdens de Internationale Dag voor de Rechten van de Vrouw en op 12 maart 2015 via een mede door de Nederlandse ambassade georganiseerde bijeenkomst met als thema Accountability and human rights in Libya. Daarnaast ondersteunt Nederland diverse projecten op het gebied van «women empowerment»/vrouwenrechten in Libië en zet Nederland zich in voor de versterking van de positie van de vrouw in de politieke en veiligheidsdialoog in Libië, op basis van VNVR-resolutie 1325.
Bent u bereid om op dezelfde wijze als na de moord op Salwa Bugaighis ook aan te dringen bij de Libische autoriteiten op gedegen onderzoek naar de moord op voormalig parlementariër en activiste Fariha Al-Barqawi? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid, in het kader van uw toezegging de bescherming van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers in Libië waar mogelijk aan de orde te stellen, om deze twee moorden en het tegengaan van straffeloosheid van mensenrechtenschendingen tegen vrouwelijke activisten en (ex-)politici in Libië aan te kaarten tijdens de viering bij de VN-Veiligheidsraad van het 15-jarig bestaan van resolutie 1325 in oktober 2015? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het proces tegen Leyla en Arif Yunus in Azerbeidzjan |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat begin juli het proces tegen de gewetensgevangenen Leyla en Arif Yunus in Azerbeidzjan begint? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
De verwachting was dat de zittingsdagen vanaf 13 juli zouden plaatshebben. Echter, de eerste zitting is door de Azerbeidjaanse autoriteiten, zonder opgave van redenen verplaatst naar 15 juli.
Deelt u de opvatting dat het belangrijk is dat hier buitenlandse waarnemers bij aanwezig zijn om toe te zien op een eerlijke rechtsgang?
De Nederlandse ambassade in Bakoe volgt de rechtsgang rond mensenrechtenverdedigers nauwgezet en is waar mogelijk, in samenspraak met gelijkgestemde staten, aanwezig bij rechtszaken.
Is het proces tegen Leyla en Arif Yunus openbaar? Indien ja, bent u bereid de autoriteiten in Azerbeidzjan te verzoeken of het mogelijk is dat Nederlandse waarnemers, bijvoorbeeld personeel van de ambassade in Bakoe, bij het proces tegen Leyla en Arif Yunus aanwezig zijn? Indien neen, waarom niet?
De verwachting is dat het proces tegen Leyla en Arif openbaar zal zijn. In lijn met de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers zal de Nederlandse ambassade in samenwerking met gelijkgestemde staten en onder coördinatie van de EU-delegatie onderdeel uitmaken van het roulatieschema van buitenlandse waarnemers bij het proces tegen Leyla en Arif Yunus.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden in verband met de spoedige aanvang van de rechtszaak?
Ja.
Genitale verminking in Guinée |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat er voor de stelling in het ambtsbericht van 2014 inzake Guinée dat er tegenwoordig minder sprake zou zijn van genitale verminking van meisjes geen nadere onderbouwing wordt gegeven op basis van harde cijfers? Erkent u bovendien dat de signalen uit anonieme bronnen waarop men zich verlaat bovendien beperkt blijven tot hoger opgeleiden in de grote steden?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het algemeen ambtsbericht Guinée van 2014 is opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Buitenlandse Zaken en is tot stand gekomen op basis van uitgebreid, zorgvuldig en afgewogen bronnenonderzoek, onder andere ter plaatse. De bevindingen zijn gebaseerd op meerdere schriftelijke bronnen, inclusief cijfermateriaal en gesprekspartners waarbij de verkregen informatie zoveel mogelijk aan elkaar wordt getoetst. De identiteit en achtergrond van de gesprekspartners wordt in de regel niet openbaar gemaakt om hun veiligheid en daardoor hun betrouwbaarheid niet in gevaar te brengen.
Wat is de reden dat u van minderjarige vrouwelijke asielzoekers uit Guinée verlangt2 dat zij aannemelijk maken dat een specifiek persoon concrete plannen heeft hen genitaal te laten verminken, nu uit de officiële cijfers blijkt dat nog altijd 96,9% van de vrouwen genitaal is verminkt?3
De Vreemdelingencirculaire 2000 voorziet in specifiek beleid ten aanzien van meisjes en vrouwen, die het risico lopen genitaal verminkt te worden bij terugkeer naar het land van herkomst. Dit is algemeen, niet landgebonden, beleid. Hierin is bepaald dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend als de betrokkene een reëel risico loopt op genitale verminking in het land van herkomst. Voor de toepassing van het beleid wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen van besnijdenis (1–4). Bij de beoordeling worden zowel de verklaringen van de betrokkene meegewogen als de algemene informatie over genitale verminking, zoals deze bijvoorbeeld blijkt uit het algemeen ambtsbericht. Of in een specifiek geval bescherming in Nederland aangewezen is, hangt derhalve af van het samenstel van factoren in de zaak. Dit beleid biedt voldoende ruimte om bescherming te bieden daar waar dat nodig is, ook voor vrouwen en meisjes afkomstig uit Guinée. Ik zie dan ook geen aanleiding om dit aan te passen.
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni jongstleden, waarnaar wordt verwezen in noot 2 bij uw vragen, geeft daar evenmin aanleiding toe. De Afdeling heeft daarin geoordeeld dat in de betreffende individuele zaak en onder verwijzing naar het ambtsbericht, het beleid juist is toegepast.
Erkent u dat uit het ambtsbericht blijkt dat voorlichtingscampagnes over genitale verminking bij meisjes vooralsnog niet het gewenste effect hebben gehad?4 Kunt u daarbij aangeven waarom u zich in rechtszaken over dit onderwerp desondanks op deze voorlichtingscampagnes beroept als argument om jonge meisjes terug te kunnen sturen naar Guinée?5
Uit het algemeen ambtsbericht betreffende Guinée van de Minister van Buitenlandse Zaken van 2014 blijkt dat het gewenste effect van de voorlichtingscampagnes, namelijk de uitbanning van genitale verminking, nog niet is bereikt. Wel blijkt uit het ambtsbericht dat er in Guinée een toenemende bewustwording is van de gevaren en risico’s van vrouwenbesnijdenis.
In het ambtsbericht wordt beschreven dat het onder omstandigheden mogelijk is voor een meisje om zich te onttrekken aan besnijdenis en dat dit onder andere afhankelijk is van de attitude van haar familie en de woonplaats. Zo blijkt dat het in de regel de moeder van een meisje is die bepaalt of haar dochter wordt besneden en dat het in een stad gemakkelijker is om zich te onttrekken aan de druk van een gemeenschap, dan in een dorp.
Overigens wordt in het ambtsbericht niet gesteld dat een kleine snee geen genitale verminking zou zijn; de tekst kwalificeert dit juist als de lichtste vorm van besnijdenis.
Erkent u dat, ook indien de ouders geen voorstander zijn van genitale verminking, deze alsnog kan voorkomen omdat bijvoorbeeld een ander familielid dit regelt6 of omdat een vroedvrouw ondanks andere instructie toch een volledige «besnijdenis» uitvoert?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u bovendien dat «geen genitale verminking» volgens het ambtsbericht ook kan inhouden dat aan de vroedvrouw wordt gevraagd slechts een klein sneetje te maken?7 Wat is uw oordeel daarover?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze houdt u er in uw beleid rekening mee dat het ambtsbericht eveneens meldt dat «ook waar het mes in het openbaar is afgezworen», gemeenschappen hier in het geheim vaak toch mee doorgaan?8
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, in het licht van de genoemde feiten, het asielbeleid ten aanzien van minderjarige meisjes uit Guinée nog eens tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te vragen om een thematisch ambtsbericht over genitale verminking in landen met een verhoogd risico daarop, waarbij nadrukkelijker wordt gezocht naar verifieerbare bronnen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van landen waarvan bekend is dat genitale verminking voorkomt, geldt dat in de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken hier standaard aandacht aan wordt besteed, zoals ook in het aangehaalde ambtsbericht betreffende Guinée. Een thematisch ambtsbericht ontbeert een toegevoegde waarde.
Het artikel “Saoediërs hielden Wilders nauwgezet in de gaten” |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Saoediërs hielden Wilders nauwgezet in de gaten»?1
Ja.
Waren de Nederlandse autoriteiten op de hoogte van het feit dat de Saoediërs in 2010 (of op enig ander moment) een rechtszaak wilden inspannen tegen PVV-leider Geert Wilders?
Het kabinet reageert niet inhoudelijk op vragen over berichtgeving die is gebaseerd op vermeende vertrouwelijke documenten welke zijn gepubliceerd via Wikileaks.
Is het waar dat de Organization of the Islamic Conference (OIC) op de hoogte was van dit feit of mogelijk zelfs bij deze plannen was betrokken?
Gaarne verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de toenmalige Saoedische kroonprins toestemming gaf om deze aanklacht in te dienen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat Ron Strikker, de toenmalige Nederlandse ambassadeur in Riad, in april 2012 aan de Saoediërs vertelde dat de uitspraken van de heer Wilders niet de visie van de Nederlandse overheid vertegenwoordigen? Om welke uitspraken ging het specifiek?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het een schande is dat een dictatuur zoals Saoedi-Arabië, een land dat de Saoedische blogger Raif Badawi heeft veroordeeld tot 1.000 zweepslagen, probeert Nederlandse burgers en volksvertegenwoordigers te intimideren die gebruik maken van hun recht op vrije meningsuiting?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de diplomatieke banden verbroken moeten worden met de Saoedische dictatuur?
Het kabinet deelt deze mening niet.