Een Nederlandse voormalig coffeeshopeigenaar die is veroordeeld in Thailand |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Joeg Nederland Van L. de Thaise cel in»?1 «Dit is bijna de doodstraf»2 en «Vooruitzicht: twintig jaar hel»?3
Ja.
Klopt het bericht dat deze Nederlander door de rechtbank in Bangkok is veroordeeld tot 103 jaar cel? Hoeveel jaren zal de Nederlander daarvan in de praktijk moeten uitzitten?
In z’n algemeenheid geldt dat ik geen oordeel zal geven over een uitspraak van een buitenlandse rechter. Uit mijn eerste informatie over het vonnis blijkt dat er inderdaad sprake is van een opgelegde gevangenisstraf van 103 jaar. Hij krijg 1/3 strafvermindering = 68 jaar en 8 maanden. Uiteindelijk wordt op basis van het totaal van overtredingen bepaald dat de celstraf 20 jaar bedraagt (artikel 91 lid 2 van de Thaise Strafwet). Uw vragen voor welke feiten de verdachte is veroordeeld kan ik als volgt beantwoorden: Van L is door de Thaise rechtbank veroordeeld voor 12 overtredingen van ieder 5 jaar gevangenisstraf, in totaal 60 jaar. 12 overtredingen van ieder 2 jaar gevangenisstraf, in totaal 24 jaar en 19 overtredingen van ieder 1 jaar gevangenisstraf, in totaal 19 jaar. Alle feiten lijken betrekking te hebben op overtredingen begaan volgens de Thaise Anti-witwaswet.
Wat vindt u van dit vonnis? Zou u dit vonnis, net als de Bredase hoofdofficier van justitie, als «volstrekt begrijpelijk» willen typeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten voor welk strafbaar feit deze Nederlander is veroordeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Is het bericht waar dat de veroordeelde zich volgens de rechters schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geld dat hij met de verkoop van cannabis uit vier coffeeshops in Den Bosch en Tilburg heeft verdiend?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de coffeeshops ten tijde van de verkoop beschikten over een gedoogverklaring? Kunt u in dit kader ook reageren op de uitspraak (d.d. 12 november 2015) van het gerechtshof in Den Bosch dat de coffeeshop The Grass Company zich aan alle regels van het gedoogbeleid heeft gehouden?4 Hoe verhoudt dit zich tot de beweerde witwaspraktijken van Van L. waarvoor hij nu in Thailand tot 103 jaar cel is veroordeeld? Bent u van plan de uitspraak van het gerechtshof in Den Bosch onder de aandacht te brengen van de Thaise autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
De coffeeshops in Tilburg beschikken over een exploitatievergunning alcoholvrije horeca. Voor de coffeeshop in Den Bosch geldt dat op dit moment een vergunningsprocedure loopt voor een exploitatievergunning voor alcoholvrije horeca.
In het verleden heeft The Grass Company aan de gemeente Den Bosch akkoord gevraagd voor de overname van een exploitatieruimte die fungeerde als gedoogd verkooppunt voor softdrugs. De gemeente Den Bosch heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de overname van de exploitatie in het kader van het coffeeshopbeleid van de gemeente.
Met de Thaise autoriteiten is in september 2014 overeengekomen dat zij Van L alleen zouden vervolgen terzake van witwasdelicten gepleegd in Thailand.
Er is zowel schriftelijk als mondeling uitleg gegeven aan de Thaise autoriteiten over het Nederlandse gedoogbeleid. De door u aangehaalde uitspraak van 12 november is van na de verstrekte uitleg.
Ik zie geen aanleiding om de aangehaalde uitspraak nog onder de aandacht van Thaise autoriteiten te brengen nu er reeds uitleg is gegeven aan de Thaise autoriteiten. Naar ik heb begrepen is hoger beroep tegen de veroordeling ingesteld en de uitspraak van 12 november 2015 kan daarbij worden overlegd.
Lopen coffeeshopexploitanten een risico op strafvervolging in het buitenland wanneer zij vermogen bezitten dat in Nederland is verkregen uit de gedoogde verkoop van cannabis, op het moment dat zij in het buitenland verblijven en dat land geen gedoogbeleid ten aanzien van de verkoop van cannabis in coffeeshops kent? Zo ja, acht u dit wenselijk? Indien u dit onwenselijk acht, wat gaat u hier aan doen?
De bedoelde risico’s hangen af van de wetgeving en het opsporingsbeleid in de betreffende landen. Ik kan daar in het algemeen geen uitspraken over doen. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de wetgeving en het opsporingsbeleid in een ander land.
Klopt de informatie zoals gesteld in het artikel «Unhappy ending in Thailand»5 dat de in Bangkok gestationeerde Nederlandse politieliaison in een brief aan de Thaise procureur-generaal een «request to initiate a criminal case» deed tegen Van L. en diens echtgenote? Welke verzoeken deed de liaisonofficer nog meer in die bewuste brief? Kunt u deze brief aan de Kamer zenden?
Het onderzoek waarnaar wordt verwezen is onderdeel van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. Over lopende onderzoeken kunnen in het belang van die onderzoeken geen mededelingen worden gedaan. De betreffende brief van de Nederlandse politieliaison in Bangkok maakt deel uit het van strafrechtelijk onderzoek en kan derhalve niet aan uw Kamer worden verstrekt.
Voor de goede orde merk ik op dat de bedoelde correspondentie met de Thaise autoriteiten aan de orde is gekomen in een gerechtelijke procedure, waarin achtereenvolgens de rechtbank en het gerechtshof Den Haag hebben geoordeeld dat de handelwijze van de Staat jegens de heer Van L. rechtmatig was.
Kunt u aangeven hoe vaak het gebeurt dat de Nederlandse autoriteiten een verzoek richten aan een buitenlandse overheid ter zake een aldaar verblijvende Nederlandse onderdaan om een strafrechtelijk onderzoek naar deze persoon in te stellen?
Bij internationale samenwerking in strafzaken komt het regelmatig voor dat afspraken worden gemaakt tussen landen in het kader van een goede rechtsbedeling. Die afspraken kunnen inhouden dat een verdeling wordt gemaakt met betrekking tot de vervolging van een feitencomplex. Een exact aantal is niet bekend.
Kunt u een uitvoerig feitenrelaas geven van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het besluit deze Nederlander in Thailand te vervolgen en van de contacten daaromtrent tussen het Nederlandse openbaar ministerie, politiefunctionarissen (al dan niet werkzaam bij de ambassade) en de Thaise autoriteiten?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2 van de leden Berndsen-Jansen en Sjoerdsma (beiden D66) over de vervolging van een Nederlandse coffeeshopeigenaar in Thailand.6
Kunt u uiteenzetten of door de Nederlandse autoriteiten aandacht is besteed aan het uitleggen en duiden van het Nederlandse gedoogbeleid ten aanzien van cannabis aan de Thaise autoriteiten in deze zaak? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het bericht «Van L.: handjeklap en een barbecue»?6 Kunt u dit bericht bevestigen? Kunt u aangeven met welk doel de Nederlandse ambassade in Bangkok samen met de politie dit informele diner heeft georganiseerd?
De op de Nederlandse ambassades gestationeerde politie Liaison Officers organiseren doorgaans jaarlijks een informele ontvangst, in dit specifieke geval was dat een barbecue. Hiervoor worden politie- en justitiemedewerkers uit het betreffende land uitgenodigd met wie de Liaison Officers in hun werk regelmatig contact hebben. Doel van deze bijeenkomst is om op informele wijze onze waardering over te brengen voor de samenwerking tegenover de genodigden.
Klopt het dat de heer Thepprathanporn Thongkhlung de Thaise officier van justitie is en de zaak tegen de heer Van L. in de rechtbank heeft bepleit? Is de heer Thepprathanporn Thongkhlung voor een diner uitgenodigd op de Nederlandse ambassade op 5 november 2015, een paar dagen voordat de zaak van de heer Van L. door de Thaise rechtbank zou worden behandeld (op 10 november 2015)? Zo ja, is hij op deze uitnodiging ingegaan? Zo ja, wat is er tijdens dit diner besproken?
Het klopt dat de genoemde Officier van Justitie Thepprathanporn Thongkhlung de Officier van Justitie is die de zaak van de heer Van L. in de rechtbank heeft bepleit. Hij is één van de officieren binnen het Thaise OM waar de politie regulier mee samenwerkt. Alle officieren met wie regulier wordt samengewerkt waren uitgenodigd voor de informele ontvangst. De heer Thepprathanporn Thongkhlung was hierbij aanwezig. Gezien het informele karakter is van deze bijeenkomst geen verslaglegging voorhanden.
Overigens had de inhoudelijke behandeling van de zaak reeds vóór 5 november 2015 plaatsgevonden en deed de Thaise rechtbank uitspraak op 10 november 2015.
Hoeveel Nederlanders zijn er momenteel gedetineerd in Thailand?
Op dit moment zijn vijftien Nederlanders gedetineerd in Thailand.
Kunt u aangeven op welke wijze de consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in Thailand, in het bijzonder in Bangkok, is ingericht? Kunt u aangeven welke bijstand de ambassade biedt, welke steun wordt geboden aan gedetineerden en of hen bezoeken worden gebracht?
De Nederlandse ambassade in Bangkok geeft Nederlandse gedetineerden consulaire bijstand indien zij dit wensen. Deze bijstand wordt verleend conform het beleid zoals is gesteld in de brief aan de Tweede Kamer d.d. 10 oktober 2014, TK 30 010, nr. 21.
Kunt u aangeven op welke wijze namens de Nederlandse regering in Thailand zorg wordt gedragen voor een behandeling die voldoet aan internationaalrechtelijk te stellen eisen aan menswaardige detentie? Kunt u in dit kader ingaan op de situatie die geschetst wordt door een ex-gedetineerde in het artikel «Vooruitzicht: twintig jaar hel»?
Zoals gesteld in voornoemde brief van 10 oktober 2010 (TK 30 010, nr. 21) is het monitoren van de detentieomstandigheden onderdeel van de consulaire bijstand. Nederland volgt de detentie-omstandigheden en zal de lokale autoriteiten van landen op misstanden en bij problemen aanspreken. In het bijzonder zal Nederland de autoriteiten aanspreken op een menswaardige behandeling wanneer duidelijk is dat Nederlandse gedetineerden slechter wordt behandeld dan de andere gedetineerden in dezelfde omstandigheden. Naast bilateraal gebeurt dit, wanneer het Europese gedetineerden betreft, soms door enkele EU-lidstaten gezamenlijk of in breed EU-verband. De verantwoordelijkheid voor de gedetineerde in het buitenland en de mogelijkheid tot wijzigen van de concrete omstandigheden in een gevangenis liggen bij de autoriteiten van het land van detentie.
Het bericht “Geen kabinetscampagne Oekraïne-referendum” |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen kabinetscampagne Oekraïne-referendum»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Bent u van mening dat het de taak van de referendumcommissie is om een voorlichtende campagne te voeren?
Zoals de wet raadgevend referendum bepaalt, is het de taak van de referendumcommissie om informatie aan de kiezer te verstrekken over een aan een referendum onderworpen wet.
Bent u van mening dat het de taak van het kabinet is om een «ja-campagne» te voeren? Zo neen, waarom niet?
Het raadgevend referendum is een serieuze zaak en vraagt om een debat over de inhoud van het verdrag. Het kabinet staat voor het associatieakkoord en zal uiteraard deelnemen aan dit debat en toelichten waarom de NL regering achter dit verdrag staat. NL en de EU zijn, zeker ook in onzekere tijden, gebaat bij stabiele en welvarende buurlanden. Via het associatieakkoord wordt de politieke en economische samenwerking van de EU met Oekraïne versterkt en wordt daaraan bijgedragen. Het akkoord helpt bij de opbouw van Oekraïne als democratische rechtstaat en geeft kansen voor handel over en weer. Dit akkoord is dus in ons eigen belang en in het belang van Oekraïne, daarom steunt het kabinet dit akkoord.
Op welke wijze staat het kabinet voor het belang van het associatieakkoord en zal het kabinet deelnemen aan dit debat en toelichten waarom de Nederlandse regering achter dit verdrag staat?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat het kabinet «een deceptie, zoals bij het referendum over de Europese Grondwet tien jaar geleden, voorkomen»?
Er ligt nu een andere referendumvraag voor. De kiezer krijgt de kans om zich uit te spreken over het associatieakkoord tussen de EU en Oekraïne. Zoals hierboven aangegeven zal het kabinet vanzelfsprekend deelnemen aan het maatschappelijk debat.
Wanneer zal het kabinet starten met zijn campagne en hoe gaat deze campagne vormgegeven worden?
Zoals gezegd is het raadgevend referendum een serieuze zaak dat vraagt om een debat over de inhoud van het verdrag. Het kabinet staat voor het associatieakkoord en zal uiteraard deelnemen aan dit debat en toelichten waarom de NL regering achter dit verdrag staat. In het instemmingsdebat met uw Kamer op 7 april jl. heb ik dat reeds toegelicht en uitgedragen en dit zullen wij ook doen in het debat op weg naar het referendum.
De inval van de Turkse politie bij een mediaconcern in Turkije |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de bestorming door de Turkse politie van een mediaconcern in Istanbul?1
Welke precieze informatie heeft u over deze gebeurtenis en wat is uw reactie erop?
Op welke wijze bent u bereid deze gebeurtenis scherp te veroordelen en de Turkse ambassadeur bij u op het matje te roepen?
Deelt u de opvatting dat dit optreden van de Turkse regering een forse schending van de persvrijheid in Turkije oplevert? Zo ja, op welke wijze kunt u in Europees verband aandacht vragen voor de persvrijheid in Turkije en eraan bijdragen dat dit namens de EU richting Turkije geadresseerd wordt?
Deelt u de opvatting dat deze inval tevens een inbreuk op de democratische rechtsorde in Turkije inhoudt, nu deze plaatsvindt vlak voor de parlementsverkiezingen? Zo nee, waarom niet?
Hoe verhouden zulke inbreuken op de persvrijheid en de democratische rechtsorde zich met de ambities van Turkije om lid te worden van de Europese Unie? Deelt u de mening dat Turkije geen lid kan worden van de EU als dit soort inbreuken op de persvrijheid niet volledig wordt uitgebannen?
Hoe beoordeelt u het gegeven dat een jaar geleden ook al tientallen journalisten werden gearresteerd en er blijkbaar geen enkele veranderde houding in het optreden van de Turkse regering is te bespeuren? Welke instrumenten heeft de EU om hier in het belang van de persvrijheid in Turkije toch vooruitgang op te kunnen stimuleren?2
Het aandacht vragen voor gendercide tijdens het staatsbezoek aan China |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Herinnert u zich mijn unaniem aangenomen motie, waarin de regering werd verzocht om in haar genderbeleid op buitenlands terrein extra aandacht te besteden aan het bestrijden van het ombrengen van meisjes om reden van geslacht of het aborteren om die reden?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat tijdens het staatsbezoek aan China aandacht wordt gevraagd voor het ombrengen van meisjes of het uitvoeren van abortussen om die reden («gendercide»)? Welke mogelijkheden ziet u daartoe?
Het tegengaan van geweld tegen meisjes en vrouwen, met inbegrip van ongeboren meisjes, is één van de beleidsprioriteiten van Nederland. Het kabinet brengt dit onderwerp ter sprake in relevante multilaterale en bilaterale besprekingen met landen waar deze praktijk zich veel voordoet. Tijdens de onlangs gehouden bilaterale mensenrechtenconsultaties met China is door de mensenrechtenambassadeur aandacht gevraagd voor het voorkomen van abortus van meisjes om reden van geslacht. Van Chinese zijde is gesteld dat het artsen en specialisten wettelijk niet is toegestaan tijdens de zwangerschap het geslacht van het kind bekend te maken. Tevens heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dit onderwerp besproken met zijn ambtsgenoot tijdens het staatsbezoek aan China. Zij hebben gesproken over de uitdagingen van de Chinese overheid om het verbod op gender screening met name in de rurale gebieden te handhaven. Zijn counterpart gaf aan dat gendercide de aandacht heeft van de Chinese overheid en er daar ook een campagne tegen heeft lopen. Ook via de ambassade in Peking houdt Nederland het onderwerp nauwlettend in de gaten. In internationale bijeenkomsten agendeert Nederland het onderwerp als onderdeel van zijn bredere inzet op bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes.
Welke diplomatieke mogelijkheden gaat u benutten om de gendercide onder de aandacht te brengen van de Chinese regering?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen voor het staatsbezoek aan China te beantwoorden?
Het kabinet neemt in beantwoording van de vragen de uitkomsten van het staatsbezoek mee, waardoor de beantwoording niet voorafgaand aan het staatsbezoek heeft plaatsgevonden. Zie voor de uitkomsten het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid de Kamer na het staatsbezoek over de uitkomsten te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
De mogelijkheid tot het inzetten van mensenrechtenambassadeurs op AZC’s |
|
Attje Kuiken (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van de aan u gerichte brief van Vluchtelingen Organisaties Nederland (VON) waarin zij pleiten voor het inzetten van mensenrechtenambassadeurs op asielzoekerscentra (AZC’s)?
Ja.
Bent u bekend met de signalen dat het recht op zelfbeschikking en recht op vrijheid van godsdienst in AZC’s onder druk kan komen te staan als gevolg van de diversiteit onder de grote instroom van vluchtelingen?
Het COA ontvangt de signalen waar Vluchtelingen-Organisaties Nederland (VON) naar verwijst ook. Het gaat om meldingen van bewoners die zich onveilig voelen wegens hun religie, seksuele oriëntatie en/of genderidentiteit. Ook andere organisaties, zoals het COC en Stichting de Gave, ontvangen vergelijkbare signalen. Het COA voert regelmatig overleg met diverse organisaties over deze signalen en over verbetermaatregelen.
COA medewerkers zijn getraind om signalen te herkennen en hierover in gesprek te gaan met betrokkenen. Het COA tolereert geen beledigende en discriminerende uitingen over religie, sekse, seksuele geaardheid, leeftijd, etniciteit of nationaliteit. Asielzoekers die anderen discrimineren, bijvoorbeeld op grond van hun religie, seksuele oriëntatie of genderidentiteit, worden hierop aangesproken. Op de COA locaties geldt vrijheid van godsdienst. Een individuele bewoner mag zijn of haar religie uitoefenen door bijvoorbeeld te bidden op de eigen kamer, in afstemming met eventuele andere bewoners van diezelfde privéruimte. Het is daarentegen niet toegestaan om gemeenschappelijke ruimtes te gebruiken als bijvoorbeeld gebedsruimte. De reden is dat dergelijke ruimtes voor iedereen vrij toegankelijk moeten zijn. Uiteraard staat het bewoners vrij om buiten de COA locaties deel te nemen aan activiteiten van religieuze aard.
Wat is uw reactie op het idee van VON om getrainde mensenrechtenambassadeurs in te zetten voor het faciliteren van gesprekken onder vluchtelingen en zij zodoende inzicht in essentiële Nederlandse waarden geven aan de vluchtelingen?
Ik heb de suggestie van VON voor mensenrechtenambassadeurs doorgeleid naar het COA. Net als de suggestie van Protestantse Kerk Nederland (PKN) om asielzoekers voorlichting en training te geven over de vrijheid van religie, bijvoorbeeld via een organisatie zoals Amnesty International of een universiteit. Beide ideeën passen in de voorlichting die het COA momenteel geeft aan alle bewoners.
Alle asielzoekers die bij het COA worden opgevangen, krijgen voorlichting over artikel 1 van de Grondwet: het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod. Recent heeft het kabinet besloten om de Grondwet in het Arabisch beschikbaar te stellen voor asielzoekers die in de opvang komen. Ook hangen er op COA locaties posters met een anti-discriminatie boodschap. Verder is er op locaties een sociale kaart beschikbaar. Dit is een document waarop voor de bewoners in kaart wordt gebracht wat er in de omgeving allemaal te vinden is qua belangenverenigingen, kerken, moskeeën, enzovoort. De kaart wordt gebruikt om bewoners door te verwijzen als zij behoefte hebben aan specifieke informatie en ondersteuning. Input vanuit maatschappelijke en religieuze organisaties op het vervolmaken van deze sociale kaarten is welkom.
Het COA heeft mij laten weten dat de ideeën van VON en andere organisaties kunnen bijdragen aan het verder verbeteren van de bovengenoemde voorlichting over Nederlandse grondrechten. Het COA bekijkt momenteel, in overleg met enkele maatschappelijke en religieuze organisaties, hoe de reeds bestaande voorlichting kan worden uitgebreid of op welke wijze COA medewerkers nog meer geschoold kunnen worden op het gebied van geven van voorlichting. Het COA gaat daarom graag het gesprek aan met VON om te bespreken welke mogelijke bijdrage de genoemde mensenrechtenambassadeurs kunnen leveren. Het streven is een bredere voorlichting aan te bieden over grondrechten en democratie, conform de motie van de leden Kuiken en Marcouch.
Deelt u de mening dat deze mensenrechtenambassadeurs kunnen bijdragen aan het vergroten van kennis en inzicht in de waarden die men in Nederland belangrijk vindt?
Zie antwoord vraag 3.
Een test met internetstemmen bij het referendum over de associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het proces-verbaal van de beoordeling van het definitieve verzoek tot het houden van een referendum over de associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne?1
Ja.
Herinnert u zich de brief van 9 mei 2015, waarin u de Kamer heeft bericht over uw voornemen een test te houden met internetstemmen voor kiezers in het buitenland?2
Ja.
Bent u van mening dat zoveel mogelijk Nederlanders in het buitenland gebruik moeten kunnen maken van hun stemrecht bij Tweede Kamerverkiezingen, verkiezingen voor het Europees parlement en referenda? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat het komende referendum over de associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne een goede gelegenheid is voor een test met internetstemmen voor de Nederlanders in het buitenland die aan het referendum deelnemen? Zo nee, waarom niet?
Wat moet er gebeuren om een dergelijke test bij het komende referendum mogelijk te maken?
Bent u bereid om bij het komende referendum een test met internetstemmen voor Nederlanders in het buitenland uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om het tijdpad voor internetstemmen, geschetst in uw brief van 19 mei 2015, te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Evaluatie verkiezingen dat is voorzien op 12 november a.s.?
Ja.
Discriminatie van jongeren bij het vinden van een bijbaan of stageplaats |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jongeren vanwege hun afkomst geweigerd voor een baan» van Het college van de rechten van de mens?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als jongeren worden afgewezen voor een baan of stageplaats op basis van bijvoorbeeld hun naam of huidskleur?
De kwaliteiten van de jongeren dienen centraal te staan. Als er bij een sollicitatie naar een baan of stageplaats sprake is van discriminatie is dit onacceptabel. Ingevolge artikel 1 van de Grondwet en de verschillende gelijke behandelingswetten zoals de Algemene wet gelijke behandeling, is het niet toegestaan om (verboden) onderscheid te maken in de selectieprocedure. Iedereen die zich in Nederland bevindt, dient in gelijke gevallen gelijk te worden behandeld.
Wat is er bij u bekend over de omvang en aard van de discriminatie van jongeren bij het zoeken van een bijbaan of stageplaats? Welke maatregelen zijn er genomen, en welke maatregelen bent u van plan om te gaan nemen, om deze vorm van discriminatie te bestrijden? Wat zijn de resultaten van reeds genomen maatregelen?
Veel migrantenjongeren zijn het afgelopen decennium steeds succesvoller gaan deelnemen aan het onderwijs.2 Desondanks blijft de arbeidsmarktpositie van migrantenjongeren achterlopen op die van autochtone jongeren.3 Dat is een zorgelijke ontwikkeling.
Het is bekend dat negatieve beeldvorming en discriminatie een rol spelen bij de zwakke arbeidsmarktpositie van migrantenjongeren.4 Onderzoek van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) bijvoorbeeld, laat zien dat migrantenjongeren vaker moeten solliciteren voor het verkrijgen van een stageplek dan autochtone jongeren.5 In de beroepsopleidende leerweg in het mbo moest 32% van de jongeren van allochtone afkomst vaker dan drie keer solliciteren voor zij een stageplek vonden, tegenover 15% van de autochtone jongeren. In de beroepsbegeleidende leerweg in het mbo geldt dit voor 25% van de migrantenjongeren en 9% van autochtone jongeren.
Discriminatie is vooral «pre-entry»een probleem. Als een migrantenjongere eenmaal werkzaam is bij een bedrijf (post-entry) lijkt negatieve beeldvorming/discriminatie minder een rol te spelen.6 Zo laat het eerder genoemde ROA-onderzoek zien dat migrantenjongeren weliswaar beduidend vaker moeten solliciteren om een stageplaats te bemachtigen maar als ze een stageplaats hebben gevonden even vaak een aanbod ontvangen om na het afronden van hun opleiding bij het bedrijf te gaan werken7. Voor het overbruggen van vooroordelen is het daarom zaak om migrantenjongeren zo vroeg mogelijk relevante werkervaring op te laten doen in de richting van hun opleiding, om zo ook makkelijker toegang te krijgen tot een stage of een baan na afstuderen. Ook kan het helpen als jongeren leren zich weerbaar op te stellen en leren omgaan met discriminatie door in het onderwijs tijdens de lessen over loopbaanoriëntatie hierover het gesprek aan te gaan.
Deze en andere maatregelen worden opgepakt in de Citydeal (voorheen buurtgerichte aanpak) met vijf steden (Amsterdam, Den Haag, Eindhoven, Leeuwarden, Zaanstad) als onderdeel van de Aanpak Jeugdwerkloosheid. Hierbij wordt nauw samengewerkt met werkgevers, gemeenten, het UWV, jongerenorganisaties en onderwijsinstellingen om migrantenjongeren beter voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Blijkt een oplossing of werkwijze effectief en breed toepasbaar, dan zal de rijksoverheid deze ook beschikbaar stellen voor andere gemeenten, onderwijsinstellingen en relevante stakeholders. De rijksoverheid faciliteert binnen deze aanpak vernieuwing, kennisontwikkeling, kennisdeling, alsook het adresseren van eventuele (institutionele) knelpunten.
Werkgevers hebben eveneens een belangrijke rol in dit proces. Als onderdeel van de Aanpak Jeugdwerkloosheid worden Werkakkoorden afgesloten met werkgevers. In een Werkakkoord staat hoe een werkgever de kansen op werk voor (migranten)jongeren vergroot. Werkgevers verbinden zich aan het Werkakkoord en maken daarin een keuze uit verschillende onderdelen van een «menukaart». De menukaart is onderverdeeld in vier thema’s: het laten instromen van jongeren, het combineren van werken en leren, het voorbereiden van jongeren in het onderwijs op de arbeidsmarkt en het bevorderen van culturele diversiteit. Inmiddels zijn er 75 Werkakkoorden afgesloten, het streven is om daar nog 100 nieuwe Werkakkoorden aan toe te voegen. Op deze manier worden werkgevers gestimuleerd binnen de Aanpak Jeugdwerkloosheid bij te dragen aan het vergroten van de kansen van deze jongeren op een stageplek.
Voorts lopen er verschillende goede initiatieven die werkgevers meer inzicht moeten geven in consequenties van negatieve beeldvorming en discriminerende mechanismen in een sollicitatieproces. Het College voor de Rechten van de Mens heeft de training «Selecteren zonder vooroordelen» ontwikkeld voor HR managers en -medewerkers, gericht op bewustwording van de invloed van stereotypering en discriminatie binnen een sollicitatietraject. Het ABU heeft bovendien een handreiking ontwikkeld waarmee intercedenten in de uitzendbranche leren om te gaan met (on)bewuste discriminatie. Deze initiatieven kunnen als voorbeeld dienen voor werkgevers.
Deelt u de mening, zoals beschreven in de initiatiefnota «Elke mbo'er een goede stage; borging stagebegeleiding en stagegarantie bij het mbo» van het lid Jadnanansing, dat iedere jongere die aan een mbo-opleiding begint de garantie moet krijgen dat deze kan rekenen op een beroepspraktijkvormingsplaats?2
De beroepspraktijkvorming (bpv) is een cruciaal onderdeel van elke mbo-opleiding. Het is belangrijk dat jongeren goed worden ondersteund en begeleid om de bpv succesvol te kunnen starten en doorlopen. Daarbij is inspanning nodig van álle betrokken partijen: de onderwijsinstelling, het leerbedrijf en de jongere zelf. De bpv vormt echt een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De instelling heeft daarbij de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat studenten met succes hun opleiding kunnen afronden. Met artikel 7.2.9. van de Wet educatie en beroepsonderwijs is sinds 1 augustus 2015 ook wettelijk vastgelegd dat de onderwijsinstelling moet zorgen voor de beschikbaarheid van een bpv-plek. Desondanks dient benadrukt te worden dat de verschillende betrokken partijen elkaar hard nodig hebben en dat van elk van die drie partijen inzet en inspanning verwacht wordt.
Op welke manier kunnen naar uw mening gemeenten, scholen en het lokale bedrijfsleven voldoende samenwerken om ervoor te zorgen dat er voor álle jongeren een passende stageplaats beschikbaar is, ongeacht hun afkomst, huidskleur of religie?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer informeert u, zoals gevraagd in de motie Marcouch3 en zoals aangekondigd in uw brief van 11 februari 20154, de Kamer over de uitkomsten van de evaluatie en herijking van het Nationaal Actieplan Mensenrechten? Gaat u in deze evaluatie en herijking ook specifiek in op de discriminatie van jongeren bij het zoeken van een baan of stageplaats? Zo niet, waarom niet?
In uw vraag noemt u het Nationaal Actieplan Mensenrechten. Gelet op de brief waarnaar u verwijst en de context van de vraag, ga ik ervan uit dat u doelt op het actieprogramma «bestrijding van discriminatie». In de brief van 11 februari 2015 heb ik toegezegd het actieprogramma «bestrijding van discriminatie» uit 201011 te herijken. U wordt begin 2016 over deze herijking geïnformeerd. De herijking van het actieprogramma zal overkoepelend werken ten aanzien van specifieke beleidstrajecten, zoals neergelegd in het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie12 waarover u onlangs bij brief van 1 september 201513 over de voortgang bent geïnformeerd. In het kader van dat laatste actieplan is specifieke aandacht voor de positie van jongeren op de arbeidsmarkt.
Tegenwerking van mensenrechtenorganisaties in Israël |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Right wingers claim they deprived B'Tselem of 100,000-euro award»?1
Ja.
Klopt het dat de stemming voor de Mensenrechtentulp is beïnvloed door een gecoördineerde actie van rechts-nationalistische activisten en organisaties in Israël om mensenrechtenorganisaties B’Tselem en Adalah buiten de top-3 te houden?
«My Israel» heeft een oproep gedaan op andere kandidaten dan «B’Tselem» te stemmen. Van de 70.853 stemmen die op de top-3 kandidaten zijn uitgebracht, kwamen er ongeveer 50.000 uit Israël. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat de oproep van «My Israel» invloed heeft gehad op de stemming.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de uitslag van een publieksstemming over dé mensenrechtenprijs van de Nederlandse regering op een dergelijke wijze gemanipuleerd wordt?
Het kabinet acht vreedzaam debat en discussie over de kandidaten op zich positief. Uiteindelijk kan openlijk debat over mensenrechtenonderwerpen bijdragen aan zichtbaarheid voor mensenrechtenverdedigers (individuen en organisaties) en verbetering van de mensenrechtensituatie. Het kabinet betreurt evenwel dat door de proteststemmen de positieve steun voor kandidaten onderbelicht kan zijn gebleven.
Het kabinet is zich er van bewust dat bij een internetstemming dergelijke initiatieven mogelijk zijn. Tegelijkertijd is de publiekskeuze maar één onderdeel van een uitgebreid selectieproces, zoals uitgelegd op www.humanrightstulip.nl. Overigens zijn voor de publieksstemming waarborgen ingebouwd om frauduleuze stemmen te voorkomen. Zo wordt maximaal één stem per e-mailadres meegeteld en worden stemmen vanuit automatisch gegenereerde e-mailadressen niet meegeteld.
Welke maatregelen zult u nemen om benadeling die B’Tselem en Adalah hierdoor hebben ondervonden te compenseren en een herhaling bij toekomstige stemmingen te voorkomen?
De procedure van de Mensenrechtentulp wordt jaarlijks geëvalueerd. In de komende evaluatie zal deze ontwikkeling uiteraard ook worden meegenomen. De actie heeft effect gehad op de gehele publieksranking. Geen van de organisaties wordt gecompenseerd; wel is B’Tselem op basis van de kwaliteit van het werk geselecteerd als één van de drie wildcards.
Klopt het dat de Israëlische Minister van Justitie Ayelet Shaked de EU en lidstaten onder druk heeft gezet hun subsidiëring van kritische organisaties in Israël te staken en heeft gedreigd dergelijke subsidies via wetgeving aan banden te leggen?
Het kabinet is tot op heden niet benaderd door de Israëlische Minister van Justitie.
Wel heeft de Israëlische vice-Minister van Buitenlandse Zaken Tzipi Hotovely dit onderwerp aan de orde gesteld bij de EU en enkele lidstaten, waaronder Nederland tijdens mijn bezoek in juli jl. aan Israël. In ons gesprek heb ik het belang benadrukt van het werk van mensenrechtenorganisaties voor een vrije en pluriforme samenleving.
Deelt u de mening dat mensenrechten- en vredesorganisaties in Israël, die zich inzetten voor de mensenrechten van Palestijnen en die kritiek ventileren op de Israëlische bezetting, steeds meer tegenwerking ondervinden?
De laatste jaren worden mensenrechtenorganisaties die kritiek hebben op de regering en op militaire acties vaker negatief geportretteerd in de media en het publieke discours. Met enige regelmaat worden wetswijzigingen voorgesteld die de werkruimte van dergelijke organisaties zouden kunnen beteugelen. In het verleden werden deze voorstellen tot nader orde «bevroren» of aangepast. De werkruimte van NGO’s is tot nog toe niet via wetgeving aangetast.
Bent u bereid uw zorgen daarover aan de Israëlische regering over te brengen en te benadrukken dat de Nederlandse regering het werk van dergelijke organisaties verwelkomt en blijft steunen, ook via The Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat?
Zoals uiteengezet in beantwoording van Kamervragen van Kamerleden Van Klaveren en Bontes van 24 juli 2015 (kenmerk 2015D31344), zijn mensenrechten de hoeksteen van het buitenlands beleid. In dat kader verleent Nederland onder meer via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat ondersteuning aan Palestijnse en Israëlische NGO’s. Deze NGO’s komen op voor
de rechten van Palestijnse burgers en stellen schendingen door de Palestijnse en Israëlische autoriteiten aan de orde. Tijdens mijn recente bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden heb ik in een gesprek met de Israëlische vice-Minister van Buitenlandse Zaken Hotovely het belang van het werk van mensenrechtenorganisaties voor een vrije en pluriforme samenleving benadrukt. Nederland zal deze boodschap blijven uitdragen richting de Israëlische autoriteiten.
Wilt u een overzicht en appreciatie geven van lopende wetsvoorstellen in de Knesset en van initiatieven van het Israëlische Ministerie van Justitie die tot doel hebben de vrijheden en subsidiering van mensenrechten- en vredesorganisaties in Israël in te perken?
Er zijn in juni 2015 drie individuele wetsvoorstellen ingediend. De individuele voorstellen zijn afkomstig van de partijen Het Joodse Huis en van Israël Beitenu. Het eerste voorstel betreft de «identification law» en is erop gericht dat medewerkers van organisaties die financiële steun ontvangen van buitenlandse politieke entiteiten zich met een naamkaartje, en bij publieke evenementen ook mondeling, als zodanig identificeren bij hun werkzaamheden. Volgens de twee andere individuele voorstellen zouden organisaties die meer dan $ 50.000 ontvangen van een buitenlandse publieke entiteit worden geregistreerd als «buitenlandse organisatie», waarvoor specifieke procedures voor registratie en operatie gelden, zoals een tarief van 37% belasting over de buitenlandse overheidsfinanciering en het zich verplicht identificeren als «foreign agent». Tevens mogen Israëlische overheidsinstanties niet meer met hen samenwerken. Hierdoor zouden bijvoorbeeld Israëli’s hun alternatieve dienstplicht niet meer bij dergelijke organisaties kunnen vervullen, zoals nu wel het geval is. In het kader van «transparantie» zou ook elk kwartaal uitgebreider dan nu het geval is verantwoording moeten worden afgelegd over financiering en doelstellingen.
Daarnaast is op 1 november jl. een eerste versie van een wetsvoorstel van de Israëlische Minister van Justitie gepubliceerd. Strekking van de tekst lijkt in het bijzonder gericht op transparantieregels aan NGO’s die meer dan 50% financiering van buitenlandse overheden ontvangen. Het is echter nog onduidelijk wat het uiteindelijke oogmerk van het initiatief van de regering zal zijn, gezien dit geen finale tekst betreft en ook nog geen officieel wetsvoorstel is.
De strekking van de plannen is zorgelijk. Dergelijke wetgeving raakt de kern van een vrije en pluriforme democratie.
Klopt het dat deze wetsvoorstellen en initiatieven zodanig zijn opgesteld dat zij rechts-nationalistische organisaties, waaronder organisaties die de bezetting en nederzettingen actief steunen, ontzien?
De wetsvoorstellen zijn van toepassing op alle organisaties die financiële steun verkrijgen van «buitenlandse politieke entiteiten». De in vraag 9 door u genoemde organisaties krijgen doorgaans geen steun van buitenlandse regeringen, waardoor de wetsvoorstellen de facto niet op hen van toepassing zijn.
Klopt het dat enkele rechts-nationalistische NGOs» (non-gouvernementele organisaties) van de Israëlische autoriteiten een vrijstelling hebben gekregen, waardoor zij geen (volledig) inzicht in hun financieringsbronnen hoeven te geven, terwijl de transparantie-eisen voor mensenrechten- en vredesorganisaties in Israël verder aangescherpt worden?
De in het Israëlische Register voor NGO’s ingeschreven organisaties moeten de identiteit melden van particulieren die omgerekend meer dan ongeveer vijfduizend euro doneren. Sinds 2011 moeten NGO’s elk kwartaal rapporteren over eventuele buitenlandse overheidsfinanciering. Het Register heeft de afgelopen jaren aan verscheidene organisaties vrijstelling gegeven van de verplichting (bepaalde) particuliere donoren openbaar te maken. Het betreft meestal ultraorthodoxe organisaties of politiek rechts-nationalistische georiënteerde pro-nederzettingen NGO’s, maar ook een enkele links georiënteerde organisatie.
Klopt het dat het inperken van mogelijkheden voor fondsenwerving van Israëlische mensenrechten- en vredesorganisaties kan worden aangemerkt als een schending van hun vrijheid van vereniging, verankerd in mensenrechtenverdragen, en verplichtingen die de Israëlische regering onder die verdragen heeft?
Vooralsnog zijn de aanhangige wetsvoorstellen nog niet aangenomen. Artikel 22 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, waarbij Israël partij is, beschermt het recht op vrijheid van vereniging. Beperkingen op dat recht zijn toegestaan voor zover zij bij wet zijn geregeld en noodzakelijk zijn in het belang van de nationale of publieke veiligheid, de openbare orde, de bescherming van de volksgezondheid of moraal en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Voor de vraag naar de visie van de regering of aan deze vereisten is voldaan wordt verwezen naar het antwoord op vraag 8.
Kent u het bericht «How Israeli taxpayers subsidize «Jewish terror»»?2 Heeft u vernomen dat de organisatie «Honenu» een anbi-status heeft gekregen in Israël, waardoor donaties aan «Honenu» belastingaftrekbaar zijn?
Ja.
Hoe beoordeelt u dit gegeven, ook in het licht van uw ferme kritiek op betalingen van Palestijnse autoriteiten aan gevangenen die aanslagen op Israëli’s hebben gepleegd?
Nederland draagt noch direct noch indirect financieel bij aan de organisatie Honenu. Niettemin acht het kabinet het zorgelijk dat deze organisatie onder meer financiering blijkt te geven aan enkele wegens terrorisme veroordeelde Israëliërs.
Is het waar dat meerdere rechts-nationalistische organisaties in Israël, die de bezetting actief steunen en die beleid bevorderen dat inbreuk maakt op het internationaal recht, een anbi-status van de Israëlische autoriteiten hebben ontvangen?
Verscheidene organisaties, die het nederzettingenbeleid actief steunen, hebben een anbi-status ontvangen.
Is het waar dat de Israëlische autoriteiten aan vrijwel geen enkele Israëlische mensenrechtenorganisatie een anbi-status hebben toegekend en deze status in het geval van Rabbi’s for Human Rights herhaaldelijk hebben geweigerd en in het geval van Physicians for Human Rights-Israel hebben ingetrokken?
Voor zover het kabinet dit heeft kunnen nagaan, klopt dit.
Bent u bereid de Israëlische regering om opheldering te vragen waarom Honenu wel en mensenrechtenorganisaties als hiervoor genoemd geen anbi-status genieten?
Ja, het kabinet zal om een toelichting vragen in toekomstige contacten met Israël.
Heeft u kennisgenomen van uitlatingen van Lars Faaborg-Andersen, de EU ambassadeur in Israël, die wetgevingsinitiatieven tegen Israëlische mensenrechtenorganisaties «a deep concern for us» heeft genoemd en «the sort of thing that is a red line»?
De uitlatingen van ambassadeur Faaborg-Andersen refereren aan enkele bepalingen in de huidige individuele wetsvoorstellen. De EU-delegatie zal hierover binnenkort in gesprek gaan met de Israëlische Minister van Justitie.
Ook in het verleden heeft de EU haar bezorgdheid over dergelijke wetgevingsinitiatieven herhaaldelijk overgebracht aan Israëlische autoriteiten. Bijvoorbeeld tijdens de EU-Israël informele werkgroepen over mensenrechten en tijdens gesprekken van de EU-delegatie in Israël met verscheidene hooggeplaatste Israëlische overheidsfunctionarissen. Daarnaast werd de kwestie genoemd in meerdere voortgangsverslagen van het Europees Nabuurschapsbeleid en in verklaringen bij de 2011 en 2012 EU-Israël Associatieraad.
Wilt u een toelichting geven hoe de EU deze rode lijn in haar betrekkingen met Israël politiek markeert en concreet implementeert?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat Nederland in lijn met de beleidsdoelstelling op het gebied van mensenrechten proactief moet opkomen voor de positie van mensenrechtenorganisaties in Israël?
Zie antwoord vraag 7.
Het voorgenomen staatsbezoek van Kagame aan Nederland |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat president Kagame van Rwanda komende weekend (3 en 4 oktober 2015) een staatsbezoek brengt aan Nederland? Klopt het tevens dat hij met alle egards wordt ontvangen?
President Kagame bracht van 3 tot 7 oktober een werkbezoek aan Nederland. Hij is op de manier ontvangen die hiervoor gebruikelijk is.
Vindt u een dergelijk staatsbezoek gepast gezien de veroordeling door de VN aangaande de steun van Rwanda aan mensenrechtenschendingen in Congo1 en de rebellenbeweging M23?2
Rwanda is een van de 15 OS partnerlanden. Het is gebruikelijk dat Nederland tot op het hoogste niveau goede relaties onderhoudt met bevriende landen. Een werkbezoek van de president van Rwanda aan Nederland lag in de lijn van het Nederlandse beleid een kritisch-constructieve partner te zijn. Uiteraard zijn de door u genoemde kritische rapporten mij bekend. Deze onderwerpen zijn in onze contacten zeker besproken.
Kunt u bevestigen dat ook dergelijke mensenrechtenschendingen en de algemene mensenrechtensituatie in Rwanda aan de orde zullen komen tijdens dit werkbezoek? Kunt u de Kamer hierover informeren?
Nederland is een kritisch-constructieve partner van Rwanda. Omdat wij sinds de genocide van 1994 een consistente partner zijn geweest bij de wederopbouw van het land en een vertrouwde relatie op basis van gelijkwaardigheid hebben opgebouwd met Rwanda kunnen wij open spreken over onderwerpen als mediavrijheid, ruimte voor oppositie en mensenrechten. Juist door in gesprek te blijven denkt Nederland samen met Rwanda verbeteringen te kunnen bewerkstelligen op terreinen die ons zorgen baren. Tijdens het bezoek hebben zowel Minister Ploumen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking als ik deze onderwerpen dan ook aan de orde gesteld en hier op een constructieve manier met president Kagame over kunnen praten.
Kunt u aangeven waarom deze reis niet ruim van te voren is aangekondigd? Klopt het bovendien dat er geen persmoment is ingepland waardoor er geen kritische vragen gesteld kunnen worden? Deelt u de mening dat dit bezoek een uitgelezen kans is voor president Kagame om kennis te maken met de Nederlandse benadering van de vrijheid van meningsuiting en andere fundamentele mensenrechten? Kunt u aangeven op welke wijze dit tijdens het staatsbezoek wordt ingevuld?
Het betrof een werkbezoek, dat op gebruikelijk wijze is aangekondigd. Het staat de Nederlandse media uiteraard vrij zelf contact te zoeken met de Rwandese delegatie om eventuele vragen te stellen. Het bezoek had als doel om de onderlinge betrekkingen te versteken en de economische banden aan te halen, zodat de hulprelatie geleidelijk kan worden afgebouwd en plaats wordt gemaakt voor een handelsrelatie. Zoals onder vraag 2 en 3 gemeld, zijn in de diverse gesprekken ook de zorgpunten die Nederland over Rwanda heeft aan de orde gekomen.
Het bericht dat Saudi-Arabië LHBT-rechten wilt schrappen uit de VN-doelstellingen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «Saoedi-Arabië wil holebirechten schrappen uit VN-doelstellingen»?1
De duurzame-ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals, SDG’s) zijn het resultaat van onderhandelingen tussen lidstaten. De doelen zijn bij consensus aangenomen. Nederland is tevreden over de verankering van mensenrechten in het algemeen, en het non-discriminatiebeginsel in het bijzonder, in de SDG’s. Dit is een belangrijke verbetering ten opzichte van de Millenniumdoelen (MDG’s).
Daarbij is het goed te benadrukken dat er nooit sprake is geweest van expliciete opname van gelijke rechten voor LHBT’s in de SDG’s. Ze maakten geen deel uit van eerdere voorstellen, noch van het definitieve SDG-uitkomstendocument dat tijdens de SDG-top in New York van 25 -27 september jl. door alle VN-lidstaten aangenomen is. Het alsnog schrappen van deze rechten uit de SDG’s, zoals het geciteerde bericht in De Morgen lijkt te suggereren, is dan ook niet aan de orde.
Het algemene non-discriminatieprincipe dat in de doelen is vastgelegd geldt voor iedereen, ongeacht seksuele oriëntatie of genderidentiteit. Dat betekent dan ook dat gelijke rechten voor LHBT’s wel degelijk onderdeel uitmaken van de post-2015-agenda. In het SDG-uitkomstendocument zijn tevens diverse verwijzingen naar kwetsbare groepen opgenomen. Het principe «Leave No One Behind» is stevig verankerd in de SDG’s. Ook dit principe geldt voor iedereen, dus ook voor LHBT’s.
Bent u bereid Saoedi-Arabië in VN-verband of bilateraal verband aan te spreken over de opmerkingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de opvatting dat de VN-doelstellingen in twijfel mogen worden getrokken omdat ze in strijd zijn met de islamitische wet? Deelt u de mening van Saudi-Arabië?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is als deze rechten verdwijnen uit de doelstellingen van de VN? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat Saudi-Arabië zijn voornemen doorzet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid erop aan te dringen dat LHBT-rechten alsnog in de nieuwe Duurzame Ontwikkelingsdoelen worden opgenomen? Indien dit niet mogelijk is, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de LHBT-rechten worden gewaarborgd in de VN-lidstaten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat Saudi-Arabië voorzitter is van een belangrijk forum van de Mensenrechtenraad en tegelijkertijd mensenrechten niet erkent? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De Permanent Vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties in Genève van Saoedi-Arabië, Faisal Trad, is door zijn regionale groep, de Aziatische groep, aangewezen als lid van de zogeheten Consultative Group. De regionale groepen stellen zelf iemand uit hun midden aan in deze commissie. Deze persoon functioneert vervolgens op persoonlijke titel. De leden van de Consultative Group kiezen zelf hun voorzitter.
Denkt u dat het forum met «onafhankelijke experts» evenwichtig en effectief mensenrechten kan bevorderen, als het land van de voorzitter pleit voor het schrappen van belangrijke mensenrechten uit de VN-doelstellingen?
De adviezen van de Consultative Group komen tot stand op basis van strikte voorschriften en zijn openbaar. De voordrachten worden gedragen door de gehele commissie. Deze vallen niet onder de eigen bevoegdheid van de voorzitter. Naast de Permanent Vertegenwoordiger uit Saoedi-Arabië komen de leden uit Algerije, Chili, Griekenland en Letland.
Klopt het dat Saudi-Arabië, als lid van de Organisatie van de Islamitische Samenwerking (OIS), de Caïro-verklaring heeft erkend? Zo ja, wat is de verhouding tussen de Caïro-verklaring en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM)? Hoe is het Nederlandse mensenrechtenbeleid gericht op bevordering van mensenrechten in lidstaten van de OIS?
Ja. De Caïro-verklaring inzake mensenrechten binnen de islam is een verklaring van de lidstaten van de Organisatie van de Islamitische Samenwerking (OIS) over mensenrechten vanuit islamitisch perspectief. De islamitische wetgeving (sharia) vormt het fundament voor deze verklaring. De Caïro-verklaring zelf geeft aan complementair te zijn aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM), en deze niet te vervangen. Echter, op cruciale punten is de Caïro-verklaring strijdig met de UVRM. Het mag geen twijfel lijden dat de UVRM, die als basis heeft gediend voor een groot aantal mensenrechtenverdragen, leidend is als belangrijkste internationale standaard op het gebied van mensenrechten. Nederland zal derhalve de normen die in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zijn vastgelegd blijven uitdragen, ook in de lidstaten van de OIS. Ten aanzien van de specifieke Nederlandse mensenrechteninzet in de lidstaten van de OIS verwijs ik u graag naar de Mensenrechtenrapportage die jaarlijks met Uw Kamer gedeeld wordt.
Het bericht dat Achmea premiekorting biedt in ruil voor privédata |
|
Kees Verhoeven (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u het voornemen van Achmea om premiekorting te bieden aan verzekerden in ruil voor privégegevens? Vindt u het wenselijk dat een verzekeraar verzekerden verleidt met premiekortingen in ruil voor privegegevens die verzekerden anders niet met de verzekeraar zouden delen?1
Verzekeraars hebben informatie nodig om een inschatting te maken van het risico dat zij verzekeren. Het is niet ongebruikelijk dat verzekeraars daarbij gebruik maken van persoonlijke gedragsgegevens. Zo wordt bijvoorbeeld al jaren gevraagd naar rookgedrag bij diverse verzekeringen. Uit het recente rapport «Berekende risico’s»2 van het Rathenau Instituut blijkt dat andere verzekeraars zich bezighouden met het meten van klantgedrag. Het is voorstelbaar dat verzekeraars dit kunnen gebruiken als instrument om risico’s te voorkomen of beperken.
Het ligt niet op mijn weg om een oordeel te geven over de manier waarop verzekeraars hun klanten tegemoet treden. Zolang verzekeraars zich aan de wet houden, is er geen reden daartegen op te treden. Het relevante wettelijke kader bestaat hier – voor wat betreft de verwerking van persoonsgegevens – uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het is aan het Cbp om te beoordelen of de Wbp wordt nageleefd. Voorwaarden uit de Wbp zijn onder andere dat persoonsgegevens voor een bepaald vastgesteld doel moeten worden verzameld en dat degene van wie de persoonsgegevens zijn, daarover moet worden geïnformeerd. Ook mogen persoonsgegevens niet langer dan wettelijk toegestaan bewaard worden en is adequate beveiliging verplicht. Verder is een wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking vereist.
Kunt u aangeven hoe ver private verzekeraars in uw ogen mogen gaan met het vergaren van privégegevens in ruil voor premieverlaging?
Zie antwoord vraag 1.
Is het voornemen van Achmea voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP)? Zo ja, wat heeft de privacy waakhond hierover geoordeeld? Zo nee, heeft Achmea het voornemen om dit wel te laten toetsen aan de Wet bescherming persoonsgegevens?
Achmea heeft mij laten weten op dit moment alleen de mogelijkheden te onderzoeken voor nieuwe vormen van dienstverlening waarbij gebruik wordt gemaakt van privégegevens die tot op heden niet worden benut. Naar eigen zeggen heeft Achmea in dit stadium nog niets voorgelegd aan het Cbp voor toetsing.
Kunt u aangeven in hoeverre verzekerden op de hoogte worden gesteld van de risico’s die verbonden zitten aan het delen van privégegevens in ruil voor premieverlaging? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat de verantwoordelijke voor gegevensverwerking (in dit geval Achmea) verplicht is om de betrokkene te informeren over de doeleinden van de verwerking van persoonsgegevens, tenzij de betrokkene daarvan reeds op de hoogte is. Dit volgt uit artikel 33 en 34 van de Wet bescherming persoonsgegevens. De verantwoordelijke dient bovendien nadere informatie te verstrekken voor zover dat nodig is om een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen jegens de betrokkene, gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder de gegevens worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt (artikel 33, derde lid, en 34, derde lid). De verantwoordelijken dienen dus aan hun informatieverplichtingen invulling te geven. Daaronder vallen ook de privacyrisico’s verbonden aan het delen van de privégegevens.
Op welke manier is Achmea voornemens de gegevens van klanten te beschermen en verdere verspreiding te voorkomen?
Achmea stelt zich bewust te zijn van de gevoeligheden rond de bescherming van de privacy en niet van plan te zijn relevante wetten of polisvoorwaarden te negeren. Zij stelt transparant te willen zijn en de gegevens van haar verzekerden niet te delen met derden.
Wat is uw reactie op het feit dat Achmea zegt «geen plannen te hebben om gegevens van klanten te delen met derden», maar gelijktijdig samen met TomTom in overleg is voor de bouw van de kastjes in de auto’s? Deelt u de mening dat er op deze manier een private, derde, partij bij betrokken is? Hoe beschouwt u de plannen van Achmea tegen de achtergrond dat Google voorheen ook zei geen plannen te hebben om gegevens van klanten met derden te delen en dat nu inmiddels toch wil gaan doen en dus een risico bestaat dat gegevens op een later moment alsnog voor derden beschikbaar kunnen komen?
Het staat Achmea op grond van de Wbp niet vrij om persoonsgegevens op een later moment alsnog met derden te delen, indien zij daarvoor geen toestemming heeft van de verzekerden of een andere grondslag uit de Wbp daarin voorziet, zoals een overeenkomst die dit specifiek regelt. De Artikel 29 Werkgroep, waaronder alle nationale gegevensbeschermingsautoriteiten (zoals het Cbp) in de EU vallen, heeft in 2013 aangegeven dat een doel dat vaag of algemeen is omschreven – zoals het verbeteren van gebruikerservaring, of marketingdoelen – zonder verdere detaillering niet voldoet aan de eis van doelbinding. Dan zou niet zijn voldaan aan de eis van welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden voor gegevensverwerking.3 Die eis is opgenomen in artikel 6, eerste lid, onder b, van de privacyrichtlijn4 en artikel 7 Wbp.
Achmea heeft aangegeven dat het delen van privégegevens van verzekerden met derden niet het oogmerk is en stelt ernaar te streven dat de verzekerde het eigendom en beheer van de gegevens in eigen hand houdt.
Deelt u de mening dat door externe risico’s (die niet door het individu te voorkomen zijn) het meten van de snelheid in de auto niet de enige indicator is voor het rijgedrag? Zo ja, kunt u aangeven wat u in dat licht denkt van deze methode van Achmea? Zo nee, waarom niet?
Het is aan Achmea om te beoordelen op welke wijze zij de risico’s van rijgedrag inventariseert, en welke indicatoren zij daarbij betrekt. Vanzelfsprekend dient Achmea hierbij de wet te respecteren, waaronder de regels gesteld in de Wbp.
In hoeverre heeft u zicht op de stappen die (bijvoorbeeld) Achmea zet om dit soort data ook in te zetten voor zorgverzekeringen? Kunt u aangeven in hoeverre u het onwenselijk vindt dat het beeld wordt geschetst dat mensen zich door dergelijke kastjes, zeker in de zorg, veiliger wanen voor risico’s?
Bij navraag heeft Zilveren Kruis (zorgtak van Achmea) te kennen gegeven dat zij niet van plan is om een dergelijke korting te hanteren voor de basis- of aanvullende zorgverzekering. Bij de basisverzekering zou dit ook niet mogelijk zijn vanwege het verbod op premiedifferentiatie. Uitzonderingen op het verbod op premiedifferentiatie zijn de collectiviteitskorting van maximaal 10% van de premiegrondslag en de premiekorting bij vrijwillig eigen risico.
Gezondheidsgegevens mogen bovendien alleen worden verwerkt als hiervoor een grondslag bestaat in artikel 21 of 23 Wbp. Zo kan bijvoorbeeld de uitvoering van de overeenkomst met de zorgverzekeraar (artikel 21, eerste lid, onder b) of uitdrukkelijke toestemming van de verzekerde (artikel 23, eerste lid, onder a) een rechtvaardiging zijn voor de zorgverzekeraar om gezondheidsgegevens van zijn verzekerden te verwerken.
Ik kan niet beoordelen in hoeverre het onwenselijk is dat het beeld wordt geschetst dat mensen zich door dergelijke kastjes, zeker in de zorg, veiliger wanen voor risico’s.
Saoedi-Arabië in de VN-mensenrechtenraad |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat er aanwijzingen zijn dat het Verenigd Koninkrijk en Saoedi-Arabië in 2013 een deal hebben gemaakt zodat zij beiden een plek in de VN-mensenrechtenraad konden bemachtigen? Zo ja, kunt u dit bericht bevestigen en hoe oordeelt u over deze stemmenruil?1
Het kabinet kent dit bericht, maar is niet bekend met een deal tussen het Verenigd Koninkrijk en Saoedi-Arabië over het bemachtigen van een zetel in de Mensenrechtenraad.
Heeft Nederland gelijksoortige deals gesloten of trachten te sluiten met Saoedi-Arabië of andere landen met een vergelijkbaar slecht track record op het gebied van mensenrechten bij de campagne voor een zetel in de VN-mensenrechtenraad?
In resolutie 60/251 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de oprichting van de VN-Mensenrechtenraad is vastgelegd dat bij het kiezen van nieuwe leden de bijdrage van die landen aan de promotie en bescherming van de mensenrechten in overweging moet worden genomen. Daarnaast wordt van leden verwacht dat zij volledig meewerken met de Raad en zich onderwerpen aan de Universal Periodic Review. Het kabinet weegt de mensenrechtensituatie in de kandidaatlanden voor de Mensenrechtenraad, alsook de opstelling van die landen in de Mensenrechtenraad, dan ook zwaar mee in het oordeel over kandidaturen. Het kabinet doet echter publiekelijk geen uitspraken over welke landen het steunt.
Zijn er aanwijzingen dat ook bij het bemachtigen van het voorzitterschap van Saoedi-Arabië van de VN-mensenrechtenraad, eerder dit jaar, sprake is geweest van stemmenruil met andere landen?
Saoedi-Arabië is geen voorzitter van de VN-mensenrechtenraad. Voor verdere beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van uw vragen over dit onderwerp van 23 september jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 374)
Deelt u de mening dat het volstrekt ongepast is wanneer EU-lidstaten betrokken zijn bij dergelijke deals met notoire mensenrechtenschenders?
Het kabinet is niet bekend met deals van andere lidstaten over hun stemgedrag. Ook de stemming zelf is vertrouwelijk. Het is dan ook niet mogelijk een oordeel te geven over het stemgedrag van andere lidstaten. Wel is het kabinet van mening dat de in resolutie 60/251 opgenomen overwegingen, zoals beschreven in antwoord op vraag 2, een zwaarwegende rol dienen te spelen bij de afweging of een land al dan niet gesteund kan worden.
Deelt u de mening dat dergelijke deals de geloofwaardigheid van het nationale en Europese mensenrechtenbeleid schaden, alsook de geloofwaardigheid van de VN-mensenrechtenraad zelf?
Zie antwoord vraag 4.
Het verstrekken van persoonsgegevens van niet-kerkgangers aan SILA |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat de Stichting Interkerkelijke Ledenadministratie (SILA) persoonsgegevens opvraagt – en krijgt – van niet-kerkleden?
De SILA krijgt alleen persoonsgegevens verstrekt uit de Basisregistratie Personen (BRP) van ingezetenen die behoren tot één van de bij de SILA aangesloten kerkgenootschappen of andere genootschappen op geestelijke grondslag.
Welke voorwaarden worden gesteld aan het plaatsen van een «SILA-stip» in de Basisregistratie personen (BRP)? In welk percentage van de gevallen lukt dat niet, en wat zijn daarvan de redenen?
De «SILA-stip» (de technische term in de BRP is afnemersindicatie) wordt alleen geplaatst als de betreffende ingeschrevene behoort tot één van de bij de SILA aangesloten kerkgenootschappen of andere genootschappen op geestelijke grondslag, en de persoonsgegevens van die ingeschrevene voorkomen in de ledenadministratie van het betreffende genootschap, en de betrokkene geen bezwaar gemaakt heeft bij de SILA of het betreffende genootschap omtrent verstrekking van gegevens uit de BRP.
De afnemersindicatie wordt ook niet geplaatst als de ingeschrevene een verzoek heeft gedaan bij de verantwoordelijke voor de bijhouding van de BRP tot beperking van verstrekking van de betreffende gegevens aan de SILA. Op de persoonslijst is dan een aantekening geplaatst door het college van b&w of de Minister omtrent een verstrekkingsbeperking.
Ook wordt de afnemersindicatie niet bij de persoonslijst opgenomen als de persoon niet langer als ingezetene in de BRP is ingeschreven.
Hoe kan, sinds de afschaffing van de kerkelijke gezindte in de gemeentelijke basisadministratie, door de overheid gecontroleerd worden of een persoon kerklid is wanneer SILA persoonsgegevens wil verkrijgen?
Bij de totstandkoming van de Wet GBA is ervoor gekozen om de kerkelijke gezindte niet meer te registreren in de bevolkingsadministratie, en dus is geen vorm van controle door de overheid meer mogelijk. In de administratie van de SILA worden uitsluitend personen geregistreerd die door één van de aangesloten kerkgenootschappen of andere genootschappen op geestelijke grondslag zijn aangemeld en waarvan de persoonsgegevens voorkomen in ledenadministratie van het kerkgenootschap of ander genootschap op geestelijke grondslag en de betrokkene geen bezwaar gemaakt heeft bij de SILA of het betreffende genootschap omtrent verstrekking van gegevens uit de BRP.
Waarom worden in het kader van het bijhouden van de kerkelijke ledenadministratie behalve het adres ook het geslacht en de burgerlijke staat verstrekt aan SILA? Bestaat voor dergelijke gegevens niet nog minder noodzaak tot verstrekking daar zij niet nodig zijn voor het na een verhuizing contact te kunnen leggen met een (verondersteld) kerklid?
Verstrekking van gegevens over het geslacht is geen onderdeel van de autorisatie voor verstrekking vanuit de BRP en wordt derhalve niet verstrekt aan de SILA. De burgerlijke staat – in de zin van welke soort relatie iemand heeft – wordt ook niet verstrekt. Alleen de begin- of einddatum van de burgerlijke staat wordt verstrekt. De verstrekking van deze gegevens is nodig in het kader van een correct naamgebruik van de betreffende personen.
Is het een wettelijk vereiste dat personen bij SILA en kerkgemeenschappen die de verstrekte persoonsgegevens verwerken een geheimhoudingsverklaring ondertekenen? Zo ja, waar is dit geregeld en hoe wordt hierop gehandhaafd? Zo nee, welke toegevoegde waarde zou een dergelijke verklaring kunnen hebben?
Nee, en dat is niet nodig. Personen die de verstrekte persoonsgegevens verwerken zijn automatisch verplicht tot geheimhouding op grond van artikel 12, tweede lid, van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp).
Met de centrale bureaus van de aangesloten kerkgenootschappen en andere genootschappen op geestelijke grondslag zijn bindende afspraken gemaakt over het gebruik van de persoonsgegevens. De lokale kerkleden-administrateurs werken aan de hand van instructies die tot stand zijn gekomen op grond van een zeer strikte naleving van de privacywetgeving.
Bent u bereid te onderzoeken welk percentage van de registraties door het SILA onterecht is in de zin dat er verstrekkingen van persoonsgegevens vanuit de BRP via het SILA aan een kerkgenootschap plaatsvinden, zonder dat betreffend persoon op de hoogte is van het feit dat de kerk gegevens over hem of haar verzamelt? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daar geen aanleiding toe. Aanvullend op mijn antwoord bij vraag 2 zijn kerkgenootschappen en andere genootschappen op geestelijke grondslag verplicht om hun leden te informeren als ze hun ledenadministratie delen met de SILA.
Daarnaast is geregeld in bijlage 4 bij het Besluit BRP dat personen over wie gegevens door de SILA worden verwerkt, door de SILA worden geïnformeerd dat zij schriftelijk aan de SILA kunnen verzoeken de verwerking van hun gegevens te beëindigen.
In hoeverre wordt de plicht voor gemeenten om passende maatregelen te nemen om ten minste eens per jaar aan de ingezetenen het recht onder de aandacht te brengen om de verstrekking van persoonsgegevens te beperken? Wordt hiertoe vooral gebruik gemaakt van het minimum van één dag-, nieuws-, of huis-aan-huisblad of vinden dergelijke bekendmakingen bredere en actievere wijze plaats? Worden best-practices hieromtrent actief via uw ministerie of de VNG verspreid?
Colleges van b&w hebben op grond van artikel 3.21, vijfde lid, van de Wet BRP de verplichting om ten minste eens per jaar aan de ingezetenen bekend te maken dat zij het recht hebben om de verstrekking van gegevens aan derden, waaronder de SILA, te beperken. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om hieraan te voldoen. Daarnaast heeft de SILA een website over haar doelstelling, verwerking van de persoonsgegevens en tevens informatie over aan- en afmelden als geregistreerde.
Bent u inmiddels bereid SILA te schrappen als derde aan wie persoonsgegevens uit het GBA verstrekt kunnen worden? Zo nee, bent u bereid over te stappen van opt-out naar opt-in voor gegevensverstrekking aan SILA?
Nee, en ik zie geen aanleiding om de huidige mogelijkheden zoals geregeld voor de BRP aan te passen in een opt-in systeem, waarbij de automatische verstrekking wordt vervangen door een vorm van expliciete toestemming vooraf door de betrokken burgers. Het past niet bij de opzet en het doelmatig gebruik van de BRP. Dit heb ik toegelicht in de brief aan de Tweede Kamer van 3 juli 20131. Personen hebben de mogelijkheid om bepaalde verstrekkingen van persoonsgegevens tegen te houden door een verzoek hiertoe te doen bij het voor de bijhouding verantwoordelijke college van b&w of de Minister. Wat betreft de SILA kan de verstrekking ook worden tegengehouden door dat aan te geven bij de SILA of het eigen kerkgenootschap of genootschap op geestelijke grondslag.
De oplaaiende terreur in Nigeria |
|
Raymond Knops (CDA), Michiel Servaes (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Joram van Klaveren (GrBvK), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over vrijwel dagelijkse aanvallen op burgers – waaronder veel christenen – in Centraal-Nigeria? Hoe duidt u deze actuele situatie?1
Ik heb kennis genomen van het door u genoemde artikel.
Centraal Nigeria kampt sinds 1994 met geweldsuitbarstingen, voornamelijk tussen herders («settlers») en inheemse boeren. Sindsdien is geweld in de Middle Belt helaas een alledaags en regelmatig terugkerend verschijnsel. De recente incidenten vormen hierop geen uitzondering. Etnische en religieuze factoren spelen hierbij zeker een rol, maar de grondoorzaken van het geweld in de regio zijn grotendeels economisch. Veelal gaat het, naast veeroof, om conflicten over verleende privileges aan de inheemse bevolking, grondgebruik en toegang tot water. De strijd gaat veelal tussen enerzijds de islamitische Fulani en Hausa, herders die zich door verwoestijning genoodzaakt zien steeds verder Centraal Nigeria binnen te trekken en anderzijds de inheemse boeren wiens voorouders uit het gebied komen, waaronder de christelijke Berom. Het ontoereikende nationale en lokale beleid ten aanzien van de herders die minder rechten en privileges krijgen, heeft de spanningen verergerd en de etnische en religieuze sentimenten aangewakkerd. Ook zijn in de regio bendes actief die van de ontstane instabiliteit gebruik maken, vee roven en verhandelen, en andere misdrijven plegen.
Boko Haram heeft kans gezien zich in de grote steden van de Middle Belt te vestigen met een aantal semi-autonome cellen. Zij hebben daarbij kunnen profiteren van het feit dat de Nigeriaanse veiligheidstroepen hun inspanningen concentreren op het Noordoosten. De cellen hebben de afgelopen vijf maanden een aantal aanslagen gepleegd, onder andere in de steden Kaduna, Jos en Zaria. Met de aanslagen lijken ze de al bestaande tegenstellingen te willen verscherpen en gebruik te maken van de wrok onder de islamitische bevolking, die heeft geleden onder de (tegen)aanvallen van christelijke groeperingen.
Er zijn geen aanwijzingen dat Boko Haram achter de recente aanvallen op christenen zit. Zowel onder de inheemse boeren, zoals de Berom, als onder de Fulani en Hausa herders, bestaan gewelddadige groepen die aanvallen uitvoeren op burgers. Beide gemeenschappen worden zwaar getroffen door de terreur in de regio. De roep om wraak die daarop volgt wakkert weer nieuwe gewelddadige acties aan. Ik zou dan ook niet willen spreken van «een patroon van systematische aanvallen op kerken en christenen», maar eerder van een moeilijk doorbreekbare vicieuze cirkel van vergeldingsacties tussen verschillende groepen. In het licht van bovenstaande kan ik ook niet stellen dat Boko Haram in de Middle Beltprimair verantwoordelijk is voor het aanhoudende geweld.
Welke gemeenschappen worden momenteel in het bijzonder getroffen door deze terreur? Is er inderdaad sprake van «een patroon van systematische aanvallen op kerken en christenen», zoals diverse kerkelijke leiders aangeven? Welke trends ziet u?
Zie antwoord vraag 1.
Welke groepen zijn primair verantwoordelijk voor deze aanslagen? Is dit Boko Haram of zijn er momenteel ook andere terreurgroepen actief?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is het nieuw dat ook Centraal-Nigeria nu voortdurend wordt getroffen door aanslagen en niet alleen het Noorden?
Zie antwoord vraag 1.
Doet de Nigeriaanse regering er in uw ogen alles aan om haar burgers hiertegen te beschermen? Waarin uit zich dit? Wat is op dit onderdeel uw mening over president Muhammadu Buhari?
De gewelddadigheden tegen de bevolking maken duidelijk dat de Nigeriaanse autoriteiten niet effectief zijn geweest in de bescherming van burgers. Het ontbreken van effectief overheidsoptreden heeft ook geleid tot een wildgroei van gewelddadige groeperingen, die zich verder hebben kunnen ontwikkelen en professionaliseren. Verder is het feit dat er in Centraal en Noordoost Nigeria grote hoeveelheden kleine wapens voor handen zijn een complicerende factor bij het streven van de Nigeriaanse regering om het geweld onder controle te krijgen.
De aanpak van de regering ten aanzien van het beschermen van burgers verschilt van staat tot staat. In het Noordoosten wordt, onder leiding van gouverneurs, gecoördineerd actie ondernomen door het leger, de politie en lokale burgerwachten («Joint Task Force»). In de Middle Belt is minder van dit soort gecoördineerde activiteit te zien.
In de grotere steden van de Middle Belt zijn het leger en de politie sterk aanwezig. De politie heeft een anti-veeroof eenheid, maar deze is onvoldoende getraind en uitgerust. Een Special Task Force van het Nigeriaanse leger, bedoeld om de rust in Plateau te bewaren, heeft onlangs voor het eerst hard opgetreden tegen militanten. De gouverneur van Plateau heeft recentelijk een uit veertien leden bestaande commissie (zeven Berom en zeven Fulani) opgedragen te zoeken naar oplossingen om te komen tot duurzame vrede en verzoening. Deze «peace committee» is inmiddels bijeengekomen, onder voorzitterschap van een overheidsfunctionaris. Nigeriaanse autoriteiten steunen daarnaast pogingen van NGO’s om een dialoog tot stand te brengen tussen de diverse bevolkingsgroepen. Hoewel met de dialogen veel wordt bereikt, is er ook behoefte aan een duurzaam proces van vredesopbouw voor de lange termijn.
Het doel van de nieuwe regering om het aantal kleine wapens terug te dringen,
de sterke aanwezigheid van politie en leger in Noordoost Nigeria, het uitwerken van een soft approach (zie ook beantwoording vraag 6 hieronder) en de toezegging van Buhari om actie te ondernemen tegen schendingen van mensenrechten door het Nigeriaanse leger zijn voorbeelden van recente stappen die de Nigeriaanse regering onderneemt om haar burgers te beschermen. Buhari lijkt de bescherming van burgers serieus te nemen. Tegelijk is duidelijk dat hij daarbij afhankelijk is van de bereidheid en het vermogen van Nigeriaanse overheidsinstellingen en -instrumenten.
Hoe ontwikkelt zich de strijd tegen Boko Haram? Is de machtspositie van deze terreurbeweging in de afgelopen periode kleiner geworden, en zo ja, waaruit blijkt dit vooral? Kunt u hierbij tevens ingaan op de trends ten aanzien van gepleegde aanslagen, doelwitten, ontvoeringen, aantallen en categorieën van slachtoffers, etc.?
Boko Haram heeft in de periode februari tot mei een aantal gevoelige klappen gekregen maar is zeker nog niet verslagen. Het uitroepen van het kalifaat door Boko Haram in de zomer van 2014, en het daarbij bezetten van een vast territorium maakte het makkelijker voor het Nigeriaanse leger om met reguliere operaties binnen korte tijd successen te boeken in de strijd tegen Boko Haram. Dat is gebeurd, en het grootste deel van de eerder bezette gebieden en steden is heroverd door de inzet van de MNJTF, de regionale coalitie. Boko Haram heeft zich terug getrokken in het Sambisa Forest en de Mandarabergen op de grens met Kameroen. Het verlies van territorium heeft Boko Haram gedwongen om terug te vallen op haar «oude» tactiek van vóór het uitroepen van het kalifaat: terroristische aanslagen op soft targets en hit and run operaties. Deze werkwijze is veel lastiger te bestrijden door het leger en om Boko Haram te verslaan zal dan ook meer nodig zijn dan strikt militair optreden. Boko Haram is in het defensief, maar dat betekent niet dat de beweging verslagen is. De capaciteit voor het bezetten van territorium is geslonken, maar de capaciteit voor terroristische aanslagen is nog erg groot.
Het leger, gesteund door de luchtmacht, zegt succes te boeken in het Noordoosten tegen Boko Haram. Het nieuwe leiderschap van de strijdkrachten lijkt krachtdadiger en effectiever op te treden dan de voorgangers. Concrete resultaten zijn moeilijk meetbaar omdat het conflictgebied nog steeds moeilijk toegankelijk is. Er komen met regelmaat berichten binnen dat mensen zijn bevrijd uit Boko Haram kampen. Uit NGO-bronnen komt het beeld naar voren dat Boko Haram in delen van Borno nog steeds relatief vrij kan opereren. Het leger en de politie lijken nog niet in staat om een continue afschrikwekkende en daadkrachtige presentie te realiseren in het conflictgebied.
Het aantal terreuraanslagen in Nigeria is sinds de verkiezingen toegenomen. De aanslagen zijn voornamelijk gericht tegen «soft targets» als markten, verkeersknooppunten, moskeeën en restaurants, en lijken er vooral op gericht te zijn om grote aantallen burgerslachtoffers te maken. Waar de organisatie zich in eerste instantie beperkte tot steden en dorpen in Borno, vonden gaandeweg ook aanslagen daarbuiten plaats, evenals in buurlanden Niger, Kameroen en Tsjaad. Zo kwamen er vrijdag 2 oktober 15 mensen om het leven bij bomaanslagen in Abuja. Dit was de eerste aanslag in 15 maanden voor de hoofdstad. Daarnaast pleegde Boko Haram in het weekend van 10 oktober aanslagen in Kameroen en Tsjaad, waarbij in totaal meer dan 45 slachtoffers vielen. De zelfmoordaanslagen worden in toenemende mate uitgevoerd door vrouwen en kinderen, zo ook de recente aanslagen in Kameroen en Tsjaad.
De eerste stappen die Buhari zet in de strijd tegen Boko Haram, naar eigen zeggen zijn hoogste prioriteit, zijn hoopgevend. De president heeft in juli een geheel nieuwe legertop benoemd. Deze benoemingen zijn een belangrijk signaal dat de president nieuw leiderschap zoekt dat een impuls kan geven aan de strijd tegen Boko Haram. Het lijkt erop dat president Buhari kiest voor enerzijds vers bloed en anderzijds voor mensen met een bewezen staat van dienst die niet of nauwelijks besmet zijn door corruptie. Daarnaast heeft Buhari een aantal strategische militaire besluiten genomen, waaronder het verplaatsen van de operationele aansturing van de militaire operatie van Abuja naar Maiduguri en het verwijderen van militaire controleposten in het hele land. Voor de operationalisering van de MNJTF, een regionale troepenmacht, heeft Buhari USD 21 miljoen vrij gemaakt.
Naast militaire acties en plannen lijkt bij Buhari en zijn adviseurs het besef aanwezig te zijn dat ook de onderliggende sociaaleconomische problemen moeten worden geadresseerd om Boko Haram te verdrijven. Binnen het Office of the National Security Adviser (ONSA) is er een afdeling opgericht die deze soft approach momenteel uitwerkt.
Niettemin is daadwerkelijke vooruitgang traag en wordt uit alles duidelijk dat president Buhari niet over een nacht ijs gaat, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat hij veel tijd neemt voor het aanstellen van zijn ministersploeg.
Verloopt de afstemming tussen Nigeria en haar buurlanden in de strijd tegen Boko Haram nog op vruchtbare wijze? Welke betrokkenheid toont de internationale gemeenschap hierbij?
De aanpak van Boko Haram is primair een Nigeriaanse verantwoordelijkheid. De regionale dimensie van Boko Haram vereist echter ook een regionale benadering. Het is daarom aan de buurlanden Tsjaad, Niger, Kameroen en Benin om een effectieve samenwerking op te zetten. President Buhari heeft – als een van zijn eerste daden als president – een belangrijke impuls gegeven aan regionale samenwerking door in de eerste maanden meteen naar Niger, Tsjaad, Kameroen én Benin te reizen voor overleg over een gezamenlijke aanpak van Boko Haram.
Tijdens deze bezoeken zijn afspraken gemaakt over de regionale troepenmacht, de Multi National Joint Taskforce (MNJTF). Belangrijk is vooral de afspraak dat de MNJTF «de grens over mag», waardoor troepen uit buurlanden tot in Nigeria Boko Haram-strijders militair mogen aangrijpen. Omdat Boko Haram activiteiten ontplooit die de formele landsgrenzen overschrijden is dit een belangrijk onderdeel van de samenwerking.
De gedetailleerde, operationele uitwerking van de MNJTF heeft echter vertraging opgelopen, onder andere vanwege grote onderlinge verschillen in cultuur, taal en organisatie tussen Nigeria, Niger, Tsjaad, Kameroen en Benin. De EU heeft aangeboden om financieel bij te dragen, maar heeft nog geen officieel steunverzoek ontvangen. Ook de besprekingen tussen het Lake Chad Bassin Commission (de regionale organisatie van landen grenzend aan het Tsjaadmeer) en de Afrikaanse Unie, die beide een rol hebben bij de operationalisering van de MNJTF, verlopen moeizaam.
Zoals eerder toegelicht in de Kamerbrief van april, is de Nederlandse inzet er voornamelijk op gericht om de Nigeriaanse autoriteiten hun verantwoordelijkheid voor bescherming van de eigen burgerbevolking te laten nemen en een effectieve regionale aanpak te bevorderen. Om zoveel mogelijk effect te sorteren zoekt Nederland aansluiting bij internationale initiatieven, vooral binnen en via de EU.
De betrokkenheid van de EU bij de strijd tegen Boko Haram blijkt onder meer uit het aannemen van een geïntegreerde Political Framework for Crisis Approach Boko Haram(PFCA). Hierin wordt regionale en nationale assistentie geboden aan Nigeria om de vicieuze cirkel van geweld te helpen doorbreken en om bij te dragen aan hervormingen op het gebied van goed bestuur en sociaaleconomische ontwikkeling in Noordoost Nigeria. De EU doet dit door middel van politieke dialoog, als ook met ontwikkelingsactiviteiten gericht op de aanpak van grondoorzaken van radicalisering en geweld. Zo financiert de EU onder het PFCA een programma om de participatie van vrouwen in vredesopbouw te versterken en heeft de EU een counter-terrorism package (EUR 9,9 mln) aangenomen dat zich richt op het verbeteren van het Nigeriaanse veiligheidsbeleid. Daarnaast omvat het PFCA activiteiten gericht op de bescherming van de jeugd en de preventie van radicalisering door middel van psychosociale hulp voor kinderen en jongeren in Noordoost Nigeria.
De dialoog met Nigeria over de aanpak van Boko Haram voert de EU vooralsnog voornamelijk op hoogambtelijk niveau. De politieke ingangen voor dialoog zijn beperkt, gegeven het feit dat Buhari nog geen ministersploeg heeft aangesteld.
Op welke wijze bent u in staat, waar mogelijk in internationaal verband, om de druk op de Nigeriaanse regering te handhaven om werk te blijven maken van de strijd tegen Boko Haram en om een structurele aanpak te realiseren van de onderliggende oorzaken van het geweld in Nigeria? Welke resultaten worden hier geboekt?
Zie antwoord vraag 7.
Welke ontwikkelingen zijn momenteel zichtbaar op het terrein van de humanitaire hulpverlening aan de bijna 2 miljoen ontheemden?
Het aanhoudende geweld door Boko Haram in de Noordoostelijke provincies van Nigeria heeft eind september 2015 geleid tot 2,2 miljoen ontheemden in Nigeria. 58% van de ontheemden in Nigeria zijn kinderen, waarvan de helft zelfs onder de vijf jaar oud is. In totaal zijn er rondom Lake Chad 2,5 miljoen mensen ontheemd, die momenteel in Nigeria, Tsjaad, Kameroen en Niger verblijven.
Per 10 september zijn er 10.943 Nigerianen teruggekeerd vanuit Kameroen. Hervestiging wordt nu georganiseerd en noodvoedsel, woonvoorzieningen en zorg zijn geleverd door de National Emergency Management Agency (NEMA), Adamawa and Borno State Emergency Management Agencies en humanitaire partners. Vanwege het aanhoudende geweld en de slechte toegang tot de getroffen gebieden in het noordoosten heeft het VN Wereldvoedselprogramma (WFP) sinds 17 augustus de United Nations Humanitarian Air Service (UNHAS) ingezet voor het faciliteren van toegang van humanitaire hulp tot het Noordoosten.
Nederland is de vijfde donor van humanitaire hulp aan de crisis in Nigeria. Nederland draagt EUR 5,3 miljoen bij aan de crisis in Nigeria door het werk van Nederlandse NGO’s (Save the Children, Oxfam Novib, Stichting Vluchteling en Tear) in het kader van de Dutch Relief Alliance, genoemd in de Kamerbrief van 4 juni jongstleden. Het programma draagt bij aan het lenigen van de noden op het gebied van Food Security & Livelihoods, WASH, Protection & Health in de noordoostelijke staten Borno, Adamawa en Gombe. Daarnaast is humanitaire capaciteitsopbouw van de lokale overheden en organisaties een belangrijk deel van het programma.
Naast bilaterale steun verstrekt Nederland ook ongeoormerkte bijdragen aan internationale noodhulporganisaties -en fondsen. In 2015 gaat het om 55 miljoen euro aan het Central Emergency Response Fund (CERF), 50 miljoen euro aan het International Committee of the Red Cross (ICRC), 36 miljoen euro aan het WFP, 33 miljoen euro aan de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR), 15 miljoen euro aan het United Nations Children Fund (UNICEF) en 5 miljoen euro aan de Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA). Door ongeoormerkte bijdragen te verstrekken, kunnen organisaties het geld inzetten daar waar de humanitaire noden het hoogst zijn.
Klopt het bericht dat de fondsen voor humanitaire hulp snel slinken en dat van de toegezegde humanitaire hulp nog geen 30% is binnengekomen? Hoe kunnen deze falende donoren hierop worden aangesproken?
Volgens OCHA komt de behoefte aan financiering voor humanitaire hulp voor Nigeria op basis van het Nigeria Humanitarian Response Plan uit op USD 100,3 mln. Hiervan is op 30 september 2015 47% toegezegd en grotendeels uitbetaald.
Nederland staat in de top 10 van humanitaire donoren wereldwijd en onderschrijft het belang van humanitaire hulp en de noodzaak voor snel uitbetalen van toegezegde financiering. Daar waar mogelijk zal Nederland in bilaterale gesprekken en in internationale fora opbrengen dat het van groot belang is dat humanitaire toezeggingen snel uitbetaald worden.
Ziet u nog nieuwe of aanvullende mogelijkheden binnen het Nederlandse genderbeleid om specifiek aandacht te schenken aan het lijden van meisjes en vrouwen als gevolg van het handelen van Boko Haram?
De bescherming van meisjes en vrouwen tegen (seksueel) geweld is een prioriteit voor het Nederlands en buitenlands beleid. 28 april jongstleden, informeerde ik u over de Nederlandse inzet voor meisjes en vrouwen die slachtoffer zijn geworden van Boko Haram. Verschillende projecten van vrouwenrechtenorganisaties in Nigeria worden op dit moment gesteund door Nederland, onder andere door middel van het Funding Leadership Opportunities for Women (FLOW) fonds. Deze projecten richten zich onder meer op bestrijding van geweld tegen vrouwen en gender-based violence in Nigeria en bevorderen de deelname van vrouwen in vredesprocessen en in de politiek. Het FLOW-fonds is inmiddels in zijn tweede fase beland. Nieuwe projectvoorstellen kunnen in deze fase worden ingediend, ook voor Nigeria.
Het bericht dat Saudi-Arabië een 21-jarige activist gaat onthoofden en kruisigen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Saudi Arabia preparing to behead and crucify 21-year-old Shia activist»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja.
Het kabinet zet zich al jarenlang in voor wereldwijde afschaffing van de doodstraf, en is zeer geschokt over de berichtgeving over een dergelijk vonnis. Bovendien is het opleggen van de doodstraf aan iemand die ten tijde van het vermeende misdrijf minderjarig was een schending van het VN-Kinderrechtenverdrag waar ook Saudi-Arabië partij bij is.
Heeft de Nederlandse ambassade of de EU-delegatie het proces tegen Ali Mohammed al Nimr gemonitord en rechtszaken bijgewoond? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade heeft de ontwikkelingen in de zaak gevolgd maar de rechtszaak niet bijgewoond. De internationale gemeenschap was niet tijdig op de hoogte was van de rechtszaak.
Bent u bereid om een demarche uit te voeren om uw bezwaren over dit vonnis aan de Saudische ambassadeur over te brengen?
Nederland heeft zich met andere (EU-)partners beraad over deze straf en over de meest effectieve inzet door de internationale gemeenschap. Vanuit die zienswijze zullen de EU en lidstaten in hun contacten met de Saoedische autoriteiten hun zorgen omtrent deze zaak opbrengen.
Bent u bereid in EU-verband erop aan te dringen bij de Saudische autoriteiten om Ali Mohammed al Nimr vrij te laten? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is u bekend over de redenen voor de veroordeling van Ali Mohammed al Nimr? Is het waar dat hij is veroordeeld voor daden die hij heeft gepleegd toen hij minderjarig was?
Ali Mohammed al-Nimr werd ter dood veroordeeld voor 14 aanklachten die hij gepleegd zou hebben toen hij 17 jaar was. Sommige aanklachten kunnen resulteren in de toepassing van de bestraffing voor het oorlog voeren tegen God en/of het verspreiden van corruptie op aarde. Dit soort misdrijven worden binnen de wetgeving van Saoedi-Arabië gekwalificeerd als het zwaarste soort. De rechter heeft nog niet besloten hoe de straf ten uitvoer wordt gebracht.
Bent u op de hoogte van de benoeming van een Saudische diplomaat tot voorzitter van een belangrijk forum in de VN Mensenrechtenraad? Zo ja, op welke manier heeft Nederland tijdens de VN Mensenrechtenraad zich uitgesproken voor of tegen de benoeming van de Saoedische diplomaat?
Ja.
De Permanent Vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties in Genève van Saoedi-Arabië, Faisal Trad, is door zijn regionale groep, de Aziatische groep, aangewezen als lid van de zogeheten Consultative Group. De regionale groepen stellen zelf iemand uit hun midden aan in deze commissie. Deze persoon functioneert vervolgens op persoonlijke titel. De adviezen van de Consultative Group komen tot stand op basis van strikte voorschriften en zijn openbaar. Nederland heeft geen betrokkenheid gehad bij de benoeming van de Saoedische ambassadeur tot voorzitter van de zogeheten Consultative Group.
Het bericht dat ‘NWO vrouwelijke wetenschappers discrimineert’ |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «NWO discrimineert vrouwelijke wetenschappers»?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u zelf de resultaten van het beschreven onderzoek, waaruit naar voren kwam dat in de periode 2010–2012 vrouwelijke wetenschappers een aanzienlijk lagere kans op toekenning van een onderzoeksbeurs hadden?
Wetenschappers discussiëren in de media met elkaar over het gewicht dat aan de onderzoeksresultaten wordt toegekend. In dat onderzoek gaat het om het relatieve aandeel van vrouwen bij het toekennen van subsidies door NWO. Wij mengen ons niet in de wetenschappelijke discussie maar wel in de discussie over maatschappelijke aspecten. Er valt namelijk te constateren dat er ongelijkheid is tussen mannen en vrouwen in carrièreperspectieven. Ongelijkheid in carrièreperspectieven tussen mannen en vrouwen is een breed maatschappelijk vraagstuk, dat op alle niveaus aandacht verdient. Dit geldt zeker ook voor de wetenschap. Zo is op dit moment 17 procent van de hoogleraren vrouw. Om deze reden hebben wij hiervoor ook extra aandacht gevraagd in de Wetenschapsvisie 2025.
In welke mate zijn hier vrouwelijke wetenschappers langdurig en wellicht permanent benadeeld in het bereiken van de positie van hoogleraar, doordat zij veel minder vaak in aanmerking kwamen voor de belangrijke Veni-beurs waar het bij dit onderzoek om ging? Kunt u aangeven of en in welke mate dit gevolgen heeft gehad voor de ambitie om ook meer vrouwelijke hoogleraren aan te kunnen stellen?
Het onderzoek richtte zich op de Veni-beurzen. Uit het onderzoek blijkt dat het honoreringspercentage van vrouwen lager is dan van mannen (voor vrouwen is het 13 procent, voor mannen 17 procent). De discussie onder wetenschappers gaat over de vraag in hoeverre dit compelling evidence of gender bias is. Het in competitie verkrijgen van subsidies is in het algemeen een belangrijke factor voor de carrière van onderzoekers. De loopbaanontwikkeling van onderzoekers – van promotie tot hoogleraar – is echter afhankelijk van een bredere set factoren.
De ambitie om ook meer vrouwelijke hoogleraren aan te stellen heeft in feite met het onderzoek geen raakvlakken. Dit betreft universitair beleid. Wat NWO betreft kan worden gezegd dat in de strategienota 2015–2018 het diversiteitsbeleid inzet op gelijke kansen voor mannen en vrouwen.
In hoeverre denkt u dat de door de NWO voorgestelde verbetermaatregelen (cursussen en aangescherpte procedures) in voldoende mate helpen bij het tegengaan van onredelijke en onwenselijke verschillen in de beoordeling van de aanvraag voor onderzoeksbeurzen door vrouwelijke onderzoekers?
NWO is al jaren actief om het aandeel vrouwen in de wetenschap te stimuleren. In de nieuwe strategie van NWO 2015–2018 die in april is gelanceerd wordt extra aandacht hieraan besteed. Deze studie die in opdracht van NWO is uitgevoerd past in dit beleid.
In het onderzoek wordt aangegeven, dat de oorzaak van de verschillen in beoordeling van mannen en vrouwen vermoedelijk ligt in onbewuste vooroordelen bij de beoordelaars. NWO wil nu op basis van de aanbevelingen een evidence-based aanpak ontwikkelen voor dit complexe vraagstuk. Internationaal is gebleken dat een bias training helpt in het mensen bewust maken van onbewuste denkprocessen. Ook alle aandacht die naar aanleiding van de publicatie van dit onderzoek is ontstaan, draagt bij aan een groter bewustzijn voor het probleem.
Omdat ook de onderzoekers betrokken zijn bij het invoeren en monitoren van de nieuwe maatregelen, ga ik ervan uit dat deze maatregelen effectief zijn en bijdragen aan een selectieprocedure die aan mannen en vrouwen gelijke kansen biedt.
Denkt u dat de maatregelen die de NWO heeft genomen afdoende zijn om discriminatie op basis van geslacht in het vervolg te voorkomen? Is er daarbij ook zicht op de wijze waarop na 2012 omgesprongen is met aanvragen voor onderzoeksbeurzen door vrouwelijke wetenschappers?
In het onderzoek komt het woord discriminatie niet voor. Het onderzoek geeft aan dat de verschillen in beoordeling van mannen en vrouwen vooral liggen in onbewuste vooroordelen bij de beoordelaars en discriminatie suggereert dat het bewust gebeurt.
Op basis van de adviezen van de onderzoekers, komt er een vervolgstudie naar genderneutrale kwaliteitslabels. Daarnaast start NWO begin volgend jaar bij de eerstvolgende Veni-call een pilot met trainingen voor de beoordelaars om hen bewust te maken van gender bias met het oogmerk gender bias te voorkómen. NWO gaat de effecten goed monitoren.
Het onderzoek is halverwege 2013 gestart. Op dat moment waren de gegevens tot en met 2012 beschikbaar. Na 2012 vestigde NWO bij de beoordelingen de aandacht op het belang van genderbalans, maar de gegevens van de beoordelingen zijn buiten de scope van dit onderzoek geen onderwerp van studie geweest.
Hoe beziet u uw eigen rol en mogelijkheden om een dergelijke ontwikkeling bij de toekenning van onderzoeksmiddelen tegen te gaan? Welke mogelijkheden ziet u om de NWO te ondersteunen in haar wens om deze geconstateerde cultuur te wijzigen?
Wij hebben geen rol in de toekenning van onderzoeksmiddelen.
Wel wil de Minister het vraagstuk breder bekijken dan alleen NWO of de tweede geldstroom. In haar contact met bestuurders van universiteiten zal zij gender bias ook op de agenda zetten, dit is immers een gedeelde verantwoordelijkheid in de gehele wetenschappelijke wereld.
Bent u voornemens om resultaten van aangekondigde maatregelen door de NWO te monitoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om deze informatie met de Kamer te delen?
Aparte monitoring op dit onderwerp is niet aan de orde. NWO legt binnen de bestuurlijke relatie van OCW met NWO reeds op gestructureerde wijze verantwoording af. Ook wordt in het bestuurlijk overleg tussen OCW en NWO regulier aandacht besteed aan de manier waarop NWO het gender-beleid oppakt en uitvoert. Verder hangt het succes van de maatregelen af van de inzet van de universiteiten op dit gebied.
De uitkomst van het Europese fraudeonderzoek naar een moskeeverzamelgebouw |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de recente brief waarin het Europese bureau voor fraudebestrijding (OLAF) aangeeft dat er geen sprake is van onregelmatigheden bij de subsidie voor een «moskeeverzamelgebouw»?1
Ja, ik heb kennis genomen van de brief
Kunt u bevestigen dat de EU geen subsidie verstrekt voor de bouw van moskeeën of kerken, vanwege een strikte scheiding tussen kerk en staat?
Er is geen Europese subsidie verstrekt voor de bouw van een moskee of kerk.
Hoe verhoudt de uitkomst van het onderzoek, dat stelt dat er geen sprake is van onregelmatigheden met betrekking tot de subsidie, zich tot het gegeven dat het gesubsidieerde gebouw echter tevens dienst doet als islamitische gebedsruimte, nota bene een Turkse en Marokkaanse moskee huisvest?
De uitkomst van het onderzoek bevestigt eerder beantwoorde vragen van uw Kamer. Er is geen relatie tussen het met Europese fondsen gesubsidieerde gebouw en de gebedsruimte. Zie tevens de eerdere antwoorden op Kamervragen 2014Z4154 van 6 maart 2014.
Hoe duidt u het gegeven dat de gemeente Amsterdam expliciet stelde dat er niet gecommuniceerd mocht worden over het feit dat het «Multifunctionele Centrum» zowel een Turkse als Marokkaanse gebedsruimte kent?2
Mij is niet bekend of de gemeente Amsterdam heeft gesteld dat er niet gecommuniceerd mocht worden over het gebedshuis. In verslagen zijn de twee onderdelen van het gebouw genoemd, met de daarbij behorende verdeelsleutel ten aanzien van het gesubsidieerde deel en het niet gesubsidieerde deel van het gebouw.
In het verslag van Hecon uit 2008 stond de zin:
«Alleen de functie MFC, geen Turks of Marokkaans gebedshuis noemen.»
Amsterdam Groot-Oost heeft de aanvraag voor EU-subsidie voor het project ingediend. Hierin is in de project aanvraag een duidelijk onderscheid gemaakt in het deel van het gebouw met bestemming Multicultureel centrum en het deel dat niet subsidiabel was met bestemming gebedsruimte. Beiden worden genoemd.
Hoe ziet u, in het licht van de voorgaande vraag, het feit dat de architect de gebedsruimtes expliciet noemt als een van de hoofdfuncties van het gebouw en het betreffende gebouw ook aanduidt als een «moskeeverzamelgebouw»?3
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre deelt u de mening dat de gemeente Amsterdam een Europese subsidie van € 1,4 mln. heeft aangevraagd – en gekregen – voor een gebouw met een religieuze functie, door enkel te stellen dat het ging om een multicultureel en multifunctioneel centrum?
De Europese subsidie was niet bestemd voor het deel van het gebouw met religieuze functie. De subsidie is verstrekt voor een multifunctioneel centrum. Zie tevens de eerdere antwoorden op Kamervragen 2014Z4154 van 6 maart 2014.
Welke maatregelen heeft Nederland, in de hoedanigheid van de primair verantwoordelijke lidstaat, genomen om onregelmatigheden of fraude in deze zaak te voorkomen?
Er is in dit geval geen sprake van fraude of onregelmatigheid. Alle geldende Europese regels zijn opgevolgd. De administratieve organisatie belast met de afwikkeling van het programma is zo opgezet dat adequate controles zijn ingebouwd. Dit ter voorkoming van het ontstaan van eventuele onregelmatigheden.
Het onderzoek van OLAF richt zich op de juiste besteding van de subsidie (conform de regels van de Structuurfondsen). De uitkomst van dit onderzoek is nu duidelijk en geeft aan dat er geen fraude geconstateerd is.
Is het waar dat de gemeente Amsterdam, via het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, heeft gevraagd aan OLAF om deze zaak te laten rusten?4 Indien dit het geval is, kunt u dit dan toelichten?
De gemeente Amsterdam heeft nooit aan OLAF (zelf of via het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) gevraagd om deze zaak te laten rusten. Zo is mij vanuit de bestuursdienst van de gemeente Amsterdam kenbaar gemaakt. OLAF is een onafhankelijke organisatie.
Betekent de uitkomst van het onderzoek dat gebouwen met een religieuze functie, (in Europese termen: doelstelling5, zolang zij echter in de subsidieaanvraag maar worden omschreven als multifunctioneel dan wel multiculturele centrum, en in ieder geval het woord «moskee» weglaten, in aanmerking komen voor Europese subsidie? Zo neen, hoe dienen we de uitkomst dan te duiden?
Gebouwen met een religieuze functie komen niet in aanmerking voor Europese subsidie. In het multiculturele centrum aan de Joubestraat in Amsterdam is er geen subsidie verleend voor een religieuze ruimte.
Wat betekent de uitkomst van het onderzoek voor de scheiding tussen kerk (in dit geval moskee) en staat op Europees niveau?
Gebouwen met een religieuze functie komen niet in aanmerking voor Europese subsidie. In dit fraudeonderzoek is geen verband gelegd met de scheiding tussen kerk en staat.
Het Saoedische voornemen een tiener te kruisigen en te onthoofden |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Saoedi-Arabië gaat tiener kruisigen en onthoofden»?1
Ja.
Deelt u de walging dat Saoedi-Arabië voornemens is een tiener te kruisigen en te onthoofden?
Het kabinet zet zich al jarenlang in voor wereldwijde afschaffing van de doodstraf, en is zeer geschokt over het nieuws van deze vermeende opgelegde straf. Bovendien is het opleggen van de doodstraf aan iemand die ten tijde van het begane misdrijf minderjarig was een schending van het VN-Kinderrechtenverdrag waar ook Saudi-Arabië partij bij is.
Bent u bereid maximale druk uit te oefenen op dit land, mede in internationaal verband, om te voorkomen dat dit barbaarse voornemen wordt omgezet in daden?
Nederland heeft zich met andere (EU-)partners beraad over deze straf en over de meest effectieve inzet door de internationale gemeenschap. Vanuit die zienswijze zullen de EU en lidstaten in hun contacten met de Saoedische autoriteiten hun grote zorgen omtrent deze zaak opbrengen.
Ziet u in dat de VN Mensenrechtenraad totaal ongeloofwaardig is geworden nu deze zich laat adviseren door een panel dat uitgerekend een Saoedische diplomaat als voorzitter heeft gekregen? Bent u bereid dit in VN-verband uit te spreken?
Voor de Nederlandse regering is de Mensenrechtenraad één van de belangrijkste fora waar landen, lid of geen lid, aangesproken kunnen worden op mensenrechtenschendingen. De Permanent Vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties in Genève van Saoedi-Arabië, Faisal Trad, is door zijn regionale groep, de Aziatische groep, aangewezen als lid van de zogeheten Consultative Group. De adviezen van de Consultative Group komen tot stand op basis van strikte voorschriften en zijn openbaar.
Deelt u de mening dat de Saoedische ambassadeur ons land dient te verlaten als men vasthoudt aan het voornemen de jongen te doden vanwege een demonstratie voor meer democratie? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het kabinet is van mening dat het openhouden van diplomatieke kanalen Nederland voorziet van de mogelijkheid om verscheidene zaken, waaronder mensenrechtenkwesties, te bespreken.
Een in Saudi-Arabië opgelegde doodstraf |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat de jonge Saudische activist Ali Mohammed Baqir al-Nimr onlangs ter dood is veroordeeld voor feiten die hij gepleegd zou hebben toen hij 17 was en dat zijn executie op korte termijn kan worden uitgevoerd?1
Ja.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat de veroordeling van de Saudiër vernietigd dient te worden omdat er sprake was van een oneerlijk proces en het internationaalrechtelijk verboden is de doodstraf op te leggen aan een minderjarige? Indien neen, waarom niet? Indien ja, bent u bereid direct bij de Saudische autoriteiten te pleiten voor het niet uitvoeren van de straf?
Nederland is principieel tegen de doodstraf en draagt dit ondubbelzinnig uit. Het nieuws over het vonnis, en de manier waarop dat zou kunnen worden uitgevoerd, heeft het kabinet zeer geschokt. Bovendien is het opleggen van de doodstraf aan iemand die ten tijde van het begane misdrijf minderjarig was een schending van het VN-Kinderrechtenverdrag waar ook Saudi-Arabië partij bij is. Nederland heeft zich met andere (EU-)partners beraad over deze straf en over de meest effectieve inzet door de internationale gemeenschap. Vanuit die zienswijze zullen de EU en lidstaten in hun contacten met de Saoedische autoriteiten hun zorgen omtrent deze zaak opbrengen.
Wat is uw beeld van het gebruik van marteling, specifiek met betrekking tot deze zaak en meer in het algemeen, door de Saudische autoriteiten om bekentenissen af te dwingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn berichten dat in het geval van Ali Mohammed al-Nimr sprake is geweest van marteling om tot een bekentenis te komen. Als dit inderdaad het geval is, betreurt het kabinet dit ten zeerste en zal dit meenemen wanneer deze kwestie wordt opgebracht bij de Saoedische autoriteiten. Marteling is een schending van het VN-Anti-folteringsverdrag. Ook Saoedi-Arabië is partij bij dit verdrag en zou deze praktijken niet mogen bezigen.
Kunt u bevestigen dat deze doodstraf uitgevoerd gaat worden door middel van onthoofding en kruisiging? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Indien ja, hoe beoordeelt u dit mogelijke handelen van een bondgenoot van het westen in de strijd tegen Islamitische Staat, die onder andere juist aangevallen wordt vanwege dergelijke mensenrechtenschendingen?
Ali Mohammed al-Nimr werd ter dood veroordeeld voor 14 aanklachten, waarvan een aantal kunnen resulteren in de toepassing van de bestraffing voor het oorlog voeren tegen God en/of het verspreiden van corruptie op aarde. Dit soort misdrijven worden binnen de wetgeving van Saoedi-Arabië gekwalificeerd als het zwaarste soort. De rechter heeft nog niet besloten hoe de straf ten uitvoer wordt gebracht. Dat laat onverlet dat Nederland principieel tegen de doodstraf is en er naar streeft de Saoedische autoriteiten ertoe te bewegen af te zien van de uitvoer van het vonnis.
De aanstelling van een Saoediër als voorzitter van VN mensenrechtenpanel |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat de Saoedische ambassadeur in Genève, Faisal Trad, onlangs is aangesteld als hoofd van de VN Mensenrechtenraad?1
Deelt u de mening dat het toewijzen van deze positie aan een vertegenwoordiger van Saoedi-Arabië – dat tot de grootste mensenrechtenschenders ter wereld wordt gerekend en bijvoorbeeld door de organisatie Freedom House is ingedeeld in de categorie «worst of the worst» – de geloofwaardigheid van de VN Mensenrechtenraad en van de VN als geheel ernstig schaadt? Zo nee, waarom niet?2
Deelt u de mening dat deze aanstelling een klap in het gezicht is van alle mensenrechtenactivisten, vrouwen, Lesbische, Homoseksuele, Biseksuele personen en Transgenders (LHBT) en anderen van wie fundamentele rechten dagelijks in Saoedi-Arabië worden geschonden?
Deelt u de opvatting van de vrouw van de Saoedische blogger Raif Badawi, die vanwege zijn blogs onrechtmatig is opgepakt en gestraft wordt met stokslagen, dat dit een vrijbrief is voor de Saoedische overheid om door te gaan met grove mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?
Was Nederland als lid van de VN Mensenrechtenraad op de hoogte van deze benoeming en heeft u zich hiertegen verzet? Zo ja, op welke wijze heeft u dit gedaan? Zo nee, bent u bereid zich alsnog publiekelijk en op de eerstvolgende zitting van de VN Mensenrechtenraad uit te spreken tegen de benoeming van de Saoedische diplomaat?
Kunt u zich vinden in de uitspraak van Hillel Neuer, directeur van de niet-gouvernementele organisatie UN Watch, dat deze VN-benoeming is «als het aanstellen van een pyromaan tot brandweerchef»?3
Bent u bereid steun te geven aan de oproep van UN Watch aan Hoge Vertegenwoordiger Mogherini om de aanstelling van de Saoediër te veroordelen en aan te sturen op het terugdraaien van zijn benoeming? Zo ja, hoe zult u aan deze oproep gehoor geven? Zo nee, waarom niet?