Alleenstaande minderjarig vreemdelingen die slachtoffer worden van mensenhandel en uitbuiting |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport van Save the Children getiteld «Young invisible enslaved, the child victims at the heart of trafficking and exploitation in Italy»?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. De cijfers met betrekking tot de aantallen minderjarige migranten die aankomen in Italië zijn zorgwekkend en de verhalen van individuele slachtoffers van mensenhandel in dit rapport zijn hartverscheurend. Ieder kind dat slachtoffer wordt van mensenhandel is er één teveel.
Hoe kan het dat met name het aantal minderjarige Nigeriaanse vrouwen dat Europa via Italië binnenkomt met 300% gestegen is tussen 2014 en 2015?
Allereerst wil ik benadrukken dat de stijging van 300% gaat over Nigeriaanse vrouwen in het algemeen. Minderjarige Nigeriaanse vrouwen vallen onder deze categorie.
In het rapport van Save the Children wordt ingegaan op mogelijke oorzaken voor de grote aantallen minderjarige Nigeriaanse vrouwen die via Italië Europa binnenkomen. Veelal komen de vrouwen uit de buitenwijken van grote steden of van het platteland, zijn ze opgegroeid in grote families terwijl één ouder of beide ouders afwezig zijn. Onder andere hun slechte jeugd, waar mishandeling relatief vaak voorkomt, en de kansloze vooruitzichten in eigen omgeving maken dat zij de stap naar Europa wagen. Ook komt het voor dat ze door hun families weggestuurd worden, of verkocht worden aan mensenhandelaren om op die manier aan geld te komen. Italië is het eindpunt van de hoofdroute die mensenhandelaren gebruiken.
Klopt het dat Nederland, Duitsland en België de hoofdeindbestemmingen binnen Europa voor mensenhandelaren zijn? Deelt u de mening dat deze landen dan een extra verantwoordelijkheid hebben voor dit probleem? Zo ja, bent u bereid het voortouw te nemen met deze landen samen te werken teneinde dit probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
De meest recente cijfers van de Europese Commissie geven aan dat in 2014 Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Roemenië in absolute aantallen de meeste (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel hebben geregistreerd.2 Dit hoeft echter niet te betekenen dat in deze landen het probleem het grootst is. Het zou ook zo kunnen zijn dat deze landen de meeste mogelijke slachtoffers van mensenhandel aantreffen, omdat ze de meeste aandacht aan de aanpak ervan besteden. De Europese Commissie geeft bovendien aan dat de statistieken van de verschillende lidstaten niet te vergelijken zijn, vanwege de verschillen in gehanteerde definities en criteria voor registratie (zoals registratie van formeel erkende slachtoffers ten opzichte van registratie van alle mogelijke slachtoffers). Het is daarom niet mogelijk om te bepalen wat de hoofdeindbestemmingen voor mensenhandelaren zijn binnen Europa.
De Nederlandse politie heeft reeds een aantal jaar geleden een leidende rol genomen in de Europese Unie (EU) als het gaat om de aanpak van mensenhandel. Nederland is namelijk de zogenaamde «co-driver» van het EU-project om de operationele samenwerking tegen mensenhandel te versterken, EMPACT THB.3 Het Verenigd Koninkrijk is de «driver». Aan EMPACT THB doen 25 lidstaten mee, twee niet-EU landen en daarnaast organisaties als Eurojust, Frontex, Cepol en Interpol. Het geheel wordt ondersteund door Europol. Mensenhandel van minderjarigen is één van de sub-projecten van EMPACT THB, waar Nederland ook aan deelneemt. De actieleider van dit sub-project, Spanje, heeft recent een tweedaagse conferentie over dit onderwerp georganiseerd. Binnen EMPACT wordt ook aandacht besteed aan mogelijke slachtoffers van mensenhandel binnen migratiestromen. Er is specifieke aandacht voor de kwetsbare positie van migrantenkinderen voor uitbuiting. Naast het uitwisselen van informatie en kennis via Europol en het initiëren van operationele acties en opsporingsonderzoeken, wordt in 2017 binnen EMPACT ook aandacht besteed aan opleidingen voor de opsporing om de uitbuiting van kinderen beter te kunnen onderkennen en multidisciplinair aan te kunnen pakken. Hieraan gaat het Europees opleidingsagentschap voor opsporing (CEPOL) bijdragen.
Wat is uw reactie op het feit dat de op twee na grootste groep alleenstaande minderjarige vreemdelingen die in Italië aankomt, afkomstig is uit Albanië? Op welke manier werkt de Europese Unie (EU) samen met Albanië om dit probleem aan te pakken en hoe speelt dit mee bij het mogelijke EU-lidmaatschap van Albanië?
De Europese Commissie geeft in het meest recente uitbreidingspakket over de voortgang van (potentiële) kandidaat-lidstaten met betrekking tot de lidmaatschapsverplichtingen aan dat de Albanese autoriteiten meer inspanningen moeten leveren om onder andere het toenemend aantal ongegronde asielaanvragen in EU-lidstaten te verminderen. De toetredingsonderhandelingen met Albanië kunnen pas worden geopend wanneer het land geloofwaardige en tastbare vooruitgang in de implementatie van de noodzakelijke justitiële hervormingen boekt. Voor het kabinet is volstrekt helder dat Albanië nog niet klaar is voor het openen van de toetredingsonderhandelingen. In dat kader zal de aandacht van zowel de Europese Commissie als van het kabinet zeker ook blijven uitgaan naar de wijze waarop Albanië invulling zal geven aan de verplichtingen van het EU Acquis op het gebied van migratie, met inbegrip van de situatie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen die slachtoffer (dreigen te) worden van mensenhandel en uitbuiting.
Kunt u uiteenzetten op welke specifieke wijze mensenhandel wordt tegengegaan in Italië en op de Balkanroute?
Ik kan u alleen informeren over de samenwerking op het gebied van mensenhandel tussen Nederland enerzijds en Italië en de Balkanlanden anderzijds. Wanneer in een opsporingsonderzoek naar mensenhandel in Nederland blijkt dat er verbanden zijn met een ander land, wordt doorgaans samenwerking gezocht. Als het gaat om de Balkanlanden is er bij het onderzoek 13Oceans naar criminele uitbuiting van kinderen een Gemeenschappelijk Onderzoeksteam4 opgezet met Bosnië-Herzegovina en Oostenrijk. Bij dit onderzoek is ook samengewerkt met Kroatië. Kroatië en Slovenië nemen daarnaast deel aan EMPACT THB. Met Italië werkt Nederland ook samen in het kader van EMPACT THB. Italië heeft veel opsporingsonderzoeken lopen naar mensenhandel en is een actieve deelnemer aan EMPACT THB.
Speciaal met het oog op de gezamenlijke aanpak van mensensmokkel en -handel is in Italië een verbindingsmagistraat van het Openbaar Ministerie geplaatst. Er bevindt zich daar ook een Liaison Officer van de politie. In november 2015 heeft de ministerraad zijn goedkeuring gegeven aan een pakket maatregelen om mensensmokkel harder aan te pakken waaronder de versterking van het liaison netwerk van de nationale politie en de Koninklijke Marechaussee op het thema zwaar georganiseerde migratie(gerelateerde) criminaliteit. Hiertoe heeft de Koninklijke Marechaussee onder andere een flexibele Liaison Officer (FILO) migratie criminaliteit aangesteld die zich focust op Italië, Albanië en Oostenrijk. Daarnaast heeft de Koninklijke Marechaussee een thematische FILO Balkan aangesteld met een focus op migratiecriminaliteit. Tenslotte heeft de nationale politie een Liaison Officer in Servië geplaatst die zich met diverse vormen van voorkomende criminaliteit in Servië, Slovenië, Bosnië en Montenegro bezig houdt.
Staatloosheid |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er een klacht tegen Nederland bij de Verenigde Naties is ingediend door een staatloos kind dat in Nederland is geboren?1 Wat is hierop uw reactie?
Ik ben er door een advocaat van op de hoogte gebracht dat hij namens een minderjarige, op grond van het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, een verzoekschrift heeft ingediend bij het Mensenrechtencomité van de VN.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de vorderingen in deze zaak?
Het verzoekschrift is door het Mensenrechtencomité niet voor reactie aan de regering toegezonden. Mocht dat in de toekomst gebeuren, dan zal eerst de procedure zijn beloop moeten krijgen. Na afloop daarvan zal een samenvatting van de zienswijze van het Comité worden opgenomen in de rapportage internationale mensenrechtenprocedures, die de Kamer jaarlijks wordt toegezonden.
Wat is nu de huidige stand van zaken met betrekking tot het wetsvoorstel aangaande de staatloosheiderkenningsprocedure en wanneer valt de volgende stap te verwachten? Waarom duurt het zo lang voordat het wetsvoorstel gereed is om bij de Kamer ingediend te worden?
Het wetsvoorstel is recent in consultatie gebracht, de consultatietermijn liep tot 28 november jl. Het voorstel zal, naar verwachting begin 2017, na verwerking van de consultatiereacties, via de ministerraad worden aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.
Wat verwacht u dat staatlozen in de tussentijd, totdat het wetsvoorstel voor een staatloosheiderkenningsprocedure van kracht is, doen? Op welke manier kunnen zij een bijdrage leveren aan de samenleving en werken aan hun toekomst?
De meerderheid van de staatlozen in Nederland is in het bezit van een verblijfsvergunning, of heeft een asielaanvraag gedaan. De verblijfsstatus is van belang voor de vraag of men toegang heeft tot voorzieningen en een bijdrage kan leveren aan de samenleving in de zin van het volgen van een opleiding of het hebben van een bepaalde baan, niet de nationaliteit of het ontbreken hiervan.
Ingevolge de regelgeving op basis van het koppelingsbeginsel geldt bovendien een toegang tot onderwijs voor leerplichtige kinderen en toegang tot jeugdzorg ongeacht verblijfsstatus voor minderjarigen, toegang tot rechtsbijstand en tot zorg in een aantal omstandigheden. Ook staatlozen zonder verblijfstitel komen hiervoor in aanmerking.
Een groot deel van de staatlozen in Nederland beschikt over documenten op basis waarvan zij hun staatloosheid kunnen aantonen en momenteel als staatloos kunnen worden ingeschreven in de basisregistratie personen. Zij hebben de vaststellingsprocedure niet nodig om hun staatloosheid aan te kunnen tonen.
Een substantieel deel van de staatlozen in Nederland zijn staatlozen in situ (geboren en/of getogen in Nederland en vanaf geboorte staatloos). Het andere deel is als migrant naar Nederland gekomen. Staatlozen kunnen op dezelfde gronden als andere vreemdelingen in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning of een asielvergunning. Dat onzekerheid over de uitkomst van de verblijfsprocedure het lastig maakt om het leven in te richten is voor staatlozen niet anders dan voor andere vreemdelingen.
Indien is vastgesteld dat terugkeer naar het land van herkomst of eerder verblijf buiten de schuld van betrokkene niet mogelijk is, waarbij de staatloosheid een complicerende factor kan vormen, kan betrokkene in aanmerking komen voor een buitenschuldvergunning.
Welke concrete problemen en ontwikkelingsachterstanden levert de huidige jarenlange onzekerheid op voor staatlozen, en dan met name voor kinderen? Op welke manier waarborgt Nederland hun mensenrechten op dit moment?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom krijgen staatlozen die niet kunnen worden uitgezet naar een ander land, omdat zij immers de nationaliteit niet bezitten, geen buitenschuldvergunning? Deelt u de mening dat het niet bezitten van een nationaliteit per definitie buiten de eigen schuld is en dat niet gevraagd kan worden van mensen om van willekeurige andere landen papieren te verkrijgen aangezien dat kansloos is?
Ook van uitgeprocedeerde staatlozen kan worden verwacht dat zij terugkeren naar het land van herkomst of eerder verblijf. Het gebeurt ook met enige regelmaat dat men terugkeert en in het betreffende land wordt toegelaten, ondanks het gegeven dat men niet de nationaliteit van het betreffende land heeft. Alleen staatlozen die zijn uitgeprocedeerd en die buiten hun schuld niet kunnen terugkeren naar het land van herkomst of eerder verblijf, kunnen in aanmerking komen voor een buitenschuldvergunning.
Het niet bezitten van een nationaliteit is niet per definitie een omstandigheid waar iemand niets aan kan doen. Het komt voor dat mensen uit eigen keuze een nationaliteit opgeven in de situatie dat het land van nationaliteit dit toestaat ook als men daardoor staatloos wordt. En het komt voor dat ouders, die hun nationaliteit zouden kunnen doorgeven aan hun staatloos geboren kind door het te laten registreren, hiervan bewust afzien.
Zullen mensen die nu als «nationaliteit onbekend» geregistreerd staan zich, nadat het wetsvoorstel van kracht is zich ook op de jaren dat zij als «nationaliteit onbekend» geregistreerd zijn, kunnen beroepen in de procedure teneinde Nederlander te worden?
Voor versnelde naturalisatie op grond van artikel 8, eerste lid, onder c, en vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap is bepalend of de verzoeker in de drie jaren direct voorafgaand aan het verzoek toelating en hoofdverblijf in het Koninkrijk heeft gehad. Verder dient de verzoeker op het moment van het verzoek vastgesteld staatloos te zijn.
Dit betekent dat men documenten bezit op grond waarvan men als staatloos is ingeschreven in de basisregistratie personen, ofwel dat de staatloosheid wordt vastgesteld na inwerkingtreding van het wetsvoorstel volgens de daarin voorgestelde procedure. Dit kan via de civiele rechter door middel van de nieuwe vaststellingsprocedure of de staatloosheid kan door de Minister van Veiligheid en Justitie (de IND) zonder gerechtelijke tussenkomst worden aangenomen (als er bijv. sprake is van een uitspraak van een buitenlandse rechter). De jaren dat een persoon met nationaliteit onbekend geregistreerd heeft gestaan zijn niet relevant. Van belang is dat op het moment van het verzoek vaststaat dat betrokkene staatloos is en dat hij tenminste drie jaar onafgebroken voorafgaande aan het verzoek op basis van een verblijfsvergunning in Nederland heeft verbleven.
Het bericht dat jongeren op basis van huidskleur of afkomst veelvuldig worden geweerd aan de deur in het uitgaansleven |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het de uitzending van Undercover in Nederland van 27 november waarin duidelijk wordt dat jongeren op basis van huidskleur of afkomst veelvuldig worden geweerd aan de deur in het uitgaansleven?1
Het komt helaas nog steeds voor dat een club of discotheek mensen weigert vanwege hun etnische afkomst of huidskleur. Dit is volstrekt onacceptabel en hier mogen we ons niet bij neerleggen. Discriminatie is strafbaar en daders moeten worden aangepakt.
Deelt u de conclusie dat in gang gezette maatregelen om horecadiscriminatie te voorkomen nog niet het beoogde doel hebben bereikt? Zo ja, wat is hier de oorzaak van? Zo nee, waarom niet?
Bent bereid om de uitkomsten van het onderzoek van Undercover in Nederland te bespreken en te evalueren met lokale burgemeesters en wethouders?
Hoe vaak is sinds het lanceren van de brochure «Aanpak horecadiscriminatie door de gemeente, een handreiking voor de aanpak van discriminatie in de horeca met gebruik van bestuursrechtelijke middelen» bij aantoonbare discriminatie gebruik gemaakt van de voorgestelde maatregelen ten aanzien van de horecagelegenheden: stap 1: een gesprek, stap 2: een officiële waarschuwing, stap 3: het opstellen van een dossier, stap 4: een tijdelijke ontheffing, stap 5: tijdelijke intrekking van vergunningen of sluiting en stap 6: definitieve intrekking van de vergunning dan wel sluiting?
Is er sinds de start van de campagne «Zet een streep door discriminatie» in september 2015 een stijging van het aantal meldingen van discriminatie in het uitgaansleven merkbaar? Zo ja, wat doet u met deze gegevens?
Daarvoor zijn nog onvoldoende cijfers. De meest recente landelijke cijfers zijn over 2015. 3 De campagne «Zet een streep door discriminatie» is van start gegaan in september 2015.
Welke acties heeft u sinds het van start gaan van deze campagne ondernomen om discriminatie in het uitgaansleven te bespreken met brancheorganisaties en welke afspraken zijn hieruit voortgekomen?
Is u bekend in hoeveel gemeentes het deurbeleid wordt onderzocht door middel van mystery guests?
Bent u bereid een tussenmeting te maken over de omvang van discriminatie in het uitgaansleven op basis van gegevens van politie, Antidiscriminatiebureaus (ADB's), Panels deurbeleid en gemeenten?
De arrestatie van een Nederlandse journalist in Panama |
|
Han ten Broeke (VVD), Raymond Knops (CDA), Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Michiel Servaes (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de arrestatie van de Nederlandse journalist Okke Ornstein in Panama?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de heer Ornstein is opgepakt vanwege het blootleggen van corruptieschandalen, zoals beweerd door Transparency International en andere niet-gouvernementele organisaties?2
Journalist Okke Ornstein werd in Panama gearresteerd onder beschuldiging van smaad en laster. In totaal had de heer Ornstein in Panama te maken met vijf strafaanklachten wegens smaad en laster. Voor twee daarvan werd de heer Ornstein, ook in hoger beroep, veroordeeld. Het proces voor de andere drie aanklachten had nog geen aanvang genomen. Smaad en laster zijn in Panama strafbaar en worden door Panamese rechters vrij snel bewezen geacht en bestraft. Veel artikelen van de heer Ornstein gaan over fraude en corruptie. Omdat het journalistieke werk van de heer Ornstein aanleiding was voor zijn arrestatie en detentie raakte zijn zaak aan de persvrijheid.
Heeft uw ministerie reeds contact gehad met de Panamese autoriteiten? Zo ja, hoe? Heeft dat contact nog iets opgeleverd?
Nederland maakt zich overal in de wereld sterk voor persvrijheid. Sinds de arrestatie van de heer Ornstein heeft Nederland op hoog niveau actief en veelvuldig in diplomatieke contacten met de Panamese autoriteiten onmiddellijk aandacht gevraagd voor de zaak van de heer Ornstein en gewezen op het belang van persvrijheid in Panama. Op mijn verzoek sprak de Nederlandse ambassadeur met verschillende ministers van de Panamese regering en met president Varela. De Nederlandse ambassade in Panama zette zich met succes in voor de overbrenging van de heer Ornstein naar een gevangenis met betere omstandigheden.
Zelf vroeg ik op 29 november 2016 in een telefonisch gesprek met mijn Panamese ambtgenoot aandacht voor de zaak van de heer Ornstein en verzocht ik hem om de persvrijheid in Panama te waarborgen.
Naast de bilaterale inzet werd ook in internationaal en EU-verband proactief ingezet op het verhogen van de internationale druk op Panama om de persvrijheid te garanderen. Zo werden op 2 december de zaak van de heer Ornstein en de persvrijheid in Panama aan de orde gesteld in een bijeenkomst van de EU-ambassadeurs met president Varela. Verschillende journalistenorganisaties stelden de zaak van de heer Ornstein aan de orde bij de Panamese autoriteiten.
Op 20 december hebben de Panamese autoriteiten bekend gemaakt dat president Varela aan de heer Ornstein gratie zal verlenen. Naar verwachting komt de heer Ornstein binnen enkele dagen vrij.
Is de heer Ornstein reeds bezocht door Nederlandse diplomaten ter plaatse?
Ja, medewerkers van de Nederlandse ambassade in Panama hebben de heer Ornstein sinds zijn arrestatie op 15 november jl. meerdere malen in detentie bezocht. Ook heeft de ambassade gefaciliteerd bij het bezoek van familieleden aan de heer Ornstein. Met de partner en de familie van de heer Ornstein werd intensief contact onderhouden.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen rondom deze zaak?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 komt de heer Ornstein naar verwachting op korte termijn vrij.
Het artikel 'Qatar financiert omstreden Deense moskee via Den Haag' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Qatar financiert omstreden Deense moskee via Den Haag»?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat ambassades in Nederland gebruikt worden om islamitische infrastructuur in binnen- en buitenland te financieren? Zo ja, waarom?
In beginsel zijn religieuze instellingen vrij om financiering vanuit binnen- of buitenland aan te trekken. Op het moment dat het niet transparant is op welke wijze financiering verkregen wordt ontstaat er een risico op buitenlandse beïnvloeding die bijdraagt aan anti-integratief, antidemocratisch of onverdraagzaam gedrag. Deze vormen van financiering beschouwt het kabinet als onwenselijk. Het kabinet stelt daarom nadere regels op over de transparantie van financieringsstromen. U bent hierover op 4 december jongstleden schriftelijk geïnformeerd.
Bent u bekend met andere gevallen waarin ambassades gebruikt worden om geld door te sluizen naar islamitische infrastructuur of -organisaties in Nederland of het buitenland en bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo neen, waarom niet?
De ambassade van Qatar in Nederland is tevens geaccrediteerd voor Denemarken. De kwestie die speelt rondom de financiering van de moskee in Kopenhagen, is daarmee primair een bilaterale aangelegenheid tussen Denemarken en Qatar. De keuze om maatregelen hierover te nemen ligt bij Denemarken. Voor de kabinetsreactie op deze zaak verwijs ik u door naar de Kamerbrief over dit onderwerp van 5 december jongstleden.2
Bent u bereid de ambassadeur van Qatar de deur te wijzen vanwege deze praktijken, indien het in de publicatie van NRC gestelde juist blijkt te zijn? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat Gendia medische gegevens misbruikt bij de NIPT |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bedrijf achter NIPT-test misbruikt medische gegevens»?1
Ja, ik ken het bericht.
Kunt u aangeven hoe vaak het voorkomt dat vrouwen na het uitvoeren van de NIPT bij Gendia een aanbod krijgen voor vervolgonderzoek? Krijgen zij dit aanbod direct na de NIPT, of veel later? Om wat voor vervolgonderzoek gaat het? Gebeurt dit bij alle Nederlandse vrouwen die bij Gendia de NIPT uitvoeren?
Mij is niet bekend hoe vaak vrouwen dit aanbod van Gendia krijgen, of alle Nederlandse vrouwen die bij Gendia de NIPT laten uitvoeren dit aanbod krijgen en binnen welke termijn dit gebeurt. Volgens de website van Gendia gaat het om «nieuwe genetische onderzoeken».
Klopt het dat geen van deze vrouwen expliciet toestemming is gevraagd voor het uitvoeren van dit onderzoek, en dat zij dus ook geen toestemming hebben gegeven? Klopt het dat vrouwen op verzoek medische gegevens hebben verstrekt die niet allemaal relevant zijn voor het uitvoeren van de NIPT, met het oog op het vaststellen van chromosomale afwijkingen bij de foetus?
Zoals blijkt uit het formulier van Gendia (zie in de bijlage het formulier van mei 2015)2, is vrouwen niet expliciet om toestemming gevraagd. Op het formulier is ook te zien welke (medische) gegevens er van de vrouwen zijn gevraagd.
Klopt het dat hier sprake is van «koppelverkoop» en schending van de privacy; zaken die niet zijn toegestaan op basis van Europese en nationale regels en wetgeving? Wat gaat u doen om hier tegen op te treden?
Van koppelverkoop is sprake als de verkoop van een bepaald product of dienst afhankelijk wordt gesteld van de koop van een ander product of dienst. Waar het hier om gaat is of de vrouwen van tevoren zijn ingelicht en uitdrukkelijke toestemming hebben gegeven voor het gebruik van hun medische gegevens voor andere doeleinden dan de NIPT test.
In Nederland is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing op de verwerking van (medische) persoonsgegevens. De Wbp is van toepassing als de verantwoordelijke van de gegevensverwerking een vestiging in Nederland heeft.
De privacywetgeving van de lidstaten van de EU is de uitwerking van de Europese Privacyrichtlijn 1995 die op dit moment geldt. Vanaf 25 mei 2018 zal de nieuwe Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming van toepassing zijn. Deze verordening is dan rechtstreeks van toepassing in de lidstaten.
De nu nog geldende Privacyrichtlijn bevat belangrijke beginselen over de verwerking van persoonsgegevens, zoals het principe van doelbinding. Persoonsgegevens mogen alleen voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardige doeleinden worden verwerkt en mogen vervolgens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden. Daarnaast mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt voor zover zij – gelet op de doeleinden waarvoor zijn verzameld – toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig zijn. Deze beginselen zijn in de Nederlandse Wbp neergelegd.3 Verder gelden op grond van de Privacyrichtlijn en de Wbp voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens (zoals medische gegevens) extra zware eisen.
Uit de Privacyrichtlijn en de Wbp volgt dat alleen die medische gegevens van de zwangere in de vragenlijst mogen worden verzameld die noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van een juiste uitslag op de test en dat zij alleen daarvoor gebruikt mogen worden. Voor het gebruik van de medische gegevens voor een ander doel is uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene nodig. Deze toestemming moet een vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting zijn. Deelnemers aan de test moeten gewezen worden op vragen die met een ander doel gesteld worden en moeten dus uitdrukkelijke toestemming geven voor gebruik voor dat andere doel. Zonder deze toestemming mogen de gegevens niet voor een ander doel gebruikt worden.
Bedrijven en organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van privacywetgeving. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in Nederland belast met toezicht op de naleving van de privacywetgeving. In België is er een vergelijkbare autoriteit die toezicht houdt, de Privacycommissie. Zij zijn van deze casus op de hoogte gebracht. Desgevraagd geeft de Belgische Privacycommissie aan dat zij, in overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens, actie onderneemt op de eventuele privacyschending door Gendia.
Deelt u de mening dat vrouwen op deze manier, soms veel later nog, nodeloos ongerust worden gemaakt, en worden verleid tot onderzoeken die zij anders waarschijnlijk niet zouden ondergaan? Vindt u de handelwijze van Gendia ook buitengewoon onzorgvuldig, en indruisen tegen het medische beroepsgeheim?
Deze mening deel ik.
Het niet naleven van de privacyregels en oneigenlijk gebruik van gevoelige gegevens als medische gegevens acht ik onwenselijk. Er is sprake van schending van het medische beroepsgeheim indien een in Nederland gevestigde zorgaanbieder het afgenomen bloed en andere gegevens van betrokkene aan Gendia verstrekt zonder toestemming van betrokkene. De toestemming van de betrokkene kan alleen achterwege blijven indien op basis van de contractuele verhoudingen sprake is van één overeenkomst waarbij Gendia niet als derde in de zin van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) geldt.
Wat vindt u ervan dat twee Nederlandse ziekenhuizen (het OLVG in Amsterdam en het Westfries Gasthuis in Hoorn) hebben aangekondigd de samenwerking met Gendia te beëindigen? Zouden andere ziekenhuizen en verloskundigenpraktijken dat niet ook moeten doen? Is het niet zo dat het aanbieden van de NIPT buiten de TRIDENT-studie/UMC’s (Universitaire Medische Centra) nog helemaal niet is toegestaan?
De keuze om de samenwerking te beëindigen is aan ziekenhuizen zelf.
De NIPT als eerste test is in Nederland vanaf 1 april 2017 beschikbaar met alle kwaliteitswaarborgen (bijvoorbeeld wat betreft counseling, informatievoorziening aan de zwangeren en uitvoering van de NIPT) die hiervoor in Nederland gelden. De NIPT wordt tot die tijd alleen als vervolgtest, na een verhoogde kans uit de combinatietest, uitgevoerd in de laboratoria van de universitaire medische centra die hiervoor een vergunning hebben op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO).
Om NIPT nu al als eerste test te kunnen krijgen, nemen vrouwen op eigen initiatief de zogenaamde België-route. Zij gaan fysiek naar Gendia of laten bij een Nederlands ziekenhuis bloed afnemen om dat via Gendia te laten testen. Op deze België-route is de WBO niet van toepassing. Iedereen die zich laat behandelen of testen in het buitenland valt onder de wetgeving en het toezicht van het betrokken land. Vrouwen moeten echter op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) – door de zorgverleners in Nederland die bloed afnemen en dit voor de vrouwen opsturen naar België – wel gewezen worden op het feit dat zij door het gebruik van de België-route niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving vallen voor het uitvoeren van de NIPT voor wat betreft het afgenomen bloed.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat vrouwen die reeds bloed hebben afgestaan, alsnog geconfronteerd worden met vervolgonderzoek? Wat gaat u doen om te voorkomen dat in de toekomst vrouwen direct door Gendia, of indirect via Nederlandse zorgprofessionals, gevraagd worden naar medische gegevens die niet relevant zijn voor het NIPT-onderzoek?
De Autoriteit Persoonsgegevens is in Nederland belast met toezicht op de naleving van de privacywetgeving. In België is er een vergelijkbare autoriteit die toezicht houdt, de Privacycommissie. Zij zijn van deze casus op de hoogte gebracht.
Desgevraagd geeft de Belgische Privacycommissie aan dat zij, in overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens, actie onderneemt op de eventuele privacyschending door Gendia. Daarnaast moeten vrouwen op grond van de Wgbo – door de zorgverleners in Nederland die bloed afnemen en dit voor de vrouwen opsturen naar België – gewezen worden op het feit dat zij door het gebruik van de België-route niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving vallen voor het uitvoeren van de NIPT voor wat betreft het afgenomen bloed.
Bent u op de hoogte van de aanleg van de Dakota Acces-pijpleiding, de mogelijke financiële betrokkenheid van Nederlandse banken en de protesten daartegen?1
Ja.
Welke gevolgen hebben de aanleg van de Dakota Access-pijpleiding en eventuele lekkages van die leiding voor de nu protesterende Sioux-indianen?
Het bedrijf dat de Dakota Access-pijpleiding aanlegt, dient te voldoen aan alle geldende federale en lokale wet- en regelgeving die geldt voor de aanleg van oliepijpleidingen. Het tracé van de Dakota Access pijplijn loopt over reeds bestaande energie-infrastructuur. De Standing Rock Sioux Indianen en diverse milieugroeperingen maken zich zorgen over mogelijke sociale- en milieurisico’s als gevolg van potentiële lekkage van de pijpleiding in de Missouri-rivier en het Oahe-meer. Daarnaast is de voornaamste zorg dat een gedeelte van het tracé door een gebied met religieus, historisch en cultureel erfgoed van de Standing Rock Sioux loopt. Zij maken zich zorgen dat dit gebied door de aanleg van de pijpleiding, waarvoor zware grondwerkzaamheden noodzakelijk zijn, onherstelbaar wordt beschadigd. Hoewel het gebied waar de pijpleiding doorheen loopt formeel niet tot het Standing Rock Sioux Reservaat behoort en in handen is van private partijen, stelt de stam dat het land aan hen toebehoort op basis van het Fort Laramie verdrag uit 1851.
Op welke wijze zijn ABN AMRO en ING betrokken bij de aanleg van deze leiding?
De Dakota Access pijpleiding wordt aangelegd door Dakota Access, LLC, waarvan Energy Transfer Partners LP, Sunoco Logistics Partners LP, Philips 66 en MarEn de eigenaren zijn. Het project wordt gefinancierd door een consortium van zeventien banken. ABN AMRO maakt geen deel uit van dit consortium en is daarmee geen financier van de Dakota Access-pijpleiding. ABN AMRO participeert in een ander consortium van 26 banken dat een doorlopende kredietfaciliteit aan Energy Transfer Equity LP heeft verstrekt. Deze kredietfaciliteit is verstrekt ten behoeve van de dagelijkse bedrijfsvoering. Energy Transfer Equity LP is de moedermaatschappij van Energy Transfer Partners Partners LP en Sunoco Logistic Partners LP.
Bent u via het NLFI als grootste aandeelhouder verantwoordelijk en aansprakelijk voor investeringen die ABN AMRO doet?
Nee.
Bent u bereid, in navolging van de Verenigde Naties, onderzoek te doen naar de vraag of mensenrechtenschendingen hebben plaatsgevonden bij de protesten tegen de aanleg van de leiding?2
De protesten naar de aanleg van de leiding betreffen een interne kwestie van de Verenigde Staten, waarbij er via het rechtssysteem van de VS mogelijkheden zijn om via de juridische weg protest aan te tekenen. Het is niet aan de Nederlandse overheid om hier onderzoek naar te doen.
Bent u bereid, indien uit uw onderzoek of dat van de VN blijkt dat bij de aanleg van de Dakota Access pijpleiding mensenrechtenschendingen plaatsvinden, ABN AMRO te vragen zich terug te trekken uit dit project?
ABN AMRO maakt geen deel uit van het consortium van zeventien banken dat de Dakota Access pijpleiding financiert en kan zich daarom ook niet uit dit project terugtrekken.
Op welke wijze is betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen opgenomen in het IMVO-convenant met de bancaire sector en hoe verhouden de investeringen die ABN AMRO en ING in de Dakota Access-pijpleiding hebben gedaan zich tot het convenant?3
Het IMVO-convenant richt zich op het verbeteren van de mensenrechtensituatie van mensen in landen zonder voldoende rechtszekerheid. De Verenigde Staten kennen een solide juridisch systeem dat toegankelijk is voor (en ook gebruikt wordt door) diegenen die bezwaar maken tegen de aanleg van de Dakota Access-pijpleiding.
Onder de afspraken in het convenant wordt van aangesloten banken verwacht dat zij een mensenrechten due diligence procedure hebben en nieuwe zakelijke klanten en projecten beoordelen op het risico dat zij in aanraking komen met mensenrechtenschendingen. Ook wordt er van aangesloten banken verwacht dat zij hun invloed aanwenden om risico’s op mensenrechtenschendingen door klanten te voorkomen en aan te pakken.
Op welke wijze kunt u de convenantpartners aanspreken op hun investeringen in projecten waarbij mensenrechtenschendingen en milieuschade plaatsvindt?
De verantwoordelijkheden van overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties zijn vastgelegd in de UN Guiding Principles en de OECD Guidelines. Het IMVO-convenant banken is een verdere praktische uitwerking van deze internationale principes en richtlijnen. Het aanspreken van partners op hun verantwoordelijkheden kan dus altijd binnen de kaders van deze internationale principes en richtlijnen plaatsvinden. Eenieder die van mening is dat een partner zijn verantwoordelijkheden onder deze principes en richtlijnen niet nakomt, kan zijn bezwaren kenbaar maken bij het Nationaal Contact Punt4.
Bent u bereid ING en eventuele andere betrokken Nederlandse banken aan te spreken op hun investeringen in Dakota Access?
Zie antwoord vraag 8.
De test met internetstemmen voor kiezers in het buitenland |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoeveel deelnemers aan de test zijn nodig om deze succesvol te laten verlopen?
De test wordt gehouden om te onderzoeken hoe de techniek van het internetstemmen zich ontwikkelt. In het bijzonder is de test een middel om na te gaan hoe betrouwbaar internetstemmen nu kan zijn. De test heeft de vorm van een gesimuleerde (schaduw) verkiezing. Zoals eerder is gemeld1 zullen tijdens de gesimuleerde verkiezing beveiligingstesten plaatsvinden om na te gaan hoe betrouwbaar de stemdienst is. Hiervoor is niet een bepaald aantal deelnemers noodzakelijk.
Op verzoek van het Ministerie van BZK heeft de gemeente Den Haag op 13 oktober jl. aan Nederlanders in het buitenland die zich eerder bij de gemeente hebben geregistreerd om vanuit het buitenland te stemmen (én daarbij ook een e-mailadres hebben opgegeven) een mail gestuurd. In de mail wordt melding gemaakt van de test en wordt aangegeven dat men zich (door een mail te sturen) bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan aanmelden om een teststem te kunnen uitbrengen. De mail van de gemeente Den Haag heeft inmiddels tot ruim 9.000 aanmeldingen geleid. Er komen nog dagelijks aanmeldingen binnen. Voorzien is dat de codes die men nodig heeft om een teststem uit te brengen eind november a.s. (per mail) zullen worden gezonden aan de personen die zich hebben aangemeld om deel te nemen aan de test. De test zelf vindt plaats van 7 december tot en met 13 december a.s.
Hoeveel mensen hebben zich tot nu toe aangemeld voor de test?
Zie antwoord vraag 1.
Wat doet u om de deelname aan de test te bevorderen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer ontvangen de mensen die zich hebben aangemeld de codes om mee te doen aan de test?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in elk geval vóór 11 november a.s. beantwoorden?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De voortgang van de besprekingen inzake de Kiesakte betreffende de verkiezingen van de leden van het Europees Parlement |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
In uw brief van 6 oktober 2016 (Kamerstuk 34 361, nr. 10) schrijft u dat «Het Slowaakse voorzitterschap poogt met concrete tekstvoorstellen waar mogelijk tegemoet te komen aan de bezwaren en kanttekeningen. Hier lijkt men op onderdelen in te slagen.»; kunt u aangeven op welke onderdelen men lijkt te slagen tegemoet te komen aan de bezwaren en kanttekeningen van de lidstaten? Kunt u tevens per onderdeel aangeven hoe de tekstvoorstellen tegemoet komen aan de bezwaren van Nederland?
Tijdens de artikelsgewijze behandeling onder het Slowaaks voorzitterschap is tot nu toe gebleken dat nagenoeg alle artikelen verschillend worden gewogen door de lidstaten. Er lijkt grofweg een onderscheid te ontstaan tussen drie categorieën.
De eerste categorie betreft de artikelen die de lidstaten als acceptabel lijken te bestempelen, bijvoorbeeld dat in de Kiesakte wordt benadrukt dat de leden van het Europees parlement worden gekozen als vertegenwoordigers van de burgers van de Unie of de mogelijkheid -nadrukkelijk niet de verplichting – voor lidstaten tot het invoeren van briefstemmen, elektronisch stemmen of internetstemmen.
De tweede categorie betreft artikelen die de lidstaten als onacceptabel lijken te bestempelen zoals de voorstellen met betrekking tot een gemeenschappelijk kiesdistrict, de «Spitzenkandidaten» van de Europese politieke partijen, de vaststelling van de verkiezingsdatum door het Europees parlement en het vaststellen van uitvoeringshandelingen door de Raad met gekwalificeerde meerderheid.
De tekstvoorstellen van het voorzitterschap richten zich met name op de derde (grootste) categorie artikelen. Dit zijn de artikelen die door de lidstaten worden overwogen maar waaraan zowel principiële als praktische bezwaren kleven. Voorbeelden hiervan zijn de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van het Europees parlement met het lidmaatschap van een regionaal parlement met wetgevende bevoegdheden, de termijnen voor de vaststelling van de kandidaten- en kiezerslijsten en het publiceren van de verkiezingsuitslagen door de lidstaten. Het lijkt mogelijk in de Raad overeenstemming te bereiken over tekstvoorstellen ter zake, die in meer of mindere mate de voorstellen van het Europees parlement wijzigen.
Dit ligt anders voor de artikelen over de invoering van een verplichte kiesdrempel in de lidstaten, de regels over het vaststellen van de kandidatenlijsten door de politieke partijen die deelnemen aan de verkiezing van het Europees parlement, het stemmen door EU burgers vanuit derde landen, en de regels omtrent verplichte zichtbaarheid van Europese politieke partijen. Hiervan kan op dit moment geen inschatting worden gegeven of hier binnen de Raad tot overeenstemming wordt gekomen.
Gezien het feit dat de onderhandelingen gaande zijn is het niet mogelijk om in te gaan op de concrete suggesties zelf. Voor Nederland blijft het kabinetsstandpunt zoals verstuurd aan uw Kamer op 3 december 2015 leidend in de afweging van de verschillende tekstsuggesties, waarbij vanzelfsprekend conform de op 28 januari 2016 gedane toezegging ook terdege rekening wordt gehouden met de kritische benadering van uw Kamer (zie ook het antwoord op vraag 2).
Voorts schrijft u in uw brief: «Het kabinet beoordeelt deze tekstvoorstellen aan de hand van het kabinetsstandpunt van 3 december 2015 (Kamerstuk 34 166, nr. 23) en legt hierbij in het bijzonder de nadruk op het belang van het waarborgen van de vrijheid van vereniging door politieke partijen en de vrijheid van nieuwsgaring. Voorstellen die hier niet mee in overeenstemming zijn worden niet gesteund.»;in hoeverre weegt u ook de andere principiële en praktische bezwaren die zijn gedeeld tijdens het Algemeen overleg Herziening Europese Verkiezingsakte op 28 januari 2016? Hoe moet bovenstaande passage worden gewaardeerd in het licht van de gedane toezegging tijdens dit Algemeen overleg dat de breed gedeelde kritiek van de Kamer «natuurlijk een uitvloeisel in de Raadsbesprekingen zou krijgen»?
Gelet op het grote belang dat zowel het kabinet als uw Kamer hecht aan het waarborgen van de vrijheid van vereniging en de vrijheid van nieuwsgaring heb ik hier in mijn brief van 6 oktober jl. expliciet aan gerefereerd. Dat laat echter onverlet dat bij de bespreking van de overige onderdelen van het voorstel waar nodig de principiële en/of praktische kanttekeningen die het kabinet in het kabinetsstandpunt van 3 december 2015 kenbaar heeft gemaakt naar voren zijn en worden gebracht 1. Vanzelfsprekend wordt conform de op 28 januari 2016 gedane toezegging bij deze beoordeling ook terdege rekening gehouden met de kritische benadering van uw Kamer.
Welke lidstaten hechten belang aan een spoedig akkoord over (onderdelen van) het voorstel?
Verschillende lidstaten vinden het van belang dat de wijzigingen van de Kiesakte van toepassing zijn voor de aanstaande verkiezingen in 2019. Dit is ook de inzet voor het Europees parlement. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat in de nationale rechtsstelsels soms nog nadere voorwaarden aan de inwerkingtreding worden gesteld. Zo schrijft het Belgisch recht bijvoorbeeld voor dat alle 28 nationale parlementen een jaar voor de Europees Parlementsverkiezingen het voorstel geratificeerd moeten hebben. Mede daarom hechten deze lidstaten aan voortgang en lijkt het huidige voorzitterschap graag een volgende stap te willen zetten. Daarnaast speelt nationale wet- en regelgeving in sommige lidstaten zelf een rol. In Duitsland bestaat bijvoorbeeld de wens om de Kiesakte aan te passen na een uitspraak van het Constitutioneel Hof, waarin de Duitse kiesdrempel voor de Europees Parlementsverkiezingen werd afgeschaft.
Bent u bereid conform de motie Taverne c.s. (Kamerstuk 34 361, nr. 3) de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over alle onderdelen van het voorstel waarop zich een duidelijke meerderheid begint af te tekenen in de Raad, bijvoorbeeld in de vorm van een politiek akkoord of een gemeenschappelijke benadering?
Ja.
Bent u bereid conform de genoemde motie de Kamer te informeren zodra stemming in de Raad aan de orde is over een «concept-gemeenschappelijk standpunt» en dit vooraf ter uitdrukkelijke goedkeuring aan de Kamer voor te leggen?
In het debat naar aanleiding van het VSO over de herziening van de Kiesakte op 17 december jl. heb ik in dit kader opgemerkt dat het niet voorstelbaar is dat de regering, in het geval dat de Kamer tot de conclusie komt dat het voorstel niet acceptabel is, akkoord zal gaan met de vaststelling van het voorstel in de Raad van de Europese Unie2. Dit standpunt geldt nog steeds.
Bent u bereid deze vragen binnen drie weken te beantwoorden, gelet op de politieke druk die onder andere wordt uitgeoefend tijdens het huidig voorzitterschap?
Ja.
Een vermeende geheime fiscale compensatieregeling voor het Koninklijk Huis |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht naar aanleiding van onderzoek van RTL, dat in de jaren ’70 in het diepste geheim afspraken zijn gemaakt om de Oranjes te compenseren voor de vermogensbelasting die ze vanaf die tijd moesten gaan betalen, en dat die compensatie nog steeds verweven zit in de uitkering die de Koning ontvangt?1
In hoeverre is de inhoud van dit bericht en de daarin genoemde feiten en omstandigheden waar?
In hoeverre is het betalen van vermogensbelasting over het privévermogen van leden van het Koninklijk Huis te zien als compensatie of tegenprestatie voor het feit dat de staat alle kosten op zich neemt die samenhangen met de uitoefening van de Koninklijke functie? Welke samenhang is er tussen het betalen van vermogensbelasting over privévermogen en bekostiging door de staat van kosten die samenhangen met de uitoefening van de Koninklijke functie?
In hoeverre kan de tot stand gekomen compensatieregeling gezien worden als het op gecamoufleerde wijze ongedaan maken van de opheffing van belastingvrijdom voor het Koninklijk Huis?
In hoeverre is de Kamer indertijd direct of indirect, gedeeltelijk of volledig, op de hoogte gesteld van afspraken over compensatie van betaalde vermogensbelasting, of heeft zij hiermee ingestemd? Acht u de democratische legitimatie van de uiteindelijk tot stand gekomen compensatieregeling voldoende?
Heeft deze compensatieafspraak, die mogelijk strijdig is met (de geest van) het sinds 1973 van kracht zijnde Financieel Statuut van het Koninklijk Huis en mogelijk zonder toereikende democratische legitimatie tot stand is gekomen, rechtsgeldigheid? Acht u deze afspraak, en de wijze waarop deze tot stand is gekomen, met de kennis van nu, rechtstatelijk en moreel aanvaardbaar?
Kan exact aangegeven worden welke personen indertijd direct betrokken zijn geweest bij het tot stand komen van bedoelde geheime compensatieafspraak?
Kan aangegeven worden hoeveel financieel voordeel het Koninklijk Huis door deze compensatieregeling mogelijk heeft genoten?
In hoeverre acht u terugvordering van mogelijk niet voldoende democratisch gelegitimeerd en mogelijk wederrechtelijk genoten financieel voordeel op dit moment haalbaar en te rechtvaardigen?
Bestaan er verder – buiten de Wet Financieel Statuut van het Koninklijk huis om – géén («geheime») fiscale afspraken met het Koninklijk Huis of andere leden van de Koninklijke familie in ruime zin?
De situatie op de Filipijnen |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Philippines secret death squads: officer claims police teams behind wave of killings», waarin wordt gesproken over geheime politieteams die de opdracht hebben om vermeende drugsgebruikers en -dealers zonder proces te vermoorden? Zo ja, wat is uw reactie op dit specifieke bericht en in het algemeen op de meedogenloze oorlog tegen drugs die president Duterte sinds zijn aantreden voert, waarbij volgens berichten al meer dan 3000 vermeende drugsgebruikers en -dealers buitenrechtelijk werden geëxecuteerd?1
Ja. De wijze waarop president Duterte de bestrijding van drugscriminaliteit in de Filipijnen ter hand heeft genomen is zeer zorgelijk en heeft uiteraard de volle aandacht van het kabinet.
Ondersteunt u de resolutie van het Europees parlement2 en de eerdere oproep van de OHCHR (Office of the UN High Commissioner for Human Rights)3 aan de Filipijnse regering om de golf van buitenrechtelijke executies te stoppen en te zorgen voor een eerlijk proces voor een ieder die verdacht wordt van een misdrijf? Zo ja, bent u bereid om bilateraal dan wel in EU-verband stappen te ondernemen om bij te dragen aan deze oproepen?
Het Europees parlement, de OHCHR en de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten hebben een eigen mandaat en beschikken over eigen kanalen en methoden om hun zorgen over president Duterte’s drugsbestrijdingsaanpak over te brengen.
Nederland is bezorgd over de Filipijnse aanpak van drugscriminaliteit en het stijgend aantal slachtoffers dat daarmee in verband wordt gebracht. Nederland heeft deze zorgen zowel in EU- en in VN-verband als via het bilaterale kanaal aan de Filipijnse autoriteiten overgebracht en er op aangedrongen de internationale mensenrechtennormen te respecteren. Meest recentelijk zijn deze zorgen geuit tegenover de Filipijnse viceminister van Buitenlandse Zaken en marge van de ASEAN-EU Ministeriële van 14 oktober jl. Nederland zet tegelijkertijd via het EU-kanaal in op versterkte samenwerking op rechtsstatelijk en mensenrechtelijk gebied met een uitgebreid steunprogramma op o.a. hervormingen in de justitiële sector, waaronder steun aan het Filipijnse National Monitoring Mechanism for Extra Judicial Killings. Daarnaast zal, eveneens via de EU, het Filipijnse Ministerie van Gezondheid vanaf 2017 aanvullende financiële steun ontvangen voor de versterkte uitvoering van rehabilitatieprogramma’s van drugsverslaafden.
Heeft u kennisgenomen van de oproep van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Zeid Ra'ad Al Hussein, om te komen tot een onafhankelijk VN-onderzoek ter plaatse?4 Zo ja, bent u bereid om zowel bilateraal als in EU-verband inspanningen te leveren die kunnen bijdragen aan het tot stand komen van een dergelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere mogelijkheden ziet u om in internationaal kader, op politieke of volkenrechtelijke wijze, te reageren op de radicale koers van president Duterte, die tal van internationale normen en verplichtingen aan zijn laars lapt? Wat zouden de consequenties zijn als Duterte zijn dreigement om uit de VN te stappen5 hard zou maken?
De internationale gemeenschap spreekt de Filipijnse autoriteiten aan op het gekozen beleid en de gevolgen ervan. Zo heeft ook de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof, Fatou Bensouda, aangegeven de situatie nauwgezet te volgen en daarbij gewezen op de mogelijkheid dat bepaalde misdaden potentieel binnen de jurisdictie van het strafhof vallen. De Filipijnse autoriteiten hebben de optie van een vertrek uit de VN inmiddels tegengesproken. Nederland zal de ontwikkelingen in de Filipijnen op de voet volgen en hier in internationaal kader overleg over blijven voeren.
Heeft u aanwijzingen dat er door het gewelddadige antidrugsbeleid en door de afgekondigde staat van wetteloosheid extra risico’s voor buitenlanders of westerlingen ontstaan? Zo ja, heeft de Nederlandse ambassade in Manilla specifieke voorzorgsmaatregelen genomen? Overweegt u om het reisadvies naar de Filipijnen aan te scherpen?
In het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de Filipijnen wordt helder aangegeven dat «drugsbezit en handel in verdovende middelen zwaar wordt bestraft». Het kabinet volgt de ontwikkelingen in de Filipijnen op de voet en weegt deze mee bij het tot stand komen van het reisadvies.
Het bericht “OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld” |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws van 22 september 2016 «OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld»?
Ja.
Klopt het bericht dat slechts een kwart van de aangiftes behandeld worden door het openbaar ministerie (OM)?
Ja, dat klopt. Voor een verklaring hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
Waarom wordt slechts een klein deel van de aangiftes door de politie doorgestuurd naar het OM? Hoe beoordeelt u het feit dat er zoveel aangiftes bij de politie blijven liggen?
Zie antwoord vraag 2.
In het WODC rapport «Discriminatie: van aangifte tot vervolging» uit 2015 kon het OM niet verklaren waarom het aantal geregistreerde specifieke discriminatiezaken bij het OM afneemt; hoe kan het dat het OM het nu wel kan verklaren?
Het WODC-onderzoek waar u naar verwijst heeft een wetenschappelijke status. Er kan geen wetenschappelijk geverifieerde verklaring worden gegeven voor de afname van het aantal bij het OM geregistreerde discriminatiezaken.
Hoe verhoudt dit lage percentage zich tot de oproep van het kabinet om altijd aangifte van discriminatie te doen? Hoe is de prioritering bij de politie en het OM ten opzichte van aangiftes over andere zaken?
Het beleid ten aanzien van de opvolging van aangiftes van discriminatie staat opgenomen in de Aanwijzing Discriminatie. Vigerend beleid is dat alle aangiften betreffende discriminatie door de politie worden opgenomen. Een aangifte leidt tot opname op de lijst van discriminatie-incidenten.
Daarnaast is het beleid dat een aangifte altijd leidt tot een strafrechtelijk gevolg (dagvaarding, strafbeschikking, sepot e.d.), tenzij de aangifte geen betrekking heeft op een strafbaar feit en in overleg met het OM wordt besloten dat de aangifte achteraf als melding wordt bestempeld. Ook meldingen en aangiften met betrekking tot internet worden conform het bovenstaande behandeld. Internet aangiften worden in beginsel regionaal afgedaan.
De politie dient ten tijde van de melding zorgvuldig af te wegen of deze melding dient te leiden tot een aangifte. Het criterium daarvoor is of er enige kans is op een strafzaak die eindigt in een strafbeschikking of dagvaarding. Indien dit het geval is dient de politie dit aan de melder in overweging te geven. Een melding heeft in beginsel geen strafrechtelijk vervolg. In het geval dat de melding niet tot een aangifte leidt, verwijst de politie – indien dit in de rede ligt – de melder zoveel mogelijk door naar een antidiscriminatievoorziening (ADV).
Deelt u de mening dat deze berichtgeving over het OM geen positieve impuls zal geven aan de aangiftebereidheid van slachtoffers? Wat vindt u hiervan? Hoe gaat u de aangiftebereidheid juist stimuleren?
Ja, die mening deel ik en ik heb hierover ook mijn zorgen geuit aan de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal. Over de maatregelen die worden getroffen om de aangiftebereidheid te verhogen bent u geïnformeerd in de brief over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie 2016–20201.
Deelt u de mening dat iedere vorm van discriminatie een ernstige zaak is en dat hier serieus naar gekeken dient te worden? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u ervan dat het OM voornemens is de richtlijn aanwijzing discriminatie aan te passen?
Die mening deel ik. De opsporing en vervolging van discriminatiezaken blijft onverminderd een prioriteit. Het is van belang dat mensen die zich schuldig maken aan discriminatie en discriminatoir geweld ter verantwoording worden geroepen en bestraft. Daarop is het beleid ook gebaseerd.
Voor een antwoord op het tweede gedeelte van uw vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
Het bericht dat slechts een kwart van de aangiften van discriminatie in behandeling wordt genomen door het Openbaar Ministerie |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld»?1
Ja.
Klopt het, zoals RTL Nieuws stelt op basis van eigen onderzoek, dat driekwart van de aangiften van discriminatie blijft liggen, omdat slechts een kwart van de aangiften door gaat naar het openbaar ministerie (OM)?
Nee, dat klopt niet. Voor een verklaring hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
Wat denkt u dat een dergelijk bericht doet met de aangiftebereidheid van mensen en bent u bereid met kracht en spoed mensen op te roepen, via verschillende kanalen, om wel aangifte te doen van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Ik sluit niet uit dat deze berichtgeving over het OM geen positieve impuls zal geven aan de aangiftebereidheid van slachtoffers (zie ook mijn antwoord op vraag 6 van de leden Van Miltenburg en Van Oosten, vraagnummer 2016Z17658). Ik heb hierover ook mijn zorgen geuit aan de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal. Over de maatregelen die worden getroffen om de aangiftebereidheid te verhogen bent u geïnformeerd in de brief over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie 2016–20202.
Wat gaat u concreet doen om deze cijfers met grote urgentie te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het de rechtspositie en de sociale veiligheid van mensen aantast als er door capaciteitsproblemen gekozen dient te worden uit aangiften van discriminatie, zoals een woordvoerder van het College van procureurs-generaal stelt dat met de komst van sociale media, waarop heel makkelijk beledigingen, bedreigingen, discriminerende uitingen worden gedaan, zij het niet meer kunnen bolwerken en keuzes moeten maken?2 Zo ja, wat gaat u doen om deze kwalijke toestand te verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Feitelijk is deze situatie gelukkig niet aan de orde. De opsporing en vervolging van discriminatiezaken blijft onverminderd een prioriteit. Het is van belang dat mensen die zich schuldig maken aan discriminatie ter verantwoording worden geroepen en bestraft. Daarop is het beleid ook gebaseerd. Voor een verdere toelichting op de herziening van de Aanwijzing Discriminatie, waarbij ook nadrukkelijk zal worden gekeken naar de afdoening van online discriminatiezaken, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5 van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 563).
Wat vindt u ervan dat de richtlijn, waarin staat dat alle aangiften zorgvuldig moeten worden bekeken en beoordeeld, volgens bronnen niet meer past in de huidige tijdsgeest?3
De Richtlijn dateert uit 2007 en is gedeeltelijk herzien in 2011. In de tussentijd is niet alleen onze maatschappij veranderd, maar ook de uitingsvormen van discriminatie. Het OM heeft erop gewezen dat politie en OM worden geconfronteerd met nieuwe vormen van communicatie in onze samenleving en daarmee met nieuwe platforms waarop discriminatie plaatsvindt. Daarmee worden de aangiftes complexer en kan tevens één aangifte een veelvoud aan uitingen betreffen. Om die reden is afgesproken dat politie en OM gaan bezien hoe meldingen over online discriminatie het beste kunnen worden aangepakt. De uitkomst van dat proces is wat mij betreft een aanpak die uitvoerbaar is, die een concrete oplossing biedt en een breed draagvlak heeft in de Nederlandse samenleving. Ik acht het niet opportuun nu reeds vooruit te lopen op de uitkomst van dit proces.
Klopt het dat het OM voornemens is de richtlijn aan te passen, waarbij er voortaan zal worden gekeken of het om een ernstige zaak gaat en of er sprake is van maatschappelijke onrust?4
Zie antwoord vraag 6.
Wie zal bepalen of er sprake is van ernst en maatschappelijke onrust en zal dit in de praktijk niet op een arbitraire wijze geschieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er nooit zaken mogen blijven liggen op grond van onvoldoende ernst en maatschappelijke onrust en dat daarom een verhoging van het budget en de capaciteit bij het OM en de politie de voorkeur zouden moeten genieten boven een dergelijke aanpassing van de richtlijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is het resultaat van de gesprekken die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft gevoerd met Twitter en Facebook met betrekking tot discriminatie5 en wat heeft het kabinet tijdens zijn zittingsperiode concreet gedaan om discriminatie op sociale media te bestrijden?
De gesprekken met Twitter en Facebook hebben onder meer geresulteerd in concrete werkafspraken met het meldpunt internetdiscriminatie MiND, waardoor MiND snel met deze bedrijven kan schakelen om discriminerende uitingen verwijderd te krijgen. Daarnaast heeft in samenwerking met Twitter een training aan maatschappelijke organisaties plaatsgevonden, gericht op het spelen van een (effectievere) rol in het tegengaan van discriminatie op social media. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie in de eerste helft van 2016 is er een gedragscode (Code of Conduct) voor het tegengaan van online hate speech afgesloten tussen de Europese Commissie en Facebook, Twitter, Google/Youtube en Microsoft. De Code of Conduct zorgt voor een snelle afhandeling van meldingen en het stimuleren van tegengeluiden («counter speech»).
Bent u bereid discriminatie op sociale media met meer prioriteit te bestrijden, door (meer) personeel op discriminatie op sociale media in te zetten en door concrete en effectieve afspraken met sociale media platforms te maken? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom, niet?
Er is geen gebrek aan capaciteit om online discriminatiezaken via het strafrecht aan te pakken. Het maken van concrete en effectieve afspraken met social media platforms is reeds vigerend beleid en geschiedt zowel op nationaal als op EU-niveau. Zie ook de beantwoording van vraag 10.
Bent u nu wel bereid een racismeregister in te voeren, waarin racistische en discriminatoire uitingen van mensen op social media worden vastgelegd en waarbij een dergelijke registratie ertoe leidt dat iemand niet meer voor de overheid kan werken?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Het doen van racistische uitingen verhoudt zich niet tot hetgeen van overheidspersoneel verwacht mag worden. Een veroordeling van een racistische uitlating of gedrag kan aan een voor een bepaalde functie noodzakelijk goed gedrag in de weg staan. Binnen de overheid bestaat hiervoor de procedure om – indien de aard van de functie en het risico dat aan de werkzaamheden is verbonden hierom vragen – van de sollicitant een zogenaamde Verklaring omtrent gedrag (VOG) te vragen. Ik ben geen voorstander van een apart racismeregister zoals dat door u wordt voorgestaan, naast de justitiële en politiegegevens die al geraadpleegd worden bij een VOG-procedure.
Bent u bereid een deel van het geld dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie er het komende begrotingsjaar bij krijgt te besteden aan de vergroting van de expertise en de capaciteit op het gebied van het afnemen van aangiften van discriminatie door de politie? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar is geen aanleiding voor.
Bent u bereid een deel van het geld dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie er het komende begrotingsjaar bij krijgt te besteden aan de vergroting van de expertise en de capaciteit op het gebied van het verwerken van aangiften van discriminatie door het OM? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Zijn de doelen die de politie in het document «De Kracht van het Verschil» met betrekking tot de eigen diversiteit en de professionalisering van de aanpak van discriminatie in zicht?6 Kunt u een gespecificeerd overzicht geven van de gestelde doelen, de acties en de resultaten?
Voor het antwoord op de vragen 15 tot en met 17 verwijs ik u naar de brief over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie 2016–202010. In de voortgangsbrief, die begin 2017 aan uw Kamer zal worden gestuurd, zal over acties en resultaten worden gerapporteerd. Over de actuele resultaten met betrekking tot diversiteit van het politiepersoneel bent u reeds geïnformeerd in de Voortgangsbrief Politie van 20 juni 201611.
Kunt u een concreet overzicht geven van wat het kabinet doet en heeft gedaan in het kader van het feit dat in de gehele strafrechtketen bevordering van de deskundigheid op het gebied van (herkennen van) discriminatie, versterking van de ketenaanpak en samenwerking met andere betrokken spelers aandacht krijgt?7
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u een concreet overzicht geven van de acties in het kader van de uiting of investeert het kabinet in een meer optimale wijze van rapporteren door Antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en de politie?8
Zie antwoord vraag 15.
Bent u nu wel bereid een racismepolitie op te richten, een specialistische eenheid binnen de politieorganisatie die zich bezighoudt met racisme en discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is om diverse redenen geen voorstander van een aparte racisme-politie. Vanaf begin 2017 is bij de politie een centraal punt dat discriminatiezaken uit het politiesysteem destilleert en bij de eenheden adresseert voor goede opvolging. Met het nieuwe beleidskader diversiteit en discriminatie zijn de taken steviger verankerd in de politieorganisatie, met als portefeuillehouder de eenheid chef Den Haag, die hierbij door medewerkers wordt ondersteund.
Daarnaast zijn ook de registratie- en rapportage-activiteiten van de politie geïntensiveerd. De politie heeft een forse verbeterslag gemaakt in de gegevensverzameling en analyse van discriminatiezaken: het rapport over 2015 is als bijlage bij de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 september jongstleden aan de Kamer gestuurd12.
Het bericht dat de Hongaarse regering vluchtelingen mishandelt en hen maandenlang zonder redenen opsluit |
|
Attje Kuiken (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hongarije mishandelt vluchtelingen»?1
Ja.
In welke mate klopt de conclusie van Amnesty International dat Hongarije stelselmatig vluchtelingen mishandelt, waarbij mensen soms worden geslagen, geschopt en opgesloten? Wat is uw reactie op deze op onderzoek gebaseerde conclusie?
Het kabinet vindt deze berichten zorgelijk, juist waar het gaat om mensen die een veilig heenkomen zoeken. Zoals u bekend meent het kabinet voorts dat de Hongaarse autoriteiten met de organisatie van het plaatsgevonden referendum en voorgenomen grondwetswijziging fundamentele Europese waarden ten aanzien van het opvangen van vluchtelingen en het bieden van bescherming op de helling zet.
Het kabinetsstandpunt dat de behandeling van vluchtelingen in lijn moet zijn met Europese verdragen en afspraken, waaronder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Europese acquis, evenals internationaal vluchtelingenrecht, blijft onveranderd. Dit hoort bij de normen en waarden die wij in Europa met elkaar delen en die Hongarije door toe te treden tot de EU ook heeft aanvaard. De Commissie is als hoedster van de verdragen verantwoordelijk voor het toezicht op naleving van Europese verplichtingen.
Ook voor Hongarije geldt dat hier geen uitzonderingen op mogelijk zijn en dat Hongarije zich moet houden aan zijn internationale verplichtingen. Dit heeft Minister Koenders van Buitenlandse Zaken nadrukkelijk ook besproken met de Hongaarse Minister van Buitenlandse Zaken Szijjártó tijdens zijn bezoek aan Boedapest op 4 oktober. Hij heeft hem opgeroepen om Europese en internationale afspraken na te leven.
Bent u bereid alle feiten hieromtrent zo snel mogelijk te verifiëren en naar de Kamer te sturen?
De Europese Commissie ziet als hoedster van de Europese verdragen toe op de naleving van hetgeen daarin is bepaald. De ontwikkelingen en omstandigheden in Hongarije worden nauwgezet gevolgd. De Europese Commissie is in december vorig jaar een infractieprocedure tegen Hongarije begonnen, waarbinnen is geconcludeerd dat een aantal elementen van de aangepaste asiel- en strafwetten onverenigbaar is met EU-wetgeving. De procedure loopt nog en een uitspraak van het Hof van Justitie wordt in september 2017 verwacht.
Deelt u de mening dat het mishandelen en illegaal opsluiten van vluchtelingen en immigranten door een Europese lidstaat een schande is voor de Europese Unie en in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Zo ja, op welke wijze brengt u zo snel mogelijk de boodschap namens de Nederlandse regering over aan Hongarije dat dit onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u in Europees verband waarborgen dat dit soort misstanden met vluchtelingen in de EU zo snel mogelijk worden gestopt en in de toekomst niet meer zullen voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden deze misstanden door de EU zelf onderzocht en worden tegen Hongarije zo nodig maatregelen getroffen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke termijn geeft u, mogelijk in samenwerking met de EU, een appreciatie van het gehele rapport van Amnesty over de situatie voor vluchtelingen in Hongarije?2
Er is in beantwoording van bovenstaande vragen reeds een appreciatie gegeven.
Het bericht dat de Poolse regering abortus wettelijk wil verbieden en strafbaar stellen |
|
Marit Maij (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Poolse regering: vijf jaar cel voor abortus»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en op dit voornemen van Polen?
Het kabinet vindt dit bericht zorgelijk. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een recent gesprek in Brussel met haar Poolse ambtsgenote, Joanna Wronecka, op 5 oktober j.l., aangegrepen om deze zorgen over te brengen. Echter, de situatie in Polen is inmiddels veranderd. Het bewuste voorstel om de abortuswet restrictiever te maken is inmiddels van de baan.
Is het waar dat de Poolse regering een wet wil invoeren die het plegen van abortus onder alle omstandigheden strafbaar stelt? Hoe luidt dit wetsvoorstel in grote lijnen en in welk stadium verkeert het?
Het voorstel om de abortuswet te wijzigen was geen voorstel van de Poolse regering, maar een zogenaamd burgerinitiatief. Het voorstel was ingediend door een speciaal hiertoe in het leven geroepen comité, bestaande uit meerdere burgerorganisaties. Het wetsvoorstel stelde abortus in alle gevallen strafbaar, met één uitzondering: wanneer het leven van de zwangere vrouw gevaar liep mocht de zwangerschap beëindigd worden. In het «Stop Abortion»-wetsvoorstel werd abortus gecriminaliseerd: vrouwen die een zwangerschap lieten beëindigen, alsook artsen die de abortus uitvoerden, konden een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar krijgen.
Het wetsvoorstel is door het Lagerhuis van het parlement in september in behandeling genomen en is in de eerste lezing op 23 september naar de Commissie voor Justitie en Mensenrechten gestuurd. Na de tweede lezing op 6 oktober j.l. in de plenaire vergadering van het Lagerhuis is het voorstel met grote meerderheid afgewezen.
Klopt het dat zowel de uitvoerende artsen als de abortus ondergaande vrouwen vervolgd zullen worden indien deze wet gaat gelden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dit Poolse wetsvoorstel zich tot geldende wetgeving in bijvoorbeeld Ierland en Malta? Hoeveel gevallen zijn bekend van bijvoorbeeld Maltese en Ierse vrouwen die in andere lidstaten abortus laten plegen?
Dit Poolse wetsvoorstel, dat op 6 oktober met grote meerderheid is afgewezen door het Lagerhuis, staat abortus alleen toe als dat het leven van de moeder kan redden.
In Malta is abortus verboden onder alle omstandigheden, zonder uitzonderingen. In Ierland is abortus verboden met uitzondering ingeval het leven van de vrouw in gevaar is door ziekte, ziekte als gevolg van een noodsituatie of gevaar voor zelfmoord.
Een publicatie van het Ministerie van Volksgezondheid van het Verenigd Koninkrijk maakt melding van 5.190 gevallen (in 2015) waarin vrouwen woonachtig buiten Engeland en Wales naar Engeland en Wales zijn gereisd om aldaar abortus te laten uitvoeren. Het betrof 3.451 vrouwen uit Ierland (66,5% van de groep «non-residents») en 58 vrouwen uit Malta (1,1%).2 Er zijn het kabinet geen betrouwbare cijfers bekend uit buurlanden van Malta.
Op welke wijze ziet u risico’s dat dit soort wetgeving ingaat tegen het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en vrouwenrechten bruuskeert en de gezondheid van vrouwen en meisjes in gevaar brengt?
Het fundamentele recht van iedereen – dus ook van alle vrouwen – op de hoogst mogelijke standaard van fysieke en mentale gezondheid (vaak kortweg «het recht op gezondheid» genoemd) kent als basis de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948 en is verder gedefinieerd in het Internationale Verdrag inzake Economisch, Sociale en Culturele Rechten van 1966. Het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens is hierop gestoeld. In de «Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women», vaak kortweg aangeduid als het Vrouwenrechtenverdrag (1979), wordt omschreven hoe vrouwen beschermd moeten worden tegen genderdiscriminatie in de gezondheidszorg. De speciale Rapporteurs inzake «het recht op gezondheid» hebben in hun rapportages bij herhaling gewezen op de ernstige, discriminerende belemmeringen die dit soort wetgeving opwerpt en op het feit dat ze de gezondheid van vrouwen en meisjes ernstig in gevaar brengen. Het kabinet onderschrijft de ernst van deze risico’s.
Deelt u de mening dat dit soort wetgeving om abortus te verbieden onwenselijk is in lidstaten van de Europese Unie en zich slecht verhoudt met de Europese waardengemeenschap, zoals die voor Nederland belangrijk is?
Wetgeving die barrières opwerpt voor wat betreft toegang tot goede gezondheidszorg is onwenselijk. Wetgeving die goede gezondheidszorg in de weg staat die specifiek gericht is op behoeftes van vrouwen in de reproductieve fase van hun leven is discriminerend en niet in de geest van verdragen die de lidstaten van de Europese Unie hebben ondertekend en geratificeerd en internationale agenda’s die de lidstaten van de Europese Unie hebben onderschreven. Hieronder valt bijvoorbeeld het Actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (1994) en het Platform voor Actie van de 4e Wereldvrouwenconferentie (1995). De inhoud van dit programma en dit platform sluiten goed aan bij de Europese waarden waar Nederland zich voor inzet.
Op welke wijze probeert Nederland binnen de Europese Unie te bevorderen dat het recht op abortus wordt beschermd en binnen de EU gemeengoed wordt?
Zowel binnen als buiten de Europese Unie zet Nederland zich in voor de bescherming en bevordering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten zoals gedefinieerd in het Actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (1994) en het Platform voor Actie van de 4e Wereldvrouwenconferentie (1995). Er bestaat geen internationaal gedefinieerd recht op abortus, en over abortus wordt verschillend gedacht in de lidstaten. Nederland bepleit daarom niet het recht op abortus, maar de onbelemmerde toegang tot veilige en legale abortus als onderdeel van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Dat stuit bij een aantal EU-lidstaten op verzet. Nederland heeft, samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten, zijn best gedaan om seksuele en reproductieve gezondheid en rechten onverkort opgenomen te krijgen in het EU-actieplan voor vrouwenrechten en gendergelijkheid in het buitenlands beleid (2016–2020). Helaas kon op dit punt geen unanimiteit bereikt worden. Het tegengaan van discriminatie, ook in gezondheidszorg, is evenwel een belangrijk onderdeel van het actieplan en vormt voor Nederland het aanknopingspunt om binnen de EU het gesprek over vrouwenrechten, inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, te blijven voeren.
Het niet behandelen van aangiften van discriminatie door het Openbaar Ministerie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld»1 en het bericht «Man riep «Sieg Heil» naar joodse Martin, maar politie doet niets»?2
Ja.
Is het waar dat driekwart van de aangiften wegens discriminatie niet door het Openbaar Ministerie (OM) wordt behandeld? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de Aanwijzing Discriminatie? Zo nee, om hoeveel niet behandelde aangiften gaat het dan wel?
Uitgangspunt is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen altijd een strafrechtelijke reactie volgt (dagvaarding of transactie), indien de zaak zich daarvoor redelijkerwijs leent. In beginsel wordt er gedagvaard. In lichtere zaken kan een transactie worden aangeboden. Dit is neergelegd in de Aanwijzing Discriminatie.
De gang van discriminatiezaken door de strafrechtketen staat beschreven in het WODC-onderzoek «Discriminatie: Van aangifte tot vervolging», dat op 25 januari 2016 naar uw Kamer is gestuurd.3 In dit onderzoek wordt ook uitgelegd waarom niet alle signalen over discriminatie die de politie ontvangt resulteren in een aangifte en waarom niet alle aangiften resulteren in een strafzaak die kan worden opgepakt door het Openbaar Ministerie (OM). Het verschil tussen het aantal aangiften bij de politie en het aantal zaken dat bij het OM binnenkomt wordt met name veroorzaakt door het niet kunnen instellen van opsporingsonderzoek in verband met het ontbreken van een daderindicatie, het niet kunnen achterhalen van een verdachte, het ontbreken van voldoende bewijs, dan wel de niet-strafbaarheid van de uiting. Om deze redenen komt ongeveer driekwart van de aangiftes uiteindelijk niet bij het OM terecht.
Niet elke aangifte resulteert dus in een zaak voor het OM. Voor de zaken die wel door de politie naar het OM worden gestuurd geldt onverminderd de in de Aanwijzing discriminatie vastgelegde norm dat het OM alle zaken oppakt. Dat dit niet is geschied in twee in het bericht van RTL Nieuws genoemde zaken is een omissie waaraan geen beleidsoverweging ten grondslag heeft gelegen. De twee dossiers zijn simpelweg blijven liggen en dat had niet mogen gebeuren als was gehandeld conform de Aanwijzing Discriminatie. Het OM heeft de fout inmiddels publiekelijk erkend; de omissie is reeds hersteld. Het beeld dat het OM niet kan voldoen aan de eigen norm om zorgvuldig naar aangiften van discriminatie te kijken, is daarom niet correct. Het OM pakt in principe alle door de politie ingestuurde discriminatiezaken op, waarbij fouten zoals door RTL Nieuws geconstateerd uiteraard nooit kunnen worden uitgesloten. Ik heb de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal verzocht de bedrijfsvoering van het OM zodanig in te richten dat herhaling van de voorvallen als beschreven door RTL Nieuws waar mogelijk wordt voorkomen.
Waarom worden zoveel aangiften wegens discriminatie niet behandeld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel aangiften worden er jaarlijks wel door het OM behandeld en in hoeveel gevallen leidt dat tot vervolging? Kunt u aangeven op welke gronden de zaken die niet vervolgd worden zijn geseponeerd?
Over de afdoening van zaken door het OM wordt de Kamer jaarlijks geïnformeerd door toezending van de rapportage «Cijfers in Beeld». Laatstelijk is dat gebeurd met de cijfers over 2014; die rapportage is op 16 november 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden. Binnenkort zult u het rapport over 2015 ontvangen. Een eerste beeld laat zien dat in 2015 136 discriminatiezaken door het OM zijn afgedaan. Daarnaast is een aantal zaken afgedaan terzake commune delicten (zoals mishandeling en vernieling) waarbij discriminatie een rol speelde. In de genoemde rapportage over 2015 zal voor het eerst gerapporteerd worden over de bij het OM ingestroomde commune delicten met een discriminatoir aspect. Omdat de registratie van de maatschappelijke kwalificaties bij deze delicten nog niet volledig is doorgevoerd, zal dit een eerste indicatie zijn van het aantal commune delicten met een discriminatoir aspect dat bij het OM is binnengekomen.
Tot 2015 gold het volgende beeld:
OM-afdoening
Jaar 2010
Jaar 2011
Jaar 2012
Jaar 2013
Jaar 2014
Dagvaarden
71%
121
54%
90
52%
71
53%
48
59%
82
Transactie
10%
17
8%
14
13%
17
4%
4
6%
8
Voorw.sepot
1%
1
6%
10
4%
5
3%
3
6%
8
Sepot
18%
31
31%
52
25%
34
33%
30
21%
29
OM-straf-beschikking
0%
0
0%
0
1%
2
4%
4
6%
9
Lik-op-stuk
0%
0
O%
0
4%
5
1%
0
1%
1
Oproep verzet
0%
0
0%
0
0%
0
1%
1
0%
0
Voegen
0%
0
0%
0
1%
2
0%
0
2%
3
TOTAAL
100%
170
100%
166
100%
136
100%
90
100%
140
Bron: Cijfers in Beeld 2014, tabel 15
Hoofdregel is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen, indien de zaak bewijsbaar en de verdachte strafbaar is, altijd een strafrechtelijke reactie volgt (dagvaarding of strafbeschikking), gelet op de negatieve werking bij onvoldoende handhaving en de voorbeeldfunctie die van een strafvervolging uitgaat.
Afhankelijk van de feiten en omstandigheden (bijvoorbeeld ernst zaak, persoon van de verdachte, wel/geen recidive) wordt door de officier van de justitie voor een afdoening gekozen. Zoals uit de cijfers blijkt wordt de strafbeschikking ook toegepast bij discriminatiefeiten. Discriminatiezaken komen vanwege hun complexiteit nauwelijks in aanmerking voor een ZSM-afdoening (Lik-op-stuk).
Soms besluit de officier van justitie om niet te vervolgen. In 2014 werden er 37 sepots gegeven, waarvan 21 beleidssepots. Van deze beleidssepots waren er acht voorwaardelijke sepots. Uit «Cijfers in Beeld 2014» komt naar voren dat deze beleidssepots niet zijn genomen uit capaciteitsoverwegingen, maar omdat sprake was van:
Er was in 2014 dus geen sprake van sepots om capaciteitsredenen. Dat er zaken niet door het OM zijn opgepakt, is een omissie waaraan geen beleidsoverweging ten grondslag heeft gelegen. De dossiers zijn blijven liggen en dat had niet mogen gebeuren.
Op basis van de cijfers uit 2014 kan ik niet de conclusie trekken dat het OM zich niet aan het bepaalde in de Aanwijzing discriminatie zou houden. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat de situatie sinds 1 januari 2015 is veranderd. De cijfers over 2015 krijgt u toegezonden zodra deze beschikbaar zijn.
Is het waar dat, nu blijkt dat het OM niet kan voldoen aan de eigen norm om zorgvuldig naar aangiften van discriminatie te kijken, de genoemde Aanwijzing wordt aangepast? Zo ja, deelt u de mening dat het naar beneden bijstellen van de verwachtingen niet helpt om dit probleem van discriminatie daadwerkelijk aan te pakken, maar dat juist extra inspanningen om wel aan die verwachtingen te voldoen beter op hun plaats zouden zijn? Hoe gaat u voor die extra inspanningen zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet correct. De Aanwijzing wordt herzien omdat de looptijd ervan bijna is verstreken (1 januari 2007 – 31 december 2016). Deze herziening is reeds in januari van dit jaar met uw Kamer gecommuniceerd in de brief over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie 2016–20204.
In het proces dat leidt tot deze herziening heeft het OM wel aangegeven dat politie en OM worden geconfronteerd met nieuwe vormen van communicatie in onze samenleving en daarmee met nieuwe platforms waarop discriminatie plaatsvindt. Daarmee worden de aangiftes complexer en kan tevens één aangifte een veelvoud aan uitingen betreffen. Om die reden is afgesproken dat politie en OM gaan bezien hoe meldingen over online discriminatie het beste kunnen worden aangepakt. De uitkomst van dat proces is wat mij betreft een aanpak die uitvoerbaar is, die een concrete oplossing biedt en een breed draagvlak heeft in de Nederlandse samenleving. Ik acht het niet opportuun nu reeds vooruit te lopen op de uitkomst van dit proces.
Deelt u de mening dat het onvoldoende gevolg geven aan aangiften wegens discriminatie de aangiftebereidheid zal doen afnemen en dat daarmee het signaal wordt afgegeven dat discriminatie onbestraft blijft? Zo ja, wordt daarmee het probleem van discriminatie in de samenleving daardoor niet groter gemaakt? Zo ja, welke conclusies en gevolgen verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Feitelijk is deze situatie gelukkig niet aan de orde. De opsporing en vervolging van discriminatiezaken blijft onverminderd een prioriteit. Het is van belang dat mensen die zich schuldig maken aan discriminatie en discriminatoir geweld ter verantwoording worden geroepen en bestraft. Daarop is het beleid ook gebaseerd.
Is het waar dat het OM «wel heel alert [is] op de zaken die van belang zijn» en die wel aanpakt? Zo ja, aan de hand van welke criteria wordt het onderscheid tussen zaken die wel en niet van belang zijn gemaakt? Hoe verhoudt zich dat tot het feit dat de in het tweede bericht genoemde belediging van het «Sieg Heil» roepen niet is vervolgd? Was deze belediging dan geen zaak van belang en wat zijn dat dan wel? Zo nee, wat is er niet waar?
Het OM wil met strafrechtelijk ingrijpen een duidelijke strafrechtelijke grens stellen en een effectief signaal afgeven. Bij het opsporingsonderzoek wordt gekeken naar de vervolgbaarheid, de ernst van het feit en maatschappelijke onrust, om met een eventuele vervolging de bovenstaande doelen te verwezenlijken.
Dat de zaak waar aan u refereert niet door het OM is opgepakt, is een omissie waaraan geen beleidsoverweging ten grondslag heeft gelegen. Het dossier is blijven liggen, en dat had niet mogen gebeuren.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in deze zaak op 22 juli 2016 bevolen dat de verdachte alsnog vervolgd dient te worden. Het OM heeft aangegeven een nader onderzoek te zullen starten en op basis van de uitkomsten van dit nader onderzoek een vervolgingsbeslissing te zullen nemen.
Is een ZSM-afdoening of strafbeschikking, vooral in het geval van discriminatie met een verdachte waarvan de identiteit bekend is, mogelijk? Zo ja, hoe vaak wordt dit toegepast en zou dit vaker toegepast kunnen worden? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk? Acht u het wenselijk dit wel mogelijk te maken en op welke termijn gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 4.
De opening van een polikliniek voor allochtonen |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «MST opent poli voor allochtonen»?1
Zolang de zorg die daar verleent wordt, voldoet aan de Nederlandse gezondheidszorgwetgeving en goede zorg wordt geleverd zoals vastgesteld door de Nederlandse veldpartijen en beroepsverenigingen heb ik geen bezwaar tegen de komst van deze polikliniek.
Bent u van mening dat de gezondheidszorg in Nederland zich moet aanpassen aan allochtonen in plaats van andersom? Zo ja, waarom?
Keuzevrijheid is belangrijk in ons zorgsysteem. Als deze polikliniek aansluit op de behoefte van burgers dan staat het hen vrij om daar gebruik van te maken.
Waaruit bestaan de diverse extra’s bovenop het standaardpakket, waar alleen allochtonen voor in aanmerking komen?
De polikliniek richt zich op patiënten van niet Nederlandse afkomst die te maken hebben met geheugenstoornissen. Dat de diagnostiek niet voor alle bevolkingsgroepen hetzelfde is klopt. Vanwege de uiteenlopende prevalenties van dementie en de oorzaken ervan is differentiatie in de diagnostiek per bevolkingsgroep (soms) noodzakelijk2. De behandelaar en de zorgverzekeraar moeten er op toezien dat de noodzakelijke zorg doelmatig en conform geldende professionele standaarden wordt verstrekt. Het is vervolgens aan de zorgverzekeraar om in het contract met deze zorgaanbieder te bepalen of bepaalde (extra) handelingen noodzakelijk zijn.
Wie betaalt deze extra’s?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dit een vorm van discriminatie is van autochtone Nederlanders?
Nee, autochtone Nederlanders met deze problemen kunnen ook in het MST terecht.
Bent u bereid de opening van de allochtonen poli tegen te houden?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid.
Het rapport Dirty Diesel |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Dirty Diesel» van Public Eye en daaropvolgende berichtgeving in de media?1
Ja.
Vindt u het zeer zorgelijk dat 90 procent van de naar West-Afrika geëxporteerde diesel vanuit Amsterdam, Rotterdam en Antwerpen meer dan 100 keer zoveel sulfaat bevat als de Europese standaard?
Ja. In Europa wordt al jaren ingezet op het verminderen van zwavel in brandstof. Tot januari 1996 mocht brandstof in Europa nog 2000 ppm zwavel bevatten (200 keer de huidige norm van 10 ppm, die sinds 2009 geldt). Het kabinet zou graag zien dat de standaard ook in andere landen spoedig omlaag wordt bijgesteld. In dit verband is het kabinet verheugd dat de Ghanese overheid bekend heeft gemaakt per 1 januari 2017 alleen nog brandstof met maximaal 50 ppm zwavel te willen importeren. Ook Mali, Togo en Benin hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn om zo snel mogelijk over te stappen op brandstoffen met een laag zwavelgehalte.
Beschouwt u het blootstellen van mensen aan de uitlaatgassen van dergelijke brandstoffen als een schending van hun mensenrechten, in het specifiek het recht op een gezonde leefomgeving? Zo ja, in hoeverre acht u Nederland hier als doorvoerhaven «medeplichtig» aan? Zo nee, waarom niet?
Staten hebben volgens de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) de plicht de rechten van hun burgers, inclusief het recht op gezondheid, te beschermen. Het kabinet is niet de aangewezen entiteit om te oordelen of lokale brandstofwetgeving in strijd is met de mensenrechten. Het voert te ver om staten van waaruit potentieel schadelijke, doch niet verboden, stoffen zijn ingevoerd verantwoordelijk te stellen voor medeplichtigheid aan mensenrechtenschendingen.
Volgens de UNGP’s rust er een verantwoordelijkheid op bedrijven om mensenrechten te respecteren, ook als de overheid ter plaatse niet aan haar internationale mensenrechtenverplichtingen voldoet. Zoals vastgelegd in het Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten verwacht het kabinet dat Nederlandse bedrijven in het buitenland dezelfde mensenrechtennormen hanteren als in Nederland. Het kabinet gaat dan ook met de bedrijven in kwestie in gesprek over hun verantwoordelijkheden en de wijze waarop zij hier momenteel invulling aan geven.
Het kabinet heeft met de olie- en gassector al in een eerder stadium gesproken over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en een vrijwillig IMVO-convenant. Daarvoor bleek bij de sector weinig draagvlak. De sector is van mening dat de OESO-richtlijnen al voldoende geïnternaliseerd zijn. Er zijn echter ook andere signalen, zoals onder andere verwoord in het rapport «Dirty Diesel». Daarom heeft het kabinet het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) verzocht onderzoek te doen naar de mate waarin de Nederlandse olie- en gassector de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen implementeert. Deze onderhavige thematiek zal worden betrokken bij het onderzoek van het NCP. Dit onderzoek dient als basis voor verdere gesprekken met bedrijven uit de sector en is naar verwachting voorjaar 2017 afgerond.
De rijksoverheid zal deze casus inbrengen in het werkprogramma zeehavens, dat is gesloten tussen de ministeries van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken, havenbeheerders en zeehavenbedrijfsleven. Hierbij zal aangesloten worden bij een lopende actie die ingaat op de rol die zeehavenbeheerders kunnen spelen met betrekking tot ketenverantwoordelijkheid rondom ladingstromen. Hierbij moet bedacht worden dat havenbeheerders geen eigenaar zijn van lading. Dit legt beperkingen op aan het handelingsperspectief van havenbeheerders. Wel kunnen havenbeheerders bijvoorbeeld agenderen, faciliteren, partijen bij elkaar brengen en een bemiddelende rol spelen.
Acht u deze praktijken in lijn met internationale standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen? Zo ja, echt?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de Nederlandse overheid banden met volgens het «Dirty Diesel»-rapport vervuilde diesel exporterende bedrijven als Vitol en Trafigura? Indien dat zo is, welke conclusies over voortzetting van die banden trekt u uit het onderzoeksrapport?
Van banden in de zin van financiële ondersteuning is geen sprake. De Nederlandse overheid heeft in het verleden wel contact gehad met beide bedrijven en/of dochterondernemingen. Die contacten vonden plaats in het kader van gebruikelijke ondersteuning van het Nederlands bedrijfsleven. Nu deze problematiek bekend is bij de regering, zal deze worden opgebracht wanneer er weer contacten met deze bedrijven zijn.
Wat is de laatste stand van zaken rondom het voorgenomen convenant voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) in de de olie- en gassector?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen, dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Het IMVO-convenantenbeleid is bedoeld om dit te stimuleren. De olie- en gassector in Nederland ziet als aangegeven geen aanleiding om een vrijwillig IMVO-convenant op te stellen. Het kabinet heeft daarop het NCP gevraagd onderzoek te doen naar de Nederlandse olie- en gassector en de mate waarin deze de OESO-richtlijnen implementeert. De problematiek zoals geschetst in het Dirty Diesel-rapport wordt betrokken bij het onderzoek. Dit onderzoek is naar verwachting voorjaar 2017 afgerond.
Nemen de in het Dirty Diesel-rapport genoemde bedrijven die via Nederland exporteren deel aan dit proces? Zo ja, met welke inzet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er reeds wettelijke instrumenten om de productie en/of export van deze vuile diesel tegen te houden? Zo ja, waarom lijkt daar geen gebruik van gemaakt te worden?
Een eerste scan van bestaande wet- en regelgeving wijst erop dat er geen wettelijke instrumenten zijn om de productie en/of export van diesel met een hoog zwavelgehalte tegen te houden. De richtlijn Brandstoffenkwaliteit reguleert de kwaliteit van benzine en diesel die in de EU op de markt wordt gebracht, niet de kwaliteit van benzine en diesel die wordt geëxporteerd. Alleen in het geval waar sprake is van afvalstoffen biedt de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) het wettelijk kader om op te treden tegen import of export. De omstandigheid dat diesel niet aan de in de EU geldende normen voldoet maakt niet dat sprake is van afval.
Maakt het voor de beantwoording van bovenstaande vraag uit dat de in het rapport genoemde bedrijven in Zwitserland in plaats van de Europese Unie gesitueerd zijn?
Nee, want het betreft export uit Belgische en Nederlandse havens. Daarom is daarop de EU- en nationale regelgeving van toepassing.
Heeft u gesprekken gehad met de regeringen van betreffende landen over de giftige stoffen waaraan zij hun bevolking blootstellen? Zo ja, wat was hun reactie? Zo nee, wanneer gaat u dat doen?
De Nederlandse hulp met betrekking tot deze thematiek wordt voornamelijk geboden via het VN Milieuprogramma (UNEP). De gezamenlijke aanpak is in deze casus belangrijk, omdat verschillende West-Afrikaanse landen dezelfde tanker delen (de tanker voor Nigeria voorziet bijvoorbeeld ook Benin en Togo). Idealiter voeren deze landen een geharmoniseerde standaard in. Daar wordt nu hard aan gewerkt. Een aantal staten uit de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS) heeft al aangegeven zich hier hard voor te willen maken (Ghana, Togo, Mali). UNEP zal op korte termijn met de Nigeriaanse Minister van milieu, Amina Mohamed, een ministeriële bijeenkomst organiseren voor West-Afrikaanse landen waar mogelijk een gezamenlijke standaard kan worden afgesproken.
Nederland financiert UNEP jaarlijks met een ongeoormerkte bijdrage van EUR 5 miljoen. Nederland is daarnaast een van de oprichters van het Partnership for Clean Fuels and Vehicles, waarvan UNEP ook het secretariaat voert. Dit partnerschap was opgericht om lood in benzine uit te faseren en zet zich nu ook in om zwavel in diesel uit te bannen in combinatie met emissie-eisen aan voertuigen.
Nederland is tevens lid van de Climate and Clean Air Coalition (CCAC), die zich richt op het opschalen van maatregelen gericht op de reductie van uitstoot van luchtvervuilende stoffen met een kortdurend klimaateffect, zoals roet. De CCAC is een samenwerkingsverband van meer dan honderd overheden, internationale organisaties, ngo’s en het bedrijfsleven. Het secretariaat is ondergebracht bij UNEP. Een van de programma’s binnen de CCAC is erop gericht om, met name in ontwikkelingslanden, de kwaliteit van diesel voor zware transportvoertuigen te verbeteren om roetuitstoot te beperken. De CCAC bouwt daarbij voort op de hierboven genoemde activiteiten van UNEP. Nederland steunt de CCAC zowel financieel (EUR 100.000 in 2015) als specifiek op dit onderwerp door het uitwisselen van kennis en ervaring.
Is Nederlandse hulp aangeboden in de vorm van technische kennis om de diesel op te schonen of bijstand te verlenen aan de overheid om milieuwetgeving op te stellen en deze te handhaven? Wat was daarop de reactie?
Zie antwoord vraag 10.
De kosten van het verzoek om Nederlander te worden |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waaruit de kosten t.w. € 840,– voor een enkelvoudig naturalisatieverzoek zijn opgebouwd?1
Kunt u aangeven waaruit de kosten t.w. € 1.072,– voor een meervoudig naturalisatieverzoek zijn opgebouwd?
Kunt u aangeven waaruit de kosten t.w. € 124,– voor een naturalisatieverzoek van een minderjarig kind dat bij de aanvraag is betrokken zijn opgebouwd?
Kunt u aangeven waaruit de kosten t.w. € 625,– voor een enkelvoudig naturalisatieverzoek voor staatlozen of personen in het bezit van een verblijfsvergunning asiel zijn opgebouwd?
Kunt u aangeven waaruit de kosten t.w. € 858,– voor een meervoudig naturalisatieverzoek voor staatlozen of personen in het bezit van een verblijfsvergunning asiel zijn opgebouwd?
Kunt u aangeven waaruit de kosten t.w. € 179,– voor een enkelvoudig optieverzoek zijn opgebouwd?
Kunt u aangeven waaruit de kosten t.w. € 305,– voor een meervoudig optieverzoek zijn opgebouwd?
Kunt u aangeven waaruit de kosten € 21,– voor een optieverzoek van een minderjarig kind dat bij de aanvraag is betrokken zijn opgebouwd?
Kunt u verklaren waarom deze bedragen per verzoek verschillend zijn?
Zoals hierboven beschreven, is het uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de leges dat de totale legesopbrengsten voor naturalisatie zo veel mogelijk kostendekkend zijn voor de gemaakte kosten voor naturalisatie door zowel de IND als de gemeenten. Op de gemaakte kosten ben ik ingegaan bij beantwoording van de vragen 1 tot en met 8.
De differentiatie in legestarieven (dus de legesopbrengsten) houdt onder meer verband met het gegeven dat de werkzaamheden voor het afhandelen van meervoudige verzoeken en naturalisatieverzoeken van een kind dat betrokken wordt bij de aanvraag van de ouder, minder inspanningen vergen dan afzonderlijke enkelvoudige verzoeken. De verschillende tarieven maken dat naturalisatie voor bijvoorbeeld gezinnen betaalbaar blijft.
Zijn er mogelijkheden voor minder vermogende mensen om in aanmerking te komen voor een lager tarief? Zo ja, hoe gaat dat in zijn werking? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de mogelijkheid om dit wel in te stellen te onderzoeken?
Ik ben van mening dat de kosten voor naturalisatie betaalbaar zijn, ook voor minder vermogende personen. Het gaat bovendien om een eenmalige betaling die personen gedurende lange tijd kunnen zien aankomen en waarvoor zij kunnen sparen. Voor specifieke categorieën bestaat zoals hierboven beschreven al een verlaagd tarief.
De keuze voor het Nederlanderschap is een persoonlijke keuze van de vreemdeling. Het Nederlanderschap levert voor de persoon belangrijke voordelen op, waaronder het verkrijgen van het stemrecht en de mogelijkheid bepaalde beroepen uit te oefenen.
Ik ben niet bereid tot het onderzoeken van de mogelijkheid om minder vermogende mensen in aanmerking te laten komen voor een lager tarief.
Het bericht dat zwangerschapsdiscriminatie niet afneemt en dat de meldingsbereidheid is gehalveerd |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het aantal meldingen van zwangerschapsdiscriminatie niet afneemt en dat de meldingsbereidheid is gehalveerd?1
Iedere vorm van discriminatie is onaanvaardbaar en onacceptabel en dient met kracht te worden bestreden. Het is onrechtvaardig en verboden om mensen af te rekenen op bijvoorbeeld huidskleur, geloof, geslacht, seksuele gerichtheid, handicap, leeftijd of afkomst. De rechtsstaat garandeert dat iedereen in Nederland volledig meetelt en volwaardig deelneemt aan de samenleving. Mensen moeten als individu worden aangesproken op hun inzet en prestaties. De norm is helder neergelegd in de Grondwet, maar dat maakt dit nog geen realiteit. Het verschijnsel van discriminatie is veelzijdig en complex. De aanpak van discriminatie vraagt daardoor niet alleen om continue aandacht en een gezamenlijke aanpak, maar ook om tijd en een omslag in denken.
Het kabinet heeft daarom in mei 2014 het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie4 gepresenteerd en in januari 2016 het Nationaal actieprogramma tegen Discriminatie5. Het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie bevat 48 acties om discriminatie op de arbeidsmarkt te bestrijden, zoals zwangerschapsdiscriminatie. Acties die niet alleen door de rijksoverheid worden genomen, maar ook door werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties, gemeenten, politie en onderwijsinstellingen. Acties die zowel zien op de repressieve als op de preventieve kant. Daarbij wordt er onderscheid gemaakt in acties die generiek van aard zijn – zoals het diversiteitscharter van de Stichting van de Arbeid, de bredere meerjarige campagne «Zet een streep door discriminatie» en de hiervan onderdeel uitmakende campagne arbeidsmarktdiscriminatie – en acties die gericht zijn op specifieke gronden – zoals het vragen van de aandacht van sociale partners voor dit onderwerp en de verbetering van de voorlichting over zwangerschapsdiscriminatie naar aanleiding van eerder door het College voor de Rechten van de Mens gedane aanbevelingen.
Met de acties uit het actieplan wordt zowel ingezet op het voorkomen van discriminatie door het creëren van meer bewustwording als op de bestrijding hiervan door discriminatie stevig aan te pakken wanneer dit zich voordoet. Het is zaak om deze maatregelen de tijd te geven om te beklijven in de samenleving. Waar nodig zullen daarbij aanvullende maatregelen worden opgepakt. In de resultaten van het recent door het College voor de Rechten van de Mens uitgevoerde onderzoek zie ik hiertoe aanleiding.
Daarom heeft het Ministerie van SZW in samenwerking met het College voor de Rechten van de Mens op 26 september 2016 een rondetafelbijeenkomst georganiseerd over (de aanpak van) zwangerschapsdiscriminatie. Tijdens deze bijenkomst is samen met het College voor de Rechten van de Mens, de Inspectie SZW, sociale partners, verloskundigen, jeugdartsen, bedrijfsartsen, het UWV en het Ministerie van OCW besproken op welke wijze een gezamenlijke aanpak van zwangerschapsdiscriminatie – in aanvulling op de bestaande maatregelen in het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie – verder vorm kan worden gegeven. Daarbij is een veelheid aan ideeën verzameld voor een verdere aanpak van zwangerschapsdiscriminatie en is door de genodigden de bereidheid benoemd om hierbij samen te werken. De tijdens deze bijeenkomst benoemde mogelijkheden hebben vooral betrekking op voorlichting. Tussen de verzamelde ideeën zijn echter ook mogelijkheden benoemd op het gebied van melding en handhaving. Daarmee liggen de verzamelde ideeën in het verlengde van de aanbevelingen die het College voor de Rechten van de Mens in het onderzoek naar zwangerschapsdiscriminatie heeft gedaan. Op basis van de in kaart gebrachte ideeën zal in de komende periode worden gekeken in hoeverre deze ideeën zich lenen voor verdere uitwerking. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de start van een campagne, de aandacht voor dit thema bij het team Arbeidsdiscriminatie bij de Inspectie SZW, een andere wijze van informatieverstrekking aan werkgevers en vrouwen inzake de rechten en plichten op dit gebied en de inzet van en verdere samenwerking tussen medewerkersnetwerken, ondernemingsraden, bedrijfsartsen en hrm-medewerkers t.a.v. dit onderwerp. Bij de uitwerking van aanvullende acties zal de samenwerking worden opgezocht met de betrokken organisaties. In de voortgangsrapportage over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie die u in januari 2017 wordt toegestuurd wordt u geïnformeerd over de uitwerking van deze acties.
Deelt u de conclusie dat eerder genomen maatregelen om zwangerschapsdiscriminatie tegen te gaan niet hebben gewerkt? Zo ja, wat is hier de oorzaak van? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete maatregelen heeft u genomen naar aanleiding van de motie Van Weyenberg, Vermeij en Karabulut die u oproept om in overleg met het College voor de Rechten van de Mens met voorstellen te komen?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om te onderzoeken op welke wijze de Inspectie SZW de bevoegdheid te geven om (zwangerschaps-)discriminatie op te sporen en bedrijven die zich hieraan schuldig maken te sanctioneren? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Deze bevoegdheid heeft de Inspectie SZW. Het team arbeidsdiscriminatie van de Inspectie SZW is 1 per mei 2015 ingericht en onderzoekt of de werkgever een beleid heeft gericht op alle discriminatiegronden. Indien de Inspecteurs daartoe aanleiding zien, bijvoorbeeld door incidenten of klachten rond zwangerschapsdiscriminatie, dan kan de Inspectie SZW de werkgever verplichten in de risico-inventarisatie nader te onderzoeken waar en op welke wijze deze problematiek in de organisatie aan de orde is of kan zijn, hierin maatregelen vast te leggen hoe met (potentieel) zwangere werknemers dient te worden omgegaan en welke voorzieningen en regelingen er zijn of worden getroffen. De Inspectie SZW vervult derhalve reeds een rol bij het opsporen en voorkomen van zwangerschapsdiscriminatie op de werkvloer in generieke zin. De beoordeling van de vraag of er in individuele gevallen sprake is van discriminatie is voorbehouden aan de rechter of het College voor de Rechten van Mens. Zij zijn hiervoor toegerust en zijn in het bezit van de vereiste expertise.
Op welke wijze geeft u gehoor aan de aanbevelingen die het College voor de Rechten van de Mens doet naar aanleiding het onderzoek «Is het nu beter bevallen?»3
Zie antwoord vraag 1.