Het terughalen van Nederlandse kinderen uit Syrië |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jan de Groot hoopt zijn kleinkinderen uit Syrië snel te zien»?1
Ja.
Klopt het dat medewerkers van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) of Nederlandse diplomaten twee-wekelijks het kamp in Al-Roj bezoeken? Is het doel van hun bezoek het voorbereiden van terugkeer? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Kunt u een overzicht geven van hoe vaak een Nederlandse delegatie kampen in Syrië heeft bezocht en met welk doel?
Over de werkwijze van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt in het openbaar geen uitspraken gedaan. De informatie als zouden Nederlandse diplomaten het Al-Roj kamp tweewekelijks bezoeken is onjuist.
Hoe verhoudt dit zich tot het standpunt van het kabinet dat Syrië te onveilig is om diplomaten te sturen en burgers terug te halen?
Zie antwoord vraag 2.
Bereidt Nederland zich voor op de terugkeer van deze kinderen en hun ouders? Zo ja, kunt u toelichten wat deze voorbereidingen inhouden?
Het kabinetsbeleid is dat indien Nederlandse uitreizigers zich melden op een diplomatieke vertegenwoordiging in de regio, zij in beginsel gecontroleerd naar Nederland worden gebracht met het oog op vervolging. De kinderen worden in eerste instantie als slachtoffer van de keus van hun ouders aangemerkt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft individuele opvangplannen gereed indien kinderen van uitreizigers terugkeren.
Bent u ervan op de hoogte dat Frankrijk ook kinderen ophaalt van wie de moeder toestemming geeft om van de kinderen gescheiden te worden? Overweegt u dit ook? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Nee, het kabinetsbeleid is dat als Nederlandse uitreizigers zich in een naburig land bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging melden, gekeken zal worden of en welke consulaire bijstand geleverd kan worden. De inzet zal vervolgens zijn om hen gecontroleerd naar Nederland over te brengen met het oog op vervolging. Dit geldt ook voor moeders met kinderen.
Het uitblijven van een wetsvoorstel rond het vaststellen van staatloosheid |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in antwoord op Kamervragen heeft aangegeven dat u het wetsvoorstel over de vaststelling van staatloosheid in het voorjaar van 2018 zou indienen?1 Waarom is dit, ruim een jaar later, nog steeds niet gebeurd?
Het wetsvoorstel over staatloosheid bestaat uit twee onderdelen. Allereerst wordt een procedure in het leven geroepen om staatloosheid te laten vaststellen door een civiele rechter. Met deze nieuwe vaststellingsprocedure kunnen meer personen hun staatloosheid aantonen. Het wetsvoorstel strekt voorts tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Aan deze rijkswet worden twee nieuwe optierechten toegevoegd, specifiek gericht op staatloos in Nederland geboren kinderen. Aan de totstandkoming van dit wetsvoorstel wordt al geruime tijd gewerkt. Anders dan gehoopt is het eerder aan uw Kamer gecommuniceerde moment van indiening niet gehaald. Ik zal u na de zomer nader berichten over de vervolgstappen in dit wetgevingsproces.
Bent u zich ervan bewust dat in de jaarplanning 2019 van het Ministerie van Justitie en Veiligheid die u naar de Kamer heeft gezonden, de behandeling van het wetsvoorstel was gepland voor het eerste kwartaal van 2019?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer gaat u het wetsvoorstel aan de Kamer aanbieden? Kunt u een concrete datum geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het bericht «Utrecht wil staatlozen helpen»?2
Ja.
Kunt u de schatting van Statelessness and Inclusion bevestigen dat circa 8.000 mensen momenteel staatloos zijn?
Het betreft hier geen schatting van het aantal vreemdelingen in Nederland dat vastgesteld staatloos is, maar een schatting van het aantal personen van wie verondersteld wordt dat zij voor de status van staatloze in aanmerking komen. Ik beschik niet over informatie waarop deze veronderstelling gebaseerd kan worden. Mij zijn alleen de aantallen bekend van vreemdelingen die op dit moment als staatloos zijn geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP), en van vreemdelingen die nog in procedure zijn in afwachting van een beslissing op een verblijfsaanvraag en in hun vreemdelingendossier staan vermeld als staatloos.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om gemeenten te ondersteunen en handvaten aan te rijken, bijvoorbeeld ten aanzien van het opnemen van mensen in de Basisregistratie Personen en voor het helpen van staatlozen, zolang het wetsvoorstel nog niet is behandeld? Zo nee, waarom niet?
Ik ben graag bereid tot overleg om scherp te krijgen welke problematiek zich concreet voordoet en op welke wijze gemeenten zouden kunnen worden ondersteund. Mogelijk kunnen reeds lopende overleggen met mijn departement worden gebruikt om informatie van de zijde van de gemeenten in te brengen. Voor wat betreft uw verwijzing naar de BRP kan ik alvast het volgende melden. Indien de gemeente de nationaliteit, of in dit geval de staatloosheid, niet kan vaststellen op grond van artikel 2.15 van de Wet basisregistratie personen dan informeert de gemeente, op basis van artikel 2.17 van deze wet, bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) met welk nationaliteitsgegeven betrokkene bij de IND bekend is. Indien de Minister van Justitie en Veiligheid dit gegeven in het kader van de toelating van de betrokkene tot Nederland heeft vastgesteld, dient de gemeente dat gegeven te ontlenen aan de mededeling daarover van de Minister en vervolgens in de BRP op te nemen. Indien betrokkene ook bij de IND niet bekend is als staatloos, zal hij in de BRP worden geregistreerd met de vermelding dat de nationaliteit onbekend is. Overigens kunnen uitsluitend vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven als ingezetene in de BRP worden opgenomen.
Het bericht ‘Opnieuw datalek in Utrechtse Jeugdzorg’ |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw datalek in Utrechtse Jeugdzorg»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat voor dossiers en hoeveel hiervan per abuis online zijn gezet?
Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) is het beroepsregister voor professionals in de jeugdsector. Dit beroepsregister houdt zich bezig met (her)registratie, tuchtrecht en scholing.
SKJ heeft een kennisbank in ontwikkeling waarop alle geanonimiseerde beslissingen in SKJ tuchtzaken terug te lezen zijn en eenvoudig met zoekfuncties geselecteerd kunnen worden. De testwebsite die hiervoor wordt gebouwd, is per abuis online gezet. Op de testwebsite stonden niet geanonimiseerde beslissingen in SKJ tuchtzaken.
SKJ heeft onderzoek gedaan naar het aantal malen dat de testwebsite van de kennisbank is bezocht toen hij online stond en naar het aantal niet geanonimiseerde beslissingen dat op de testwebsite heeft gestaan. Op basis van dit onderzoek concludeert SKJ dat naar alle waarschijnlijkheid enkele bezoekers niet geanonimiseerde beslissingen hebben ingezien. In totaal waren volgens SKJ 34 niet geanonimiseerde beslissingen online toegankelijk.
Hoeveel bezoekers van de website hebben inzage gehad in de dossiers en in welke dossiers?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er een zeer slecht signaal richting jeugdzorgprofessionals en jeugdzorginstellingen uitgaat wanneer het Stichting Kwaliteitsregister Jeugdzorg (SKJ), die toe moet zien op kwaliteit, toetsing en scholing van jeugdprofessionals, zelf onvoldoende de cyberveiligheid waarborgt?
Van geanonimiseerde beslissingen in tuchtzaken kan de gehele beroepsgroep leren en daardoor zichzelf verbeteren. Dat niet geanonimiseerde beslissingen online toegankelijk waren is een onwenselijke situatie en een onwenselijk signaal richting jeugdprofessionals. Ik vind het erg vervelend voor de gedupeerde betrokkenen. SKJ heeft met alle gedupeerde betrokkenen telefonisch contact opgenomen.
Welke acties heeft u sinds het debat over datalekken in de jeugdzorg genomen om meer datalekken te voorkomen?
Tijdens het debat over datalekken in de jeugdzorg heb ik uw Kamer toezeggingen gedaan om aandacht voor gegevensbescherming en dataveiligheid in het jeugdveld te vergroten.
Allereerst wil ik benadrukken dat zorgorganisaties zorgvuldig dienen om te gaan met persoonlijke gegevens. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen om persoonsgegevens te beschermen. De organisaties moeten ook adequaat kunnen optreden en handelen wanneer zich een incident of storing voordoet. Gegevensverwerking bij jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen dient te voldoen aan de vereisten van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Jeugdwet.
Ik heb Jeugdzorg Nederland gevraagd – mede namens het Ministerie van JenV en de VNG – om dringend het belang van goede gegevensbescherming bij hun leden onder de aandacht te brengen en hen te adviseren om hun eigen gegevensbescherming te evalueren, risico’s in kaart te brengen – en op basis van geconstateerde risico’s – aanvullende maatregelen te nemen.
Jeugdzorg Nederland onderzoekt op dit moment welke extra maatregelen nodig zijn om het informatiebeveiligingsniveau in de sector te verbeteren. Zij zullen mij begin juli informeren over welke extra maatregelen hun leden nodig achten om het informatiebeveiligingsniveau te verbeteren en welke rol Jeugdzorg Nederland als brancheorganisatie op zich kan nemen om ervoor te zorgen dat de maatregelen voortvarend worden opgepakt.
Ten tweede voert de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna IGJ) dit jaar bij aanbieders in het jeugddomein een onderzoek uit dat bestaat uit een quick scan als verkenning in de breedte naar de stand van zaken ICT, waaronder informatiebeveiliging, gevolgd door verdiepend toezicht bij enkele instellingen. Dat samen resulteert in een eerste beeld op risico’s op het gebied van ICT voor de kwaliteit van jeugdhulp. Daarover zal de inspectie aan het eind van het jaar rapporteren. Ik zal uw Kamer over beide onderzoeken informeren.
Daarnaast laat ik pen-testen bij een aantal jeugdzorginstellingen uitvoeren (conform motie Hijink en Raemakers, 2019D16344) om inzicht te krijgen in de risico’s en kwetsbaarheden van de (netwerk)systemen en infrastructuren van de jeugdzorginstellingen om hiermee de informatiebeveiliging binnen de jeugdzorg naar hoger niveau te tillen. De bevindingen van de penetratietesten, kunnen aanleiding zijn om te komen tot extra maatregelen, of een aanscherping van al getroffen (beleidsmatige)maatregelen op het gebied van informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens bij de onderzochte jeugdzorginstellingen.
De Minister voor Medische Zorg en Sport zal in september een aparte brief over informatiebeveiliging in de zorg aan uw Kamer sturen. Hierin zal hij onder andere de uitkomsten van de pen-testen meenemen en onder andere ook ingaan op doorontwikkeling van Z-Cert, inclusief aansluiting hierop van jeugdzorginstellingen.
Deelt u de mening dat het niveau van cyberveiligheid in de gehele zorgsector, inclusief de jeugdzorg, op een hoger niveau gebracht moet worden?
Ik vind dat informatieveiligheid een essentiële voorwaarde is voor onze ambitie op verdergaande digitalisering in de gehele zorgsector en die moet daarmee op een hoger niveau worden gebracht. Terecht neemt de aandacht voor informatieveiligheid in de zorgsector steeds verder toe.
Bent u alsnog bereid om in lijn met de motie-Raemakers een plan van aanpak op te stellen om de cyberveiligheid in de gehele zorgsector op een hoger niveau te brengen?2
Mijn voorganger heeft in samenwerking met verschillende zorgkoepels in 2017 een Actieplan Verhoging bewustzijn informatiebeveiliging patiëntengegevens opgesteld met een breed palet van maatregelen. Hiermee wordt ingezet op de verhoging van bewustwording van informatieveiligheid in de gehele zorgsector. De uitvoering van het Actieplan wordt geleid door Brancheorganisaties Zorg (BoZ).
Het is belangrijk dat informatiebeveiliging continu onderwerp van gesprek is binnen de zorgsector, inclusief de jeugdzorg. De Minister voor Medische Zorg en Sport gaat hier daarom na het zomerreces in een aparte brief over informatieveiligheid in de zorg uitgebreid op in.
Bent u bereid deze vragen nog voor het algemeen overleg Jeugdhulp op 13 juni 2019 te beantwoorden?
Ja.
De mogelijke executie van een Saudische tiener |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mogelijk doodstraf voor Saudische tiener die als 10-jarige demonstreerde»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Saudische tiener Murtaja Qureiris mogelijk geëxecuteerd wordt, omdat hij als 10-jarige deelnam aan een demonstratie? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De Saoedische jongen Murtaja Qureiris werd in 2014 op 13 jarige leeftijd gearresteerd. Op 7 juni 2019 meldden verschillende media dat Qureiris, die inmiddels 18 jaar is, mogelijk de doodstraf zou krijgen. Kort daarop maakte de familie van Murtaja Qureiris bekend dat hij niet de doodstraf heeft gekregen. Wel is hij door het Speciale Strafhof voor terrorisme veroordeeld tot 12 jaar cel. De familie heeft laten weten in beroep te zullen gaan. Nederland blijft de zaak volgen.
Klopt het dat in Saudi-Arabië vaker verdachten worden geëxecuteerd die minderjarig waren toen ze werden opgepakt? Hoe vaak komt dit voor?
Er zijn geen officiële cijfers beschikbaar over het totaal aantal executies van mensen die minderjarig waren toen ze werden opgepakt, maar er zijn wel gevallen bekend waar dit is gebeurd. Op 23 april jl. werden drie mensen geëxecuteerd die minderjarig waren toen ze hun vermeende misdrijf pleegden. De EU heeft hierover haar sterke afkeuring uitgesproken.2 Nederland is te allen tijde tegenstander van de doodstraf, maar het executeren op basis van vermeende misdrijven die als kind zijn gepleegd, is extra verwerpelijk. Dergelijke executies zijn bovendien in strijd met het VN-kinderrechtenverdrag, waar Saoedi-Arabië partij bij is.
Bent u bereid om op korte termijn contact op te nemen met Saudi-Arabië, bij voorkeur met zoveel mogelijk gelijkgestemde andere landen, om te protesteren tegen de doodstraf in het algemeen en tegen de voorgenomen executie van Murtaja Qureiris in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich al jarenlang in voor wereldwijde afschaffing van de doodstraf, en opereert hierbij vaak in EU-verband. De EU Delegatie in Riyad heeft namens de EU zorgen geuit over de zaak van Murtaja Qureiris in een gesprek met de Saoedische autoriteiten. Inmiddels is bekend gemaakt dat de doodstraf niet zal worden opgelegd. Nederland blijft de zaak volgen wanneer deze in hoger beroep gaat.
Bent u bereid zich in te zetten om te komen tot gerichte sancties tegen Saudi-Arabië vanwege ernstige mensenrechtenschendingen op structurele basis? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich in voor verbetering van de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. In daarvoor bestemde multilaterale fora, tijdens bilaterale gesprekken en in EU-verband spreekt Nederland de Saoedische autoriteiten hierop aan. Zoals gesteld in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2614) is voor het instellen van sancties internationaal brede politieke overeenstemming nodig. Dit is voor Saoedi-Arabië op dit moment niet het geval.
Het bericht dat ING betaalgegevens gebruikt voor persoonlijke reclame |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat ING betaalgegevens wil gaan gebruiken voor persoonlijke reclame?1 Wat is ING precies van plan?
Ja, ik ben bekend met het bericht. Ik heb van ING vernomen dat zij op maandag 3 juni haar privacy statement heeft aangepast. Hierbij is opgenomen dat ING informatie over bij- en afschrijvingen gaat gebruiken om eigen producten aan te bieden. ING geeft aan dat klanten die dit niet willen, gebruik kunnen maken van hun recht op bezwaar en zich hiervoor kunnen afmelden.
In hoeverre is de werkwijze van ING in overeenstemming met privacywetgeving en gedragscodes? Kunt u daarbij, in aanvulling op uw brief van 11 juni 20192, een specifiek inhoudelijke analyse bieden ten aanzien van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Europese richtlijn voor betaaldiensten (PSD2)?
Op het gebruik van gegevens in de relatie tussen bank en klant is de AVG van toepassing. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is de bevoegde toezichthouder ten aanzien van de AVG. Het is dan ook niet aan mij, maar in eerste instantie aan de AP (en uiteindelijk eventueel de rechter) om te bepalen of de werkwijze van ING in overeenstemming is met de privacywetgeving. De AP heeft ING gevraagd om een toelichting op de rechtmatigheid van de gegevensverwerking (zie antwoord op vraag 5). De AP heeft op 3 juli 2019 een brief aan de Nederlandse Vereniging van Banken over het gebruiken van transactiegegevens voor direct-marketing gepubliceerd.3 In deze brief licht de AP de kaders voor deze vorm van gegevensdeling toe. Voor een inhoudelijke analyse verwijs ik naar deze brief. Als banken zich uiteindelijk niet houden aan de kaders van wet- en regelgeving kan de AP handhavend optreden.
Zoals ik in mijn eerdere Kamerbrief over dit onderwerp heb aangegeven heeft deze casus geen betrekking op de herziene betaaldienstenrichtlijn (PSD2). PSD2 stelt regels voor het verlenen van toegang tot betaalgegevens aan derde partijen en voor bepaalde activiteiten, indien de klant hier uitdrukkelijk toestemming voor geeft. In deze zaak gaat het niet om verstrekking van gegevens aan derde partijen.
Wat vindt u van de afweging die ING heeft gemaakt met betrekking tot haar eigenbelang en het klantenbelang?
Alle gegevensverwerking moet rechtmatig geschieden. Klanten kunnen voordeel hebben van gepersonaliseerde reclame, doordat zij bijvoorbeeld aanbiedingen krijgen die afgestemd zijn op hun eigen behoefte. Het verwerken van gegevens voor deze doeleinden moet echter wel op eerlijke, transparante en proportionele wijze gebeuren, op een manier die toegestaan is door de geldende regels voor gegevensverwerking. De AP houdt hier als bevoegde toezichthouder toezicht op. In de eerdergenoemde brief van de AP aan de banken zijn de kaders toegelicht waar banken zich aan moeten houden bij een dergelijke gegevensverwerking.
Deelt u de mening dat betaalgegevens in handen van banken zijn vanuit de nutsfunctie van het betalingsverkeer, en dat daarmee deze gegevens niet voor marketingdoeleinden gebruikt zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft de Autoriteit Persoonsgegevens hierover vragen gesteld en wat houden die vragen in?
De AP heeft aangegeven dat de desbetreffende wijziging van het privacystatement door ING bij haar vragen heeft opgeroepen. Naar aanleiding hiervan heeft de AP op basis van de in de AVG opgenomen verantwoordingsplicht aan ING gevraagd om op korte termijn een onderbouwing van de rechtmatigheid van de voorgenomen gegevensverwerking aan te leveren. De exacte vragen die de AP heeft gesteld zijn mij niet bekend, aangezien dit toezichtvertrouwelijke informatie is.
Vindt u dat banken de betaalgegevens van klanten moeten kunnen gebruiken voor advertentiedoeleinden, ook als de klantgegevens niet bij derden terechtkomen? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is, ook als dit op basis van bestaande wetgeving toegestaan is?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat ING dit gebruik van gegevens als standaardinstelling hanteert (opt-out), in plaats van klanten zelf actief te laten aangeven dat hun gegevens voor marketingdoeleinden mogen worden gebruikt (opt-in)? Deelt u de mening dat privacy standaard zou moeten zijn met betrekking tot betalingsgegevens? Bent u bereid om privacy als standaardinstelling vast te leggen voor betaalgegevens?
De AP is de bevoegde toezichthouder ten aanzien van gegevensverwerking van persoonsgegevens. In de eerdergenoemde brief van de AP aan de banken zijn de kaders toegelicht waar banken zich aan moeten houden bij een dergelijke gegevensverwerking.
Acht u deze stap van ING behulpzaam bij het herstel van het vertrouwen in de bankensector?
Zie antwoord vraag 3.
De berichten ‘Iraans anti-Israëlprotest bereikt ook westerse steden’ en ‘CIDI: Stop haatdemonstraties Iraans regime in Nederland’ |
|
Joël Voordewind (CU), Nico Drost (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Iraans anti-Israëlprotest bereikt ook westerse steden»1 en «CIDI: Stop haatdemonstraties Iraans regime in Nederland»2 en de uitlatingen als «Boycot Israël», Weg met Israël», «Weg met Amerika» en «Down, down, Israel» die tijdens deze demonstratie zijn gedaan?
Ja.
Deelt u de opvatting dat deze oproepen voor de ondergang en beëindiging van de staat Israël, als enige Joodse staat, en voor de ondergang van de Verenigde Staten, gezien mogen worden als het aanzetten tot haat? Zo ja, welke consequenties zijn hieraan verbonden? Zo nee, welke kwalificatie geeft u dan aan deze uitlatingen? Zijn er verder strafbare feiten geconstateerd?
Het demonstratierecht omvat ook het publiekelijk uiten van meningen of uitlatingen die als hinderlijk, aanstootgevend of choquerend kunnen worden ervaren. Voorafgaand aan een demonstratie kunnen geen voorwaarden worden gesteld aan de meningen die daar worden verkondigd of de leuzen die worden geroepen. Dit neemt niet weg dat de politie wel kan ingrijpen als tijdens de demonstratie wordt geconstateerd dat er strafbare feiten worden gepleegd. Wel geldt daarbij dat het aanhouden van personen die strafbare feiten plegen, niet noodzakelijkerwijs tot gevolg moet hebben dat de demonstratie ook wordt beëindigd. Het recht om te demonstreren mag niet lichtvaardig worden ingeperkt. De Wet openbare manifestaties (Wom) laat alleen ruimte voor de beëindiging van een demonstratie ter voorkoming of bestrijding van wanordelijkheden, vanwege de verkeersveiligheid of de volksgezondheid. Dat wil zeggen dat als er na de aanhoudingen voldoende vreedzame demonstranten overblijven en er geen sprake is van een onhoudbare situatie – vanwege het risico op nog grotere openbare ordeverstoringen of gevaar voor de verkeersveiligheid – de demonstratie in beginsel door kan gaan.
Van de gemeente heb ik vernomen dat er weliswaar controversiële uitingen zijn gedaan, maar dat de politie geen strafbare feiten heeft geconstateerd. Het is niet aan mij om de uitingen strafrechtelijk te duiden noch om te treden in de beslissing van de burgemeester – al dan niet in overleg met de driehoek – om de uitlatingen niet ter beoordeling voor te leggen aan het Openbaar Ministerie. Het in goede banen leiden van demonstraties is immers een lokale aangelegenheid onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester.
Kunt u zich voorstellen dat de aanwezige politie, op basis van genoemde uitlatingen, had gekozen voor beëindiging van de demonstratie? Zo nee, bij welk soort uitlatingen zou hier wat de regering betreft wel sprake zijn van moeten zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Was bij de demonstratie een politieagent dan wel een tolk aanwezig die ook de niet-Nederlandse uitlatingen kon verstaan en duiden? Zo nee, hoe staat u tegenover de suggestie om gemeenten, in elk geval de gemeente Den Haag, te verzoeken dit in de toekomst wel te doen bij demonstraties waar politie aanwezig is en waarbij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat (ook) uitlatingen in een vreemde taal worden gedaan?
Ja, er was tijdens de demonstratie zowel een Arabisch, als een Farsi sprekende tolk aanwezig.
In algemene zin wil ik wel het volgende opmerken over de suggestie om «standaard» een tolk aanwezig te laten zijn bij demonstraties waarbij politie aanwezig is en waarbij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat (ook) uitlatingen zullen worden gedaan in een vreemde taal. Het is in Nederland niet verboden om tijdens een demonstratie mondelinge of schriftelijke uitlatingen te doen in een vreemde taal. Het Engels wordt vermoedelijk zelfs regelmatig gebruikt en ook bij ambassades is het niet ongebruikelijk dat er wordt gedemonstreerd in de taal van het land waarvan de ambassade de vertegenwoordiging is. Zo vond er in januari 2018 een demonstratie plaats voor de Iraanse ambassade tegen het regime in Iran, waarbij (ook) borden werden meegevoerd met boodschappen in het Farsi. Het gaat mijns inziens dan ook te ver om bij alle demonstraties zoals bedoeld door de Leden, uit voorzorg een tolk aanwezig te laten zijn. Zoals ik hierboven heb betoogd, is dat een beslissing van de burgemeester in overleg met de driehoek die per demonstratie op lokaal niveau moet worden genomen.
Kan u ingaan op de stelling van het CIDI dat sprake is van betrokkenheid van het Iraanse regime bij de organisatie van deze demonstratie? Zijn er redenen om eventuele betrokkenheid uit te kunnen sluiten? Deelt u de lezing dat, indien dit het geval is, hier sprake zou zijn van het misbruiken van onze vrijheden door een onvrij regime om een boodschap van haat op Nederlands grondgebied te kunnen uitdragen? Wat zou, wat het kabinet betreft, hier een gepaste reactie op zijn?
Het kabinet heeft geen concrete aanleiding te concluderen dat Iran betrokken is bij het organiseren van deze demonstraties.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Demonstratie op 3 juli 2019?
Het algemeen overleg Demonstratie is verplaatst van 3 juli naar 27 juni 2019, en samengevoegd met twee andere algemene overleggen over onderwerpen die binnen mijn portefeuille vallen. Ik beantwoord de vragen voorafgaand aan dit algemeen overleg.
Het bericht ‘Twitter blokkeert Wilders’ |
|
Tobias van Gent (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Twitter blokkeert Wilders»?1
Ja.
Heeft u naar aanleiding van het bericht dat het twitteraccount van een Kamerlid is geblokkeerd, onderzoek gedaan of contact gehad met Twitter over de vraag waarom dit is gebeurd?
Ja, er is contact geweest met Twitter.
Is het u bekend of het Kamerlid Wilders een specifieke regel heeft overtreden waardoor zijn account is geblokkeerd? Zo ja, kent u de specifieke regel die is overtreden? Zo ja hoe beoordeelt u deze regel? Zo nee, zou u dit kunnen uitzoeken?
Vooropgesteld staat dat ook bij uitingen via internet de vrijheid van meningsuiting uitgangspunt is. Zie hierna ook bij vraag 5. Om gebruik te kunnen maken van een internetplatform als Twitter dienen gebruikers de gebruiksregels van Twitter de accepteren. Zij gaan hiermee een contractuele relatie met Twitter aan waaraan bepaalde voorwaarden met betrekking tot de uitingsvrijheid zijn verbonden. Hiermee legt iemand zichzelf bepaalde beperkingen op. Als Minister ga ik niet over de gebruiksregels van sociale media als Twitter.
Twitter heeft mijn departement desgevraagd laten weten dat de heer Wilders de gebruiksvoorwaarden van Twitter, en meer specifiek Twitters hateful conduct policy, heeft overtreden en dat hem in het kader van de handhavingsacties van Twitter2 is gevraagd een bepaalde tweet te verwijderen.
Ik heb daarnaast begrepen dat Twitter inmiddels bericht heeft dat zij tweets van politici of hooggeplaatste ambtenaren die niet aan de gebruiksvoorwaarden van Twitter voldoen, niet meer zullen verwijderen maar zullen gaan afschermen.3
Weet u of er menselijke besluitvorming, automatische besluitvorming of een combinatie van die beide, aan de beslissing, om het lid Wilders te blokkeren op twitter, ten grondslag ligt? Zo ja, welke besluitvorming is dat?
Met Twitter is op Europees niveau afgesproken dat een besluit tot het blokkeren van een account nooit louter geschiedt op basis van geautomatiseerde detectie. Wel kan het zo zijn dat automatische detectie leidt tot een alertering die wordt beschouwd als een melding, waarna de uiting aan een beoordelaar wordt voorgelegd.
Bent u van mening dat het blokkeren van dit twitteraccount, zoals benoemd in het artikel, raakt aan de vrijheid van meningsuiting? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, waarom niet? Kunt u bij uw beantwoording de horizontale werking van grondrechten betrekken?
De vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde in onze democratie en iedereen moet in staat zijn om zijn mening te kunnen uiten binnen de kaders van de wet.
Bepaalde grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, spelen een steeds grotere rol in de relaties tussen burgers en bedrijven onderling. De rechter kan grondrechten horizontale werking toekennen, door bijvoorbeeld bij de uitleg van open privaatrechtelijke normen/belangen grondrechtelijke bescherming te betrekken. Die afweging wordt per geval door een rechter gemaakt.
Op Europees niveau ondersteunt het kabinet de initiatieven van de Europese Commissie om met de grote platformen tot verdere afspraken te komen om illegale content online tegen te gaan, zoals de mogelijkheid om bezwaar in te kunnen dienen tegen een besluit tot verwijdering van tweets of opschorting van een bepaald account.
Het staat een platform als Twitter vrij om eigen gebruiksregels in te stellen die bepaalde grenzen stellen aan de uitingsvrijheid. Wanneer iemand gebruik wil maken van een platform als Twitter dient hij vooraf akkoord te gaan met deze gebruiksregels. Hiermee legt iemand zichzelf bepaalde beperkingen op. Als Minister ga ik niet over de gebruiksregels van sociale media als Twitter. Binnen de Europese Unie leeft wel de wens dat die gebruiksregels in lijn zijn met Europese wet- en regelgeving. Daarover zijn met de grote platformen op Europees niveau afspraken gemaakt via een gedragscode. Deze gedragscode is onder andere door Twitter ondertekend en bevat een inspanningsverplichting om bepaalde uitingen, na meldingen van gebruikers, binnen 24 uur af te doen en eventueel te verwijderen. Twitter heeft zelf geoordeeld dat deze tweet in ging tegen haar gebruiksvoorwaarden inzake het aanzetten tot haat.
Kent u het aantal social media accounts dat wordt geblokkeerd in Nederland? Zo ja, kunt u dit toelichten en de informatie die u hierover heeft delen per medium?
Nee, die aantallen ken ik niet. Het kabinet bepleit al langere tijd meer transparantie bij de grote platformen over de toepassing van hun gebruiksvoorwaarden. Vooralsnog is de inzet om afspraken te maken op vrijwillige basis. Mocht dat niet tot resultaat leiden, dan zal bezien moeten worden of meer transparantie dient te worden afgedwongen via (Europese) wetgeving.
Hoe verhoudt het blokkeren van het twitteraccount zich tot het Europese actieplan «Disinformation»? Zijn er afspraken in dat plan die de basis zijn voor het blokkeren van de twitter toegang van onze collega?
Twitter heeft aangegeven dat de door het platform ondernomen actie voortvloeit uit de gedragsregels van Twitter ten aanzien van het aanzetten tot haat (hateful conduct policy). De gedragscode om online hate speech tegen te gaan, is een andere gedragscode dan de gedragscode voor het tegengaan van desinformatie, welke ook op Europees niveau door Twitter ondertekend is. In de gedragscode tegen desinformatie wordt aangegeven dat de ondertekenaars het beleid zouden moeten hebben om legale content niet te verwijderen, of de toegang ertoe te ontzeggen als dit alleen op de basis is dat het bericht wordt aangemerkt als «nep».
Kunt u de vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Desinformatie en Digitale Inmenging op 19 juni 2019?
Dat is helaas niet gelukt.
Het gebruik van geweld tegen demonstranten in Pakistan |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten over de inzet van geweld tegen activisten tijdens een demonstratie in de regio Noord-Waziristan in Pakistan?1 Kunt u bevestigen dat hierbij tenminste drie doden zijn gevallen en meer dan vijftien gewonden?
Ja. Deze cijfers zijn door het Pakistaanse leger bekend gemaakt, maar worden betwist. Volgens de Pashtun Tahaffuz Movement (PTM) zijn er 14 doden en 46 gewonden.
Klopt het dat een van de leiders van de demonstratie, de parlementariër Ali Wazir, momenteel gevangen wordt gehouden? Zo ja, waarom zit hij vast?
Het parlementslid Ali Wazir, tevens een van de leiders van de PTM, is op 26 mei na demonstraties van de PTM in Noord-Waziristan aangehouden. Hij wordt ervan beschuldigd betrokken te zijn geweest bij de demonstraties, die tot geweld tussen politie, leger en demonstranten leidden. Op 4 juni is zijn hechtenis verlengd voor een vooralsnog onbekende tijd.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat Pakistan grondig en op onafhankelijke wijze onderzoek moet doen naar de slachtoffers en dat verantwoordelijke daders berecht dienen te worden als geweld op onwettige wijze is ingezet?
De regering is van mening dat de Pakistaanse autoriteiten de verantwoordelijkheid hebben de toedracht van het geweld te onderzoeken en indien geboden, passende maatregelen te nemen in lijn met de Pakistaanse wetgeving.
Bent u bereid uw zorgen over het gebruik van geweld tegen demonstaranten kenbaar te maken aan uw collega’s in Pakistan en aan te dringen op onafhankelijk onderzoek en berechting? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich bilateraal in de dialoog met de Pakistaanse autoriteiten in voor het belang van een zuivere rechtsgang, waarbij ook de burger- en politieke rechten van Pakistaanse inwoners dienen te worden beschermd zoals vastgelegd in de Pakistaanse Grondwet en verschillende internationale mensenrechtenverdragen die Pakistan heeft ondertekend. De EU zal in gesprek met Pakistan in verband met de ondertekening van het EU-Pakistan Strategic Engagement Plan op 25 juni a.s. ook de zorgen over de onderdrukking van de Pashtun Tahafuzz Movement overbrengen.
Het bericht ‘VN annuleert mensenrechtensessies wegens geldgebrek’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de VN mensenrechtensessies annuleert wegens een gebrek aan geld?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de VN mensenrechtensessies annuleert wegens geldgebrek?
In feite zijn er thans nog geen zittingen van verdragscomités geannuleerd, maar het bericht over de mogelijke annulering van mensenrechtenzittingen bevestigt bestaande zorgen.
Deelt u de mening dat het mensenrechtenwerk dat de VN uitvoert van groot belang is? zo nee, waarom niet? zo ja, hoe zorgelijk zijn de ontwikkelingen die ontstaan door het geldgebrek?
Ja, de VN-inspanningen voor mensenrechten wereldwijd acht ik van groot belang. Dit blijkt ook uit de steun die het kabinet eraan geeft, zowel politiek, diplomatiek als financieel. Het effect van het geldgebrek is niet volledig te overzien, en is mede afhankelijk van het alsnog betalen van de VN-contributie door landen die tot nu toe in gebreke zijn gebleven. Meer in zijn algemeenheid is er sprake van een zorgelijke situatie op het moment dat er overwogen wordt om zittingen van verdragscomités te annuleren, de hoeksteen van het VN-mensenrechtenwerk.
Heeft u contact gehad met de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten? Zo ja, wat is er besproken? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft regelmatig contact met de Hoge Commissaris en haar kantoor (Office of the High Commissioner for Human Rights: OHCHR), ook over de financiële situatie. De financiële zorgen zijn ook met de Hoge Commissaris persoonlijk besproken. Mevrouw Bachelet was dankbaar voor de langdurige Nederlandse politieke en financiële steun.
Op 28 juni organiseerde OHCHR, mede op verzoek van NL, een besloten bijeenkomst over de zorgelijke financiële situatie. OHCHR bevestigde dat de geplande zittingen van de verdragscomités in 2019 doorgang zullen vinden. Er is echter onvoldoende budget voor voorbereidende vergaderingen.
Uit de diverse gesprekken is verder duidelijk geworden dat het probleem verschillende aspecten heeft. Een cashflow probleem in 2019, algemene budgetmaatregelen van de VN uit 2017 en een krappe personeelsformatie voor het werk van de verdragscomités. Het acute tekort aan liquide middelen heeft de Secretaris-Generaal van de VN genoopt een commiteringsstop in te stellen, die het onderdelen van de VN die onder het secretariaat vallen, tot eind juni verbiedt verplichtingen aan te gaan boven 50 procent van de goedgekeurde begroting. Dit heeft ervoor gezorgd dat voorrang wordt gegeven aan de uitbetaling van salarissen en dat nieuwe verplichtingen worden uitgesteld. Dit raakt ook de activiteiten van OHCHR. Binnenkort zal deze stop worden opgeheven zodat er weer nieuwe verplichtingen kunnen worden aangegaan voor de tweede helft van 2019.
Daarnaast hebben de lidstaten in 2017 voor de begrotingscyclus van 2018–2019 besloten de Verenigde Naties te korten op het voorgestelde budget voor reizen. Deze bezuinigingsmaatregel treft alle onderdelen van de VN die onder het secretariaat vallen, maar raakt OHCHR relatief hard, omdat een relatief groot deel van de begroting uit reiskosten van bijvoorbeeld experts bestaat.
Ten slotte is de bestaande personeelsformatie voor het werk van de verdragscomités krap te noemen. Eerdere voorstellen van de kant van OHCHR om meer functies te creëren zijn slechts ten dele gehonoreerd.
Is het u bekend welke landen de verdragsverplichting hebben geschonden door geen financiële bijdrage te leveren, waardoor het geldtekort voor onderzoek naar mensenrechtenschendingen is ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Per 20 juni hebben 105 van de 193 VN-lidstaten hun volledige contributie aan het reguliere budget van het VN-secretariaat voldaan. Slechts 34 landen deden dat binnen de daarvoor gestelde termijn van 30 dagen. Zie: https://www.un.org/en/ga/contributions/honourroll.shtml. Aan het einde van 2018 had de Verenigde Naties nog USD 529 miljoen aan achterstallige contributie voor het reguliere budget uitstaan, wat overeenkomt met ca. 21 procent van de totale verschuldigde contributies. 152 landen hadden op dat moment volledig aan hun betreffende verplichtingen voldaan.
Welke activiteiten van de Verenigde Naties in Nederland worden gehinderd door het geldtekort? Wat is uw reactie daarop?
Het is niet bekend of werkzaamheden van OHCHR in Nederland hinder ondervinden van de financiële krapte. In het antwoord op vraag 7 wordt ingegaan op activiteiten die Nederland raken. Meer in zijn algemeenheid geldt dat VN-activiteiten waar ook ter wereld getroffen worden door de eerdere bezuinigingsmaatregelen en de tijdelijke commiteringsstop.
Welke beslissingen lopen door het geldtekort vertraging op? En welke beslissingen hebben betrekking op Nederland?
De indruk is dat vooral beslissingen over individuele klachten vertraging kunnen oplopen alsmede de behandeling van landenrapporten. Dit zou dan ook betrekking kunnen hebben op klachten ten aanzien van Nederland en uiteindelijk ook op het agenderen van verdragsrapportages, ingediend door Nederland.
Hoe beziet u de vertraging van de behandeling van klachten van individuele slachtoffers van ernstige mensenrechtenschendingen in relatie tot het recht op een eerlijk proces en de daarbij horende redelijke termijn?
Vertraging bij de behandeling van klachten is onwenselijk. Klagers moeten binnen een redelijke termijn duidelijkheid krijgen, ook al betreft het hier een niet-bindende zienswijze van verdragscomités en niet een nationale strafrechtelijke of civielrechtelijke procedure in de zin van artikel 9 en 14 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.
Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat de activiteiten van de mensenrechtenorganen toch doorgang kunnen vinden, ondanks het geldgebrek?
Nederland heeft zijn verschuldigde contributie aan het reguliere budget van de Verenigde Naties voor 2019 op 25 januari jl. voldaan. Nederland behoort tot de landen die de VN-contributie ieder jaar volledig, op tijd en zonder voorwaarden betaalt. De groep landen die dit doet, is echter beperkt en vertegenwoordigt een gering percentage van de totale verschuldigde contributie. Nederland roept samen met de andere lidstaten van de Europese Unie landen die in gebreke blijven consequent op hun betalingsverplichtingen na te komen. Nederland maakt ook spoedig zijn vrijwillige bijdrage aan OHCHR over, die deels is geoormerkt voor het werk van de verdragscomités.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg Mensenrechtenbeleid op 1 juli 2019?
Ja.
Het bericht ‘Onduidelijkheid over blokkeermoslims’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onduidelijkheid over blokkeermoslims»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het recht van demonstratie geldt voor iedereen en als blijkt dat dit door geweld wordt opgeschort, zowel politie als openbaar ministerie (OM) hier keihard tegen op moeten treden teneinde een duidelijk signaal af te geven dat Nederland een vrij land is waar iedereen mag demonstreren? Zo nee, waarom staat u aan de kant van de blokkeermoslims?
Het recht tot vergaderen en betogen is een erkend en belangrijk recht neergelegd in de Grondwet. Dit recht is nader uitgewerkt in de Wet openbare manifestaties. De burgemeester is belast met het handhaven van de openbare orde en de uitvoering van de Wet openbare manifestaties. Het belang om een demonstratie in goede orde te laten verlopen blijkt tevens uit artikel 143 van het Wetboek van Strafrecht, waarin het verstoren van een demonstratie expliciet strafbaar is gesteld. Indien er sprake is van strafbare feiten dan kan het Openbaar ministerie (OM) overgaan tot vervolging van die strafbare feiten.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat de voortvarendheid waarmee het OM aan het werk is gegaan teneinde de Blokkeerfriezen te vervolgen in schril contrast staat met het slappe optreden van het OM tegen dit Turkengeweld?
Er is sprake van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Lopende dit onderzoek kan ik geen uitlatingen doen over deze strafzaak.
Ik merk daarbij op dat de vraagstelling lijkt te veronderstellen dat het OM een onderscheid maakt tussen verschillende groepen (anti-)demonstranten. Dat is niet het geval.
Bent u bereid het OM, waar u als Minister verantwoordelijkheid voor bent, te instrueren de betreffende blokkeermoslims stuk voor stuk op te sporen, te vervolgen en keihard te straffen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Afwegingen in individuele zaken omtrent opsporing, vervolging en bestraffing zijn aan het OM en de rechter.
Kunt u garanderen dat vanaf nu het Nederlandse recht op demonstratie nooit en te nimmer meer aangetast zal worden door stenengooiende islamitische hordes? Zo nee, waarom niet?
De burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde in zijn gemeente en verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet openbare manifestaties. Daarmee heeft de burgemeester de taak om demonstraties -ongeacht de inhoud daarvan – doorgang te laten vinden en in goede banen te leiden. Burgemeesters kunnen een demonstratie verbieden of beëindigen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De burgemeester beschikt – teneinde een demonstratie doorgang te laten vinden- over de onder zijn gezag staande politie. De burgemeester maakt met de politie afspraken over het borgen van een goede doorgang van demonstraties.
Kent u de brandbrief van het Strategisch Overleg Mensenhandel (SOM) en het Zorgcoördinatorenoverleg Mensenhandel (ZoCo) aangaande de tijdelijke werkwijze Dublinoverdrachten wanneer de vreemdeling heeft aangegeven aangifte van mensenhandel te willen doen?1
Ja, deze ken ik.
Klopt het dat er sprake is van een «tijdelijke werkwijze Dublinoverdrachten wanneer vreemdeling heeft aangegeven aangifte mensenhandel te willen doen»? Zo ja, hoe is de Kamer geïnformeerd over dit besluit?
Er is geen sprake van een nieuwe, tijdelijke, werkwijze. Het is onder de Dublinverordening al mogelijk om Dublinclaimanten vanuit Nederland over te dragen aan een andere Dublinlidstaat, ook als zij hadden aangegeven aangifte te willen doen van mensenhandel. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er namelijk vanuit worden gegaan dat een vreemdeling ook in een andere EU-lidstaat, waar ook de EU Mensenhandelrichtlijn geldt, aangifte van mensenhandel kan doen.
Echter, in het verleden zijn vrijwel geen Dublinclaimanten aan een andere lidstaat overgedragen voordat zij in staat zijn gesteld aangifte te doen van mensenhandel, omdat de aantallen personen die aangifte mensenhandel wilden doen een stuk lager waren en de politie de aangifte snel op kon nemen. Het aantal vreemdelingen, voornamelijk Dublinclaimanten, dat aangifte wil doen van mensenhandel is de afgelopen tijd echter sterk gestegen, waardoor bij sommige politie-eenheden de wachttijd voor het doen van aangifte opgelopen is tot enkele maanden. In een groot deel van deze aangiften (naar schatting 75%) heeft Nederland geen rechtsmacht, wat betekent dat de politie geen opsporingshandelingen kan verrichten, en een groot deel van de aangiften mensenhandel door vreemdelingen (naar schatting 90–95%) bevat geen opsporingsindicaties voor Nederland. Het gevolg is dat een groot deel van de capaciteit van de politie momenteel naar de behandeling van aangiften zonder opsporingsindicaties en/of rechtsmacht gaat, waardoor de opsporing en vervolging van kansrijke mensenhandel zaken in het geding komt.
Door de lange wachttijd bij de politie komt de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) in de knel met het uitvoeren van overdrachten van Dublinclaimanten aan de voor de behandeling van hun asielverzoek verantwoordelijke lidstaat. Op basis van de Dublinverordening moet die overdracht binnen een termijn van, in beginsel, zes maanden plaatsvinden. Bij het overschrijden van die termijn van zes maanden vervalt de mogelijkheid om de betrokken vreemdeling over te dragen aan de andere lidstaat. Daarmee vervalt de Dublinclaim definitief. Derhalve wordt sinds kort gebruik gemaakt van de mogelijkheid om door te gaan met de Dublinoverdracht.
Omdat er geen sprake is van een nieuwe werkwijze, bestond er geen aanleiding uw Kamer hier apart over te informeren. Naar aanleiding van vragen vanuit het maatschappelijk middenveld, in reactie op overdrachten waarbij de Dublinclaimant in Nederland geen gelegenheid heeft gehad om aangifte van mensenhandel te doen, is een toelichting gegeven op de van toepassing zijnde wet- en regelgeving hieromtrent. Echter is het aantal overdrachten van Dublinclaimanten die geen aangifte hebben kunnen doen gering.
Dit betekent niet dat voor Dublinclaimanten sprake is van een de facto aangiftestop. Het is ook niet zo dat een groep van ca. 200 mannen en vrouwen onder het Dublin-verdrag overgedragen worden zonder aangifte te kunnen doen. Integendeel er zijn in 2019 tot op heden circa 200 aangiften opgenomen, grotendeels aangiften van Dublinclaimanten. Door de politie wordt er te allen tijde naar gestreefd om verzoeken tot het opnemen van een aangifte mensenhandel zo snel mogelijk in behandeling te nemen. Als dit aantal wordt vergeleken met het totaal aantal opgenomen aangiften in 2018, ruim 300, geeft dit duidelijk de bovenmatige inspanningen van de politie weer.
Inmiddels heb ik verschillende maatregelen aangekondigd om de genoemde problematiek tegen te gaan. Voor deze maatregelen verwijs ik u naar de Kamerbrief van 28 juni 2019.
Op welke wijze is tot deze regeling gekomen? Is het maatschappelijk middenveld hier ook in gekend, alvorens tot invoering is overgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het, dat de tijdelijke werkwijze een de facto aangiftestop inhoudt? Betekent dit ook dat een groep van ca. 200 mannen en vrouwen onder het Dublin-verdrag zal worden uitgezet, zonder dat zij de mogelijkheid hebben gehad aangifte te kunnen doen van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke reden wordt deze groep vreemdelingen uitgezet, zonder dat zij aangifte hebben kunnen doen? Is er reden om aan te nemen dat een eventuele aangifte in geen van deze gevallen een concrete opsporingsindicatie zou bevatten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de stelling in de brandbrief van SOM en ZoCo dat er geregeld vreemdelingen worden uitgezet, wanneer er juist wel concrete opsporingsindicaties aanwezig zijn? Zo ja, om welk aantal gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt in gevallen van uitzetting, ook wanneer er geen sprake is van een concrete opsporingsindicatie voor mensenhandel, altijd conform de geest van het regeerakkoord een warme overdracht plaats met de opsporingsdiensten ter plaatse? Zo nee, bent u bereid dit als vereiste bij uitzetting in te voeren?
Indien de aangifte van de Dublinclaimant geen opsporingsindicaties voor Nederland bevat, maar wel voor een ander EU-land, zal de politie de aangifte in afstemming met het OM via EuropOL delen met de aangesloten lidstaten en specifiek met het land waar de uitbuiting heeft plaatsgevonden, dit is veelal het Dublinland.
Daarnaast is het de rol van Liaison Officers (OM en politie) die vanuit Nederland in bronlanden zijn gevestigd om te zorgen voor een goede verbinding met de lokale autoriteiten. Een van de belangrijkste bronlanden is Italië: een groot deel van de aangiften mensenhandel betreft verklaringen over uitbuiting in Italië. Gezamenlijk brengen de in Italië gevestigde politie- en OM-liaison officers de aangiften die in Nederland zijn opgenomen met relevante opsporingsindicaties voor Italië onder de aandacht van de Italiaanse autoriteiten.
Is voor de initiële behandeling van aangiften van mensenhandel een werkwijze mogelijk die minder arbeidsintensief is dan de in eerdere berichtgeving genoemde dertig uur onderzoek door twee rechercheurs, maar die niet betekent dat wordt overgegaan tot uitzetting?
De politie en het OM bekijken de mogelijkheden voor een efficiëntere wijze tot het opnemen van deze aangiften mensenhandel, waarbij de kwaliteit van het aangifteproces behouden zal blijven.
Hoe kijkt u aan tegen het scenario dat de belangenorganisaties schetsen dat een dergelijk besluit er toe leidt dat vreemdelingen uit de betreffende groep de illegaliteit in zullen gaan, om na het vervallen van de Dublin-claim alsnog aangifte te doen? Deelt u de mening dat een dergelijk verloop, vreemdelingen juist extra kwetsbaar maakt voor mensenhandel?
Om een dergelijk scenario maximaal te voorkomen, zullen de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en de IND een nieuwe werkwijze gaan hanteren. Hiervoor verwijs ik u naar de Kamerbrief van 28 juni 2019.
Dat laat onverlet dat nooit kan worden uitgesloten dat vreemdelingen ervoor kiezen zich aan het toezicht te onttrekken. Dat in zichzelf kan echter geen reden zijn te berusten in het verblijf.
Kent u «Operatie Koolvis», uitgevoerd in 2006?2
Ja, deze ken ik.
Ziet u ook dat er parallellen zijn tussen die casus en de huidige situatie met een onverklaarbaar hoog aantal aangiftes van mensenhandel die weinig concreet waren maar, dat er uiteindelijk wel sprake was van een complex mensenhandelnetwerk? Valt het uit te sluiten dat in de huidige situatie sprake is van één of meerdere van dit soort netwerken? Zo nee, bent u bereid over te gaan tot een fenomeenonderzoek?
Een belangrijke aanleiding van «Operatie Koolvis» was gelegen in het feit dat diverse aangiften van mensenhandel overeenkomstige elementen bevatten. Dit kan duiden op de betrokkenheid van een criminele organisatie en derhalve is destijds nader strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Ook in de huidige situatie zijn de politie, het OM en het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM) alert op overeenkomstige elementen in de grote hoeveelheid aangiften en wordt waar nodig overgegaan op een fenomeenonderzoek of een strafrechtelijk onderzoek in Nederland. Het is op dit moment echter te vroeg om paralellen te trekken met de Operatie Koolvis. We wachten af wat bovenstaande werkwijze aan informatie zal opleveren.
Kan de beantwoording van deze vragen naar de Kamer worden gestuurd voor het komende algemeen overleg over mensenhandel en prostitutie?
Ja.
Het bericht dat Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk worden geweerd bij de stembureaus |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat EU-burgers in het Verenigd Koninkrijk vandaag bij de stembus naar huis worden gestuurd omdat ze bepaalde formulieren niet hebben ingevuld, niet of niet tijdig hebben ontvangen, en nu niet kunnen stemmen?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat dit ook Nederlanders treft?
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat op deze manier een fundamenteel recht als het stemrecht verloren gaat?
Uiteraard moet elke kiesgerechtigde in de Europese Unie zijn stem kunnen uitbrengen. Het is de verantwoordelijkheid van elke lidstaat van de Europese Unie om de verkiezingen voor het Europese parlement te organiseren. Uitgaande van de berichten in de media en contacten met EU-burgers in het VK komt het beeld naar voren dat zich in het VK problemen hebben voorgedaan rond de registratie van kiezers die wilden stemmen voor het Europees parlement. De Britse Electoral Commission heeft na de verkiezingen in een verklaring1 gewezen op de korte voorbereidingstijd en het feit dat de procedures voor registratie door de late aankondiging van de verkiezingen krappe termijnen kenden. De Electoral Commission bestudeert nu de ontvangen klachten. De Nederlandse ambassade in Londen heeft Nederlanders in het VK naar aanleiding van ontvangen meldingen geïnformeerd over de rol en klachtenprocedure van de Electoral Commission. De verkiezingen in het VK zijn een verantwoordelijkheid van de Britse autoriteiten. Nederland kan zich daarin niet mengen. Desalniettemin zal de Nederlandse regering op gepaste wijze aandacht vragen voor de zorgen van de Nederlandse burgers in het VK aangaande hun deelname aan de Britse Europese verkiezingen door dit punt mee te nemen in een van de komende besprekingen met het VK.
Bent u bereid dit aan te kaarten bij uw Britse ambtsgenoot?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u enige manier om deze Nederlanders alsnog hun stem te laten uitbrengen of deze geldig te laten verklaren?
Zie antwoord vraag 3.
De registratie van stemgerechtigde EU-burgers in Nederland |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «60,000 EU nationals register to vote in NL but how many did not know?»1 en het artikel «Just 12% of EU nationals in NL are registered to vote»?2
Ja
Bent u het eens dat actief kiesrecht één van de belangrijkste rechten is die verbonden is aan het EU-burgerschap? Bent u het aldus eens dat elke EU-burger via verkiezingen invloed zou moeten hebben op de samenstelling van het Europees parlement?
Ik ben van mening dat waar mogelijk kiezers moeten kunnen stemmen bij de verkiezingen voor het Europees parlement.
Wat is uw reactie op het feit dat voor de aankomende Europese Parlementsverkiezingen maar 12% van de stemgerechtigde niet-Nederlandse EU-burgers geregistreerd zijn om te kunnen stemmen?
Anders dan bij de verkiezingen voor de gemeenteraden en voor de waterschapsbesturen moet een niet-Nederlandse EU-burger zich bij de verkiezing voor het Europees parlement registreren, en wel bij de gemeente waar hij/zij staat ingeschreven. Dat is een gevolg van de Europese regelgeving die onderdanen van een EU-lidstaat de keuze geeft of zij bij de verkiezing van leden van het Europees parlement stemmen in de EU-lidstaat van verblijf of in de EU-lidstaat waarvan men de nationaliteit heeft. Dat 12% van de niet-Nederlandse EU-burgers zich in Nederland hebben geregistreerd wil dus niet zeggen dat de resterende 88% niet (kunnen) stemmen. Deze personen kunnen zich hebben geregistreerd in de lidstaat waarvan men de nationaliteit heeft om daar hun stem uit te brengen.
Welke verantwoordelijkheid draagt u bij het op de hoogte stellen van niet-Nederlandse EU-burgers over de noodzaak uiterlijk op de dag van kandidaatstelling, te weten 9 april 2019, een verzoek tot registratie in te dienen bij de gemeente, willen ze hun stemrecht bij de EP-verkiezingen 2019 kunnen uitoefenen? Welke maatregelen heeft u genomen ervoor te zorgen dat niet-Nederlandse EU-burgers over die noodzaak geïnformeerd zijn?
Ik ben verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving met betrekking tot de verkiezingen. Gemeenten hebben de wettelijke verplichting om aan iedere niet-Nederlandse EU-burger die zich van buiten Nederland in een gemeente vestigt, het formulier toe te sturen waarmee betrokkene kan verzoeken om registratie van zijn kiesgerechtigdheid voor de Europees Parlementsverkiezing.
Ook is er een wettelijke verplichting om ten minste zes weken voor de kandidaatstelling de mogelijkheid van registratie onder de aandacht te brengen.
Gelet daarop heb ik op 6 december 2018 alle gemeenten een nieuwsbrief gezonden waarin is gevraagd om niet-Nederlandse EU-burgers te informeren over de procedure om te kunnen stemmen bij de verkiezing van de leden van het Europees parlement. Bij die nieuwsbrief is aan de gemeenten ook het registratieformulier meegezonden en de tekst voor de aanschrijfbrief (vertaald in het Engels, het Duits en het Frans). De nieuwsbrief met bijlagen treft u bij deze antwoorden aan. Ik heb in nieuwsbrieven van 23 januari en 12 februari 2019 de gemeenten nogmaals op de inhoud van de nieuwsbrief van 6 december 2018 gewezen.
Wat is uw reactie op de berichten dat in onder andere de gemeenten Haarlem, Gouda, Heerlen, Roermond en Amersfoort niet-Nederlandse EU-burgers niet geïnformeerd zijn over de noodzaak uiterlijk 9 april 2019 een verzoek tot registratie in te dienen bij de gemeente? Ziet u een verband tussen dit nalaten van gemeenten en het lage percentage geregistreerde niet-Nederlandse EU-burgers?
Aan de gemeenten Haarlem, Gouda, Heerlen, Roermond en Amersfoort is gevraagd of het bericht juist is dat de gemeente niet-Nederlandse EU-burgers niet geïnformeerd zou hebben.
De gemeente Haarlem heeft voorafgaand aan de EP-verkiezing niet-Nederlandse EU-burgers geïnformeerd over de mogelijkheid tot registratie. Naast een informatieve brief is het registratieformulier en een antwoordenvelop aan betrokkenen gezonden. Verder heeft deze gemeente het registratieformulier met informatie daarbij op de website www.haarlem.nl/verkiezingen gezet.
Ook de gemeente Gouda heeft, in januari 2019, de niet-Nederlandse EU-burgers (die nog niet geregistreerd waren) aangeschreven. Begin maart 2019 is volgens de gemeente nog een aanschrijving verzonden aan niet-Nederlandse EU-burgers die zich na januari in de gemeente hebben ingeschreven. Daarna heeft deze gemeente personen die zich in de gemeente kwamen inschrijven, aan het loket gevraagd of men zich wilde registreren. Dat heeft de gemeente gedaan tot de dag van kandidaatstelling, in casu 9 april 2019.
Van de gemeente Heerlen is vernomen dat in tegenstelling tot eerdere verkiezingen de niet-Nederlandse EU-burgers kiezers niet persoonlijk door de gemeente zijn aangeschreven. Het beleid van de gemeente is er op gericht burgers steeds meer via internet te informeren. De informatie over de registratie is daarom nu alleen via het internet bekend gemaakt. Het registratieformulier was te downloaden.
De gemeente Roermond heeft de niet-Nederlandse EU-burgers niet persoonlijk aangeschreven. De belangrijkste redenen die de gemeente daarvoor noemt zijn de kosten van het aanschrijven en het feit dat de meeste niet-Nederlandse EU-burgers die zich in Roermond vestigen, afkomstig zijn uit Oostelijke EU-lidstaten en de Engelse, Duitse of Franse taal niet machtig zijn.
De gemeente heeft op 29 januari 2019 alle relevante informatie met betrekking tot de Europese Verkiezingen op de gemeentelijke website gepubliceerd, inclusief informatie met betrekking tot de registratie van niet-Nederlandse EU-burgers. Het registratieformulier was te downloaden van de website van de gemeente Roermond. Daarenboven is dezelfde informatie in het (wekelijkse) huis-aan-huisblad «Via Roermond» geplaatst en via Facebook en Twitter beschikbaar gesteld.
De gemeente Amersfoort heeft al zijn niet-Nederlandse EU-burgers, op 14 januari 2019, aangeschreven en in de brief gewezen op het formulier dat gebruikt kon worden voor registratie. Deze gemeente bericht verder dat bij elke vestiging van een EU-burger in Amersfoort aan betrokkene wordt gevraagd of hij/zij zich wil registreren.
Heeft u goed zicht op de manier waarop niet-Nederlandse EU-burgers door gemeenten geïnformeerd werden over de noodzaak voor 9 april een verzoek tot registratie in te dienen? Zo nee, waarom niet?
Het is staand kabinetsbeleid dat elke verkiezing wordt geëvalueerd. Ook ten behoeve van de evaluatie van de verkiezing van de leden van het Europees parlement laat ik een enquête houden onder de gemeenten. In deze enquête zijn ook vragen opgenomen over het informeren van niet-Nederlandse EU-burgers. De gestelde vragen luiden als volgt:
Ik zal de Tweede Kamer informeren over de antwoorden die de gemeenten op deze vragen hebben gegeven en dan ook aangeven of ik reden zie voor nadere actie voor de volgende verkiezing van de leden van het Europees parlement in 2024.
Vindt u dat gemeenten zich voldoende hebben ingespannen niet-Nederlandse EU-burgers op de hoogte te stellen van de noodzaak voor 9 april een verzoek tot registratie in te dienen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Gaat u zich in de toekomst inspannen zodat niet-Nederlandse EU-burgers bij lokale en EP-verkiezingen beter op de hoogte zijn van de noodzaak uiterlijk op de dag van de kandidaatstelling een verzoek tot registratie bij de gemeente in te dienen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘IND schendt godsdienstvrijheid Chinese christenen’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «IND schendt godsdienstvrijheid Chinese christenen» en het bijgevoegde expertiserapport?1
Ja.
Hoe gebruikelijk is het dat de IND zich uitspreekt en oordeelt over theologische discussies betreffende de interpretatie van de Bijbel, zoals de visie op de doop of de reïncarnatie?
Het is niet de taak en ook niet de intentie van de IND om een eigen standpunt in te nemen ten aanzien van theologische kwesties en de interpretatie van de Bijbel. Als de vreemdeling theologische kwesties aandraagt kan de IND wel nadere vragen stellen naar aanleiding van de verklaringen van de vreemdeling en ingaan op de aangevoerde argumenten. Deze vragen zijn onder andere van belang om duidelijkheid te krijgen over de wijze waarop de vreemdeling bij terugkeer uiting wil geven aan zijn geloofsovertuiging en waarom deze godsdienstige handelingen voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren.
De IND hecht belang aan het intern delen van kennis en informatie ten aanzien van de beoordeling van zaken waarin bekering een rol speelt. Zo zullen voor de zomer op alle aanmeldcentra workshops hebben plaatsgevonden. Deze workshops zijn opgezet en worden gegeven door de bekeringscoördinatoren en staan in het teken van verdieping van de onderwerpen die aan de orde komen bij de beoordeling van bekeringszaken. De aanleiding voor deze workshops vormde de aanpassing van de werkinstructie. Daarnaast zal de IND nog eens extra aandacht vragen bij de hoor- en beslismedewerkers voor de vraag hoe om te gaan met een situatie waarin een vreemdeling theologische vraagstukken ter sprake brengt. Met de nieuwe werkinstructie alsmede het bevorderen en verdiepen van de kennis van medewerkers wordt zoveel mogelijk voorkomen dat een IND medewerker in een individuele zaak een eigen standpunt inneemt over een theologische kwestie.
Vindt u een dergelijke praktijk wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de overwegingen die de IND aanvoert inzake asielverzoeken van Chinese christenen in overeenstemming dienen te zijn met de analyse van de Minister van Buitenlandse Zaken dat er in China sprake is van «een toegenomen inperking van vrijheid van religie en levensovertuiging», wat zowel doelt op het verbod op religieuze activiteiten van ongeregistreerde kerken als de strenge controle van geregistreerde kerkelijke gemeenten?2
De IND betrekt bij de beoordeling van asielaanvragen informatie uit (algemene) ambtsberichten, opgesteld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken alsmede uit andere relevante bronnen. Het ambtsbericht is een feitelijke beschrijving van de situatie in een land in een afgebakende periode. Het ambtsbericht geeft dus geen interpretatie of mening over de veiligheidssituatie in een land in relatie tot de vraag of een vreemdeling uit een bepaald land een reëel en voorzienbaar risico loopt op vervolging, dan wel op een behandeling die strijdig is met artikel 3 EVRM. De IND gebruikt de uit ambtsberichten en andere relevante bronnen beschikbare informatie om deze beoordeling te verrichten.
Deelt u de mening dat er in China derhalve sprake is van ongeoorloofde staatsinmenging in de godsdienstuitoefening?
Het is bekend dat in China sprake is van staatsinmenging in de godsdienstuitoefening. Aan de hand van individuele asielrelazen wordt beoordeeld of en in hoeverre staatsinmenging, voor zover aan de orde, in de betreffende individuele zaak tot inwilliging van een asielverzoek dient te leiden.
Erkent de IND het recht van Chinese asielzoekers zich te voegen bij welke kerkelijke gemeente dan ook, ook als dat een kerk betreft die niet geregistreerd is en dus door de Chinese overheid wordt verboden?
De IND oordeelt in het kader van een individuele asielaanvraag of de vreemdeling bij terugkeer naar zijn land van herkomst, op grond van zijn geloofsovertuiging, een reëel en voorzienbaar risico loopt op vervolging, dan wel op een behandeling die strijdig is met artikel 3 EVRM. De vreemdeling dient in dit kader aan te geven op welke wijze hij bij terugkeer uiting zal geven aan zijn nieuwe geloofsovertuiging en waarom de door hem gestelde godsdienstige uitingen bij terugkeer voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren. Daarbij komt – indien relevant – tevens de vraag aan de orde of en bij welke kerkelijke gemeente hij stelt zich bij terugkeer aan te zullen sluiten. De IND toetst de hieromtrent door de vreemdeling afgelegde verklaringen op de aannemelijkheid daarvan. Dit geldt eens te meer in het geval de vreemdeling stelt zich bij terugkeer – vanwege zijn geloofsovertuiging – enkel bij een specifieke kerk aan te zullen kunnen sluiten en zeker indien het risico op vervolging, dan wel een 3 EVRM behandeling daarmee mogelijk sneller zou moeten worden aangenomen. Een enkele stelling van de vreemdeling dat hij zich bij terugkeer bij een specifieke kerk aan wil sluiten is in dit kader niet voldoende. Het gaat er immers om dat de vreemdeling moet kunnen uitleggen dat en waarom het voor hem van (essentieel) belang is om zich juist bij die kerkgemeenschap aan te sluiten.
Als de IND de vreemdeling volgt in zijn verklaring dat hij zich bij een niet-geregistreerde kerk aan zal sluiten omdat dit voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk is om zijn godsdienstige identiteit te bewaren, zal niet van hem worden verlangd dat hij zich bij een andere, geregistreerde kerk aansluit. Uitgaande van de aansluiting bij de door hem gestelde kerk, wordt vervolgens beoordeeld of hij om die reden een reëel en voorzienbaar risico op vervolging dan wel een 3 EVRM behandeling loopt. Ook dit betreft een individuele beoordeling.
Hierbij wordt verder nog opgemerkt dat van een vreemdeling niet wordt verwacht dat hij uitingen van zijn godsdienst in zijn land van herkomst verborgen houdt en ook niet dat hij moet afzien van godsdienstige handelingen om vervolging te voorkomen.
Deelt u de mening dat wanneer de IND zich op het het standpunt stelt dat het niet aannemelijk is dat een asielzoeker zich in China niet bij de geregistreerde protestantse kerk zou kunnen aansluiten, dit een inperking van de godsdienstvrijheid van Chinese christelijke asielzoekers betreft?
Zie antwoord vraag 6.
Onbeantwoorde vragen over artikel 68 van de grondwet, de inlichtingenplicht van de regering |
|
Harry van der Molen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u op 2 mei, na meer dan 13 weken wachten, de Kamervragen beantwoordde over de reikwijdte van artikel 68 van de Grondwet en dat u op 22 vragen slechts 5 antwoorden gaf?
Op 29 april heb ik mede namens de Staatssecretaris van Financiën de antwoorden op de Kamervragen aan de Kamer gestuurd. Vanwege interdepartementale afstemming vergde het opstellen van de antwoorden enige tijd. Daarover bent u bij brief van 21 februari jl. geïnformeerd. Kamervragen worden wel vaker in clusters beantwoord. In dit geval zijn de vragen in vijf clusters beantwoord vanwege de samenhang tussen en de leesbaarheid van de antwoorden.
Erkent u dat u een fors aantal vragen, zoals u bijvoorbeeld de vragen over staatgeheimen of de vragen over het bewust vertragen van WOB- verzoeken, het belang van de staat, in het geheel niet beantwoord is?
Alle vragen zijn zo goed mogelijk beantwoord.
Wilt u onderstaande vragen dus een voor een – en echt een voor een – en uitgebreid beantwoorden?
De vragen worden hierna een voor een beantwoord.
Hoe vaak gaat een Wob-verzoek over een onderwerp waarover door een of meerdere Kamerleden al specifiek is gevraagd in een debat of in Kamervragen?
Er wordt niet bijgehouden hoe vaak een Wob-verzoek een onderwerp betreft waarnaar door een of meerdere Kamerleden is gevraagd. Het beleid van het kabinet is dat de Kamer gelijktijdig wordt geïnformeerd over het Wob-besluit als de informatie die daardoor openbaar wordt, relevant wordt geacht voor de Kamer.
Kunt u de sinds uw aantreden gemaakte afwegingen over het al dan niet actief informeren van de Kamer over de besluitvorming over Wob-verzoeken op de beleidsterreinen van u en van de Minister van Financiën naar de Kamer sturen?
Er wordt niet bijgehouden wat de afwegingen zijn omtrent het al dan niet actief informeren van de Kamer over de afdoening van Wob-verzoeken. Elke bewindspersoon maakt van geval tot geval daarover een eigen afweging. Het feit dat een onderwerp de belangstelling heeft van de Kamer, blijkend uit bijvoorbeeld vragen daarover, zal daarin in ieder geval een rol spelen.
Kunt u een overzicht geven, met betrekking tot alle ministeries, van de keren in de afgelopen vijf jaar dat de desbetreffende Minister via een Wob-verzoek informatie openbaar maakte, waarom de Kamer eerder had gevraagd, maar die de Kamer toen niet (of niet volledig) gekregen had?
Zoals gezegd maakt elke bewindspersoon van geval tot geval een eigen afweging omtrent het al dan niet actief informeren van de Kamer over de afdoening van een Wob-verzoek. Zoals bij het antwoord op vraag 5 is aangegeven, zijn de gegevens voor het gevraagde overzicht niet beschikbaar. Wel is van belang op te merken dat de verschillen in de regimes van de Wob en de inlichtingenplicht leiden tot een andere wijze van informatieverstrekking. Naar aanleiding van een Wob-verzoek worden vaak tientallen en soms honderden documenten verstrekt. Daardoor kunnen er verschillen ontstaan in (de gedetailleerdheid van) de verstrekte informatie aan de Wob-verzoeker en de Kamer.1 Het is niet de bedoeling dat de Kamer pas wordt geïnformeerd over voor haar relevante informatie of details naar aanleiding van een Wob-verzoek, terwijl zij al eerder daarom heeft gevraagd. Het streven en de inzet van het kabinet is er daarom immer op gericht de Kamer zo snel mogelijk te informeren, wanneer zij vragen stelt over een bepaald onderwerp of wanneer (een lid van) het kabinet van mening is dat informatie relevant is voor de Kamer.
Wilt u bij de vorige vraag in elk geval betrekken de volgende voorvallen, waarin, via de Wob, informatie naar boven kwam die de Kamer niet gekregen had: de business case over investeren in het toezicht van de Belastingdienst, die de toenmalige Staatssecretaris Wiebes weigerde te sturen aan de Kamer; de non lethal assistance (NLA-steun) en andere steun aan Syrische «rebellen»; de naheffing van de EU, die destijds al lang bekend was bij de toenmalige Minister Dijsselbloem; en zeker tien andere voorbeelden, die u bekend zijn?
Over de genoemde voorbeelden bent u destijds geïnformeerd door de betreffende bewindspersonen. Deze hebben daarbij elk hun eigen afwegingen gemaakt over het informeren van de Kamer. Mocht het dus onverhoopt zo zijn dat in een van de vele Wob-verzoeken die worden gedaan, voor de Kamer relevante zaken naar voren komen, dan is het uiteraard aan de betreffende bewindspersoon om de Kamer daarover te informeren. Zoals gezegd is het streven en de inzet van het kabinet er immer op gericht de Kamer zo snel mogelijk te informeren.
Wat kan een parlement doen, indien de regering een jaar na een vraag informatie blijkt achter te houden?
Indien dit zou blijken, dan is het aan de Kamer of zij daaraan gevolgen wil verbinden. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de eerdere kabinetsnota’s over artikel 68 Grondwet.2
Bij welke gelegenheden is de afgelopen vijf jaar informatie aan de Kamer geweigerd op grond van het belang van de staat en kunt u daarvan een uitputtende lijst geven?
Hier wordt geen overzicht van bijgehouden. Ik wil voorop stellen dat het kabinet hecht aan een transparante en open overheid. Zo wordt er door overheden en netwerkpartners uitvoering gegeven aan de actiepunten die zijn geformuleerd in het Nationaal Actieplan Open Overheid.3 Ook wijs ik erop dat Nederland hoog scoort op internationale metingen over Open Overheid. Zo staan we in de top 10 van de Transparency International Index.4 Het kabinet is dan ook van mening dat het inroepen van het belang van de staat een uitzondering behoort te zijn. Inlichtingen worden dan ook slechts sporadisch geweigerd met een beroep op het belang van de staat.5
Bij welke gelegenheden heeft het kabinet het besluit om een document niet te verschaffen achteraf getoetst (omdat het kabinet persisteerde bij niet-openbaarmaking)? Kunt u een lijst geven van die gelegenheden en de uitkomst van elk van de besluiten?
Een voornemen een beroep te doen op het belang van de staat dient vooraf te worden getoetst. Indien een bewindspersoon voornemens is daarop een beroep te doen, moet dit eerst worden besproken in de ministerraad.6 In welke gevallen dit gebeurt wordt niet bijgehouden.
Hoe kan een Kamerlid controleren of iets ook echt staatsgeheim is, wanneer de bewindspersoon zegt dat het staatgeheim is?
Rubricering van informatie als staatsgeheim dient weloverwogen plaats te vinden, mede vanwege de daaraan verbonden gevolgen bij compromittering (vgl. artikel 98 e.v. WvSr). Voor de wijze waarop informatie wordt gerubriceerd zijn Rijksbrede voorschriften opgenomen in het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013).7 Als een bewindspersoon zich erop beroept dat informatie als staatsgeheim is gerubriceerd, dan moet een Kamerlid erop kunnen vertrouwen dat dat ook zo is. Indien een Kamerlid het niet eens is met het oordeel van de bewindspersoon en de daarvoor gegeven argumentatie, lost zich dat uiteindelijk op in toepassing van de vertrouwensregel. Overigens komt dit vraagstuk periodiek op, zo ook in 2002. Toen heeft de voormalig vicePresident van de Raad van State uw Kamer geadviseerd naar aanleiding van een suggestie die was gedaan in de Kamerstukken, namelijk om een externe instantie te laten beslissen over een geschil tussen de Tweede Kamer en een bewindspersoon over de nakoming van de inlichtingenplicht. Naar aanleiding daarvan schreef ook de vicePresident: «In ons parlementaire stelsel is (...), als het gaat om de beoordeling van het optreden van bewindslieden, niet zijnde strafrechtelijke gedragingen, geen andere instantie dan de Kamer zelf competent. In een geschil tussen de Kamer en een bewindspersoon zijn er maar twee mogelijkheden: òf de Kamer laat zich door de bewindspersoon overtuigen, òf de bewindspersoon legt zich bij de wens van de Kamer neer. Dat geldt ook als een individueel lid van de Kamer of een Kamerminderheid ex artikel 68 van de Grondwet om inlichtingen verzoekt. Het is de essentie van de vertrouwensregel (...).»8 Voor een nadere toelichting wordt ook verwezen naar de eerdere kabinetsnota’s over dit onderwerp.9
Op welke wijze kan de Kamer inzage krijgen in staatsgeheimen?
Over het algemeen zal een bewindspersoon staatsgeheime informatie niet kunnen verstrekken en daarbij een beroep doen op het belang van de staat. Voor wat betreft het functioneren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan staatsgeheime informatie aan de Commissie voor de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CIVD) worden verstrekt. Hiertoe opent de Wiv 2017 expliciet de mogelijkheid. Verder constateer ik dat in uitzonderlijke gevallen onder voorwaarde van strikte geheimhouding aan Kamercommissies de mogelijkheid tot inzage is geboden in staatsgeheime informatie.
Op welke wijze kan de Kamer vragen stellen over staatsgeheimen?
Het staat de Kamer vrij om daarover vragen te stellen. Het is aan de Kamer om te bepalen op welke wijze zij dit doet.
Hoeveel documenten die staatsgeheim verklaard zijn, zijn vervolgens in de afgelopen vier jaar gedeclassificeerd naar niet-staatsgeheim? Kunt u een overzicht van die documenten aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen informatie bekend over het aantal documenten dat de laatste vier jaar is gedeclassificeerd van staatsgeheim naar niet-staatsgeheim. Rubriceringen worden verbonden aan een maximum tijdsverloop of aan een bepaalde gebeurtenis. Na die periode of na die gebeurtenis wordt opnieuw gewogen of herziening, dan wel beëindiging van de rubricering, aan de orde is. Dit hoeft alleen niet wanneer de rubricering betrekking heeft op bijzondere informatie die krachtens een internationaal verdrag of overeenkomst is verkregen of als het gaat om staatsgeheimen die door de wet als zodanig zijn aangewezen.10 Tevens kan worden vermeld dat bij overbrenging van bijzondere informatie naar het nationaal archief, de rubricering vervalt tenzij de zorgdrager, na advies van de algemene rijksarchivaris, bepaalt dat deze gehandhaafd dan wel herzien moet worden.11
Hoe vaak krijgen journalisten een besluit op Wob-verzoeken van ministeries binnen de normale wettelijke termijn (in percentage van alle Wob-verzoeken van journalisten)?
Over de snelheid van afhandeling van Wob-verzoeken van journalisten zijn geen gegevens bekend. Overigens wordt een substantieel deel van de vragen om informatie van journalisten zeer snel afgehandeld zonder dat deze als formeel Wob-verzoek in behandeling wordt genomen.
Worden Wob-verzoeken wel eens bewust vertraagd door ministeries?
De Wob stelt termijnen voor het afhandelen van een verzoek. Het beleid is dat verzoeken zo snel mogelijk worden afgehandeld.
Kunt u voorbeelden geven van Wob-verzoeken, die bewust vertraagd zijn door de regering?
Nee. De beantwoordingstermijn van een concreet Wob-verzoek is afhankelijk van de bestuurlijke aangelegenheid in kwestie, de reikwijdte van het verzoek, de omvang van de hoeveelheid informatie en de mogelijkheden dergelijke informatie snel te verwerken.
Heeft een enkel Kamerlid gewoon recht op alle documenten die een normale burger via de Wob kan vragen? Indien het antwoord niet eenduidig ja luidt, wilt u dan precies aangeven in welke gevallen het Kamerlid dat recht niet heeft?
De inlichtingenplicht is een verplichting die geldt in de constitutionele en politieke verhouding tussen regering en Staten-Generaal. De Wob is niet op die verhouding van toepassing, maar geldt tussen bestuursorganen en burgers. In algemene zin geldt dat de inlichtingenplicht aan de Kamer verder reikt dan informatie die op grond van de Wob wordt verstrekt. Informatie die aan burgers kan worden verstrekt kan uiteraard niet aan de Kamer worden onthouden op grond van artikel 68 Grondwet. Het belang van een goed geïnformeerd Kamerlid is immers van een andere orde dan het belang van de openbaarheid van bestuur jegens de burger. Het recht op inlichtingen van de Kamer is in een aantal opzichten ook breder dan het recht op openbaarheid onder de Wob. Een Minister kan op verzoek van de Kamer en voor zover redelijkerwijs mogelijk,12 nieuwe informatie op tafel krijgen en deze informatie met de Kamer delen. De Wob kent deze mogelijkheid niet. De Wob heeft immers betrekking op in bestaande documenten neergelegde informatie. Wob-verzoeken worden afgewezen als het bestuursorgaan geen documenten heeft waarin de gevraagde informatie is opgenomen. Het inlichtingenrecht kan ook op wijzen worden geëffectueerd die niet in de Wob zijn geregeld, zoals mondelinge informatieverstrekking in een besloten vergadering, beantwoording van schriftelijke vragen, technische briefings door ambtenaren of vertrouwelijke inzage van documenten. Dit kan allemaal niet in het kader van de Wob.
Wilt u deze vragen binnen 3 weken beantwoorden, wat hier een royale termijn is, aangezien de vragen al in januari zijn ingediend?
Deze termijn is niet gehaald omdat ik mij heb bezonnen op een reactie. Zie hiervoor de aanbiedingsbrief.
Het uitzetten van Yezidi’s |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u voornemens bent Yezidi’s uit te zetten naar Koerdische vluchtelingenkampen in Irak?1 Zo ja, bent u bereid af te zien van onomkeerbare beslissingen en handelingen totdat u met de Kamer van gedachten hebt kunnen wisselen over de uitzetting van Yezidi’s? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen periode heb ik gezien dat zich in Nederland jezidi’s hebben gemeld die recent uit de Koerdisch Autonome Regio zijn vertrokken en hier asiel aanvragen. Deze personen hebben gedurende langere tijd in de Koerdisch Autonome Regio verbleven, nadat zij uit een ander gebied van Irak zijn gevlucht. Bij zo’n aanvraag wordt altijd individueel gekeken wat de persoonlijke omstandigheden zijn, of er familie in Irak is, wat de duur van het verblijf in de Koerdisch Autonome Regio was, wat de verblijfsomstandigheden waren en tot slot wordt gekeken of iemand problemen heeft ondervonden in de Koerdische Autonome Regio en sprake kan zijn van een reëel risico bij terugkeer waartegen de Koerdische autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden.
Voor iedere aanvraag wordt een individuele afweging gemaakt of iemand recht heeft op bescherming van Nederland en of er sprake is van een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling bij terugkeer.
Het kan voorkomen dat na een langdurig verblijf in een ontheemdenkamp waar iemand een »naar lokale maatstaven normaal leven» leidde wordt aangenomen dat het ontheemdenkamp de normale woon- of verblijfplaats was.
Van belang bij de vraag of een gebied waar een jezidi heeft verbleven aangemerkt wordt als de normale woon- of verblijfplaats is of de jezidi daar naar lokale maatstaven gemeten op een normaal niveau heeft kunnen functioneren. Gelet op recente informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zie ik dat dit niet geldt voor jezidi’s die uit andere delen van Irak naar de Koerdisch Autonome Regio zijn gevlucht. De ontheemde jezidi’s hebben het bovengemiddeld zwaar in de Koerdisch Autonome Regio.
Dat betekent dat voor jezidi’s die afkomstig zijn uit andere delen van Irak en die zijn gevlucht naar de Koerdisch Autonome Regio en daar voor hun komst naar Nederland verbleven hebben, ik bij de beoordeling van hun asielaanvraag de Koerdisch Autonome Regio niet (langer) aanmerk als hun normale woon- of verblijfplaats. Dat heeft tevens tot gevolg dat voor hen het beleid van kwetsbare minderheden van toepassing is.
Het enkel behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep is in zichzelf onvoldoende om als jezidi een verblijfsvergunning te krijgen. Er moet sprake zijn van geloofwaardige individualiseerbare verklaringen, waaruit beperkte indicaties naar voren komen die duiden op een risico op ernstige schade als persoon.
De vreemdeling zal de individuele elementen die moeten worden gewogen zelf moeten aandragen en aannemelijk maken, maar de bewijslast die dan op een jezidi als kwetsbare minderheid ligt, is relatief licht.
In reactie op uw vraag bij hoeveel personen uitzetting geïndiceerd is, laat ik u weten dat etniciteit en religie van (afgewezen) asielzoekers niet bijgehouden wordt. Ik heb bij uitzondering de Dienst Terugkeer en Vertrek gevraagd om handmatig de dossiers van Irakese staatburgers die in vreemdelingenbewaring zitten door te nemen. In de betreffende dossiers zijn geen indicaties gevonden dat zij tot de jezidi’s behoren.
Wat betreft het Koerdisch vermogen veel vluchtelingen op te vangen merk ik op dat het ambtsbericht Irak van april 2018 meldt dat de aanwezigheid van grote aantallen ontheemden en vluchtelingen een zwaar beslag op de bestaande voorzieningen legde. Dit wordt bevestigd door het meer recente bericht van UNHCR. Hoewel de situatie in sommige vluchtelingenkampen in de Koerdisch autonome regio niet optimaal is, kan niet in zijn algemeenheid gesteld worden dat de opvang aldaar niet voldoet.
Ik heb het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd bij het komende algemeen ambtsbericht over Irak, dat ik begin volgend jaar verwacht, extra aandacht te besteden aan de jezidi’s, zodat het beleid in overeenstemming blijft met hun positie in Irak. Eventuele belangrijke ontwikkelingen in de tussentijd worden uiteraard ook gevolgd.
Waarom bent u van mening dat uitzetting geïndiceerd is? Hoeveel personen betreft het? Deelt u de mening van genoemde deskundigen, dat hier sprake is van een trucje door vluchtelingenkampen aan te merken als hun plaats van herkomst? zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat UNHCR Noord Irak, ondanks de verdrijving van IS, nog steeds als onveilig beschouwd? In hoeverre dreigt refoulement?
UNHCR heeft op 3 mei 2018 een nieuw bericht over Irak gepubliceerd waarin is aangegeven dat zij gelet op de grote aantallen ontheemden in de Koerdisch Autonome Regio het niet langer als vestigingsalternatief ziet voor personen die niet uit de regio afkomstig zijn. UNHCR noemt de Koerdisch Autonome Regio niet onveilig.
Of refoulement dreigt wordt bij iedere asielaanvraag individueel beoordeeld. Daarbij betrekt de IND onder meer de individuele omstandigheden, bijvoorbeeld de individuele kwetsbaarheid van een persoon, de familie en de eventuele relatie met de Koerdische autoriteiten en of daar mogelijk problemen aanwezig zijn.
Waarom kiest u er kennelijk voor deze bevolkingsgroep niet naar hun herkomststreek Sinjar, maar naar vluchtelingenkampen uit te zetten? Waarom voldoen deze kampen naar uw oordeel aan de eisen die aan een vestigingsalternatief gesteld mogen worden?Klopt het, dat UNHCR constateert dat het Koerdisch vermogen een miljoen vluchtelingen op te vangen uitgeput raakt? Zo ja, welke gevolgen zijn op middellange termijn voor de Yezidi’s te verwachten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de beslissing tot uitzetting van Yezidi’s zich tot de toegekende status van kwetsbare groep? Deelt u de mening dat daaruit zou moeten volgen dat niet tot uitzetting wordt overgegaan, dan dat voor de veiligheid van deze mensen kan worden ingestaan?
Zie antwoord vraag 1.
Het programma Medialogica |
|
Jasper van Dijk |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van Medialogica van 28 april 2019?1 Wat is up oordeel daarover?
Ja. Omroepen en programmamakers bepalen zelf de inhoud en vorm van hun media-aanbod. Ik heb hier dan ook geen oordeel over. In mijn beantwoording van deze Kamervragen ga ik in op de rollen die overheidsorganisaties in sommige gevallen spelen.
Houdt u nog altijd vol dat de regering niet heeft samengewerkt met het programma «Ontvoerd», zoals u stelt in antwoord op de vragen van 19 mei 2017?
Zoals is aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Yücel (PvdA) aan de toenmalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en op de aanvullende vragen van de leden Jasper van Dijk en Van Nispen (beiden SP) aan de Minister van Buitenlandse Zaken en de toenmalige Staatssecretarissen van Veiligheid en Justitie en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het programma Ontvoerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1895, is door de Centrale autoriteit en het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen medewerking verleend aan het programma «Ontvoerd».
Omdat de vragen gesteld werden aan de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en in de vragen naar de Centrale autoriteit werd verwezen, is bij de beantwoording van deze vragen destijds geen navraag gedaan bij politie en Openbaar Ministerie (hierna: OM). In antwoord op vraag 6, 7 en 10 wordt ingegaan op de contacten tussen politie, OM en het programma «Ontvoerd».
Deelt u de mening, dat uw ministerie ten onrechte een noodpaspoort aan een kind heeft verstrekt dat door «Ontvoerd» uit Suriname is meegenomen?
Nee, die mening deel ik niet. Aan de voorwaarden voor verstrekking van een reisdocument werd voldaan en, mede op basis van de uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam, is ten rechte een reisdocument aan het kind verstrekt. Met dit reisdocument kon het kind – samen met de vader – Suriname verlaten.
Wat is uw reactie op de Kinderombudsman die stelt: «(h)et dossier schetst het beeld dat de Minister heeft ingespeeld op de situatie zoals deze is weergegeven door de vader en de makers van het televisieprogramma en zich heeft laten leiden door het tijdsschema van dit programma»?
Het tijdschema van de programmamakers is nimmer leidend geweest bij de verlening van consulaire bijstand, waaronder de verstrekking van (nood)reisdocumenten aan minderjarigen (zoals in het onderhavige geval). De wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige in kwestie bepaalt in beginsel het tijdstip van indienen van een paspoortaanvraag en het afhaalmoment van het reisdocument.
Wat is uw reactie op de interne mails van ambtenaren waarin zij hun twijfels uiten over het programma?
Ik ga er van uit dat u doelt op documenten die in het kader van verschillende WOB-verzoeken inzake het programma «Ontvoerd» zijn gepubliceerd. In deze documenten zijn door ambtenaren zorgen geuit ten aanzien van bemoeienis van het programma «Ontvoerd» in kinderontvoeringszaken waarin nog juridische procedures aanhangig waren. Het is immers de uitsluitende bevoegdheid van de rechter om een oordeel te geven over de eventuele teruggeleiding van een kind. Ik deel deze zorgen.
Hoe verklaart u, dat de afdeling Juridische Zaken van de Korpschef stelt dat meewerken aan «Ontvoerd» niet rechtmatig en in principe niet mogelijk is? Waarom is er dan wel door de politie informatie met het programma gedeeld?
In juni 2018 heeft de afdeling Juridische Zaken van de Korpschef een e-mail gestuurd aan afdelingshoofden, coördinatoren en mediadesken van de verschillende politie-eenheden, waarin de afdeling Juridische Zaken benadrukt dat het verlenen van medewerking aan een dergelijk tv-programma niet rechtmatig en in principe niet mogelijk is.
De Wet politiegegevens biedt weliswaar mogelijkheden om politiegegevens aan derden buiten de politie te verstrekken, maar verstrekking van politiegegevens met het enkele doel daar een (commercieel) televisieprogramma mee te maken is niet toegestaan. Dit e-mailbericht is naar verschillende onderdelen van de politie gestuurd.
Dit laat onverlet dat er in de praktijk wel contact is tussen de politie, het OM en de programmamakers. Het contact ontstaat bijvoorbeeld doordat de programmamakers persvragen stellen. Het komt ook voor dat de politie en het OM informatie ontvangen van programmamakers die hen ertoe bewegen in het belang van de opsporing of in het belang van het kind bepaalde afwegingen te maken in hun eigen opsporings- en vervolgingsproces. Daarnaast is het soms nodig informatie te verstrekken aan programmamakers, omdat de handelingen van de programmamakers een lopend onderzoek dreigen te schaden of omdat het belang van het kind mogelijk in het gedrang kan komen. De Wet politiegegevens biedt een grondslag om in incidentele gevallen informatie te verstrekken aan een derde als dat noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang (artikel 19 Wet politiegegevens). De verstrekking heeft dan uitdrukkelijk tot doel het kind en het opsporingsbelang te beschermen.
Uit de informatie die ik van politie heb ontvangen ten behoeve de beantwoording van deze Kamervragen blijkt dat verschillende onderdelen van de politie met enige regelmaat contacten onderhielden met de programmamakers van «Ontvoerd» en dat daarbij ook informatie is uitgewisseld. De uitwisseling van informatie kan noodzakelijk zijn geweest gelet op het opsporingsbelang en/of de bescherming van de belangen van het kind (zie hierboven).
Wanneer blijkt dat er binnen de politieorganisatie niet conform het e-mailbericht van de afdeling Juridische Zaken is gehandeld, wordt daarop geacteerd om dit te corrigeren. Naar de toekomst toe is het e-mailbericht van de afdeling Juridische Zaken uit juni 2018 uitgewerkt tot een nadere instructie zoals verder toegelicht is in de beantwoording van vraag 10.
Het OM heeft naar aanleiding van deze Kamervragen aangegeven dat er geen sprake is van een gemeenschappelijk optreden van het OM en de programmamakers om een bepaald doel te bereiken. Evenals de politie, geeft het OM aan dat er afhankelijk van de casus wel wordt gehandeld naar aanleiding van aangekondigde of uitgevoerde acties van de programmamakers. Het handelen van OM en politie in deze gevallen dient altijd gelegitimeerd te worden door een onderbouwde belangenafweging tussen het belang van opsporing en vervolging en het belang van het kind in relatie tot de inbreuk die wordt gemaakt op de privacy van verdachte(n) en andere betrokkenen. Wanneer door de politie informatie wordt verstrekt dient daarvoor toestemming te worden verleend door het OM.
Deelt u de mening dat een Europees Arrestatie Bevel niet gedeeld had mogen worden met een vader alsmede met het programma «Ontvoerd»?
In algemene zin acht ik het niet wenselijk dat een Europees Arrestatie Bevel (EAB) wordt gedeeld met een derde. Er is een klacht ingediend tegen een politiemedewerker die het EAB zou hebben verstrekt aan de vader. De politie is naar aanleiding daarvan een onderzoek gestart. Ik wacht dit onderzoek af. Het gaat hierbij om een individueel geval waarover ik verder geen mededelingen kan doen.
Bent u het eens met de kritiek van Hoogleraar Jeugdrecht Mariëlle Bruning op het programma «Ontvoerd», onder andere dat het twijfelachtig is gevoelige kinderzaken via een TV-programma «op te lossen»? Deelt u de mening dat de samenwerking vanuit uw ministerie heroverwogen moet worden?
In antwoord op de vragen van het lid Yücel (PvdA) en de leden Van Dijk en Van Nispen (SP)2 is onder meer aangegeven dat wanneer een ouder met gezag over een kind besluit medewerking te verlenen aan het programma «Ontvoerd» of enig ander programma om te proberen zijn of haar kind terug te halen uit een ander land, het aan deze ouder is om het belang van het kind af te wegen. In de voornoemde beantwoording is ook aangegeven dat vanuit de Centrale autoriteit desgevraagd algemene informatie is verstrekt aan de redactie van Simpel Media/Ontvoerd, zoals de Centrale autoriteit als overheidsinstantie gehouden is te doen.
Daarnaast is in die beantwoording aangegeven wat de positie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ten opzichte van het programma «Ontvoerd» en wat de verantwoordelijkheid van dit ministerie is op het gebied van consulaire bijstand en advies aan Nederlandse burgers. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft, net als de Centrale autoriteit, niet meegewerkt aan de totstandkoming van het programma «Ontvoerd». Wel werd het Ministerie van Buitenlandse Zaken geïnformeerd over de plannen van het programma. Internationale kinderontvoeringszaken zijn altijd kwetsbaar en gevoelig. Het is daarom van belang dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan waarschuwen voor mogelijke nadelige gevolgen van bepaalde acties in het buitenland. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om Nederlandse burgers consulaire bijstand en advies te bieden en waar nodig, reisdocumenten te verstrekken.
Voor zover deze vraag betrekking heeft op politie en OM, verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Erkent u dat het programma «Ontvoerd» grote risico’s neemt met kinderen, zeker als het nog niet afgeronde zaken betreft? Wat is terugkijkend uw oordeel over de medewerking die uw ministerie aan het programma heeft verleend?
Zie antwoord vraag 8.
Wordt er door de politie nog steeds politie-informatie met het nieuwe programma van John van den Heuvel gedeeld? Zo ja, op grond van welke aanwijzing gebeurt dat?
Uit de informatie die ik van de politie heb ontvangen is mij gebleken dat in individuele gevallen informatie wordt uitgewisseld met programma’s zoals «Ontvoerd» en «Dossier van den Heuvel» waarin programmamakers misstanden en strafbare feiten onderzoeken. Daarvoor geldt het kader zoals omschreven in antwoord op vraag 6.
Ik heb dit onderwerp ook besproken met de korpschef. Hij heeft aangegeven dat de politie in lijn met de Wet politiegegevens een instructie heeft opgesteld waarin het e-mailbericht van juni 2018 nader is uitgewerkt. Zoals ook in antwoord op vraag 6 is aangegeven is het uitgangspunt van de instructie dat er geen politiegegevens worden verstrekt tenzij dat noodzakelijk is in het belang van het opsporingsonderzoek of ter bescherming van de belangen van het slachtoffer. Bij een verzoek tot medewerking aan dergelijke programma’s vindt bij de politie op centraal niveau een toetsing plaatsvinden. Via verschillende communicatiekanalen binnen de politie zal bekendheid worden gegeven aan deze instructie. Wanneer politiegegevens worden verstrekt aan dergelijke programma's, dient daarvoor toestemming te worden verleend door het OM.
Wordt het programma Ontvoerd/Dossier van John van den Heuvel nog steeds gefaciliteerd door Buitenlandse zaken, de politie en justitie? Zo nee, wanneer bent u daarmee gestopt?
Zie antwoord vraag 8.
Het doodvonnis voor de Jemenitische bahá’í de heer Hamed bin Haydara |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat ondanks aandringen van de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, de vervolging van de heer Hamed bin Haydara niet is gestaakt en het hoger beroep op 30 april 2019 zal plaatsvinden?1 Zo ja, is het u ook bekend dat tegen hem de doodstraf wordt geeist? Zo ja, welke actie gaat u nu in internationaal verband ondernemen?
Ja, het was mij bekend dat op 30 april een volgende zitting zou plaatsvinden in het kader van het hoger beroep in de zaak van de heer Haydara, en dat in deze zaak de doodstraf wordt geëist. Nederland heeft hiervoor, net als eerder in deze en andere zaken tegen de bahá’í, aandacht gevraagd binnen de EU.
Heeft u contact opgenomen met de Houthi-autoriteiten om uw afkeuring van de doodstraf uit te spreken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u dat bilateraal of in multilateraal verband gedaan?
Heeft u de Houthi-autoriteiten gewezen op het naleven van de mensenrechten, waaronder het recht op een eerlijk en onafhankelijk proces? Zo nee, waarom niet?
Blijft u zich inzetten, zowel in bilateraal als in multilateraal verband, om de vervolging van de bahá'í te staken en de bahá'í-gevangenen vrij te laten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welk verband doet u dit?
Heeft u contact opgenomen of laten nemen met de advocaat van de heer Haydara om te bezien of en hoe u deze zou kunnen (laten) ondersteunen?
Nederland heeft geen contact met de advocaat van de heer Haydara. Omdat er geen diplomatieke staf aanwezig is op de ambassade in Sana’a is het voor Nederland niet mogelijk om aanwezig te zijn bij de rechtszittingen.
Is het u bekend dat de Houthi-autoriteiten de bahá’í-gemeenschap vervolgen en bedreigen, de instellingen van de gemeenschap ontbinden en doodvonnissen uitvaardigen? Zo ja, heeft u uw zorgen hierover kenbaar gemaakt aan de Houthi-autoriteiten? Zo nee, bent u bereid de houding van de Houthi-autoriteiten ten opzichte van de bahá’í-gemeenschap in Jemen te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
De bedreigingen van de Houthi-autoriteiten t.a.v. van de baha’i zijn mij bekend. Nederland volgt de situatie van de gemeenschap in Jemen op de voet, als onderdeel van de bredere situatie in het land, en zal de Kamer op de hoogte blijven houden van relevante ontwikkelingen. Zoals bekend heeft Nederland zich in de VN Mensenrechtenraad ingezet voor een onafhankelijk onderzoek naar alle mensenrechtenschendingen en schendingen van internationaal oorlogsrecht in Jemen. Daaronder valt ook de behandeling van de bahá’í gemeenschap.
Het misbruikschandaal bij ProDemos |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Misbruikschandaal bij Haags «Huis voor de democratie» ProDemos»?1
Ja.
Heeft u contact opgenomen met ProDemos naar aanleiding van dit nieuws? Zo ja, heeft ProDemos u meer inzicht kunnen bieden in de maatregelen die zijn genomen sinds de eerste meldingen van deze misstanden?
Ik ben zeer kort voor de bekendmaking van het nieuws over deze zaak geïnformeerd door de directie van ProDemos. ProDemos heeft mij toen gemeld dat de betreffende leidinggevende na ontvangst van de meldingen onmiddellijk is geschorst en dat intern onderzoek is verricht. Op basis daarvan heeft de directie zijn arbeidsovereenkomst ontbonden.
De directie van ProDemos heeft aangegeven dat zowel de Raad van Toezicht als de Ondernemingsraad al eerder actief zijn geïnformeerd. Ook heeft de directie van ProDemos gemeld dat zij een gespecialiseerd extern adviesbureau erbij heeft betrokken.
Verder heeft de directie van ProDemos aangegeven dat na de meldingen van grensoverschrijdend gedrag de directie vier bijeenkomsten voor medewerkers heeft georganiseerd over en naar aanleiding van de zaak. De directie gaat mede aan de hand van de suggesties van de medewerkers maatregelen gaat nemen, zoals aanvulling van het introductieprogramma en de inzet van extra vertrouwenspersonen voor de betrokken groep begeleiders en rondleiders van ProDemos.
Bent u van mening dat een extern en onafhankelijk onderzoek in de rede ligt om te verzekeren dat ProDemos de juiste stappen heeft genomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De voorzitter van de Tweede Kamer en ik hebben inmiddels de heer Tjibbe Joustra gevraagd om een commissie samen te stellen en voor te zitten, die zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor het zomerreces dit onderzoek voltooit.
Is er naar aanleiding van het door ProDemos georganiseerde onderzoek en het daaropvolgende ontslag van de directeur contact opgenomen met voormalige werknemers om hen nazorg te bieden? Zo nee, bent u bereid de organisatie hiertoe op te roepen?
Het ontslag betreft niet de directeur van ProDemos, maar een andere leidinggevende. De directie van ProDemos heeft aangegeven dat zij, voor zover zij beschikking had over de contactgegevens van voormalige werknemers, hen een brief heeft gestuurd waarin hen de mogelijkheid wordt geboden om met medewerkers van personeelszaken van ProDemos in gesprek te gaan. Deze medewerkers kunnen adviseren over externe hulpverlening voor ondersteuning. Ook kunnen (voormalig) werknemers ervoor kiezen om direct contact op te nemen met een daarvoor in de arm genomen gespecialiseerd adviesbureau.
Kunt u toelichten wat voor nazorg verleend wordt aan huidige en voormalige werknemers? Bent u bereid erop toe te zien dat deze nazorg correct verloopt?
De directie van ProDemos heeft aangegeven dat alle medewerkers van ProDemos mogelijkheden hebben aangereikt gekregen voor ondersteuning. Waaronder de ondersteuning van een gespecialiseerd adviesbureau dat door ProDemos in de arm is genomen.
De Raad van Toezicht van ProDemos is verantwoordelijk voor het toezien op een correct verloop van de nazorg. De wijze van nazorg zal betrokken worden bij het externe onafhankelijk onderzoek door de commissie onder leiding van de heer Joustra.
Op welke manier worden (voormalige) werknemers ondersteund bij de keuze om aangifte te doen of niet? Hoe wordt er verzekerd dat men aangifte kan doen wanneer dat gewenst is, zonder te hoeven vrezen voor repercussies?
De directie van ProDemos heeft aangegeven de mogelijkheid om aangifte te doen besproken te hebben met alle personen die een verklaring hebben afgelegd. Voor zover bekend heeft tot nu toe geen van hen aangifte gedaan. De directie van ProDemos heeft in de verantwoordelijkheid van werkgever op 1 mei 2019 wel aangifte gedaan. Mochten ook (oud) medewerkers alsnog aangifte doen, dan zal ProDemos dit ondersteunen. Ik ben van mening dat eenieder zich vrij moet voelen om aangifte te doen, zonder angst voor repercussies. Ik heb dit ook besproken met de voorzitter van de Raad van Toezicht en heb geen aanwijzingen dat er sprake is van een onvoldoende veilige situatie om aangifte of meldingen te doen.
Een aangenomen resolutie door de VN-Mensenrechtenraad |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Three resolutions with an impact on children’s rights adopted by Human Rights Council»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (VN) een resolutie heeft aangenomen die oproept tot volledige implementatie van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) door alle partijen («It calls on States to renew efforts towards the full implementation of the UNCRC by all parties and ratification by non-party States and to raise awareness of the UNCRC as well as to increase action with respect to the right of the child»)?
Ja.
Wat gaat u doen om deze resolutie uit te voeren? Welke hernieuwde inzet gaat u plegen om het verdrag volledig te implementeren?
De resolutie is niet-bindend en wijzigt de bestaande verdragsverplichtingen niet. Het is wel een goede herinnering voor staten dat de rechten van het kind belangrijk zijn.
Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 29 mei 2019, vindt er in VN-verband op dit moment een uitgebreide evaluatie plaats over het functioneren van de VN-verdragscomités. Het kabinet wacht deze evaluatie af alvorens een besluit te nemen over ondertekening en ratificatie van de facultatieve protocollen bij het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, het VN-Verdrag Handicap en het VN-Kinderrechtenverdrag.
Bent u bereid om naar aanleiding van deze resolutie het voorbehoud op artikel 26 het IRVK op te heffen?
Artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) erkent het recht van elk kind op sociale zekerheid. Nederland heeft het gehele Verdrag ondertekend en geratificeerd. Het voorbehoud bij artikel 26 ontkent het recht op sociale zekerheid van het kind niet. Het voorbehoud beoogt enkel te voorkomen dat Nederlandse rechters een rechtstreeks werkend zelfstandig recht op sociale zekerheid van het kind in deze bepaling lezen. Dit is nodig omdat de Nederlandse rechter aan het verdrag zelf toetst en niet aan de Grondwet. Het voorbehoud staat de naleving van het verdrag niet in de weg noch de verplichting om een adequate levenstandaard voor het kind te waarborgen (artikel 27). Het recht van een kind op voorzieningen voor sociale zekerheid is een afgeleid recht op voldoende voorzieningen voor sociale zekerheid van de ouders. De kinderbijslag en het kindgebonden budget zijn voorzieningen voor ouders, waar kinderen in Nederland geen zelfstandig recht op hebben. Ik zie derhalve geen reden om het voorbehoud op te heffen.